Janssensstraat 47, Aarle-Rixtel
Bestemmingsplan - gemeente Laarbeek
Vastgesteld op 28-05-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Janssensstraat 47, Aarle-Rixtel' met identificatienummer NL.IMRO.1659.BPARJanssensstr47-VG01 van de gemeente Laarbeek.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 verbeelding:
de tekening nummer NL.IMRO.1659.BPARJanssensstr47-VG01 van het bestemmingsplan
'Janssensstraat 47, Aarle-Rixtel'.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
archeologische waarde:
1.7 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in
dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude
tijden.
1.8 ambachtelijke bedrijvigheid:
het bedrijfsmatig vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen, geheel of overwegend door middel van handwerk, alsook het in verband hiermee beperkt verkopen en/of leveren van ter plaatse vervaardigde, geproduceerde of bewerkte goederen.
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.10 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel, bouwvlak, bouwzone of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.11 bedrijf:
een inrichting, waarbinnen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden vergelijkbaar met of zoals opgenomen in bijlage B. van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.
1.12 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.13 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw(en):
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang in de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend. Onder bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouwen wordt tevens begrepen het uitoefenen van consumentverzorgende dienstverlening.
1.14 begane grond:
de eerste bouwlaag boven het peil.
1.15 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw(en):
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang qua ruimte in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
1.16 bestaand:
- a. bij bouwwerken: bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
- b. bij gebruik: bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met dezelfde bestemming.
1.19 bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo.
1.20 bijgebouw:
een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat een functionele eenheid vormt met het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en afmetingen bouwkundig ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Onder een bijgebouw wordt tevens begrepen een aanbouw of een uitbouw.
1.21 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.
1.22 bouwgrens:
De grens van een bouwvlak.
1.23 bouwlaag:
een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een onderbouw/kelder en zolder;
1.24 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.25 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.26 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.27 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.
1.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.29 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten.
1.30 doeleinden van openbaar nut:
voorzieningen, die aan een ieder ten goede komen en waardoor onroerende zaken worden gebaat, zoals transformatorhuisjes en schakelkastjes, gasontvangststations, ondergrondse lokale leidingen, tele- en datacommunicatieleidingen, riolering, geldautomaten, telefooncellen en wachthuisjes, straatvoorzieningen (o.a. voor afvalstoffen, verlichting en brandkranen) waterhuishoudkundige voorzieningen en milieutechnische voorzieningen.
1.31 erfafscheiding:
bouwkundige afscheiding tussen twee erven;
1.32 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.33 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, situering, afmetingen of bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.34 horeca:
het bedrijfsmatig voor gebruik ter plaatse verstrekken van dranken en van in dezelfde onderneming bereide maaltijden en andere etenswaren, het voorgaande al dan niet in combinatie met het exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van overnachtingsmogelijkheden; het exploiteren van een snackbar wordt eveneens onder een horecabedrijf begrepen.
Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden in de volgende twee categorieën:
Categorie I:
- a. restaurant: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse en waarbij het verstrekken van drank (daaraan) ondergeschikt is;
- b. snackbar: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van maaltijden voor gebruik elders en het verstrekken van snacks (hapjes) voor gebruik ter plaatse; het verstrekken van drank is hieraan ondergeschikt;
- c. daghoreca: een bedrijf (zoals een brasserie of ijssalon) dat ondersteunend is aan en qua openingstijden in het algemeen vergelijkbaar is met detailhandelsvestigingen en in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken c.q. snel serveren van kleine maaltijden, broodjes, hapjes, ijs, gebak, koffie, thee, frisdranken;
- d. hotel: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf en/of het exploiteren van zaalaccommodaties en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;
Categorie II:
- e. zaalaccommodatie: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van gelegenheid tot het houden van bruiloften en partijen, alsmede tot het houden van congressen, conferenties en andere vergaderingen en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;
- f. bar/café/pub/grand-café/eetcafé of taverne: een zelfstandige, niet geheel of gedeeltelijk deel uitmakend van een hotel, restaurant of zaalaccommodatie voorkomende bedrijvigheid die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en waar het verstrekken van maaltijden daaraan ondergeschikt is;
- g. bar-discotheek of discotheek (dancing): een zelfstandige, niet geheel of gedeeltelijk deel uitmakend van een hotel, restaurant of zaalaccommodatie voorkomende bedrijvigheid die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en tevens gelegenheid biedt tot dansen, met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond en de nacht, waarbij de bedrijvigheid zich binnen de lokaliteit voltrekt en waarbij de consumpties behalve zittend ook staand kunnen worden genuttigd.
1.35 huishouden:
een verzameling van één of meer personen die één woonruimte bewoont en daar zichzelf voorziet, of door derden wordt voorzien, in de dagelijkse levensbehoeften.
1.36 mantelzorg:
het bieden van zorg aan een familielid (bloed- en aanverwanschap tot en met de tweede graad) ouder dan 18 jaar, dat hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband (geen instellingen en/of organisaties).
1.37 omgevingsvergunning
een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.38 ondergronds bouwen
het bouwen en in gebruik nemen van de ruimte onder het peil.
1.39 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met maximaal één gesloten wand.
1.40 peil:
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor een bouwwerk, op of aan een van nature geaccidenteerd terrein, het gemiddelde aanliggende afgewerkte maaiveld.
1.41 perceel:
een deel van het Nederlands grondgebied van welk deel de Dienst voor het kadaster en openbare register, de begrenzing met behulp van landmeetkundige gegevens heeft vastgelegd op grond van gegevens betreffende de rechtstoestand, bestemming en het gebruik dat door zijn kadastrale aanduiding is gekenmerkt.
1.42 perceelsgrens:
de grens van een perceel.
1.43 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.44 reclame-aanduiding:
openbare aanprijzing in de vorm van een afbeelding en/of tekst op een bord, spandoek of daarmee vergelijkbaar medium, ter bevordering van de afzet van goederen of diensten.
1.45 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijk gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel, zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Een prostitutiebedrijf is hieronder mede begrepen. Seks- en/of pornobedrijf is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan.
1.46 stedenbouwkundige waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met stedenbouwkundige elementen, zoals situatie en infrastructuur, alsmede de ligging van bouwwerken in dat gebied.
1.47 straatprostitutie:
het zich op de openbare weg of in een zich op de openbare weg bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. Straatprostitutie is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan.
