KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Verkeer
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Beschrijving Huidige Situatie
2.2 Beschrijving Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Bodem
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.3 Geluid
4.4 Geur
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Flora En Fauna
4.8 Archeologie En Cultuurhistorie
4.9 Waterhuishouding / Watertoets
4.10 Beoordeling Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 5 Financiële Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Vooroverleg
6.2 Ontwerpfase
6.3 Vaststellingsfase
Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet
7.1 Planverbeelding
7.2 Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Klaverweide
Bijlage 2 Bodemonderzoek Locatie A
Bijlage 3 Bodemonderzoek Locatie B
Bijlage 4 Bodemonderzoek Locatie Tankstation Jora
Bijlage 5 Bodemonderzoek Locatie Ten Westen Van Ontsluitingsweg
Bijlage 6 Bodemonderzoek Locatie Perceel C
Bijlage 7 Bodemonderzoek Locatie Bedrijfsverzamelgebouw
Bijlage 8 Verkeersgeneratie
Bijlage 9 Akoestische Beschouwing
Bijlage 10 Luchtkwaliteitsonderzoek
Bijlage 11 Gevelbelasting Vaccaweg
Bijlage 12 Standaardadvies 2019 Externe Veiligheid
Bijlage 13 Stikstofdepositie Onderzoek
Bijlage 14 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 15 Geohydrologisch Onderzoek
Bijlage 16 Verslag Informatieavond 21 November 2023

Klaverweide

Bestemmingsplan - gemeente Halderberge

Vastgesteld op 17-10-2024 - vastgesteld

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan Klaverweide met identificatienummer NL.IMRO.1655.BP3020-C001 van de gemeente Halderberge;

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1655.BP3020-C001 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden opgesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan- of uitbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwde, en vanuit dat hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijke ruimte, die in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar daaraan ruimtelijke (door zijn constructie en/of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap - met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is, toegankelijk vanuit het hoofdgebouw en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is;

1.6 aangebouwd of vrijstaand bijgebouw:

een vrijstaand of aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat zowel ruimtelijk (door zijn constructie en/of afmetingen) als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde ubouwperceel gelegen hoofdgebouw maar vanuit daaruit niet rechtstreeks toegankelijk is en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;

1.7 afhaalcentrum:

detailhandelsbedrijf in ter plaatse bereide etenswaren zonder zitgelegenheid;

1.8 archeologische waarden:

de aan gebieden toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;

1.10 bebouwingspercentage:

het percentage van de gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste bebouwd mag worden;

1.11 bedrijf:

een onderneming gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren, en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.12 bedrijfsverzamelgebouw:

een gebouw waarbinnen ten minste twee bedrijven zijn gevestigd;

1.13 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo):

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;

1.14 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw op een terrein, enkel en alleen bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvestiging daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.15 begane grond:

de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau danwel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1 m boven peil is gelegen

1.16 bestaand:

bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van dit plan;

bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 Bevi-inrichtingen:

inrichtingen als bedoeld in artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.20 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van het hoofdgebouw dan wel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd, of een ander bouwwerk, met een dak;

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.23 bouwlaag:

een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd. Bij de bepaling van het aantal bouwlagen worden de ruimten in de kap (zolder) en de bouwlagen die onder de begane grond zijn gelegen (kelder e.d.) niet meegerekend;

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.27 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of een ander materiaal, die hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.28 detailhandel:

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.29 detailhandel, productiegebonden:

qua oppervlakte beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van (streek)eigen goederen / producten vanuit een bedrijf dat die goederen / producten vervaardigt / produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.30 dienstverlening:

dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksaantrekkende functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, hypotheekvertrekker, postkantoor, telefoon-/telegraaf-/telexdienst, internetdiensten, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, alsmede door naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven;

1.31 erfafscheiding:

een bouwwerk dat dient ter gehele of gedeeltelijke omheining van een bouwperceel, bouwvlak of ander stuk grond;

1.32 erotisch getint bedrijf c.q. inrichting:

bedrijf c.q. inrichting, waarvan voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard plaatsvinden. Hieronder worden mede begrepen:

  • seksautomatenhal: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid, waarin door middel van automaten filmvoorstellingen van porno-erotische aard wordt gegeven;
  • seksbioscoop: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid, waarin filmvoorstellingen van porno-erotische aard worden gegeven;
  • seksclub: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid, waarin vertoningen van porno-erotische aard worden gegeven c.q. gelegenheid wordt geboden voor het verrichten van handelingen van porno-erotische aard, al dan niet gecombineerd met het bedrijfsmatig ten behoeve van gebruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken en/of kleine etenswaren;

1.33 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 geluidszoneringsplichtige bedrijven:

bedrijven en/of inrichtingen welke zijn genoemd in artikel 2.4 van het inrichtingen- en vergunningenbesluit Wet Milieubeheer (Staatsblad 1993, 50);

1.35 hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte ervan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is;

1.36 Internetverkoop:

een bedrijf dat via internet goederen aan derden te koop aanbiedt en deze vervolgens per post aan de eindgebruiker levert dan wel een afhaalservice hiervoor aanbiedt, met dien verstande dat verzenden of afhalen en afrekenen daarbij is toegestaan;

1.37 kantoren:

een gebouw, dat dient voor het verlenen van diensten met een administratief karakter en/of het verrichten van handelingen met een overwegend administratief karakter door bedrijven en (semi)overheidsinstellingen, met een al dan niet publieksgerichte baliefunctie;

1.38 maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van of ten dienste van:

  • medische activiteiten;
  • sociale activiteiten;
  • culturele activiteiten;
  • religieuze activiteiten;
  • onderwijs;
  • sport- en gymnastieklokalen;
  • kinderopvang;
  • scouting;
  • de overheid en met een overwegend openbaar karakter;

en waarvan de exploitatie (gedeeltelijk) door publieke middelen mogelijk wordt gemaakt;

1.39 niet-zelfstandige kantoren:

een onderdeel van een bedrijf, dat andere bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor uitsluitend een ondersteunende functie heeft;

1.40 nutsvoorzieningen:

gebouwde voorzieningen van openbaar nut ten behoeve van water, elektriciteit, gas, e.d.;

1.41 ondersteunende horeca:

een openbare horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;

1.42 open constructie:

constructie met een doorkijk, voor minimaal 80% voorzien van open delen, zoals een constructie met gaas;

1.43 overkapping:

een overdekt bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder dan wel ten hoogste met 1 wand;

1.44 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding;

1.45 retentievoorziening:

voorziening ten behoeve van het bergen van water;

1.46 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.47 showroom:

een ruimte, of bij elkaar horende ruimten, die bedoeld zijn om te worden gebruikt voor het ten toon stellen van goederen en materialen met als doel de verkoop ervan;

1.48 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

De Staat van Bedrijfsactiviteiten die deel uitmaakt van deze regels;

1.49 statische (binnen)opslag:

binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd voor handel en niet worden opgeslagen voor elders gevestigde niet-agrarisch bedrijf. Het betreft bijvoorbeeld (seizoens)stalling van (antieke)auto's, boten, caravans en dergelijke;

1.50 statische opslagactiviteiten:

de opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeve, zoals (antieke) auto's, boten, caravans en dergelijke;

1.51 telecommunicatiemast:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedradingen de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.52 verdiepingen:

de bouwlagen van een gebouw gelegen boven de begane grondlaag;

1.53 voorgevel:

een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw;

1.54 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

Wet van 6 november 2008 (Stb.496) houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.55 Wet milieubeheer:

Wet van 13 juni 1797 Stb. 442, houdende regels met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.56 Wet ruimtelijke ordening:

Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr 566), houdende nieuwe regels omtrent ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De afstand van een gebouw tot aan de perceelsgrens:

de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens;

2.2 De diepte van aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw:

de diepte van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw wordt loodrecht vanaf de gevel van het hoofdgebouw, waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, gemeten tot het uiterste punt van de achtergevel van de aanbouw;

2.3 De dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of daarbij gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 De inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.7 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 Peil:

  1. a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang; in andere gevallen:
  2. b. de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.

2.9 Ondergeschikte bouwdelen:

De in dit plan gegeven regels omtrent plaatsing, afstanden en maten van bouwwerken, zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels, luifels, dakoverstekken, schoorstenen, lichtkoepels en soortgelijke ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

4.4 Afwijken van de bouwregels

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde het oprichten van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toe te staan, mits wordt voldaan aan het volgende:

  1. a. de bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m²;
  2. b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;
  3. c. de ligging van het gebouw mag de verkeersveiligheid niet in gevaar brengen;
  4. d. de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Parkeren

  1. a. een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, kan alleen worden verleend indien op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, conform de normering zoals opgenomen in het parkeerbeleid van de gemeente Halderberge, zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning;
  2. b. het bevoegd gezag kan afwijken van het gestelde in artikel 7.1 onder a indien de parkeerbehoefte kan worden opgevangen door buiten het eigen terrein aanwezige of aan te leggen parkeergelegenheden. De aan te leggen parkeergelegenheden dienen binnen 1 jaar na gereedkomen van de ontwikkeling te zijn aangelegd.

7.2 Afwijkingenregeling

In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van dit bestemmingsplan geldt voor bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd in overeenstemming met de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het volgende:

  1. a. indien de bestaande maatvoering, afstanden en/of oppervlaktes van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de voorgeschreven minima of maxima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering, afstand of oppervlakte als maximum respectievelijk minimum;
  2. b. indien de bestaande situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, afwijkt van de in de regels voorgeschreven situering, is ook de bestaande situering toegestaan;
  3. c. het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.1 indien op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.

7.3 Ondergronds bouwen

7.4 Bluswatervoorziening

  1. a. Een bouwwerk heeft een adequate bluswatervoorziening.
  2. b. Er is sprake van een adequate bluswatervoorziening als bedoeld onder a, wanneer wordt voldaan aan de Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening als vastgesteld door het Algemeen Bestuur van de Veiligheidsregio Midden en West Brabant februari 2016.
  3. c. Ten aanzien van het bepaalde onder a wordt advies ingewonnen bij de veiligheidsregio alvorens de vergunning wordt verleend, tenzij de veiligheidsregio categorieën gevallen heeft aangewezen waarin geen advies noodzakelijk is en sprake is van een dergelijk geval;
  4. d. Als de onder b bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

7.5 Bereikbaarheid bouwwerken en terreinen voor hulpdiensten

  1. a. Tussen de openbare weg en de toegang tot een bouwwerk voor het verblijf van personen wordt een verbindingsweg aangelegd die geschikt is voor hulpverleningsdiensten, indien die afstand meer bedraagt dan 10 meter.
  2. b. Er is sprake van een verbindingsweg die geschikt is voor hulpverleningsdiensten wanneer wordt voldaan aan de Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening als vastgesteld door het Algemeen Bestuur van de Veiligheidsregio Midden en West Brabant februari 2016.
  3. c. Bestaande verbindingswegen en overeenkomstig het bepaalde onder a aangelegde wegen worden in stand gehouden met minimaal de oorspronkelijke afmetingen.
  4. d. Ten aanzien van het bepaalde onder a wordt advies ingewonnen bij de veiligheidsregio alvorens de vergunning wordt verleend, tenzij de veiligheidsregio categorieën gevallen heeft aangewezen waarin geen advies noodzakelijk is en sprake is van een dergelijk geval;
  5. e. Als de onder b bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

7.6 Opstelplaats voor brandweervoertuigen

  1. a. Bij een bouwwerk voor het verblijven van personen zijn zodanige opstelplaatsen voor brandweervoertuigen aanwezig dat een doeltreffende verbinding tussen die voertuigen en de bluswatervoorziening kan worden gelegd.
  2. b. Er is sprake van een doeltreffende verbinding als bedoeld onder a, wanneer wordt voldaan aan de Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening als vastgesteld door het Algemeen Bestuur van de Veiligheidsregio Midden en West Brabant februari 2016.
  3. c. Bestaande en overeenkomstig het bepaalde onder a aangelegde opstelplaatsen worden in stand gehouden met minimaal de oorspronkelijke afmetingen.
  4. d. Ten aanzien van het bepaalde onder a wordt advies ingewonnen bij de veiligheidsregio alvorens de vergunning wordt verleend, tenzij de veiligheidsregio categorieën gevallen heeft aangewezen waarin geen advies noodzakelijk is en sprake is van een dergelijk geval;
  5. e. Als de onder b bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Parkeren

8.2 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de in de bestemming aangegeven gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van:

  1. a. een seksinrichting;
  2. b. de huisvesting van arbeidsmigranten.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Algemene afwijkingsmogelijkheden

Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling van dit plan vrijstelling kan worden verleend, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de bestemmingsregels en toestaan dat de grenzen van een bouwlvak worden overschreden ten behoeve van entrees, overstekende daken, draagconstructies van gebouwen, luifels (draagconstructies van) reclame en hieraan gelijk te stellen voorzieningen;
  4. d. de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    1. 1. de oppervlakte per gebouwtje niet meer dan 20 m² zal bedragen;
    2. 2. de (bouw)hoogte niet meer dan 3,5 m zal bedragen.
  5. e. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    1. 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m;
    2. 2. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m;
  6. f. de onder a tot en met e genoemde afwijkingen kunnen uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de milieusituatie; en
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Klaverweide' van de gemeente Halderberge.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bedrijventerrein Klaverweide tussen de Roosendaalsebaan en de Provincialeweg is het oudste bedrijventerrein van Oud Gastel. Het bedrijventerrein is ontstaan rondom grootschalige fabrieksterreinen van onder andere Campina. Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden van de voormalige Campina. Veel van de panden van Campina staan hebben lang leeg gestaan en/of zijn reeds gesloopt. Inmiddels hebben zich reeds enkele bedrijven gevestigd op het terrein binnen de mogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan.

