KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 14 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Huidige Planologische Situatie
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Nationaal Beleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieuonderzoek
4.1 Algemeen
4.2 Bodem
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
4.4 Milieuzonering
4.5 Geluidshinder
4.6 Lichthinder
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Verkeer En Infrastructuur
4.9 Luchtkwaliteit
4.10 Ecologie
4.11 Water
Hoofdstuk 5 Juridische Plantoelichting
5.1 Inleiding
5.2 Algemene Toelichting Verbeelding
5.3 Algemene Toelichting Planregels
5.4 Toelichting Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Kadernota Parkeren 2017-2021
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsnotitie
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Bodemonderzoek Volkstuin
Bijlage 3 Bodemonderzoek Overig Perceel
Bijlage 4 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Sportvelden
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 7 Onderzoek Lichthinder
Bijlage 8 Natuurtoets
Bijlage 9 Zienswijzennota

De Bovendonken

Bestemmingsplan - gemeente Halderberge

Vastgesteld op 25-05-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

in deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan De Bovendonken met identificatienummer NL.IMRO.1655.BP2014-C001 van de gemeente Halderberge;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan- of uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwde, en vanuit dat hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijke ruimte, die in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar daaraan ruimtelijk (door zijn constructie en/of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap - met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is, toegankelijk vanuit het hoofdgebouw en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is;

1.6 aangebouwd of vrijstaand bijgebouw

een vrijstaand of aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat zowel ruimtelijk (door zijn constructie en/of afmetingen) als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw maar van daaruit niet rechtstreeks toegankelijk is en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;

1.7 aan huis verbonden beroep of bedrijf

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publieksgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;

1.8 aan- of uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwde, en vanuit dat hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijke ruimte, die in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar daaraan ruimtelijk (door zijn constructie en/of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap - met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is, toegankelijk vanuit het hoofdgebouw en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is;

1.9 achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.10 achtergevel van een gebouw

het meest achterwaarts gelegen deel van een hoofdgebouw;

1.11 afwijking

een afwijking als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 van de Wabo;

1.12 archeologische waarden

de aan gebieden toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.14 bebouwingspercentage

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een maatvoeringsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.15 bestaand

bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van dit plan;

bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak;

1.19 boringsvrije zone

gebied rondom een waterwingebied waar zich tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken, een aaneengesloten slecht doorlaatbare laag bevindt;

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwlaag

een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd. Bij de bepaling van het aantal bouwlagen worden de ruimten in de kap (zolder) en de bouwlagen die onder de begane grond zijn gelegen (kelder e.d.) niet meegerekend;

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;

1.24 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.25 bouwverordening

bouwverordening als bedoeld in artikel 8 van de Woningwet;

1.26 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.27 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.28 bouwwijze

de wijze van bouwen van een hoofdgebouw, te weten vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd of gestapeld, waarbij:

  • onder “vrijstaand” wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning niet begrensd is door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen;
  • onder “twee-aaneen” wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning naar één zijde door een scheidsmuur van een naastgelegen hoofdgebouw is begrensd;
  • onder “aaneengebouwd” wordt verstaan dat het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van meer dan twee hoofdgebouwen, die naar twee zijden door scheidsmuren van naastgelegen hoofdgebouwen zijn begrensd, met uitzondering van de hoofdgebouwen die de aldus gevormde rij beëindigen;
  • onder “gestapeld” wordt verstaan een gebouw, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.29 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw of overkapping;

1.30 dakopbouw

ondergeschikte opbouw op het dakvlak van een gebouw, ten behoeve van voorzieningen zoals noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties, balkonhekken, ornamenten, privacyschermen en reclame-uitingen;

1.31 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.32 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.33 erfafscheiding

een bouwwerk dat dient ter gehele of gedeeltelijke omheining van een bouwperceel, bouwvlak of ander stuk grond.

1.34 erker

de grondgebonden uitbreiding van één bouwlaag aan de voor- of zijgevel;

1.35 escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of van omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte (van een seksinrichting) wordt uitgeoefend;

1.36 extensief recreatief medegebruik

de vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën, survivaltochten en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie;

1.37 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.38 gevellijn

denkbeeldige dan wel op de verbeelding aangegeven lijn die strak langs de gevel van een gebouw loopt tot aan de bouwperceelsgrenzen;

1.39 gestapeld

een hoofdgebouw waarin meerdere woningen zijn ondergebracht, zodanig dat deze boven dan wel beneden elkaar zijn gesitueerd, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid gewaarborgd is;

1.40 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen, ligging of functie dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.41 huishouden

huishouden is een continuïteit in de samenstelling van de bewoners en er moet sprake zijn van onderlinge verbondenheid.

1.42 kap

een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een nader in de regels bepaalde helling. De dakschilden dienen tenminste 60% van het dak te bedekken;

1.43 maatvoeringsvlak

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangegeven, waar een bepaalde maatvoering geldt;

1.44 mantelzorg

alle vormen van langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

1.45 nutsvoorziening

gebouwde voorzieningen van openbaar nut ten behoeve van water, electriciteit, gas e.d.;

1.46 omgevingsvergunning

vergunning als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

1.47 ondergeschikte nevenactiviteit

een activiteit waarvan de omvang zodanig is dat deze, met behoud van de hoofdfunctie, naast de hoofdfunctie kan worden uitgeoefend;

1.48 opslag

het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met de productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;

1.49 overkapping

een overdekt bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder dan wel ten hoogste met 1 wand;

1.50 peil

  1. 1. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;

1.51 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten met een ander tegen vergoeding;

1.52 seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.53 voorgevel van een gebouw

een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw;

1.54 voorgevellijn

de gevellijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

1.55 Wabo

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;

1.56 weg

als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;

1.57 Wm

de Wet milieubeheer, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;

1.58 woning

een (gedeelte van) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding, niet zijnde een bijzondere woonvorm of kamerverhuur/logies voor meer dan drie personen inclusief de huishouding, dan wel vier personen wanneer er daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht;

1.59 woonunit

een te verplaatsen/verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het tijdelijke woon-, dag of nachtverblijf van één of meer personen;

1.60 zijgevel van een gebouw

een gevel van een hoofdgebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand van een gebouw tot de perceelsgrens:

de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens;

2.2 De diepte van aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw:

de diepte van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw wordt loodrecht vanaf de gevel van het hoofdgebouw, waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, gemeten tot het uiterste punt van de achtergevel van de aanbouw;

2.3 De dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of daarbij gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 De inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.7 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 Peil:

  1. a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

het bevoegde gezag kan nadere eisen stellen voor de situering en afmeting van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor zover noodzakelijk is, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken
  2. b. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter borging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
  3. c. ter waarborging van de verkeersveiligheid.

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.5 Specifieke gebruiksregels

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden ter plaatse.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,40 m over een oppervlakte groter dan 500 m² ;
  2. b. bouwwerken met een oppervlakte van minder dan 500 m² voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,40 m.

7.3 Afwijken van de bouwregels

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, bij het verlenen van een omgevingsvergunning tot bouwen, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. a. de plaatsing van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
  2. b. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. c. de samenhang in straat- en bebouwingsbeeld;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  5. e. de dakhelling en nokrichting van hellende dakvlakken van gebouwen.

9.2 Voorwaarden

De in artikel 9 lid 9.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming;
  2. b. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie.

Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels

11.1 Luchtvaartverkeerzone

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone (met nummer)' dat ten behoeve van het obstakelvrije (start- en landings)vlak met zijkanten de bouwhoogte van een bouwwerk niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte die wordt verkregen door lineaire interpolatie van:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding Luchtvaartverkeerzone - 5' van 49.14 m en 54.14 m boven NAP;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone - 6' van 54.14 m en 64.14 m boven NAP;

in verband met het beschermingsgebied van in- en uitvliegfunnel van vliegtuigen.

11.2 Milieuzone - boringsvrije zone

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van de regels in dit plan voor:

  1. a. het afwijken van de in het plan voorgeschreven maatvoering, met uitzondering van de goot- en bouwhoogtes, met maximaal 10%;
  2. b. het oprichten van licht- en vlaggenmasten, respectievelijk antennes en overige masten met een bouwhoogte van maximaal 10,00 respectievelijk 15,00 meter;
  3. c. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bouwgrens met maximaal 2,50 meter toelaatbaar.

Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels

13.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de regels in dit plan te wijzigen voor:

  1. a. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, geen gebouwen zijnde of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 3,00 meter toelaatbaar.

Artikel 14 Overige Regels

14.1 Parkeren

Met betrekking tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid geldt de volgende regeling:

  1. a. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of afwijken, dient ten minste voldaan te worden aan het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de ‘Kadernota Parkeren 2017-2021’, d.d. 1 november 2016;
  2. b. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a indien wordt voorzien in parkeervoorziening, die gelet op de parkeerbelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is bedoeld in sub a;
  3. c. indien de ‘Kadernota Parkeren 2017-2021’ als bedoeld onder sub a gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning getoetst aan deze wijziging.
  4. d. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.

14.2 Voorwaardelijke verplichting groene inpassing/ waterberging

  1. a. Binnen één jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan, dient te zijn voldaan aan de volgende eisen:
    1. 1. de waterberging ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' dient te zijn gerealiseerd en in stand te worden gehouden.
  2. b. Binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan, dient te zijn voldaan aan de volgende eisen:
    1. 1. aan de randen van de bouwvlakken dienen groene erfafscheidingen te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden;

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaald onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  3. c. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

15.3 Afwijking overgangsrecht

Voor zover van toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot onbillijkheid van overwegende aard jegens één of meer natuurlijke personen kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht een vergunning tot afwijking verlenen.

Artikel 16 Slotregel

Regels van het bestemmingsplan 'De Bovendonken'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Gemeente Halderberge is voornemens om aan de Bovendonksestraat in Hoeven, ter hoogte van de sportvelden, woningen te bouwen. Het voornemen is om ter plaatse circa 65 woningen te realiseren. Hierbij wordt ook de inrichting van de openbare ruimte tussen de woonblokken meegenomen. Op basis van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Kom Hoeven' is de voorgenomen ontwikkeling van 65 woningen niet mogelijk. Om de voorgenomen ontwikkeling toch mogelijk te maken dient het bestemmingsplan ter plaatse herzien te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in deze herziening.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Bovendonksestraat in de kern Hoeven. Het plangebied bevindt zich aan de westzijde van de kern Hoeven direct naast de tennisvereniging en de voetbalvereniging. Aan de oostzijde van het plangebied zijn, aan de andere zijde van de Bovendonksestraat, de woonwijken van Hoeven gelegen. aan de westzijde achter de sportverenigingen is een aantal vakantieparken gelegen.

Op de onderstaande afbeeldingen zijn de ligging en de begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2014-C001_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging plangebied in gemeente Halderberge

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2014-C001_0002.png"

Afbeelding 2: Begrenzing plangebied

1.3 Huidige Planologische Situatie

Ter plaatse van het plangebied geldt op het moment het bestemmingsplan 'Kom Hoeven', vastgesteld door de raad op 14 maart 2013. Voor het overgrote deel van het perceel geldt de enkelbestemming 'Agrarisch', voor het zuidelijkst gelegen deel ter plaatse van de volkstuinen geldt de enkelbestemming 'Recreatie - Volkstuin'. Verder gelden ter plaatse de gebiedsaanduidingen 'luchtvaartverkeerszone 5' en 'luchtvaartverkeerszone 6'.

Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2014-C001_0003.png"

Afbeelding 3: Vigerend bestemmingsplan 'Kom Hoeven'

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 ingegaan op de planbeschrijving. In Hoofdstuk 3 wordt het beleidskader behandeld. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 4 wordt hierop ingegaan. In Hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de bestemmingen. Hoofdstuk 6 tenslotte gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied is op het moment onbebouwd. Het overgrote deel is als agrarische grond in gebruik. Het meest zuidelijk gelegen stuk van het plangebied is momenteel in gebruik als een volkstuincomplex. Het plangebied is gelegen aan de Bovendonksestraat. Deze weg vormt een belangrijke ontsluitingsweg van de kern Hoeven. Het plangebied ligt direct tegen de Hoevense woonwijken aan welke aan de oostzijde van het plangebied zijn gelegen. Ook aan de noordzijde vindt momenteel een kleinschalige woningbouwontwikkeling plaats.

Zoals aangegeven liggen aan de oostzijde van het plangebied een tennisvereniging en een voetbalvereniging. Achter deze sportvelden en aan de zuidzijde van het plangebied liggen gronden welke momenteel een agrarisch gebruik kennen. In de bossen aan de west- en zuidwestzijde van het plangebied bevinden zich een aantal recreatieparken.

Op de onderstaande afbeeldingen zijn enkele beelden van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2014-C001_0004.png"

Afbeelding 4: Plangebied gezien vanaf zuidoostzijde met op voorgrond de volkstuinen (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2014-C001_0005.png"

Afbeelding 5: Plangebied gezien vanaf noordoostzijde

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2014-C001_0006.png"

Afbeelding 6: Middendeel van plangebied met sportvelden op achtergrond

2.2 Toekomstige Situatie

Het voornemen is om in het plangebied circa 65 woningen, 45 grondgebonden en 20 appartementen, te realiseren waarbij uitgegaan wordt van een groene leefomgeving met veel water. Het voornemen is om de woningen op te delen in vier blokken. Tussen deze blokken is veel ruimte aanwezig waar groen, water en voorzieningen gerealiseerd worden. De wijze waarop deze openbare ruimte wordt ingericht wordt nader uitgewerkt in een inrichtingsplan. In dit inrichtingsplan wordt ook de landschappelijke kwaliteitsverbetering ter plaatse van de nieuwe wijk verder uitgewerkt. Dit bestemmingsplan biedt ruimte voor de nadere invulling middels een inrichtingsplan.

Op onderstaande verbeelding is een mogelijke verkaveling van het perceel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2014-C001_0007.png"

Afbeelding 7: Verkavelingsplan Bovendonksestraat

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Nationaal Beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

Vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn vier nationale belangen waar het Rijk op wil sturen en richting geven:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkelingen van het land.

Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Uitvoering
De NOVI bevat ook een Uitvoeringsagenda. Daarin wordt niet alleen inzichtelijk gemaakt welke inzet Rijk en regio nu al plegen, maar ook welke (gezamenlijke) acties de NOVI daaraan toevoegt. Daarbij zijn de kansen en risico’s uit de plan MER betrokken. Bedoeling is dat de NOVI zich aan nieuwe ontwikkelingen kan aanpassen, in een permanent en cyclisch proces.

Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan maakt een nieuwe woonwijk mogelijk. Binnen de verstedelijkingsstrategie is aangegeven dat de behoefte aan ruimte voor wonen, werken en voorzieningen bij voorkeur geaccommodeerd wordt binnen bestaand stedelijk gebied, door onderbenutte ruimte te ontwikkelen en verouderde (of in onbruik geraakte) gebieden te transformeren. Onderhavige ontwikkeling past daarbinnen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) trad op 30 december 2011 in werking. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Conclusie
Aangezien de voorliggende ontwikkeling een stedelijke ontwikkeling betreft, is een toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking noodzakelijk. Deze toetsing vindt plaats in paragraaf 3.1.3. Voor het overige is de voorgenomen ontwikkeling niet strijdig met het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, tweede lid Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Op 1 juli 2017 is 'de Ladder' gewijzigd in werking getreden. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. De onderbouwing aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt in deze paragraaf uitgewerkt. Deze toetsing vindt plaats door het beantwoorden van een aantal vragen. Hieronder worden de vragen en de toetsing verder uitgewerkt.

Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
In de eerste instantie moet de vraag beantwoord worden of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling met woningen wordt als dusdanig aangemerkt wanneer er sprake is van een ontwikkeling van 12 woningen of meer. Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van 65 woningen. De ontwikkeling is daarmee aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Voor de ontwikkeling wordt grond gebruikt welke nu niet voor deze functie is voorzien. Al met al is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
In de tweede plaats dient uitgewerkt te worden wat het ruimtelijk verzorgingsgebied is van de ontwikkeling. Voorliggende ontwikkeling heeft in de eerste instantie een lokaal/gemeentelijk verzorgingsgebied. Inwoners uit eigen gemeente moeten een goede woonomgeving aangeboden worden in de gemeente. Daarnaast worden er ook woningen voor inwoners uit de directe omgeving gebouwd. De ontwikkeling kent daarmee een (boven)regionaal verzorgingsgebied.

Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
De behoefte aan deze ontwikkeling wordt aangetoond in de woonvisie en het woningbouwprogramma van de gemeente Halderberge. De woonvisie is verder uitgewerkt in paragraaf 3.3.2, en het woningbouwprogramma in paragraaf 3.3.3. Uit deze paragrafen blijkt dat er behoefte is aan de voorliggende ontwikkeling.

Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
De voorgenomen ontwikkeling ligt, op basis van de provinciale verordening, niet in het bestaand stedelijk gebied van gemeente Halderberge, maar daar direct tegenaan. Dit is op de onderstaande afbeelding weergegeven. Omdat er binnen het bestaande stedelijk gebied van Halderberge onvoldoende ruimte is om deze 65 woningen te realiseren is het noodzakelijk dit buiten het bestaand stedelijk gebied te doen. De voorgenomen locatie is gelet op de ligging een logische plaats om deze ontwikkeling plaats te laten vinden. Bovendien is het plangebied in de provinciale verordening aangemerkt als potentieel verstedelijkingsgebied (zie paragraaf 3.2.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2014-C001_0008.png"

Afbeelding 8: Ligging plangebied t.o.v. bestaand stedelijk gebied. Plangebied met speld aangemerkt. Stedelijk gebied weergegeven als rood vlak.

Conclusie
Al met al is er te concluderen dat er sprake is van duurzame verstedelijking en dat er wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Het initiatief is gelegen buiten stedelijk gebied. Er moet in dit geval gemotiveerd worden dat binnen bestaand stedelijk gebied geen ruimte is voor de ontwikkeling. Deze motivatie is hierboven uitgewerkt. Bovendien is het plangebied in de provinciale verordening aangemerkt als potentieel verstedelijkingsgebied (zie paragraaf 3.2.2). De ladder vormt geen verdere belemmering voor dit initiatief.

3.1.4 Toetsing rijksbeleid

Het planvoornemen betreft een kleine ontwikkeling die geen invloed heeft op nationale belangen. Wel draagt het plan indirect bij aan de hoofddoelen die het Rijk heeft geformuleerd: het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur en het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat. Dit plan voldoet aan het Rijksbeleid en vormt het Rijksbeleid geen belemmering voor dit planvoornemen.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie ‘De kwaliteit van Brabant’

De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. Deze wet gaat zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving regelen. De provincie wil alvast gaan werken volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet. Daarom is in december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

Situatie plangebied
Het initiatief draagt bij aan een klimaat bestendige leefomgeving en is daarmee in lijn met het provinciale beleid. Het plan is voor het overige niet strijdig met de beoogde doelen zoals die zijn opgenomen in de Omgevingsvisie.

3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Op 25 oktober 2019 is de Interim omgevingsverordening voor de provincie Noord-Brabant

vastgesteld. Dit is een eerste stap om te komen tot een definitieve omgevingsverordening. In deze

Interim omgevingsverordening worden bestaande regels uit een aantal verschillende verordeningen

samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening staan zowel regels voor burgers en bedrijven

– de rechtstreeks werkende regels voor activiteiten – als voor bestuursorganen van de overheid – de

instructieregels.

Situatie plangebied
Hierna wordt ingegaan op deze regels en in hoeverre die van toepassing zijn op het

bestemmingsplangebied. Vervolgens wordt beoordeeld in hoeverre voorliggend plan hierop aansluit.

Landelijk gebied
Het plangebied is aangemerkt als landelijk gebied aangemerkt in de omgevingsverordening. Dit houdt in dat verstedelijking niet zomaar plaats kan vinden. Het plangebied is echter voorzien van de aanduiding 'verstedelijking afweegbaar'. Onder een aantal voorwaarden kan in dat geval verstedelijking in het buitengebied toch plaatsvinden. Verstedelijking is afweegbaar als:

  1. a. binnen Stedelijk Gebied feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar is;
  2. b. transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed niet tot de mogelijkheden behoort;
  3. c. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken;
  4. d. de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied.

Beoordeling
Binnen de kern Hoeven is onvoldoende ruimte om 65 woningen te realiseren. Ook is er geen leegstaand vastgoed wat in aanmerking komt voor transformatie. Zoals uitgewerkt in de woonvisie (paragraaf 3.3.2) past het initiatief binnen de regionale afspraken met betrekking tot woningbouw.

Grondwaterbeschermingsgebied
Het zuidelijke deel van het plangebied is aangemerkt als boringsvrije zone in het kader van het grondwaterbeschermingsgebied. De regels voor dit gebied regelen dat er niet geboord mag worden dieper dan 10 meter onder maaiveld. Ook zijn er regels opgenomen ter bescherming van het grondwater en de drinkwaterwinning.

Omgevingskwaliteit
Gelet op het feit dat de planlocatie niet is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied, dient te worden voorzien in een kwaliteitsverbetering van het landschap als bedoeld in artikel 3.9 van de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant.

Volgens het regionaal Afsprakenkader voor West-Brabant is er sprake van een zogenaamde categorie 3 ontwikkeling. Dit houdt in dat tenminste 1% van de totale gronduitgifteprijs dient te worden geïnvesteerd in een fysieke kwaliteitsverbetering, of er dient een financiële tegenprestatie te worden geleverd waarbij het investeringsbedrag in het gemeentelijk groenfonds wordt gestort. In dit geval betreft dit een bedrag van €34.996,-

Aangezien er in het plan zelf geen fysieke mogelijkheden aanwezig zijn voor kwaliteitsverbetering van het landschap, is gekozen voor een storting in het gemeentelijk groenfonds. Hiermee wordt voldaan aan de verplichting die volgt uit de Interim Omgevingsverordening.

