KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
Artikel 4 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Van De Ruimtelijke Ontwikkeling
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Geldend Bestemmingsplan
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie En Programma
2.1 Huidige Situatie Ruimtelijke Structuur
2.2 Huidige Situatie Functionele Structuur
2.3 Stedenbouwkundig Ontwerp
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Algemeen
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal / Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Conclusie Beleidskader
Hoofdstuk 4 Verantwoording
4.1 Bodem
4.2 Ecologie
4.3 Water
4.4 Archeologie, Cultuurhistorie En Aardkundige Waarden
4.5 Geluid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Geurhinder
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Verkeer En Parkeren
4.10 Kabels En Leidingen
4.11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.12 Conclusie
Hoofdstuk 5 Wijze Van Bestemmen
5.1 Inleiding
5.2 Verbeelding
5.3 Regels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan
Bijlage 2 Actualiserend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Verkennend Natuuronderzoek
Bijlage 4 Onderzoek Stikstofdepositie
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Ruimte voor Ruimte Pater Becanusstraat, Beek en Donk

Bestemmingsplan - Gemeente Laarbeek

Vastgesteld op 15-10-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Ruimte voor Ruimte Pater Becanusstraat, Beek en Donk' met identificatienummer NL.IMRO.1659.BPBDRvRPaterBecstr-VG01 van de gemeente Laarbeek.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan huis verbonden bedrijf:

het beroepsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk met ondergeschikte functies. Het bedrijf dient qua omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij bijbehorende bijgebouwen te passen en de woonfunctie dient als primaire functie behouden en herkenbaar te blijven.

1.6 aan huis verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.

1.7 achtergevel:

gevel aan de achterzijde van een gebouw, tegenover de voorgevel.

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw of woning dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw of woning verbonden bijgebouw, daar al dan niet tegen aangebouwd, met een dak, daaronder begrepen:

aanbouw:

een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw en een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt;

bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

uitbouw:

een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw en een vergroting van een bestaande ruimte inhoudt;

carport/overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met tenminste een dak en niet of slechts aan één zijde voorzien van een wand, bestaande wanden van overige gebouwen meegerekend.

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.13 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.14 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.15 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.16 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.17 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen ter plaatse aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, daaronder ook begrepen een internetwinkel met bezoekmogelijkheid voor het publiek. Een supermarkt of internetwinkel zonder bezoekmogelijkheid voor het publiek wordt niet als detailhandel aangemerkt.

1.18 eigen terrein:

ruimte in, op of onder een gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

1.19 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.20 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.21 gevellijn:

de denkbeeldige lijn op een bouwperceel die in het verlengde ligt van de gevel van het hoofdgebouw.

1.22 hoofdgebouw:

gebouw(en) dat door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.23 kwetsbare objecten:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Staatsblad 2004, nr. 250) een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden.

1.24 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen onder peil.

1.25 parkeergelegenheid/parkeervoorzieningen:

elke stallingsgelegenheid op zowel openbaar als particulier terrein ten behoeve van een motorvoertuig op twee of meer wielen.

1.26 peil:

voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang; in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.27 perceelgrens:

een grenslijn tussen bouwpercelen onderling.

1.28 permanente bewoning:

gebruik van een gebouw als hoofdverblijf.

1.29 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotischepornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.30 straatmeubilair:

verkeersgeleiders, rampalen/amsterdammertjes, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, telefooncellen, abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen en daarmee vergelijkbare objecten.

1.31 tuin:

niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.32 voorgevel:

een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad gekeerde gevel van een hoofdgebouw of woning. Indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, is de gevel waar de hoofdingang is gesitueerd de voorgevel.

1.33 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel (i.c. de meest gezichtsbepalende gevel) van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.34 voorzieningen van algemeen nut:

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.35 vrijstaand bijgebouw:

een bijgebouw dat niet aan het hoofdgebouw verbonden is en ten dienste staat van het hoofdgebouw.

1.36 vrijstaande woning:

een woning die vrijstaand gebouwd is en geen onderdeel uitmaakt van een blok twee of meer aaneen gebouwde of gestapelde woningen.

1.37 waterhuishoudkundige voorzieningen:

waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.

1.38 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.39 werk:

grondwerk, wegenbouwkundig werk, waterbouwkundig werk of bouwwerk.

1.40 wet/wettelijke regelingen:

indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

1.41 woning:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor zelfstandige huisvesting van een huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens

de kortste afstand van het buitenwerkse gevelvlak van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder wegen, paden en parkeervoorzieningen;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. d. extensief recreatief medegebruik;
  5. e. bouwwerken ten behoeve van doeleinden van openbaar nut.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;
  3. c. paden en wegen en parkeervoorzieningen;
  4. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. de aanleg, behoud en herstel van de beukenhaag ter plaatse van de aanduiding 'groen';
  7. g. bouwwerken ten behoeve van doeleinden van openbaar nut.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Ondergronds bouwen

  1. a. Op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  2. b. De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m.
  3. c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.

6.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt. Het voorgaande is niet van toepassing op schoorstenen behorend bij bedrijfsgebouwen.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat:

  1. a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie niet is toegestaan;
  2. b. het gebruiken of laten gebruiken voor wonen van vrijstaande bijgebouwen bij een (bedrijfs)woning niet is toegestaan.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking is niet van toepassing op de inhoud van woningen en in die gevallen waarin binnen hoofdstuk 2 van deze regels reeds een omgevingsvergunning voor afwijken is verleend;
  2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, waaronder wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    1. 1. de oppervlakte per gebouwtje niet meer dan 20 m² zal bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m zal bedragen;
  4. d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m;
  5. e. de onder a tot en met f genoemde ontheffingen kunnen uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de milieusituatie; en
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 9 Overige Regels

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan 'Ruimte voor Ruimte Pater Becanusstraat, Beek en Donk'.

9.1 Parkeernormen

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de normen in de beleidsregels in de 'Parkeerbeleidsnota 2019' of diens opvolger, wordt gerealiseerd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmaal bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'regels van het bestemmingsplan Ruimte voor Ruimte Pater Becanusstraat, Beek en Donk'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Van De Ruimtelijke Ontwikkeling

Voorliggend plan betreft het bestemmingsplan 'Ruimte voor Ruimte Pater Becanusstraat, Beek en Donk' van de gemeente Laarbeek. Ten westen van de kern Beek en Donk is de ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte voornemens maximaal 6 kavels te realiseren. Het plan voorziet in de behoefte aan (luxe) bouwkavels waar particulieren hun eigen woningen kunnen realiseren. Bij de ontwikkeling is zoveel mogelijk rekening gehouden met reeds aanwezige geldende planologische toetsingskaders en stedenbouwkundige principes. Binnen het vigerende bestemmingsplan 'Pater Becanusstraat - Molenweg Beek en Donk' is de gewenste ontwikkeling niet mogelijk. Om de ontwikkeling van het woongebied mogelijk te maken, is een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied Ruimte voor Ruimte Pater Becanusstraat, Beek en Donk is gelegen aan de Pater Becanusstraat, aan de westzijde van de kern Beek en Donk in de gemeente Laarbeek. De locatie ligt ingeklemd tussen de kern Beek en Donk. Ten noordwesten van de locatie zijn enkele agrarische percelen gelegen, ten zuidoosten van de locatie ligt de woningbouwlocatie 'De Hoge Regt'. Ten westen van de locatie ligt de Goorloop, een beek die in de omgeving van Boerdonk uitmondt in de Aa.

afbeelding "i_NL.IMRO.1659.BPBDRvRPaterBecstr-VG01_0001.png"

Figuur 1-1. Ligging en globale begrenzing plangebied (wit omlijnd)

In figuur 1-2 is de stedenbouwkundige verkaveling van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1659.BPBDRvRPaterBecstr-VG01_0002.png"

Figuur 1-2. Stedenbouwkundig plan woningbouwlocatie Ruimte voor Ruimte Pater Becanusstraat

1.3 Bij Het Plan Behorende Stukken

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop onder meer de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, regels waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden onder andere de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. Hierin staat ook beschreven wat het vigerende beleid inhoudt en met welke (milieu)planologische aspecten rekening is gehouden.

