Kleine Hoeven 2012
Bestemmingsplan - gemeente Reusel-De Mierden
Vastgesteld op 22-05-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Kleine Hoeven 2012 van de gemeente Reusel-De Mierden.
1.2 aan huis verbonden bedrijf:
een bedrijf dat in een (gedeelte van) een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruik(st)er van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is.
1.3 aan huis verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.4 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 abiotische waarden:
het geheel van waarden in verband met het abiotisch milieu (= niet levende natuur), in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of nabijheid van (ontwikkelingsmogelijkheden voor) een waardevol biotisch milieu (= levende natuur, gevormd door organismen en leefgemeenschappen).
1.8 agrarisch bedrijf:
een grondgebonden bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren. In dit plan worden als agrarisch bedrijf aangemerkt:
- a. bollenteelt: een agrarisch bedrijf dat hoofdzakelijk middels opengrondse tuinbouwactiviteiten gericht is op de teelt bloembollen, bolbloemen en knolgewassen, alsmede de opengrondse teelt van snijbloemen en laagblijvende niet-houtige vaste planten;
- b. veehouderij: een agrarisch bedrijf dat hoofdzakelijk gericht is op veeteelt.
1.9 ambachtelijk bedrijf:
een bedrijf dat, geheel of overwegend door middel van handwerk, goederen vervaardigt, bewerkt of herstelt en installeert, alsook het verkopen en/of leveren van goederen die verband houden met het ambacht als ondergeschikte activiteit.
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.11 bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.12 (industrieel) bedrijf:
een bedrijf dat gericht is op het vervaardigen van producten zoals genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, niet zijnde detailhandel, kantoor, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, hotel en horeca.
1.13 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.14 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
1.15 begane grond:
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau dan wel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1,50 m boven peil is gelegen.
1.16 bestaand:
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag vóór het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1667.BPBkh0036-VAST met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.19 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.20 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.21 bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap en recreatie.
1.22 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.23 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.24 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.25 bouwmassa:
een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneen gebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen.
1.26 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.27 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.28 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.29 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.30 caravan:
een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot logies-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en die bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grote afstanden, als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze wagen of dit voertuig wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt hij voor de toepassing van dit plan aangemerkt als caravan.
1.31 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.
1.32 dagrecreatie:
recreatieve activiteit die plaats vindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang.
1.33 dak:
een gesloten bovenbeëindiging van een gebouw, c.q. bouwwerk.
1.34 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.
1.35 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé.
1.36 dierenpension:
een bedrijf dat tegen betaling overwegend huisdieren, die aan derden toebehoren, tijdelijk verzorgt en dieren tijdelijk onderdak verschaft.
1.37 faciliterende dienstverlening:
uitsluitend voor op Kleine Hoeven gevestigde bedrijven gerichte dienstverlening op het gebied van kopiëren, postverzorging e.d. dan wel beschikbaar stellen van faciliteiten voor vergaderingen, presentaties e.d.
1.38 foliebassin:
een reservoir van eenvoudige constructie, doorgaans een kunststoffen zak of een door een aarden wal omsloten oppervlakte, een en ander afgedekt met plastic folie, welke dient voor de (tijdelijke) opslag van vloeistoffen, zoals mest, afval- of schoon water.
1.39 functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
1.40 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.41 gebruiken:
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.
1.42 geluidzoneringsplichtige inrichting:
inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken en worden aangewezen in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Wet milieubeheer (Stb. 1993, 50).
1.43 geomorfologische waarden:
de waarde van de samenhang van de verschijningsvorm van het aardoppervlak met de wijze van zijn ontstaan.
1.44 gevellijn:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt.
1.45 glastuinbouw:
niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen.
1.46 groothandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, instellingen dan wel aan personen in een aanwending in een ander bedrijf.
1.47 handel in volumineuze goederen:
handel in goederen die vanwege de omvang een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling, zoals auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, (grove) bouwmaterialen, keukens en sanitair.
1.48 hoofdfunctie:
een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
1.49 hoofdgebouw:
een gebouw, op een bouwperceel dat door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.50 kantoor:
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee gelijk te stellen gebied waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.51 kelder:
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwkavel is gelegen.
1.52 landschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch en/of geomorfologisch opzicht.
1.53 landschapselementen:
ecologische en/of landschappelijke waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha.
1.54 lijst van bedrijfsactiviteiten:
de lijst van bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering zoals die lijst is opgenomen in de bijlage behorende bij deze regels.
1.55 maaiveld:
hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de bebouwing.
1.56 mantelzorg:
het bieden van zorg in een woning aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.57 natuurwaarden:
de aan een gebied eigen zijnde ecologische waarden.
1.58 nevenactiviteiten:
activiteit die naast de hoofdactiviteit plaatsvindt en minder dan de helft van het inkomen genereert.
1.59 niet-agrarische bedrijven:
een agrarisch loonwerkbedrijf, een agrarisch-verwant bedrijf, buitengebied-gebonden bedrijf, horecabedrijf, recreatiebedrijf of een ander niet-buitengebied gebonden bedrijf.
1.60 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven het peil is gelegen.
1.61 onderkomens:
voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, arken, caravans en stacaravans voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten.
1.62 openbare weg:
hetgeen onder 'openbare weg' wordt verstaan in de Algemene Plaatselijke Verordening.
1.63 parkeervoorziening:
elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.
1.64 peil:
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.
1.65 permanente bewoning:
bewoning door een persoon of door groepen van personen van een voor recreatieve bewoning bedoelde ruimte als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats.
1.66 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.67 recreatie:
het ondernemen van activiteiten voor diens plezier.
1.68 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.
1.69 representatieve gevel:
het gedeelte van de naar de openbare weg gekeerde gevel waarbij extra aandacht wordt gegeven aan de architectuur van het bedrijfsgebouw met inachtneming van het beeldkwaliteitsplan.
1.70 risicovolle inrichting:
inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dit geldt op het tijdstip van de vaststelling van het plan.
1.71 rolkas:
een kas waarbij kenmerkend is, dat deze over een zekere afstand over rails kan worden verplaatst.
1.72 schuurkas:
een bedrijfsgebouw met een hoogte van 3 meter of meer waarvan alleen het dak bestaat uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal.
1.73 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.74 Staat van Bedrijfsactiviteiten:
een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.
1.75 stedenbouwkundig beeld:
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n).
1.76 transport- en distributiesector:
economische sector bestaande uit: transport, logistieke dienstverlening, distributie en value added logistics.
1.77 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.78 uitvoeren:
uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.
1.79 verblijfsrecreatie:
een vorm van recreatief verblijf, waarbij sprake is van overnachtingen anders dan met gebruikmaking van een hotel, pension of woning dan wel een vaartuig.
1.80 verkoopvloeroppervlak:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
1.81 volkstuin:
de grond waarop, anders dan ten dienste van een agrarisch bedrijf, op kleine schaal voedings- en/of siergewassen worden geteeld voor eigen genoegen of voornamelijk voor eigen genoegen al dan niet mede uit recreatief oogpunt.
1.82 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt.
1.83 waterhuishoudkundige voorzieningen:
Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc..
1.84 weg:
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.85 winkel:
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.
1.86 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, met dien verstande dat onder een:
- a. aaneengebouwde woning wordt verstaan: een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan tenminste één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;
- b. patiowoning wordt verstaan: een aaneengebouwde woning met een open binnenplaats;
- c. halfvrijstaande woning wordt verstaan: een woning waarvan het hoofdgebouw met één zijgevel in de zijdelingse bouwperceelgrens is gebouwd en waarvan de afstand tot de andere zijdelingse bouwperceelgrens ten minste 3 m bedraagt; de woning kan deel uitmaken van een blok van ten hoogste twee woningen ("twee-onder-één-kap");
- d. vrijstaande woning wordt verstaan: een woning, waarvan de afstand van beide zijgevels van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen ten minste 3 m bedraagt;
- e. geschakelde woning wordt verstaan: een halfvrijstaande of vrijstaande woning, waarvan het hoofdgebouw door middel van aangebouwde bijgebouwen geschakeld is met ten minste één hoofdgebouw op een aangrenzend bouwperceel;
- f. meergezinswoning wordt verstaan: een gebouw, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
- g. woonwagen wordt verstaan: een voor huisvesting bestemd gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.7 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.8 de horizontale diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
2.9 de oppervlakte van een overkapping/onderdoorgang:
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping/onderdoorgang, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping/onderdoorgang.
2.10 meten:
bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit een lijn op de verbeelding.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de duurzame uitoefening van het agrarisch bedrijf;
- b. extensieve dagrecreatie;
- c. handhaving van bestaande visueel-ruimtelijke landschappelijke waarden;
- d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Bedrijventerrein
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing zoals integraal opgenomen is in een vastgesteld beeldkwaliteitsplan, met aandacht voor:- 1. een goede verhouding tussen bouwmassa en gevelbeelden;
- 2. de samenhang met nabij gelegen bebouwing;
- 3. de hoogtedifferentiatie;
- 4. een goede verhouding tussen bouwmassa en inrichting van de omgeving;
- b. verkeersveiligheid
Ter waarborging van de verkeersveiligheid en in het bijzonder de benodigde uitzichthoeken op hoeken van wegen; - c. sociale veiligheid
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is; - d. brandveiligheid en rampbestrijding
Ter waarborging van de brandveiligheid, rampbestrijding en bereikbaarheid voor hulpdiensten; - e. milieusituatie
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van milieuaspecten c.q. belasting van het milieu, zoals hinder voor omwonenden en verkeersaantrekkende werking, niet gewenst is, dient rekening gehouden te worden met het waarborgen, instandhouden, c.q. tot stand brengen van een situatie waarbij rekening wordt gehouden:- 1. met de toegelaten gebruiksmogelijkheden in de bestemmingen;
- 2. strijdigheid met de regels, voortvloeiende uit wettelijke bepalingen, zoals de Wet milieubeheer dan wel een Amvb op grond van de Wet milieubeheer;
- f. de gebruiksmogelijkheden
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen en beplanting;
- c. paden;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. bergbezinkbassin;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen (ten behoeve van het ontvangen, bergen, infiltreren en/of afvoeren van hemelwater);
- g. verhardingen;
- h. voorzieningen ten behoeve van de bereikbaarheid van percelen;
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld
in het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing zoals integraal opgenomen is in een vastgesteld beeldkwaliteitsplan, met aandacht voor:- 1. een goede verhouding tussen bouwmassa en gevelbeelden;
- 2. de samenhang met nabij gelegen bebouwing;
- 3. de hoogtedifferentiatie;
- 4. een goede verhouding tussen bouwmassa en inrichting van de omgeving;
- b. de verkeersveiligheid
ter waarborging van de verkeersveiligheid en in het bijzonder de benodigde uitzichthoeken op hoeken van wegen; - c. de sociale veiligheid
ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Natuur
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke en de landschappelijke waarden;
- b. waterhuishoudkundige doeleinden;
- c. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
- d. de aanleg en instandhouding van langzaamverkeersroutes;
met daaraan ondergeschikt:
- e. agrarisch medegebruik;
- f. recreatief medegebruik en educatief medegebruik;
- g. infrastructurele voorzieningen;
- h. openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden
- b. de verkeersveiligheid
ter waarborging van de verkeersveiligheid in het bijzonder de benodigde uitzichthoeken op hoeken van wegen; - c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Verkeer
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. groenvoorzieningen/bermen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen (ten behoeve van het ontvangen, bergen, infiltreren en/of afvoeren van hemelwater);
- f. nutsvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 8 Water
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterhuishouding (ten behoeve van het ontvangen, bergen, infiltreren en afvoeren van water);
- b. (natte) ecologische verbindingszone;
- c. groenvoorzieningen;
- d. voorzieningen van openbaar nut;
met de daarbij behorende: - e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.
8.2 Bouwregels
8.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 9 Wonen
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woondoeleinden;
- b. ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen;
- c. waterhuishoudkundige voorzieningen (ten behoeve van het ontvangen, bergen, infiltreren en/of afvoeren van water);
- d. erven en tuinen.
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.4 Specifieke gebruiksregels
9.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 9.4.2 onder f, voor het toestaan dat een bijgebouw bij een woning wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, mits:
- a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is van uit een oogpunt van mantelzorg;
- b. het gebruik als afhankelijke woonruimte uitsluitend plaatsvindt in één of in meer aaneengebouwde bijgebouwen;
- c. de oppervlakte die wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, niet meer bedraagt dan de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 50 m²;
- d. de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
- b. de regels waarbij wordt toegestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkaveling, verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de regels waarbij wordt toegestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarbij wordt toegestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- e. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarbij wordt toegestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
- f. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen, waarbij wordt toegestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
- 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 15 m² bedraagt;
- 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
11.2 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.1 kan slechts worden verleend, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn overeenkomstig artikel 3.6 Wro bevoegd tot wijziging van de gronden met de bestemmingen:
- a. 'Wonen' en 'Agrarisch', voor zover gelegen binnen de op de verbeelding opgenomen aanduiding 'Wro-zone wijzigingsgebied' in de bestemming 'Bedrijventerrein' en 'Natuur' met dien verstande dat:
- 1. de tot bedrijventerrein bestemde gronden bestemd zijn voor bedrijven met een eventueel kantoor ten behoeve van de uitoefening van industriële, ambachtelijke, groothandelsbedrijven en bedrijven in transport- en distributiesector, voor zover deze bedrijven voorkomen in de milieucategorieën 2 tot en met 3 zoals vermeld in de bij deze regels behorende lijst van bedrijfsactiviteiten, met inachtneming van de aanwezige woonbebouwing, met uitzondering van de bedrijven welke genoemd zijn in artikel 4.1.2;
- 2. de tot 'Natuur' bestemde gronden bestemd zijn voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke en de landschappelijke waarden (aan de oostzijde van de Rouwenbogtloop met een breedte van 25 m en een diepte van 70 m), groenvoorzieningen en water.
- b. Op de sub a bedoelde gronden welke bestemd zijn voor 'Bedrijventerrein' mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
- 1. de voorgevel van het bedrijfsgebouw in de gevellijn wordt gesitueerd;
- 2. de gevellijn, voorzover deze niet op de verbeelding is aangegeven, 3 m uit de naar de openbare weg, niet zijnde de provinciale weg N284, gekeerde kavelgrens wordt gesitueerd zoals aangegeven op de verbeelding;
- 3. het kantoor in het bedrijfsgebouw wordt geïntegreerd;
- 4. minimaal 40% van de naar de openbare weg gekeerde gevel, welke in de voorgevelrooilijn is gesitueerd, dient te bestaan uit een representatieve gevel;
- 5. het bebouwingspercentage op de bedrijfskavel minimaal 50% en maximaal 70% bedraagt;
- 6. de afstand van het bedrijfsgebouw tot de zijdelingse- en achterliggende kavelgrenzen minimaal 5 m bedraagt;
- 7. de afstand van de bedrijfsgebouwen tot de as van de provinciale weg (N284) mag niet minder dan 15 m bedragen;
- 8. de minimale bouwhoogte 6 m bedraagt en de maximale bouwhoogte 9 m bedraagt.
- c. Op de sub a bedoelde gronden welke bestemd zijn voor 'Natuur' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ten behoeve van de bestemming worden gebouwd met een maximale hoogte van 3 meter.
Artikel 13 Algemene Procedureregels
Op het voorbereiden van een besluit tot het stellen van nadere eisen als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder d, Wro, is de procedure ingevolge paragraaf 3.2 (de reguliere voorbereidingsprocedure) Wabo van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Kleine Hoeven 2012 van de gemeente Reusel-De Mierden.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ............................
De voorzitter, De griffier,
……………… ………………
Bijlage Bij Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Bestemmingsplan Kleine Hoeven 2012
Bestemmingsplan Bedrijventerrein Kleine Hoeven
Het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Kleine Hoeven' is op 13 november 2006 vastgesteld. Dit plan voorzag in een ontwikkeling in een eerste concrete fase van het bedrijventerrein en een te zijner tijd uit te werken tweede fase. Bij besluit van 3 juli 2007 hebben Gedeputeerde Staten het bestemmingsplan gedeeltelijk goedgekeurd. Geen goedkeuring werd verleend aan de voorschriften van de uitwerkingsbevoegdheid van de tweede fase en de opgenomen geurcontour. Tegen het goedkeuringsbesluit is beroep ingesteld bij de Raad van State. In haar uitspraak van 31 december 2008 (zaaknummer 200706492/1) heeft de Raad van State het besluit van Gedeputeerde Staten van 3 juli 2007 vernietigd voor zover het de bestemmingen “Bedrijven”, “Verkeersdoeleinden” en “Bedrijven uit te werken” betreft. Het bestemmingsplan is voor wat betreft de overige bestemmingen onherroepelijk geworden.
Bij besluit van 6 oktober 2009 hebben Gedeputeerde Staten opnieuw goedkeuring verleend aan de bestemmingen “Bedrijven (B)” en “Verkeersdoeleinden (V)”, en goedkeuring onthouden aan de bestemming “Bedrijven (B)” voor zover die ligt binnen de geurcontour zoals aangegeven op de plankaart.
Op 31 augustus 2011 heeft de Raad van State in die zaak (nr. 200909137/1/R3) uitspraak gedaan. Het verrichte verkeersonderzoek en daarvan afgeleid de onderzoeken naar luchtkwaliteit en geluidhinder, werden niet toereikend geacht en daarmee werd het plan geacht onvoldoende zorgvuldig te zijn voorbereid. In deze uitspraak heeft de Raad van State goedkeuring onthouden aan de plandelen met de bestemmingen “Bedrijven (B)” en “Verkeersdoeleinden (V)”.
Bestemmingsplan Kleine Hoeven 2009
De uitspraak van de Raad van State van 31 december 2008 stond niet in de weg dat in 2009 besloten is om een nieuw bestemmingsplan voor te bereiden voor de oorspronkelijke eerste fase van het bedrijventerrein. De reden voor de Raad van State om het hiervoor genoemde bestemmingsplan te vernietigen was voornamelijk gelegen in strijdigheid met de bij voorbereiding te betrachten zorgvuldigheid en niet vanwege inhoudelijke redenen. Op tal van inhoudelijke aspecten, zoals het behoefteonderzoek, heeft de Afdeling wel ingestemd met de besluiten van de provincie Noord-Brabant en de gemeente.
In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan Kleine Hoeven 2009 zijn de effecten van omliggende ontwikkelingen opnieuw onderzocht. De uitkomst van deze onderzoeken, die nader toegelicht worden in hoofdstuk 6 gaven geen aanleiding om af te zien van de ontwikkeling van het bedrijventerrein voor wat betreft de oorspronkelijke eerste fase.
Van de gelegenheid is verder gebruik gemaakt om de verbeelding en regels om te zetten naar de vereiste uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008. Daarnaast zijn de onderdelen waaraan de provincie goedkeuring heeft onthouden in haar besluit van 3 juli 2007 aangepast in het bestemmingsplan.
Bij besluit van 20 juli 2010 heeft de raad van Reusel-De Mierden het bestemmingsplan "Kleine Hoeven 2009" vastgesteld. Tegen dit besluit is beroep ingesteld bij de Raad van State.
Op 31 augustus 2011 heeft de Raad van State in deze zaak (nr. 201009810/1/R3) uitspraak gedaan. De Raad van State heeft ingestemd met op basis van de geurverordening berekende geurcontour. Wel concludeerde de Raad van State in deze uitspraak dat artikel 4.1.2, aanhef en onder f, van de planregels uitgaat van een onjuist kader en ten onrechte tot gevolg zal hebben dat op het bedrijventerrein de vestiging van geurgevoelige bedrijven mogelijk zijn.
Aansluitend hierop wordt voor wat betreft artikel 4.1.2, onder f van de planregels geconcludeerd dat het vaststellingsbesluit van 20 juli 2011 mede in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarnaast oordeelde de Raad van State in deze uitspraak, onder verwijzing naar haar eerdere uitspraak van 31 augustus 2011 (nr. 200909137/1/R3) over het goedkeuringsbesluit van Gedeputeerde Staten van 6 oktober 2009 over het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Kleine Hoeven”, dat het verrichte verkeersonderzoek en daarvan afgeleid de onderzoeken naar luchtkwaliteit en geluidhinder, werden niet toereikend geacht en daarmee werd het plan geacht onvoldoende zorgvuldig te zijn voorbereid.
Bestemmingsplan Kleine Hoeven 2012
Daar de behoefte aan een bedrijventerrein onverminderd groot is, heeft de gemeente Reusel-De Mierden het initiatief genomen het bestemmingsplan te repareren. In het voorliggende "reparatieplan" zijn de omissies uit het bestemmingsplan Kleine Hoeven 2009 aangepast, zonder inhoudelijke wijzigingen aan te brengen. Naast gewijzigde wet- en regelgeving op rijksniveau hebben zich nauwelijks feitelijke wijzigingen in de aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende feiten en omstandigheden voorgedaan. Het voornemen voor bedrijventerrein Kleine Hoeven is getoetst aan het actuele provinciale ruimtelijke beleid. Er is een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd (zie paragraaf 1.3). De toelichting sluit, daar waar mogelijk, aan op de toelichting uit het vernietigde bestemmingsplan Bedrijventerrein Kleine Hoeven 2009. De eerdere rapportages ten aanzien van de aspecten bodem, water, archeologie en natuur zijn nog immer van kracht. Wat betreft de aspecten geluid en luchtkwaliteit zijn nieuwe onderzoeken verricht, waarvan de uitkomsten verwerkt zijn in hoofdstuk 6 van deze toelichting.