Beoordeling
Het bestemmingsplan wordt aan het Waterschap voorgelegd. Het waterschap kijkt mee en stuurt bij daar waar nodig zodat de grondwaterkwaliteit geborgd blijft.

Conclusie
Het initiatief is in overeenstemming met de Interim Omgevingsverordening Brabant.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Halderberge 2025

In de Structuurvisie Halderberge 2025, vastgesteld op 20 juni 2013, wordt op hoofdlijnen vastgelegd waar de gemeente Halderberge op maatschappelijk, economisch en ruimtelijk gebied naar toe gaat

in 2025. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van het gemeentelijk

grondgebied waardoor voor eenieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen

passen. In de structuurvisie wordt per kern het toekomstbeeld geschetst.

Situatie plangebied
De Structuurvisie doet geen uitspraken over het voorliggende plangebied. Het plangebied is niet als woningbouwlocatie aangemerkt. In de structuurvisie is het plan aangemerkt als te behouden gebied. Hierin wordt aangegeven dat het belangrijk is de kwaliteit van de leefomgeving te behouden en te versterken. Met dit initiatief wordt het gebied ontwikkeld als woningbouwlocatie. Tegelijkertijd wordt hiermee de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse verhoogd. Hiertoe wordt later een inrichtingsplan voor de openbare ruimte opgesteld.

De naastgelegen sportvelden worden ook benoemd in de structuurvisie. Deze hebben momenteel een overgangsfunctie van de kern naar het platteland. Het is wenselijk dat de sportvelden deze functie behouden.

De plannen vinden plaats direct naast de bebouwde kom van Hoeven en de sportvelden. Aan de landschappelijke functie van de sportvelden wordt hiermee geen afbreuk gedaan.

In de Structuurvisie Halderberge 2025 wordt geconstateerd dat als gevolg van de daling van de gemiddelde huishoudensgrootte (toename van het aantal eenpersoonshuishoudens), het aantal huishoudens tot 2025 in Halderberge nog wel met bijna 5% zal toenemen en daarna zal gaan dalen. Dit leidt volgens de provincie tot een uitbreiding van de woningvoorraad van maximaal 750 woningen. Verder wordt vastgesteld dat starters en senioren aandacht in iedere kern verdienen.

In kwalitatieve zin is er in Halderberge sprake van een kwalitatieve discrepantie tussen de bestaande voorraad (vooral grondgebonden rijwoningen) en de te verwachten vraag vanuit kleinere huishoudens als gevolg van de vergrijzing en ontgroening. Er dient te worden ingezet op andere typen woningen, waarbij creatieve oplossingen nodig zijn en waarbij de eigen kwaliteit en identiteit van de kernen niet in het geding zijn.

Conclusie
Dit plan is in overeenstemming met de Structuurvisie Halderberge 2025. Het betreft een middelgroot initiatief dat aansluit bij de kwaliteiten en karakteristiek van het gebied. Hiermee draagt de ontwikkeling bij aan het versterken van het woonmilieu ter plaatse.

3.3.2 Woonvisie Halderberge

De Woonvisie Halderberge, vastgesteld in december 2016, beschrijft de doelen en ambities ten aanzien van het aspect ‘wonen’ voor de looptijd van 5 jaar. Als een rode draad lopen door deze Woonvisie de volgende vier gemeentelijke randvoorwaarden:

  • Goed wonen voor iedereen in een groen, rustig en landelijk woonmilieu:
  • De vijf dorpen met unieke kernkwaliteiten;
  • Duurzame ontwikkeling in bouwen en wonen;
  • Ruimte voor initiatief en samenwerking.

Voor de kern Hoeven worden onder andere als kansen geformuleerd:

  • Diversiteit in het woningaanbod;
  • vraag naar betaalbare koopwoningen;
  • ontwikkelen van groene en ruime woonbuurten.

Voorliggend initiatief, waarbij circa 65 woningen gerealiseerd worden, past binnen deze geformuleerde kansen en sluit aan bij het karakter van het woonmilieu ter plaatse. Er wordt expliciet ingezet op het realiseren van betaalbare woningen. Tevens wordt er voorzien in een groene buurt. Hiervoor wordt te zijner tijd een inrichtingsplan openbare ruimte voor opgesteld.

Zoals eerder aangegeven is in de gemeente Halderberge een behoefte van circa 750 extra woningen. Dit initiatief draagt bij aan de invulling van deze woningbehoefte.

Conclusie
Dit initiatief draagt bij aan de ambities uit de woonvisie Halderberge. Het initiatief is in lijn met de Woonvisie Halderberge.

3.3.3 Woningbouwprogramma 2018 - 2028

De nieuwbouwopgave voor de gemeente Halderberge is vastgelegd in het gemeentelijk woningbouwprogramma. Het huidige woningbouwprogramma 2018 – 2028 is gericht op de ambitie om ruim 1.000 woningen te realiseren. Het woningbouwprogramma is dynamisch en flexibel van opzet en is daarom niet integraal opgenomen in de woonvisie. De gemeenteraad heeft het college flexibiliteit gegeven in fasering, aantal en locaties binnen het totale woningbouwprogramma. Het woningbouwprogramma 2018-2028 heeft de voorliggende locatie niet expliciet opgenomen. Over de voorliggende locatie is recent een collegebesluit genomen met als doel deze locatie toe te voegen aan het woningbouwprogramma.

In het woningbouwprogramma wordt beschreven dat in Hoeven een grote behoefte is aan woningen. Hoeven heeft bovendien de grootste behoefte van de hele gemeente Halderberge. In Hoeven is nog een behoefte aan 120 woningen welke nog niet zijn ingevuld binnen bestaande locaties. Voorliggend initiatief draagt bij aan de invulling van deze 120 woningen.

Conclusie
Dit initiatief past binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma. Het plan draagt bij aan de invulling van de woningbehoefte in Hoeven.

3.3.4 Gemeentelijke welstandsnota

In het kader van dit initiatief is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (Bijlage 1). Deze notitie is voorgelegd aan de welstandscommissie. De welstandscommissie heeft het plan goedgekeurd. Het plan is daarmee inpasbaar in de welstandsnota.

Hoofdstuk 4 Milieuonderzoek

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke (on)mogelijkheden inzichtelijk gemaakt. Waar nodig dient een vertaling plaats te vinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende moet borgen.

4.2 Bodem

4.2.1 Kader

In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied is verontreinigd, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen niet meer dan 5 jaar oud zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd.

4.2.2 Onderzoek

Ter plaatse van de volkstuinen aan de zuidzijde van het perceel is een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 bij dit bestemmingsplan. Uit het onderzoek blijkt dat de grond ter plaatse niet vervuild is. Het grondwater is licht vervuild. Deze vervuilingen zijn echter van natuurlijke oorsprong en zijn niet verdacht.

Ter plaatse van de rest van het perceel is de bodem ook onderzocht. Dit onderzoek is te vinden in Bijlage 3. Ter plaatse van het perceel zijn enkele lichte verontreinigingen aangetroffen in de bovengrond en in het grondwater. De bodemkwaliteit ter plaatse is geschikt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.3 Conclusie

De de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is geschikt voor het beoogde gebruik. Hierdoor vormt het aspect bodem geen belemmering meer voor onderhavig plan.