1.48 wabo:
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
1.49 weg:
alle voor het rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.50 woning/wooneenheid:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van een huishouden.
1.51 Wet milieubeheer
Wet van 13 juni 1979, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, Stb. 1992, 551, zoals deze wet laatstelijk is gewijzigd bij de Wet van 9 november 2009, Stb. 2009, 489.
1.52 Wet ruimtelijke ordening
wet van 20 oktober 2006, Stb. 2006, 566 houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze wet laatstelijk is gewijzigd bij de Wet van 25 juni 2009, Stb. 2009, 297.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de bestemmingsgrens:
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de bestemmingsgrens.
2.2 de afstand tot de (zijdelingse) (achterste) perceelgrens:
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) (achterste) bouwperceelgrens.
2.3 de afstand tussen gebouwen:
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.
2.4 de breedte van bouwpercelen:
tussen de zijdelingse perceelsscheidingen van het bouwperceel in de naar de zijde van de weg gekeerde bestemmingsgrens of perceelgrens.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.8 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.9 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.10 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van scheidingsmuren).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmetingen van de in artikel 3.2.1 en 3.2.2 bedoelde bouwwerken;
- b. de aanleg en omvang van parkeergelegenheid;
- c. situering en afmetingen van erfafscheidingen op hoekpercelen,
indien zulks noodzakelijk is:
- 1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- 2. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
- 3. ter waarborging van verkeers-, sociale en brandveiligheid;
- 4. in verband met milieu- en hydrologische aspecten.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie 4
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' (gebied met een hoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti - Dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Ondergronds bouwen
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Verbod op gebruik in strijd met de bestemming
Het is verboden de in het plan begrepen gronden en opstallen te gebruiken of te doen gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de gronden gegeven bestemming.
7.2 Parkeren
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Algemene afwijkingen
8.2 Afwijken voor ondergrondse bouwwerken
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 6.1.2, sub c. voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarde dat:
- a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
- b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
8.3 Afwijken in stedelijk gebied
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Wijziging bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor zover het betreft de begrenzingen van de aangegeven bestemmingen, met dien verstande dat de oppervlakte van de te wijzigen aaneengesloten bestemming met niet meer dan 10% mag worden gewijzigd, indien daardoor het door de gemeenteraad vastgestelde beleid beter kan worden gerealiseerd, de aanliggende bestemmingen overeenkomstig worden gewijzigd en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 10 Algemene Procedureregels
10.1 Procedure nadere eisen
Indien burgemeester en wethouders nadere eisen willen stellen als bedoeld in deze regels, dienen de volgende procedureregels in acht te worden genomen:
- a. het voornemen tot het stellen van nadere eisen ligt gedurende tenminste zes weken bij de gemeente voor een ieder ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de nederlegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis bladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op gebruikelijke wijze bekend;
- c. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het schriftelijk en/of mondeling indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het voornemen tot het stellen van nadere eisen gedurende de onder a. genoemde termijn;
- d. burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen hebben ingediend, de beslissing daaromtrent mee.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
11.2 Gemeentelijke regelingen
Indien en voor zover in deze planregels of op de verbeelding wordt verwezen naar gemeentelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd:
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Janssensstraat 47, Aarle-Rixtel'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Ruimtelijke Onderbouwing Als Basis
Door het bureau Belleville is d.d. 1 oktober 2014 een ruimtelijke onderbouwing opgesteld ter behoeve van de bouw van een woning aan de Janssensstraat 47 te Aarle-Rixtel. Deze ruimtelijke onderbouwing vormt de basis voor onderhavige bestemmingsplantoelichting.
1.2 Aanleiding
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de bouw van een vrijstaande woning aan de Janssensstraat ongenummer te Aarle-Rixtel. Momenteel is het perceel in gebruik als paardenwei. In de nieuwe situatie wordt het gehele perceel in gebruik genomen als woonperceel.
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Janssensstraat ongenummerd in het westen van de bebouwde kom van Aarle-Rixtel. De directe omgeving van het plangebied kent een sterk woonkarakter.
Globale ligging plangebied
1.4 Vigerend Bestemmingsplan
Voor onderhavig plangebied vigeert het bestemmingsplan ‘Kom Aarle-Rixtel’. Dit bestemmingsplan is vastgesteld bij raadsbesluit van 3 juni 2004 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op 7 september 2004.
Onderhavig plangebied heeft ingevolge het bestemmingsplan ‘Kom Aarle-Rixtel’ de bestemming ‘Woondoeleinden’. Binnen onderhavig plangebied is echter geen bouwvlak aangeduid. Dat betekent dat hoewel het perceel is bestemd als ‘Woondoeleinden’, er geen woning gebouwd mag worden. De bouw van een vrijstaande woning is derhalve op basis van het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan.
Door het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan kan alsnog een planologisch juridische basis geboden worden om de bouw van de woning mogelijk te maken.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan met aanduiding plangebied
Inmiddels is een nieuw bestemmingsplan voor de kom van Aarle-Rixtel in procedure. Ook hierin is de nieuwe woning nog niet voorzien.
1.5 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de bestaande en nieuwe situatie binnen het plangebied. Hoofdstuk 3 gaat vervolgens in op de geldende beleidskaders. In hoofdstuk 4 komen de milieuhygiënische en planologische aspecten aan bod. Tenslotte komen in hoofdstuk 5 en 6 de juridische planopzet en de te volgen procedure aan de orde.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Onderhavig plangebied is gelegen aan de Janssensstraat in het westen van Aarle-Rixtel. De Janssensstraat sluit aan op de Lieshoutseweg, de doorgaande weg door Aarle-Rixtel. De Janssensstraat heeft de functie van een wijkontsluitingsweg. Het plangebied ligt direct ten westen van de Janssensstraat, nabij de kruising met de Lieshoutseweg.
In de omgeving van het plangebied zijn uitsluitend woningen gelegen. Dit zijn veelal (half)vrijstaande woningen met een bouwhoogte van 1 à 2 lagen met kap. In de huidige situatie heeft het perceel de functie van een paardenwei. Binnen de wei is geen bebouwing gelegen. Daarnaast is de wei op wat solitaire planten na, geheel voorzien van gras en een aantal fruitbomen.