Het thans vigerende bestemmingsplan voorziet in een (te) beperkte gebruiks- en bebouwingsregeling waardoor de vraag van te vestigen bedrijven verder achter blijft. In voorliggend bestemmingsplan is dan ook sprake van verruiming van de gebruiksmogelijkheden (bedrijfsverzamelgebouw op enkele plaatsen) alsmede verruiming van de bouwmogelijkheden (andere indeling terrein en begrenzing bouwvlakken).

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen in de oksel van (de rotonde) Kruislandseweg/Provincialeweg Zuid 58. Het gebied is circa 5,4 hectare groot. Het plangebied betreft het diverse kadastrale percelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP3020-C001_0001.png"Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron luchtfoto: Slagboom en Peeters luchtfotografie)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

De gronden liggen binnen het vigerend bestemmingsplan 'Kom Oud-Gastel', welke is vastgesteld op 20 april 2017.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP3020-C001_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Kom Oud-Gastel'

De gronden zijn bestemd als 'Bedrijventerrein' en hebben grotendeels een specifieke functieaanduiding 'zuivelproductie'.

Een groot deel van het plangebied is voorzien van een bouwvlak met een maximale bouwhoogte variërend tussen 8 en 15 meter. Aan het bouwvlak is een bebouwingspercentage van 85% toegekend.

Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.2 toegestaan. Tevens is ter plaatse van de specifieke aanduiding 'zuivelproductie' een zuivelproductiebedrijf toegestaan. Daarnaast zijn onder andere niet-zelfstandige kantoren, detailhandelsbedrijven en verkoop van motorbrandstoffen toegestaan.

In de nieuwe situatie is het wenselijk om het noordelijke deel van het plangebied te voorzien van een bouwvlak en verder wordt het gehele bedrijventerrein qua bouwmogelijkheden meer toegesneden op een eigentijds bedrijventerrein met meerdere bouwkavels. Ook worden bedrijfsverzamelgebouwen mogelijk gemaakt. Het voormalige kantoor van de Campina zal behouden blijven en worden voorzien van de specifieke aanduiding "zelfstandig kantoor". De ontsluitingsweg die door het plangebied loopt krijgt met het nieuwe bestemmingsplan tevens de bestemming 'Verkeer'.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van het rijk, de provincie en de gemeente beschreven. De verschillende in geding zijnde omgevingsaspecten worden weergegeven in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 en in hoofdstuk 6 komen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan de orde. En tot slot wordt in hoofdstuk 7 de gehanteerde plansystematiek beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving Huidige Situatie

Binnen het plangebied zijn nog enkele bestaande panden aanwezig. Tevens is de voormalige werkplaats van de Campinafabriek nog aanwezig en gerenoveerd. Voormalige, niet in gebruik zijnde, fabriekspanden zijn reeds gesloopt.

Eind 2018 is vergunning verleend voor de bouw van een tankstation aan de Vaccaweg. Het tankstation is reeds gebouwd en operationeel.

Daarnaast is het bedrijf Van de Kar Grondwerken B.V. ook reeds op het terrein gevestigd.

Het terrein heeft een directe aansluiting voor auto- en vrachtverkeer op de provinciale weg middels de Vaccaweg. Deze weg was in het verleden enkel toegankelijk voor bestemmingsverkeer. Dit verbod is in 2021/2022 opgeheven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP3020-C001_0003.jpg"

Figuur 2.1. Voormalig kantoorpand Bedrijvenpark Klaverweide BV

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP3020-C001_0004.jpg"

Figuur 2.2. Voormalige Campina-fabriek

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP3020-C001_0005.png"

Figuur 2.3 Van de Kar grondwerken B.V.

2.2 Beschrijving Nieuwe Situatie

Het voornemen is om een modern en eigentijds bedrijventerrein te realiseren dat vergelijkbaar is met het bedrijventerrein Korenweide. De herstructurering moet ruimte bieden aan bedrijven (milieucategorie 2 en 3) met een omvang die passend is op de locatie. Tevens kan het te herstructureren bedrijventerrein voorzien in de behoefte van lokale bedrijvigheid welke afkomstig is uit de bestaande dorpskernen en daar niet meer passend is.

De huidige bebouwingsmogelijkheden zijn daarvoor deels nog te beperkt aangezien deze nog zijn toegesneden op de voormalige Campinafabriek. De beoogde situatie voorziet in de verruiming van de bebouwingsgrens aan de oostzijde en de realisering van een extra bouwkavel in de noordoosthoek.

Ondanks een extra bouwkavel in het noordoosten en het anders inrichten ten behoeve van een meer eigentijds bedrijventerrein met meerdere kavels wordt het totale toegestane bebouwingsoppervlakte verkleind. Dit komt door de aanleg van de weg in het midden van het terrein waardoor het oorspronkelijke bouwvlak opgeknipt wordt en daarmee wordt verkleind.

In het vigerend bestemmingsplan is één bouwvlak aanwezig met een oppervlakte van circa 37.170 m2 en een maximaal bebouwingspercentage van 85%. Dit houdt in dat er maximaal circa 31.600 m2 bebouwd mag worden.

In de beoogde situatie worden meerdere bouwvlakken gerealiseerd. Twee daarvan (het meest noordelijke en meest zuidelijke bouwvlakken) mogen volledig worden bebouwd. Dit bedraagt 1.969 m2 bij elkaar. De overige bouwvlakken kennen een bebouwingspercentage van 85%. Hier mag in totaal 24.461 m2 bebouwing gerealiseerd worden.

In totaal kan op basis van voorliggend bestemmingsplan maximaal een oppervlakte van circa 26.430 m2 bebouwd worden. In totaal neemt het maximaal toegestane bebouwingsoppervlakte derhalve af met circa 5.170 m2.

Naast de wijziging ten aanzien van situering en grootte van de bouwvlakken is het wenselijk een functieverruiming door te voeren ten behoeve de mogelijkheid voor de vestiging van bedrijfsverzamelgebouwen. Deze worden enkel toegestaan op twee percelen met de specifieke aanduiding 'bedrijfsverzamelgebouw'. Vanwege het provinciale beleid is het toestaan van nieuwe zelfstandige kantoren niet mogelijk. Binnen de bedrijfsverzamelgebouwen worden dan ook enkel niet-zelfstandige kantoren toegelaten.

Het bestaande kantoorpand dat in de huidige situatie ook in gebruik is als kantoorpand zal als zodanig behouden blijven en is voorzien van de specifieke aanduiding 'zelfstandig kantoor'. In verband met het provinciale beleid zijn hier zelfstandig kantoren toegestaan met een gezamenlijk maximum van 750 m2 bvo. Naast zelfstandige kantoren zal een deel ook in gebruik genomen worden als bedrijf.

Aangezien er zowel ten zuiden als ten noordwesten woningen nabij zijn gelegen is er voor gekozen een milieu-zonering op te nemen. Hierbij is rekening gehouden met de aan te houden richtafstanden conform de brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse gemeenten.

Door de herstructurering wordt ook een verbeterde ontsluiting beoogd. De aansluiting van de Vaccaweg met de provinciale weg kende tot 2021 een inrijd-verbod voor overig verkeer. Deze weg werd enkel gebruikt voor bestemmingsverkeer. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de Vaccaweg een openbare weg welke gebruikt kan worden voor de diverse nieuwe bedrijven. Met de provincie Noord-Brabant is hierover overleg gevoerd en er is dan ook een verkeersbesluit genomen om het inrijverbod op te heffen (d.d. 22 januari 2020). Al het verkeer van en naar het bedrijventerrein dient de aansluiting van de Vaccaweg op de provinciale weg te gebruiken. Enkel traktoren kunnen gebruik maken van de aansluiting op de Steenstraat aangezien zij niet zijn toegestaan op de provinciale weg. De toegang bij de Steenstraat is voorzien van een bussluis waardoor het voor het overige verkeer niet mogelijk is het terrein via de Steenstraat te verlaten.

De bedrijven dienen zelf zorg te dragen voor voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein.

Beeldkwaliteit

Voor bedrijventerrein Klaverweide is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, welke op 15 januari 2013 positief is beoordeeld door de welstandscommissie. In 2017 is door de gemeente Halderberge nieuw welstandsbeleid opgesteld. Daarin is gesteld dat reeds opgestelde en vastgestelde beeldkwaliteitsplannen onderdeel uit maken van de gewijzigde welstandnota. Het voor Klaverweide op gestelde beeldkwaliteitsplan uit 2013 is derhalve nog steeds actueel en vormt het toetsingskader bij de aan te vragen omgevingsvergunningen.

Veiligheid en parkmanagement

In 2021 is door de ondernemersvereniging van bedrijventerrein Klaverweide het Keurmerk Veilig Ondernemen (KVO) behaald. Dit keurmerk heeft als doel om het bedrijventerrein schoon en veilig te maken en te houden.

Samen met het parkmanagement wordt hiermee de hoge kwaliteit van het bedrijventerrein gewaarborgd. Dit gebeurt onder meer door het beheer van de openbare ruimte, veiligheidsmaatregelen en duurzaamheidsmaatregelen.

Hoofdstuk 3 Beleid

In het voorliggende hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende relevante beleidstukken. Allereerst wordt ingegaan op het relevante rijksbeleid, vervolgens het provinciaal beleid en tot slot het gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie

De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking zal treden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020 en biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die er zijn. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave.

Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers.

De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden om te bouwen aan een mooier en sterker Nederland.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  4. 4. Toekomstigbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

Onderhavige ontwikkeling betreft een kleine verruiming van de bebouwings- en functiemogelijkheden om een kwalitatief, modern en hoogwaardig bedrijventerrein te realiseren. Ter plaatse is reeds een bedrijventerrein toegestaan. De beoogde milieucategorie blijft gehandhaafd.

De ontwikkeling kan dan ook als kleinschalig worden aangemerkt. Het plangebied heeft geen directe relatie met één van de thema's of bepalingen uit de NOVI. Voor het plan zijn ten aanzien van dit beleidsonderdeel dus geen knelpunten te verwachten. De inhoudelijke keuzes en afweging ligt bij de gemeente. Zij zullen daarbij uiteraard de richtlijnen en vier prioriteiten van het Rijk als leidraad gebruiken.

Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen etc.. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Conclusie

Het plangebied heeft geen directe relatie met één van de thema's of bepalingen uit het Barro. Voor het plan zijn ten aanzien van dit beleidsonderdeel geen knelpunten te verwachten.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het besluit ruimtelijke ordening is een Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) opgenomen die bij elk bestemmingsplan in acht moet worden genomen. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde Ladder in werking getreden. De Ladder is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als een nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Conclusie

Ter plaatse is reeds de realisatie van een bedrijventerrein mogelijk. Het betreft derhalve geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Laddertoets is niet van toepassing.

3.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie Noord-Brabant

De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend hierop heeft de Provincie Noord-Brabant alvast een provinciale Omgevingsvisie gemaakt welke op 14 december 2018 is vastgesteld.

De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De basisopgave voor de provincie is: 'werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit'. Hierbij heeft de provincie als doel gesteld voor de middellange termijn, 2030: Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat ze voor alle aspecten voldoen aan de wettelijke normen. Voor de lange termijn, 2050, wil men een goede leefomgevingskwaliteit hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

Om de basisopgave te behalen heeft men vier hoofdopgaven verwoord:

1. Werken aan de Brabantse energietransitie;

Doel 2050: 100% duurzame energie, grotendeels afkomstig uit Noord-Brabant.

Doel 2030: ten minste 50% reductie van broeikasgassen ten opzichte van de uitstoot in 1990 en ten minste 50% duurzame energie.

2. Werken aan een klimaatproof Brabant;

Doel 2050: Brabant is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.

Doel 2030: Brabant handelt al sinds 2020 klimaatbestendig en waterrobuust; in 2030 zijn de eerste grote gebiedsopgaven daartoe al gerealiseerd.

3. Werken aan de slimme netwerkstad;

Doel 2050: Het stedelijk netwerk van Brabant functioneert als één samenhangend duurzaam en concurrerend netwerk van steden en dorpen als onderdeel van de Noordwest-Europese metropool. Brabant kenmerkt zich door een sterke sociale cohesie, een excellent en duurzaam woon-, leef- en vestigingsklimaat met een comfortabel, betrouwbaar en multimodaal verkeers- en vervoersysteem en een uitstekende (digitale) infrastructuur.

Doel 2030: Brabantse partijen werken aan de transformatie van het bestaand bebouwd gebied van Brabant. Ondersteund door de digitale ontwikkelingen zijn er belangrijke stappen gezet in de richting van een excellent en duurzaam woon-, leef- en vestigingsklimaat met een comfortabel, betrouwbaar en multimodaal verkeers- en vervoersysteem. Bewoners uit alle geledingen van de bevolking voelen zich verbonden met hun omgeving en met elkaar doordat zij meedenken en meedoen aan de veranderingen in hun omgeving.