Vanwege de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn de regels hierop aangepast. In de regels is tevens artikel 4.1.2 sub f aangepast gelet op het oordeel van de Raad van State daarover (zaaknr. 201009810/1/R3). Op de verbeelding is een gevellijn toegevoegd als visualisatie van artikel 4.2.2 sub b, met een aanpassing van dit artikel.
Hieruit blijkt dat het niet mogelijk is om binnen de geurcontour te bouwen. Als gevolg hiervan is artikel 4.1.2 sub f van de planregels komen te vervallen. Op deze wijze is tegemoet gekomen aan de het oordeel van de Raad van State over dit artikel (nr. 201009810/1/R3).
Onderstaande tabel bevat een totaaloverzicht van alle wijzigingen als gevolg van de uitspraken van de Raad van State en als gevolg van gewijzigde wet- en regelgeving.
1.2 Doelstelling
Voor bedrijventerrein Kleine Hoeven is een hoofddoelstelling en een aantal nevendoelstellingen vastgelegd.
Hoofddoelstelling
Bedrijventerrein Kleine Hoeven voorziet in de opvang van lokale bedrijvigheid, met kavelgroottes van 1.000 m2 tot maximaal 5.000 m2. Grootschalige bedrijven (> 5.000 m2) dienen zich te vestigen op het te ontwikkelen regionaal bedrijventerrein Kempisch bedrijvenpark (KBP).
Nevendoelstelling
Naast bedrijvigheid geeft de ontwikkeling van bedrijventerrein Kleine Hoeven bovendien een landschappelijke en ecologische invulling aan het gebied met als doel:
- de versterking van de hoofdstructuur van het gebied;
- impuls geven aan de herontwikkeling van de bestaande bebouwing aan de zuidzijde van de provinciale weg N284;
- een duurzame afronding van de verstedelijking: instandhouding van de landschappelijke openheid met Bladel;
- inrichting van een landschappelijke en ecologische zone langs de waterloop Rouwenbogtloop;
- ontwikkeling beek Raamsloop tot ecologische verbindingszone. Deze beek is van groot belang voor de afronding van de duurzame open zone tussen het nieuwe bedrijventerrein Kleine Hoeven en het bestaande bedrijventerrein De Sleutel.
Deze hoofd- en nevendoelstellingen en de uitkomsten van het behoefteonderzoek zijn richtinggevend voor de inrichting en omvang van het bedrijventerrein (zie bijlage 1 van deze toelichting).
De SER-ladder
De Sociaal Economische Raad (SER) introduceerde de SER-ladder in 1999 in zijn Commentaar op de Nota Ruimtelijk Economisch Beleid. Voor het inpassen van de ruimtebehoeften voor de functies wonen, bedrijvigheid en infrastructuur stelde de SER voor de volgende ladder als denkmodel te hanteren:
- Gebruik de ruimte die reeds beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie of door herstructurering beschikbaar gemaakt kan worden.
- Maak optimaal gebruik van de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen.
- Indien het voorgaande onvoldoende soelaas biedt, is de optie van uitbreiding van het ruimtegebruik aan de orde. Daarbij dienen de verschillende relevante waarden en belangen goed te worden afgewogen in een gebiedsgerichte aanpak. Door een zorgvuldige keuze van de locatie van ‘rode’ functies en door investeringen in kwaliteitsverbetering van de omliggende groene ruimte moet worden verzekerd dat het meerdere ruimtegebruik voor wonen, bedrijventerreinen of infrastructuur de kwaliteit van natuur en landschap respecteert en waar mogelijk versterkt
1.3 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Sinds 1 april 2011 is een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) in werking getreden. Eén van de wijzigingen in dit besluit is dat in elk initiatief dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten) van het Besluit m.e.r. aandacht moet worden besteed aan de vraag of er al dan niet een m.e.r.(beoordeling) nodig is.
In de bijlage onderdeel D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ (categorie D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aangesloten gebied van 2000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. Een andere activiteit in bijlage D betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein' (activiteit D11.3). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer.
De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 26 hectare, waarvan het netto nog uitgeefbaar oppervlakte circa 11,7 hectare bedraagt. In het plangebied worden geen nieuwe woningen gerealiseerd. Uitgaande van de theoretisch maximale bedrijfsvloeroppervlakte, die het voorliggende plan mogelijk maakt, wordt de drempel van 200.000 m2 niet overschreden.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen activiteiten in het plan Kleine Hoeven onder de plandrempels liggen waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Het uitvoeren van een passende beoordeling (en dus een plan-MER procedure) vanwege mogelijke beïnvloeding van een beschermd Natura 2000-gebied in de omgeving is bij dit project niet aan de orde. Ook in de provinciale milieuverordening zijn geen specifieke aanvullende voorwaarden omtrent een eventuele m.e.r.-plicht opgenomen.
Het bovenstaande betekent samengevat dat ten behoeve van de besluitvorming over voorliggend bestemmingsplan geen m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.
De resultaten van deze uitgevoerde vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn weergegeven in bijlage 18 van dit bestemmingsplan.
1.4 Begrenzing Plangebied
Het plangebied van Bedrijventerrein Kleine Hoeven ligt aan de oostzijde van de kern (figuur 1.1) en wordt indicatief als volgt begrensd:
- aan de noordzijde door de N284 (De Hoeven);
- aan de zuidoostzijde door bestaande bospercelen, het agrarisch gebied en de weg Kleine Hoeven;
- aan de zuidwestzijde door de wegen Hamelendijk en Weijereind;
- aan de westzijde door de woonwijk Haverekkers in de kern Reusel.
Figuur 1.1: Begrenzing plangebied
De provinciale weg N284 vormt de noordelijke grens van het plangebied. Aan de noordzijde van deze weg bevindt zich woonbebouwing met de karakteristieke van oorsprong kleinschalige lintbebouwing. Deze bebouwing verkeert bovendien over het algemeen in een goede staat.
De bebouwing aan de zuidzijde van de N284 maakt wel deel uit van het plangebied. Deze bebouwing vormt geen duidelijke eenheid door de diversiteit aan opstalgroottes (bedrijfspanden en woningen naast elkaar) en rooilijnen. Ook dient een aantal van de aanwezige opstallen te worden gerenoveerd.
Het Bedrijventerrein Kleine Hoeven is gelegen ten noorden van de wegen Weijereind en Kleine Hoeven.
Het in 2006 opgestelde bestemmingsplan Bedrijventerrein Kleine Hoeven ging uit van een fasering in ontwikkelingen. In dit plan wordt echter één plangebied bestemd (voorheen fase 1).
1.5 Vigerend Bestemmingsplan
De gronden binnen het plangebied vallen thans onder de werking van het "Bestemmingsplan Buitengebied '98" van de gemeente Reusel-De Mierden (vastgesteld op 31 augustus 1998). In dit plan zijn de gronden voor het merendeel bestemd als "agrarisch gebied". Een klein deel van de gronden valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Kleine Hoeven' (vastgesteld 13 november 2006), in het bijzonder de bestemming 'Natuur' tussen Hamelendijk en de Rouwenbogtloop, de bestemming 'Groen', de bestemming 'Woondoeleinden' en de bestemming 'Agrarisch gebied' in het noordoosten van het plangebied.
1.6 Relevante (Deel)onderzoeken
Ter onderbouwing van onderhavig bestemmingsplan zijn verschillende deelonderzoeken uitgevoerd en is een stedenbouwkundig plan opgesteld. De resultaten van deze deelonderzoeken en het stedenbouwkundig plan zijn opgenomen in de volgende rapporten en als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd:
- "Verkennend bodemonderzoek Bedrijventerrein Kleine Hoeven te Reusel" (Grontmij Advies & Techniek, Eindhoven, maart 2004, doc.nr. 142204/31/R001);
- "Bodemkundig en hydrologisch onderzoek en advies bouwrijp maken Bedrijventerrein Kleine Hoeven te Reusel" (Grontmij Advies & Techniek, Eindhoven, maart 2004, doc.nr. 142204/31/R002);
- "Watertoets Bedrijventerrein Kleine Hoeven" (Grontmij Advies & Techniek, Eindhoven, december 2004, doc.nr. 142204/31/Wa20_def);
- "Scan Natuur- en soortenbeleid Bedrijventerrein Kleine Hoeven" (Grontmij Advies & Techniek, Eindhoven, maart 2004, doc.nr. 142204/51/R/003a);
- "Vleermuizen en vissen in het plangebied van bedrijventerrein Kleine Hoeven te Reusel" (Adviesbureau Mertens, Wageningen, september 2005);
- "Actualisatie scan natuurwaarden" (Grontmij, Eindhoven, maart 2012, doc.nr.GM-0053411);
- Archeologisch onderzoek plangebied Kleine Hoeven te Reusel, Inventariserend Veld Onderzoek" (Grontmij Advies & Techniek, Eindhoven, april 2004, doc.nr. 142204/31/RA001);
- Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven in het plangebied Kleine Hoeven, gemeente Reusel-De Mierden (Archeologisch Centrum Vrije Universiteit - Hendrik Brunsting Stichting, januari 2009);
- "Stedenbouwkundig plan Bedrijventerrein Kleine Hoeven" (Grontmij Nederland bv, Eindhoven, augustus 2004, doc.nr. 142204/51/R/001b);
- "Bedrijventerrein Kleine Hoeven - Notitie uitgangspunten verkeersgegevens geluid- en luchtonderzoek" (SRE Milieudienst, Eindhoven, 23 januari 2012, projectnr. 504967);
- "Luchtkwaliteit onderzoek plangebied de Kleine Hoeven" (SRE Milieudienst, Eindhoven, 23 januari 2012, projectnr. 504967);
- "Akoestisch onderzoek Bedrijventerrein Kleine Hoeven" (SRE Milieudienst, Eindhoven, 23 januari 2012, projectnr. 504967);
- "Akoestisch onderzoek Geluidwering Gevels Hamelendijk 1 te Reusel" (Milieudienst Regio Eindhoven, Bladel, 7 juli 2006, projectnr. 434132);
- Geurhinder Bestemmingsplan Kleine Hoeven (SRE Milieudienst, 12 december 2011);
- "Toetsing externe veiligheid Bedrijventerrein 'Kleine Hoeven' te Reusel" (Oranjewoud/Save, Deventer, 22 september 2006, projectnr. 16068 060860-W88, rev. 01);
- Externe veiligheid bestemmingsplan 'Kleine Hoeven' te Reusel - actualisatie (Oranjewoud, Deventer, 10 juni 2009, projectnr. 198923);
- Behoefteonderzoek bedrijventerrein Kleine Hoeven (2005 en 2009);
- Vormvrije m.e.r.-beoordeling (Grontmij, januari 2012).
Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State zijn de verkeersgegevens herzien en zijn op basis daarvan nieuwe onderzoeken uitgevoerd naar luchtkwaliteit en geluid. Deze rapportages zijn opgenomen in respectievelijk de bijlagen 10, 14 en 11.
1.7 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt het beleidskader beschreven. Hierin wordt aangegeven in hoeverre de voorgestane ontwikkeling binnen het vigerende beleidskader past. In hoofdstuk 3wordt een specifieke beschrijving gegeven van het plangebied. Hoofdstuk 4 verwoordt de ambities en uitgangspunten van het plan. In hoofdstuk 5 wordt de toekomstige, globale situatie van het bedrijventerrein beschreven. In hoofdstuk 6 worden de diverse milieuaspecten die van invloed zijn op het plangebied uiteengezet. Hieraan hebben verschillende onderzoeken ten grondslag gelegen. Hoofdstuk 7 geeft de juridische planopzet van dit bestemmingsplan weer. De uitvoerbaarheid van het plan is beschreven in hoofdstuk 8. In hoofdstuk 9 wordt ten slotte aandacht besteed aan de procedure die wordt doorlopen met dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Algemeen
In dit hoofdstuk staat het relevante overheidsbeleid centraal. Aan de orde komen diverse provinciale, regionale en gemeentelijke beleidsnota's, die eisen stellen of beperkingen kunnen opleggen aan de voorgenomen ontwikkeling van bedrijventerrein Kleine Hoeven.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Structuurvisie Noord-Brabant
De Structuurvisie Ruimtelijke ordening, vastgesteld door Provinciale Staten op 1 oktober 2010 en inwerking getreden op 1 januari 2011, geeft aan welke ambities de provincie heeft op het gebied van het provinciale ruimtelijke beleid tot 2025 en hoe ruimtelijke ontwikkelingen een plek kunnen krijgen die aansluit bij de kwaliteiten van Brabant. In de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn twee ruimtelijke trends te onderscheiden: de schaalvergroting en de behoefte aan identiteit.
De provincie streeft naar een concentratie van verstedelijking, robuuste en aaneengesloten natuurgebieden, concentratiegebieden voor glastuinbouw en intensieve veehouderijen en voldoende ruimte voor waterberging nu en in de toekomst. De provincie wil duurzaam en zuinig omgaan met de leefomgeving en de ruimte en een goede relatie creëren tussen wonen en werken in de stedelijke omgeving en een groene landelijke omgeving daarbuiten.
De provincie kiest in haar ruimtelijke beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in deze structuurvisie de 'rode' draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt.
2.2.2 Verordening Ruimte
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening heeft de provincie Noord-Brabant een verordening opgesteld waarin de provincie aangeeft welke doelen en ambities bereikt moeten worden en welke instrumenten zij wil inzetten. In de Verordening Ruimte staan de juridisch bindende regels. De provinciale Verordening Ruimte is een concrete uitwerking van de ambities van de provincie Noord-Brabant. Provinciale Staten hebben op 17 december 2010 de Verordening Ruimte vastgesteld.
In onderstaande figuur is te zien dat het plangebied op de kaarten behorend bij de Verordening Ruimte is aangeduid als bestaand stedelijk gebied en aan de westzijde een kleiner gebied voor integratie stad-land. Het gebied is als extensiveringsgebied aangemerkt voor de ontwikkeling van intensieve veehouderij.
De bossen ten oosten van de Kleine Hoeven zijn opgenomen in de EHS (N16.01 Droog bos met productie).
De westzijde van het plangebied staat aangegeven als groenblauwe mantel, waarbij de Rouwenbogtloop als zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen is opgenomen. Hierdoor is artikel 6.3 VR 2011 van toepassing en dient het bestemmingsplan invulling te geven aan behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheidene gebieden. Het huidige bestemmingsplan voorziet in de inrichting van het gebied en er zijn geen voorgenomen aanpassingen voor de inrichting.
Figuur 2.1: Uitsnede kaartbeelden Verordening Ruimte
2.3 Regionaal Beleid
2.3.1 Regionale Agenda Bedrijventerreinen 2008
Het ruimtelijk -economisch beleid van het SRE is verwoord in de Regionale Agenda Bedrijventerreinen 2008 (RAB), vastgesteld door de Regioraad van het SRE op 20 november 2008. De agenda vormt de leidraad voor het gemeentelijke bedrijventerreinenbeleid. Gemeenten kunnen hierop door SRE en provincie aangesproken worden. De provincie neemt deze RAB als referentiekader bij de opstelling van de provincie ten aanzien van nieuwe bestemmingsplannen voor bedrijventerreinontwikkeling. De regio kiest er in het RAB voor om op een verantwoorde en duurzame manier de economische groei te faciliteren en daarbij tekorten en overschotten op de bedrijventerreinenmarkt te voorkomen.Tot en met 2020 wordt een totale behoefte aan bedrijventerrein verwacht van circa 1.000 hectare in de regio Eindhoven. Daarbij is rekening gehouden met regiospecifieke omstandigheden. Het totale oppervlak (hectares) aan ruimtelijke reserveringen (plankaart RSP2004) is toereikend om bij een voorspoedige economische groei de regionale vraag te kunnen faciliteren.
Om het aanbod beter aan te laten sluiten bij de behoefte van bedrijven, kiest de regio voor 3 segmenten gebaseerd op uitstraling en beeldkwaliteit, namelijk:
- hoogwaardig (zakenterreinen en kennis- en technologieparken),
- gemiddeld (modern-gemengde terreinen),
- functioneel/traditioneel (werkterrein).
Daarnaast bestaat behoefte aan een thematisch omschreven segment gebaseerd op de grootschalige ruimtebehoefte, nl:
- productieknooppunt (zwaar terrein voor productie) en
- logistiek (inclusief distributie).
Voldoende gemeentelijke capaciteit is een randvoorwaarde voor de realisatie van de ambities uit de RAB. Dit sluit ook aan bij landelijke acties (Ministerie EZ/VNG) en verwacht provinciaal beleid (inzet Ruimteplanner). In de uitvoeringagenda’s is de ambitie neergelegd om hiertoe een norm te ontwikkelen en gemeenten te vragen deze toe te passen.
In de afgelopen jaren zijn op het vlak van duurzaamheid diverse instrumenten ontwikkeld, zoals het project Re-allocatie, de Ruimteverkenner en de Beleidsregels Intensief Ruimtegebruik. Een aantal gemeenten maakt al gebruik van dit instrumentarium. Het is noodzakelijk dat alle gemeenten in de regio die instrumenten gaan inzetten en nagaan welke andere instrumenten er zijn om de duurzaamheid te vergroten.
Binnen het SRE valt de gemeente Reusel binnen de subregio De Kempen. De vraag naar extra ruimte voor bedrijvigheid bedraagt in de Kempen gemiddeld zo’n 135 ha netto tot en met 2020. Naast de uitbreidingsvraag van gevestigde en nieuwe bedrijvigheid, vormt vooral de transformatie van bestaande locaties naar andere functies een belangrijke component in de vraag. Op basis van analyse door de regio van de StructuurvisiePlus, wordt de extra vraag door transformatie geschat op zo’n 35 tot 45 ha t/m 2020. Al met al dus goed voor zo’n 30% van de totale ruimtebehoefte t/m 2020 in de Kempen!
Puur kwantitatief is het aanbod in regio De Kempen ruim (162 ha aanbod vs. gemiddeld 135 ha vraag). De situatie ligt echter wat genuanceerder. Zo is er weinig terrein beschikbaar op korte termijn. Uitzondering hierop is het Kempisch Bedrijven Park (KBP). Probleem is echter dat dit park alleen plaats biedt aan bedrijven vanaf 5.000 m2 en dus niet aan de vraag van een groot deel van de reguliere bedrijfsruimtegebruikers in de regio tegemoet komt. De categorie bedrijven met een omvang onder deze norm (1.000-5.000 m2) wordt nog onvoldoende bediend en vormt een aandachtspunt. Kleine Hoeven, op de grens tussen Reusel-De Mierden en Bladel kan hier voor een deel in gaan voorzien.
2.3.2 Intergemeentelijke structuurvisie Tussengebied Reusel-Bladel
De Intergemeentelijke structuurvisie Tussengebied Reusel-Bladel (2000) van de gemeenten Reusel-De Mierden en Bladel beschrijft de integrale duurzame inrichting voor het buitengebied tussen de kernen Reusel en Bladel.
Het kaartbeeld (zie figuur 2.2) van de intergemeentelijke structuurvisie laat voor het nieuwe bedrijventerrein Kleine Hoeven een gefaseerde ontwikkeling zien. Dit bestemmingsplan heeft met name betrekking op het donkerrode omlijnde deel onder de doorgaande weg (N284).
Voor het bedrijventerrein is een goede groeninrichting wenselijk, bij voorkeur met een padenstructuur die aansluit op de woonkern Reusel. Bij de aanleg van het bedrijventerrein zal de landschappelijke en ecologische inpassing gericht moeten zijn op het verder versterken van de hoofdstructuur van het gebied: het versterken van de Raamsloop en de Rouwenbogtloop, het aanplanten van kleine bospercelen en het aanbrengen van laanbeplanting.
Voor de waterloop Rouwenbogtloop is aangegeven dat nieuw beekbegeleidend groen zal worden ontwikkeld. De Raamsloop is aangeduid als ecologische verbindingszone. Voor deze ecologische verbindingszone zijn twee varianten aangegeven: een oost-variant en een west-variant. Het gebied tussen het bestaande bedrijventerrein De Sleutel en het nieuwe bedrijventerrein Kleine Hoeven is aangeduid als duurzame open zone.
Figuur 2.2: Intergemeentelijke structuurvisie Tussengebied Reusel-Bladel (plangebied rood omlijnd)
In aansluiting op het bestaande bedrijventerrein De Sleutel (gemeente Bladel) wordt een kleine uitbreiding in het zuidwesten voorgesteld.
2.4 Waterschapsbeleid
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. De watertoets verplicht tot het opnemen van een beschrijving, “de waterparagraaf”, van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van alle ruimtelijke plannen.