1.4 Geldend Bestemmingsplan

De gronden zijn gelegen in het bestemmingsplan 'Pater Becanusstraat - Molenweg Beek en Donk', vastgesteld door de gemeenteraad van Laarbeek op 1 februari 2018. De gronden hebben in dat bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch - 1' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.

De ontwikkeling van 6 woonkavels is in beide vigerende bestemmingsplannen niet mogelijk. Voorliggend bestemmingsplan wordt opgesteld om te voorzien in de planologische mogelijkheid tot deze ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1659.BPBDRvRPaterBecstr-VG01_0003.png"

Figuur 1-3. Uitsnede plangebied uit vigerend bestemmingsplan 'Pater Becanusstraat - Molenweg Beek en Donk'

1.5 Leeswijzer

Na hoofdstuk 1, inleiding, staat hoofdstuk 2 in het teken van de bestaande situatie en het programma. In hoofdstuk 3 wordt inzicht gegeven in het op het plangebied van toepassing zijnde beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van de resultaten van de onderzoeken die zijn gedaan naar de mogelijke planeffecten in de omgeving van het plangebied. In hoofdstuk 5 is de juridische planopzet beschreven, waarbij is uiteengezet op welke wijze de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkelingen juridisch zijn vertaald. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan, zowel economisch als maatschappelijk.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie En Programma

2.1 Huidige Situatie Ruimtelijke Structuur

De locatie is gelegen in het midden van de kern Beek en Donk van de gemeente Laarbeek. De locatie bedraagt ca. 0,9 hectare. De globale ligging is weergegeven in figuur 2-1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1659.BPBDRvRPaterBecstr-VG01_0004.png"

Figuur 2-1 Globale ligging van het plangebied (wit omcirkeld)

Net als Aarle-Rixtel heeft Beek en Donk twee historische centra: het Heuvelplein en het Piet van Thielplein. Beek en Donk ligt ingeklemd tussen het dal van de Goorloop in het westen en het dal van de Aa in het oosten, terwijl daar bovendien de Zuid-Willemsvaart loopt. De Goorloop heeft, hoewel ze eerder gekanaliseerd werd, voor een deel weer glooiende oevers gekregen. Er zijn plannen voor een nieuwe wandelroute en ecologische verbindingszone langs de Goorloop. Het plangebied ligt tussen de historische centra en de Goorloop ingeklemd.

Het plangebied ligt nabij de nieuwbouwwijk 'De Hoge Regt'. De Hoge Regt is een landelijke woonlocatie ten noordwesten van de Laarsche Velden. De wijk kent een landelijk karakter met groene uitzichten. Het plan is momenteel deels bewoond en deels nog in aanbouw, in totaal is er ruimte voor 237 nieuwe woningen.

Historie

De streek waar Beek en Donk gelegen is, kende al menselijke bewoning vanaf het Mesolithicum, uit welk tijdvak archeologische vondsten stammen. De voorgangers van de huidige nederzettingen ontstonden in de Merovingische tijd, omstreeks 650, op wat hogere delen van het dekzandlandschap rond de huidige Oude Toren te Beek en bij de huidige buurtschap Heereind, ten westen van Donk. Vanuit hier breidde de bewoning zich van 1300 tot 1500 uit tot lager gelegen delen, zoals Broekkant, Donkersvoort, Donk, Bemmer en de Heuvel te Beek. Op 4 december 1329 werden aan de bevolking de gemeenterechten uitgegeven door Hertog Jan III van Brabant. In 1392 werd de heerlijkheid Beek en Donk, samen met de heerlijkheden Stiphout en Aarle, in leen gegeven aan Dirk de Rovere.

In 1482 kwam de heerlijkheid in het bezit van Jan Oudart. Omstreeks 1400 werd Beek een zelfstandige parochie en uit die tijd dateert de Oude Toren. In 1422 werd te Donk, waar zich ook een edelmanswoning bevond, de Sint-Leonarduskapel gesticht, welke in 1753 werd afgebroken en in 1979 herbouwd. Bestuurlijk was Beek en Donk een geheel met Aarle en Rixtel. In 1642 werd de heerlijkheid Beek en Donk heruitgegeven en werd Beek en Donk gescheiden van Aarle en Rixtel. Industriële bedrijvigheid kwam op gang na de opening van de Zuid-Willemsvaart in 1825. Vanaf 1842 ontwikkelde zich te Donk het bedrijf van Van Thiel, dat spijkers (draadnagels, gaas en later bouwstaal) vervaardigde en wat later Nedschroef en Thibodraad zou worden. Na de Tweede Wereldoorlog kwam er een bedrijventerrein bij Beek (Beekerheide ten oosten van de Oranjelaan) en op 1 januari 1997 ging de gemeente Beek en Donk op in de fusiegemeente Laarbeek.

Op de historische kaart (omstreeks 1911) is te zien dat de bebouwing rondom het plangebied al aanwezig is (figuur 2-1). Het gebied maakt onderdeel uit van de lintbebouwing langs de Molenweg en de Beeksche straat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1659.BPBDRvRPaterBecstr-VG01_0005.png"

Figuur 2-1 Historische kaart omstreeks 1911

2.2 Huidige Situatie Functionele Structuur

Infrastructuur

Het plangebied is gelegen aan de Pater Becanusstraat, bij de kruising met de IJsweg. Ten noordwesten van het plangebied ligt een verhard pad.

Groen

De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door openheid. Het beeld rondom het plangebied zelf wordt gedomineerd door haagbeplanting en bomenrijen langs doorgaande wegen. Er bestaat een sterke zichtrelatie met het open landschap aan de noordwestzijde van het plangebied.

Voorzieningen

Het plangebied is gelegen aan de rand van Beek en Donk, derhalve zijn er geen voorzieningen in de directe omgeving. Voor dagelijkse voorzieningen zijn de centra van Beek en Donk op korte afstand bereikbaar.