Luchtfoto met globale aanduiding plangebied
De Janssensstraat bij de bouwlocatie in noordelijke en zuidelijke richting
2.2 Nieuwe Situatie
In de nieuwe situatie wordt op het perceel een vrijstaande woning gerealiseerd. Deze woning wordt binnen het aangegeven bouwvlak geplaatst van 13 x 15 m en heeft een hoogte van één of 2 bouwlagen met kap, met een maximale goothoogte van 5 meter.
De woning wordt in dezelfde rooilijn geplaatst als de woning aan de zuidzijde. Een kap is vereist, met de nok evenwijdig of loodrecht op de straat. Hierdoor is onderhavige ontwikkeling in lijn met de bestaande stedenbouwkundige structuur van de omgeving van het plangebied. Qua architectuur zal de nieuwe woning aansluiten bij het dorpse straatbeeld. De woning wordt zodanig gesitueerd dat aan beide zijden van de woning open ruimten aanwezig zijn; de fruitbomen aan de noordzijde blijven gehandhaafd.
Het bouwvlak zoals dat gesitueerd wordt op het perceel en de directe omgeving.
2.3 Verkeer En Parkeren
In de nieuwe situatie wordt een extra woning gerealiseerd. Dit heeft als gevolg dat het aantal verkeersbewegingen ook zal toenemen. Voor een gemiddelde woning is dit 6 verkeersbewegingen per etmaal. Gezien de functie van de Janssensstraat als wijkontsluitingsweg is deze toename slechts marginaal en is onderhavige ontwikkeling dus niet van invloed op het bestaande verkeersbeeld op de Janssensstraat.
Daarnaast is op het perceel voldoende ruimte aanwezig om twee parkeerplaatsen te realiseren, in de vorm van een garage, in de vorm van een oprit of een combinatie van beide. De parkeerdruk op de omgeving van het plangebied neemt hierdoor niet toe.
Ponywei en fruitbomen in de bestaande situatie
Hoofdstuk 3 Beleidsaspecten
Het beleidskader wordt op een drietal niveaus kort beschreven. Op rijks- en provinciaal niveau omvat het beleid algemene beleidsuitgangspunten ten behoeve van zorgvuldig ruimtegebruik en functiemenging. De beschreven uitgangspunten zullen op het niveau van deze bestemming weinig concrete invloed hebben. Op gemeentelijk niveau is sprake van meer concrete beleidsuitgangspunten, alhoewel het beleid ook hier in hoofdzaak gericht is op zorgvuldig ruimtegebruik en functiemenging.
3.1 Nationaal Ruimtelijk Beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken omdat de verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau.
De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits-Aanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.
In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).
De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk ‘concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig’. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en dertien nationale belangen zijn:
- 1. Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economisch structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
- a. Nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren;
- b. Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
- c. Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- d. Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond;
- 2. Bereikbaar = Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
- a. Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen;
- b. Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarweg;
- c. Nationaal belang 7: Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor- en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
- 3. Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:
- a. Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s;
- b. Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
- c. Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- d. Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- e. Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:
- a. Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
Conclusie
Deze ontwikkeling maakt de bouw van een vrijstaande woning binnen het bestaand bebouwd gebied mogelijk. Deze ontwikkeling is niet in strijd met de hierboven beschreven nationale belangen. Daarnaast is in het kader van deze ontwikkeling zorg gedragen voor een zorgvuldige afweging en een transparante besluitvorming. Het beleid uit de Structuurvisie vormt geen belemmering voor doorgang van realisatie van dit initiatief.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het SVIR. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Conclusie
Onderhavige ontwikkeling maakt de bouw van een vrijstaande woning mogelijk. Er zijn geen nationale belangen die hierin doorwerken. Het Barro vormt daarom geen belemmering voor doorgang van dit initiatief.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening, partiële herziening 2014
De Wet ruimtelijke ordening vraagt van overheden om in een Structuurvisie hun belangen helder te definiëren en aan te geven hoe zij deze willen realiseren. Met de Interimstructuurvisie (2008) heeft de provincie Noord-Brabant hierin een eerste stap gezet. In de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaat de provincie nog een stap verder.
De Structuurvisie is op 1 oktober 2010 vastgesteld en is op 1 januari 2011 in werking getreden. De Partiële Herziening 2014 is op 19 maart 2014 in werking getreden.
De provincie heeft vijf rollen in de ruimtelijke ordening. Dat zijn ontwikkelen, beschermen, ordenen, regionaal samenwerken en stimuleren. Met de structuurvisie vindt de provincie de balans tussen toelatingsplanologie en ontwikkelingsplanologie. Het stellen van heldere kaders biedt daarbij duidelijkheid voor nieuwe ontwikkelingen of voor een efficiënte uitvoering.
De Structuurvisie beschrijft een aantal trends en ontwikkelingen die ruimtelijke keuzes op provinciaal niveau vergen. Deze trends en ontwikkelingen zijn:
- ruimtelijke kwaliteit staat onder druk;
- veranderend klimaat;
- achteruitgang biodiversiteit;
- veranderend landelijk gebied;
- toenemende behoefte aan duurzame energie;
- toenemende concurrentie tussen economische regio’s;
- afnemende bevolkingsgroei;
- toename mobiliteit.
Daarnaast beschrijft de Structuurvisie de onderscheidende kwaliteiten van Noord-Brabant. Dit zijn:
- de natuurlijke basis;
- het ontginningslandschap;
- het moderne landschap.
Op basis van de hierboven beschreven trends en kernkwaliteiten geeft de Structuurvisie ruimtelijke keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van Noord-Brabant. De provincie kiest voor een ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie afkomen. Daardoor dragen ontwikkelingen bij aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant. De ruimtelijke keuzes geven invulling aan het streven naar ruimtelijke kwaliteit en zijn van provinciaal belang. Dit zijn:
- regionale contrasten;
- vitaal en divers platteland (landelijk gebied);
- een robuust water en natuursysteem;
- een betere waterveiligheid door preventie;
- koppeling van waterberging en droogtebestrijding;
- ruimte voor duurzame energie;
- concentratie van verstedelijking;
- sterk stedelijk netwerk: BrabantStad;
- groene geledingszones tussen steden;
- goed bereikbare recreatieve voorzieningen;
- economische kennisclusters;
- (inter)nationale bereikbaarheid;
- beleefbaarheid stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur.
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Binnen deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen. De vier structuren zijn:
- de groenblauwe structuur;
- de agrarische structuur;
- de stedelijke structuur;
- de infrastructuur.