In bijlage 3 is de watertoets opgenomen en in de paragrafen 3.3 en 5.7 wordt nader ingegaan op het aspect water en het watersysteem. Hiermee is voldaan aan de eis met betrekking tot de watertoets.
2.5 Gemeentelijk Beleid
De gemeente heeft de Structuurvisieplus Reusel-De Mierden op 19 juli 2004 vastgesteld. De Structuurvisieplus legt de duurzame waarden binnen de gemeente vast en ontwikkelt heldere strategieën voor behoud, beheer, versterking, herstructurering en revitalisering alsmede ontwikkeling en transformatie. Het plan vormt de basis voor het opstellen en actualiseren van bestemmingsplannen en de inbreng in regionale plannen zoals het RSP. Binnen de Structuurvisieplus worden verschillende thema's gebundeld in zes raamwerken: bruin (geomorfologie), geel (cultuurhistorie), blauw (water), groen (natuur, landschap en landbouw), oranje (recreatie en toerisme) en rood (infrastructuur, wonen, voorzieningen en bedrijvigheid).
In het Ruimtelijk model zijn voor het onderdeel werken/bedrijvigheid (onderdeel van het rode raamwerk) de volgende punten van belang aangegeven:
- beheer/revitalisering bestaande bedrijventerreinen;
- doorwerking vestigingsbeleid bedrijvigheid;
- realisatie bedrijventerrein Kleine Hoeven;
- realisatie Kempisch Bedrijvenpark;
- versterking (winkel)centrum Reusel.
De locatie Kleine Hoeven is in het Ruimtelijk model als "afweegbaar gebied uitbreiding bedrijvigheid" en "uitbreiding bedrijvigheid" aangegeven (zie figuur 2.3). Verder is voor de ontwikkeling van dit terrein (met een opvangfunctie voor bedrijven met een ruimtevraag kleiner dan 5000 m2) aangegeven dat het mogelijkheden biedt om de bestaande ongeordende situatie aan De Hoeven aan te pakken. Ook zal de ontwikkeling samengaan met een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing: versterking van de aanwezige waterlopen, aanleggen van een adequate groenvoorziening rond het bedrijventerrein en vorm en inhoud geven aan het behoud van de landschappelijke buffer met Bladel.
Figuur 2.3: Ruimtelijk model Structuurvisieplus Reusel-De Mierden
Voor bedrijven met een omvang van meer dan 5000 m2 is op termijn geen plaats meer binnen de kernen van de gemeente Reusel-De Mierden. Deze bedrijven krijgen een plek buiten de gemeente op het Kempisch Bedrijvenpark. Bestaande, grootschalige bedrijven kunnen in principe in de gemeente blijven.
In het belang van het behoud van de leefbaarheid van de (kleine) kernen streeft de gemeente naar de menging van wonen en werken voor wat betreft kleinschalige, milieuvriendelijke bedrijvigheid aan huis en aan huis gebonden beroepen in deze kernen, met name in de zones langs doorgaande wegen en de kernranden.
In de Nota Grondbeleid 2009 komt naar voren dat de gemeente Reusel-De Mierden actieve grondpolitiek wenselijk acht. Per project dient er een afweging te worden gemaakt tussen actief danwel passief grondbeleid. De keuze is afhankelijk van de feitelijke situatie. Bij deze afweging spelen een belangrijke rol de grondpositie die men inneemt, de mogelijkheid tot verwerving van de (overige) grond en tegen welke prijs, het risicoprofiel, de omvang van het project en de ruimtelijke en maatschappelijke impact van het project.
Indien bij een bepaald project wordt gekozen voor passief grondbeleid dan wordt gestreefd naar het sluiten van een overeenkomst met de desbetreffende ontwikkelaar inzake kostenverhaal. Per gebied wordt nagegaan of, en zo ja welk type overeenkomst de gemeente met de particuliere eigenaar/ontwikkelaar wenst te sluiten. Het exploitatieplan komt aan de orde indien het sluiten van een overeenkomst niet mogelijk danwel niet wenselijk is.
Het grondprijzenbeleid is één van de onderdelen van het grondbeleid. De gemeente Reusel-De Mierden kiest hoofdzakelijk voor een marktconforme grondprijs. Gematigd marktconform zal geleidelijk overgaan in marktconform. Vaststelling van de grondprijsmethodiek is afhankelijk van de functie waarvoor het stuk grond zal worden gebruikt.
Jaarlijks wordt van elk grondexploitatieproject het eindresultaat geprognosticeerd. Tussentijdse winstneming kan plaatsvinden indien 75% van de exploitatie is gerealiseerd in kosten en uitgifte. Afhankelijk van de toekomstvisie en de behoefte van de gemeente Reusel-De Mierden zullen er meer of minder strategische aankopen plaatsvinden. Indien gekozen wordt voor verdere uitbreiding en hierdoor meer strategische aankopen zullen plaatsvinden, dan dient het oprichten van een revolving fund in overweging te worden genomen.
De grondexploitaties worden continu gevolgd en zonodig bijgesteld, zonder dat de kwaliteit van het plan substantieel wordt aangepast. Is dat wel aan de orde dan is nieuw bestuurlijk draagvlak vereist.
Het afdekken van exploitatierisico’s vindt plaats door het vormen van een risicoreserve grondexploitatie. Hierbij is de hoogte van de reserve afhankelijk van het risicoprofiel van de gezamenlijke projecten. Er wordt een relatie gelegd tussen de aanwezige risico’s en de hoogte van het vermogen dat aanwezig is in de risicoreserve grondexploitatie. Indien er sprake is van een exploitatie met een negatief resultaat dan is men verplicht hiervoor een voorziening in het leven te roepen gelijk aan de hoogte van het verlies zodra het verlies bekend is.
Met het door de Raad vast stellen van de Nota Grondbeleid 2009, zijn heldere kaders en uitgangspunten, waarbinnen het college het gemeentelijk grondbeleid uitvoert, uiteengezet. Hiermee wordt recht gedaan aan de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de Raad en College, zoals de Wet Dualisering Gemeentebestuur die voorstaat.
Het voornemen van de gemeente Reusel-De Mierden voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein Kleine Hoeven strookt met het beleid zoals omschreven in de Nota Grondbeleid 2009.
Het Waterplan Reusel-De Mierden (Grontmij, juli 2003) heeft als doel te komen tot een integrale benadering van het watersysteem en de waterketen binnen de gemeente. Het plan is als onderlegger gebruikt bij de Structuurvisieplus en wordt als kader gebruikt voor waterparagrafen in bestemmingsplannen en is in nauw overleg met Waterschap De Dommel en Brabant Water tot stand gekomen. Voor het deelgebied bebouwd gebied (woonkernen en bedrijventerreinen) zijn verschillende ambities en aandachtspunten opgenomen.
In het maatregelenpakket zijn specifiek voor de locatie Kleine Hoeven de maatregelen 'Integrale visie ontwikkeling Rouwenbogtloop' en 'Integraal beekdal Raamsloop' opgenomen.
Het Sociaal Economisch Actieplan Reusel-De Mierden 2004-2008 'n prikkel voor ondernemer en bestuur' (december 2003) benoemt een aantal actiepunten voor de verschillende sociaal-economische sectoren. De volgende actiepunten voor de sector bedrijvigheid zijn al afgehandeld:
- opzetten ondernemersvereniging voor de sector industrie;
- organiseren overleg met de ondernemers op de bedrijventerreinen, intensiveren contact bedrijfscontactfunctionaris met bedrijven;
- revitaliseren bedrijventerrein De Lange Voren;
- onderzoek mogelijkheden parkmanagement bestaande bedrijventerreinen Reusel-De Mierden/Bladel;
- bedrijventerrein Kleine Hoeven duurzaam ontwikkelen; parkmanagement;
- bedrijventerrein Kleine Hoeven: formuleren uitgiftebeleid terreinen;
- Kempisch Bedrijvenpark: overleg participerende gemeenten en kandidaat-bedrijven over inrichting, etc.;
- leegstand bedrijventerreinen: herbezetting vrijkomende bedrijfslocaties;
- dynamisering OVRM, vergroting draagvlak bij ondernemers;
- onderzoek naar de mogelijkheden van een bedrijvenhotel;
- onderzoek naar de mogelijkheden voor perifere locaties voor auto- en meubelbranche.
Het enige openstaande actiepunt uit het Sociaal Economisch Actieplan is:
- uitgifte van terreinen boven de 1.000 m2 en kleiner dan 5.000 m2.
De gemeente Reusel-De Mierden heeft een eigen klimaatbeleid ontwikkeld. De visie geeft de ambitie van de gemeente ten aanzien van CO2-reductie en duurzame energie weer. Een heldere en gedragen klimaatvisie draagt in belangrijke mate bij aan een structurele realisatie ervan. De klimaatvisie van de gemeente Reusel-De Mierden luidt: "De gemeente Reusel-De Mierden is energieneutraal in 2025". Dit houdt in dat alle energie, die in de gemeente nodig is voor de gemeentelijke gebouwen, de woningen en het bedrijfsleven, binnen de eigen gemeentegrenzen duurzaam wordt opgewekt door gebruik te maken van ontuitputbare bronnen.
Om energieneutraliteit in 2025 te bereiken vormt de Trias Energetica een belangrijk uitgangspunt. De Trias Energetica beschrijft drie logische stappen om te komen tot een optimale energiehuishouding:
- De eerste stap is energiebesparing; dat wat bespaard wordt, hoeft ook niet opgewekt te worden;
- De tweede stap is het duurzaam opwekken van de benodigde energievraag;
- De derde stap is het efficiënt gebruik maken van fossiele brandstoffen voor de resterende energievraag.
Voor de gemeentelijke ambitie zijn met name de eerste twee stappen van belang.
Voor wat betreft het bedrijfsleven zijn de doelstellingen om nieuwbouw van bedrijven energieneutraal te laten zijn, in de bestaande bouw een besparing van 30% te realiseren en een maximale energiebesparing in alle bedrijfsprocessen tot stand te brengen.
Het in oktober 2011 vastgestelde Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg geeft een onderbouwing van het gemeentelijk beleid op het gebied van de archeologische monumentenzorg. Er zijn archeologische en cultuurhistorische beleidskaarten gemaakt met beleidsregels. Nieuwe bestemmingsplannen en vergunningsaanvragen worden getoetst aan dit beleid, waarmee het bodemarchief wordt beheerd en het bovengrondse erfgoed wodt beschermd.
2.6 Conclusie
De ontwikkeling van het bedrijventerrein voldoet aan de diverse beleidsnota's.
Hoofdstuk 3 Het Plangebied
3.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt een korte beschrijving gegeven van de belangrijkste kenmerken van het plangebied en de directe omgeving. Hierbij is gebruik gemaakt van eerder verschenen rapportages en onderzoeken (zie ook § 1.6).
3.2 Bodem
Bodemopbouw
Het maaiveld ter plaatse van het onderzoeksgebied varieert in hoogte van circa 30 m NAP aan de westzijde (Rouwenbogtloop) tot circa 33 m NAP aan de (zuid)oostzijde.
In het plangebied is volgens de Bodemkaart van Nederland (blad 56, 57 W) een drietal bodemtypen te onderscheiden, namelijk:
- hoge zwarte enkeerdgrond met leemarm en zwak lemig fijn zand (code zEZ21) ten oosten van de Hamelendijk;
- lage zwarte enkeerdgrond met lemig fijn zand (zode EZg23) ter plaatse van het beekdal van de Rouwenbogtloop;
- laarpodzolgrond met leemarm en zwak lemig fijn zand met een ondergrond van grof zand beginnend tussen 40 en 120 cm (Hn21g) ten zuiden van de weg Weijereind en ten westen van de Hamelendijk.
In figuur 3.1 is een fragment van de Bodemkaart van Nederland weergegeven. Hierin zijn de drie te onderscheiden bodemtypen weergegeven.
Figuur 3.1: Bodemkaart van Nederland (fragment kaartblad 57 west, Stiboka), plangebied is blauw omlijnd
Op basis van veldonderzoek (november/december 2003) blijkt dat de drie te onderscheiden bodemprofielen (Bodemkaart van Nederland) als volgt kunnen worden geschematiseerd:
Figuur 3.2: bodemtypen in plangebied
Voornamelijk in het noordwesten van het plangebied komt een leemlaag voor in de ondergrond. Deze leemlaag heeft een zeer variabele dikte.
Voor meer gedetailleerde informatie kan het "Bodemkundig en hydrologisch onderzoek en advies bouwrijp maken bedrijventerrein Kleine Hoeven te Reusel" (Grontmij, maart 2004, doc.nr. 142204/31/R002) worden geraadpleegd.
Infiltratiecapaciteit
Op basis van het uitgevoerde veldonderzoek is de waterdoorlatendheid van de te onderscheiden bodemlaag geschat. De resultaten zijn in tabel 3.1 schematisch weergegeven.
Tabel 3.1: Schatting doorlatendheid bodem
Bodemtraject (m-mv) | Soort bodemmateriaal | Geschatte doorlatendheid (m/d) | Klasse* |
0.0 – 0,4 à 0,6 0,4 à 0.6 – >3,8 0,6 – 0,9 | Matig humeus , zwak lemig zand (teelaarde) Zwak lemig zand Zandige leem (in het noordwesten) | 0,3 – 0,9 1 – 5 0,01 – 0,3 | Matig tot vrij goed Goed Slecht tot matig |
* Gradatie volgens Cultuurtechnisch Vademecum (Vereniging voor Landinrichting,2000)
Gezien het, in het noordwesten van het gebied, aanwezige leempakket wordt verwacht dat in dit deelgebied de infiltratie van hemelwater beperkt mogelijk is. Onder dit pakket is infiltratie goed mogelijk, maar zal rekening moeten worden gehouden met de heersende grondwaterstanden. In het overige deel van het plangebied is infiltratie van hemelwater goed mogelijk onder de teelaardelaag (vanaf circa 0,6 m-mv).
Bodemkwaliteit
Tijdens het verkennend bodemonderzoek zijn de landbouwpercelen onderzocht. Watergangen, wegen en bebouwde terreindelen zijn vooralsnog niet onderzocht.
Uit het laboratoriumonderzoek blijkt dat in enkele mengmonsters van de bovengrond een verhoogd gehalte boven de streefwaarde aan zware metalen is aangetroffen. In één grondmengmonster van de bovengrond is een verhoogd gehalte boven de streefwaarde aan PAK aangetroffen.
In grondmengmonsters van de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen. De aangetroffen verhoogde gehalten zijn dermate laag dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
Afhankelijk van de definitieve inrichting van het plangebied zal aanvullend onderzoek moeten worden verricht naar de milieuhygiënische kwaliteit van waterbodems, wegen en bebouwde terreindelen.
Draagkracht
De draagkracht van de zandige ondergrond is voor de aanleg van wegen, riolering en gebouwen voldoende draagkrachtig voor een fundering op staal. Geadviseerd wordt om per bouwblok de specifieke bodemopbouw te bepalen en een funderingsadvies op te stellen conform NEN 6744 (funderen op staal). Eventueel aanwezige leemlagen in de ondergrond (voornamelijk in het noordwesten) dienen te worden verwijderd.
Zettingen
Gezien de zandige bodemopbouw en de geringe ophoging worden geen zettingen verwacht ter plaatse van de wegconstructie of ophoging.
3.3 Water
3.3.1 Grondwater
Geohydrologische schematisatie
De geohydrologische situatie in het plangebied is, op basis van de Grondwaterkaart van Nederland (DGV-TNO 1975), in tabel 3.2 geschematiseerd.
Tabel 3.2: Geohydrologische schematisatie plangebied
Basis (m-mv) | Formatie | Geohydrologische eenheid | Samenstelling |
10 25 70 | Formatie van Twente Formatie van Sterksel Formatie van Kedichem + Tegelen | Deklaag Eerste watervoerend pakket Scheidende laag | zeer fijn - matig fijn zand matig fijn - matig grof zand en matig grof - uiterst grof grindhoudend zand zeer fijn tot matig fijn, slibhoudend zand en leem |
Uit de isohypsenkaart (Grondwaterkaart van Nederland, DGV-TNO, 1975) blijkt dat de grondwaterstroming van het freatische grondwater in noordelijke richting is. De Rouwenbogtloop heeft een drainerende invloed op het freatisch grondwater.
Grondwaterstanden
De wisseling in grondwaterstanden wordt uitgedrukt door middel van een gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) en een gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG). Deze wisseling in grondwaterstanden wordt uitgedrukt in grondwatertrappen. Volgens de Bodemkaart van Nederland (zie figuur 3.1) komt in het westen van het plangebied grondwatertrap (Gt) III voor. In het zuiden en midden komt Gt VI voor. In het oosten komt Gt VII voor. De hierbij behorende GHG en GLG zijn weergegeven in tabel 3.3.
Tabel 3.3: Grondwatertrappen (Gt) volgens de Bodemkaart van Nederland
Grondwatertrap (Gt) | III | IV | V | V* | VI | VII |
GHG (m-mv) GLG (m-mv) | <0.40 0.80 – 1.20 | >0.40 0.80 – 1.20 | <0.40 >1.20 | 0.25 – 0.40 >1.20 | 0.40 – 0.80 >1.20 | >0.80 (>1.60) |
(bron: Bodemkaart van Nederland, algemene begrippen en indelingen. Uitgave 1991, Stiboka)
Door de grote schaal van de Bodemkaart van Nederland en gedateerdheid van bodemopname (opname 1981) is het mogelijk dat de aangegeven grondwatertrappen op de Bodemkaart van Nederland niet meer overeenkomen met de huidige grondwaterstanden.
Om een betere inschatting te kunnen maken van de daadwerkelijk optredende grondwaterstanden zijn daarnaast nog de volgende informatiebronnen geraadpleegd:
- 1. schatting van GHG en GLG op basis van hydromorfe kenmerken in het bodemprofiel;
- 2. metingen grondwaterstand van in het plangebied geplaatste peilbuizen;
- 3. grondwaterstandgegevens van TNO-peilbuizen in de omgeving.
Op basis van deze extra raadpleging zijn ontwerpwaterstanden vastgesteld voor het plangebied. Deze ontwerpwaterstanden variëren van 29,3 m NAP in het noordwesten tot 31,6 m NAP in het oosten van het plangebied.
Grondwaterkwaliteit
In verschillende grondwatermonsters zijn verhoogde gehalten boven de streef- en interventiewaarde aan zware metalen aangetroffen. Omdat verhoogde gehalten aan zware metalen in het grondwater in de omgeving veel voorkomen, worden de aangetroffen gehalten als verhoogde achtergrondgehalten beschouwd. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht vanwege de gebruiksmogelijkheden die het voorliggende bestemmingsplan biedt.
Bemaling
Gezien de diepteligging van de heersende grondwaterstanden in het plangebied zal bemaling bij de aanleg van de riolering waarschijnlijk noodzakelijk zijn. Geadviseerd wordt om een bemalingsadvies op te stellen.
3.3.2 Oppervlaktewater
Het plangebied behoort voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer tot het beheergebied van Waterschap De Dommel, stroomgebied Beerze en Reusel.
Afwatering
Het plangebied wordt ontwaterd door de zuid-noordgerichte waterloop Rouwenbogtloop en enkele zijsloten daarvan. De Rouwenbogtloop zorgt voor de ont- en afwatering van dit gebied en is gekanaliseerd voor de huidige, in hoofdzaak landbouwkundige functie van het gebied. In figuur 3.3 is voor het plangebied, met een doorkijk naar een mogelijke uitbreiding ten zuiden van dit plangebied, weergegeven hoe het oppervlaktewatersysteem er uit ziet.
De Rouwenbogtloop mondt circa 1.500 meter ten noorden van het plangebied uit in de Raamsloop. Het hoge deel in het oosten van het gebied vormt de waterscheiding tussen de Raamsloop en de Rouwenbogtloop.
Het bodemverhang van de Rouwenbogtloop bedraagt ruim 1 ‰ over het traject tussen het bovenstrooms deel van het plangebied en de samenvloeiing met de Raamsloop. In dit traject verloopt de bodemhoogte van circa 29,1 m NAP aan de zuidzijde tot 27 m NAP aan de noordzijde. De Rouwenbogtloop is diep ingesneden in het landschap (circa 1,0-1,5 m -mv).
Tijdens een veldbezoek was de waterdiepte circa 0,30 m in de Rouwenbogtloop. Verder viel op dat het water roestkleurig was en dat er een blauw vlies aanwezig is. Dit duidt op (lokale) kwel- en ijzerhoudende bodem.
De duiker onder de N284 heeft een breedte van 120 cm en een hoogte van 80 cm. De lengte van de duiker bedraagt 23,40 meter. De binnenkant onderkant duiker (bod) verloopt van 28,41 m NAP naar 28,37 m NAP.
Figuur 3.3: Oppervlaktewatersysteem (het plangebied is rood omlijnd)
Waterkwaliteit
Volgens de gegevens van Waterschap De Dommel zijn er drie overstortlocaties aanwezig vanuit de riolering van de kern Reusel op de waterloop de Rouwenbogtloop.