2.3 Stedenbouwkundig Ontwerp

Voor het planvoornemen is een stedenbouwkundig ontwerp opgesteld (Stedenbouwkundig plan). Naar aanleiding van een analyse van het plangebied en de omgeving zijn de volgende vertrekpunten gehanteerd:

  • Het beeld rondom het plangebied wordt gedomineerd door haagbeplanting en bomenrijen langs doorgaande wegen.
  • Er bestaat een sterke zichtrelatie met het open landschap aan de noordwestzijde van het plangebied.
  • De nieuwe wandelroute langs de Goorloop met dubbele bomenrij vormt een mooie logische begrenzing van de kern en geeft aanleiding hierop aan te sluiten met de oriëntatie van de nieuwe bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1659.BPBDRvRPaterBecstr-VG01_0006.png"

Figuur 2-2 Analyse plangebied

Naar aanleiding van de analyse is puntsgewijs een visie voor het plan opgesteld:

  • De hoofdstructuur is georiënteerd op de openheid en de nieuwe wandelroute met dubbele bomenrij ten noordwesten van het plangebied.
  • Vanuit een centrale ontsluiting vormt het zicht op het open landschap een grote meerwaarde in beleving.
  • De oriëntatie op de wandelroute heeft voordelen als sociale veiligheid, beleving en afwisseling voor de gebruikers van de wandelroute.
  • Er wordt aansluiting gezocht met de landschappelijke kwaliteiten van de omgeving door een open groene centrale strook langs de centrale onsluiting en een strook met opgaande beplanting ten zuidwesten als afscherming naar de omgeving.

Op basis van de visie is een verkavelingsplan geschetst:

afbeelding "i_NL.IMRO.1659.BPBDRvRPaterBecstr-VG01_0007.png"

Figuur 2-4 Verkavelingsplan

Het verkavelingsplan vormt de basis voor de (milieu-)onderzoeken en ligt ten grondslag aan de verbeelding van dit bestemmingsplan. De bestaande greppel en heggen blijven ook in de toekomstige situatie behouden.

Voor wat betreft materialen en soorten wordt het volgende voorstel gedaan:

afbeelding "i_NL.IMRO.1659.BPBDRvRPaterBecstr-VG01_0008.png"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt het relevante Rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV)

In het kader van de aanpak van de mestproblematiek is de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV) opgesteld. Voor de beëindiging van verschillende takken van veehouderij kan subsidie worden aangevraagd. Indien een beëindigingssubsidie wordt aangevraagd, kan op aanvraag ook subsidie worden verstrekt voor de afbraak van stallen.

Om de sloopsubsidies te kunnen financieren is de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling in het leven geroepen. De provincies binnen de concentratiegebieden krijgen de mogelijkheid extra woningen te realiseren bovenop het reeds toegekende reguliere contingent, om met de opbrengsten daarvan de sloop van stallen te betalen. Op 31 maart 2000 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant ingestemd met het beginsel 'Ruimte voor Ruimte'.

Aan de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling zijn meerdere voordelen verbonden. De verstening van het platteland wordt teruggebracht, de milieukwaliteit en de ruimtelijke kwaliteit worden verbeterd en er wordt een bijdrage geleverd aan het terugdringen van het mestoverschot. De gemaakte afspraken brengen met zich mee dat er in Noord-Brabant circa 2.700 extra woningen mogen worden gerealiseerd boven op de reguliere aantallen. Dit aantal kavels wordt in twee tranches uitgegeven van respectievelijk 964 en 1.700 kavels. Van de tweede tranche zijn 1.100 kavels in het kader van de RBV (Regeling Beëindiging Veehouderijtakken), de regeling waarop ook de eerste tranche is gebaseerd, en 600 kavels in het kader van de verbrede aanpak Ruimte voor Ruimte. De verbrede aanpak houdt in dat de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling ook kan worden ingezet ter financiering van de beëindiging en sanering van glastuinbouwbedrijven in kwetsbare gebieden, de sloop van niet meer voor intensieve veehouderij in gebruik zijnde agrarische bedrijfsgebouwen of de sloop van andere ongewenste bebouwing in het buitengebied.

Voorliggend initiatief maakt onderdeel uit van de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling. Hier wordt verder op in gegaan in paragraaf en 3.3.4.

3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR), die in maart 2012 is verschenen, zijn door het Ministerie van Infrastructuur & Milieu de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd. Hoofddoel van de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte is Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden.

Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Naast de hoofddoelen heeft het Rijk een keuze gemaakt om de sturingsfilosofie te wijzigen. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.

Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:

  • Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports;
  • Over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed;
  • Een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld het hoofdnetwerk voor mobiliteit (over weg, water, spoor en lucht) en energie, waterveiligheid en de bescherming van gezondheid van inwoners.

Deze drie criteria zijn leidend bij de in de structuurvisie benoemde rijksdoelen en bijbehorende nationale belangen. Voor de gemeente Laarbeek zijn geen directe rijksdoelen benoemd. Het rijksbeleid heeft geen directe werking op de ontwikkeling van het plangebied.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Met de inwerkingtreding op 1 oktober 2012 van art. 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van decentrale overheden die (planologisch) nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken een bijzonder procesvereiste. Dit procesvereiste is gebaseerd op één van de nationale belangen als opgenomen in de SVIR, opgesteld door het Rijk. Dit nationale belang houdt in dat, ten behoeve van een goed systeem van ruimtelijke ordening, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten plaats dient te vinden. Deze zorgvuldige afweging heeft tot doel om, vanuit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, planologisch ongewenste versnippering en een onaanvaardbare leegstand te voorkomen. Het Rijk heeft er voor gekozen om, gedeeltelijk gebaseerd op de al langer geldende SER-ladder uit 1999, het procesvereiste vorm te geven als een determinerend-cumulatief werkende motivatieverplichting.

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is per 1 juli 2017 gewijzigd. De motiveringsplicht blijft, de nieuw ladder bevat echter geen treden meer. De voormalige treden zijn samengevoegd tot één lid:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

De Ladder geldt alleen voor 'nieuwe' stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er volgens het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of gerealiseerd kon worden. Ontwikkelingen die geen extra verstedelijking tot gevolg hebben, maar bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals bij de Ruimte-voor-Ruimteregelingen, worden niet gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Voor deze ontwikkeling is dan ook geen Laddertoets opgesteld.

3.2.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.

In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:

  • rijksvaarwegen;
  • mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • defensie
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen
  • elektriciteitsvoorziening;
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Geen van de nationale belangen heeft betrekking op het plangebied.

3.3 Provinciaal / Regionaal Beleid

3.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening

Op 1 oktober 2010 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant de Structuurvisie ruimtelijke ordening vastgesteld. Op 1 januari 2011 is deze Structuurvisie in werking getreden en in maart 2014 is een partiele herziening van kracht geworden.

De provinciale ruimtelijke belangen zijn in vier structuren onderverdeeld:

  1. 1. De groenblauwe structuur: hier wordt gekozen voor functieontwikkeling in combinatie met de ontwikkeling van een robuust raamwerk met landschappelijke kwaliteit. Deze structuur bestaat uit de bestaande natuur, watersystemen en gebieden die geschikt zijn voor de ontwikkeling van nieuwe natuur.
  2. 2. Het landelijk gebied: dit is een multifunctioneel gebied waarbij de agrarische productieruimte wordt behouden in delen van het gebied waar de landbouw bepalend is voor nieuwe ontwikkelingen.
  3. 3. De stedelijke structuur: er is sprake van twee perspectieven binnen deze structuur. De eerste zijn de stedelijke concentratiegebieden waar de stedelijke groei wordt opgevangen. Op deze manier blijven de groene gebieden tussen de steden open. De tweede zijn de kernen in het landelijk gebied die zoveel mogelijk worden ontzien van verdere verstedelijking. Hier zijn ontwikkelingen voor wonen, werken en voorzieningen mogelijk wanneer deze voorzien in de eigen verstedelijkingsbehoefte.
  4. 4. De infrastructuur: gekozen wordt voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische kennisclusters in de provincie Noord-Brabant.