4. Werken aan een concurrerende, duurzame economie;

Doel 2050: Brabant is top kennis- en innovatieregio in Europa. Producten, materialen en grondstoffen worden op alle onderdelen van de Brabantse economie in verregaande mate hergebruikt. Niet hernieuwbare hulpbronnen worden behouden. Het streven naar waardecreatie voor mens, natuur en economie gaan hand in hand. De Brabantse economie is verregaand circulair.

Doel 2030: Brabant is top kennis- en innovatieregio in Europa. We werken aan een circulaire economie door duurzamer om te gaan met de beschikbare grondstoffen en natuurlijke bronnen. We verminderen daartoe samen met maatschappelijke partners het gebruik van niet vernieuwbare grondstoffen (mineraal, fossiel en metalen) volgens de landelijke afspraken met 50%.

De Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie (PMWP, Structuurvisie RO, BRUG, PVVP). Grote delen van die beleidsplannen horen vanuit het systeem van de Omgevingswet straks (soms verplicht) thuis in een programma zoals het natuurbeheerplan en het waterprogramma. De komende tijd wordt dit sectorale beleid afgestemd op de Omgevingsvisie en al dan niet uitgewerkt in de programma's en/of omgevingsverordening.

Conclusie

Basisuitgangspunt is een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. In hoofdstuk 4 van voorliggend bestemmingsplan wordt middels enkele onderzoeken aangetoond dat aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden voldaan. De herstructurering van het bedrijventerrein zorgt voor een kwalitatief hoogwaardig bedrijventerrein welke ook ruimte biedt voor bestaande bedrijven uit de dorpskern die daar niet meer passend zijn. In de dorpskern ontstaat, door verplaatsing van dergelijke bedrijven, een betere leefomgevingskwaliteit De herstructuering van het bedrijventerrein is dan ook passend binnen de omgevingsvisie.

Daarnaast is Exploitatiemaatschappij Klaverweide een samenwerkingsovereenkomst aangegaan met Energiek Halderberge voor een zo succesvolle aanpak ten aanzien van duurzame energieoplossingen. Mogelijke energiebronnen zijn: warmtepompen, zonnepanelen en windenergie. Mogelijk zelfs combinaties van deze drie. Implementatie hiervan zal in nauwe samenwerking gaan met ondernemers, gemeente en leveranciers.

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant 2019 (geconsolideerde versie augustus 2023)

Alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving, staan voortaan bij elkaar in de Interim omgevingsverordening. Deze omgevingsverordening is vastgesteld op 25 oktober 2019. De Interim omgevingsverordening vervangt diverse provinciale verordeningen, waaronder de verordening Ruimte. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter en vooral is bedoeld om bestaande regelingen samen te voegen, heeft er ook (nog) geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald thema gecontinueerd moet worden. Uitgangspunt van deze Interim omgevingsverordening is dat de huidige regels met het huidige beschermingsniveau zijn gehandhaafd.

Het plangebied is in de Interim Omgevingsverordening aangeduid als 'stedelijk gebied', 'landelijke kern'. Hiervoor zijn de de volgende artikelen relevant:

  • Artikel 3.5. Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit.
  • Artikel 3.42. Duurzame stedelijke ontwikkeling;

Artikel 3.5

In dit artikel is een algemene zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit opgenomen. Kort samengevat stelt de omgevingsverordening dat in de toelichting bij een bestemmingsplan een verantwoording is opgenomen dat het plan bijdraagt aan de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit en dat toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Ruimtelijke kwaliteit is daarbij breed gedefinieerd, want ook bodemkwaliteit en waterhuishouding zijn naast landschappelijke en cultuurhistorische waarden onderdeel van de verantwoording. In hoofdstuk 4 van voorliggende toelichting wordt nader ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. Daarnaast is in hoofdstuk 2 en in de bijlage een beschrijving gegeven van de gewenste ruimtelijke kwaliteit in de vorm van een beeldkwaliteitsplan.

Artikel 3.42

Dit artikel ziet er op toe dat in het bestemmingsplan een verantwoording opgenomen wordt waaruit blijkt dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken. Zoals uit hoofdstuk 2 blijkt is er geen sprake van meer ruimtebeslag. Het maximaal toegestane bebouwd oppervlak wordt verkleind door voorliggend bestemmingsplan.

In het regionale convenant kantorenbeleid West-Brabant (RWB) is het voor de 5 grote gemeenten niet toegestaan om zelfstandige kantoren toe te voegen. Voor de overige gemeenten, waaronder de gemeente Halderberge, geldt dat het toevoegen van zelfstandige kantoren tot maximaal 750 m2 wel is toegestaan. Deze maximale maatvoering is dan ook opgenomen in het bestemmingsplan. In het conventant kantorenbeleid West-Brabant is daarnaast afgesproken om solitaire kantoren op bedrijventerreienen planologisch niet mogelijk te maken. In voorliggende situatie is er echter geen sprake van het opnieuw mogelijk maken van een kantoorfunctie omdat het kantoor reeds aanwezig was. De gemeente Halderberge stuurt in haar beleid aan op herstructurering van bestaande bedrijventerreinen. Bij de herstructurering van bedrijventerrein Klaverweide is mede vanuit het oogpunt duurzame stedelijke ontwikkeling gekeken welke gebouwen konden worden hergebruikt. Het bestaande pand was van dien aard dat deze behoudenswaardig is. Het pand is inmiddels verbouwd met duurzame materialen en heeft een hoogwaardige uitstraling gekregen. Het behoud van een bestaand kantoorpand draagt bij aan het uitvoeren van het concept 'herstureren bestaande bedrijventerreinen'. In dit geval is er sprake van concept versterking in de zin van 3.42 lid 3 sub b onder 3 van de interim omgevingsverordening. Daarnaast streeft de gemeente naar een kwalitatief hoogwaardig bedrijventerrein. De aanwezigheid van een kantoor werkt ook voor dat concept versterkend. De aanwezigheid van een kantoorpand op een bedrijventerrein leidt vooral tot meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit. Doordat kantoren over het algemeen meer streven naar representativiteit dan bedrijven, stijgt de ruimtelijke kwaliteit van het terrein. De intentie is om een kwalitatief hoogwaardig bedrijventerrein te creëeren, waar de aanwezigheid van een kantoorlocatie positief aan bijdraagt.

Omdat er sprake is van een herontwikkeling van een bedrijventerrein van meer dan 5.000m2 is het ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de werkgroep bedrijventerrein van stedelijke reio West-Brabant west en zijn de omliggende gemeenten gevraagd te reageren op de voorgenomen wijzigingen. Hier zijn geen reacties op ontvangen.

Conclusie

Het plan is passend binnen de regionale afspraken en past binnen de kaders van de interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Omgevingsvisie

De gemeente Halderberge heeft op 10 februari 2022 de Omgevingsvisie Halderberge vastgesteld. In deze omgevingsvisie is gekozen voor negen algemene speerpunten en biedt daarnaast nog een verdere uitwerking van specifieke opgaven per kern of deelgebied. Met de omgevingsvisie laat de gemeente Halderberge zien wat zij belangrijk vinden in de omgeving waarin wordt gewoond, gewerkt en gerecreëerd. De Omgevingsvisie heeft als doel dat Halderberge aantrekkelijk blijft en nog aantrekkelijker wordt onder het motto “het versterken van de leefomgeving”. Het karakter van Halderberge wordt gekenmerkt door grote verschillen in de gemeente, waarbij elke kern zijn eigen karakter heeft. Ook de buitengebieden zijn er divers en uniek is de overgang van klei naar zand, waardoor binnen de gemeente zowel sprake is van een polderland en een bosgebied. Het bijzondere karakter van de gebieden en kernen met hun eigen identiteit dient te worden gekoesterd en waar mogelijk versterkt. Om dit te kunnen toetsen heeft de gemeente een waardenkaart opgesteld

Speerpunten:

  1. 1. Werken aan een duurzame en klimaatbestendige omgeving;
  2. 2. Werken aan een gezonde en veilige leefomgeving;
  3. 3. Versterken van de biodiversiteit;
  4. 4. Behoud en (her)ontwikkeling van bijzonder cultureel erfgoed;
  5. 5. Behoud en versterking van een aantrekkelijk buitengebied;
  6. 6. Versterken aantrekkelijkheid voor recreanten en toeristen;
  7. 7. Zorgen dat het in Halderberge goed wonen is voor iedereen;
  8. 8. Behoud van vitale dorpen en een actieve samenleving;
  9. 9. Bieden van een aantrekkelijk economisch klimaat.

Kern Oud-Gastel

Oud Gastel kenmerkt zich door een hechte gemeenschap. Er zijn veel actieve inwoners, er is saamhorigheid, gemoedelijkheid en er zijn relatief veel verenigingen en vrijwilligers. Inwoners letten bovendien goed op elkaar, bijvoorbeeld op het gebied van veiligheid door middel van buurtapps. De BuitenBeterapp helpt inwoners om de leefomgeving netjes en schoon te houden. Hier wordt goed gebruik van gemaakt. Het is fijn wonen in Oud Gastel in een mooie omgeving. Er is veel groen en de kern is goed bereikbaar door de ligging aan de A17.

Daarnaast is de kern goed ontsloten met het openbaar vervoer. Aan de oostzijde wordt de kern begrensd door de provinciale weg; de N268. De lintbebouwing gaat over deze provinciale weg en vloeit uit in het buitengebied van Oud Gastel. Ook qua voorzieningenniveau heeft Oud Gastel genoeg te bieden. Er zijn nieuwe schoolgebouwen en sportaccommodaties (zoals een zwembad). Er zijn ook diverse winkels, culturele voorzieningen en een speelbos. De twee lokale bedrijventerreinen, Korenweide en Klaverweide zijn geconcentreerd aan de zuidzijde van de Kruislandseweg. Aan de noordzijde hiervan liggen het centrum en de woongebieden. Aan de westzijde zijn veel groen/blauwe buffers aanwezig tussen de kern en het buitengebied.

De algemene speerpunten zijn ook op Oud Gastel van toepassing. Aanvullend geldt voor Oud Gastel het volgende:

  • Samenwerken met ondernemers en andere partijen in de kern aan het verbeteren van het centrum tot bruisend centrum met de markt als kloppend hart. Een hart dat wordt gekenmerkt door een aantrekkelijk winkel- en horeca-aanbod, persoonlijke service, vele evenementen en krachtige dienstverleners. De actiekaart centrum Oud Gastel is hierbij onze gezamenlijke leidraad. Onderdeel hiervan is het verbeteren van de verblijfskwaliteit in het centrum;
  • Onderzoeken of we het busstation naar een goede plek kunnen verplaatsen, zodat de bussen niet meer door het centrum rijden. Dit kan de veiligheid, leefbaarheid en gezondheid bevorderen;
  • Werken aan het opwaarderen en verduurzamen van de bedrijventerreinen Korenweide en Klaverweide, samen met ondernemers, vastgoedeigenaren en andere partners zoals brandweer en politie;
  • Aanpakken en meer ruimte creëren voor groen;
  • Behouden en versterken van de groene buffer richting Borchwerf;
  • Maken van recreatieve verbindingen met buitengebied.

Voor Bedrijventerrein Klaverweide is een in 2013 reeds een beeldkwaliteitsplan opgesteld welke nog steeds actueel is. Ook daarin wordt gestreefd naar een representatief bedrijventerrein.

Economische Visie 2021-2025

Voor het functioneren van de economie en het optimaal faciliteren van de ondernemers is het belangrijk om samen met de Halderbergse stakeholders het toekomstbeeld en de weg daar naartoe te bepalen. Hiervoor is de Economische Visie vastgesteld.

Voor de bedrijventerreinen geldt dat er na de uitgifte van Borchwerf 2, de ontwikkeling van Breda International Airport en herontwikkeling van bedrijventerrein Klaverweide geen nieuwe (grote) terreinen meer worden ontwikkeld. Ook in regionaal verband zijn hier afspraken over gemaakt. Er wordt ingezet op kwaliteitsverbetering in plaats van het vergroten van de capaciteit. In 2025 is de buitenruimte verder geoptimaliseerd, zijn leegstaande panden herontwikkeld en is er ingezet op het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de terreinen en gebouwen.

Bij onderzoek naar trends en ontwikkelingen is gebleken dat er enerzijds sprake is van schaalverkleining en anderzijds van schaalvergroting:

  • Schaalverkleining is een trend die is ontstaan door de relatief sterke groei van het aantal zzp’ers (specialisten) en kleine bedrijven. Dit soort bedrijven vraagt om een andere manier van werken en op andere locaties. Er is vraag naar ‘dynamische, leefbare en flexibele’ plekken op centrale of markante locaties om te werken en te ontmoeten. Ook is er een groeiende vraag naar het aantal bedrijfsverzamelgebouwen en zogenoemde third places waar ruimte is voor ontmoeten en interactie.
  • Schaalvergroting zien we onder invloed van automatisering/robotisering en mondialisering in specifieke sectoren zoals industrie en logistiek.

Daarnaast is ook aandacht voor veiligheid: De objectieve veiligheid en het veiligheidsgevoel is een belangrijke randvoorwaarden om goed te kunnen ondernemen. Vooral in het buitengebied en op de bedrijventerreinen ligt ondermijning op de loer. Er is daarom extra aandacht voor de leegstaande panden en bedrijfsverzamelgebouwen.