Uitsnede Structuurvisie met globale aanduiding plangebied
Op basis van de Structuurvisie is onderhavig besluitgebied gelegen in de stedelijke structuur, in het stedelijk concentratiegebied. In de stedelijke structuur wil de provincie het volgende bereiken:
- 1. concentratie van verstedelijking;
- 2. zorgvuldig ruimtegebruik;
- 3. meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit;
- 4. betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur;
- 5. versterking van de economische kennisclusters.
Het stedelijk concentratiegebied met de bijhorende zoekgebieden voor verstedelijking vangt de groei van de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte op. Naar huidige inzichten – met het perspectief tot 2025 en een doorkijk naar 2040 – is in het stedelijk concentratiegebied (inclusief de zoekgebieden voor verstedelijking) voldoende ruimte om in de verstedelijkingsbehoefte (wonen, werken en voorzieningen) te voorzien. Hier is ruimte voor een grote verscheidenheid aan woon- en werkmilieus, of een menging daarvan, in uiteenlopende dichtheden.
Conclusie
Deze ontwikkeling maakt het mogelijk om een nieuwe vrijstaande woning te realiseren. Deze ontwikkeling past binnen de verstedelijkingsbehoefte. Derhalve sluit onderhavige ontwikkeling aan bij het beleid uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.
3.2.2 Verordening Ruimte 2014
De Verordening Ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke belangen en doelen zoals die benoemd zijn in de Structuurvisie Ruimte en bevat hiertoe instructieregels die van belang zijn voor gemeenten bij het opstellen van hun bestemmingsplannen.
Op 17 december 2010 hebben Provinciale Staten de ‘Verordening ruimte Noord-Brabant 2011’ vastgesteld en deze vervolgens op 25 februari 2011 gewijzigd. De Verordening ruimte is met ingang van 1 maart 2011 in werking getreden. Op 14 maart 2014 is de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld.
In de Verordening zijn regels opgenomen voor verschillende onderwerpen. Per onderwerp zijn vervolgens de gebieden tot op perceelsniveau begrensd op een kaart. Hierdoor is duidelijk voor welke gebieden de regels gelden.
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
- ruimtelijke kwaliteit;
- stedelijke ontwikkelingen;
- de natuurgebieden;
- agrarische ontwikkelingen, waaronder de intensieve veehouderij;
- overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.
Conclusie
Het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen in het bestaand stedelijk gebied. Op basis van de Verordening mogen binnen het bestaand stedelijk gebied, stedelijke ontwikkelingen plaatsvinden. De Verordening Ruimte vormt derhalve geen belemmering voor doorgang van onderhavige ontwikkeling.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Laarbeek
De Structuurvisie Laarbeek, vastgesteld op 16 september 2010 omvat het ruimtelijk beleid op hoofdlijnen voor de gemeente Laarbeek tot 2020. De structuurvisie geeft de ruimtelijke en functionele ontwikkeling in Laarbeek op hoofdlijnen weer en is het uitgangspunt voor de politieke agenda.
In de Structuurvisie wordt geconcludeerd dat voor de komende jaren de volkshuisvestelijke opgave met name uit de volgende toevoegingen bestaat:
- Sociale huurwoningen voor starters;
- Sociale koopwoningen voor starters met een maximale verkoopprijs van €194.000,-;
- Grondgebonden seniorenwoningen met een maximale verkoopprijs van € 320.000,-;
- Appartementen voor één- en tweepersoonshuishoudens met merendeels een maximaal bvo van 100 m2;
- Halfvrijstaande woningen met een maximale perceelsgrootte van 325 m2;
- Vrijstaande woningen (bij voorkeur zelfbouwkavels) met een maximale perceelsgrootte van 600 m2.
Dit betekent niet dat de woningbouwopgave kan worden beperkt tot deze toevoegingen. Differentiatie blijft nadrukkelijk noodzakelijk om een verhuisketen (doorstroming) tot stand te kunnen brengen.
Onderhavig initiatief betreft de bouw van een vrijstaande woning. Weliswaar is het betreffende plangebied met circa 750 m2 groter dan de maximale grootte van 600 m2 die de structuurvisie als richtlijn meegeeft, er is wel sprake van een zelfbouwkavel. Hiermee is onderhavig initiatief een gewenste differentiatie op de hierboven genoemde woningcategorieën.
Voor wat betreft het plangebied beschrijft de structuurvisie geen nadere beleidsuitgangspunten. Hiermee vormt de structuurvisie geen belemmering voor doorgang van onderhavig initiatief.
3.3.2 Nota Open Plekkenbeleid gemeente Laarbeek
De gemeenteraad heeft op 1 februari 2007 een geactualiseerde nota “Open plekkenbeleid gemeente Laarbeek” vastgesteld, binnen de kaders van de StructuurvisiePlus. Hierin geeft de gemeente aan dat inbreiding – naast nadelen – ook voordelen heeft boven uitbreiding en dat zij de beleidsvrijheid wil gebruiken om onder voorwaarden medewerking te verlenen aan particuliere bouwinitiatieven. Zij onderscheidt daarbij inbreiding (méér dan 3 woningen) en opvulling (één of twee woningen). In dit geval is dus sprake van opvulling.
De gemeente heeft in de nota een afwegingskader opgenomen waaraan initiatieven voor opvulling moeten worden getoetst:
- Perceelsoppervlakten in principe tussen de 300 en 750 m2;
- Situering aan oude linten of centrum-achtergebieden zoals aangeduid in de StructuurvisiePlus; echter géén verlenging van het lint;
- Niet gelegen in het buitengebied gelegen;
- Niet gelegen in de groene hoofdstructuur (beekoevers);
- Bij voorkeur opvulling van gaten;
- Directe ontsluiting op de hoofdwegenstructuur;
- Altijd een stedenbouwkundige beoordeling;
- Geen milieu-belemmeringen;
- Alle kosten voor de aanvrager, ook onderzoekskosten;
- Een planschade-risicoanalyse moet door de aanvrager worden gedaan, waarbij claims voor de aanvrager zijn;
- Woningen niet voor eigen gebruik dienen te worden verkocht of verhuurd aan een inwoner van Laarbeek dan wel iemand met een economische binding met de gemeente Laarbeek; hiervan kan door B&W onder voorwaarden vrijstelling worden verleend.