Uit de Structuurvisie blijkt dat de provincie het wonen zoveel mogelijk in kernen wil concentreren om op deze manier ook het voorzieningenniveau in de kleinere kernen op peil te houden. Leefbaarheid is dan ook een belangrijk aandachtspunt. Samen met de bewoners wordt in de dorpen in het landelijke gebied gezocht naar mogelijkheden om gemeenschappelijke voorzieningen voor de kernen te behouden.

Het plangebied valt onder gemengd landelijk gebied met de aanduiding 'zoekgebied verstedelijking'. De provincie beschouwt het hele landelijk gebied als een gebied waarbinnen een menging van functies aanwezig is: het gemengd landelijk gebied. Buiten de primair agrarische gebieden ontwikkelen functies zich in evenwicht met elkaar en de omgeving. Het plangebied ligt op de grens met het stedelijk concentratiegebied, waar het merendeel van de verstedelijkingsopgave wordt opgevangen. Voor zoekgebied verstedelijking is van belang dat de stedelijke ontwikkeling aansluit bij het bestaand stedelijk gebied of plaatsvindt in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing en dat bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving - hier is rekening mee gehouden bij het opstellen van het stedenbouwkundig ontwerp.

Het plan Ruimte voor Ruimte Pater Becanusstraat, Beek en Donk past binnen de kaders van de Structuurvisie ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1659.BPBDRvRPaterBecstr-VG01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1659.BPBDRvRPaterBecstr-VG01_0010.png"

Figuur 3-1. Uitsnede Structurenkaart Provincie Noord-Brabant (plangebied gemarkeerd met kruis)

3.3.2 Omgevingsvisie Noord-Brabant

De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend hierop heeft de provincie alvast een provinciale Omgevingsvisie gemaakt. Volgens de laatste informatie treedt de nieuwe Omgevingswet in 2021 in werking.

In december 2018 is de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op het gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

De visie bestaat uit een basisopgave en vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn. De basisopgave is werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. De vier hoofdopgaven komen voort vanuit de basis.

Basisopgave: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit

Hoofdopgave I: werken aan de Brabantse energiestransitie

Hoofdopgave II: werken aan een klimaatproof Brabant

Hoofdopgave III: werken aan de slimme netwerkstad

Hoofdopgave IV: werken aan een concurrerende, duurzame economie

Om de doelen voortkomend uit de hoofdopgaven te bereiken zet de provincie Noord-Brabant in op een samenhangende ruimtelijke koers. Voor voorliggend plan betekent dat het volgende:

  • Uitbreiding van het bestaande stedelijke gebied in steden en dorpen is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag.

3.3.3 Interim Omgevingsverordening

Op 25 oktober 2019 hebben Provinciale Staten de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De Interim omgevingsverordening is in werking getreden op 5 november 2019 en bevat regels voor de fysieke leefomgeving. De regels hebben betrekking op ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening heeft een aantal provinciale verordeningen, waaronder de Verordening ruimte, vervangen.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels uit de voorheen geldende verordeningen zijn gehandhaafd met het daarbij horende beschermingsniveau, en dat er in beginsel geen beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid, bijvoorbeeld uit de Omgevingsvisie Noord-Brabant. De regels van de voorheen geldende Verordening ruimte zijn deels opgenomen in hoofdstuk 2 van de Interim omgevingsverordening (rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven) en deels in hoofdstuk 3 (instructieregels voor gemeenten).

Werkingsgebieden in het plangebied

Alle regels van de Interim omgevingsverordening zijn gekoppeld aan werkingsgebieden die op de kaart van de verordening zijn weergegeven. Voor de toepassing van de regels in hoofdstuk 3 van de verordening is Brabant onderverdeeld in drie werkingsgebieden: het Natuur Netwerk Brabant (NNB), het stedelijk gebied en het landelijk gebied. Binnen het landelijk gebied wordt nader onderscheid gemaakt in de werkingsgebieden gemengd landelijk gebied en groenblauwe mantel. Daarnaast gelden voor een groot aantal regels specifieke werkingsgebieden, bijvoorbeeld voor de gebieden waar verstedelijking afweegbaar is, voor de ecologische verbindingszones en voor de gebieden waar extra beperkingen gelden voor veehouderijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1659.BPBDRvRPaterBecstr-VG01_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1659.BPBDRvRPaterBecstr-VG01_0012.png"

Figuur 3-2. Uitsnede kaart Interim Omgevingsverordening

Het plangebied valt in landelijk gebied met Verstedelijking afweegbaar. Voor stedelijke ontwikkeling bestaan in de interim omgevingsverordening twee werkingsgebieden: Stedelijk gebied en Verstedelijking afweegbaar. Binnen Stedelijk gebied is de ontwikkeling mogelijk.

In artikel 3.80 van de Interim Omgevingsverordening is geregeld dat een bestemmingsplan in Landelijk gebied kan voorzien in ruimte-voor-ruimtekavels, indien:

  1. a. er sprake is van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit;
  2. b. de ruimte-voor-ruimtekavel op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie ligt;
  3. c. een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woning is verzekerd;
  4. d. er geen sprake is van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling behoudens in geval de locatie ligt binnen Verstedelijking afweegbaar.

Ad a) de Ontwikkelingsmaatschappij ontwikkelt 6 Ruimte-voor-Ruimtekavels. Daardoor wordt conform artikel 3.80 onder 2 voldaan aan de kwaliteitswinst, gelet op de in het verleden behaalde aanzienlijke milieu- en ruimtelijke kwaliteitswinst door toepassing van de Regeling beëndiging veehouderijtakken.

Ad b) een bebouwingsconcentratie kan zijn een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster. Voor onderhavig plangebied is sprake van een kernrandzone: overgangsgebied naar het buitengebied, gelegen langs stedelijk gebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte of afnemende agrarische functie.

Ad c) het plangebied wordt ingepast in de bestaande groene structuren en in het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met de landschappelijke inpassing in de omgeving.

Ad d) de locatie is gelegen binnen Verstedelijking afweegbaar.

3.3.4 Provinciale benadering 'Ruimte voor Ruimte'-regeling

De provincie Noord-Brabant heeft als voorwaarde aan de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling gesteld dat de ontwikkeling van kavels direct dient te worden gerelateerd aan concreet te slopen staloppervlak. Voor de sloop van 1.000 m² stal mag 1 kavel worden ontwikkeld.

Om aan te tonen dat er inderdaad per te ontwikkelen woningbouwkavel 1.000 m² stallen gesloopt zijn, stelt de provincie conform afspraken met de ontwikkelingsmaatschappij 'Ruimte voor Ruimte' dossiernummers ter beschikking van aanvragen voor sloopsubsidie in het kader van de beëindigingsregeling en/of de verbrede aanpak.

De benodigde dossiernummers voor plangebied Ruimte voor Ruimte Pater Becanusstraat, Beek en Donk te gemeente Laarbeek zijn weergegeven in onderstaande tabel:

Titelnummer
Percentage Ingebrachte bouwtitel
20170208 100% 1
20170209 100% 1
20170210 100% 1
20170211 100% 1
20170212 100% 1
20170213 100% 1

Het betreffen dossiernummers voor in totaal 6 Ruimte voor Ruimte bouwcontingenten.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Laarbeek

In de structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van het hele grondgebied van Laarbeek en de hoofdzaken van het gemeentelijk beleid tot het jaar 2020.