3.4 Natuur
In 2004 is door Grontmij de 'Scan Natuur- en soortenbeleid Bedrijventerrein Kleine Hoeven' opgesteld. In 2005 is door Adviesbureau Mertens de inventarisatie "Vleermuizen en vissen in het plangebied bedrijventerrein Kleine Hoeven te Reusel" uitgevoerd. Met het oog op veranderende wet- en regelgeving is in maart 2012 de actualiteit van de natuurwaarden gecontroleerd in het kader van voorliggend reparatieplan ("Actualisatie scan natuurwaarden").
Gewijzigd toetsingskader
Er zijn geen wijzigingen ten aanzien van de Boswet en de Natuurbeschermingswet vastgesteld. Het plangebied ligt buiten Natura2000 gebieden. Van een externe werking van effecten op Natura2000 gebieden vanuit het plangebied is geen sprake.
Sinds september 2009 beoordeelt het ministerie van EL&I (voormalig min. LNV) een ontheffingsaanvraag van de Flora- en faunawet op basis van functieverlies. In aanmerking komen soorten voor een ontheffing als ondanks (vooraf uitgevoerde) maatregelen de soort toch aangetast wordt. Uiteraard moet dan nu ook een in de wet genoemd belang aanwezig zijn. Daarbij is gekomen dat het aantal vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen sinds 2009 is uitgebreid.
Dit houdt in dat de nestplaatsen van deze vogels ook buiten het broedseizoen zijn beschermd. Een belangrijk soort, waarvoor vanaf september 2009 een jaarrond bescherming van verblijfplaats met bijbehorend leefgebied geldt, is de Huismus. Daarnaast geldt eenzelfde beschermingsregime voor enkele roofvogels en uilen.
Aanwezige natuurwaarden en beschermde soorten
Flora
De bevindingen met betrekking tot aanwezigheid van beschermde flora in het locatieonderzoek uit 2004 zijn nog vigerend. Gelet op de sterk gecultiveerde inrichting van het plangebied, kan de aanwezigheid van beschermde flora worden uitgesloten.
Broedvogels
Uit de bestaande gegevens van de provincie Noord-Brabant blijkt dat binnen het plangebied waarnemingen bekend zijn van Steenuil en Ransuil. Vaste rust- en verblijfplaatsen van deze beide soorten zijn, evenals het bijbehorend leefgebied, sinds de wetswijziging in 2009 jaarrond beschermd. De bestaande bebouwing en bomenrijen in het noordwesten van het plangebied bieden geschikte verblijfplaatsen voor beide soorten. De huidige erfbeplanting, tuininrichting en het kleinschalige karakter rondom de bebouwing bieden een geschikt leefgebied. Binnen het bestemmingsplan zijn geen voornemens voor de uitvoering van sloop- en kapwerkzaamheden van bestaande bebouwing en bomenrijen op deze locatie. Derhalve zal geen sprake zijn voor mogelijke overtredingen van verbodsbepalingen in het kader van de Flora- en faunawet.
Zoogdieren
De beschermstatus tabel 3 Flora- en faunawet is niet meer van toepassing voor genoemde grondgebonden zoogdieren. De waargenomen grondgebonden zoogdieren betreffen algemeen beschermde soorten (tabel 1 Flora- en faunawet) binnen de huidige Flora- en faunawet. Hiervoor geldt een vrijstelling van ontheffingsplicht voor de uitvoering van ruimtelijke ingrepen.
Uit het aanvullende onderzoek naar vissen en vleermuizen door Mertens (2005) blijkt de aanwezigheid van leefgebied voor vleermuizen. Onderzoeksgegevens mogen maximaal 3 jaar oud zijn in gebieden waar weinig of geen ruimtelijke of kwalitatieve veranderingen zijn opgetreden in de afgelopen drie jaar. Voor vleermuizen is het plangebied van bedrijventerrein Kleine Hoeven alleen in gebruik als foerageergebied en als voortplantingsgebied (enkele paarplaatsen) voor algemeen voorkomende soorten die niet bedreigd zijn. Gelet op de kwalitatieve afname van de inrichting van het plangebied en de beperkte functionaliteit van het gebied voor vleermuizen, kan actualisering van het onderzoek achterwege worden gelaten.
Er zijn geen voorgenomen sloopwerkzaamheden; het is dan ook niet nodig om een terzake deskundige op het gebied van vleermuizen te laten bepalen of actualisering van het vleermuisonderzoek noodzakelijk is.
Amfibieën
Het plangebied vormt een leefgebied voor enkele algemeen beschermde amfibieënsoorten, te weten Gewone pad, Bruine kikker en Middelste groene kikker. Deze soorten zijn beschermd vanuit tabel 1 Flora- en faunawet en niet meer in tabel 3, zoals genoemd in het rapport van 2004. Voor deze soorten geldt een vrijstelling voor de uitvoering van ruimtelijke ingrepen.
Reptielen
Er zijn geen recente waarnemingen van reptielen bekend uit het plangebied. Tevens is op basis van habitatvoorkeur geen geschikt biotoop voor reptielen geconstateerd.
Vissen
In het locatieonderzoek van 2004 wordt aangegeven, dat het plangebied mogelijk een leefgebied vormt voor het Bermpje. Het Bermpje heeft echter per 1 juli 2010 geen beschermstatus meer. Overige wijzigingen zijn niet van toepassing,
Overige soorten
Er zijn geen wijzigingen ten aanzien van de bevindingen van 2004. Het plangebied blijft een ongeschikt leefgebied voor overige soorten zoals beschermde dagvlinders of libellen.
Conclusie
Het locatieonderzoek natuurwaarden van 2004 is geactualiseerd naar vigerende wet- en regelgeving. Er zijn hierbij enkele wijzigingen geconstateerd. Er wordt evenwel geen noodzaak gezien voor de uitvoering van vervolgstappen om bestaande natuurwaarden te actualiseren.
Er zijn geen voornemens voor aanvullende kap- en/of sloopwerkzaamheden binnen het plangebied. Indien in de toekomst aanvullende werkzaamheden binnen het plangebied worden overwogen is mogelijk actualisatie van het onderzoek noodzakelijk. Door een terzake deskundige op het gebied van vleermuizen dient dan te worden bepaald of actualisatie van het bestaande vleermuizenonderzoek uit 2005 noodzakelijk is.
3.5 Landschap
Historisch landschap
Het oorspronkelijke landschap van Reusel bestaat uit lokale zandruggen, doorsneden met voornamelijk zuid-noord stromende waterlopen. In het zuiden overheersen de natte heide, de venen (Moeren) en een aantal vennen (De Bont, 1989).
Rond 1900 is het plangebied, volgens de historische kaart uit 1901, (Robas, 1991) (zie figuur 3.4) grotendeels in gebruik als akkerland. Het gaat daarbij om de zogenaamde bolle akkers (ten noorden en zuiden van de Hoeven). Dit gebied is relatief kleinschalig en er komen reeds kleine bewoningsconcentraties voor.
Ten zuiden hiervan begint het voormalige grootschalige heidegebied. In 1900 was al een groot deel hiervan ontgonnen (en in agrarisch gebruik genomen of bebost). De grootschalige (heide)ontginningen liggen ten zuiden van de Kleine Hoeven. Het gebied ten westen van de Hamelendijk (deelgebied I) was in gebruik als nat grasland met sloten (typische beekdalverkaveling).
De waterloop (Rouwense bogt) komt volgens deze kaart overeen met de huidige waterloop. Op de kaart zijn enkele wegen/paden te onderscheiden. Deze zijn inmiddels verdwenen.
Figuur 3.4: Historische kaart
Ruimtelijk structuurbeeld
De kern Reusel en de omgeving hebben de voor de Kempen kenmerkende noord-zuidstructuur. De beken (Raamsloop, Rouwenbogtloop, Hoevensche Loopje en Belevensche Loop) zijn hierin structurerende elementen. Tussen de beekdalen liggen de jongere ontginningen (voormalige woeste gronden) en de oude bouwlandcomplexen. De oude bouwlandcomplexen liggen rond de bebouwingskern van Reusel, veelal in de vorm van nog herkenbare bolle akkers. De bolle akkers aan de oostzijde van Reusel hebben alleen ten noorden van de provinciale weg hun landschappelijke waarde behouden. Door intensieve bebouwing, grondwerken en ruilverkavelingen is de landschappelijke waarde van het gedeelte ten zuiden van de provinciale weg beperkt (zie figuur 3.5).
Figuur 3.5: Ruimtelijke karakteristiek
Huidige landschapstypen
In de huidige situatie is een aantal karakteristieke verschillen in landschap nog zichtbaar (zie figuur 3.6). Hoewel de akkercomplexen nauwelijks meer herkenbaar zijn, is het gebied tussen de N284 en de Kleine Hoeven nog steeds kleinschalig en kent het veel bebouwing.
Figuur 3.6: Landschapstypen
Ten zuidoosten van de Kleine Hoeven begint het grootschalige open landschap. De bosgebieden aan de oostkant van het plangebied fungeren als overgang tussen beide landschappen. Kenmerkend voor de grootschalige heideontginningen zijn de rechte wegen met laanbeplanting. Het beekdal van de Rouwenbogtloop is nauwelijks meer herkenbaar in het landschap.
Landschapsplan
In februari 2008 is het 'Landschapsplan BT Kleine Hoeven' opgesteld. Dit plan geeft inzicht in de wijze waarop in de toekomst het bedrijventerrein in zijn omgeving zal worden ingepast. Gezien de specifieke ligging van het toekomstige bedrijventerrein streeft de gemeente een zorgvuldige landschappelijke inpassing na. Daarbij dient nadrukkelijk ingespeeld te worden op de directe omgeving van het terrein en op de verschillende gebiedskenmerken, die zich langs de grenzen van het bedrijventerrein voordoen. Het landschapsplan geeft bouwstenen en maatregelen per deelgebied, die worden geprioriteerd voor de korte en lange termijn.
3.6 Cultuurhistorie En Archeologie
Algemeen
De oudste vermeldingen van Reusel (Roselo) dateren uit de Hoge Middeleeuwen en hangen allemaal samen met de nabijgelegen Abdij Postel. Deze abdij heeft gedurende lange tijd zowel het wereldlijk als het geestelijk gezag uitgeoefend in Reusel.
Opgravingen nabij Reusel geven reeds aanwijzingen voor bewoning uit 8000 en 4000 voor Chr. Ook zijn resten uit de Bronstijd/IJzertijd aangetroffen en in de bebouwde kom van Reusel is een inheems-Romeinse nederzetting bekend.
Nog aanwezige cultuurhistorische waarden
In het zuiden van het plangebied zijn door bebouwing, grondwerken en ruilverkavelingen de cultuurhistorische- en landschappelijke waarden grotendeels verdwenen. De akkers zijn niet meer als oude akkercomplexen herkenbaar.
Archeologische Monumenten Kaart (AMK)
Op de AMK staan geen monumenten in het plangebied weergegeven. De dichtstbijzijnde monumenten liggen op circa 1300 m afstand van het plangebied en dateren uit de Steentijd, IJzertijd en Romeinse tijd.
ARCHeologisch Informatie Systeem (ARCHIS)
In ARCHIS staat geen archeologische vindplaats geregistreerd uit het plangebied. De dichtstbijzijnde ARCHIS meldingen liggen op circa 600 m afstand van het plangebied. De vindplaatsen dateren vanaf het Mesolithicum tot en met de Nieuwe tijd.
Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW)
Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) staat aangegeven of terreinen een hoge, een middelhoge of een lage indicatieve archeologische waarde bevatten. Deze kaart is onder andere gebaseerd op de aanname dat er een relatie bestaat tussen de bodemsoort en de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen.
Volgens de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW; ROB, 2001) geldt voor het deel van het plangebied ten westen van de Hamelendijk een middelhoge verwachting. Voor het gedeelte ten oosten van deze weg geldt een hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische waarden.
Archeologisch onderzoek
In de winter van 2003/2004 is een archeologisch onderzoek uitgevoerd ter plaatse van de locatie Kleine Hoeven (zie ook rapport Archeologisch onderzoek plangebied Kleine Hoeven te Reusel, Inventariserend Veld Onderzoek", Grontmij, Eindhoven, april 2004, doc.nr. 142204/31/RA001).
Doel van dit onderzoek is het opsporen van eventueel aanwezige archeologische resten en, voor zover mogelijk, een eerste indruk te geven van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging ervan.
Tijdens het Inventariserend Veld Onderzoek (IVO) is door middel van boringen mogelijk één archeologische vindplaats aangetroffen in het noordoostelijke deel van het plangebied. Hier zijn in twee boringen archeologische indicatoren waargenomen in wat wordt geïnterpreteerd als de B-horizont. Vanwege een verstoord bodemprofiel onder de B-horizont is het echter niet duidelijk of het een vindplaats betreft dan wel een sloot of venvulling. Indien het een archeologische vindplaats betreft kan het gaan om een klein nederzettingsterrein uit de IJzertijd/Romeinse tijd.
Op grond van de resultaten wordt door de provincie Noord-Brabant aanbevolen de kwaliteit (gaafheid en conservering), de aard, datering, omvang en diepteligging van de mogelijke vindplaats nader vast te stellen door middel van een waarderend onderzoek in de vorm van proefsleuven.
De gemeente heeft voor dit vervolgonderzoek in overleg met de provincie een programma van eisen opgesteld. Van 17 tot 27 juni 2008 heeft ACVU-HBS is een Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven uitgevoerd in het plangebied Kleine Hoeven.
In het centrale deel van het plangebied zijn humeuze vullingslagen aangetroffen van een ven dat ligt in een depressie in het pleistocene zand. De oevers van het ven waar zich eventuele bewoningsresten bevinden zijn mede met behulp van de uitgebreide proefsleuven in alle vier de windrichtingen vrijgelegd en onderzocht.
In de vier aangelegde proefsleuven zijn verspreid enkele greppels, paalkuilen en een kuil aangetroffen in combinatie met een beperkte hoeveelheid handgevormd aardewerk. De sporen vertonen onderling geen duidelijk verband en structuren zijn dan ook niet geïdentificeerd. Het voorkomen van de sporen lijkt incidenteel van karakter en houdt mogelijk verband met agrarische activiteiten. Alle vondsten zijn afkomstig uit het ven en zijn niet gevonden in archeologisch relevante sporen.
Mogelijk behoort het aangetroffen ijzertijdaardewerk tot een woonplaats waarvan de sporen buiten het plangebied (of de proefsleuven) liggen of zijn opgenomen in de bouwvoor. Voor een eventuele nederzetting komt het terrein ten westen van de oever van het ven het meest in aanmerking omdat dit het hoogste deel van het pleistocene zand is geweest en de vondsten zich aan deze zijde van het ven concentreren. Eventuele nederzettingsresten kunnen verstoord zijn aangezien de bouwvoor hier reikt tot in de C-horizont.
Binnen het plangebied Kleine Hoeven kan op basis van het uitgevoerde onderzoek geen vindplaats worden aangeduid. De aangetroffen archeologische resten zijn incidenteel van karakter en zijn mogelijk het resultaat van agrarische activiteiten. Van een waardering van een vindplaats conform de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie kan dan ook geen sprake zijn.
Het resultaat van het onderzoek is dat gesteld kan worden dat binnen het plangebied geen behoudenswaardige vindplaats is aangetoond en daarom het plangebied voor wat betreft de archeologie vrijgegeven kan worden voor verdere ontwikkeling en een vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.
Gemeentelijk archeologisch beleid
Het bovenstaande onderzoek is in lijn met het in oktober 2011 door de raad van Reusel - De Mierden vastgestelde beleidsplan Archeologische Monumentenzorg. Een actualisatie van het onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
3.7 Grondgebruik
Landbouw
Het grootste deel van het plangebied kent momenteel deels nog agrarische grond. Verspreid over het plangebied komt in afwachting van de planontwikkeling, alleen grasland voor.
Er is nog een tweetal loonbedrijven in het plangebied gevestigd. De gemeente heeft deze inmiddels aangekocht, maar de feitelijke leveringen moeten nog plaatsvinden. Bedrijf Faes Group heeft zich al in het plangebied gevestigd. De waterbergingen in het gebied zijn al aangelegd.
Als autonome ontwikkeling wordt verwacht dat een aantal agrarische bedrijven uit het plangebied zal verdwijnen.
Met de realisering van het bedrijventerrein Kleine Hoeven verdwijnt het agrarisch grondgebruik uit het plangebied.
Bebouwing
Veel bebouwing is de afgelopen jaren ten behoeve van de ontwikkeling al gesloopt. De resterende bebouwing in het plangebied is voornamelijk gesitueerd langs de wegenstructuur:
- langs de N284 (De Hoeven);
- langs de Kleine Hoeven;
- langs de Hamelendijk.
Naast de agrarische bebouwing (zie onder kopje "landbouw") zijn in het plangebied onder meer burgerwoningen, een gespecialiseerd verpakkingsbedrijf, een busremise en een stickerdrukkerij aanwezig. De bestaande bebouwing aan de Kleine Hoeven wordt in de feitelijke grondlevering nog allemaal gesloopt.
Voor de bebouwing langs de provinciale weg N284 (De Hoeven) is het opvallend dat de bebouwing ten noorden van de N284 het karakter van de in oorsprong aanwezige kleinschalige lintbebouwing nog grotendeels heeft behouden. Ook verkeert de bebouwing over het algemeen in een goede en verzorgde staat.
Voor de aanwezige bebouwing aan de zuidzijde van de N284 ligt dit anders. Door een combinatie van woningen en bedrijfsgebouwen is het kleinschalige karakter verloren gegaan en is ook nauwelijks sprake van een eenheid in bouwvormen, opstalgroottes en rooilijnen. Het beeld is diffuus en rommelig. Het merendeel van de bebouwing is inmiddels gesloopt. Figuur 3.7 geeft het actuele ruimtegebruik (voorjaar 2012) weer.
Figuur 3.7: Ruimtegebruik
Recreatie
In de omgeving van het plangebied liggen diverse vrij toegankelijke bos-, heide en natuurgebieden. Vooral de Peelse en Kroonvensche Heide zijn in recreatief opzicht aantrekkelijk. In de Kroonvensche Heide is een camping gesitueerd.
In het plangebied liggen bewegwijzerde wandel- en fietsroutes. De Kleine Hoeven en de Strook worden als recreatieve fietsverbinding gebruikt naar de zuidelijk gelegen heide- en bosgebieden van de Kroonvensche en Peelse Heide (waarin de Kleine en Grote Cirkel liggen). Bij de Peelse Heide is in 2008 een Natuurpoort geopend. Hier zijn activiteiten als een bezoekerscentrum, horecavoorzieningen, fietsverhuur, speelbos, survivalbaan, beeldentuin, maar ook gecombineerde parkeergelegenheid ontwikkeld.
Kabels en leidingen
In het plangebied liggen geen kabels en leidingen die beperkingen kunnen opleggen aan het grondgebruik of het bouwen.
De aanwezige kabels en leidingen liggen langs de openbare wegen en het betreft kabels voor telefonie, kabels voor de provinciale wegverlichting (N284) (Provincie Noord-Brabant), gasleidingen, waterleidingen en riolering (gemeente Reusel-De Mierden).
3.8 Verkeer
Het plangebied ligt direct ten zuiden van de N284. Deze weg is in het categoriseringsplan van de provincie Noord-Brabant gekarakteriseerd als gebiedsontsluitingsweg type I. Dit betekent dat een snelheidsregime geldt van 80 km/h en dat langzaam verkeer en zo mogelijk ook landbouwverkeer afgewikkeld wordt op een parallelstructuur. Erfaansluitingen op dit type weg zijn ongewenst. Het aantal kruispunten op de N284 is bij voorkeur beperkt.
Figuur 3.8: Verkeersstructuur
Overige wegen in en rond het bedrijventerrein hebben geen belangrijke verkeersfunctie en dienen te worden gekarakteriseerd als erftoegangsweg, type II, met uitzondering van de Hamelendijk. Deze laatstgenoemde weg is een erftoegangsweg, type I.
Hoofdstuk 4 Ambities En Uitgangspunten
4.1 Ambities
Nieuwe duurzame begrenzing
Het plangebied ligt in het buitengebied tussen de kern Reusel en het bedrijventerrein "De Sleutel" van de gemeente Bladel. Van oudsher vormen de beekdalen van de Rouwenbogtloop en de Raamsloop de begrenzing van de beide kernen en een waarborg voor de landschappelijke openheid tussen beide kernen. Door de ontwikkeling van bedrijventerrein De Sleutel (oostzijde) en de intensivering van de lintbebouwing aan de N284 (westzijde) zijn beide beekdalen hun begrenzende functie kwijtgeraakt. Het handhaven van de openheid tussen beide kernen is nog steeds gewenst. Nieuwe grenzen moeten worden gedefinieerd om deze openheid te kunnen garanderen (zie figuur 4.1).
De oostelijke begrenzing van deze duurzame open zone zal worden gevormd door de nieuwe loop van de Raamsloop. De Raamsloop zal tot aan de zuidzijde van het bestaande bedrijventerrein De Sleutel de huidige loop annex natuurontwikkelingsgebied blijven volgen. Vervolgens loopt de beek langs de zuidzijde van het bedrijventerrein over de reeds gerealiseerde plasberm. Vanaf de aanwezige houtwal zal de Raamsloop weer in noordelijke richting stromen (langs de westzijde van het bedrijventerrein De Sleutel). In de toekomst zal de Raamsloop via een ecoduiker aansluiten op de geplande nieuwe ecologische verbindingszone ten noorden van de provinciale weg N284.