Onderhavige ontwikkeling voldoet aan de hierboven genoemde voorwaarden. Daarmee past dit initiatief binnen de Nota Open Plekkenbeleid van de gemeente Laarbeek.
Hoofdstuk 4 Planologische Haalbaarheidsaspecten
4.1 Water
Het is wettelijk geregeld dat in alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf dient te worden opgenomen. Het doel van de waterparagraaf is de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee te nemen bij de ruimtelijke plannen. Hierbij wordt ingegaan op de gevolgen van het plan op de waterhuishouding en wordt een beschrijving gegeven van de maatregelen die worden getroffen.
In deze paragraaf is een beknopt overzicht gegeven van het relevante beleid ten aanzien van water. Voor meer achtergronden van dit beleid wordt verwezen naar de verschillende beleidsdocumenten. Een vertaling van de waterdoelstellingen, zoals deze in de diverse stukken zijn beschreven, heeft plaatsgevonden in het actuele beleid van het waterschap. Een samenvatting hiervan is opgenomen in de volgende paragraaf. In de daarna volgende paragrafen zal het onderhavige initiatief worden getoetst aan dit beleid.
4.1.1 Europees en nationaal beleid
Kaderrichtlijn Water (KRW)
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is sinds 22 december 2000 van kracht. Deze richtlijn heeft als doel de toestand van het oppervlaktewater en grondwater binnen de Europese Unie in stand te houden en waar mogelijk te verbeteren. Het gaat hierbij primair om de waterkwaliteit, al speelt de waterkwantiteit ook een rol. Meer in detail stelt de KRW als doelen:
- aquatische ecosystemen (een natte component van terrestrische systemen) beschermen tegen verdere achteruitgang en deze verbeteren waar mogelijk;
- duurzaam gebruik van water bevorderen door bescherming van beschikbare waterbronnen;
- verbetering van het aquatisch milieu door vermindering van lozingen, emissies en verliezen van prioritaire stoffen en geleidelijk beëindigen van lozingen, emissies en verliezen van prioritair gevaarlijke stoffen;
- terugdringen van de verontreiniging van grondwater en voorkómen van verdere verontreiniging;
- bijdragen aan vermindering van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogten.
De Kaderrichtlijn Water gaat uit van de zogeheten stroomgebiedbenadering. Een stroomgebied bestaat uit het gehele watersysteem van bron tot monding van een rivier inclusief het hele gebied dat hierop afwatert. Nederland maakt onderdeel uit van vier stroomgebieden: Eems, Rijn, Maas en Schelde.
Voor elk stroomgebied dient om de 6 jaar een stroomgebiedbeheerplan (SGBP) te worden opgesteld. Hierin is aangegeven hoe de lidstaat voor elk stroomgebied de milieudoelstellingen van de KRW wil gaan halen inclusief de maatregelen die hiervoor worden genomen. Daarnaast moeten hierin ook de toegepaste uitzonderingen worden beargumenteerd. Het SGBP is opgebouwd uit onderdelen van het Nationaal Waterplan, Beheerplan Rijkswateren, Provinciale Waterplannen en Waterbeheerplannen van de waterschappen en gemeentelijke besluiten.
Waterbeheer 21 eeuw (WB21)
Om voldoende aandacht voor de waterkwantiteit, maar ook de waterkwaliteit in ruimtelijke plannen te garanderen is de watertoets in het leven geroepen. Doel van de watertoets is het eerder en explicieter in het planproces betrekken van water. Hiertoe hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen een Bestuurlijke notitie Waterbeleid in de 21e eeuw en een Handreiking watertoets ondertekend. In het kort betekent dit dat ten behoeve van de waterkwantiteit het principe: vasthouden, bergen en afvoeren dient te worden gehanteerd, en voor de waterkwaliteit: scheiden, schoon houden en schoon maken.
Waterwet
De Waterwet regelt vanaf inwerkingtreding op 22 december 2009 het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben.
De Waterwet vervangt de bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland, met uitzondering van de Waterschapswet.
Het Nationaal Waterplan ‘Een veilige leefbare delta, nu en in de toekomst’ Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van het wetsvoorstel Waterwet dat op 22 december 2009 in werking is getreden. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de KRW. Tevens bevat het Nationaal Waterplan een eerste beleidsmatige uitwerking van de kabinetsreactie op het advies van de Deltacommissie.
Als bijlage bij het Nationaal Waterplan zijn beleidsnota's toegevoegd over waterveiligheid, het IJsselmeergebied en de Noordzee.
4.1.2 Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan en provinciale Waterverordening
Het Provinciaal Waterplan, vastgesteld op 20 november 2009 en in werking getreden 22 december 2009, beschrijft het strategische waterbeleid voor Noord-Brabant op hoofdlijnen en maakt duidelijk hoe aan het beleiduitvoering wordt gegeven.
Het Provinciaal Waterplan bestaat uit een plantekst en twee plankaarten. De plantekst beschrijft het provinciale waterbeleid. Het plan bestaat uit een strategisch deel en een operationeel deel.
De hoofddoelstelling is dat ‘het water bijdraagt aan een gezonde omgeving voor mens, dier en plant, waarin we veilig kunnen wonen en waar ruimte is voor economische, maatschappelijke en ecologische ontwikkelingen. Dit wordt vertaald in de volgende maatschappelijke doelen:
- schoon grond- en oppervlaktewater voor iedereen;
- adequate bescherming van Noord-Brabant tegen overstromingen;
- Noord-Brabant heeft de juiste hoeveelheden water (niet te veel en niet te weinig).
In aansluiting op de Waterwet is tevens een nieuwe provinciale Waterverordening inwerking getreden.
4.1.3 Waterschapsbeleid (Waterschap Aa en Maas)
Het plangebied valt in het beheersgebied van waterschap Aa en Maas. Het waterschap heeft als beleid dat op een duurzame wijze moet worden omgegaan met water. Hierbij hanteert zij bij nieuwbouwplannen de volgende uitgangspunten:
Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater
Het vuile afvalwater dient te worden afgevoerd via de riolering. Voorkomen moet worden dat het schone hemelwater op de riolering wordt gezet.
Hydrologisch neutraal bouwen
Dit wil zeggen dat de afwatering in principe niet mag worden vergroot. Het water dat binnen het plangebied valt, moet daar ook opgevangen en/ of verwerkt worden.