Het Duurzaam Structuurbeeld uit de Structuurvisie+ Laarbeek verdeelt het gemeentelijk grondgebied onder in Waterland, Beken en kernenzone, Groen monoland en Mixland. In de Beken en kernenzone, waarin Beek en Donk is gelegen, is het beleid gericht op versterking van de ruimtelijke structuur van de kernen, gecombineerd met inbreiding en herstructurering, alsmede op het creëren van duurzame komranden met een sterke groenblauwe dooradering.

Beek en Donk betreft twee aan elkaar gegroeide dorpen die worden gescheiden door een groene long die zorgt voor groene kwaliteiten in de kern. Structurerend zijn hier dan ook de groene long en de beide dorpskernen. De planlocatie ligt net onder de groene long en draagt derhalve bij aan het behoud van de kwaliteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1659.BPBDRvRPaterBecstr-VG01_0013.png"

3.5 Conclusie Beleidskader

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het rijksbeleid, het beleid van de provincie en het gemeentelijke beleid. Vanuit beleidsoogpunt zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Verantwoording

In het kader van de ontwikkeling van woningbouwlocatie Ruimte voor Ruimte Pater Becanusstraat, Beek en Donk zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar de inpasbaarheid van deze ontwikkeling in de omgeving. De uitkomsten hiervan zijn, voor zover relevant, in onderstaande paragrafen beschreven.

4.1 Bodem

4.1.1 Relevant kader

Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit vloeit voort uit artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn.

4.1.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

In 2019 heeft Sweco een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd (Actualiserendbodemonderzoek). Tijdens een voorinspectie is er één stuk asbestverdacht materiaal ter plaatse van het rijspoor waargenomen en is er op het noordoostelijk deel van de locatie puin op het maaiveld waargenomen. Bijgevolg zijn er hier (rijspoor en en noordoostelijk deel) asbestgaten gegraven en is een inspectie op asbest van het maaiveld verricht. Tijdens het veldwerk is er visueel en analytisch op het maaiveld en in de grond geen asbestwaargenomen.

Op basis van de aangetroffen gehalten in de bovengrond (waarbij maximaal licht verhoogde gehalten aan onderzochte parameters zijn aangetroffen) is er geen noodzaak een andere onderzoekshypothese te bepalen. Tevens is er geen noodzaak nog aanvullend onderzoek uit te voeren. Vanuit milieuhygienisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling van de onderzoekslocatie tot woonbestemming.

4.2 Ecologie

4.2.1 Relevant kader

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats conform de Wet Natuurbescherming 2017. Handelingen of projecten dienen worden getoetst aan de volgende kaders:

  • Natura 2000-gebieden
  • Soorten
  • Natuurnetwerk Nederland

4.2.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Sweco heeft in 2020 een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd (Verkennend natuuronderzoek). De belangrijkste conclusies zijn hieronder opgesomd.

Wet natuurbescherming: onderdeel Natura 2000-gebieden

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde gebied, behorende tot Natura 2000, is gelegen op circa dertien kilometer afstand. Dit betreft Strabrechtse Heide & Beuven. Een uitgevoerde AERIUS-berekening (Onderzoek stikstofdepositie) geeft aan dat zowel gedurende de aanlegfase als de gebruiksfase geen toename van de stikstofdepositie > 0,00 mol/ha/jaar plaatsvindt op nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Het voorgenomen plan is daarom uitvoerbaar en voor dit onderdeel is geen vergunning Wet natuurbescherming nodig.

Wet natuurbescherming: onderdeel soortenbescherming

In de omgeving van het plangebied bevinden zich mogelijk huismussen. Om verstoring van essentieel leefgebied van deze soort te voorkomen, dienen werkzaamheden met hoge verstoringsgraad (zoals heien) uitgevoerd te worden buiten het broedseizoen van de huismus (april tot augustus).

In de omgeving van het plangebied bevinden zich mogelijk verblijfplaatsen van vleermuizen. Om mogelijke verstoring te voorkomen, dient rekening te worden gehouden met verlichting. In de actieve periode van vleermuizen (mei tot en met september) dient geen verlichting op of schijnend op het schuurtje of het woonhuis geplaatst te worden.

Tijdens de uitvoeringsfase dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van broedvogels, alle broedende vogels zijn beschermd en mogen niet verstoord worden.

Er worden diverse niet-beschermde soorten verwachten in het plangebied. Hierop is de zorgplicht van toepassing. Om te voldoen aan de zorgplicht, dienen mitigerende maatregelen te worden genomen. Deze kunnen bestaan uit het werken buiten de gevoelige periode, uitvoeren van de werkzaamheden vanaf één kant, de werkzaamheden rustig opstarten en bij het aantreffen van dieren deze de gelegenheid te geven om het plangebied te kunnen verlaten.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Het voorgenomen plan heeft geen effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het nabijgelegen NNN-gebied en zal de gebieden (ook niet via externe werking) verstoren. Er is geen nader effectonderzoek noodzakelijk.

Het plangebied ligt grotendeels buiten de groenblauwe mantel. Ruimte voor ruimte-projecten worden gezien als verhoging van de kwaliteit van het buitengebied, waardoor woningbouw hier toegestaan is. Gelet op de voorgenomen ontwikkeling, is het doorlopen van een aanvullende procedure niet noodzakelijk.

4.3 Water

4.3.1 Relevant kader

De watertoets is een procesinstrument dat is verankerd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) 2011. De bedoeling van het instrument is om wateraspecten van meet af aan mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat hierbij om zes thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

4.3.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Voor het planvoornemen is een watertoets uitgevoerd door Sweco (Watertoets).

Gebiedskenmerken

Grondwater

Het online archief van TNO, www.dinoloket.nl, is geraadpleegd voor informatie over grondwaterstandsmetingen In de directie omgeving van het plangebied is geen bruikbare meting aangetroffen. De bodemkaart van Nederland is geraadpleegd voor de grondwater-trappen in het gebied. In het gebied komt grondwatertrap Vll voor hetgeen duid op een GHG van 0,80 – 1,40 m -mv en een GLG dieper dan 1,20 m -mv.

De GLG van het plangebied varieert op basis van de geraadpleegde bronnen tussen dieper dan NAP +13,2 m en NAP 13,7 m. De GHG is op basis van de geraadpleegde bronnen aanwezig vanaf NAP +13,6 m tot NAP 14,1 m. Dit betreft een veilige inschatting op basis van de grondwatertrappen en de maaiveldhoogten conform het AHN3. Naar verwachting is op basis van het aangetroffen bodemtype en de opgegeven bandbreedte in de GHG overal in het plangebied de GHG dieper dan 1 m -mv. Geadviseerd wordt de bodem- en grond-watersituatie nauwkeuriger in beeld te brengen middels locatie specifiek onderzoek.

Oppervlaktewater

Ten westen van de projectlocatie ligt de Goorloop op circa 300 m afstand. Binnen het plangebied zijn geen leggerwatergangen aanwezig, zoals opgenomen in de legger van Waterschap Aa en Maas. Aan de noordoostzijde, aan de grens met de Pater Becanusstraat en aan de zuidoostzijde, aan de grens met het bestaande perceel aan de Molenweg 47 is een greppel gelegen. Deze greppels hebben geen functie in het regionale watersysteem.