De westgrens van de duurzame open zone zal in samenhang met de ontwikkeling van het bedrijventerrein Kleine Hoeven vorm krijgen. De bestaande bosgebieden zullen onderdeel gaan uitmaken van deze nieuwe westelijke begrenzing.
Figuur 4.1: Open zone Reusel - Bladel (huidige en toekomstige situatie)
Rouwenbogtloop als ecologische structuur
De Rouwenbogtloop is een gegraven bovenloop die zorgdroeg voor de ontwatering van diverse weijers of vennen bovenstrooms. De Rouwenbogtloop zelf is niet aangemerkt als EHS, maar wel als groenblauwe mantel en als zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen. De huidige natuurwaarden zijn gering door het intensieve grondgebruik. De reden voor de status is de abiotische potenties gekoppeld aan de variatie in bodem (o.a. door de ondiepe leemlagen), de beek en de relatief hoge grondwaterstand en of uittredend grondwater (kwel) in het beekdal.
De landschapsecologische relaties tussen het plangebied en zijn omgeving bestaat er uit dat het de ecologische schakel vormt tussen de bossen, heide en vennengebieden van de Peelsche en Kroonvensche Heide. In deze overwegend soortenarme naaldbossen bevinden zich enkele waardevolle voedselarme vennen en heiderestantjes. Enkele specifieke soorten gekoppeld aan wateren en grazige vegetaties (o.a. heide, grasland) zullen profiteren van natuurontwikkeling in het plangebied en vice versa. Benedenstrooms gaat de Rouwenbogtloop over in de Raamsloop. Hier liggen enkele broekbosjes en extensief beheerde graslanden, waarvan de natuurkwaliteit in de nabije toekomst zich zal uitbreiden in het kader van natuurontwikkeling- en beheer. Het gaat daarbij voornamelijk om amfibieën, planten en libellen.
Bij de ontwikkeling van bedrijventerrein Kleine Hoeven wordt voor de waterloop Rouwenbogtloop ingezet op een gecombineerde ontwikkeling van natuur en bedrijventerrein. De Rouwenbogtloop is als ecologische verbindingszone ingericht. Direct ten oosten hiervan zal een gebied met afwisselend bedrijfsbebouwing, waterberging en groene zomen worden ontwikkeld.
De te ontwikkelen ecologische verbindingszone van de Rouwenbogtloop zal de natuurkerngebieden in het zuiden en het natuurkerngebied/ecologische verbindingszone ten noorden van de N284 (Rouwenbogtloop en Raamsloop) verbinden. Daarnaast zal deze zone een functie vervullen in de afronding van het bedrijventerrein en als uitloopgebied van de woonwijk Haverekkers.
Positie bedrijventerrein Kleine Hoeven
Het nieuwe bedrijventerrein zal, zoals eerder in deze paragraaf is vermeld, zorg dragen voor een duurzame afronding van de verstedelijking van Reusel en een waarborg bieden voor de instandhouding van de landschappelijke openheid tussen Reusel en Bladel. Immers de bestaande grenzen van de open zone worden bij de ontwikkeling van bedrijventerrein Kleine Hoeven gerespecteerd en zelfs versterkt. Zo zullen de bestaande bosgebieden de groene stops vormen van de ontwikkeling van bedrijventerrein Kleine Hoeven en zal aan de oostzijde de overgang van bedrijventerrein De Sleutel naar de open zone een goede landschappelijke inpassing krijgen door de nieuwe loop van de Raamsloop. Deze duurzame afronding is in overeenstemming met het beleid van het Regionaal Structuurplan regio Eindhoven.
De duurzame afronding van de verstedelijking krijgt verder vorm door de inrichting van de Rouwenbogtloop als ecologische verbindingszone en de versterking van de hoofdstructuur van het gebied: aanleg van waterpartijen met gradiëntrijke milieus (drassige laagtes en ruigtes), groenranden en aanbrengen van laanbeplanting in combinatie met rode elementen (de bedrijfspanden).
Figuur 4.2: Verankering bedrijventerrein in het omliggende landschap
De te ontwikkelen ecologische verbindingszone van de Rouwenbogtloop zal de overgang vormen tussen de bestaande kern van Reusel (woongebied Haverekkers) in het westen en het nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein Kleine Hoeven in het oosten. Daarnaast ondergaat de niet afgeronde en onduidelijke rand van de bestaande kern aan de zuidzijde van de Wilhelminalaan, tussen de weg Haverekker en de Hamelendijk een verbetering in kwaliteit en eenduidigheid.
In het noorden zal bedrijventerrein Kleine Hoeven worden begrensd door de provinciale weg N284 en de aanwezige bebouwing langs de zuidzijde van de N284. De bestaande bebouwing vormt op dit moment geen duidelijke eenheid door de combinatie van woningen en bedrijfsgebouwen en de diversiteit aan bouwvormen en opstalgroottes. De benodigde renovatie van een aantal opstallen versterkt het diffuse en rommelige beeld. De ontwikkeling van het nieuwe bedrijventerrein zal een kwaliteitsimpuls bij de bestaande bebouwing te weeg dienen te brengen. Voor de eigenaren en/of gebruikers van deze bebouwing biedt de ontwikkeling van het nieuwe bedrijventerrein namelijk kansen voor herontwikkeling en een verbetering van de ontsluitingsmogelijkheden.
Duurzaam watersysteem
Voor bedrijventerrein Kleine Hoeven geldt dat het bestaande watersysteem gehandhaafd moet blijven en, indien mogelijk, het natuurlijk watersysteem moet worden hersteld. Daarom zal worden ingezet op een gecombineerde ontwikkeling van bedrijventerrein en natuur. Daarbij wordt gestreefd naar versterking van het natuurlijke watersysteem en toename van de ondiepe kwel. Dit kwelwater vormt de basis voor de gewenste ecologische verbindingszone van de Rouwenbogtloop. Hierbij wordt bovendien ruimte gezocht voor de realisatie van een natuurlijk(er) en veerkrachtig beeksysteem. 'Veerkrachtig' betekent dat tijdens hevige neerslag en piekafvoeren in de beek, waterberging kan plaatsvinden in de beekdalzone doordat delen van het beekdal vanuit de waterloop kunnen overstromen.
Verder geldt als doelstelling van het duurzaam stedelijk watersysteem dat versnelde afvoer van schoon regenwater moet worden voorkomen door waterconservering. Ook zal de afvoer van schoon regenwater naar de RWZI moeten worden beperkt door afkoppeling, infiltratie en vertraagde afvoer naar de Rouwenbogtloop. Tenslotte is het streven gericht op het waar mogelijk beperken van het gebruik van drinkwater voor laagwaardige toepassingen door benutting van regenwater en gebruik als proceswater.
Samenvattend kan worden gesteld dat op het Bedrijventerrein Kleine Hoeven sprake zal zijn van een duurzaam stedelijk watersysteem waarbij de randvoorwaarden worden bepaald door het natuurlijk watersysteem.
Om deze doelstellingen te kunnen realiseren zijn bij het ontwerp van het watersysteem in overleg met het waterschap de ontwerprichtlijnen opgesteld. Deze richtlijnen zijn beschreven in paragraaf 5.7 van deze toelichting, samen met de beschrijving van het duurzaam watersysteem op Bedrijventerrein Kleine Hoeven.
4.2 Uitgangspunten
4.2.1 Behoefteonderzoek
Voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein Kleine Hoeven is een behoefteonderzoek uitgevoerd. De uitkomsten hiervan zijn navolgend op hoofdlijnen beschreven.
Behoefte op korte termijn
De gemeente Reusel-De Mierden telt ruim 750 bedrijven en drie bedrijventerreinen met een totaal uitgegeven (netto) oppervlakte van 13 ha.
Kwantitatief gezien bestaat er behoefte aan bedrijventerrein in de gemeente, hetgeen blijkt uit de gemeentelijke wachtlijst (d.d. 25 november 2003). Na een schifting van deze wachtlijst op basis van de randvoorwaarden uit het provinciaal beleid en hardheid (% van de bedrijven op de wachtlijst dat mogelijk verhuist) resulteert een kwantitatieve vraag op de korte termijn in 79 bedrijven met een totale ruimtevraag van circa 10,5 ha.
Behalve de kwantitatieve behoefte, speelt nog een aantal andere aspecten een rol waarmee bij de planontwikkeling van Kleine Hoeven rekening dient te worden gehouden. Het gaat daarbij om kwalitatieve aspecten, te weten de branchering, de herkomst, de milieuzonering en het wonen op een bedrijventerrein:
- branchering: voornemen om gelijksoortige bedrijven te clusteren uit oogpunt van duurzaamheid en het voorkomen van onderlinge hinder tussen bedrijven. Voor Kleine Hoeven komen veel geïnteresseerden uit de sectoren bouwnijverheid, groothandel en industrie;
- herkomst: naast nieuwe bedrijvigheid is ook sprake van verplaatsing. De vertreklocaties bieden herontwikkelingsmogelijkheden. Een groot deel van de geïnteresseerde bedrijven is afkomstig uit woonwijken of uit grensgebieden van woonwijken en buitengebied. Het betreft hier circa 8,8 ha (op basis van gevraagd oppervlak op de wachtlijst);
- milieuzonering: voor Kleine Hoeven wordt een inwaartse zonering gehanteerd. Van belang is inzicht te hebben in de milieucategorieën van de bedrijven op de wachtlijst. De meeste bedrijven vallen binnen milieucategorie 3, daarnaast is een groot aantal bedrijven als milieucategorie 2 of 1 aan te merken. Bedrijventerrein Kleine Hoeven biedt in principe ruimte aan bedrijven uit milieucategorie 2, 3 en 4.
- Voor milieucategorie 4 geldt dat de milieubelasting moet passen binnen het karakter van een lokaal bedrijventerrein;
- wonen op een bedrijventerrein: nieuwvestiging van (bedrijfs)woningen wordt uitgesloten op Kleine Hoeven. Een enquête onder de bedrijven op de wachtlijst wijst uit dat in ieder geval 69 ondernemers desondanks hun inschrijving willen handhaven.
Behoefte op lange termijn
Op basis van de beperkte gegevens (geen gegevens van voor 1996, en na 1996 een beperkt aantal transacties) is het niet mogelijk een betrouwbare indicatie te geven van de lokale bedrijventerreinbehoefte in de gemeente Reusel-De Mierden op lange termijn.
Alvorens het Bedrijventerrein Kleine Hoeven te ontwikkelen is geïnventariseerd wat de vraag en het aanbod van bedrijfsruimten is. Voor wat betreft het aanbod (leegstand) aan bedrijfspanden was er op 1 januari 2009 de volgende stand van zaken:
- Lage Mierde 400 m²
- Hooge Mierde 600 m²
- Reusel 2.000 m²
In 2009 is tevens de behoefte aan bedrijfsvloeroppervlakte opnieuw geïnventariseerd. Op 1 april 2009 was er behoefte aan 110.353 m2 aan bedrijfsvloeroppervlakte.
Inpassing ruimtebehoefte
Wanneer het denkmodel van de SER (zie ook paragraaf 1.2) wordt gehanteerd, kan voor de gemeente Reusel-De Mierden worden geconcludeerd dat er onvoldoende ruimte beschikbaar is binnen het huidige aanbod en areaal. Er zijn ook onvoldoende mogelijkheden binnen de bestaande voorraad om in de behoefte te voorzien door gebruik te maken van meervoudig ruimtegebruik. Uitbreiding is noodzakelijk om op zowel korte als lange termijn aan de ruimtebehoefte te kunnen voldoen ten aanzien van lokale en kleinschalige (<5.000 m2) bedrijvigheid.
De beleidsuitgangspunten die de SER-ladder bij uitbreiding hanteert ten aanzien van locatiekeuze en kwaliteitsverbetering, zijn bij de ontwikkeling van Bedrijventerrein Kleine Hoeven meegenomen in en vertaald naar het uitgiftebeleid en het stedenbouwkundig plan. In de volgende subparagrafen wordt nader toegelicht op welke manier rekening is gehouden met de verschillende relevante waarden en belangen en hoe dit is afgewogen in een gebiedsgerichte aanpak.
4.2.2 Uitgiftebeleid
In mei 2006 heeft het college van B&W van Reusel-De Mierden voor bedrijventerrein Kleine Hoeven het uitgiftebeleid vastgesteld. In het kader van het vastgestelde uitgiftebeleid hanteert de gemeente een viertal instrumenten, te weten:
- 1. Randvoorwaarden: een bedrijf moet aan deze randvoorwaarden voldoen, wil het in aanmerking komen voor aankoop van een bedrijfskavel;
- 2. Prioriteitenstelling: een bedrijf kan een prioriteit krijgen indien zich een bepaalde situatie voordoet;
- 3. Optie-overeenkomst: alvorens over te gaan tot uitgifte kan een bedrijf een optie nemen op een kavel bedrijventerrein;
- 4. Koopovereenkomst met algemene voorwaarden: in de koopovereenkomst worden afspraken gemaakt met betrekking tot de verkoop van de kavel bedrijventerrein.
Deze instrumenten worden onderstaand nader toegelicht.
1. Randvoorwaarden
Indien een bedrijf voor een bedrijfskavel in aanmerking wenst te komen, moet dat bedrijf voldoen aan de volgende randvoorwaarden:
- het bedrijf moet voldoen aan de regels van het bestemmingsplan en het beeldkwaliteitplan;
- de oppervlakte van een kavel dient minimaal 1.000 m² en maximaal 5.000 m² te bedragen.
2. Prioriteitenstelling
Een bedrijf krijgt een prioriteit indien zich één van de volgende situaties voordoet:
- een milieuhinderlijk bedrijf wordt verplaatst uit een woonomgeving;
- een bedrijf heeft een lagere terreinquotiënt (oppervlakte bedrijventerrein gedeeld door het aantal werknemers dat het bedrijf genereert);
- bedrijven zijn bereid om, samen met een ander bedrijf, geschakeld te bouwen of overige intensiveringsopties (b.v. ondergronds en gestapeld bouwen, parkeren enz.) uit het bestemmingsplan in acht te nemen;
- een bedrijf is economisch en/of sociaal aan de gemeente Reusel-De Mierden gebonden.
3. Optie-overeenkomst
Alvorens over te gaan tot uitgifte kan een bedrijf een optie nemen op een kavel bedrijventerrein. Middels deze optie-overeenkomst worden afspraken gemaakt over de kosten, de duur, het verlengen, het eindigen en de overige voorwaarden van de optie.
4. Koopovereenkomst met algemene voorwaarden
Na het eindigen van de optie-overeenkomst kan een koopovereenkomst worden gesloten.
4.2.3 Uitgangspunten stedenbouwkundig plan
In het stedenbouwkundig plan is uitgegaan van een duurzame, gebiedsgerichte ontwikkeling van bedrijventerrein Kleine Hoeven. Voor deze duurzame ontwikkeling zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- het zoveel mogelijk ontzien van kwetsbare gebieden in de (directe) omgeving van het plangebied door een optimale inwaartse zonering en segmentering van het bedrijventerrein;
- toepassing van een duurzaam watersysteem, waarbij de randvoorwaarden door het natuurlijk systeem worden bepaald;
- een zorgvuldige landschappelijke inpassing waarbij landschappelijke en ecologische potenties optimaal worden benut;
- de inrichting en vormgeving van het duurzame bedrijventerrein moet zijn afgestemd op de kenmerken en kwaliteiten van de plek;
- het voorkomen van vervuilende emissies naar bodem, water en lucht;
- duurzaam veilige ontsluitingsstructuur met hoogwaardige fietsvoorzieningen;
- mogelijkheden voor flexibel, compact en duurzaam bouwen optimaliseren in het kader van het principe zorgvuldig ruimtegebruik;
- toepassen van een adequate segmentering om economische netwerken (kringlopen en productieketens), ecologische netwerken ( hergebruik van reststoffen, energie en water) en duurzame energie optimaal toe te passen;
- in het verdere planproces de mogelijkheden bezien voor een duurzame, sociaal veilige en innovatieve exploitatie en beheer van het bedrijventerrein.
Hoofdstuk 5 Algemene Beschrijving Plan
5.1 Algemeen
In dit hoofdstuk worden alle (inrichtings)aspecten van de voorgenomen ontwikkeling van bedrijventerrein Kleine Hoeven nader belicht. Aan de hand van de verschillende onderdelen, systemen en principes (bedrijfsbebouwing & segmentering, milieuzonering, ontsluitingsstructuur, ecologische structuur en watersysteem) wordt het plan beschreven. In dit hoofdstuk wordt het plangebied behandeld, zoals dat eerder in de toelichting (paragraaf 1.4) is beschreven. Met de ontwikkeling van het plangebied tot bedrijventerrein wordt voldaan aan de vastgelegde hoofd- en nevendoelstellingen (zie paragraaf 1.2). Ook is in de stedenbouwkundige opzet van het bedrijventerrein uitgegaan van de totale ontwikkeling van het plangebied tot bedrijventerrein. De ontwikkeling past binnen de uitgangspunten als benoemd in de voorgaande hoofdstukken.
5.2 Het Stedenbouwkundig Plan
Uitgangspunt voor bedrijventerrein Kleine Hoeven is een sterke verankering in het onder- en omliggende landschap. Er is gekozen voor een sterk en robuust landschappelijk casco bestaande uit een aantal bouwstenen die tezamen structuurbepalend worden in het gebied:
- de bestaande linten (en aanliggende bebouwing): landschappelijke onderdelen in en rond het bedrijventerrein voor verankering in de omgeving;
- de ecologisch verbindingszone van de Rouwenbogtloop in het westen en de ecologische verbindingszone van de Raamsloop in het oosten;
- de 'groene zone' (nieuw element) als centrale ontsluitingsas van het bedrijventerrein en structuurbepalende zone;
- nieuwe linten en bebouwingsaccenten: de dragers van bebouwde structuur;
- de velden: ruimte voor bedrijfsbebouwing.
In figuur 5.1 wordt het stedenbouwkundig plan weergegeven. Het stedenbouwkundig plan omvat twee fasen; besloten is om via dit bestemmingsplan alleen fase 1 te realiseren.
Figuur 5.1: Het stedenbouwkundig plan
5.3 Bedrijvigheid En Segmentering
Algemeen
Het te ontwikkelen bedrijventerrein Kleine Hoeven voorziet in de opvang van lokale bedrijvigheid met kavelgroottes van maximaal 5.000 m2. De vraag naar kavels groter dan 5.000 m2 dient te worden opgevangen met de ontwikkeling van het regionale bedrijventerrein Kempisch Bedrijvenpark.
Zorgvuldig ruimtegebruik
Voor de ontwikkeling van Kleine Hoeven als duurzaam bedrijventerrein is het thema zorgvuldig en efficiënt ruimtegebruik van groot belang. Het plan heeft in haar opzet op diverse manieren invulling gegeven aan dit thema:
- waar mogelijk koppeling bedrijfspanden (twee-onder-één-kap principe);
- mogelijkheid voor de realisatie van bedrijfsverzamelgebouwen;
- voor de kavels langs de Weijer in het westen van het plangebied zal een gezamenlijke parkeerzone aan de achterzijde van de kavels worden gerealiseerd. Deze parkeerzone zal onder voorwaarden (gebruik en beeldkwaliteit van de zone) worden uitgegeven aan de aanpalende bedrijven;
- hanteren van een minimale bebouwingshoogte van 6 meter (circa 2 bouwlagen) voor de bedrijfsbebouwing;
- kantoorruimtes inpandig realiseren (vergroot tevens de beeldkwaliteit en wanneer de kantooractiviteiten op de verdieping worden gerealiseerd verkleint dit de inbraakgevoeligheid van het bedrijfspand);
- de mogelijkheid tot het gezamenlijk in gebruik hebben van de niet bebouwde delen van de achterzijde van de kavel. Bijvoorbeeld voor een gemeenschappelijk parkeerterrein voor werknemers, een gemeenschappelijk opslagterrein of een gemeenschappelijk rangeerterrein. Hierdoor kan een efficiëntere kavelindeling en een hoger bebouwingspercentage worden bereikt. Bovendien ontstaat een rustig beeld wat ten goede komt aan de uitstraling van het terrein;
- combinatie van een duurzaam watersysteem en natuurontwikkeling (retentie- en infiltratievoorzieningen langs de wegen en de ecologische verbindingszone van de Rouwenbogtloop);
- benutting restruimtes in herontwikkelingsgebied De Hoeven als bedrijfskavel;
- de milieuruimte van stankcirkels benutten voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein (vestigen van niet-stankgevoelige bedrijvigheid binnen stankcirkel van (intensieve) veehouderijen).