4.3 Archeologie En Cultuurhistorie

4.3.1 Kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.3.2 Archeologie

Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart en beleidsnota ‘Ons geschreven verleden gemeente Halderberge’
Het archeologiebeleid van de gemeente Halderberge van 22 september 2011 heeft tot doel het archeologisch erfgoed van de gemeente te beschermen en ontsluiten. Bij alle ruimtelijke plannen en ontwikkelingen, op structuur-, bestemmings- en vergunningsniveau, dienen de archeologische waarden volwaardig te worden meegewogen. Om een goede afweging te kunnen maken is archeologische kennis noodzakelijk. Als basiskennis dienen de vastgestelde archeologische advieskaarten. Vaak is meer gedetailleerde informatie noodzakelijk om een goede afweging te kunnen maken voor het beschermen van het archeologisch erfgoed. Om deze informatie te verkrijgen, dient onderzoek plaats te vinden.

Inventarisatie en onderzoek
Sinds enkele jaren is het opstellen en uitvoeren van archeologisch beleid een gemeentelijke aangelegenheid. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro) verlangen namelijk van gemeenten dat zij archeologische waarden volwaardig meewegen in de ruimtelijke planvorming. De gemeente heeft in het kader van archeologie een archeologische beleidskaart opgesteld. Op de archeologische beleidskaart is het plangebied aangemerkt als bebouwd gebied. Ter plaatse geldt dan ook een lage archeologische verwachtingswaarde.

Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de archeologische waardenkaart weergegeven met het plangebied daarop aangemerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2014-C001_0009.png"

Afbeelding 9: Uitsnede archeologische waardenkaart, plangebied rood omlijnd

In het kader van het project is tevens een bureauonderzoek naar de archeologische waarden ter plaatse uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. Op basis van het archeologische onderzoek worden archeologische waarden in het plangebied verwacht. Geadviseerd wordt om ter plaatse van het plangebied een archeologische dubbelbestemming op te nemen met als doel de mogelijk aanwezige archeologische waarden ter plaatse te beschermen.

Conclusie
Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt dat er mogelijk archeologische waarden aanwezig zijn in het plangebied. Deze worden beschermd door middel van een dubbelbestemming.

4.3.3 Cultuurhistorie

Cultuurhistorische waardenkaart Noord-Brabant
In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met de aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden. De gemeente, waarbinnen de betreffende ontwikkeling plaatsvindt, is hierbij het bevoegd gezag. Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie Noord-Brabant staat aangegeven welke archeologische en cultuurhistorische waarden (in potentie) aanwezig zijn.

Het plangebied is op de cultuurhistorische waardenkaart aangemerkt als Archeologisch landschap - Dekzandruk Bosschoenhoofd - Hoeven. Het landschap omvat het gebied tussen de woonkernen Etten-Leur, Sint Willebrord en Oudenbosch. Een groot deel van het gebied kenmerkt zich door een licht golvend dekzandreliëf. De kern wordt gevormd door een zuidwest-noordoost georiënteerde dekzandrug met in het westen het beekdal de Oudenbosche laagte, en in het oosten het beekdal van de Kibbelvaart. Iets oostelijker ligt een derde beekdal, genaamd Lokkervaart/Laaksche vaart. In het noordwestelijke richting gaat de zandrug geleidelijk over in het marien- en veenlandschap.

Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2014-C001_0010.png"

Afbeelding 10: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart

Planspecifiek en conclusie
In het kader van de landschappelijke waarden en karakteristieken ter plaatse van het gebied is een beeldkwaliteitsnotitie opgesteld (Bijlage 1). Deze notitie beschrijft hoe het initiatief aansluit bij de omgeving en de aanwezige cultuurhistorische waarden. Het initiatief doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden ter plaatse. Er zijn geen cultuurhistorische belemmeringen zijn ten aanzien van de uitvoering van dit initiatief.

4.4 Milieuzonering

4.4.1 Kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

4.4.2 Onderzoek

Naast het plangebied is een sportveld gelegen. Dit sportveld is op basis van de brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' aangemerkt als een inrichting van categorie 3.1. Dit houdt in dat een richtafstand geldt van 50 meter. In dit geval geldt deze afstand op basis van het aspect geluid. Voorliggend gebied betreft een gemengd gebied aangezien er verschillende functies in de nabijheid van het plangebied zijn. In dit kader mag er één stap terug gedaan worden in het kader van milieuzonering naar 30 meter. De voorgenomen ontwikkeling bevindt zich binnen de richtafstand van 30 meter. Om deze reden is in dit geval een akoestisch onderzoek noodzakelijk. Het onderzoek is uitgevoerd en opgenomen in Bijlage 5. Uit het onderzoek blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vanwege de aanwezige sportclubs bij de nieuw te bouwen woningen en appartementen in het plangebied aan de Bovendonksestraat toelaatbaar is. De voorkeurswaarden kunnen op enkele momenten en plaatsen overschreden worden als gevolg van de activiteiten op het sportveld. Aangezien de maximale geluidniveaus niet plaatsgebonden en onvoorspelbaar zijn, is het treffen van geluidmaatregelen niet zodanig doeltreffend dat het maximale geluidniveau ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen en appartementen eenvoudig kan worden gereduceerd. Zo is een erg hoog scherm nodig nabij het tenniscomplex om aan de streefwaarde van het maximale geluidniveau te kunnen voldoen omdat het appartementencomplex uit een half verdiepte parkeerkelder met daarboven drie bouwlagen bestaat.

Op grond van het Activiteitenbesluit zijn de maximale geluidniveaus toelaatbaar omdat het Activiteitenbesluit niet toeziet op maximale geluidniveaus van sportactiviteiten.

4.4.3 Conclusie

De voorkeurswaarden voor geluid worden in het plangebied mogelijk op enkele momenten overschreden. De maximale waarden zijn echter toelaatbaar in het kader van het activiteitenbesluit.

4.5 Geluidshinder

4.5.1 Kader

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij een ruimtelijke planontwikkeling ter waarborging van een akoestisch acceptabel woon- en leefklimaat rekening te worden gehouden met weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai. Het lawaai van de sportvelden komt aan de orde in paragraaf 4.4 Milieuzonering. In de nabijheid van het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig.

Wegverkeerslawaai
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van woningen. De Wet geluidhinder beschouwt dergelijke gebouwen als zogenaamd geluidsgevoelige gebouwen. Het plangebied ligt langs de Bovendonksestraat. Deze weg heeft een snelheidsregime van maximaal 50 km/uur. Deze weg heeft daarmee in de zin van de Wet geluidhinder een geluidzone. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk.

4.5.2 Onderzoek

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouwmogelijkheid van maximaal 65 woningen. De woningen worden gerealiseerd langs de Bovendonksestraat, welke voorzien is van een geluidszone. In dit kader is een onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6. Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeurswaarde ter plaatse wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Om deze reden is het noodzakelijk om een hogere waarde ter plaatse vast te stellen. Hierover neemt de gemeente Halderberge een nader besluit. Er is echter geen verplichting voor het toepassen van een dove gevel.

4.5.3 Conclusie

Het aspect geluidshinder vormt geen verdere belemmering voor dit initiatief. Wel dient een hogere waarde vastgesteld te worden.

4.6 Lichthinder

4.6.1 Kader

In de nabijheid van het initiatief zijn enkele sportvelden gelegen. Deze sportvelden zijn voorzien van lichtmasten welke mogelijk hinder kunnen opleveren voor dit initiatief. Lichthinder op de woningen in bij dit initiatief dient zoveel mogelijk te worden voorkomen.

De tijden waarop de verlichting van de velden aan mag zijn is geregeld in het Activiteitenbesluit (artikel 3.148). Voor andere aspecten zoals bijvoorbeeld hinderlijke lichtinstraling in woon- of slaapvertrekken kan de gemeente op grond van de zorgplicht optreden.