De afwegingsstappen: hergebruik – infiltratie – buffering – afvoer
Hergebruik van hemelwater wordt voornamelijk overwogen bij grootschalige voorzieningen als scholen, kantoorgebouwen e.d. De tweede stap is dat bekeken moet worden of infiltratie mogelijk is. Dit is afhankelijk van het gebied, namelijk de grondwaterstand en de doorlatendheid van de bodem. Buffering, de volgende stap, geschiedt door de aanleg van een retentievoorziening. Pas in de laatste instantie mag worden afgevoerd naar het oppervlaktewatersysteem van het waterschap.
Voorkomen van vervuiling
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer van gebieden wordt het milieu belast. Het waterschap streeft er naar om verontreiniging zo veel mogelijk te voorkomen. Daarom moet het toepassen van uitlogende of uitspoelbare materialen worden vermeden.
Waterbeheerplan 2010-2015
Het waterbeheerplan van het Waterschap Aa en Maas uit 2010 beschrijft de hoofdlijnen voor het te voeren beleid voor de periode 2010-2015, met een doorkijk naar 2027. Hierin zijn acht uitgangspunten geformuleerd:
- 1. wateroverlastvrij bestemmen;
- 2. gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater;
- 3. doorlopen van de afwegingsstappen: 'hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer';
- 4. hydrologisch neutraal ontwikkelen: compenseren van verhardingstoenamen;
- 5. water als kans;
- 6. meervoudig ruimtegebruik;
- 7. voorkomen van vervuiling;
- 8. waterschapsbelangen, zoals de Keur en zoneringen.
Bij onderhavige ontwikkeling worden bovenstaande uitgangspunten zoveel mogelijk meegenomen in de planvorming.
4.1.4 Waterhuishoudkundige en civieltechnische aspecten
Het waterkwaliteitsbeheer en het waterkwantiteitsbeheer in de gemeente Laarbeek is in handen van het Waterschap Aa en Maas en de gemeente Laarbeek.
Huidige situatie
Het plangebied valt binnen het beheergebied van Waterschap Aa en Maas. Het plangebied is momenteel onbebouwd en heeft een grootte van circa 750 m 2 . Op basis van de wateratlas van de Provincie Noord-Brabant geldt in de directe nabijheid van het plangebied een Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) van 80-100 cm beneden maaiveldniveau.
Toekomstige situatie
In de nieuwe situatie wordt een nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd. Deze nieuwe bebouwing heeft een maximaal oppervlakte van 195 m2.
Hemelwater
Aangezien in de toekomstige situatie sprake is van een toename van verhard oppervlak moeten in het kader van deze ontwikkeling aanvullende maatregelen genomen worden voor de berging van afvloeiend hemelwater. Op basis van de HNO-tool van het waterschap moet boven de GHG een berging gerealiseerd worden met een minimale capaciteit van 8 m3. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een greppel met de afmetingen van 20x0,5x0,8 m (lxbxh).
4.1.5 Toetsaspecten
Afvoer uit het gebied
Voor onderhavige ontwikkeling worden aanvullende maatregelen getroffen, bijvoorbeeld in de vorm van de aanleg van een greppel, om de toename van afvloeiend hemelwater op te vangen.
Oppervlaktewaterstanden (zomer en winterperiode)
Het plan zal vanwege de geringe schaalgrootte naar verwachting geen invloed hebben op de oppervlaktewaterstanden in de omgeving.
Berging in en buiten de voorzieningen (overlast)
Binnen het plangebied wordt een berging gerealiseerd die voldoet aan de door het Waterschap gestelde norm. Hierdoor hoeven geen aanvullende voorzieningen getroffen te worden.
Grondwateraanvulling (zomer en winterperiode)
Door de schaalgrootte van het project in relatie tot de omgeving is de invloed hiervan op het grondwateraanvulling naar verwachting zeer beperkt.
Grondwaterstanden
Door de schaalgrootte is de invloed van berging/infiltratie op het grondwatersysteem zeer beperkt.
Afvalwater
Voor de afvoer van het afvalwater zal worden aangesloten op het bestaande gemeentelijk rioolstelsel.
Materiaalgebruik
Ten aanzien van het materiaalgebruik wordt gebouwd conform de Bouwverordening. Aangezien het hemelwater afgekoppeld wordt van het afvalwater, mogen in de bebouwing geen materialen gebruikt worden die de grondwaterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Het betreft uitlogende materialen zoals koper, zink en lood. Dit is met name van belang voor de dakbedekking.
4.2 Cultuurhistorische Structuur En Archeologie
4.2.1 Cultuurhistorie
Op basis van de provinciale Cultuurhistorische waardenkaart kan worden geconcludeerd dat in het plangebied geen cultuurhistorische waarden zijn gelegen. Als gevolg van onderhavige ontwikkeling worden geen cultuurhistorische waarden geschaad.
4.2.2 Archeologie
In 1992 is het Verdrag van Valletta (Malta) door de landen van de EU, waaronder Nederland, ondertekend. Dit Verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.
In het kader van onderhavige ontwikkeling wordt een nieuwe woning gebouwd. Deze ontwikkeling heeft tot gevolg dat er bodemingrepen plaatsvinden in ongeroerde grond. Het plangebied is in het gemeentelijk archeologisch beleid aangeduid als gebied met een hoge archeologische verwachting (categorie 4). Hiervoor geldt dat een archeologisch onderzoek vereist is bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 500 m² en dieper gaan dan 0,3 m onder maaiveld. De ingrepen die als gevolg van onderhavig initiatief worden uitgevoerd blijven onder deze waarden. Het aspect archeologie vormt daarmee geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
4.3 Geluid
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder (Bgh) een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden naar de geluidsbelasting op woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen voor zover deze zijn gelegen binnen de geluidszone van een industrieterrein, weg, spoorweg of vliegveld.
Onderhavig besluitgebied is gelegen aan de Janssensstraat. Deze weg heeft net als andere wegen in de directe omgeving van het besluitgebied een 30 km/uur regime. Deze wegen kennen geen onderzoekszone, daarom is een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor doorgang van onderhavige ontwikkeling.
4.4 Flora En Fauna
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Nederlandse wetgeving maakt voor bescherming van natuur onderscheid in de bescherming van gebieden en van soorten.
Gebiedsbescherming
Het plangebied bevindt zich niet in of in de buurt van een speciale beschermingszone als bedoeld in de Vogel- en/of Habitatrichtlijn of in de buurt van de ecologische hoofdstructuur of andere natuurgebieden. Gebiedsbescherming is daarom niet aan de orde.