Bedrijventerrein Klaverweide heeft in 2021 het Keurmerk Veilig Ondernemen (KVO)-certificaat gehaald. Het doel van het keurmerk is om het bedrijventerrein schoon, heel, en veilig te maken en houden en samenwerken voor een goed ondernemingsklimaat.

Op basis van de trends en ontwikkelingen blijkt dat er een groeiende vraag is naar het aantal bedrijfsverzamelgebouwen.

Conclusie

Op het bedrijventerrein Klaverweide worden op drie locaties bedrijfsverzamelgebouwen mogelijk gemaakt. Twee van deze locaties liggen op zichtlocaties. De noordelijke locatie is gelegen in de oksel van de rotonde provinciale weg / Kruislandseweg. De zuidelijke locatie is gelegen aan de Neerstraat. De derde locatie is gelegen aan de westzijde van de Vaccaweg.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

In het voorliggende hoofdstuk wordt ingegaan op de voor het plan relevante omgevingsaspecten.

4.1 Bodem

Bij duurzame ontwikkelingen/investeringen is het van belang inzicht te hebben in de bestaande bodemkwaliteit, zodat vooraf kan worden bepaald of de bodem geschikt is voor de beoogde bestemming. Bij aan- en afvoer van grond, moet worden voldaan aan het Besluit bodemkwaliteit.

In het verleden zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd.

- Locatie A noordelijk nieuwe bouwvlak en bestaande kantoorpand (2019)

De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met kwik en PAK. De bovengrond voldoet aan de achtergrondwaarde. De ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met kwik. De ondergrond voldoet plaatselijk aan klasse industrie en plaatselijk aan de achtergrondwaarde. In het grondwatermonster zijn licht verhoogde gehaltes naftaleen en xylenen aangetroffen ten opzichte van de streefwaarde. Aangenomen mag worden dat de aangetroffen licht verhoogde gehaltes in het grondwater geen risico’s opleveren voor de volksgezondheid en/of het milieu. Er is geen bron van verontreiniging aan te wijzen voor deze verhoogde gehaltes.

De resultaten van het onderzoek vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van deze locaties.

- Locatie B gebied tussen ontsluitingsweg en provinciale weg (m.u.v. locatie Jora)(2019)

De bovengrond is in het centrale en noordelijke gebied licht verontreinigd met kwik en PCB. het zuidelijk deel is niet verontreinigd. De bovengrond voldoet aan de klasse achtergrondwaarde. De ondergrond is niet verontreinigd. De ondergrond voldoet aan de klasse achtergrondwaarde. Het grondwater is licht verontreinigd met naftaleen en xylenen en plaatselijk licht verontreinigd met nikkel.

De resultaten van het onderzoek vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van deze locaties.

- Locatie tankstation Jora (juli 2017)

Geconcludeerd kan worden dat zowel de bovengrond als de ondergrond niet verontreinigd is. Zowel de bovengrond als de ondergrond voldoet aan klasse achtergrondwaarde. Het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met nikkel, naftaleen en/of barium.

De resultaten van het onderzoek vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van deze locaties.

- Locatie ten westen van ontsluitingsweg (2015)

De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd is met kwik, lood, PAK, PCB, kobalt, koper, molybdeen, nikkel, zink en minerale olie. Geconcludeerd kan worden dat de bovengrond plaatselijk voldoet aan de klasse industrie en plaatselijk voldoet aan de achtergrondwaarde. De ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met PAK en PCB. De ondergrond voldoet aan de achtergrondwaarde. Het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met naftaleen en plaatselijk licht verontreinigd met barium.

De resultaten van het onderzoek vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van deze locaties.

- Locatie perceel C, historisch vooronderzoek (2020)

Omdat hiervoor genoemd bodemonderzoek uit 2015 dateert en reeds is verouderd, heeft voor het perceel dat reeds nog niet bebouwd is een historisch onderzoek plaatsgevonden.

Uit de verkregen informatie blijkt dat er ter plaatse van de onderzoeklocatie geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden sinds het beëindigen van de activiteiten van de zuivelfabriek. De verontreinigingen zijn voldoende gesaneerd. De locatie kan dan ook worden aangemerkt als een onverdachte locatie. Aangenomen wordt dat de grond geschikt is voor het beoogd gebruik. In het kader van een eventuele omgevingsvergunningaanvraag zal alsnog een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden.

- Locatie 'toekomstig bedrijfsverzamelgebouw"(2020)

Tussen de Vaccaweg en de nieuwe ontsluitingsweg (in het westelijk deel van het plangebied) is men voornemens een bedrijfsverzamelgebouw te realiseren. Op deze gronden is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.

De resultaten van het onderzoek vormen geen belemmering de voorgenomen bouwplannen ter plaatse te realiseren. Wel geldt op basis van de gemeten PFAS gehalten een beperking ten aanzien van het toepassen van de grond in grondwaterbeschermingsgebieden (gebiedstoets). Geadviseerd wordt de resultaten van het onderzoek bij de aanvraag om omgevingsvergunning te voegen.

Conclusie

De rapportages zijn als bijlagen toegevoegd. Uit deze rapportages blijkt dat de resultaten geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkelingen.

Aangezien in dit stadium nog geen concrete bouwplannen bekend zijn en de bodem reeds geschikt is voor de functie bedrijven is het niet noodzakelijk om in het kader van het bestemmingsplan verder (aanvullend) verkennend bodemonderzoek uit te voeren. Wanneer de bouwplannen bekend zijn en een aanvraag voor een omgevingsvergunning bouwen wordt ingediend kan een verkennend bodemonderzoek verlangt worden.

4.2 Bedrijven En Milieuzonering

In de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt informatie gegeven over de gemiddelde milieubelasting van de verschillende typen bedrijven en instellingen. De milieucategorie geeft daarbij een indicatie over de afstand, die tussen de diverse bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een milieugevoelig object dient te worden aangehouden, om hinder uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken.

Beoordeling

Het plangebied is reeds bestemd als bedrijventerrein ten behoeve van bedrijven met een milieucategorie 2 en 3 alsmede een zuivelfabriek. Middels voorliggend bestemmingsplan komt de zuivelfabriek te vervallen, de maximaal toegestane milieucategoriën worden niet gewijzigd.

Maar waar er in het verleden sprake was van één groot bedrijf, beoogt het nieuwe bestemmingsplan meerdere bedrijven toe te staan. In zijn algemeenheid produceren een aantal kleinere bedrijven op een zelfde oppervlakte op een andere manier geluid dan één groot bedrijf waardoor er in de omgeving minder geluid wordt ervaren.

Volgens de VNG publicatie “Bedrijven en milieuzonering” hebben categorie 3.2 bedrijven in het omgevingstype “rustige woonwijk” een richtafstand van 100 meter. In dit geval is het plangebied en de directe omgeving niet te typeren als rustige woonwijk maar als gemengd gebied. Dit vanwege de ligging nabij de provinciale weg. In dat geval is het toegestaan om de richtafstand met één stap te verlagen. Dit betekent een richtafstand voor de parameter geluid van 50 meter tot gevoelige bestemmingen zoals de nabijgelegen woningen. Binnen deze afstand zijn enkele woningen gelegen.

In het vigerende bestemmingsplan was één groot bouwvlak opgenomen, zonder milieu-zoneringen. De afstand van Neerstraat 29 tot het oorspronkelijke bouwvlak bedroeg 8 meter en in de nieuwe situatie wordt deze afstand vergroot tot 11 meter. Voor Neerstraat 20 geldt dat deze afstand verkleind wordt van 19 meter naar 14 meter.

Naast aanpassing van het bouwvlak is in het voorliggende bestemmingsplan ook een inwaartse milieuzonering toegepast. Dit houdt dat vanaf de nabij gelegen woningen de richtafstanden conform de Brochure 'bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn gehanteerd:

  • Binnen een afstand van 10 meter vanaf de perceelsgrens van de woningen zijn uitsluitend bedrijven in de milieucategorie 1 toegestaan;
  • Tussen de 10 en 30 meter zijn bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan;
  • Tussen 30 en 50 meter zijn bedrijven tot en met categorie 3.1 toegestaan;
  • Op het overige deel van het bedrijventerrein (> 50 meter) zijn bedrijven tot en met categorie 3.2 toegestaan.

Tevens, en dit is ook aangegeven door omwonenden in de omgevingsdialoog, zal het bedrijfsverzamelgebouw aan de zuidzijde functioneren als buffer tussen de woningen en grotere bedrijven elders op het bedrijventerrein. Het bedrijfsverzamelgebouw zorgt daarmee voor een overgang tussen woningen en het bedrijventerrein. De reeds aanwezige aarden wal welke dienst doet als geluidswal wordt tevens doorgetrokken tot aan het bedrijfsverzamelgebouw als extra afschermende werking.

Kortom, door toepassing van milieuzonering als de locatie van het bedrijfsverzamelgebouw wordt een gunstiger woon- en leefklimaat verwacht bij omwonenden. Hier is tijdens de omgevingsdialoog door omwonenden positief op gereageerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP3020-C001_0006.png"Figuur 4.1 Weergave afstanden tot omliggende woningen

Extra bouwkavel noordelijk deel plangebied

Er is sprake van de toevoeging van een extra bouwkavel in het noorden van het plangebied. Voor een bedrijf met milieucategorie 3.2 geldt een aan te houden richtafstand van minimaal 100 meter voor de ruimtelijke relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De afstand van 100 meter is ten opzichte van een woning gelegen in een rustige woonwijk.

De afstand vanaf de inrichtingsgrens tot aan de dichtstbijzijnde woning (De Potterestraat 15) bedraagt 100 meter, waarmee wordt voldaan aan de aan te houden richtafstand. Nader onderzoek is derhalve niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP3020-C001_0007.png"

Figuur 4.1 Afstand tussen bedrijventerrein en woning Potterestraat 15.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Geluid

In de Wet geluidhinder is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan waarbij mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Anderzijds kan sprake zijn van realisatie van geluidproducerende functies in de nabijheid van geluidsgevoelige object danwel aanpassing van een weg/ontsluiting.

Er worden diverse typen bedrijven met verkeersaantrekkende werking mogelijk gemaakt. De geluidsbelasting op de omliggende gevoelige bestemmingen als gevolg van veranderende indeling van het terrein is dan ook inzichtelijk gemaakt middels een akoestische beschouwing (indirecte hinder). Voorafgaand aan de akoestische beschouwing (Bijlage 9) is de te verwachten verkeersgeneratie (Bijlage 8) in beeld gebracht. Beide onderzoeken zijn als bijlage toegevoegd aan het bestemmingsplan.

Daarnaast zal de voormalige ontsluitingsweg, welke voorheen enkel toegankelijk was voor bestemmingsverkeer opengesteld worden voor al het verkeer. Dit wordt gezien als een 'nieuwe' weg waarvoor een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai noodzakelijk is. Deze akoestische berekening is als Bijlage 11 toegevoegd aan het bestemmingsplan.

Beoordeling akoestische beschouwing (indirecte hinder)

Uit de akoestische beschouwing blijkt dat ten hoogste 51 dB(A) etmaalwaarde wordt berekend als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van Bedrijvenpark Klaverweide ter hoogte van de gevoelige objecten. Hiermee wordt niet voldaan aan de richtwaarde van 50 dB(A) uit de VNG-publicatie. De grenswaarde van 65 dB(A) uit de VNG-publicatie wordt echter niet overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP3020-C001_0008.png"

Tabel 1. Berekende geluidsbelasting indirecte hinder (bron: akoestische beschouwing, bijlage 9)

De huidige grondwal aan de zuidzijde van het plangebied is verhoogd naar 3,5 meter. Tevens is een geluidscherm gerealiseerd ter plaatse van de woning aan de Neerstraat 29 met een lengte van circa 45 meter en een hoogte van 3 meter.

De overschrijding heeft betrekking op slechts één woning aan de Neerstraat 35. Uitgaande van een maximaal toegestaan en gewenst binnenniveau van 25 dB(A) in de nachtperiode, dient de gevelisolatie van de woning minimaal 16 dB(A) te bedragen (41 dB(A) - 25 dB(A)). De woning aan de Neerstraat 35 betreft een goed onderhouden woning. Voor de gevel van een goed onderhouden woning kan uitgegaan worden van een minimale geluidsisolatie van 20 dB(A). Er kan derhalve voldaan worden aan de normstelling uit het Activiteitenbesluit te weten 35/30/25 dBA) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.

Gezien het feit dat reeds maatregelen reeds zijn doorgevoerd en het feit dat ter plaatse van de woning aan de Neerstraat 35 aan een binnenniveau van ten hoogtste 35 dB(A) etmaalwaarde kan worden voldaan wordt het nemen van aanvullende maatregelen niet noodzakelijk geacht.

De overschrijding van van de richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde met 1 dB(A) voor de woning aan de Neerstraat 35 wordt hiermee acceptabel geacht.

Conclusie indirecte hinder

Als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van Bedrijvenpark Klaverweide kan derhalve een acceptabel woon- en leefklimaat worden gewaarborgd ter plaatse van de omliggende woningen.