Figuur 5.2: Voorbeelden van zorgvuldig ruimtegebruik
Figuur 5.3: Uitgeefbaar gebied Kleine Hoeven
Beekkavels
De Rouwenbogtloop wordt als ecologische verbindingszone ingericht. Direct ten oosten van deze zone zal een gebied met afwisselend bedrijfsbebouwing, waterberging en groene zomen worden ontwikkeld. Ook zal deze zone een functie kunnen vervullen als recreatief uitloopgebied voor de werknemers op het bedrijventerrein en de bewoners van Reusel.
De natuurlijke groene omgeving vormt een prachtige setting voor bedrijven die op zoek zijn naar een aantrekkelijke, hoogwaardige en representatieve locatie. Bovendien bestaat hier de mogelijkheid om gebouwen te integreren met de omringende natuur door een deel van het gebouw op (fragiele) kolommen te plaatsen. De natuur gaat onder het gebouw door: natuur en gebouw vloeien als het ware in elkaar over. De bijzondere locaties van het gebouw tegen de rotonde en het gebouw tegenover de Groene zone vragen om een uitdagende architectuur, zodat de bebouwing echte 'blikvangers' van Kleine Hoeven zijn.
Figuur 5.4: De beekkavels
Figuur 5.5: Impressie beekkavels
Bedrijvenclusters
Binnen de randen van het bedrijventerrein is sprake van een aantal bedrijvenclusters, de zogenaamde velden. De kavelgroottes variëren van 1.000 tot 5.000 m2.
Op verschillende structuurbepalende plaatsen is bijzondere bebouwing gepland. Het gaat daarbij om de bebouwingsobjecten rondom het eind van de Groene zone, op kruisingsvlakken van wegen en nabij de entrees van het bedrijventerrein. Zij vormen markante elementen op en aan de rand van het bedrijventerrein dan wel markeren de toegang tot het bedrijventerrein. Deze locaties vragen om een eigentijdse architectuur en een hoogwaardige inrichting van de kavel. In het beeldkwaliteitsplan Kleine Hoeven is hier nader aandacht aan besteed.
Figuur 5.6: Bedrijvenclusters
Figuur 5.7: Impressie bedrijvenclusters
Een deel van de bebouwing kan een collectieve functie hebben en kan worden ontwikkeld als bedrijfsverzamelgebouw of facilitycentrum voor het bedrijventerrein. In het facilitycentrum kunnen voorzieningen worden ondergebracht voor op bedrijven gerichte dienstverlening op het gebied van kopiëren, postverzorging e.d. dan wel het beschikbaar stellen van faciliteiten voor vergaderingen, presentaties, voorzieningen voor werknemers. Ook kan hier de parkmanagementorganisatie (de parkmanager) worden gehuisvest.
Binnen de bedrijvenclusters kunnen, waar wenselijk gezamenlijke binnenterrein worden gecreëerd. De interne ontsluitingsweg in het meest westelijke bedrijvencluster (zie figuur 5.1. Stedenbouwkundig plan) zou ook onderdeel uit kunnen maken van zo'n gezamenlijk binnenterrein.
Deze centrale binnenterreinen kunnen fungeren voor allerlei gezamenlijke, bedrijfsmatige activiteiten (o.a. rangeren, laden en lossen, centraal parkeren voor werknemers, opslag). Bezoekers komen alleen aan de voorzijde van de kavel. Vanwege de ingesloten ligging en de afsluitbaarheid van de binnenterreinen is een goede controle op de activiteiten mogelijk en worden de drukke bedrijfsmatige activiteiten aan het zicht onttrokken.
Bovendien kan de kavel efficiënter worden ingericht en doelmatiger worden gebruikt en ontstaat een veel rustiger beeld op de voor bezoeker toegankelijke delen van de kavel.
Herontwikkelingskavels De Hoeven
De bestaande bebouwing langs de zuidzijde van de provinciale weg N284 wordt grotendeels ingepast. In overleg met de eigenaren en/of gebruikers van deze bebouwing zal worden gezocht naar kansen voor herontwikkeling (in de vorm van een wijzigingsbevoegdheid is dit verankerd in onderhavig bestemmingsplan). De bestaande ontsluitingsmogelijkheid (op de drukke N284) zal worden verbeterd door gebruik te maken van de hoofdontsluitingsweg van het nieuwe bedrijventerrein gekoppeld aan de groene zone.
De aanleg van deze nieuwe ontsluiting heeft zowel een positieve uitwerking op de verkeersveiligheid op de N284 als op de bereikbaarheid van de bedrijven en woningen langs de N284. Bovendien kunnen aan deze nieuwe ontsluitingsweg volwaardige bedrijfskavels worden ontwikkeld. Nieuwe woningen zullen niet worden toegestaan langs de zuidzijde van de N284.
Figuur 5.8: Herontwikkelingskavels
5.4 Milieuzonering
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden en natuurgebieden. Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de door de VNG opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten (Bedrijven en milieuzonering, VNG, Den Haag, 2009 ). In het algemeen wordt door het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.
In de brochure "Bedrijven en milieuzonering" worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in categorieën. Dit betreft een indicatieve indeling, die gebaseerd is op een tweeledige invalshoek, te weten:
- emissies die zich laten vertalen in een ruimtelijke maat, te weten emissies van geur, geluid, stof en gevaar;
- een indeling gebaseerd op een index die de aspecten verkeersaantrekkende werking en visuele hinder weergeeft. Voor bodemverontreiniging en luchtverontreiniging is aangegeven of een bedrijfstype een verhoogde kans daarop geeft.
De indeling van de bedrijven en bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1 bij regels van dit bestemmingsplan), waarin de diverse aspecten van de bedrijven in normatief opzicht zijn weergegeven. Op grond van deze lijst kan men een beleidsmatige selectie maken van de op een terrein toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn op basis van de SBI-code in deze lijst opgenomen.
Per bedrijf wordt een waardering gegeven op de bovengenoemde aspecten en wordt aangegeven wat de gewenste minimale afstand tot woongebieden is. Deze gegevens met de op de diverse aspecten genoemde afstanden leiden vervolgens tot de indeling in een milieucategorie (volgens de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering", 2009) van de betreffende bedrijfsactiviteit.
Tabel 5.1: Milieuzonering VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (2009)
Milieucategorie | Aan te houden afstand (m) |
1 | 10 |
2 | 30 |
3 | 50 - 100 |
4 | 200 - 300 |
5 | 500 - 1000 |
6 | 1500 |
De genoemde afstanden betreffen de gewenste afstand tot een rustige woonwijk. Voor het omgevingstype "landelijk gebied met woningen" wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering" (Den Haag, 2009) aangegeven dat de milieuaspecten visueel en geluid gevoelig kunnen liggen. Voor de overige milieuaspecten (geur, stof, gevaar en verkeer) wordt voor dit omgevingstype aangegeven dat sprake kan zijn van een verminderde gevoeligheid ten opzichte van een rustige woonwijk. Daarmee zou een grotere afstand kunnen worden toegepast ten opzichte van de aangegeven te hanteren afstand in de VNG-uitgave.
Voor de situatie ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling van bedrijventerrein Kleine Hoeven is sprake van diverse woningen aan de terreinranden. De afstand tot deze woningen is gerespecteerd bij de indeling van het bedrijventerrein in te vestigen milieucategorieën. De te vestigen milieucategorieën zijn op de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
5.5 Ontsluitingsstructuur
Duurzaam veilig
Als algemeen uitgangspunt voor de ontsluitingsstructuur van bedrijventerrein Kleine Hoeven worden de principes van Duurzaam Veilig (wegcategorisering) toegepast, te weten: functioneel gebruik (voorkomen van onbedoeld gebruik), homogeen gebruik (voorkomen van grote verschillen in snelheid, richting en massa tussen de diverse groepen verkeersdeelnemers) en voorspelbaar gebruik (voorkomen van onzekerheden bij de verkeersdeelnemers).
Dit leidt tot een eenduidige, herkenbare en logische verkeersstructuur met een evenwicht in functie, vormgeving en gebruik van wegen
Externe ontsluitingsstructuur
Het beleid van de provincie is gericht op het beperken van het aantal aansluitingen op gebiedsontsluitingswegen. In dit kader wordt het bedrijventerrein via de rotonde op de N284 aangesloten. Onderzoek heeft uigewezen dat de capaciteit van de rotonde voldoende is om de extra verkeersproductie van het bedrijventerrein af te wikkelen.
Een koppeling van bedrijventerrein De Sleutel met het nieuwe bedrijventerrein via de weg Kleine Hoeven wordt als ongewenst beschouwd. Vanuit landschappelijk en ecologisch oogpunt is een dergelijke doorsnijding, naast de reeds aanwezige doorsnijding van de N284 minder gewenst. Derhalve wordt in de toekomst de functie van de Kleine Hoeven voor doorgaand verkeer opgeheven (symbolisch weergegeven met een schaar in figuur 5.1) en wordt de weg ingericht voor langzaam verkeer.
Interne ontsluitingsstructuur
De interne ontsluiting is erop gericht op veilige wijze de verschillende bedrijfspercelen te ontsluiten. De wegen op het bedrijventerrein zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen. Doorgaand verkeer over het bedrijventerrein dient zoveel mogelijk te worden vermeden. Alleen de Hamelendijk heeft in de huidige situatie en in de toekomst een beperkte functie voor doorgaand verkeer naar bestemmingen in het buitengebied.
De Hamelendijk, de centrale ontsluitingsweg die van west naar oost loopt (hierna: Hofstede) en de Nieuwe Linten (nieuw aan te leggen wegen) vormen de nieuwe ontsluitingsstructuur (de weg Kleine Hoeven is alleen voor langzaam verkeer ingericht) van het bedrijventerrein. De hoofdontsluitingswegen (Hamelendijk, de Hofstede en de meest zuidoostelijke ontsluitingsweg) worden ingericht met laanbeplanting aan weerzijden van de rijbaan. De overige bedrijfsontsluitingswegen hebben aan één zijde van de rijbaan laanbomen. Op deze manier wordt de hiërarchie van de wegen op het terrein zichtbaar. In de wegprofielen is verder ruimte gereserveerd voor waterberging en kabels en leidingen (onder het voetpad). Hierdoor ontstaan brede, doorgaande structurerende assen in het bedrijventerrein.
Figuur 5.9: Ontsluitingsstructuur
De centrale ontsluiting (Hofstede) wordt uitgevoerd als twee eenrichtingswegen. De overige wegen worden ingericht als tweerichtingswegen. Ook wordt voorzien in een nieuwe achterontsluiting van de bestaande bebouwing langs de N284. Mogelijk dat op termijn de erftoegangen op de N284 voor een groot deel kunnen verdwijnen en deze achterontsluiting (of een parallelstructuur van de N284, bijvoorbeeld een fietsstraat) ook gaat voorzien in de ontsluiting van de woonbebouwing.
Figuur 5.10: Profiel Hofstede
Fietsvoorzieningen
Langs de N284 zijn fietsvoorzieningen aanwezig. De Hamelendijk en de eenrichtingswegen van de Hofstede worden met fietsstroken ingericht. Bijkomend voordeel van fietsstroken is dat daarop niet mag worden gestopt of geparkeerd.
Daarnaast wordt vanuit Reusel (ter hoogte van de woonwijk Haverekkers) een fietsroute door de ecologische verbindingszone van de Rouwenbogtloop naar het bedrijventerrein gerealiseerd. De weg Kleine Hoeven wordt eveneens als fietspad ingericht.
Figuur 5.11: Profiel Kleine Hoeven (fietspad)
Parkeren
Voor het parkeerregime op het nieuwe bedrijventerrein is gekozen voor het principe 'parkeren op eigen terrein'.
Voor het parkeren op eigen terrein wordt de voorkeur gegeven aan gebouwde parkeervoorzieningen, bijvoorbeeld onder het bedrijfsgebouw, om zo invulling te kunnen geven aan het streven naar zorgvuldig ruimtegebruik.
In de profielen van de wegen is rekening gehouden met het voorkomen van parkeren in het openbaar gebied door het toepassen van hoge, brede banden, eventueel aangevuld met bodembedekkers of grasbermen. Daarnaast zijn er wegen met fietsstroken, waarop niet mag worden gestopt of geparkeerd.
5.6 De Ecologische Structuur
Algemeen
De toekomstige ecologische structuur op en aan de rand van het bedrijventerrein Kleine Hoeven zorgt voor een potentieel aantrekkelijk vestigingsmilieu voor de te vestigen bedrijven en een duurzame afronding van de verstedelijking. Tegelijkertijd worden verbindingen gelegd met reeds aanwezige natuurwaarden in de omgeving van het nieuwe bedrijventerrein (EHS). Hierdoor ontstaan in ecologisch, recreatief, landschappelijk en hydrologisch opzicht duurzame aan elkaar gekoppelde structuren.
De ecologische structuur is zodanig vormgegeven dat ecologische potenties in het gebied optimaal worden benut en de beschikbare ruimte zo efficiënt mogelijk wordt gebruikt. Dit betekent dat een koppeling wordt gelegd tussen de ecologische structuur en andere structuren op het bedrijventerrein: de landschappelijke structuur, de stedenbouwkundige structuur, de ontsluitingsstructuur, het watersysteem en de recreatieve structuur.
Voor de nieuwe ecologische en groenstructuur in het plangebied kan een aantal elementen worden onderscheiden. Deze zijn in het navolgende omschreven (zie ook figuur 5.12).
De groene invulling van de centrale ontsluitingsweg van west naar oost (Hofstede)
De centrale ontsluitingsweg van west naar oost in het plangebied krijgt een groene invulling. De breedte van de groenzone is in totaal 30 meter, waarvan 11 meter de centrale, groene as vormt. De 'groene zone' vormt in landschapsecologisch opzicht een 'groene' verbinding tussen de bestaande bospercelen, de Raamsloop aan de oostelijke rand van het gebied en de Rouwenbogtloop in het westen. Naast droge worden ten dele ook meer vochtige milieus ontwikkeld. Deze meer vochtige milieus zullen ontstaan doordat de Groene zone wordt ingezet voor de infiltratie/opvang van neerslag. De 'groene zone' is een geschikt biotoop voor o.a. dagvlinders (vochtig tot droog milieu) en (kleine) zoogdieren (incl. vleermuizen).
De Rouwenbogtloop
Op dit moment zijn de gronden buiten het plangebied grenzend aan de Rouwenbogtloop intensief in gebruik bij de landbouw en is er sprake van een relatief diep ingesneden waterloop ter plaatse van het plangebied van het bedrijventerrein. Er zijn geen belangwekkende natuurwaarden aanwezig. Waterschap, gemeente en provincie geven in hun beleid geen prioriteit aan het gebied (waterplan, StructuurvisiePlus, geen EHS, geen locatie voor waterberging e.d.). Daarnaast is geen aansluiting (geen EHS, natuurontwikkelingsgebied of EVZ) voorzien van dit gebied richting het noorden (dal van de Rouwenbogtloop). Er is dus sprake van een geïsoleerde situatie. Gezien de beleidsmatig geringe prioriteit worden er in de autonome situatie geen investeringen verwacht die de natuur- en landschapskwaliteit zullen versterken.
Echter, vanuit de potenties van dit gebied (o.a. lokale kwel) en vanuit de visie van de gemeente om het bedrijventerrein als integrale gebiedsontwikkeling (bedrijven, natuur en herstructurering De Hoeven) te ontwikkelen is toch gezocht naar een combinatie van bedrijventerrein, waterberging en natuurontwikkeling.
De Rouwenbogtloop wordt als ecologische verbindingzone (gemiddelde breedte circa 50 meter) ingericht met een halfbeschaduwde licht slingerende bovenloop. Hierdoor zal ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden kunnen plaatsvinden. Het gebied kan worden gezien als een stapsteen tussen de RNLE Peelse, Kroonvense en Cartierheide bovenstrooms en de benedenstrooms gelegen beekdalen van de Rouwenbogtloop en Raamsloop.
De beek vervult een belangrijke functie voor stromingminnende fauna zoals het Bermpje en de Weidebeekjuffer. In het beekdal ziet men bloemrijke, matig voedselrijke graslanden en ruigten. Planten als Veldrus, Blauwe knoop, Zwarte zegge, Scherpe boterbloem, Pinksterbloem en Egelboterbloem kleuren het landschap. Dagvlinders als Oranjetipje, Bruin zandoogje en Hooibeestje profiteren van de bloemrijke vegetaties.
In de ecologische verbindingzone zijn natuurlijke, goed gestructureerde laagtes en poelen aanwezig. Deze poelen worden bevolkt door ondermeer Kleine watersalamander en Gewone pad. Ze worden zo vormgegeven dat ze op termijn ook door Poelkikker en Heikikker gekoloniseerd kunnen worden. Ook libellen als Gewone oeverlibel, Platbuik, Smaragdlibel kunnen hier verwacht worden. Mogelijk kan de zeldzamere Koraaljuffer zich hier ook vestigen. Ook de waterpartijen, aangelegd voor waterberging, vormen geschikte leefgebieden voor diverse soorten libellen en amfibieën.
Dwars op de waterloop ligt een brede houtsingel. Deze singel kent een gevarieerde boom- en struiklaag (eik, els, vuilboom, lijsterbes e.d.) en vormt een geschikte zone voor dagvlinders als Landkaartje, Bont zandoogje en Koevinkje en broedvogels als Grasmus, Roodborsttapuit en Geelgors.
Tot slot bestaat er de mogelijkheid om zo vanuit het werk en Reusel een 'rondje om' te maken door het beekdal. Vanaf het fietspad heb je een mooi overzicht op het natuurgebied.
De voorgenomen ontwikkeling van de Rouwenbogtloop als ecologische verbindingszone kan worden gezien als een zeer waardevolle aanvulling op het vigerende beleid en de daarvoor beschikbare middelen. Immers, aan de Rouwenbogtloop is een geringe beleidsmatige prioriteit toegekend. Dit betekent dat investeringen achterwege zullen blijven en de bestaande situatie waarbij belangwekkende natuurwaarden ontbreken, blijft voortbestaan. De ontwikkeling van bedrijventerrein Kleine Hoeven biedt die kans voor natuurontwikkeling nu juist wel. De voorgestelde natuurontwikkeling van de Rouwenbogtloop en de Raamsloop is een logische stap in het kader van het natuur- en landschapsbeleid van de gemeente Reusel-De Mierden.
De inrichting van de Rouwenbogtloopt vloeit voort uit de invulling die de gemeente in het kader van het toen geldende Rood met Groen-beleid heeft gegeven. Hierbij heeft de gemeente ook extra landbouwgronden omgezet in natuur. Deze voorgestelde Rood met Groen-invulling wordt gehandhaafd. Hiermee is op voldoende wijze toepassing gegeven aan hoofdstuk van de Verordening ruimte en dan vooral aan artikel 2.1.
Figuur 5.12: Gereserveerde gronden voorheen geldend Rood met Groen-beleid
Figuur 5.13: Ecologische en groenstructuur
Bestaande bospercelen in of aan de rand van het plangebied
De bestaande bospercelen worden thans gekenmerkt door (monotoon) naaldbos en deels loofhout/loofbomen. De overgang naar het agrarisch gebied is abrupt. In het kader van de ontwikkeling van bedrijventerrein Kleine Hoeven is het voorstel om de randen van deze bospercelen om te vormen tot gevarieerde zomen. Bij voorkeur wordt het bos omgevormd naar natuurbos: voornamelijk loofbomen met een enkele naaldboom, open plekken en struweel. Het omgevormde bos biedt een geschikt leefmilieu voor bosvogels en (kleine) zoogdieren en sluit aan op de landschappelijke open zone en de ecologisch in te richten Raamsloop.
De Raamsloop
De Raamsloop is van groot belang in de afronding van de duurzame open zone tussen het nieuwe bedrijventerrein Kleine Hoeven en het bestaande bedrijventerrein De Sleutel. De gemeente Reusel-De Mierden en Waterschap De Dommel hebben in hun gezamenlijk waterplan opgenomen om in de periode 2006 - 2008 10 hectare van het beekdal van de Raamsloop (her)in te richten en één blauwe knoop te realiseren. Vervolgens zal in periode 2008 - 2012 nog eens 10 hectare van het beekdal worden (her)ingericht en worden nog eens vier blauwe knopen (circa 60 ha) gerealiseerd. De herinrichting is reeds in uitvoering.
5.7 Het Duurzaam Watersysteem
Doelstellingen duurzaam stedelijk watersysteem
Voor bedrijventerrein Kleine Hoeven geldt dat het bestaande watersysteem gehandhaafd moet blijven en, indien mogelijk, het natuurlijk watersysteem moet worden hersteld. Hiertoe wordt ingezet op een gecombineerde ontwikkeling van bedrijventerrein en natuur. Daarbij wordt gestreefd naar versterking van het natuurlijke watersysteem en toename van de ondiepe kwel. Dit kwelwater vormt de basis voor de gewenste ecologische verbindingszone van de Rouwenbogtloop. Hierbij wordt bovendien ruimte gezocht voor de realisatie van een natuurlijk(er) en veerkrachtig beeksysteem. 'Veerkrachtig' betekent dat tijdens hevige neerslag en piekafvoeren in de beek, waterberging kan plaatsvinden in de beekdalzone doordat delen van het beekdal vanuit de waterloop kunnen overstromen.