Soortenbescherming
Onderhavig initiatief betreft de bouw van een vrijstaande woning op een perceel dat momenteel wordt gebruikt als paardenwei. In het kader van deze ontwikkeling hoeft geen bestaande bebouwing te worden gesloopt. Daarnaast worden er geen bomen gekapt of sloten gedempt. Aantasting van beschermde diersoorten is daardoor niet aan de orde.
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor doorgang van onderhavig initiatief.
4.5 Bodem
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit van dien aard is, dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen gebruik. Derhalve is in het kader van onderhavige ontwikkeling een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (M&A Milieu Adviesbureau, 24 september 2014 ). Het rapport is als bij bijlage bij deze toelichting gevoegd.
In het verkennend onderzoek wordt geconcludeerd dat de bovengrond licht verontreinigd is met lood en het grondwater met barium. Deze verontreinigingen zijn te relateren aan de regionale problematiek met betrekking tot zware metalen in de bodem en het doorsijpelen naar het grondwater. Daarnaast is het grondwater verontreinigd met naftaleen, minerale olie en xylenen. Deze verontreiniging kan niet worden verklaard op basis van het gebruik van het perceel.
De verontreinigingen vormen geen gevaar voor de volksgezondheid en een nader onderzoek is gezien de gehalten niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat voor de nieuwbouw van de woning er geen directe belemmeringen gelden uit oogpunt van chemische bodemgesteldheid.
4.6 Luchtkwaliteit
Nederland kan in 2010 niet overal voldoen aan de Europese grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide, waardoor de realisatie van grote ruimtelijke ontwikkelingen onder druk staat. Het doel van de Wet luchtkwaliteit is het verbeteren van de luchtkwaliteit, zodat in 2015 aan de Europese eisen wordt voldaan en huidige belemmeringen voor gewenste ontwikkelingen zo veel mogelijk worden weggenomen. De kern van de Wet is het ‘Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit’ (NSL). Dit instrument wordt door de Rijksoverheid gecoördineerd en bevat de ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit ‘in betekenende mate’ verslechteren èn maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.
Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven volgens de Wet luchtkwaliteit niet langer afzonderlijk te worden getoetst op de grenswaarde, tenzij een dreigende overschrijding van één of meerdere grenswaarden te verwachten is. De grens van ‘niet in betekenende mate’ ligt volgens de gelijknamige AmvB bij 1% van de grenswaarde van een stof. Voor fijn stof en stikstofdioxide betekent dit een maximale toename van 0,4 µg/m3. Hiervan is volgens de ministeriële regeling ‘niet in betekenende mate’ sprake bij de realisatie van 500 woningen met één ontsluitingsweg.
Met het voorliggend plan wordt de bouw van een nieuwe woning mogelijk gemaakt. Dit past ruim binnen de grens van 500 woningen waardoor dit plan aangemerkt kan worden als ‘niet in betekenende mate’. Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de doorgang van dit plan.
4.7 Milieuzonering
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies - zoals woningen - mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. In de omgeving van het gebied zijn geen bedrijfsfuncties aanwezig. Onderhavige ontwikkeling is daarom niet gelegen binnen de hinderzone van bedrijven. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor doorgang van onderhavig initiatief.
4.8 Externe Veiligheid
Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Daartoe moeten de risico’s voor de bevolking, die verbonden zijn aan gevaar veroorzakende activiteiten (bestaand en nieuw), in beeld worden gebracht. Volgens het huidige beleid gebeurt dat door de effecten van bepaalde mogelijke ongevallen te berekenen en uit te drukken in de kans op (aantallen) doden.
Op basis van de risicokaart van provincie Noord-Brabant blijkt dat in de nabijheid van het plangebied zich geen risicovolle activiteiten bevinden die zich met hindercirkels uitstrekken over het plangebied. Uit oogpunt van externe veiligheid bestaan er geen belemmeringen voor het ontwikkelen van de locatie. In de nabijheid van het plangebied worden geen gevaarlijke stoffen getransporteerd, niet over de weg, noch over water of door buisleidingen.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Wettelijk Kader
Het wettelijk kader voor de inhoud en de vaststellingsprocedure van een bestemmingsplan wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en is verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). De Wro, het Bro en de Rsro bevatten regels ten aanzien van de (digitale) vormgeving, inhoud en raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen, met als doel bestemmingsplannen uniform vergelijkbaar en uitwisselbaar te maken.
5.2 Planonderdelen
Een bestemmingsplan bestaat in elk geval uit een verbeelding en planregels, die samen het juridisch deel van het bestemmingsplan vormen. Daarnaast gaat het bestemmingsplan vergezeld van een toelichting (zoals onderhavige toelichting), die voorziet in de motivatie en onderbouwing van en de toelichting op de keuzes die zijn gemaakt om te komen tot de verbeelding en regels. Een bestemmingsplan kan ook bijlagen bevatten. Indien de bijlagen een relatie hebben met de regels worden ze opgenomen als bijlage bij de regels. Indien de bijlagen bijdragen aan de onderbouwing dan wel motivatie van het plan worden ze opgenomen als bijlage bij de toelichting.
5.3 Inhoud Algemeen
Bij het opstellen van de verbeelding en regels van het bestemmingsplan is voldaan aan het bepaalde in de Wro, Bro en de Rsro. Voor het overige is zoveel mogelijk aangesloten bij de gemeentelijke standaarden en plansystematiek. De structuur van het plan is zodanig dat de kaart de primaire informatie geeft over de van toepassing zijnde bestemming. In de regels kan vervolgens worden teruggelezen welke gebruiks- en bouwmogelijkheden voor de betreffende bestemming gelden. Behalve bestemmingen kan de verbeelding onder meer aanduidingen en maatvoeringsvlakken bevatten om binnen een bestemming te kunnen voorzien in maatwerk voor een bepaalde locatie. In dat geval zijn steeds ook regels verbonden aan deze aanduidingen en maatvoeringsvlakken.
5.4 Regels
De regels zijn opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), welke als bijlage onderdeel uitmaakt van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). De regels bevatten allereerst begripsomschrijvingen en meetvoorschriften om respectievelijk interpretatie- en meetverschillen uit te sluiten (hoofdstuk 1).