Beoordeling gevelbelasting Vaccaweg

Uit de rekenresultaten kan worden opgemaakt dat als gevolg van het wegverkeerslawaai ter plaatse van de Vaccaweg ten hoogste 47 dB wordt berekend, waardoor de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP3020-C001_0009.png"

Tabel 3. geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai (incl. correctie art. 110 Wgh)

Conclusie

Het aspect geluid vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt voor de beoordeling van aanvragen om vergunning in het kader van de Wet milieubeheer het toetsingskader voor de geurhinder vanuit veehouderijen. De Wgv stelt normen aan de geurbelasting van veehouderijen op geurgevoelige objecten en stelt minimale afstanden vast van veehouderijen tot geurgevoelige objecten.

De Wet geurhinder en veehouderij definieert een geurgevoelig object als: ‘gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt'.

Beoordeling en conclusie

Met voorliggend bestemmingsplan worden geen geurgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Het aspect geur vormt dan ook geen belemmering voor de planvorming.

4.5 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Daarnaast is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt.

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden luchtkwaliteitseisen (Stb. 2007,141). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin wordt gereguleerd hoe moet worden omgegaan met overschrijdingen op het gebied van de luchtkwaliteit.

Het NSL houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen binnen de voorwaarden van het NSL behoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden die gelden voor luchtkwaliteit. Ook projecten die ´Niet in betekende mate´ (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit behoeven niet te worden getoetst aan deze grenswaarden. Hieronder vallen onder andere woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen of kantoorlocaties met minder dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte.

Een plan is NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 en NO2.

Beoordeling

Voorliggende locatie kent reeds een bedrijfsbestemming. Het terrein wordt echter anders ingericht om op die manier een meer kwalitatief hoogwaardig bedrijfsterrein te creëren. De toegestane milieu categorieën blijft ongewijzigd. Maar door de herstructurering is sprake van een toename van de verkeersbewegingen. Derhalve is een onderzoek uitgevoerd ten aanzien van de effecten op de luchtkwaliteit. Het onderzoek is als Bijlage 10 aan het bestemmingsplan toegevoegd.

Uit de rekenresultaten kan geconcludeerd worden dat als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van Bedrijvenpark Klaverweide een bijdrage van 0,10% voor wat betreft PM10 wordt berekend en 1,23% voor NO2. De berekende bijdrage bedraagt hiermee ruimschoots minder dan 3% van de grenswaarde van 40 µg/m3 voor PM10 en NO2. Hierdoor kan gesteld worden dat de verkeersaantrekkende werking als gevolg van Bedrijvenpark Klaverweide niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteitsaspecten.

Blootstellingscritirium

Daarnaast dient de blootstelling aan luchtverontreiniging (lokale luchtkwaliteit) in kaart te worden gebracht en te worden getoetst aan de hierbij gestelde eisen.

In het kader van het blootstellingscriterium zijn volledigheidshalve via de NSL-Monitoringstool de concentraties van nabijgelegen rekenpunten (westzijde Provincialeweg Zuid) voor de jaren 2020 en 2030 afgelezen. Deze zijn in onderstaande tabel weergegeven. Hieruit blijkt dat de grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 voor de jaren 2020 en 2030 ter plaatse niet worden overschreden en zelfs in 2030 afnemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP3020-C001_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP3020-C001_0011.png"Tabel 1. Concentraties NSL-monitoringstool

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Externe Veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en vliegvelden. Externe veiligheidsbeleid is vastgelegd in verschillende wet- en regelgeving:

  • bij risicovolle inrichtingen: Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • bij rijks-, spoor- en waterwegen: Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen;
  • bij buisleidingen: Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • bij vliegvelden: Regeling Burger- en Militaire Luchthavens (RBML).

Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren; lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde. Bij vliegvelden is bebouwing binnen de PR 10-6 contour alleen toegestaan wanneer een verklaring van geen bezwaar wordt afgegeven door het bevoegd gezag.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt van een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N); de fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Verantwoordingsplicht

In het externe veiligheidsbeleid is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht.

Bij risicovolle inrichtingen en buisleidingen is groepsrisicoverantwoording altijd verplicht wanneer binnen het invloedsgebied een ruimtelijk besluit genomen wordt. Bij rijks- spoor - en waterwegen is groepsrisicoverantwoording alleen verplicht wanneer sprake is van toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde.

Beoordeling

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicobronnen (inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen) aanwezig die van invloed zijn op het GR of PR binnen het plangebied. Een beoordeling en eventuele verantwoording is in dit kader niet nodig.

Op bedrijventerreinen zijn nieuwe BEVI-inrichtingen niet toegestaan (m.u.v. bedrijventerrein Borchwerf). Overige risicovolle bedrijven zijn wel toegestaan. Woningen of bedrijfswoningen zijn niet toegestaan binnen bedrijventerreinen. Binnen het plangebied wordt met uitzondering van een verkooppunt motorbrandstoffen geen andere risicovolle bedrijven mogelijk gemaakt. De vestiging van een verkooppunt motorbrandstoffen is echter in het vigerend bestemmingsplan reeds toegestaan.

Verkooppunt motorbrandstoffen

Binnen het plangebied wordt de vestiging van een verkooppunt motorbrandstoffen mogelijk gemaakt. Dit betreft enkel een verkooppunt van motorbrandstoffen zonder LPG.

Een tankstation met LPG heeft, vanwege de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen (gas), namelijk een invloedsgebied van 150 meter. Omdat er binnen dit invloedsgebied kwetsbare objecten zijn gelegen, wordt de vestiging van een LPG tankstation uitgesloten.

Vervoer gevaarlijke stoffen, A17

Ten zuidoosten van het plangebied ligt op circa 1 km de Rijksweg A17. Hierover vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats.

Als gevolg van de aanwezige categorie LT3 (toxische vloeistof) dat over de Rijksweg getransporteerd wordt, wordt geconcludeerd dat het invloedsgebied (4 km) het plangebied overlapt. Aangezien het plangebied op meer dan 200 meter van de Rijksweg is gelegen, is een groepsrisico-berekening niet noodzakelijk omdat het toevoegen van personen op meer dan 200 meter afstand van de bron geen significant effect heeft op de hoogte van het groepsrisico.

Omdat het plangebied wel binnen het invloedsgebied is gelegen dient rekening te worden met een toxisch scenario. Er dient derhalve wel een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico genomen te worden. Voor dergelijke situaties is het standaardadvies van de Brandweer Midden- en West-Brabant van toepassing. Deze is opgenomen als bijlage van het bestemmingsplan. Verderop in het hoofdstuk wordt nader ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

Vervoer gevaarlijke stoffen, Spoorlijn Roosendaal - Zevenbergschen Hoek

Ten zuidoosten van het plangebied ligt op circa 2,5 km de Spoorlijn Roosdendaal - Zevenbergschen Hoek. Hierover vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats.

Als gevolg van de categorieën B3 (zeer toxisch gas) en D4 (zeer toxische vloeistof) dat over de spoorlijn getransporteerd wordt, wordt geconcludeerd dat het invloedsgebied (4 km) het plangebied overlapt. Aangezien het plangebied op meer dan 200 meter van de spoorlijn is gelegen, is een groepsrisico-berekening niet noodzakelijk omdat het toevoegen van personen op meer dan 200 meter afstand van de bron geen significant effect heeft op de hoogte van het groepsrisico.

Omdat het plangebied wel binnen het invloedsgebied is gelegen dient rekening te worden met een toxisch scenario. Er dient derhalve wel een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico genomen te worden. Voor dergelijke situaties is het standaardadvies van de Brandweer Midden- en West-Brabant van toepassing. Deze is opgenomen als bijlage van het bestemmingsplan. Verderop in het hoofdstuk wordt nader ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

Vervoer gevaarlijke stoffen, N268

Ten oosten van het plangebied is de N268 gelegen. Deze weg maakt geen deel uit van de Regeling Basisnet. Op basis van de risicokaart wordt wel aangenomen dat leveranciers van risicovolle inrichtingen die in de omgeving liggen, gebruik maken van de N268 voor hun transport. Op basis van de risicobronnen in de omgeving wordt aangenomen, dat het gaat om brandbare vloeistoffen en brandbare gassen, zoals propaan en LPG. Uitgegaan wordt van maximaal 200 transporten GF3 per jaar. In de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente is geconcludeerd dat de gemeente Halderberge geen overschrijding heeft van de normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

In het Besluit externe veiligheid transportroutes is aangegeven dat bij een ontwikkeling binnen 200 meter inzicht dient te worden gegeven in het groepsrisico. Een uitzondering is gemaakt voor plannen waarbij het groepsrisico lager is gelegen dan 0,1 x OW of voor plannen waar het groepsrisico met minder dan 10% toeneemt, mits de OW niet wordt overschreden.

In de Handleiding Risicoanalyse Transportroutes (HART) zijn vuistregels in de vorm van drempelwaarden voor vervoersaantallen opgesteld die een indicatie geven wanneer de vervoersaantallen, bebouwingsafstanden en/of aanwezigheidsdichtheden te klein zijn om tot een overschrijding van 0,1 x de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico te kunnen leiden. Bij eenzijdige bebouwing, een bebouwingsafstand van 50 meter tot de as van de weg en een intensiteit van 200 transporten GF3 per jaar, dient op basis van het HART sprake te zijn van een dichtheid van 300 personen per hectare, wil de waarde van het groepsrisico hoger zijn dan 0,1 x de oriëntatiewaarde. Een dichtheid van 300 personen per hectare zal in de omgeving van het plangebied met zekerheid niet gehaald worden. In de directe omgeving komt met name laagbouw voor in de vorm van woningen en bedrijven. Voor een gemiddeld bedrijventerrein wordt een dichtheid van 40 personen aangehouden. Voor een rustige woonwijk geldt een dichtheid van 25 personen per hectare (bron: Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico).

Derhalve is duidelijk dat de waarde van het groepsrisico lager dan 0,1 x de oriëntatiewaarde is. Op grond van het Bevt kan volstaan worden met een beschrijving van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Deze aspecten worden hierna kort toegelicht. Dit komt overeen met het vigerend bestemmingsplan 'Kom Oud Gastel', 2017.

Zelfredzaamheid

- Toxisch scenario

Het maatgevende scenario op zowel de rijksweg als de spoorlijn is het toxisch scenario. Door een incident op het spoor of weg met een tankwagen/-wagon met een toxische vloeistof of gas scheurt de tankwand. Een groot deel van de toxische vloeistof stroomt in korte tijd uit. De toxische vloeistof vormt een plas. De toxische damp wordt meegevoerd door de wind. Een toxisch incident met giftige gassen treedt op wanneer als gevolg van een brand toxische dampen vrijkomen. De toxische stoffen worden meegevoerd door de wind.

Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden is afhankelijk van de dosis, die bestaat uit de blootstellingsduur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld. Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk is te schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden (safe-haven-principe). Bij toepassing van mechanische ventilatie, dient deze te worden uitgerust met een centraal afsluitbaar systeem.

Indien een ruimte of gebouw niet als safe-haven kan worden ingericht, dient gevlucht te worden. Bij een toxische wolk dient gevlucht te worden haaks op de wolk. Hiermee dient rekening te worden gehouden bij het ontwerpen van de bedrijfspanden. Eenmaal buiten kan het plangebied via de Steenstraat, van de bron af, ontvlucht worden.

Maatregelen die de zelfredzaamheid verder vergroten zijn risicocommunicatie om het risico bewustzijn te vergroten.

- BLEVE scenario

Het maatgevende scenario op de N268 is een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) van een tankauto. Door een incident ontstaat een brand waarbij een tankwagen met LPG is betrokken. Vanwege oplopende temperaturen neemt de druk in de tank toe. Binnen circa 20 minuten leidt het vrijkomen en het ontsteken van de inhoud tot overdrukeffecten en een grote vuurbal, een BLEVE. De hittestraling is kort en hevig en kan secundaire branden in de omgeving veroorzaken.

Een BLEVE bestaat uit een vuurbal en een drukgolf. Slachtoffers vallen door de warmtestraling en de drukgolf, alsmede door rondvliegende brokstukken en glasscherven die zware schade kunnen aanbrengen aan personen en gebouwen. Een warme BLEVE treedt op bij een externe brand, een koude BLEVE treedt op wanneer de tank bezwijkt door een mechanische oorzaak. Het optredende effect en het moment van exploderen is afhankelijk van de inhoud van de tank.

Bij het scenario van een koude BLEVE zal er geen tijd beschikbaar zijn voor zelfredding. Bij een warme BLEVE is er mogelijk beperkte vluchttijd. Gezien deze korte tijd zijn er geen mogelijkheden tot evacuatie. Daarom zullen de personen op eigen kracht het gebied moeten ontvluchten in geval van een incident. De maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid zullen daarom in de planologische, organisatorische en bouwkundige sfeer moeten worden gezocht. Maatregelen aan de bron liggen niet binnen het bereik van dit bestemmingsplan.

Een deel van het plangebied is gelegen binnen 150 meter van de N268. Personen binnen dit gebied zijn (ook in gebouwen) onvoldoende beschermd tegen de gevolgen van een BLEVE. Voor personen binnen 150 meter is vluchten dus de gewenste optie. Ontsluitingswegen die leiden in westelijke richting zijn geschikte vluchtroutes ten aanzien van een incident op de N268. Geadviseerd wordt om bij de bouw van nieuwe (grootschalige) kwetsbare functies rekening te houden met de volgende aspecten om de zelfredzaamheid te vergroten:

  • Inpandige vluchtwegen van de risicobron africhten;
  • Een drukbestendige gevel aan de risicozijde;
  • Het glasoppervlak aan de zijde van de risicobron beperken;
  • Het gebruik van brandwerende materialen;
  • Het borgen van bluswatervoorzieningen;
  • Risicocommunicatie en voorbereiding, waaronder het hebben van een verzamelplaats.