Wanneer in de gebruiksfase blijkt dat er lichthinder aan de orde is ter plaatse van het initiatief door de lichtmasten bij de sportvelden, kan de gemeente maatwerkvoorschriften opleggen aan de sportvereniging. Deze maatwerkvoorschriften kunnen vorm krijgen door het opleggen van een bepaalde afstelling van de verlichting of het installeren van afschermkappen op de armaturen.

Aan deze maatwerkvoorschriften dient een goede motivatie ten grondslag te liggen.

4.6.2 Onderzoek

In het kader van de naastgelegen sportvelden is een onderzoek uitgevoerd naar de overlast van de lichtmasten op het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 7. Uit het onderzoek blijkt dat de verlichting van de sportvelden geen grote lichtemissie heeft in het plangebied. Toepassing van maatwerkvoorschriften is niet noodzakelijk.

4.6.3 Conclusie

Het aspect lichthinder vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.7 Externe Veiligheid

4.7.1 Kader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen rekening gehouden met deze risicobenadering.

4.7.2 Onderzoek

Risicovolle inrichtingen
Het plangebied en de omgeving is geïnventariseerd op de aanwezigheid van de mogelijke risicobronnen. In de nabijheid van het plangebied is een risicovolle inrichting aanwezig namelijk Bosbad Hoeven. De risicocontouren van deze inrichting reiken echter niet tot in het plangebied.

Vervoer gevaarlijke stoffen
In de omgeving van het plangebied zijn geen transportroutes voor gevaarlijke routes aanwezig.

Buisleidingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig.

Risicokaart
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart ter plaatse van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2014-C001_0011.png"

Afbeelding 11: Uitsnede risicokaart plangebied paars omlijnd

4.7.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen verdere belemmering voor het voorgenomen initiatief.

4.8 Verkeer En Infrastructuur

In deze paragraaf worden de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse beoordeeld.

4.8.1 Verkeer

Op basis van de CROW 'Publicatie 381: Toekomstbestendig parkeren' is de verkeersgeneratie naar het plangebied gedestilleerd. De gemeente Halderberge is aangemerkt als weinig stedelijk gebied. Het plangebied ligt in het gebied 'rest bebouwde kom'. Er worden verschillende woningtypen gerealiseerd: grondgebonden woningen en appartementen. Op basis van deze gegevens zal één woning gemiddeld 7,8 verkeersbewegingen per etmaal genereren. De 65 woningen voorzien daarmee in ongeveer 507 verkeersbewegingen per etmaal. De omliggende wegen kunnen deze druk goed verwerken. Aanpassingen aan de omliggende infrastructuur zijn niet noodzakelijk.

4.8.2 Parkeren

Het bepalen van het aantal te realiseren parkeerplaatsen dient te geschieden conform de normen en eisen die gesteld worden in de vigerende Kadernota Parkeren 2017-2021 van de Gemeente Halderberge. Voor woningen groter dan 90 m2 geldt de parkeernorm van 2,3 parkeerplaats, waarvan per woning minimaal 0,3 parkeerplaats openbaar toegankelijk moet zijn. Bij deze ontwikkeling van 65 woningen dienen in totaal 150 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Bij de uitwerking van het stedenbouwkundig plan wordt een definitieve parkeerbalans opgesteld. Een deel van de parkeerplaatsen kan op openbaar terrein worden uitgevoerd. Bij voorkeur worden de parkeerplaatsen bij het appartementencomplex op eigen terrein gerealiseerd. Hiermee wordt een hoge parkeerdruk op de openbare parkeerplaatsen voorkomen.

4.8.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Kader

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 g/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Daarnaast geldt in het kader van het aspect luchtkwaliteit het Besluit gevoelige bestemmingen. Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Dit besluit is niet op onderhavig plan van toepassing.

4.9.2 Onderzoek

Dit plan voorziet in de realisatie van maximaal 65 woningen. Het plan betreft de bouw van ruim minder dan 1.500 woningen. De conclusie is dan ook dat de ontwikkeling in het plangebied 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het realiseren van de woningen in het aandachtsgebied.

Ten aanzien van dit project is tevens de Nibm-tool ingevuld. Deze is hieronder weergegeven. Ook hieruit blijkt dat nader onderzoek naar de luchtkwaliteit ter plaatse niet noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2014-C001_0012.png"

Afbeelding 12: Nibm-tool

4.9.3 Conclusie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

4.10 Ecologie

4.10.1 Kader

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Met de Wnb zijn de verantwoordelijkheden voor het beleid voor natuur overgedragen van het Rijk naar provinciale en gedeputeerde staten. Dit beleid is door de provincies vastgelegd in verordeningen. Naast regels over gebiedsbescherming (Natura 2000) en soortenbescherming kunnen vrijstellingen worden verleend van bepaalde verbodsbepalingen in de Wnb. Daarnaast heeft de provincie Noord-Brabant in de Verordening ruimte Noord-Brabant regels opgesteld over het Natuur Netwerk Nederland, wat in deze verordening het Natuurnetwerk Brabant wordt genoemd.

Soortenbescherming
In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten:

  1. 1. Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn
  2. 2. Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn
  3. 3. Beschermingsregime andere soorten

Provinciale staten kunnen vrijstelling verlenen en gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van verbodsbepalingen voor soorten uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.

Gebiedsbescherming
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Voor deze gebieden zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Als plannen of projecten mogelijk significante gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, dient een passende beoordeling te worden gemaakt. Indien uit de passende beoordeling zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten, kan het plan worden vastgesteld.

4.10.2 Onderzoek

Soortenbescherming
In het kader van het bestemmingsplan is een natuurtoets uitgevoerd. De belangrijkste resultaten worden hieronder weergegeven, de volledige rapportage is als Bijlage 8 bij de toelichting gevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat er als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op beschermde soorten. Wel wordt geadviseerd de werkzaamheden zoveel mogelijk buiten het broedseizoen van vogels uit te voeren. Ook voorziet het plan in de realisatie van nestkastjes die geïntegreerd worden in de zijgevels van de woningen.

Gebiedsbescherming
In het kader van gebiedsbescherming is het noodzakelijk de effecten van het initiatief op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden te beoordelen. Voorliggende ontwikkeling ligt op 14 kilometer afstand van een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied (Hollands Diep). Gelet op de omvang van de ontwikkeling en de ruimte afstand tot stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden is het niet aannemelijk dat deze ontwikkeling zal voorzien in een extra stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.

Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.

4.10.3 Conclusie

Vanuit het aspect ecologie zijn geen actuele belemmeringen aanwezig ten aanzien van het project. Wel moet de zorgplicht van de Wnb in acht genomen worden, en dient er zoveel mogelijk buiten het broedseizoen gewerkt te worden.

4.11 Water

4.11.1 Kader

Nationaal Waterplan
Het Rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De waterplannen geven het landelijke, respectievelijk regionale (strategische) waterbeleid weer. Voor het rijk is dit vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP). Het NWP geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan. Het NWP is op 10 december 2015 door de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken vastgesteld.

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofd- watersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Het kabinet sluit daarmee aan bij de resultaten van het Deltaprogramma. Met deze handelwijze is Nederland koploper en toonaangevend voorbeeld in de wereld. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie.

Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:

  • Integraal waterbeheer. Het kabinet houdt vast aan een integrale aanpak van de wateropgaven, door opgaven op het gebied van waterkwantiteit (waterveiligheid en wateroverlast), waterkwaliteit en gebruik van (zoet)water in natte en droge situaties in samenhang te beschouwen.
  • Afwenteling voorkomen. Het kabinet wil voorkomen dat waterkwantiteits- en waterkwaliteitsproblemen worden afgewenteld in de ruimte en de tijd, zoals het afwentelen van bovenstrooms veroorzaakte waterkwaliteitsproblemen op benedenstrooms gelegen wateren. Om afwenteling te voorkomen, maken beheerders onderling afspraken over acceptabele hoeveelheden en de kwaliteit van het te ontvangen water. Om afwenteling te voorkomen gelden ook de tritsen vasthouden-bergen-afvoeren en schoonhouden-scheiden-schoonmaken.

Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in de wet- en regelgeving en is hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, vooral op het gebied van wateroverlast en watertekort.

Kaderrichtlijn water
Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. De KRW geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater.

Waterbeheer 21e eeuw
In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21) advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatshebben; berging moet binnen het stroomgebied plaatshebben. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.

Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021
Op 18 december 2015 is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) vastgesteld. Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving.

De zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving staat centraal het Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP). De Agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het Provinciaal Milieuplan 2012-2015 en het Provinciaal Waterplan 2010-2015 gaven hieraan de afgelopen jaren invulling. Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 integreert de milieu- en de wateropgave. Het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten.

Om met de diverse belangen en milieuaspecten te kunnen omgaan, hanteert de provincie in het waterplan de principes van de people-planet-profit-benadering. Vanuit de sociaal-maatschappelijke invalshoek (people) krijgen veiligheid tegen overstroming, bescherming tegen wateroverlast, een betrouwbare drinkwatervoorziening en goede recreatievoorzieningen aandacht. Vanuit de economische invalshoek(profit) heeft het plan aandacht voor onder meer een goede watervoorziening voor industrie en landbouw en voor het transport over water. Bij de derde invalshoek (planet) wordt uitgegaan van water als voorwaarde voor een gezonde leefomgeving voor mens en natuur. Belangrijke thema's hierbij zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en de meer natuurlijke inrichting van de provinciale watersystemen.

Beleid Waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het waterschap richt zich op een goede uitvoering van de wettelijke taken rondom waterveiligheid, waterkwaliteit en watersysteembeheer. Daarbij houden zij rekening met de toekomstbestendigheid van het watersysteem (met oog voor klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging). Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2016-2021 'Grenzeloos verbindend'.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.

Doelstelling Meerlaagsveiligheid Waterschap Brabantse Delta
Het waterschap is continu betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen in hun beheergebied. Meerlaagsveiligheid is voor het waterschap steeds meer een manier om continu te werken aan:

  • het reduceren van overstromingsrisico's (kansen en gevolgen)
  • het verminderen van kwetsbaarheid
  • het leefbaarder maken van de (bedreigde) omgeving

De bedoeling is om bescherming tegen overstromingen en omgaan met overstromingsrisico expliciet bespreekbaar te maken in de ruimtelijke ontwikkeling. Impliciet worden nu risico's geaccepteerd: men denkt dat het veilig is, maar het risico is nooit nul. Door middel van een aanvulling in het toetsen van plannen willen we nu proberen om (de acceptatie van) deze risico's expliciet te maken.

Gemeentelijk beleid 'GRP Halderberge 2020 - 2023
De gemeente Halderberge heeft haar waterbeleid opgenomen in het ‘GRP Halderberge 2020-2023' zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 18 juli 2019. In het plan wordt beschreven hoe het stedelijk watersysteem in de huidige situatie functioneert en met welke uitdagingen en ontwikkelingen de gemeente in de nabije toekomst te maken krijgen. Dit dient als vertrekpunt voor de visie op lange termijn en onze strategie op korte termijn en een transparante, toekomstbestendige financiering. Het gemeentelijke waterbeheer staat niet op zich, maar is continu in beweging door diverse uitdagingen en ontwikkelingen. De belangrijkste zijn onderstaand beschreven en vormen de basis voor de speerpunten voor de planperiode 2020-2023:

  • klimaatverandering;
  • uitputting energie en grondstoffen;
  • veranderende wetgeving;
  • energietransitie;
  • participatie en bewustzijn;
  • vitaliteit;
  • veiligheid.

De gemeente heeft een zorgplicht in het kader van afvalwater en hemelwater. De gemeentelijke zorg voor het beheer van afvloeiend hemelwater heeft betrekking op het afvloeiend hemelwater van openbaar terrein en afvloeiend hemelwater dat niet op particulier terrein kan worden verwerkt. De eigenaar van het terrein waarop het hemelwater valt is primair verantwoordelijk voor de verwerking van het hemelwater. De gemeente Halderberge wenst ontwikkelingen te benutten om het grondwater aan te vullen en ervoor zorg te dragen dat het stedelijk watersysteem niet zwaarder wordt belast. Hiervoor heeft de gemeente een bergingseis voorgeschreven aan de hand van het oppervlak van de voorgenomen ontwikkeling en/of de toename van het verhard oppervlak. Deze bergingseis is onderstaand opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2014-C001_0013.png"

Tabel 1: Bergingseisen bij verhard oppervlak

Voor iedere ontwikkeling die leidt tot nieuwe verharding, ongeacht de omvang van deze ontwikkeling, geldt een bergingseis van 7 mm voor de eerste 1.000 m2. Voor verharding boven de 1.000 m² geldt een bergingseis van 60 mm, conform de keur. Voor ontwikkelingen op bestaande verharde locaties (inbreidingen, verbouwingen, herstructureringen) met een oppervlak groter dan 1.000 m² geldt een bergingseis van 60 mm voor het totale oppervlak.

4.11.2 Onderzoek

Met betrekking tot hydrologisch neutraal ontwikkelen heeft het waterschap Brabantse Delta de keur genaamd “Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabants waterschappen”. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Voorliggend initiatief betreft een groot plan van meer dan 10.000 m2 oppervlak.

Advies behandeling regenwater
Dit initiatief voorziet in de realisatie van 65 woningen op een onbebouwd stuk grond. In zijn algemeenheid is voor de waterhuishouding bij nieuwbouwprojecten de realisatie van een duurzaam gescheiden systeem uitgangspunt. Dit betekent dat schoon hemelwater, wat valt op daken en (niet vervuilde) terreinverhardingen, zoveel als mogelijk apart dient te worden ingezameld en dat alleen het vervuilde afvalwater via het riool wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Toelichting ontwerpbestemmingsplan
Met het beoogde nieuwbouwplan vindt een wijziging plaats in de oppervlakteverharding. Hierdoor zal, zonder het nemen van aanvullende maatregelen, de lokale waterhuishouding worden beïnvloed. Met dit plan is sprake van een toename van verhard oppervlak dat groter is dan het oppervlak waarvoor vanuit het waterschap geen compensatie-eis geldt.

Omdat het plangebied een grootte heeft van meer dan 10.000 m2, hanteert het waterschap een compensatieregel van 600 m3 waterberging per hectare verharding. De watercompensatie wordt tussen de woningen in gerealiseerd. De watercompensatie wordt betrokken bij het opstellen van het inrichtingsplan. Naar verwachting wordt er circa 16.000 m2 verharding gerealiseerd (1,6 ha). In dit kader moet ter plaatse 960 m3 compensatie in het plangebied gerealiseerd worden. De definitieve berekening van compensatie wordt in het definitieve ontwerp van de wijk berekend en verwerkt.