Vervolgens zijn in hoofdstuk 2 de regels voor de afzonderlijke bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen, waarbij voor elke bestemming is voorzien in een apart artikel.
Voor zover behoefte bestaat aan het opnemen van regels die niet zijn gebonden aan een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele dan wel een gedeelte van het plangebied, dan zijn de betreffende regels opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels. Indien de betreffende regels betrekking hebben op slechts een gedeelte van het plangebied, dan wordt dat op de verbeelding aangegeven door middel van een zogenoemde gebiedsaanduiding.
De bestemmingsregels zijn in beginsel steeds op dezelfde manier opgebouwd:
- 1. Bestemmingsomschrijving;
- 2. Bouwregels;
- 3. Nadere eisen;
- 4. Afwijken van de bouwregels;
- 5. Specifieke gebruiksregels;
- 6. Afwijken van de gebruiksregels;
- 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- 8. Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
- 9. Wijzigingsbevoegdheid.
Hoe gronden met een bepaalde bestemming mogen worden gebruikt is primair beschreven in de bestemmingsomschrijving. Eventuele aanvullingen of uitzonderingen zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels. De bouwregels bevatten de regels ten aanzien van de mogelijkheden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde op te richten. Zowel ten aanzien van gebruik als bouwen geldt dat binnen een bepaalde marge kan worden voorzien in mogelijkheden om af te wijken van de bouw- en gebruiksregels. Deze mogelijkheden zijn opgenomen onder respectievelijk ‘Afwijken van de bouwregels’ en ‘Afwijken van de gebruiksregels’.
Voor zover gewenst kan in de regels voor een bestemming worden voorzien in een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden. Deze vergunningstelsels dienen dan veelal ter bescherming van binnen de bestemming voorkomende waarden of ter bescherming van bijvoorbeeld ondergrondse leidingen.
Indien gewenst kan ook worden voorzien in een bevoegdheid om een bestemming geheel dan wel gedeeltelijk te wijzigingen in een andere bestemming. Dergelijke bevoegdheden worden opgenomen onder het kopje ‘Wijzigingsbevoegdheid’.
Naast voornoemde veel voorkomende onderdelen van bestemmingsregels kan worden voorzien in een vergunningstelsel voor het slopen van bebouwing en specifieke procedureregels.
5.4.1 Bestemming Wonen
Het gehele plangebied krijgt de bestemming 'Wonen'. Daarbij wordt de plaats waar het hoofdgebouw van de woning opgericht mag worden aangegeven door middel van een bouwvlak. Het oprichten van bijgebouwen mag zowel binnen het bouwvlak als ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. Binnen het bouwvlak van de woning wordt door middel van aanduidingen aangegeven dat het een vrijstaande woning betreft en wat de maximaal toegestane goothoogte is.
5.4.2 Bestemming Waarde - Archeologie 4
Dit artikel betreft de te beschermen archeologische waarden. In de regels is een ondergrens opgenomen van de oppervlaktemaat en de dieptemaat van de ruimtelijke ingreep in de bodem. Concreet betreft het een maximaal oppervlakte van 500 m² en een verstoringsdiepte van 0,3 m ten opzichte van het maaiveld. Ingrepen kleiner dan deze ondergrenzen zijn vrijgesteld van archeologische verplichtingen. Voor de verschillende deelactiviteiten van de omgevingsvergunning zijn regels opgenomen.
Hoofdstuk 6 Haalbaarheid
6.1 Economische Haalbaarheid
De kosten van de realisering van dit plan en eventuele planschade komen volledig voor rekening van de initiatiefnemer. Aan dit project zijn voor de gemeente Laarbeek geen kosten verbonden. Daarnaast heeft de gemeente Laarbeek met initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten waarin de (financiële) voorwaarden van onderhavige planologische ontwikkeling zullen worden vastgelegd. De economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen wordt hiermee voldoende aangetoond.
6.2 Maatschappelijke Haalbaarheid
Het planvoornemen betreft de bouw van een nieuwe woning op de plaats waar nu nog een ponywei is. De nieuwe woning komt op voldoende afstand van de bestaande woning, de overige omliggende woningen en de weg te liggen en zal wat betreft vormgeving en maatvoering passen binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur ter plaatse. Gelet hierop mag aangenomen worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende bezwaren bestaan.
Het ontwerp bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 De Te Volgen Procedure
Het bestemmingsplan doorloopt als ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk plan de volgende procedure:
- a. Ontwerp:
- publicatie en terinzagelegging overeenkomstig afdeling 3.4 Awb en Wro;
- een ieder kan gedurende deze terinzagelegging een zienswijze indienen bij de gemeenteraad.
- b. Vaststelling:
- vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad;
- de provincie heeft de mogelijkheid om een reactieve aanwijzing te geven (dat gedeelte waarvoor een reactieve aanwijzing is gegeven treedt niet in werking);
- publicatie en terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn.
- c. Beroep:
- beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- d. Inwerkingtreding:
- na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan)
In het kader van het ontwerp is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de college van burgemeester en wethouders) kenbaar te maken. Na vaststelling van het bestemmingsplan kunnen belanghebbenden beroep aantekenen bij de Raad van State. Hiervoor dient in de fase van het ontwerp een zienswijze te zijn ingediend of dient het plan ten opzichte van het ontwerp te zijn gewijzigd. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen, wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.
7.2 Vooroverleg
7.2.1 Watertoets
Het planvoornemen is in het kader van de watertoets, vooraf aan de publicatie, ter beoordeling aan het waterschap Aa en Maas toegezonden. Op 30 januari 2015 heeft het waterschap laten weten dat de wateraspecten goed in het plan verwerkt zijn en dat er dan geen op- of aanmerkingen zijn.
7.2.2 Provincie Noord-Brabant
In onderhavig geval zijn geen provinciale belangen in het geding, gezien de aard van het planvoornemen en de ligging in het bestaande bebouwde gebied van Aarle-Rixtel. Het bestemmingsplan is in het kader van vooroverleg evenwel aan de provincie aangeboden. De provincie heeft bij schrijven van 28 januari 2015 laten weten dat het voorontwerpbestemmingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
7.3 Ontwerp
Het ontwerp bestemmingsplan 'Janssensstraat 47, Aarle-Rixtel' heeft met ingang van woensdag 18 februari 2015 tot en met woensdag 1 april 2015 voor iedereen ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.