Bestrijdbaarheid

- Toxisch scenario

Bronbestrijding is bij een toxische vloeistof mogelijk door de vloeistof af te dekken. Hierdoor wordt de verdamping verminderd. Voor toxische gassen kan alleen aan bronbestrijding worden gedaan indien het om een lekkage gaat. De brandweer kan dan proberen om het gat te dichten. Effectbestrijding is tevens mogelijk door de concentratie te verdunnen, bijvoorbeeld met behulp van een waterscherm. Dit is alleen mogelijk als de brandweer tijdig aanwezig is. Bij een toxisch incident is het belangrijk dat de bestrijding plaatsvindt vanaf bovenwinds gebied (daar waar de wind vandaan komt). Het is daarom belangrijk dat de bron tweezijdig bereikbaar is.

Bij het ineens vrijkomen van de gehele inhoud van de tankwagon, zal deze effectbestrijding lastig te realiseren zijn. De mogelijkheden voor slachtofferreductie worden bepaald op basis van de mogelijkheden om de vergiftiging te behandelen. Slachtofferreductie is ook mogelijk door snelle ontruiming/evacuatie. Het niet of korter blootstellen aan een toxische stof zal het aantal slachtoffers verminderen.

- BLEVE scenario

Bestrijding van een dreigende BLEVE vereist een goede bereikbaarheid en veel bluswater bedoeld voor het koelen van de tank. Bij voldoende koeling zal een BLEVE worden voorkomen. Hiervoor wordt (vanwege de snelheid die is geboden) gebruik gemaakt van primaire bluswatervoorzieningen (in het voertuig aanwezige water en brandkranen op het openbaar waterleidingnet). Noodzakelijk voor het voorkomen van een BLEVE is.

  • Tijdige aankomst brandweer;
  • Tijdige bereikbaarheid tankwagen;
  • Tijdige beschikbaarheid bluswater.
  • Inzet waterkanonnen voor tweezijdige koeling tankwagen of ketelwagon.

Indien de BLEVE niet voorkomen kan worden, is het relevant dat er voldoende bluswatervoorzieningen zijn en dat het gebied tweezijdig toegankelijk is en blijft.

Het bluswater dient conform het Beleid bereikbaarheid en bluswater de navolgende hoeveelheden te zijn:

  • A-water 60 m3/h: Dit kan gerealiseerd worden door de waterleiding met een voldoende diameter door te trekken;
  • B-water 120 m3/h: dit kan ook binnen 200 meter gerealiseerd worden omdat er leidingen zijn gelegen van 315, 250 en 200 mm.
  • C water 240 m3/h: open water is binnen 2500 meter aanwezig (Roosendaalse Vliet).

Er zijn twee bestaande brandkranen op het terrein aanwezig. Qua ligging en druk behelst dit voldoende capaciteit.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Ten aanzien van de bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen zijn in het standaardadvies 2019 tevens richtlijnen opgenomen waaraan voldaan dient te worden.

4.7 Flora En Fauna

Voor de bescherming van diersoorten is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden. In deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 98, Flora en faunawet en Boswet geïntegreerd tot één wet. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe bouwwerken en/of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten en diersoorten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP3020-C001_0012.jpg"

Figuur 4.1 Natuur Netwerk Nederland

Beoordeling

Beschermde gebieden

Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van een Natura2000-gebied zoals aangewezen in het kader van de Wet natuurbescherming. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied bevindt zich op minimaal 10 km afstand. Tevens maakt het plangebied geen onderdeel uit van het overige Nationaal Natuurnetwerk.

Voorliggend plan dient enkel voor gewijzigde bouw- en gebruiksregels. De bestemming luidt reeds bedrijventerrein. Gelet op de afstand en de minimale wijziging in functies (het is reeds een bedrijventerrein) hebben de functies geen directe invloed op het Natura2000-gebied.

Wel wordt de Vaccaweg opengesteld voor meer verkeer en verschillende bedrijven. Hierdoor zal een toename zijn van het verkeer. Zoals reeds uit paragraaf 4.3 is gebleken is hiervoor een onderzoek uitgevoerd naar de te verwachten verkeersgeneratie. Deze te verwachten verkeersgeneratie is meegenomen in de stikstofdepositieberekening welke als Bijlage 13 is toegevoegd aan het bestemmingsplan. Op basis van de uitgevoerde verschilberekening is geconcludeerd dat ter plaatse van de Natura2000-gebieden in de beoogde situatie geen bijdrage > 0,00 mol/ha/jaar wordt berekend ten opzichte van het huidige bestemmingsplan. Voor wat betreft het aspect stikstofdepositie zijn er derhalve vanuit de Wet natuurbescherming geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Beschermde soorten

Bij toekomstige sloop van gebouwen zal een nadere toets plaatsvinden ten aanzien van de Wet natuurbescherming (beschermde soorten). Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning sloop en/of bouwen zal een quickscan overlegd moeten worden waarin de op dat moment aanwezige potentiële ecologische waarden inzichtelijk gemaakt moeten worden.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.

4.8 Archeologie En Cultuurhistorie

Vanaf 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden rekening is gehouden. Het doel hiervan is om het 'bodemarchief' zoveel mogelijk te beschermen. De archeologische resten in de bodem vormen een belangrijke bron van informatie over het verleden. In het bijzonder voor die perioden of aspecten van het verleden waarvan geen of weinig schriftelijke bronnen bewaard zijn gebleven of waarover niet of nauwelijks is geschreven.

Beleid provincie Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant dienen ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) 2010, herziening 2016. Hierop staan de bepalende cultuurhistorische en archeologische elementen aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP3020-C001_0013.jpg"

Figuur 4.2 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Provincie Noord-Brabant

Beleidsnota cultureel erfgoed gemeente Halderberge 'Inspirerend verleden'

Een belangrijke pijler van de gemoderniseerde monumentenzorg is de verankering van de zorg voor het cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. Die verankering is noodzakelijk voor een zorgvuldige omgang met het erfgoed binnen de snelle en omvangrijke veranderingen in de inrichting van stad en land. De gemeente heeft op 22 september 2011 een beleid vastgesteld waarin sprake is van zorgvuldig omgaan met de aanwezige cultuurhistorische waarden binnen Halderberge.

De Cultuurhistoriekaart vormt een basisinstrument dat ertoe kan dienen dat de waarden op het gebied van cultuurhistorie in de vroegste fase van ruimtelijke planvorming kunnen worden ingebracht en meegewogen. In navolgende figuur is een uitsnede van deze kaart opgenomen. De kaart is gebaseerd op en sluit aan bij de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant. De Halderbergse kaart is toegespitst op het gemeentelijk grondgebied en is daardoor meer gedetailleerd en bruikbaar voor de gemeentelijke praktijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP3020-C001_0014.jpg"

Figuur 4.3 Uitsnede cultuurhistorie kaart gemeente Halderberge (plangebied rood omcirkeld)

Beleidsnota archeologie gemeente Halderberge 'Ons ongeschreven verleden'

Het archeologiebeleid van de gemeente Halderberge heeft tot doel haar archeologische erfgoed te beschermen en ontsluiten als bron van het 'gemeenschappelijke geheugen en als middel voor wetenschappelijke studie, zonder meer maatschappelijke lasten in het leven te roepen dan strikt noodzakelijk. Bij alle ruimtelijke plannen en ruimtelijke ontwikkelingen, op structuur-, bestemmings- en vergunningsniveau, dienen de archeologische waarden volwaardig te worden meegewogen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP3020-C001_0015.jpg"

Figuur 4.4. Uitsnede archeologische advieskaart gemeente Halderberge (plangebied blauw omlijnd)

Beoordeling

Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant wordt geconcludeerd dat er geen cultuurhistorische waarden of archeologische elementen aanwezig zijn. Het gebied kent, op basis van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart, geen hoge of middelhoge indicatieve archeologische waarden.

De Neerstraat, welke ten zuiden van het plangebied loopt, heeft zowel provinciaal als gemeentelijk de waarde 'historische geografie - waarde redelijk hoog' meegekregen. De Neerstraat maakt geen onderdeel uit van het plangebied en ook als gevolg van voorliggende bestemmingsplan wordt de historische waarde van de Neerstraat niet aangetast. De woning Neerstraat 35 is in de gemeentelijke cultuurhistoriekaart tevens aangeduid als 'historische bouwkunst'. Deze woning is buiten het plangebied gelegen en blijft derhalve behouden.

Op basis van de gemeentelijke cultuurhistoriekaart blijkt daarnaast dat ten noorden van het plangebied een trambaan was gelegen welke een grote rol speelde in het goederenvervoer. De trambaan is gelegen buiten het plangebied en volgt een reeds bestaand wegtracé waardoor er geen sprake is van een negatief effect op deze cultuurhistorische waarde.

Op basis van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Halderberge wordt geconcludeerd dat in het gebied een tweetal locaties zijn met een verhoogde archeologische waarde.

Voor deze locaties is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het archeologisch onderzoek is als Bijlage 14 aan het bestemmingsplan toegevoegd.

Conclusie

Uit het veldonderzoek blijkt dat de ondergrond in beide deelgebieden dermate verstoord is, dat geen intacte archeologische resten in het plangebied worden verwacht. Daarom wordt geadviseerd de huidige bestemming Waarde – Archeologie niet meer in het nieuwe bestemmingsplan op te nemen. In het kader van de toekomstige ontwikkelingen is ook geen vervolgonderzoek nodig. Indien er tijdens graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt een wettelijke plicht deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Halderberge).

Op 28 mei 2019 heeft de Regio West-Brabant het archeologisch onderzoek beoordeeld en geadviseerd in te stemmen met het rapport. De dubbelbestemming is derhalve komen te vervallen.

4.9 Waterhuishouding / Watertoets

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.

Beleid

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeleid in en om de gemeente Halderberge. Het waterschap zorgt ervoor dat er voldoende water is en dat dit water een goede kwaliteit heeft. Om deze taak goed uit te voeren, zijn wettelijke regels nodig, ook op en langs het water. Deze regels staan in de Keur van het waterschap en gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap Brabantse Delta. Het waterschap stelt ter concretisering van het waterhuishoudkundig beleid kaartmateriaal vast.

De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord- Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de Keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde Keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme Keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015.

Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater

De drie Brabantse waterschappen (Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta) hanteren derhalve ook dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.

Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 500 m², 500 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m². Wanneer de toename van het verhard oppervlak minder is dan 500 m2 is er vanuit het waterschap geen compensatieverplichting. In deze gevallen is de gemeente het bevoegd gezag.

Verbreed Gemeentelijke RioleringsPlan (vGRP) Halderberge 2014 - 2019

Gemeenten hebben de wettelijke taak voor het inzamelen en transporteren van afvalwater en overtollig hemelwater toegewezen gekregen op basis van de Wet Milieubeheer. De daarbij horende zorgplichten zijn zodanig geformuleerd dat iedere gemeente een zekere mate van beleidsvrijheid houdt om een eigen invulling te kiezen voor de lokale situatie. Door invulling te geven aan de nieuwe, verbrede, zorgplichten wordt daarom gesproken van een verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP).

Het gemeentelijke beleid met betrekking tot het stedelijk waterbeheer is gebaseerd op de drie wettelijke zorgplichten zoals opgenomen in de Wet Milieubeheer en de Waterwet.

In de kern komen die zorgplichten op het volgende neer:

  1. 1. Het inzamelen en het transporteren van (stedelijk) afvalwater, waarbij overlast voor de gemeenschap en vuilemissie naar andere deelsystemen van het (stedelijke) watersysteem tot een minimum worden beperkt.
  2. 2. Het doelmatig inzamelen en transporteren van afvloeiend hemelwater, waarbij hemelwater zoveel mogelijk lokaal wordt vastgehouden, geborgen en afgevoerd naar de bodem of het oppervlaktewater.
  3. 3. Het treffen van doelmatige maatregelen indien de grondwaterstand in de openbare ruimte structureel nadelige gevolgen heeft voor de bestemming van een perceel en dit bij nieuwbouwlocaties en inbreidingen voorkomen.

Voor een doelmatig en toekomstbestendig functioneren van het afvalwatersysteem wordt het huishoudelijke en bedrijfsmatige afvalwater zoveel mogelijk afzonderlijk van hemel- en grondwater ingezameld en afgevoerd naar een zuivering. Schoon hemelwater wordt zoveel mogelijk lokaal vastgehouden en wordt teruggebracht in het milieu.

Als uitgangspunt bij ontwikkelingen geldt dat wanneer het verhard oppervlak meer dan 2000 m2 vergroot wordt het water binnen het plangebied geborgen dient te worden.

Situatie plangebied

Door Lankelma Geotechniek Zuid B.V. is een geohydrologisch grondonderzoek uitgevoerd met als doel om meer inzicht te krijgen in de waterdoorlatendheid en de waterhuishouding van de bodem. De rapportage is als Bijlage 15 aan het bestemmingsplan toegevoegd. De hierna opgenomen gegevens zijn afkomstig uit dit onderzoek.