Riolering

In het gebied is geen vuilwaterriolering aanwezig. De vuilwater-afvoer van de woningen kan op de vuilwaterriolering in de Pater Becanusstraat worden aangesloten. Hiervoor dient te worden nagegaan of de extra afvalwatercapaciteit van de zes huishoudens (kavels) op het aanwezige DWA-stelsel past.

Hemelwaterverwerking

De ontwikkeling bestaat uit zes kavels met een oppervlak variërend van circa 1.000 m2 tot 1.300 m2. Voor de bepaling van de toename aan verhard oppervlak is een verhardingspercentage van 50% gehanteerd. De ontsluitingsweg (circa 500 m2) is als volledig verhard beschouwd. De totale toename aan verharding inclusief ontsluitingsweg is bepaald op 3.889 m2.

Dit betekent dat de verhardingstoename groter is dan 2.000 m2 en dient watercompensatie te worden gerealiseerd conform Art 15, lid d, van de Algemene Regels van de Keur. De gevoeligheidsfactor van de projectlocatie is 1, wat betekent dat de volledige 60 mm neerslag geborgen dient te worden. De benodigde watercompensatie bedraagt (3.389 m * 1 * 0,06) 233 m3.

Bergingsvoorzieningen dienen boven de GHG aangelegd te worden. De GHG is naar verwachting dieper dan 1 m -mv gelegen. Met een waking van 10 cm betekent dat dat een bergingsvoorziening theoretisch 0,9 m water kan bergen. Met deze bergingsdiepte is minimaal een bodemoppervlak van 260 m2 benodigd om voldoende waterberging te realiseren. In het plan is circa 700 m2 groen opgenomen langs de ontsluitingsweg. Binnen deze groenzone wordt de waterberging gerealiseerd (bestemming 'verkeer'). Dit is ook opgenomen in het stedenbouwkundig plan (zie pagina 11 en 13 van Stedenbouwkundig plan).

Aan de oostelijke rand van het plan waar aangesloten wordt op de bestaande situatie, is tevens ruimte voor een greppel/kavelsloot, waarin een deel van de berging gerealiseerd kan worden. Gezien de in paragraaf 2.2 beschreven bodemsamenstelling is het plangebied geschikt voor bodeminfiltratie. Geadviseerd wordt de doorlatendheid van de bodem in het veld te verifiëren. Hiermee kan de infiltratiecapaciteit van de bodem en daarmee de benodigde dimensionering van de bergingsvoorzieningen nauwkeuriger worden bepaald.

4.4 Archeologie, Cultuurhistorie En Aardkundige Waarden

4.4.1 Relevant kader

Gemeenten hebben op grond van de Monumentenwet de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden.

Daarnaast moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met eventuele cultuurhistorie en aardkundige waarden ter plaatse. Dit is geborgd in de Nota Belvedère en het verdrag van Malta. De nota en het verdrag leiden ertoe dat de provincie met haar beleid het cultuurhistorisch en archeologisch erfgoed moet beschermen. De verantwoordelijkheid voor de bescherming en het behoud van cultuurhistorische en archeologische waarden ligt met de Wet ruimtelijke ordening en de Wet op de archeologische monumentenzorg voornamelijk bij gemeenten. Zij zorgen ervoor dat het beleid op de juiste wijze wordt uitgevoerd. Aardkundige waarden omvatten drie verschillende disciplines: geomorfologie, geologie en bodemkunde. Ingrepen in de gebieden met bijzondere aardkundige waarden kunnen onherstelbare schade aanrichten.

4.4.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Archeologie

Sweco heeft in 2020 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Archeologischbureauonderzoek). Het plangebied heeft volgens de gemeentelijke archeologische beleidskaart een hoge archeologische verwachting meegekregen. Deze hoge archeologische verwachting houdt verband met de ligging van het plangebied op een dekzandrug, in de nabijheid van een beek. Tevens komen volgens de bodemkaart binnen het plangebied hoge zwarte enkeerdgronden met een dik cultuurdek voor. Onder dit cultuurdek kunnen zich afgedekte en daardoor goed geconserveerde archeologische sporen en vondsten bevinden uit de periode Laat-Paleolithicum/Mesolithicum tot aan de Late Middeleeuwen. Gezien de ligging van het plangebied langs een historische weg heeft het plangebied ook een hoge archeologische verwachting voor de periode Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd.

Onder de mogelijke resten uit het Laat-Paleolithicum/Mesolithicum kunnen zich resten bevinden van kampementen van jager/verzamelaars met vondsten van voornamelijk bewerkt en/of verbrand vuursteen en grondsporen in de vorm van haardkuilen of vlakhaarden met houtskool en soms natuursteen. Deze resten zijn meestal ondiep en kunnen worden aangetroffen op de overgang tussen het cultuurdek en de natuurlijke ondergrond. Bij de aanwezigheid van een podzolbodem komen deze sporen voor in of onder de E-horizont; ingegraven sporen kunnen nog aanwezig zijn bij het voorkomen van een afgetopte podzol (C-horizont) direct onder het cultuurdek. Voor de periode Neolithicum/Bronstijd tot aan de Late Middeleeuwen kunnen mogelijke archeologische resten bestaan uit vondsten van aardewerk, natuursteen, bouwkeramisch materiaal of metaal, en sporen zoals paalkuilen, afvalkuilen en sporen van verkaveling en landgebruik. Ook deze sporen kunnen direct onder het maaiveld, dan wel onder het plaggendek worden aangetroffen. Gezien de redelijk hoge grondwaterstand aan de zuidwestzijde is de verwachte conservering van organisch vondstmateriaal aldaar mogelijk goed in dieper ingegraven sporen; de conservering voor de noord/noordoostzijde zijn mogelijk minder gunstig. Vanaf de Late Middeleeuwen tot in de Nieuwe tijd bevonden zich plaatselijk kleine boerderijplaatsen in de omgeving van het plangebied. Er zijn op basis van historisch kaartmateriaal geen directe aanwijzingen aangetroffen voor bewoning van het plangebied in deze periode, maar het kan gezien de iets hogere ligging ten opzichte van de omgeving, en de ligging langs een historische weg ook niet worden uitgesloten, zoals een recent proefsleuvenonderzoek in de nabijheid van het plangebied heeft aangetoond. Onbekend is in welke mate het gebruik als kwekerij van invloed is geweest op de intactheid van eventuele archeologische resten.

Sweco adviseert om binnen het plangebied een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven uit te voeren. Hiervoor dient eerst een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld.

Cultuurhistorie

Om cultuurhistorisch erfgoed te kunnen beschermen en behouden heeft de Provincie Noord-Brabant de Cultuurhistorische Waardenkaart opgesteld. Deze kaart bevat informatie over archeologische en bouwkundige monumenten, archeologische verwachtingswaarden en met beschermde stads- en dorpsgezichten. De cultuurhistorische waarden worden tevens benoemd in het provinciaal beleid, de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Verordening ruimte.