Verder geldt als doelstelling van het duurzaam stedelijk watersysteem dat versnelde afvoer van schoon regenwater moet worden voorkomen door waterconservering. Ook zal de afvoer van schoon regenwater naar de RWZI moeten worden beperkt door afkoppeling, infiltratie en vertraagde afvoer naar de Rouwenbogtloop. Tenslotte is het streven gericht op het waar mogelijk beperken van het gebruik van drinkwater voor laagwaardige toepassingen door benutting van regenwater en gebruik als proceswater.
Samenvattend kan worden gesteld dat op het bedrijventerrein Kleine Hoeven sprake zal zijn van een duurzaam stedelijk watersysteem waarbij de randvoorwaarden worden bepaald door het natuurlijk watersysteem.
Ontwerprichtlijnen
Om bovenstaande doelstellingen te kunnen realiseren zijn de volgende ontwerprichtlijnen van toepassing:
- de afvoer en berging van overtollige neerslag dient binnen het plangebied te worden opgelost;
- bij de inrichting van het bedrijventerrein wordt voldoende ruimte gereserveerd voor transport, infiltratie en berging van regenwater;
- bij de ecologische inrichting van de Rouwenbogtloop wordt ruimte gezocht voor de realisatie van een veerkrachtig beeksysteem;
- de inrichting van de watersystemen wordt zoveel mogelijk afgestemd op het karakter van de inheemse (natte) natuurwaarden;
- de afvoer vanuit het gebied naar het ontvangende oppervlaktewater mag maximaal 1,0 l/s per hectare bedragen bij een neerslaggebeurtenis met een herhalingstijd van T=10 jaar, dit betekent dat de bergingscapaciteit van infiltratie- en retentievoorzieningen toereikend dient te zijn om een neerslaghoeveelheid van 40 mm te kunnen bergen;
- het huidige grondwaterregime dient minimaal gehandhaafd te blijven, oftewel er dient "waterneutraal" te worden gebouwd;
- de waterpeilen mogen fluctueren conform de natuurlijke variatie, er wordt geen water ingelaten ten behoeve van peilbeheer;
- de daken van de gebouwen mogen direct worden afgekoppeld, het hemelwater afkomstig van de wegen en parkeerterreinen dient een zuiveringsstap te ondergaan (bijvoorbeeld via een bodempassage);
- schone en vuile waterstromen dienen te worden gescheiden;
- om waterkwaliteitsproblemen te voorkomen dient enige doorstroming van oppervlaktewaterstelsels te worden gehandhaafd.
Bij de ontwikkeling van een zo schoon mogelijk regenwaterafvoersysteem dient instroom van verontreinigingen en menging van verontreinigd en schoon water zo veel mogelijk te worden voorkomen. Dit kan worden bereikt door:
- bij de indeling van het bedrijventerrein rekening te houden met de mate waarin de bedrijfsactiviteiten een belasting voor het watersysteem kunnen vormen;
- lokale zuivering van in meer of mindere mate verontreinigd water;
- voorkomen van het gebruik van vervuilende (uitlogende) bouwmaterialen;
- voorkomen van het gebruik van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen;
- beperken van het strooien bij gladheid.
Voor de onkruid- en gladheidbestrijding kunnen alternatieve maatregelen worden opgesteld die geen belasting vormen voor het milieu.
Uitwerking duurzaam watersysteem
In overleg met het Waterschap De Dommel is het duurzaam watersysteem voor bedrijventerrein Kleine Hoeven opgesteld. De resultaten van dit overleg zijn neergelegd in de "Watertoets Bedrijventerrein Kleine Hoeven" (Grontmij, juli 2004, doc.nr. 142204/31/Wa10). Onderstaand wordt een samenvatting van deze watertoets gegeven.
Op de hogere delen van het bedrijventerrein wordt het hemelwater afkomstig van de wegen en parkeerterreinen rondom de bedrijfsgebouwen afgevoerd naar greppels langs de wegen. Vanuit deze greppels infiltreert een deel van het water vervolgens in de bodem (de afwateringshoofdstructuur en de ligging van de regenwaterafvoersystemen zijn weergegeven in figuur 5.14 en 5.15).
Figuur 5.14: Hoofdstructuur afwatering
Het overige deel van het aangevoerde hemelwater dat niet in de greppels geborgen kan worden, wordt afgevoerd naar enkele centraal gelegen infiltratievelden in de groenstructuren binnen het bedrijventerrein. De oppervlakkig gelegen greppels en infiltratievelden zijn niet permanent gevuld met water, alleen tijdens perioden met neerslag zal water in de infiltratievoorzieningen zichtbaar zijn.
Door toepassing van oppervlakkig gelegen infiltratievoorzieningen voor de verwerking van hemelwater afkomstig van de wegen en parkeerterreinen, zijn in geval van calamiteiten eventuele verontreinigingen beter zichtbaar en relatief eenvoudiger te saneren dan wanneer ondergronds gelegen infiltratievoorzieningen worden toegepast.
Het hemelwater afkomstig van de daken van de gebouwen wordt op de hogere delen van het terrein afgevoerd infiltratiesystemen. Vanuit een dergelijke berging kan het hemelwater vervolgens infiltreren naar de omliggende bodem.
Door de ondiepe grondwaterstanden en slechte doorlatendheid van de bodem in het beekdal, is in het westelijk deel van het bedrijventerrein de infiltratie van hemelwater niet goed mogelijk. Het hemelwater afkomstig van zowel de daken van de gebouwen als de wegen en parkeerterreinen gelegen in de lagere delen van het terrein wordt dan ook afgevoerd naar een retentievoorziening in het beekdal.
De retentievoorziening wordt ingericht als een zuiveringsmoeras waarin het hemelwater een zuivering ondergaat alvorens vertraagd te worden afgevoerd naar de beek. Bij de aanleg van de retentievoorziening in het beekdal dient voorkomen te worden dat de aanwezige leemlagen worden doorsneden. De leemlagen zijn van invloed op het functioneren van het lokale grondwatersysteem en dus van belang voor het herstel van de oorspronkelijke natte natuurwaarden.
De infiltratievoorzieningen worden via een overstortconstructie aangesloten op de greppels. De greppels langs de wegen, de centrale infiltratievelden en uiteindelijke de retentievoorziening in het beekdal zijn eveneens aan elkaar gekoppeld.
Indien de bergingscapaciteit van de verschillende voorzieningen tijdens extreme neerslaggebeurtenissen niet toereikend is, kan het overtollige water via dit stelsel van greppels en infiltratievelden worden afgevoerd naar de centrale retentievoorziening. Vanuit de retentievoorziening in het beekdal kan het water dan worden geloosd op de Rouwenbogtloop.
Bij de nadere uitwerking van het waterhuishoudingsplan voor het bedrijventerrein dient de afwatering van buiten het plangebied gelegen gronden die in de huidige situatie via het plangebied afwateren, gewaarborgd te blijven.
Voor bedrijventerrein Kleine Hoeven wordt als uitgangspunt gehanteerd dat regenwater en vuilwater via gescheiden systemen worden afgevoerd. Het vuilwater afkomstig van het bedrijventerrein kan zijn samengesteld uit huishoudelijk afvalwater en proceswater. Het huishoudelijk afvalwater wordt via een dwa-riolering verzameld en geloosd in het bestaande rioleringssysteem om vervolgens te worden afgevoerd naar de RWZI. Vooralsnog wordt er vanuit gegaan dat er mogelijkheden bestaan om het te ontwerpen stelsel voor Kleine Hoeven aan te takken op het bestaande stelsel van de gemeente Reusel-De Mierden.
Het aanbod van proceswater afkomstig van het bedrijventerrein kan in de huidige fase van de planvorming nog niet worden vastgesteld. Het is onbekend of de afvoercapaciteit van het bestaande (gemengde) rioolstelsel en de beschikbare capaciteit van de RWZI toereikend zijn voor de verwerking van proceswater afkomstig van het toekomstige bedrijventerrein. Op basis hiervan wordt geadviseerd om de vestigingsmogelijkheden van bedrijven met een significante proceswaterafvoer in overleg tussen waterschap en gemeente te bepalen. Dit kan betekenen dat de vestigingsmogelijkheden voor dergelijke bedrijven worden beperkt of dat zuivering op eigen terrein verplicht wordt gesteld.
Benutting van regenwater voor proces- of gebruikswater is in een duurzaam watersysteem gewenst. Hiermee wordt het gebruik van drinkwater beperkt en kan de benodigde berging kleiner worden. In de berekening van het benodigde oppervlak voor de berging van het regenwater is hier vooralsnog geen rekening mee gehouden. De mogelijkheden voor (her)gebruik van regenwater of proceswater zijn sterk afhankelijk van het type bedrijvigheid en de behoefte aan dergelijk water (B-kwaliteit). Omdat in de huidige fase van de planvorming nog niet bekend is welk type bedrijvigheid zich op het bedrijventerrein zal vestigen, wordt geadviseerd om de mogelijkheden voor benutting van proceswater of gebruikswater in overleg tussen gemeente, waterschap en waterbedrijf te bepalen.
Figuur 5.15: Ligging regenwaterafvoersystemen
Ruimtebehoefte waterhuishoudkundige voorzieningen
Om een indruk te verkrijgen van de benodigde ruimte voor de berging en afvoer van hemelwater afkomstig van de verharde oppervlakken binnen het plangebied, is een globale berekening uitgevoerd.
Het uitgeefbare oppervlak binnen Kleine Hoeven bedraagt circa 12,2 hectare, waarvan al ca. 0,5 hectare is uitgegeven. Het verharde oppervlak in de openbare delen van het plangebied bedraagt circa 2,4 ha (zie ook figuur 5.3) . Indien wordt aangenomen dat het uitgeefbare oppervlak geheel wordt verhard, bedraagt het totale verharde oppervlak binnen het plangebied circa 20 ha. Hiervan watert circa 85% af op een bovengronds gelegen voorziening zoals een infiltratiegreppel, infiltratieveld of retentievijver en circa 15% op een andere (eventueel ondergrondse) voorziening.
De bergingscapaciteit van de regenwaterafvoervoorzieningen moet toereikend zijn om een neerslaghoeveelheid van 40 mm te kunnen bergen, oftewel circa 8.600 m3 voor de bovengronds gelegen voorzieningen en circa 1.400 m3 voor andere (ondergrondse) voorzieningen. Na het bouwrijp maken van de locatie bedraagt de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) minimaal 1 m-mv ter plaatse van de wegen. Dit betekent dat verschillende typen infiltratiesystemen kunnen worden toegepast.
Ten aanzien van de bovengronds gelegen voorzieningen wordt onderscheid gemaakt tussen infiltratiegreppels en – velden in de hogere delen en bergingsvijvers in het beekdal van de Rouwenbogtloop. De bovengronds gelegen infiltratievoorzieningen worden aangelegd in de groenzones binnen het plangebied en hebben een totale bergingscapaciteit van circa 3.600 m3. Uitgaande van een gemiddelde maximale waterdiepte in de voorzieningen van circa 0,3 m, is voor de bovengronds gelegen infiltratievoorzieningen een oppervlak gereserveerd van totaal 12.000 m2. De bergingsvijvers in het beekdal hebben een totale bergingscapaciteit van circa 5.000 m3. Dit betekent dat tijdens een neerslaggebeurtenis met een herhalingstijd van T=10 jaar, de bergingsvijvers in het beekdal een totaal oppervlak beslaan van circa 14.500 m2 bij een gemiddelde waterdiepte van 0,35 m. In de praktijk zal dan een aanzienlijk deel van het beekdal binnen het plangebied worden ingezet voor de berging van hemelwater.
Calamiteiten
Mocht zich een calamiteit voordoen, dan bestaat het gevaar dat verontreinigende stoffen vrijkomen en met het regenwater terecht kunnen komen in het oppervlaktewater. Om een dergelijke calamiteit te kunnen beheersen is het gewenst om de verschillende greppels af te kunnen sluiten (bijv. klepconstructie of dam). Door de watergang zo snel mogelijk na het optreden van een calamiteit af te sluiten wordt de verontreiniging geïsoleerd en wordt het schoon te maken gebied zo klein mogelijk gehouden.
Toetsing ontwerp
Bij brief van 11 augustus 2006 (kenmerk U-06-05989) heeft het waterschap medegedeeld dat zij kan instemmen met de inhoud van de "Watertoets Bedrijventerrein Kleine Hoeven (2004)" en het het bestemmingsplan bedrijventerrein Kleine Hoeven. In overleg tussen de gemeente en het Waterschap heeft het Waterschap aangegeven nog steeds achter het waterhuishoudingsplan van destijds te staan.
5.8 Bouwrijp Maken
Voor de gebruiksmogelijkheden van een bedrijventerrein dient het terrein voldoende ontwaterd (verschil aanlegniveau en grondwaterstand) te zijn. De ontwateringsdiepte dient te voldoen aan bepaalde criteria c.q. eisen. Deze eisen ten aanzien van de ontwateringsdiepte hangen af van de bestemming van het betreffende deel van het gebied. Op basis van de ontwateringscriteria worden de bouw- en wegpeilen bepaald. Echter, specifieke factoren als aansluiting op de omgeving, afwatering en toegankelijkheid van de bebouwing zijn tevens bepalend voor de uiteindelijke bouw- en wegpeilen.
5.9 Parkmanagement
In dit hoofdstuk is een aantal duurzaamheidsmaatregelen voor de beheerfase beschreven die het ambitieniveau weergeeft dat de gemeente Reusel-De Mierden met het nieuwe bedrijventerrein voor ogen heeft. Om de genoemde kwaliteiten ook in de toekomst te kunnen waarborgen, en daarmee de zogenaamde levenscyclus van een bedrijventerrein te completeren, heeft de gemeente het voornemen om parkmanagement in te voeren op Kleine Hoeven.
Figuur 5.16: Levenscyclus bedrijventerreinen
De parkmanagementorganisatie van Kleine Hoeven kan ook ten dienste staan van de bestaande bedrijventerreinen in de gemeente. Mogelijk kan ook het nabij gelegen bedrijventerrein De Sleutel in Bladel deel uitmaken van de parkmanagementorganisatie. Op de bestaande bedrijventerreinen in de gemeenten Reusel-De Mierden en Bladel wordt momenteel onderzocht of een vorm van parkmanagement tot stand kan komen.
Het ligt in de bedoeling om één parkmanagementorganisatie voor zowel het nieuwe als de bestaande bedrijventerreinen in de gemeente Reusel-De Mierden (en eventueel ook Bladel) op te richten. Ook wordt op termijn een koppeling met het Kempisch bedrijvenpark (KBP) niet uitgesloten.
Figuur 5.17: Menukaart parkmanagement
Voor het nieuwe bedrijventerrein Kleine Hoeven dienen de mogelijkheden voor parkmanagement nader te worden onderzocht. Het gaat daarbij om de onderdelen van parkmanagement die worden aangeboden (basispakket en optioneel pakket), de organisatie van het parkmanagement (juridische vorm, zeggenschap, financiën en verantwoordelijkheden) en de verankering van het parkmanagement (gronduitgifte). In dit kader zal ook worden onderzocht op welke wijze de koppeling tussen het nieuwe terrein en de bestaande bedrijventerreinen kan plaatsvinden.
Hoofdstuk 6 Milieuaspecten
6.1 Algemeen
In dit hoofdstuk komen de verschillende milieuaspecten die samenhangen met de ontwikkeling van bedrijventerrein Kleine Hoeven aan bod. Aan de beschrijving van deze milieuaspecten liggen diverse onderzoeken ten grondslag. Een overzicht van de uitgevoerde onderzoeken is opgenomen in paragraaf 1.6 van deze toelichting.
6.2 Natuur
Soortcompensatie
Op basis van de uitgevoerde natuurinventarisaties en de actualisatie hiervan in maart 2012 (zie ook paragraaf 3.4 van deze toelichting) kan worden geconcludeerd dat geen ontheffing in het kader van de Flora en faunawet noodzakelijk is .
Over de overwintering van vleermuizen in gebouwen kon het uitgevoerde onderzoek geen duidelijkheid geven. Om eventuele slachtoffers onder deze beschermde soorten te voorkomen, dienen huizen en gebouwen niet in de winterperiode (oktober t/m maart) te worden gesloopt. Om verstoring van vleermuizen in de paarperiode te voorkomen dienen de bekende paarplaatsen voor de tweede helft van augustus gesloopt te worden. Wanneer met deze randvoorwaarden rekening wordt gehouden in de planning van de sloop van de gebouwen is hiervoor geen ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Verder geldt voor de aanwezige broedvogels een gedragscode. Het is verstandig om de werkzaamheden buiten het broedseizoen (1 maart -15 juli) uit te voeren.
Natuurcompensatie EHS
De ontwikkeling van bedrijventerrein Kleine Hoeven kan mogelijk verstoring van de aanwezige natuurwaarden in de bosgebieden direct ten oosten van de voorgestelde bedrijventerreinontwikkeling ten gevolge hebben. Deze bosgebieden maken onderdeel uit van de EHS, zodat een beleidsmatige compensatie van deze mogelijke verstoring nodig is. In gangbare gevallen wordt uitgegaan van compensatie van 35% van de oppervlakte binnen de 50 dB(A)-contour. De bosgebieden ten oosten van de voorgestelde bedrijventerreinontwikkeling hebben tezamen een oppervlakte van circa 3,7 hectare, waarvoor de compensatie - als gevolg van mogelijke verstoring - 1,3 hectare (35% van 3,7 ha) bedraagt.
De ontwikkeling van bedrijventerrein Kleine Hoeven leidt niet tot een fysieke aantasting van het vastgestelde EHS-beleid.
De ontwikkeling van bedrijventerrein Kleine Hoeven voorziet in de omvorming van de randen van deze bospercelen tot gevarieerde zomen en natuurbos. Het omgevormde bos biedt meer diversiteit aan leefmilieus voor allerlei soorten planten en dieren dan in de huidige situatie. Daarnaast wordt in de planopzet nieuwe natuur ontwikkeld door de aanleg van ecologische verbindingszones langs de Rouwenbogtloop en de Raamsloop. Tezamen met de uitvoering van het gemeentelijk beleid 'Gronden voor Beleid' (zie paragraaf 2.5) wordt de natuurfunctie ter plaatse en in de omgeving van het plangebied versterkt en wordt voorzien in de benodigde natuurcompensatie van bedrijventerrein Kleine Hoeven als gevolg van mogelijke verstoring van elementen van de EHS.
6.3 Geluid
Op 31 augustus 2011 heeft de Raad van State uitspraak gedaan over het bestemmingsplan Kleine Hoeven 2009 (nr. 201009810/1/R3) en geconcludeerd dat het verkeersonderzoek en daarvan afgeleid onder andere het onderzoek naar geluidhinder als gevolg van het wegverkeer in de omgeving van bedrijventerrein Kleine Hoeven, niet toereikend waren.
In het kader van voorliggend plan heeft SRE Milieudienst een uitgangspuntennotitie opgesteld waarin de verkeersgegevens zijn herzien en een nieuw akoestisch onderzoek uitgevoerd. In bijlagen 10 en 11 zijn deze rapportages opgenomen. Onderstaand worden de belangrijkste resultaten en conclusies uit het akoestisch onderzoek opgenomen.
In het akoestisch onderzoek zijn drie aspecten getoetst:
- aanleg van een nieuwe weg ("Hofstede");
- de wijziging van bestaande wegen (het zuidelijk deel van de Hamelendijk en een gedeelte van de weg Kleine Hoeven);
- het akoestisch effect van de verkeersaantrekkende werking ten gevolge van het plan op de aangrenzende wegen van het plan.
De eerste twee aspecten vinden hun grondslag in de Wet geluidhinder, het derde aspect in de Wet ruimtelijke ordening.
Aanleg nieuwe weg
De voorkeursgrenswaarde wordt ten gevolge van de aanleg van de weg Hofstede bij geen enkele woning overschreden. In het kader van de Wet geluidhinder vormt de aanleg van de nieuwe weg geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Reconstructie bestaande wegen
Aan het zuidelijk deel van de Hamelendijk neemt de geluidsbelasting ten gevolge van de wijzigingen aan de weg ter plaatse van de woningen binnen de geluidszone af. Er is daardoor geen sprake van een reconstructie ingevolge de Wet geluidhinder. Met betrekking tot de weg Kleine Hoeven zal er in de toekomst geen sprake meer zijn van relevante geluidsbelasting vanwege deze weg, doordat de weg in de toekomst slechts voor langzaamverkeer toegankelijk is.
Geluid en een goede ruimtelijke ordening
Bij het merendeel van de woningen wordt het woon- en leefklimaat niet relevant beïnvloed door het plan: de geluidsbelasting neemt met minder dan 1,5 dB toe ten gevolge van het plan. Voor deze woningen geldt dat geen sprake is van een belemmering van de planontwikkeling.