Bodem

De lokale bodemopbouw kan, tot de maximaal verkende diepte, als volgt worden gekarakteriseerd:

  • 1,00 tot 1,50 meter t.o.v. NAP: zand, humushoudend;
  • 0 meter t.o.v. NAP: zand, schoon, matig fijn;
  • - 1,70 meter t.o.v. NAP: afwisseling zand en klei

Grondwater

Gedurende de monitoring van de peilbuizen zijn op de locatie grondwaterstandfluctuaties geregistreerd van ca. 0,5 m, waarbij het grondwater aan de zuidzijde van het terrein globaal fluctueerde tussen 1,5 m + en 2 m + NAP. Aan de noordzijde van het terrein fluctueerde de grondwaterstand globaal tussen 0,25 m + en 0,75 m + NAP.

Op basis van het totaal aan voorhanden zijnde gegevens kan het volgende grondwaterregime worden afgeleid :

  • Gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG):
      1. a. 1,1 m + NAP (noordzijde)
      2. b. 2,4 m + NAP (zuidzijde)
  • Gemiddelde grondwaterstand (GMG):
      1. a. 0,5 m + NAP (noordzijde)
      2. b. 1,7 m + NAP (zuidzijde)
  • Gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG):
      1. a. 0,1 m - NAP (noordzijde)
      2. b. 1,0 m + NAP (zuidzijde)

Oppervlaktewater

Behalve enkele gegraven vijvers zijn er geen omvangrijke oppervlaktewateren aanwezig in de direct omgeving van de planlocatie.

Infiltratiemogelijkheden

Teneinde de geschiktheid van de bodem voor infiltratie van hemelwater vast te stellen zijn de onderzoeksgegevens getoetst aan de richtlijnen uit ISSO-publicatie nr. 70-1, hemelwater binnen de perceelsgrens. Deze richtlijn stelt dat de bodem mogelijkheden biedt voor infiltratie indien de k-waarde van de zandige bodem groter is dan 0,4 m/dag èn de gemiddeld hoogte grondwaterstand dieper is dan 0,7 m - mv.

Uitgaande van deze richtlijnen biedt de bodem op de planlocatie slechts mogelijkheden voor infiltratie van regenwater, indien het terrein wordt opgehoogd. Enkel indien het terrein kan worden afgewerkt op een niveau (van zuid naar noord) van 3,1 m + NAP naar 1,8 m + NAP, wordt geadviseerd infiltratie van regenwater op de locatie te overwegen. Voornoemde niveaus worden tevens geadviseerd met het oog op de benodigde ontwateringsdiepte.

Waterhuishouding en -bergingsopgave

Hieronder is het verhard oppervlak in zowel de bestaande (feitelijke) situatie als de nieuwe situatie weergegeven.

Bestaand Nieuw
Uitgeefbare grond, incl. bebouwing 42.000 m2
Wegen 3.600 m2
Inritten (50% verhard van groenstrook) 725 m2
Totaal verhard oppervlak 17.0000 m2 46.325 m2

Tabel 4.2 Weergave verhard oppervlak (Bron: Hoefnagels Civiel)

In totaal zal sprake zijn van een toename van het verhard oppervlak met 29.325 m2.

Conform de eis van het waterschap resulteert dit in een bergingseis van 29.325 m2 * 0,06 = 1.759,50 m3.

Om aan deze bergingsopgave te kunnen voldoen is in het noorden van het plangebied een wadi voorzien. Op de verbeelding is deze locatie dan ook specifiek aangeduid met de aanduiding 'specifiek vorm van groen - waterberging'. De oppervlakte van de aanduiding bedraagt 3.650 m2. De wadi dient boven de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) gerealiseerd te worden. Op basis van de hiervoor genoemde GHG (1,1 m + NAP in het noordelijk van het plangebied (= circa 0,6 m-mv)) kan worden geconcludeerd dat er voldoende ruimte is om een wadi aan te leggen waarmee voldaan kan worden aan aan bergingseis. Bij de verdere civieltechnische uitwerking van het gebied zal gedetailleerd ingegaan worden op het ontwerp en de waterbergingsoplossing.

Er zal bij de verdere uitwerking aandacht geschonken worden aan het gebruik van milieuvriendelijke bouwmaterialen en het achterwege laten van uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.

4.10 Beoordeling Milieueffectrapportage

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn drie onafhankelijke aanvliegroutes die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft. Het betreft de volgende drie stappen:

  1. 1. Toetsing aan het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Hiermee wordt getoetst of het plan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
    1. a. Het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig.
    2. b. Het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r., en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan als bedoeld in kolom 3 ‘plannen' geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht.
    3. c. Het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D: er moet beoordeeld worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd.
    4. d. De activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit wordt niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
  2. 2. In het geval van een plan: toetsing of het uitvoeren van een passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming voor dit plan verplicht is vanwege de hierin opgenomen activiteit(en). In dat geval is het plan mogelijk m.e.r.-plichtig.
  3. 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening. Door Provinciale Staten kunnen hierin aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Beoordeling

De activiteit die met voorliggend plan mogelijk wordt gemaakt, is de herinrichting van een bestaand bedrijventerrein. Deze activiteit valt binnen onderdeel D. (D11.2 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen). Er is geen definitie gegeven voor een 'stedelijk ontwikkelingsproject'.

Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden gekeken naar de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer de aard, de omvang en het ruimtebeslag van belang zijn.

In voorliggende situatie is reeds de bestemming bedrijventerrein aanwezig. De nu reeds toegestane milieucategorieën worden niet gewijzigd. Er is enkel sprake van gewijzigde gebruiksmogelijkheden waarbij op enkele plaatsen een bedrijfsverzamelgebouw en een sportschool mogelijk is gemaakt, alsmede kleine wijzigingen in bouwhoogten.

Op de locatie is reeds een bedrijventerrein mogelijk. Zoals in paragraaf 2.2 is omschreven zal het maximaal te bebouwen oppervlakte afnemen met ruim 5.000 m2. Er is dan ook geen sprake van extra bebouwd ruimtebeslag. Er is derhalve geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject.

Er hoeft dan ook geen m.e.r.-beoordeling te worden verricht. Ook op grond van de stappen 2 en 3 is geen directe aanleiding voor een m.e.r.-plicht.

Daarnaast zijn in voorgaande paragrafen de mogelijke effecten ten aanzien voor de diverse (milieu)aspecten reeds beoordeeld. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het project die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatsen. Er is dan ook geen sprake van een m.e.r.-plicht.

Conclusie

Er bestaat geen noodzaak tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure.

Hoofdstuk 5 Financiële Uitvoerbaarheid

Op basis van artikel 6.12 tweede lid van de Wet ruimtelijke ordening is verplicht om een exploitatieplan vast te stellen. Een exploitatieplan is niet verplicht indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie van de in het bestemmingsplan opgenomen gronden op een andere wijze is verzekerd (artikel 6.12, lid 2 sub a Wro).

De gemeente heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. De voorgestane ontwikkelingen worden op eigen risico door de initiatiefnemer ontwikkeld, investeringen vanuit de gemeente zijn niet noodzakelijk. Omdat de plankosten anderszins zijn verzekerd is een exploitatieplan niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.1 Vooroverleg

Op grond van het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening jo artikel 3.6 van de Algemene wet bestuursrecht is overleg voorgeschreven met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Begin oktober 2021 is het voorontwerpbestemmingsplan naar de vooroverlegpartners gestuurd. Onderstaande instanties hebben gereageerd:

  • Brandweer Midden West Brabant:

Het plangebied en de ontwikkeling voldoen aan de criteria van het standaardadvies. Ook voldoet het aan de beleidsregels ten aanzien van bereikbaarheid. Ten aanzien van bluswater wordt het volgende advies meegegeven: het bluswater wordt benoemd als voldoende bij bepaalde scenario's maar dienen wel op de juiste plaats beschikbaar te zijn ook na herinrichten en de nieuwe bebouwing. We geven hier het advies dat tijdens de uitvoering geborgd wordt dat minimale hoeveelheden bluswater aanwezig zijn voor alle nieuwe en bestaande objecten.

A water 60 m3/h

B water 120 m3/h binnen 200 m

C water 240 m3/h binnen 3000 m (voldoet)

Reactie: Dit wordt meegenomen in de verdere uitwerking

  • Waterschap Brabantse Delta:

De belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap zijn naar wens opgenomen in het bestemmingsplan. Er wordt derhalve een positief wateradvies gegeven. Onderstaande nog wel enkele aandachtspunten:

In de waterparagraaf van de toelichting van het voorontwerp bestemmingsplan wordt gesproken over wanneer het waterschap retentie eist bij toename aan verhard oppervlak. Er wordt gesproken over de oude ondergrens van het waterschap. Sinds april 2021 is de ondergrens gewijzigd van 2.000 m2 naar 500 m2.

Reactie: Dit is in het ontwerpbestemmingsplan aangepast

Er lopen gesprekken tussen het waterschap en de gemeente Halderberge over het wijzigen van de afwatering van het plangebied. Bij de huidige situatie gaat het water van het plangebied onder de Kruislandseweg door via een duiker. Deze situatie wordt in de toekomst anders.

Reactie: Dit wordt bij de verdere uitwerking meegenomen en afstemd

Wij verzoeken u in de waterparagraaf aandacht te schenken aan het gebruik van milieuvriendelijke bouwmaterialen en het achterwege laten van uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.

Reactie: Dit is in het ontwerpbestemmingsplan aangepast

  • Provincie Noord-Brabant

In de toelichting wordt een onderbouwing gemist van de in artikel 3.42 van de IOV genoemde punten. Met name rondom 'zorgvuldig ruimtegebruik' met betrekking tot milieucategorisering, toestane bedrijfsverzamelgebouwen, zelfstandig kantoor, sportschool en PDV/GDV met voluminieuze detailhandel > 500 m2.

Reactie: In het ontwerpbestemmingsplan is een milieuzonering opgenomen waarbij rekening is gehouden met nabijgelegen woningen. De mogelijkheden voor een sportschool en PDV/GDV met voluminieuze detailhandel zijn komen te vervallen. Een zelfstandig kantoor is nog steeds mogelijk, echter met een maximum van 750 m2 bvo.

6.2 Ontwerpfase

Na het vooroverleg en de verwerking van de eventuele vooroverlegreacties wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Ook zijn de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties worden toegezonden (artikel 3:13 Awb), of er is aangegeven waar de (digitale) stukken te vinden zijn (elektronische kennisgeving).

Zienswijzen

Er één zienswijze ontvangen van de Provincie Noord-Brabant. Deze is in de bijlage opgenomen en hieronder samengevat.

Regionale afstemming

Aangezien we hier in dit bestemmingsplan spreken over de herontwikkeling van een bedrijventerrein (>5000m2), dringen wij er bij u op aan de ontwikkeling regionaal af te stemmen. De verschuiving van grootschalige naar kleinschalige bedrijvigheid in lagere milieu categorieën is bovendien van regionaal belang vanwege de schaarste aan grootschalige locaties.

Beantwoording

Het betreft een duurzame stedelijke ontwikkeling welke past binnen de regionale afspraken die er gemaakt zijn. Er is geen sprake van een nieuwe ontwikkeling. Er is sprake van een herindeling van het bestaande bedrijventerrein waardoor het aantal vierkante meters bebouwd oppervlak afneemt.

In de verbeelding van het ontwerpbestemmingsplan is te zien dat een klein deel van het meest zuidelijk gelegen bedrijfsverzamelgebouw milieucategorie 1 mogelijk is. Naar aanleiding van de zienswijze is dit bedrijfsverzamelgebouw enkele meters oostwaarts opgeschoven. Daardoor is het niet meer mogelijk om bedrijven in milieucategorie 1 te vestigen. Daardoor is er geen sprake meer van een verschuiving van milieucategorieen. In het vigerende bestemmingsplan zijn bedrijven in een lagere milieucategorieen 2, 3.1 en 3.2 namelijk ook mogelijk. De aanduiding voor een zuivelbedrijf geeft enkel aan dat ter plaatse óók een zuivelbedrijf mogelijk is.

Desalnietemin zijn omliggende gemeenten geïnformeerd over het bestemmingsplan. Hierop is geen reactie gekomen waardoor mag worden aangenomen dat men akkoord is met het bestemmingsplan.

Kantoorvoorzieningen

In de regionale kantoren afspraken wordt nadrukkelijk benoemd dat gemeenten de realisatie van solitaire kantoren op bedrijventerreinen planologisch niet mogelijk mogen maken. Door het toelaten van zelfstandige kantoren is het bestemmingsplan in tegenstrijd met de regionale kantoren afspraken en dienvolgens met de IOV (artikel 3.42 lid 1). We verzoeken u het plan op dit onderdeel aan te passen.