Om verontreiniging van afstromend hemelwater, oppervlaktewater en grondwater te voorkomen wordt er duurzaam gebouwd. Dit houdt in dat uitlogende materialen zoals lood, zink, koper, bitumineuze materialen en geïmpregneerd hout niet gebruikt dienen te worden. Toe te passen duurzame materialen:

  • Hellende daken: dakpannen van beton of keramisch materiaal.
  • Platte daken: beton of bekleed met EPDM rubber; APP en/of SBS gemodificeerd bitumen.
  • Dakgoten en afvoerpijpen: PVC/PP/PE/ staal, aluminium, koper of zink, alle gecoat.
  • Ontsluitingspaden, wegen, terrassen: voorzien van niet uitloogbare materialen zoals beton of keramische producten.

Advies behandeling afvalwater
De toekomstige bebouwing binnen het plangebied zal worden aangesloten op het aanwezige gemeentelijk riool. Voor de nieuw te bouwen woning dient een nieuwe rioolaansluiting gemaakt te worden. Deze moet op de perceelsgrens gescheiden worden aangeleverd. De verdere uitwerking hiervan dient in samenspraak met de gemeente Halderberge te worden uitgevoerd.

4.11.3 Conclusie

Indien aan de uitgangspunten ten aanzien van water wordt voldaan is het plan voor dit aspect uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische Plantoelichting

5.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan heeft tot doel een adequaat juridisch-planologische regeling te scheppen voor de realisatie van woningen in het onderhavige plan ‘Bovendonksestraat Hoeven’.

Een bestemmingsplan bestaat uit planregels, een verbeelding, vergezeld met een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden. In de toelichting is gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering voldoet het plan aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

5.2 Algemene Toelichting Verbeelding

Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners. Tevens maakt deze methode het mogelijk om het plan via internet te raadplegen.

5.3 Algemene Toelichting Planregels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1 (inleidende regels), met daarin een aantal regels die van belang zijn voor de toepassing en interpretatie van de regels in de overige hoofdstukken en de wijze van meten;
  • Hoofdstuk 2 (bestemmingsregels), met daarin per bestemming onder meer bestemmingsregels, bouwregels en afwijkingsmogelijkheden;
  • Hoofdstuk 3 (algemene regels), met daarin de anti-dubbeltelregel, algemene bouw-, gebruiks-, aanduidings-, afwijkings-, wijzigings- en overige regels;
  • Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels), met daarin de overgangsregels en de slotregel.

5.4 Toelichting Bestemmingen

In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen en gebiedsaanduidingen voor:

Artikel 3 Groen
In de openbare ruimte rondom de woonblokken is ruimte gereserveerd voor de realisatie van groen. Deze gronden zijn bestemd als Groen. De gronden met de bestemming Groen mogen worden gebruikt voor een park, bermstroken, paden, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en extensief recreatief gebruik. Het bouwen is beperkt tot bouwwerken ten dienste van de bestemming. Voor het bouwen van bouwwerken zijn bouwregels opgenomen.

Artikel 4 Tuin
Om de woonbestemming heen is een strook grond bestemd als Tuin. De gronden met de bestemming Tuin zijn bestemd voor tuinen, erven, verhardingen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend erkers, balkons of luifels ten behoeve van aangrenzende hoofdgebouwen worden gebouwd. Daarnaast is het toegestaan om bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen. In de regels zijn nadere bouwregels gegeven voor deze uitbreidingen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 5 Verkeer
De bestemming Verkeer omvat de gronden die in gebruik genomen kunnen worden voor straten, voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, taluds, oevers, bruggen en nutsvoorzieningen. Op deze gronden is het toegestaan gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op te richten ten behoeve van de verkeersbestemming.

Artikel 6 Wonen
De beoogde nieuwbouwwoningen zijn als ‘Wonen’ bestemd. In het totale plan zijn maximaal 65 woningen toegestaan. Daarnaast is een aan huis verbonden beroep als medegebruik in de woning toegestaan. Ook kan, onder voorwaarden, worden afgeweken voor beroepsmatig gebruik of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bij een woning alsmede voor mantelzorg.

De woningen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd. Om onderscheid aan te brengen, zijn diverse aanduidingen toegekend aan de verschillende woningen en locaties, te weten ‘aaneengebouwd’ en ‘gestapeld’. Op de verbeelding zijn de maximale goot- en bouwhoogtes opgenomen. Middels een figuur gevellijn is bepaald dat de voorgevel van woningen wordt gebouwd in de gevellijn zoals aangegeven op de verbeelding.

Het bevoegd gezag kan bij de verlening van een omgevingsvergunning nadere eisen stellen omtrent bijvoorbeeld plaatsing, dakhelling en vormgeving.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.

De Grondexploitatiewet, vaak afgekort als Grex-wet, is een onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening. De Grondexploitatiewet biedt gemeenten onder meer instrumenten om kosten van de planontwikkeling bij grondeigenaren te verhalen. Niet alle kosten kunnen via een exploitatieplan worden verhaald. In de zogenaamde kostensoortenlijst zijn typen kosten vermeld die verhaald kunnen worden.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Vooroverleg
Ter voldoening aan artikel 3.1.1 van het Bro, is het bestemmingsplan voorgelegd aan betrokken overheden. De resultaten van dit vooroverleg zijn verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan. Voorafgaand aan het formele vooroverleg heeft reeds afstemming plaatsgevonden met het waterschap over de benodigde watercompensatie. Naar aanleiding van een vooroverlegreactie van de provincie en het waterschap is het bestemmingsplan op enkele punten aangevuld en geactualiseerd.

Naar aanleiding van de reactie van de provincie is het Afsprakenkader voor kwaliteitsverbetering uitgewerkt in dit bestemmingsplan.

Naar aanleiding van de reactie van het waterschap is de waterparagraaf op enkele punten aangevuld.

De overige reacties van inspreekpartners hebben niet tot wijzigingen geleid.

Communicatie
Het stedenbouwkundig ontwerp is tot stand gekomen in samenspraak met een klankbordgroep bestaande uit omwonenden.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf donderdag 23 december 2021 gedurende zes weken, tot en met 2 februari 2022 voor eenieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode heeft eenieder de gelegenheid gehad een zienswijze op het plan in te dienen.

In totaal zijn er twee zienswijzen op het plan ontvangen. De zienswijzen en de beantwoording van de zienswijzen zijn uitgewerkt in Bijlage 9. Naar aanleiding van deze zienswijzen is het bestemmingsplan niet gewijzigd. Wel zijn er enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd in het bestemmingsplan. Deze zijn ook beschreven in Bijlage 9.

Bijlage 1 Kadernota Parkeren 2017-2021

Bijlage 1 Kadernota Parkeren 2017-2021

Bijlage 2 Beeldkwaliteitsnotitie

Bijlage 2 Beeldkwaliteitsnotitie

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 2 Bodemonderzoek Volkstuin

Bijlage 2 Bodemonderzoek Volkstuin

Bijlage 3 Bodemonderzoek Overig Perceel

Bijlage 3 Bodemonderzoek overig perceel

Bijlage 4 Archeologisch Bureauonderzoek

Bijlage 4 Archeologisch bureauonderzoek

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Sportvelden

Bijlage 5 Akoestisch onderzoek sportvelden

Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 6 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 7 Onderzoek Lichthinder

Bijlage 7 Onderzoek lichthinder

Bijlage 8 Natuurtoets

Bijlage 8 Natuurtoets

Bijlage 9 Zienswijzennota

Bijlage 9 Zienswijzennota