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart is het plangebied opgenomen als De Peelrand. Regio Peelrand is een zwak golvend dekzandlandschap dat als een hoefijzer rond het voormalige veengebied van de Peel ligt. De Peelrand is een overwegend oud en gevarieerd zandlandschap met een kralensnoer van agrarische nederzettingen, akkercomplexen, weilanden en bossen. De oude dorpen liggen in een wijde boog rond het voormalige hoogveengebied. In het plangebied zelf zijn geen specifieke cultuurhistorische aspecten aanwezig. Tevens komen in het plangebied geen monumenten voor.

Aardkundige waarden

Op de Aardkundige Waardenkaart van de provincie zijn aardkundige waarden opgenomen. In en rondom het plangebied zijn geen bijzondere aardkundige waarden.

4.5 Geluid

4.5.1 Relevant kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden onderzocht of na realisatie van het plan sprake is van een aanvaardbare geluidsituatie. Op basis van de Wet geluidhinder (hierna Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee rekening dient te worden gehouden bij de vaststelling van ruimtelijke plannen: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. De Wgh benoemt situaties wanneer onderzoek nodig is naar geluidhinder en bevat normen voor de voorkeurswaarde en maximaal toelaatbare geluidsbelasting op de gevel van woningen. Daarnaast kan het ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig zijn inzicht te geven in de indirecte akoestische gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventueel verkeersaantrekkende werking.

4.5.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Voor het planvoornemen is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (Akoestischonderzoek wegverkeerslawaai). In de omgeving is geen sprake van railverkeer- of industrielawaai. De resultaten worden kort samengevat, voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de bijlage.

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de uiterste bebouwingsgrens van de kavels door het verkeer over de Pater Becanusstraat (gedeelte 50 km/uur) en de Oostbeemdweg de ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder niet overschrijdt. Aanvullende maatregelen aan beide wegen zijn daarom niet nodig.

De geluidbelasting door verkeer op de Pater Becanusstraat (gedeelte 30 km/uur) en op de Molenweg is niet getoetst omdat de wettelijk vastgestelde rijsnelheid niet hoger is dan 30 km/uur en deze wegen daardoor geen zone hebben. Wel is de bijdrage van deze wegen in de gecumuleerde geluidbelasting meegenomen. De gecumuleerde geluidbelasting veroorzaakt door verkeer op de wegen die het plangebied omzomen bedraagt ten hoogste Lden 53 dB. Deze waarde treedt op de uiterste bebouwingsgrens van kavels 1, 2 en 3 op. Deze geluidbelasting is exclusief aftrek conform artikel 3.4 uit het RMG 2012.

De gecumuleerde geluidbelasting is niet hoger dan 53 dB, daarom is het bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de realisatie van de woningen niet nodig een berekening te overleggen waaruit blijkt dat wordt voldaan aan het gestelde in afdeling 3.1 Bescherming tegen geluid van buiten van het Bouwbesluit. Met een normale samenstelling van de buitengevels wordt aan de gestelde eis uit het Bouwbesluit voldaan.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Relevant kader

In de Wet Milieubeheer (Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Voor de andere in de Wm genoemde stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten. Op grond van artikel 5.16 Wm verlenen college van burgemeester en wethouders alleen een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan wanneer aannemelijk is dat gemaakt dat:

  • Het vergunde plan niet leidt niet tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
  • De luchtkwaliteit als gevolg van het vergunde plan per saldo verbetert of ten minste gelijkt blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
  • Het vergunde plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
  • De ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswoningen;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • Kantoorlocaties met een bruto oppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en één ontsluitingsweg.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

4.6.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Woningbouwlocaties behoren tot één van de categorieën van projecten waarvoor in de Regeling NIBM getalsmatige grenzen zijn opgenomen waarbinnen een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

NIBM-grens woningbouwlocaties:

  • 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg of;
  • 3.000 woningen (netto) bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Het onderhavige plan omvat de realisatie van 6 woningen met minimaal 1 ontsluitingsweg. Hiermee valt het plan ruimschoots binnen de getalsmatige begrenzing uit de Regeling. Het plan draagt hiermee niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit en voldoet daarmee aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer.

4.7 Geurhinder

4.7.1 Relevant kader

In het kader van een goed woon- en leefklimaat is het milieuaspect geur van belang. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet zonder meer nieuwe geurgevoelige objecten mogelijk maken binnen de geurcontour van een bestaand bedrijf of andersom. Bij de beoordeling van een ruimtelijk plan op geurhinder van bedrijven (en andersom) moet daarom het belang van zowel geurgevoelige objecten als het belang van bedrijven en omgeving worden getoetst.

4.7.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

In de directe omgeving van het plangebied is een kinderboerderij gevestigd (Stichting Dierenpark Beek en Donk). Om een en ander nader te kunnen beoordelen biedt de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering" een algemeen aanvaard hulpmiddel. Bij het ontbreken van een wettelijke regeling terzake kunnen de richtafstanden uit die publicatie worden gebruikt om te beoordelen of er sprake is van goede ruimtelijke ordening. Wordt aan de richtafstanden voldaan dan kan worden aangenomen dat op het punt van geluidhinder, geuroverlast, stofhinder en externe veiligheid sprake is van een goede ruimtelijke ordening tussen een milieubelastende activiteit en woningen. De afstand die moet worden aangehouden voor een kinderboerderij is 30 meter. De woningen in het plangebied liggen op een afstand groter dan 100 meter, dus is er sprake van een goede ruimtelijke ordening. Verder bevinden zich in de omgeving geen bedrijven die in het kader van geurhinder een toetsing behoeven.

4.8 Externe Veiligheid

4.8.1 Relevant kader

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria, zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij de besluitvorming rondom ruimtelijke plannen de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt;
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

4.8.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Om te kunnen beoordelen of er risico's bestaan in het kader van externe veiligheid is de Risicokaart geraadpleegd (figuur 4-1). In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicobronnen. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1659.BPBDRvRPaterBecstr-VG01_0014.png"

Figuur 4-1 Uitsnede Risicokaart

4.9 Verkeer En Parkeren

4.9.1 Relevant kader

De ontwikkeling mag geen negatieve invloed hebben op de bereikbaarheid en de verkeersafwikkeling.

4.9.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Verkeer

Met het plan worden 6 nieuwe woningen mogelijk, dit leidt tot een verkeersaantrekkende werking. Het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied neemt toe met maximaal 60 motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal (worst case-benadering). De ontsluitingsroutes van en naar het plangebied is de Pater Becanusstraat, waarnaar het verkeer opgaat in het heersende straatbeeld (o.a. naar de N615). De toevoeging van maximaal 90 motorvoertuigbeweginen op deze wegen is acceptabel.

Parkeren

De gemeente Laarbeek heeft een een parkeerbeleidsnota. De Parkeerbeleidsnota 2019 is op 12 december 2019 vastgesteld door de raad van de gemeente Laarbeek. In de Parkeerbeleidsnota is het beleid rondom het parkeren nader uitgewerkt, zodat voor iedereen helder is welke uitgangspunten, welke normen en welke instrumenten toegepast worden bijhet vormgeven van parkeerplaatsen.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is parkeren op eigen terrein het uitgangspunt. Bij woningprojecten worden deze vaak in de vorm van een oprit of garage gerealiseerd. In de praktijk blijkt echter dat deze voorzieningen niet altijd worden gebruikt voor het parkeren van het voertuig. Bij de toetsing wordt dit meegenomen. Hiervoor hanteert de gemeente Laarbeek de rekenwaarden conform de landelijke richtlijnen van het CROW.