Beantwoording

In het regionale convenant kantorenbeleid West-Brabant (RWB) is het voor de 5 grote gemeenten niet toegestaan om zelfstandige kantoren toe te voegen. Voor de overige gemeenten, waaronder de gemeente Halderberge, geldt dat het toevoegen van zelfstandige kantoren tot maximaal 750 m2 wel is toegestaan. Deze maximale maatvoering is dan ook opgenomen in het bestemmingsplan. In het conventant kantorenbeleid West-Brabant is daarnaast afgesproken om solitaire kantoren op bedrijventerreienen planologisch niet mogelijk te maken. In voorliggende situatie is er echter geen sprake van het opnieuw mogelijk maken van een kantoorfunctie omdat het kantoor reeds aanwezig was. De gemeente Halderberge stuurt in haar beleid aan op herstructurering van bestaande bedrijventerreinen. Bij de herstructurering van bedrijventerrein Klaverweide is mede vanuit het oogpunt duurzame stedelijke ontwikkeling gekeken welke gebouwen konden worden hergebruikt. Het bestaande pand was van dien aard dat deze behoudenswaardig is. Het pand is inmiddels verbouwd met duurzame materialen en heeft een hoogwaardige uitstraling gekregen. Het behoud van een bestaand kantoorpand draagt bij aan het uitvoeren van het concept 'herstureren bestaande bedrijventerreinen'. In dit geval is er sprake van concept versterking in de zin van 3.42 lid 3 sub b onder 3 van de interim omgevingsverordening. Daarnaast streeft de gemeente naar een kwalitatief hoogwaardig bedrijventerrein. De aanwezigheid van een kantoor werkt ook voor dat concept versterkend. De aanwezigheid van een kantoorpand op een bedrijventerrein leidt vooral tot meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit. Doordat kantoren over het algemeen meer streven naar representativiteit dan bedrijven, stijgt de ruimtelijke kwaliteit van het terrein. De intentie is om een kwalitatief hoogwaardig bedrijventerrein te creëeren, waar de aanwezigheid van een kantoorlocatie positief aan bijdraagt. Het bestaande pand is inmiddels verbouwd met duurzame materialen en heeft daardoor een hoogwaardige uitstraling. Dit betreft een voorbeeld voor de overige bebouwing. Dit past binnen het gemeentelijke beleid om bestaande terreinen te herontwikkelen.

Omdat er sprake is van een herontwikkeling van een bedrijventerrein van meer dan 5.000m2 is het ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de werkgroep bedrijventerrein van stedelijke reio West-Brabant west en zijn de omliggende gemeenten gevraagd te reageren op de voorgenomen wijzigingen. Hier zijn geen reacties op ontvangen.

Bedrijfsverzamelgebouwen & milieucategorieën

In artikel 3.42 lid 3 van de IOV staat dat het bestemmingsplan regels dient op te nemen om ontwikkelingen die het effectief gebruik van het bedrijventerrein beperken tegen te gaan. Met de toelating van bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2, worden bedrijven toegelaten die doelmatig gevestigd kunnen worden in gemengde gebieden. Met name de bedrijven die toegelaten worden binnen de aanduiding bedrijfsverzamelgebouwen beperken het effectief gebruik van het bedrijventerrein, omdat ze ook een publieksaantrekkende werking hebben (sportscholen, bowling, klimhal, etc.).

Een onderbouwing om dergelijke bedrijven toe te staan met een blik op zorgvuldig ruimtegebruik wordt in de toelichting gemist. Derhalve is het bestemmingsplan in tegenstrijd met artikel 3.42 lid 3 van de IOV. Wij dringen er bij u op aan dit onderdeel aan te passen in het bestemmingsplan.

Beantwoording

Het bestemmingsplan is aangepast met dien verstande dat de functies sportscholen, bowling en klimhal niet meer zijn toegestaan. Daarnaast waren bedrijven in de milieucategorie 2 reeds toegestaan binnen het vigerend bestemmingsplan Kom Oud Gastel, dit beteft dan ook geen wijziging ten opzichte van de bestaande mogelijkheden. Het bedrijfsverzamelgebouw was in het ontwerpbestemmingsplan wel zodanig gepositioneerd dat daarin deels bedrijven in milieucategorie 1 mogelijk zouden zijn. Naar aanleiding van de zienswijze is het bouwvlak van het bedrijfsverzamelgebouw in het zuiden van het plangebied dusdanig opgeschoven dat deze volledig in de specifieke functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' is gelegen.

Informatieavond

Gedurende ter inzage legging heeft ook een informatieavond plaatsgevonden op 21 november 2023. Een verslag hiervan is als Bijlage 16 aan het bestemmingsplan toegevoegd.

6.3 Vaststellingsfase

Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.

Gewijzigde vaststelling

Naar aanleiding van de zienswijze zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan:

  • Toelichting: paragraaf 3.2 (onderdeel interim omgevingsverordening) is tekstueel aangepast;
  • Toelichting: Paragraaf 6.2 en 6.3 zijn tekstueel aangepast;
  • Verbeelding: het bouwvlak van het zuidelijk gelegen bedrijfsverzamelgebouw is oostwaarts opgeschoven;
  • Bijlage regels: In de staat van bedrijfsactiviteiten is de mogelijkheid om de volgende bedrijfsactiviteiten in een bedrijfsverzamelgebouw te vestigen geschrapt: Klimhal, muziekschool, dansschool, sportschool en bowling;
  • Bijlage bij toelichting: Verslag van informatieavond 21 november 2023 als bijlage 16 toegevoegd.

Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop de ontwikkeling is vertaald in juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium ten aanzien van de toelaatbaarheid van het gebruik en van bebouwing. De verbeelding staat gelijk aan de regels en heeft een ondersteunende rol voor de visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

7.1 Planverbeelding

De verbeelding is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit uit zich met name in de structuur en opmaak van de regels en verbeelding. De verbeelding is opgebouwd en gecodeerd volgens IMRO 2012 en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012. Hiermee wordt aangesloten bij de landelijke richtlijn voor het benoemen van de bestemmingen, het bijbehoren kleurgebruik, het gebruik en de vorm van aanduidingen en dergelijken.


Op de planverbeelding zijn de volgende onderdelen opgenomen:

  • de plangrens;
  • de verschillende bestemmingen;
  • bouwvlakken;
  • maatvoeringsvlakken;
  • functie- en bouwaanduidingen;

De gronden gelegen binnen de grens van het plangebied zijn geregeld binnen dit bestemmingsplan. De kleuraanduiding op de planverbeelding geeft aan om welke bestemming het gaat. Het bouwvlak geeft de begrenzing weer waarbinnen gebouwen mogen worden opgericht. De overige aanduidingen geven een specifieke situatie weer, waarvoor in de regels een aparte regeling is opgenomen.

7.2 Regels

Indeling planregels

De indeling van de planregels is als volgt:

  • Hoofdstuk 1 omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel dat de wijze van meten regelt.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bepalingen die direct verband houden met de bestemmingen die op de planverbeelding zijn aangegeven. Bij een bestemming geldt in beginsel het volgende stramien:
    1. 1. een bestemmingsomschrijving: waarvoor mogen de gronden worden gebruikt?;
    2. 2. bouwregels: waaraan moet worden voldaan op de gronden? Voorbeelden zijn regels over soort bebouwing, hoogte, oppervlakte, bebouwingsdichtheid;
  • Hoofdstuk 3 bevat een aantal bepalingen, te weten:
    1. 1. anti-dubbeltelregel: met dit artikel dient voorkomen te worden dat situaties ontstaan welke niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan mag niet nog eens worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag;
    2. 2. algemene bouw- en gebruiksregels: hierin is een aanvullende regeling voor het gebruik van gronden (anders dan bouwen) en opstallen opgenomen;
    3. 3. algemene afwijkingsregels: deze bepaling geeft het bevoegd gezag de bevoegdheid een omgevingsvergunning voor het afwijken te verlenen;
    4. 4. algemene wijzigingsregels: in het bestemmingsplan is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
    5. 5. Overige regels; regeling ten behoeve van het parkeren.
  • Hoofdstuk 4 omvat twee artikelen:
    1. 1. overgangsregels: deze bepaling houdt in dat bouwwerken, die op het moment van tervisielegging van het plan bestaan (of die op grond van de Woningwet mogen worden gebouwd) mogen blijven bestaan hoewel zij strijdig zijn met de bebouwingsregels van het plan. Bovendien bepaalt de overgangsrechtbepaling dat het gebruik van de gronden en opstallen dat afwijkt van de regels zoals die gelden op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt gehandhaafd mag blijven. De overgangsregels zijn uiteraard niet van toepassing op bouwwerken en gebruik waarvoor geen vergunning is verleend;
    2. 2. slotregel: hierin is de titel van het bestemmingsplan opgenomen.

Artikelsgewijze toelichting

In deze paragraaf wordt per artikel uiteengezet op welke wijze het beleid, de regelgeving is vertaald in de regels.

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aansloten bij het normale taalgebruik.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten gemeten moeten worden, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden. In de regels is bepaald dat alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming mogen worden opgericht. Een aantal meetwijzen is door de SVBP 2012 voorgeschreven.

Artikel 3 Bedrijventerrein

Binnen de bestemming zijn bedrijven in de milieucategorie 2, 3.1 en 3.2 toegestaan, zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten. In deze Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn alle bedrijfsfuncties vanuit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering, editie 2009' overgenomen inclusief de richtafstanden met de bijbehorende milieucategorie. Op de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn verschillende bedrijfsfuncties aangeduid die, ondanks dat ze behoren tot de juiste milieucategorie, niet gewenst zijn binnen de bestemming. Deze bedrijfsactiviteiten vindt de gemeente niet passen bij de functie van een bedrijventerrein bij een kern als Oud Gastel. De toegestane bedrijven zijn vervolgens zo generiek mogelijk.

Binnen de bestemming Bedrijventerrein zijn bedrijfsverzamelgebouwen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfsverzamelgebouw'. Hierbij zijn zelfstandige kantoren nadrukkelijk uitgezonderd in verband met de regionale afspraken die momenteel van toepassing zijn. Zelfstandige kantoren zijn enkel toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifiek vorm van bedrijventerrein - zelfstandig kantoor' met een maximum van 750 m2 bvo.

Artikel 4 Groen

De bestemming betreft gronden waarop uitsluitend groenvoorzieningen, paden, sport- en spelvoorzieningen, water e.d. zijn toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - waterberging' dient tevens een waterbergingsopgave gerealiseerd te worden conform de waterbergingsopgave (zie paragraaf 4.9).

Artikel 5 Verkeer

Deze bestemming is opgesteld voor de openbare verkeersruimte binnen het bedrijfsterrein. De straten, aanliggende trottoirs, parkeerplaatsen, bermen en beplantingen zijn in deze bestemming opgenomen. Een algemene bestemming voor zowel de verharding als het aanliggende groen maakt een eventuele herinrichting van het openbare gebied eenvoudiger te regelen.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning tot bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Op deze wijze wordt het bijvoorbeeld onmogelijk om percelen te splitsen en een tweede woning te bouwen. Dit artikel is door artikel 3.2.4 Bro voorgeschreven.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In dit artikel is een afwijkingenregeling, een regeling voor ondergeschikte bouwdelen en een regeling voor ondergronds bouwen opgenomen.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod gegeven voor gebruik in strijd met de bestemming. Het gebruik van gronden, gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en (raam- en straat-)prostitutie is expliciet uitgesloten.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel zijn enkele algemene afwijkingsregels opgenomen, zoals een afwijking van de maatvoering van 10 %.

Artikel 10 Overgangsrecht

Dit artikel betreft de overgangsbepalingen met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor niet wordt vergroot. Daarnaast is een regeling t.b.v. bestaande maten opgenomen.

Artikel 11 Slotregel

Dit is de Slotregel met de titel; Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Klaverweide" van de gemeente Halderberge.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Klaverweide

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Klaverweide

Bijlage 2 Bodemonderzoek Locatie A

Bijlage 2 Bodemonderzoek locatie A

Bijlage 3 Bodemonderzoek Locatie B

Bijlage 3 Bodemonderzoek locatie B

Bijlage 4 Bodemonderzoek Locatie Tankstation Jora

Bijlage 4 Bodemonderzoek locatie tankstation Jora

Bijlage 5 Bodemonderzoek Locatie Ten Westen Van Ontsluitingsweg

Bijlage 5 Bodemonderzoek locatie ten westen van ontsluitingsweg

Bijlage 6 Bodemonderzoek Locatie Perceel C

Bijlage 6 Bodemonderzoek locatie Perceel C

Bijlage 7 Bodemonderzoek Locatie Bedrijfsverzamelgebouw

Bijlage 7 Bodemonderzoek locatie bedrijfsverzamelgebouw

Bijlage 8 Verkeersgeneratie

Bijlage 8 Verkeersgeneratie

Bijlage 9 Akoestische Beschouwing

Bijlage 9 Akoestische beschouwing

Bijlage 10 Luchtkwaliteitsonderzoek

Bijlage 10 Luchtkwaliteitsonderzoek

Bijlage 11 Gevelbelasting Vaccaweg

Bijlage 11 Gevelbelasting Vaccaweg

Bijlage 12 Standaardadvies 2019 Externe Veiligheid

Bijlage 12 Standaardadvies 2019 Externe veiligheid

Bijlage 13 Stikstofdepositie Onderzoek

Bijlage 13 Stikstofdepositie onderzoek

Bijlage 14 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 14 Archeologisch onderzoek

Bijlage 15 Geohydrologisch Onderzoek

Bijlage 15 Geohydrologisch onderzoek

Bijlage 16 Verslag Informatieavond 21 November 2023

Bijlage 16 Verslag informatieavond 21 november 2023