Voor 5 woningen gelegen aan de wegen De Hoeven en Hamelendijk neemt de geluidsbelasting als gevolg van het plan toe met 2,2 tot 2,9 dB. Bij de vier woningen aan De Hoeven wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB echter niet overschreden. Bij de woning aan de Hamelendijk geldt dat het woon- en leefklimaat relevant nadelig wordt beïnvloed door het plan. Deze woning is in het voorliggende plan opgenomen als bedrijfsbestemming omdat de gemeente voornemens is deze woning aan te kopen en te amoveren. In deze procedure hoeft de woning niet als gevoelig object te worden beschouwd. Indien deze woning wordt behouden dienen maatregelen te worden genomen om een goed woon- en leefklimaat in de woning te behouden. Gevelmaatregelen aan deze woning zullen naar verwachting voldoen om het gewenste binnenniveau te behouden. Het geld dat is gereserveerd voor aankoop van de woning zou hiervoor kunnen worden aangewend.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling.
6.4 Geur
Voorgrondbelasting
In de directe omgeving van het plangebied "Kleine Hoeven" zijn 4 veehouderijen gelegen. Dit betreft de veehouderijen gelegen aan Buspad 2, De Hoeven 19, De Strook 1 en Hamelendijk 6.
Binnen het gebied geldt een maximale geurnorm van 10 ouE/m3 voor geurgevoelige objecten. Dit is vastgelegd in de gebiedsvisie en geurverordening d.d. 22 september 2009.
De vergunde emissie per bedrijf is gecontroleerd door de gemeente. Op basis van deze geuremissie is de contour van 10 ouE/m3 om de rand van de bouwblokken bepaald (zie paarse lijn in figuur 6.1). Hierdoor wordt rekening gehouden met planologisch maximale geurcontour. Uit dit figuur blijkt dat alleen de geurcontour van 10 ouE/m3 van Buspad 2 gedeeltelijk over het plangebied is gelegen. Om aan de geurnorm van 10 ouE/m3 te voldoen, dienen geurgevoelige objecten, zoals bedrijfsgebouwen, op voldoende afstand ten opzichte van de plangrens te worden gebouwd. Hiertoe is op de verbeelding een bebouwingsgrens (gevellijn) opgenomen. De geurcontour kan op de verbeelding achterwege blijven, omdat hiermee via de bebouwingsgrenzen al afdoende rekening is gehouden.
Tabel 6.1: Veehouderijen omgeving Kleine Hoeven
Achtergrondbelasting
Ook is opnieuw de achtergrondbelasting binnen het plangebied bepaald. Uit deze berekening blijkt dat de achtergrondbelasting binnen het gebied gemiddeld 6 ouE/m3 bedraagt. Een gemiddelde achtergrondbelasting van 6 ouE/m3 komt overeen met een hinderpercentage van 8% en een goed woon- en leefklimaat.
Beoordeling geurhinder in het gebied
Voor de beoordeling van de geurhinder in een gebied moet worden gekeken naar zowel de voor- als de achtergrondbelasting. Beide waarden moeten met elkaar worden vergeleken op basis van het hinderpercentage. Het hoogste hinderpercentage is dan maatgevend voor het gebied.
Op basis van de voorgrondbelasting is de maximale geurbelasting 10 ouE/m³. Dit komt overeen met een hinderpercentage van 20% en een matig tot tamelijk slecht leefklimaat. Dit betekent dat in de directe omgeving van de veehouderij aan het Buspad 2 sprake is van een matig tot tamelijk slecht leefklimaat. Uit figuur 6.1 blijkt dat dit slechts een klein deel van het plangebied betreft. Uit figuur 6.1 blijkt ook dat voor een minimaal gedeelte van het plangebied sprake is van een matig tot tamelijk slecht leefklimaat als gevolg van de de veehouderij aan De Hoeven 19. In de gebiedsvisie is vastgelegd dat bij een voorgrondbelasting van 10 ouE/m3, gelet op de aard van het gebied, toch sprake is van een aanvaardbaar leefklimaat. Naarmate de afstanden tot de veehouderijen aan het Buspad 2 en De Hoeven 19 groter worden, neemt de voorgrondbelasting van deze bedrijven af, en zal ook het leefklimaat verbeteren. Ter plaatse van de contour van 7 ouE/m³ (zie groene lijnen in figuur 6.1) is al sprake van een matig woon- en leefklimaat. Bij een contour van 6,5 ouE/m³ is al sprake van een redelijk goed woon- en leefklimaat. Hieruit blijkt dat in een klein deel van het plangebied sprake is van een matig tot tamelijk slecht leefklimaat (ongeveer binnen de contour van 7 ouE/m³. In het overige deel is sprake van een redelijk goed tot goed leefklimaat
Figuur 6.1: Geurcontouren 7, 10 en 14 ouE/m3 nabij het plangebied
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat door de realisatie van het bedrijventerrein Kleine Hoeven de nabijgelegen veehouderijen niet extra worden belemmerd in hun ontwikkelingsmogelijkheden, doordat in het plan rekening is gehouden met voldoende afstand van geurgevoelige objecten ten opzichte van de veehouderijen. Met de vastgestelde norm van 10 ouE/m3 verslechtert het leefklimaat ter plaatse niet en blijft ter plaatse aanvaardbaar gelet op de aard van het gebied.
Vanuit de Wet geurhinder en veehouderij zijn er derhalve geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen.
6.5 Luchtkwaliteit
Op 31 augustus 2011 heeft de Raad van State uitspraak gedaan over het bestemmingsplan Kleine Hoeven 2009 (nr. 201009810/1/R3) en geconcludeerd dat het verkeersonderzoek en daarvan afgeleid onder andere het onderzoek naar luchtkwaliteit in de omgeving van bedrijventerrein Kleine Hoeven, niet toereikend waren.
In het kader van voorliggend plan is derhalve door SRE Milieudienst het verkeersonderzoek herzien en is een nieuw luchtonderzoek uitgevoerd. In bijlagen 10 en 14 zijn deze rapportages opgenomen. Onderstaand worden de belangrijkste resultaten en conclusies uit het onderzoek luchtkwaliteit opgenomen.
Voor het plangebied Kleine Hoeven zijn berekeningen uitgevoerd voor de jaren 2012 en 2015 voor de stoffen PM10 en NO2 op gevoelige objecten (woningen). De resultaten zijn getoetst aan de grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer.
Uit de berekening blijkt dat:
- in het plangebied geen overschrijdingen van de grenswaarden optreden in de jaren 2012 en 2015 ten gevolge van de het nieuwe bedrijventerrein voor NO2, zowel op gevoelige objecten als binnen het gehele gebied. Voor PM10 wordt overal voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie, zowel op gevoelige objecten als binnen het gehele gebied.
- het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3, dat maximaal 35 dagen per kalenderjaar mag worden overschreden, op de woning gelegen aan De Hoeven 19 wordt overschreden. Voor 2012 met en zonder plan bedraagt het aantal overschrijdingsdagen 39 en voor 2015 is dit 36 dagen. De overschrijding wordt met name veroorzaakt door de uitstoot van fijnstof door het agrarische bedrijf zelf aan De Hoeven 19. De bijdrage op deze woning ingevolge het plan bedraagt slechts 0,1 µg/m3 en is op dit punt niet in betekenende mate. Hiermee wordt voldaan aan hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het realiseren van het nieuwe bedrijventerrein.
6.6 Externe Veiligheid
Algemeen
In 2006 is door Oranjewoud een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke gevolgen op de externe veiligheid van activiteiten met gevaarlijke stoffen die in de nabijheid van het plangebied Kleine Hoeven. De mate van externe veiligheid is gepresenteerd in de vorm van drie berekende grootheden: het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en de maximale effectafstand.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar op overlijden op een bepaalde locatie ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het wordt berekend door ervan uit te gaan, dat een persoon zich permanent en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt gepresenteerd door middel van risicocontouren op een kaart. De grootte van het plaatsgebonden risico is onafhankelijk van de feitelijke omgeving en zegt niets over het aantal aanwezige personen dat bij een ongeval getroffen kan worden. De plaatsgebonden risicocontouren zijn te beschouwen als een 'hoogtekaart' van de berekende overlijdensfrequenties. Voor het plaatsgebonden risico is in het Nederlandse externe veiligheidsbeleid in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een norm vastgelegd. Deze norm luidt (voor een nieuwe situatie) dat binnen de risicocontour, die een overlijdenskans van 10-6 per jaar (eens in de miljoen jaar) weergeeft, zich geen kwetsbare objecten mogen bevinden.
In deze normstelling speelt het begrip kwetsbare bestemmingen een belangrijke rol. De definitie van kwetsbare bestemmingen is opgenomen in artikel 1, lid 1, van het Bevi.
Groepsrisico
Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen (minimaal 10) overlijdt, als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet “op de kaart” worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) wordt afgezet tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.
Het bevoegd gezag heeft beleidsruimte bij het toepassen van de hoogte van het groepsrisico bij ruimtelijke ontwikkelingen. Echter voor het groepsrisico geldt wel een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag dient binnen het invloedsgebied een afweging te maken tussen het belang van de ruimtelijke ontwikkeling ten opzichte van het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen. Ook eventueel te nemen maatregelen en restrisico's dienen in de verantwoording opgenomen te worden.
Aanwezige risicobronnen
In het kader van de ontwikkeling van bedrijventerrein Kleine Hoeven moet voor de bestemmingsplanprocedure de risicosituatie ter plaatse worden vastgelegd en gerapporteerd in een externe veiligheidsrapportage. De risicosituatie wordt getypeerd door het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ten gevolge van mogelijke activiteiten met veiligheidsrisico in de omgeving.
Voor bedrijventerrein Kleine Hoeven is deze risicosituatie vastgelegd en opgenomen in de externe veiligheidsrapportage "Toetsing externe veiligheid Bedrijventerrein "Kleine Hoeven" te Reusel" (Oranjewoud / Save, Deventer, 22 september 2006, projectnr. 166068 060860-W88, rev.01).
In de omgeving van het plangebied van bedrijventerrein Kleine Hoeven kunnen de volgende risicobronnen worden onderscheiden:
- de inrichting Eurovet op het naastgelegen bedrijventerrein "De Sleutel". Sinds de laatste wijziging van het Bevi is Eurovet geen Bevi-inrichting meer;
- de provinciale weg N284 waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Volgens de risicokaart van Noord-Brabant liggen er geen ondergrondse (hoge druk) aardgasbuisleidingen of andere transportbuisleidingen in het plangebied.
Op basis van de uitvoerde toetsing kan voor de aanwezige risicobronnen de volgende conclusies worden getrokken:
Situatie 2006
- Plaatsgebonden risico
De berekende afstand voor de 10-6/jaar contour van het bedrijf Eurovet ligt op ruime afstand van het plangebied, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N284 geeft geen 10-6-contour. - Groepsrisico
Het groepsrisico ligt ten gevolge van de aanwezigheid van Eurovet en de N284 ruim onder de oriëntatiewaarde.
Ontwikkeling bedrijventerrein Kleine Hoeven
Het plangebied ligt op circa 500 meter van Eurovet (geen Bevi-inrichting meer). Het plangebied bevindt zich binnen de 1% letaliteitafstand van Eurovet, dat is binnen het invloedsgebied. Het invloedgebied (F1,5) heeft een straal van 2400 meter. Het plangebied bevindt zich ook (deels) binnen het invloedsgebied van de N284.
Het plangebied is dusdanig ver van Eurovet gelegen dat de bijdrage aan het groepsrisico van Eurovet nihil is en niet wordt terug gevonden in de groepsrisico curve. Geconcludeerd wordt dat het groepsrisico niet wijzigt als gevolg van de ontwikkeling van bedrijventerrein Kleine Hoeven. De verandering van het groepsrisico ten gevolge van de toename van de personendichtheid langs de N284 is niet berekend. Op basis van ervaring is geconstateerd dat de toename nihil is.
Verantwoordingsplicht
Het groepsrisico kent geen vaste norm maar een oriëntatiewaarde. In het kader van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat 27 oktober 2004 van kracht is geworden, dient ingevolge artikel 13 de verantwoordingsplicht te worden ingevuld. De 'circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' geeft ten aanzien van het vervoer over de N284 hetzelfde aan. Deze verantwoordingsplicht geldt dus ook als de fN-curve onder de oriëntatiewaarde blijft. Bij de verantwoording van het groepsrisico moeten in ieder geval de volgende aspecten behandeld worden:
- de omvang van het groepsrisico en de toename;
- maatregelen ter beperking van het groepsrisico;
- mogelijkheden van de zelfredzaamheid;
- mogelijkheden van de hulpverlening.
Gemeentelijk beleid
Omwille van de (externe) veiligheid is er voor gekozen om Bevi-bedrijven expliciet uit te sluiten van vestiging op bedrijventerrein Kleine Hoeven. Ook via de nadere eisen regeling, waar brandveiligheid en rampenbestrijding als grond worden genoemd, heeft de gemeente het veiligheidsaspect verankerd in onderhavig bestemmingsplan.
Actualisatie toets externe veiligheid (Oranjewoud, 10 juni 2009)
Voor wat betreft de externe veiligheid zijn de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het rapport uit 2006 hieronder beschreven:
- Het bestemmingsplan zal op details worden gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan waaraan wordt gerefereerd in het eerdere onderzoek van Oranjewoud;
- Voor Eurovet is een nieuwe risicoanalyse opgesteld, waardoor de risico's zijn gewijzigd;
- Voor de N284 zijn recentere en volledigere gegevens bekend omtrent het transport van gevaarlijke stoffen.
Conclusie
Ondanks de veranderingen in het ruimtelijke en wetgevende kader blijven de conclusies en de verantwoording zoals opgenomen in het rapport uit 2006 gelijk. Met de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost, voorheen regionale brandweer, is contact geweest over het advies van 16 augustus 2006. Deze heeft aangegeven dat het advies van 2006 aangehouden kan worden.
Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet
7.1 Algemeen
De verdere ontwikkeling van het bestemmingsplan Kleine Hoeven 2012, zoals verwoord in de voorgaande hoofdstukken, is vastgelegd in de regels en verbeelding. Dit hoofdstuk beschrijft de juridische vormgeving van voorliggend bestemmingsplan.
7.2 Planregels
7.2.1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel is een omschrijving gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen.
Artikel 2 Wijze van meten
In artikel 2 is een omschrijving gegeven van de te gebruiken wijze van meten.
7.2.2 Bestemmingsregels
Voor de bestemmingsregels, Artikel 3 Agrarisch tot en met Artikel 9 Wonen is een gestandaardiseerde opbouw gebruikt deels conform de door de gemeente aangeleverde format. Deze format is bijgesteld in verband met de in werking treding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht per 1 oktober 2010.
De regels in verband met de bestemmingen kennen alle een gelijke opbouw (voor zover van toepassing). De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van gronden en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend bepalingen die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten. Naast bouwregels is het mogelijke om nadere eisen te stellen op grond van artikel 3.6, lid 1, onder d, Wro. De specifiek gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik. Afwijken van de bouw- en gebruiksregels is onder voorwaarden mogelijk wanneer een omgevingsvergunning is verkregen van het bevoegd gezag. Een wijzigingsbevoegdheid geeft het College van burgemeester en wethouders de mogelijkheid om een bepaalde bestemming te wijzigingen binnen de kaders, zoals aangegeven in het betreffende artikel.
Artikel 3 Agrarisch
Deze gronden zijn bedoeld voor agrarisch gebruik. Deze gronden hebben een overwegend agrarisch karakter, waarbij geen of weinig andere functies voorkomen. Daarnaast is het verboden bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Artikel 4 Bedrijventerrein
De bestemming bedrijventerrein speelt een belangrijke rol. Dit is overeenkomstig de functie van het plan, te weten het bieden van mogelijkheden voor het accommoderen van bedrijvigheid. Het gebied dat wordt bestemd tot bedrijventerrein krijgt een directe bestemming bedrijventerrein. De bestaande woning op perceel De Hoeven 16 is gesplitst. De bestaande woningen De Hoeven 6 en 8 zijn in het bestemmingsplan bestemd als bedrijfswoning. Op de verbeelding is dit aangeduid met de functieaanduiding bedrijfswoning. De bestaande bedrijfswoningen mogen niet verder worden uitgebreid dan de maatvoering zoals in het artikel is beschreven.
In verband met de aanwezigheid van geurcontouren dienen bedrijfsgebouwen achter de op de verbeelding aangegeven gevellijn te worden gebouwd.
Artikel 5 Groen
De bestemming 'Groen' ligt op alle groenvoorzieningen binnen het plangebied, die kunnen worden aangemerkt als structureel groen. Binnen deze bestemming zijn paden toegestaan voor langzaam verkeer en tevens speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan.
Artikel 6 Natuur
Op de gronden met bestemming 'Natuur' mag in beginsel niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken geen gebouw zijnde, die nodig zijn voor het beheer en onderhoud van de gronden en met uitzondering van voorzieningen van openbaar nut. Daarnaast is het verboden bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Artikel 7 Verkeer
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor straten, voet- en rijwielpaden, groen- en speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen. Gebouwen, afgezien van gebouwen voor openbaar nut, zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan.
Artikel 8 Water
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterhuishouding (ten behoeve van het ontvangen, bergen, infiltreren en afvoeren van water), (natte) ecologische verbindingszone, goenvoorzieningen, voorzieningen van openbaar nut en met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.
Artikel 9 Wonen
Alle binnen het plangebied voorkomende burgerwoningen vallen onder deze bestemming. De hoofdfunctie binnen deze bestemming is wonen. De woning dient in het bouwvlak te worden gebouwd. De woning mag een inhoud hebben van maximaal 500 m3. Woningen welke ten tijde van de terinzagelegging van dit plan een grotere inhoud hebben, mogen deze inhoud behouden en mogen niet verder worden uitgebreid. De bijgebouwen mogen maximaal 75 m2 bedragen.
Het is mogelijk om met een omgevingsvergunning voor het bouwen af te wijken van de regels voor onder meer een hogere goot- en bouwhoogte. Wijzigingen van de bestemming van de gronden is alleen mogelijk voor het vestigen van bedrijven.
7.2.3 Algemene regels
In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardbepalingen opgenomen te weten, de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en de algemene procedureregels.
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om ontheffing te verlenen van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om ontheffingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
In artikel 12 is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om gebruik te maken van een bestemmingswijziging.
Artikel 13 Algemene procedureregels
In dit artikel is vorm en inhoud gegeven aan de procedure die gehanteerd wordt bij het stellen van nadere eisen.
7.2.4 Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
In deze regel is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht.
Artikel 15 Slotregel
Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling omschrijft de titel van het plan.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk wordt de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Daarnaast is aandacht besteed aan de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan.
8.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De ontwikkeling van bedrijventerrein Kleine Hoeven en de daaraan gekoppelde integrale gebiedsontwikkeling heeft gevolgen voor de omgeving en de bewoners. Maatschappelijk draagvlak is daarom van essentieel belang.
Het bestemmingsplan voorziet in de behoefte aan de ontwikkeling van een bedrijventerrein voor de opvang van de lokale behoefte. Tevens wordt voorzien in de ontwikkeling van natuur in de EHS, een duurzame afronding van de kern Reusel en het instandhouden van de open zone tussen Reusel en Bladel.
8.2 Economische Uitvoerbaarheid
Er is sprake van een gemeentelijke grondexploitatie. Uit de door PurpleBlue opgestelde Grondexploitatie Kleine Hoeven komt een negatief exploitatiesaldo. Op grond van het Besluit begroting en verantwoording moet voor dit negatieve saldo een voorziening worden getroffen. Dit gebeurt bij de vaststelling van de jaarrekening over 2011.
8.3 Handhaving
Een belangrijk aspect in de uitvoering van het bestemmingsplan is van juridische aard. Het gaat hierbij om de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten te kunnen bewaren.
Daarnaast is handhaving van belang uit het oogpunt van rechtszekerheid: alle gebruikers dienen door de gemeente op een zelfde wijze aan het plan te worden gehouden. Met deze oogmerken is in het plan gestreefd naar een eenvoud van in het bijzonder de regels van het plan. Door de toegankelijkheid en de leesbaarheid daarvan worden de mogelijkheden vergroot om toe te zien op de naleving.
Hoofdstuk 9 Procedure
9.1 Vaststelling
De gemeenteraad stelt onderhavig reparatieplan vast. Het betreft hier een gewijzigde vaststelling van het eerdere ontwerpbestemmingsplan Kleine Hoeven 2009. De vaststelling van het bestemmingsplan dient in principe binnen 2 weken na de vaststelling bekend te worden gemaakt. Hierop zijn twee uitzonderingen. In de hieronder aangegeven gevallen mag het besluit tot vaststelling pas bekend gemaakt worden nadat 6 weken zijn verstreken:
- 1. Gedeputeerde Staten of de Inspecteur van Infrastructuur en Milieu hebben een zienswijze ingediend en deze zienswijze is niet of niet volledig door de gemeenteraad meegenomen in het vastgestelde bestemmingsplan;
- 2. De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp van het bestemmingsplan - met uitzondering van het overnemen van de zienswijze van Gedeputeerde Staten of de Inspecteur van Infrastructuur en Milieu - wijzigingen aangebracht.
9.2 Beroep
Na vaststelling van het bestemmingsplan Kleine Hoeven 2012 kan binnen 6 weken na bekendmaking beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen een wijziging bij de vaststelling van het bestemmingsplan Kleine Hoeven 2012.