De parkeernormen kunnen ook in het kader van het opstellen van een parkeerbalans (inzicht in vraag en aanbod) worden gebruikt voor het bepalen van de parkeerbehoefte. Bij het bepalen van het parkeeraanbod moet ook rekening worden gehouden met het parkeren op eigen terrein. Op welke wijze de parkeervoorzieningen bij woningen worden berekend staat in onderstaande tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.1659.BPBDRvRPaterBecstr-VG01_0015.png"

Tabel 4-1 Berekeningsaantallen parkeervoorzieningen bij woningen

Voor het plangebied moeten conform de landelijke richtlijnen CROW minimaal 1,9 en maximaal 2,7 parkeerplaats per woning worden gerealiseerd (uitgaande van 'weinig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'). Voor het plan betekent dit dat iedere woning tenminste 2 parkeerplaatsen op eigen terrein dient te realiseren conform tabel 4-1. Dit wordt getoetst bij de aanvraag van een omgevingsvergunning.

4.10 Kabels En Leidingen

In en rondom het plangebied lopen geen relevante planologische kabels en (buis)leidingen. Bij de uitvoering zal een klic-melding worden gedaan om zodoende rekening te houden met de reeds aanwezige kabels en leidingen.

4.11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is essentieel om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit een m.e.r.-(beoordelings)procedure moet worden doorlopen. Het Besluit m.e.r. bestaat uit een hoofddeel en vier bijlagen (onderdelen A, B, C en D). Bij elk initiatief dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten) van het Besluit m.e.r., moet aandacht besteed worden aan de vraag of er al dan niet belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van uit te voeren activiteit(en) zijn. Daarom moet bij elk planologisch besluit, maar ook bij bepaalde vergunningen, over activiteiten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r., een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' opgesteld worden.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Het planvoornemen ligt ruim onder de plandrempels waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk is.

Onderliggend plan maakt 6 woningen mogelijk. Dit wordt derhalve niet gezien als stedelijk ontwikkelingsproject. Wel zijn alle milieuaspecten getoetst in het kader van het bestemmingsplan, nadelige gevolgen voor het milieu zijn uit te sluiten.

4.12 Conclusie

De diverse milieuaspecten vormgen geen belemmering voor het planvoornemen. Het plan past binnen de gestelde kaders.

Hoofdstuk 5 Wijze Van Bestemmen

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald.

5.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan vormt in eerste instantie het juridische kader waarbinnen in het plangebied een woningbouwontwikkeling mogelijk gemaakt wordt.

Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels, vergezeld van deze toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De regels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezig en/of op te richten bebouwing. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.

De te realiseren bebouwing dient te voldoen aan eisen van stedenbouwkundige aard. Deze hebben in de regel betrekking op woningtype, situering en afmetingen. Deze stedenbouwkundige eisen zijn in het bestemmingsplan opgenomen in de vorm van een verbeelding en daarop aansluitende regels. Deze documenten vormen het toetsingskader voor het beoordelen van bouwplannen.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie bevat.

5.3 Regels

De regels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezig en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en regels.

De regels zijn gebaseerd op de regels uit vergelijkbare bestemmingsplannen van de gemeente Laarbeek op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012).

De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels (paragraaf 5.3.1);
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels (paragraaf 5.3.2 );
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels (paragraaf 5.3.3);
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels (paragraaf 5.3.4).

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In Artikel 1 ('Begrippen') is een omschrijving gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Vervolgens is in Artikel 2 ('Wijze van meten') een omschrijving gegeven van de te gebruiken wijze van meten.

5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De regels in verband met de bestemmingen kennen alle een gelijke opbouw (voor zover van toepassing). De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend bepalingen die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van het aanvragen van een omgevingsvergunning. De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik.

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, voet- en rijwielpaden, , parkeer-, groen-, speel-,en waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen van algemeen nut. Gebouwen zijn binnen deze bestemming toegestaan ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. De maximale afmetingen hiervan zijn in de bouwregels opgenomen.

De gronden die bestemd zijn als 'Wonen' zijn primair bedoeld voor het wonen met de daarbij behorende voorzieningen als tuinen, erven, terreinen, parkeer-, nuts-, water-, waterhuishoudkundige-, en groenvoorzieningen. Daarnaast zijn bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. De bouwregels zijn gericht op de reguliere woningen in het plangebied.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

In Hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardregels opgenomen, te weten de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.

Anti-dubbeltelregel

In dit artikel zijn een aantal bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn een aantal gebruiksregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel zijn een aantal afwijkingsregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden.

5.3.4 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

In deze bepaling is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht overeenkomstig artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Slotregel

Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling omschrijft de titel van het plan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werk door de gemeente moet de economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.1.1 Inspraak

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en deze is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de geldende gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee is in artikel 150 van de Gemeentewet onder meer bepaald dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Dit bestemmingsplan wordt niet ter visie gelegd voor inspraak.

6.1.2 Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan wordt aan diverse betrokken adviesinstanties en -organen toegezonden in het kader van overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening. De reacties die hieruit naar voren komen, zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

6.1.3 Vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan Ruimte voor Ruimte Pater Becanusstraat, Beek en Donk heeft vanaf vrijdag 29 mei 2020 tot en met donderdag 9 juli 2020 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Met terinzageligging wordt eveneens bedoeld het publiceren en inzichtelijk maken op de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze periode kon een ieder schriftelijke of mondelinge zienswijze naar voren brengen bij de gemeenteraad. Er is één zienswijze ingediend, welke niet heeft geleid tot wijzigingen aan het plan.

Binnen 12 weken na afloop van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, heeft de gemeenteraad van Laarbeek op donderdag 8 oktober 2020 het bestemmingsplan vastgesteld.

6.1.4 Beroep

Na vaststelling van het bestemmingsplan "Ruimte voor Ruimte Pater Becanusstraat, Beek en Donk" kan binnen 6 weken na bekendmaking beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen wijziging bij vaststelling van het bestemmingsplan "Ruimte voor Ruimte Pater Becanusstraat, Beek en Donk", tenzij wordt aangetoond dat hij/zij redelijkerwijs niet in staat is geweest (tijdig) zienswijzen in te dienen

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Hiermee wordt mede de economische uitvoerbaarheid bedoeld.

Indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is, hoeft de gemeente geen exploitatieplan op te stellen. De gemeente heeft met Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte een anterieure overeenkomst gesloten, waarin een bijdrage aan de plankosten is opgenomen. Er is verder geen sprake van het verhalen van kosten op belanghebbenden, waardoor het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is. Kosten worden in een dergelijk geval verhaald via de prijzen bij de gronduitgifte. In de anterieure overeenkomst zijn de kosten van alle (vervolg)onderzoeken meegenomen. De economische zekerheid van het plan is hiermee zeker gesteld.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan

Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan

Bijlage 2 Actualiserend Bodemonderzoek

Bijlage 2 Actualiserend bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend Natuuronderzoek

Bijlage 3 Verkennend natuuronderzoek

Bijlage 4 Onderzoek Stikstofdepositie

Bijlage 4 Onderzoek stikstofdepositie

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 6 Archeologisch Bureauonderzoek

Bijlage 6 Archeologisch bureauonderzoek

Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 7 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai