Stedelijk gebied, Lindenhof Lage Mierde
Bestemmingsplan - Gemeente Reusel-De Mierden
Vastgesteld op 13-07-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Stedelijk gebied, Lindenhof Lage Mierde met identificatienummer NL.IMRO.1667.BPLMlind3014-VAST van de gemeente Reusel-De Mierden.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aaneengesloten bebouwing:
bebouwing deel uitmakend van ten minste drie middels het hoofdgebouw verbonden hoofdgebouwen.
1.6 aan huis verbonden bedrijf:
het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, uitgezonderd detailhandel, zoals weergegeven in Bijlage 1 Lijst van rechtstreeks toelaatbare aan huisverbonden beroepen of bedrijven.
1.7 aan huis verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, uitgezonderd detailhandel, zoals weergegeven in Bijlage 1 Lijst van rechtstreeks toelaatbare aan huisverbonden beroepen of bedrijven.
1.8 achtergevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn die strak langs de achtergevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd, zonder bijbehorende bouwwerken, alsmede het verlengde daarvan.
1.9 ambachtelijk bedrijf:
een bedrijf dat, geheel of overwegend via handwerk, goederen vervaardigt, bewerkt of herstelt en installeert, alsook het ter plaatse verkopen en/of leveren van goederen die verband houden met het ambacht als ondergeschikte activiteit.
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.11 bebouwingspercentage:
een in de regels dan wel de verbeelding opgenomen getal dat het percentage van een bouw- of bestemmingsvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.12 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.13 begane grond:
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau dan wel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1,50 m. boven peil is gelegen.
1.14 bestaande bebouwing:
de als zodanig op de verbeelding aangegeven bebouwing, zoals deze bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.15 bestaande situatie:
- a. bebouwing: bebouwing zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- b. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.17 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk, met een dak.
1.19 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, veranderen of vernieuwen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.20 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.21 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grondlaag en met uitsluiting van onderbouw/kelder en zolder.
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.23 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.24 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.25 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.26 caravan:
een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot logies, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en die bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grote afstanden, als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook als deze wagen of dit voertuig wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt hij voor de toepassing van dit plan aangemerkt als caravan.
1.27 carport:
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen. Als de carport niet gesitueerd wordt tussen belendende gebouwen mag deze maximaal voorzien worden van 1 gevel. Een carport is bedoeld voor het stallen van voertuigen en dient bereikbaar te zijn vanaf het openbaar gebied (weg).
1.28 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.
1.29 dak:
een gesloten bovenbeëindiging van een gebouw, c.q. bouwwerk.
1.30 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden en verhuren, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop en verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen en/of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.31 educatieve voorzieningen:
voorzieningen voor de educatie van mensen, zoals onder andere scholen, onderwijsinstellingen en peuterspeelzalen.
1.32 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond.
1.33 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en deze die inrichting niet verbieden.
1.34 escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.
1.35 evenement:
een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden/tradities.
1.36 functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
1.37 gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.38 gestapelde bebouwing:
bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten.
1.39 gevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan.
1.40 halfopen bebouwing:
bebouwing in overwegend halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen en incidenteel vrijstaande en aaneengebouwde (maximaal 3 aaneen) hoofdgebouwen.
1.41 halfvrijstaande bebouwing:
bebouwing deel uitmakend van twee middels het hoofdgebouw met elkaar verbonden hoofgebouwen.
1.42 hoofdfunctie:
een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
1.43 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken.
1.44 huishouden:
persoon of groep personen die één huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.
1.45 kampeermiddel:
- a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
- b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.46 kantoor:
- kantoor met baliefunctie: een kantoor met een publieksaantrekkende hoofdfunctie zoals een bank, postkantoor, reisbureau en uitzendbureau;
- kantoor zonder baliefunctie: een kantoor zonder publieksaantrekkende hoofdfunctie zoals een kantoor in assurantiën en verzekeringen.
1.47 karakteristieke bebouwing:
te handhaven gebouw of bouwwerk gezien de betekenis voor het stedenbouwkundig beeld ter plaatse.
1.48 kunstwerk:
- civieltechnisch kunstwerk: een bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
- beeldend kunstwerk: een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.
1.49 landschapselementen:
ecologische en/of landschappelijke waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha.
1.50 maaiveld:
hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de woning of andere gebouwen en bouwwerken.
1.51 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen voor sport en sportieve recreatie en voorzieningen voor openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
1.52 monumentale boom:
boom opgenomen in de lijst zoals vastgesteld door burgemeester en wethouders op 15 april 2008.
1.53 (openbare) nutsvoorziening:
een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje, een verdeelstation, transformatorgebouwen, gebouwen voor de gasvoorziening.
1.54 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
1.55 onderbouw/kelder:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m. boven het peil is gelegen.
1.56 ondergeschikte activiteit:
een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft.
1.57 ondergeschikte functie:
functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
1.58 open bebouwing:
bebouwing bestaande uit overwegend vrijstaande hoofdgebouwen;
1.59 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.60 overkapping:
een dakconstructie die aan maximaal drie zijden begrensd is door de gevels van belendende gebouwen. Als de overkapping niet gesitueerd wordt tussen belendende gebouwen mag deze maximaal voorzien worden van 2 gevels.
1.61 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.62 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld.
1.63 perceel:
een deel van het Nederlands grondgebied van welk deel de Dienst voor het kadaster en openbare register, de begrenzing met behulp van landmeetkundige gegevens heeft vastgelegd op grond van gegevens betreffende de rechtstoestand, bestemming en het gebruik dat door zijn kadastrale aanduiding is gekenmerkt.
1.64 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.65 raamprostitutie:
een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen (prostitutie).
1.66 ruimtelijke kwaliteit:
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.
1.67 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.68 stedenbouwkundig beeld:
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n).
1.69 straatmeubilair:
verkeersgeleiders, rampalen/amsterdammertjes, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, telefooncellen, abri's en kleinschalige bouwwerken voor (openbare) nutsvoorzieningen en daarmee vergelijkbare objecten.
1.70 tuin:
de gronden van een perceel behorende bij een woning.
1.71 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.72 verblijfsgebied:
gedeelte van één of meer bouwwerken op een perceel met dezelfde bestemming, met ten minste één verblijfsruimte bestaande uit een of meer op dezelfde bouwlaag gelegen aan elkaar grenzende ruimten anders dan een toilet-, bad-, technische of verkeersruimte.
1.73 verblijfsruimte:
ruimte voor het verblijven van mensen, dan wel een ruimte, van één of meer bouwwerken op een perceel met dezelfde bestemming, waarin dezelfde kenmerkende activiteiten plaatsvinden.
1.74 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen en evenwijdig aan de weg tenzij anders bepaald, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd.
1.75 vrijstaande bebouwing:
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen noch de bijbehorende bouwwerken met een ander hoofdgebouw of ander gebouw verbonden is.
1.76 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.77 weg:
een voor het rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeergelegenheden.
1.78 werk:
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.
1.79 wonen:
het bewonen van een zelfstandige woning of als zodanig bestemd gebouw voor zelfstandige woningen.
1.80 woning/wooneenheid:
een verblijfsobject dat wordt ontsloten via een eigen toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte dat bestemd is voor de huisvesting van één huishouden of een groep van maximaal vijf personen die geen gezamenlijk huishouden vormt.
1.81 Woningwet:
wet van 29 augustus 1991, Stb. 439, tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidt op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan .
1.82 zolder:
ruimte(n) in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.
1.83 zorgvoorziening/zorgcomplex:
bebouwing bestaande uit woningen, in combinatie met maatschappelijke en algemene voorzieningen in hoofdzaak voor de bewoners van deze woningen zoals voorzieningen in het kader van de gezondheidszorg, kleinschalige detailhandel, publiekverzorgend ambacht en dienstverlening.
1.84 zorgwoning
Een woning of wooneenheid, geschikt voor bewoners met een lichamelijke en/of geestelijke handicap, die niet via de reguliere woningdistributie beschikbaar komt en waarvan minimaal één van de bewoners een specifieke zorggerichte woonbehoefte heeft.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Algemeen
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 m. bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. aan huis verbonden beroepen en bedrijven;
- c. infrastructurele voorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. tuinen, erven en terreinen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.1 voor het realiseren van kleinschalig logeren (o.a. bed & breakfast) als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. De logeereenheden dienen een plek te krijgen binnen de bestaande bebouwing.
- b. Het totaal aantal logeereenheden mag niet meer bedragen dan 5.
- c. De totale oppervlakte voor logeereenheden mag niet meer dan 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte bedragen tot een maximum van 150 m².
- d. Er moet sprake zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
- e. Omringende agrarische bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt als gevolg van het kleinschalig logeren.
- f. Er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid als bedoeld in artikel 10.1.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen moet de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en een diepte van meer dan 0,3 m onder maaiveld, een rapport overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. In afwijking van het bepaalde onder a is geen rapportage vereist in geval van herbouw op dezelfde locatie.
- c. Als uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
- 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
- 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
- d. Als uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
- e. Een rapport is niet noodzakelijk als naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
- f. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen dat een bestemmingsvlak:
- 1. naar ligging wordt verschoven;
- 2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;
- 3. wordt verwijderd;
- 4. van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;
- 5. voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
- b. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Bestaande afwijkende maatvoering
In die gevallen dat de (goot)hoogte, de oppervlakte, de inhoud, een bebouwingspercentage en/of de afstand tot de weg of perceelsgrenzen, en andere maten, voor in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand gekomen bouwwerken op het tijdstip van ter-inzage-legging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
7.2 Ondergronds bouwen
- a. Op plaatsen waar gebouwen mogen worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, met dien verstande dat de maximale maten zoals genoemd in de bestemmingen in hoofdstuk 2 van toepassing blijven. Daar waar bovengronds geen gebouwen aanwezig zijn, dient de oppervlakte van het ondergrondse bouwwerk met bijbehorende toegang(en) te worden meegerekend in de maximaal toegestane oppervlakte aan gebouwen.
- b. De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
- b. het gebruik voor wonen van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van:
- a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, als de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bebouwingsgrenzen worden overschreden, als een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes voor het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes voor de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
- 1. de oppervlakte per gebouwtje niet meer dan 20 m² bedraagt;
- 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,50 m bedraagt;
- d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
- 1. voor kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20,00 m;
- 2. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10,00 m;
- e. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, mits:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het betreffende bouwvlak bedraagt;
- 2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
- f. de regels voor de bouw van gebouwtjes voor bancaire dienstverlening, met dien verstande, dat:
- 1. de bebouwde oppervlakte niet meer mag bedragen dan 5 m²;
- 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen 2,50 m;
- g. de onder a. tot en met f. genoemde omgevingsvergunningen voor afwijking kunnen uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de milieusituatie; en
- 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Parkeren en laden en lossen
- a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor wijziging van het gebruik moet op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid worden gerealiseerd en vervolgens in stand worden gehouden.
- b. Er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid als bedoeld onder a. als wordt voldaan aan het beleid zoals opgenomen in 'Module 8. Ruimtelijke Ontwikkelingen' van het 'Gemeentelijk Verkeers- en VervoersPlan (GVVP)' d.d. 19 september 2017, dan wel als dit beleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd of herzien, wordt voldaan aan het actuele beleid op het moment dat de aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend.
- c. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor wijziging van het gebruik moet, als het beoogde gebruik van een bouwwerk en/of gronden aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat bouwwerk behoort, en vervolgens in stand worden gehouden.
- d. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. en c. als bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt aangetoond dat anderszins is geborgd dat onevenredige parkeeroverlast en onevenredige verkeersoverlast als gevolg van het laden en lossen van goederen in het openbaar gebied wordt voorkomen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als regels van het bestemmingsplan Stedelijk gebied, Lindenhof Lage Mierde
Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Reusel-De Mierden van d.d. PM tot vaststelling van het bestemmingsplan:
Stedelijk gebied, Lindenhof Lage Mierde
Mij bekend,
de raadsgriffier der gemeente Reusel-De Mierden
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om aan de Kloosterstraat/ Hoogemanstraat te Lage Mierde het aldaar gelegen voormalig zorgcentrum 'de Lindenhof' te herstructureren. Deze herstructurering betreft de sloop van een gedeelte van de bestaande bebouwing en de realisatie van een nieuw woongebouw met 40 zorgappartementen en 12 starters- en/of seniorenwoningen. Delen van de bestaande bebouwing worden gehandhaafd. Dit betreft ondermeer de op het plangebied gevestigde kapel. Het woonzorggebouw in het blauwe kader in figuur 1 blijft eveneens behouden en valt buiten het plangebied. Daarnaast beoogt de herstructurering de ontwikkeling van een grondgebonden twee-onder-een kap woning op een thans onbebouwd deel van het plangebied.
Figuur 1 Luchtfoto van het plangebied; het blauwe gedeelte blijft buiten het planvoornemen.
Deze herstructurering is binnen de momenteel vigerende bestemming 'maatschappelijk' binnen het geldende bestemmingsplan 'Kom Lage Mierde' niet mogelijk. Binnen deze maatschappelijke bestemming kunnen namelijk geen woonobjecten worden opgericht en bovendien zal de situering van de beoogde herstructurering afwijken van het bestaande bouwvlak.
Om de ontwikkeling planologisch - juridisch mogelijk te maken is derhalve een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. In dit kader heeft initiatiefnemer de gemeente Reusel - De Mierden verzocht om principemedewerking. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 4 december 2018 aangegeven principemedewerking te willen verlenen aan het planvoornemen.
1.2 Ligging Plangebied
De kern Lage Mierde is de meest noordelijke gelegen kern binnen de gemeente Reusel-De Mierden. De planlocatie ligt centraal in de kern en bestaat uit de percelen kadastraal bekend als gemeente Hooge en Lage Mierde, sectie H, nummers 2254, 1707 en 2253. De planlocatie heeft een oppervlakte van 5.890 m².
Het plangebied betreft een markante plek in Lage Mierde door de bekendheid als zorgcentrum 'De Lindenhof' en door de karakteristieke voorzieningen, ondermeer de op het plangebied gesitueerde kapel.
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan "Kom Lage Mierde" dat door de raad van de gemeente Reusel-De Mierden is vastgesteld op 7 mei 2013.
Figuur 2 Uitsnede bestemmingsplankaart met in rood kader plangebied; het blauwe kader blijft buiten het planvoornemen.
Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Maatschappelijk'. De gronden zijn hier bestemd voor culturele en maatschappelijke voorzieningen met daaraan ondergeschikt ondersteunende horeca, infrastructurele voorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen. In het noorden van het plangebied is eveneens een functieaanduiding gelegen: 'monumentale boom'. Deze boom geniet derhalve planologische bescherming.
Ten aanzien van het plangebied is voorts de gebiedsaanduiding 'wro zone - wijzigingsgebied' van toepassing. Deze wijzigingsbevoegdheid staat toe om onder voorwaarden de bestemming binnen deze zone te wijzigingen naar 'wonen'.
Het planvoornemen, het herstructureren van de locatie waarbij 40 zorgappartementen, 12 starters-/seniorenwoningen en één twee-onder-een kap woning worden gerealiseerd, is op basis van de vigerende bestemming niet mogelijk. Om het planvoornemen planologisch- juridisch mogelijk te maken is een bestemmingsplan wijziging derhalve noodzakelijk.
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting is als volgt opgebouwd:
- in hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie in het plangebied beschreven;
- In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het voorgenomen plan;
- In hoofdstuk 4 wordt het ruimtelijke beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan beschreven;
- in hoofdstuk 5 komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod;
- in hoofdstuk 6 volgt de beschrijving van het juridische deel van het plan;
- in hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
- in hoofdstuk 8 tenslotte worden de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ruimtelijke Structuur
2.1.1 Bebouwing
Het plangebied is gelegen in de kern van Lage Mierde en momenteel in gebruik als zorgcomplex. Oorspronkelijk was op de locatie een klooster gevestigd: het St. Franciscus Xaveriusklooster. Dit klooster is in 1982 gesloopt en vervangen door het huidige zorgcomplex Lindenhof. De kapel is wel bewaard gebleven. Eind jaren '90 is er nog een aanbouw gerealiseerd aan het zorgcomplex. De laatste jaren heeft het plangebied te maken gehad met (gedeeltelijke) leegstand.
Figuur 3 Zijaanzicht zorgcomplex 'De Lindenhof' vanaf de Hoosemansstraat
Figuur 4 Vooraanzicht 'De Lindenhof' vanaf de Kloosterstraat met rechtsvoor de historische kapel
Figuur 5 Zijaanzicht 'de Lindenhof' vanaf de Kloosterstraat met aan linkerkant de historische kapel
De omgeving van het plangebied wordt voornamelijk gekenmerkt door woonobjecten. Daarnaast zijn er enkele maatschappelijke, culturele en kleinschalige detailhandelsfuncties in de directe nabijheid gelegen.
2.1.2 Groen
De kern van Lage Mierde wordt gekenmerkt door relatief veel groen. Veel percelen hebben lange, diepe tuinen. Het aanwezige groen binnen het plangebied bestaat voornamelijk uit grasvelden (ondermeer ter hoogte van de voormalige moestuin van het klooster) en diverse al dan niet monumentale bomen.
2.1.3 Verkeer
In de huidige situatie wordt het plangebied ontsloten door de Kloosterstraat en de Hoosemansstraat. Momenteel zijn er in deze straten diverse parkeerhavens voorzien, die ondermeer ten behoeve van het plangebied worden benut. Op het plangebied zelf is momenteel slechts beperkt mogelijkheid tot parkeren.
2.2 Functionele Structuur
Het plangebied wordt momenteel gekenmerkt door de aanwezigheid van de zorgfunctie. Dit is planologisch geregeld door toekenning van een maatschappelijke functie aan het plangebied. Op dit moment is het zorgcomplex grotendeels leegstaand. Er is derhalve behoefte aan een herstructurering om deze functie binnen het plangebied en daarmee ook de kern van Lage Mierde te revitaliseren.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Stedenbouwkundig Plan & Randvoorwaarden
Het planvoornemen omvat de sloop van een gedeelte van het bestaande zorgcomplex en de oprichting van een nieuw woongebouw waarin 40 zorgappartementen en 12 starters-/ seniorenwoningen worden gerealiseerd. Daarnaast wordt op een onbebouwd deel van het plangebied een twee-onder-een kapwoning gerealiseerd. De bestaande historische kapel en een later aangebouwd deel van het zorgcentrum zal wel worden behouden. Onderstaande figuur geeft de positionering van deze verschillende onderdelen weer:
Figuur 6 Verschillende onderdelen plangebied met beoogd voornemen
In de nieuwe situatie leidt dit tot de volgende invulling van het plangebied zoals opgenomen op de verbeelding
Figuur 7 Beoogde indeling plangebied
3.2 Bouwplan
In het planvoornemen is ingezet op het voegen van de nieuwe bebouwing in de bestaande omgeving en daarbij raakvlakken te creëren met de geschiedenis van de plek. De kapel krijgt in dat kader onder andere een belangrijke rol in het planconcept. Eveneens wordt er in de typologie subtiel gerefereerd aan de typologie van het voormalige klooster. Daarbij is het niet de bedoeling dat het oorspronkelijke klooster terugkomt, of dat er letterlijk aspecten van dat voormalige klooster worden gebruikt. Er is daarom gekozen voor een robuuste buitenwand die georiënteerd is op de omgeving, en een vriendelijk, groen binnenhof. Op deze manier wordt enerzijds de Kloosterstraat en Hoosemansstraat begeleidt door bebouwing en komt anderzijds de bestaande kapel los te staan van de omliggende nieuwbouw. De kapel wordt daardoor ook explicieter ervaren.
Ten aanzien van het bouwplan is een Beeldkwaliteitsplan (BKP) opgesteld voor het planvoornemen. Dit BKP is bijgevoegd in Bijlage 1 . Het beeldkwaliteitsplan zal gelijktijdig worden vastgesteld met het bestemmingsplan. Het programma dat in het beeldkwaliteitsplan is opgenomen is inmiddels aangepast tot het onderstaande programma, echter zal de bebouwing in lijn met de uitgangspunten van het BKP worden gerealiseerd.
De entree zit in het binnenhof en is bereikbaar via de openingen tussen de gebouwdelen. Het binnenhof zelf is een rustige, groene kloostertuin, omgeven door bebouwing. Het gebouw reageert qua massa en uitstraling op omgeving. Maar omdat het gebouw een bijzondere functie en een speciale positie in het dorp heeft, is een afwijkende massa ten opzichte van de directe woonomgeving, zonder grootschalig te worden, passend. Het gebouw wordt maximaal drie lagen met een kap, waarbij er ook woningen in de kap zullen worden toegevoegd.
Figuur 8 Aanzichten en bouwhoogten wooncomplex.
Zoals reeds aangegeven bestaat het programma uit 40 appartementen (en gemeenschappelijke ruimtes) bedoeld voor zorg, onderverdeeld in in elk geval 20 appartementen voor Icare (bedoeld voor dementerende mensen) en in elk geval 20 appartementen voor Amarant (bedoeld voor mensen met een verstandelijke handicap). De vijftien starterswoningen komen op de tweede verdieping in bouwblok A en B. Deze krijgen een aparte entree aan de oostzijde.
3.3 Groen
Het plangebied bestaat momenteel uit een groene, open structuur. Met het planvoornemen blijft er oog voor groen en wordt daar specifiek op ingezet. De accenten liggen daarbij op het behouden van het vriendelijke karakter van het gebied. Daarbij wordt ingezet op de het behoud van de karakteristieke en monumentale bomen. Deze krijgen in het ontwerp een prominente plek. Daar waar het monumentale bomen betreft krijgen deze ook planologische borging en bescherming. Voor het overige deel wordt er veel gewerkt met gazons en lage hagen om percelen in te richten, danwel te scheiden.
3.4 Verkeer & Parkeren
Het planvoornemen voorziet in de volgende woonobjecten met bijbehorende parkeernorm op basis van de CROW normering:
Object | Parkeernorm |
Twee-onder-een kap woning | 1,7 |
40 zorgappartementen | 0,6 per wooneenheid; 24 |
12 starterswoningen (appartementen) | 1,3 per appartement; 15,6 |
Totaal | 42 parkeerplekken |
De benodigde parkeerplekken voor de vrijstaande twee-onder-een kap woning zullen op het eigen terrein van die woning worden gerealiseerd. Dat betekent dat er nog 40 parkeerplekken dienen te worden voorzien op gedeelte van de nieuwe locatie aan de Lindenhof. Het planvoornemen voorziet in 31 parkeerplekken op eigen terrein. Dit betreffen de haakse vakken aan de noordzijde van het gebouw, haakse vakken aan de oostzijde en in de vorm van langsparkeren aan de zuidzijde. Het planvoornemen is derhalve niet zelfvoorzienend in parkeervoorzieningen, met een tekort van 9 parkeerplaatsen op basis van vastgestelde CROW parkeernormering.Ten zuiden van het plangebied ligt aan het Dorpsplein een parkeerplaats met ruim voldoende parkeergelegenheid om gemotiveerd af te kunnen wijken van de geldende parkeernorm voor het planvoornemen.
Dit kan als volgt worden onderbouwd. De behoefte in de huidige situatie bedraagt 37 kamers maal 0,6 parkeerplaatsen per woning: 23 parkeerplekken. Hiervan kunnen in de huidige situatie 10 parkeerplekken binnen het plangebied worden voorzien. Voor de overige 13 parkeerplekken wordt uitgeweken naar parkeerplekken in openbaar terrein. Deze parkeerplekken zijn ook in de toekomstige situatie beschikbaar om in de parkeerbehoefte buiten het plangebied (9 plekken) te voorzien.
Ligging van de parkeerplaats ten opzichte van het plangebied (Bron: Google Earth)
Hoofdstuk 4 Beleid & Regelgeving
4.1 Nationaal Beleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is door de minister van Infrastructuur en Milieu het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Het hoofdthema van de SVIR is: “Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig”. De structuurvisie geeft een visie voor Nederland tot het jaar 2040. Er zijn in de structuurvisie drie hoofddoelen opgenomen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Deze doelen zijn:
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, is een nieuwe aanpak in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid geformuleerd. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies (‘decentraal, tenzij…’) en werkt aan eenvoudigere regelgeving. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.
Voor een goed werkende woningmarkt blijft het Rijk de Rijksdoelstellingen voor heel Nederland benoemen. Deze doelstellingen zijn: de zorg voor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. De programmering van verstedelijking wordt overgelaten aan provincies en (samenwerkende) gemeenten. Gemeenten zorgen voor de (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering, binnen de provinciale kaders, en uitvoering van de woningbouwprogramma's.
De beoogde herontwikkeling heeft geen betrekking op de geformuleerde nationale belangen.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' ontwerp AMvB Ruimte die in 2009 al aan inspraak is onderworpen, en deels uit nieuwe onderwerpen.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het betreft de volgende nationale belangen uit de SVIR:
- 1. Rijksvaarwegen;
- 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- 3. Kustfundament;
- 4. Grote Rivieren;
- 5. Waddenzee en waddengebied;
- 6. Defensie;
- 7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
- 8. Elektriciteitsvoorziening;
- 9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
- 10. Ecologische hoofdstructuur;
- 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
De opname van het nationale belang 9) 'Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen' in het Barro is uitgesteld in afwachting van de behandeling van de Structuurvisie Buisleidingen.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
4.1.3 Ladder duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro). Kern van de Ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien. In juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt nu als volgt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Ladder-onderbouwing is verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Voordat getoetst wordt of een voorziene ontwikkeling 'nieuw' is, dient te worden getoetst of deze ontwikkeling kan worden aangemerkt als een 'stedelijke' ontwikkeling. De definitie van 'stedelijke ontwikkeling' is: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro).
In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. In de literatuur wordt er bij voorziene ontwikkelingen met betrekking tot woningbouw zelfs gesproken over een daadwerkelijke ondergrens.
Volgens vaste jurisprudentie zijn elf woningen (welke op één dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd (ABRvS 18-11-2015, ECLI:NL: RVS:2015:3542, r.o. 8.2.). Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus twaalf (ABRvS 22-07-2015, ECLI:NL: RVS:2015:2329,r.o. 6.3).
In onderhavig planvoornemen wordt bestaande (grotendeels) bebouwing gesloopt en wordt nieuwbouw gerealiseerd waarbij 40 zorggerelateerde woningen worden gebouwd, 12 starters- / seniorenwoningen en 1 2-onder-1 kapwoning. In de bestaande situatie waren er op de locatie reeds 37 zorgwoningen gesitueerd. Het planvoornemen voorziet daarmee in een toename van 3 zorggerelateerde woningen en 14 reguliere woningen. De zorgwoningen die in het planvoornemen worden gerealiseerd betreffen geen woningen die in de contingentering opgenomen dienen te worden. Ten aanzien van de woningbouwcontigentering voorziet het planvoornemen daarmee slechts in een toename van 14 reguliere woningen.
Het planvoornemen valt hierdoor onder de definitie van 'stedelijke ontwikkeling' (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro). Zodoende moet de behoefte van deze ontwikkeling nader worden onderbouwd.
Voor de gemeente Reusel- De Mierden bestaat er een te verwachten woningbehoefte voor de periode 2018-2028 van ongeveer 550 woningen (ongeveer 55 woningen per jaar).
Als doelstellingen gelden daarbij ondermeer het vergroten van het aanbod voor starters en senioren en het aanbieden van kleinere wooneenheden. Zie hiervoor ook paragraven 4.3 en 4.4 met betrekking tot het regionaal een gemeentelijk woonbeleid.
Daarnaast wordt er de voorkeur gegeven aan inbreiding boven uitbreiding.
Met het planvoornemen worden 40 zorgwoningen gerealiseerd en 14 reguliere woningen. Van deze reguliere woningen betreffen 12 wooneenheden appartementen voor ondermeer starters. De zorgwoningen en deze starterswoningen worden gerealiseerd op de plek waar momenteel een leegstaand zorgebouw is gesitueerd. Middels de realisatie van het nieuwe woongebouw wordt er a) invulling gegeven aan de kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwopgave voor de gemeente Reusel- De Mierden (zorgwoningen voor senioren en woningen voor starters), b) leegstand voorkomen en c) binnen het bestaand stedelijk gebied voorzien in de stedelijke ontwikkeling.
De te realiseren bouwmassa zal daarnaast niet noemenswaardig toenemen ten opzichte van de huidige bouwmassa op het plangebied. Er kan met de transformatie daardoor eveneens gesproken worden van een optimalisatie van het ruimtegebruik omdat er binnen het huidige bebouwde gebied beter wordt ingespeeld op de toekomstige vraag.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant'
Vooruitlopend en anticiperend op de inwerkingtreding van de nationale Omgevingswet in 2021 hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Brabantse omgevingsvisie vastgesteld. Met deze omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.
De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Conform de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie.
De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Daarnaast geeft de Omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan. De omgevingsvisie is verplicht, maar uitsluitend zelfbindend voor de provincie. De visie zal de komende jaren nader worden uitgewerkt in diverse programma's en een provinciale omgevingsverordening.
Het planvoornemen voorziet in de herontwikkeling van een (deels) leegstaand verzorgingshuis. Er wordt met het planvoornemen daarmee leegstand voorkomen. Er is daarmee sprake van efficïent ruimtegebruik. Daarnaast maakt door middel van de herontwikkeling oude bebouwing plaats voor nieuwe, goed geïsoleerde, gasloze bebouwing.
4.2.2 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening
De Structuurvisie ruimtelijke ordening geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant weer tot en met 2025. Het beleid is gestoeld op een evenwicht van het milieu (planet), de mens (people) en de markt (profit) in ruimtelijke kwaliteit. Hierbij is het van groot belang om bestaande kwaliteiten te benutten en als uitgangspunt te nemen bij ontwikkelingen.
Noord-Brabant heeft de ambitie om een goede mix van wonen, werken en voorzieningen te creëren. De leefbaarheid in woonmilieus moet van voldoende kwaliteit zijn. Dynamische stadscentra, vitale plattelandskernen, eigen identiteit en regionale afstemming zijn enkele uitgangspunten.
In de structuurvisie beschrijft de provincie ook vier ruimtelijke structuren: de groen-blauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Iedere structuur wordt verder onderverdeeld in verschillende structuurvisiegebieden, waarvoor telkens het beleid en de ambities uiteengezet worden.
Het plangebied is gelegen in de stedelijke structuur en dan meer in het bijzonder binnen de aanduiding 'kernen in het landelijk gebied'.
Figuur 9 Uitsnede Provinciale structuurvisie, plangebied bij rode marker
Kernen in landelijk gebied
In de kernen in het landelijk gebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen (wonen, werken en voorzieningen). De provincie vraagt gemeenten om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen, werken en voorzieningen.
Het stedelijk gebied 'aan de randen' van de provincie, krijgt te maken met een afnemende groei van de woningbehoefte en op termijn zelfs (een beperkte mate van) krimp. Deze afnemende woningbehoefte biedt kansen voor verbetering van de kwaliteit, door gerichte ingrepen als verdunning en vergroening. Het is daarbij wel belangrijk om concurrentie tussen gemeenten en regio's, overproductie en leegstand te voorkomen. Het belang van regionale afspraken neemt daardoor toe.
In overleg met de gemeenten worden de regionale verbanden voor wonen en werken bepaald. Bij het zoeken naar ruimte voor nieuwe verstedelijking is zorgvuldig ruimtegebruik voorwaarde.
In het onderhavig planvoornemen wordt een bestaande locatie herontwikkeld. Hierbij wordt een grotendeels leegstaand zorgcomplex herontwikkeld naar een woongebouw waar zowel zorg gerelateerde woningen komen, alsook 12 starters-/ seniorenwoningen. Hiermee wordt er leegstand en verpaupering voorkomen.
4.2.3 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant
Provinciale Staten hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: IOV) vastgesteld.
De IOV betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De IOV is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies.
De IOV is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid zoals de omgevingsvisie. De beleidsneutrale omzetting betekent overigens niet dat er in het geheel geen wijzigingen ten opzichte van de huidige verordeningen zijn verwerkt.
Figuur 10 Uitsnede Verordening Ruimte met plangebied bij rode marker
Het plangebied is gelegen in het bestaand stedelijk gebied, landelijke kern.
Kernen in het landelijke gebied
In en rondom deze kernen staat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal. Voor deze kernen geldt in het algemeen dat er nieuwe woningen alleen mogelijk zijn als dat nodig is voor de natuurlijke bevolkingsgroei. Dat wil zeggen dat nieuwkomers in de kernen en vertrekkende huidige inwoners niet meetellen ( migratiesaldo-nul ). Ook kunnen kernen plaats bieden aan kleinschalige en middelgrote bedrijvigheid. Bedrijven die doorgroeien tot een groot bedrijf behoren in beginsel thuis in een stedelijk concentratiegebied.
Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling; uiteraard binnen de grenzen van wetgeving en de regionale woningbouwafspraken. Wel is in artikel 3.1 een aantal bepalingen opgenomen over zorgvuldig ruimtegebruik en de verantwoording die de provincie daarover vraagt aan gemeenten.
Voor het optimaal benutten van het bestaand stedelijk gebied ligt het accent op inbreiden en herstructureren . Hierbij wordt aandacht gevraagd voor:
- compacte bouwwijzen; en
- intensivering van ruimtegebruik, bijvoorbeeld door functies als wonen, werken en zorg te combineren.
De provincie realiseert zich dat zorgvuldig ruimtegebruik moet aansluiten op het karakter en de kwaliteiten van het desbetreffende gebied. Bovendien ligt er een opgave om in de stedelijke concentratiegebieden en vooral in de grote steden te bezien welke belangrijke knooppunten zich lenen voor intensief en multifunctioneel ruimtegebruik. Dat speelt een rol bij het maken van de regionale afspraken over programma`s en locaties voor wonen, werken en voorzieningen.
Het planvoornemen voorziet in de herontwikkeling van een bestaande locatie. Daarbij wordt een mix van zorggerelateerde - en reguliere woningen gerealiseerd waarbij het zwaartepunt ligt op de zorgwoningen (voor mensen met een beperking en dementerenden). Daarmee wordt leegstand in de kern voorkomen, wordt ingezet op herstructurering en worden functies gecombineerd. Het planvoornemen is daarmee in lijn met de doelen voor kernen in het landelijk gebied.
4.3 Regionaal Beleid
4.3.1 Woonvisie regio Eindhoven
Op 28 juni 2012 heeft de Regioraad de Regionale Woonvisie 2012-2020 vastgesteld. In deze visie wordt gefocust op drie punten:
- 1. oog voor lage-lonen-arbeidsmigranten en kenniswerkers;
- 2. naar een nieuw evenwicht van sterke steden en een vitaal landelijk gebied;
- 3. duurzaam vernieuwen en transformeren van de bestaande woningvoorraad.
In de Regionale Woonvisie wordt aangegeven dat er binnen de woningmarkt in Zuidoost- Brabant te weinig woningen zijn, het aanbod niet goed aansluit op de vraag (te weinig woningen in de sociale sector in de dorpen) en er zijn te weinig kavels beschikbaar voor mensen die zelf willen bouwen.
In de Regionale Woonvisie is een zevental ambities voor het wonen in Zuidoost Brabant
geformuleerd:
- Meer keuzevrijheid en zeggenschap voor de burger, met meer inzicht in (de kansen)op de woningmarkt.
- Meer evenwicht in de koop-huur-verhouding, tussen steden en dorpen.
- Meer capaciteit en kwaliteit in Wonen, Welzijn en Zorg
- Meer samenwerking tussen alle woningmarktpartijen.
- Meer aandacht voor doelgroepen en betaalbaarheid van woningen.
- Meer zorg voor kwaliteit van woning en woonomgeving.
- Monitoren van wat er gebeurt op de woningmarkt.
De Regionale Woonvisie streeft er naar zoveel mogelijk te kunnen voldoen aan de woonwensen van de burgers. Samen met de regionale marktpartijen worden de ambities zoveel mogelijk concreet uitgewerkt. De Regionale Woonvisie is het kwalitatieve kader voor het afstemmen van ontwikkelingen op de woningmarkt en voor het uitwerken van de woningbouwprogramma’s. Voor de landelijke regio Groot Kempen betekent dit concreet dat gestreefd wordt naar een goede huisvesting van de eigen bevolking. Hiervoor is zowel (zorgvuldig ingepaste) inbreiding als uitbreiding noodzakelijk.
Het planvoornemen sluit aan bij de doelstellingen zoals geformuleerd in de woonvisie regio Eindhoven, doordat er wordt ingezet op een herontwikkeling van een bestaande woningbouwlocatie. Hierdoor wordt leegstand voorkomen, wordt er voorzien in de behoefte aan zorg- en starterswoningen en worden er functies gecombineerd op een bestaande locatie.
4.3.2 Regionaal woningbouwprogramma
Het huidige Regionaal woningbouwprogramma is door voormalig SRE gemeenten vastgesteld op 17 december 2009 en daarna elk jaar geactualiseerd. De Verordening Ruimte geeft aan dat jaarlijks afspraken gemaakt dienen te worden in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) over het woningbouwprogramma voor de eerste tienjaarsperiode. Bij deze kwantitatieve afspraken (programma) hoort een aantal uitgangspunten op basis waarvan de afspraken worden geactualiseerd.
Eén van de uitgangspunten is dat de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose
het uitgangspunt vormt. De meest actuele prognose is uit 2017, waarbij voor Reusel-De
Mierden wordt uitgegaan van een toename van de woningvoorraad met 730 woningen in de
periode 2017 t/m 2029. Hierbij wordt het ondermeer belangrijker om welzijn en wonen te combineren door de toenemende vergrijzing.
Het planvoornemen voorziet op een bestaande locatie in een combinatie van deze functies welzijn/ zorg en wonen. Daarbij wordt specifiek ingespeeld op doelgroepen waarvoor behoefte bestaat; ouderen/ dementerenden en starters. Door een bestaande locatie te herontwikkelen wordt bovendien leegstand en verpaupering voorkomen. Daarmee is het planvoornemen in lijn met het regionaal woningbouwprogramma.
4.3.3 Kempische visie op wonen 2019-2023
De kempische visie op wonen is op 30 april 2019 vastgesteld. Daarin zijn vijf speerpunten voor de regionale woningmarkt opgenomen:
- 1. De bouwproductie versnellen op een zorgvuldige manier;
- 2. Behoud van betaalbaar wonen;
- 3. Zorg voor elkaar te faciliteren;
- 4. Klaar voor de toekomst;
- 5. Wonen en werken
Voor het versnellen van de bouwproductie wordt de voorkeur gegeven aan herbestemmingslocaties binnen bestaand stedelijk gebied. Nadruk ligt daarbij ook, door de sterke economische ontwikkeling van de regio Eindhoven, op betaalbare woningen gezien de prijsstijging die daarmee gepaard gaat. Specifiek dient er te worden ingezet op de duurzame woningen en onderlinge uitwisseling en facilitatie.
Voor de gemeente Reusel- De Mierden wordt voor de periode 2018-2028 een behoefte van ca. 550 woningen verwacht.
Het planvoornemen is in lijn met de regionale woonvisie. Met het planvoornemen wordt immers ingezet op herontwikkeling van een deels leegstaande locatie. Er wordt daarbij efficiënt met ruimte omgegaan en daarnaast een bijdrage geleverd aan de lediging van het woningbehoefte van de gemeente door specifiek voor senioren, starters en zorggerelateerde doelgroepen te bouwen. Eveneens gebeurd dit op een duurzame, gasloze wijze.
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Omgevingsvisie Reusel - De Mierden
Op 22 mei 2018 is de 'Omgevingsvisie gemeente Reusel-De Mierden' door de raad vastgesteld. Deze omgevingsvisie is de opvolger van de StructuurvisiePlus. In dit bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingsvisie.
De omgevingsvisie is opgesteld vooruitlopend op de aankomende Omgevingswet. Deze visie is niet zozeer een gewenst eindbeeld, maar er wordt gekozen om de strategie om er te komen vast te leggen. Aan elk(e) (type) gebied waar in deze omgevingsvisie aandacht aan is besteed, is een strategie gekoppeld. Over Lage Mierde wordt het volgende in deze visie gezegd:
Lage Mierde
In de kern Lage Mierde is met de komst van de brede school en het gemeenschapshuis, vlak bij het sportpark, een moderne invulling gegeven van een voorzieningenconcentratie. Deze voorzieningenconcentratie is gericht op de eigen inwoners en wordt intensief gebruikt. Het Dorpsplein is van oudsher het hart van het dorp. De inrichting van het Dorpsplein als parkeerplaats, de leegstand en verpaupering van enkele historische panden (zoals de voormalige sigarenfabriek) en de matige architectonische kwaliteit van het voormalige gemeentehuis zorgen niet voor een aantrekkelijke ambiance. Ook de aangrenzende zorglocatie Lindenhof is niet meer als zodanig in gebruik en staat leeg. In samenspraak met de rond het Dorpsplein gevestigde horeca, commerciële en culturele voorzieningen moet in de omgeving van het Dorpsplein nieuw leven geblazen worden. Punt van aandacht daarbij is de verkeersstructuur, waardoor nu grootschalig transport dwars door het dorp gaat. Er ligt niettemin een kans centraal in het dorp nieuw programma toe te voegen, naast de doorontwikkeling van woonwijk De Hasselt II aan de zuidwestzijde van het dorp. Samen meer dan voldoende ruimte voor het woningbouwprogramma dat voortvloeit uit de demografische ontwikkeling.
De einden zijn de meest gewaardeerde plekken in Lage Mierde. Hier is het zaak de ruimtelijke structuur te versterken en de open zichten vanaf de linten naar het achterliggende landschap niet te laten dichtslibben. Het sterke netwerk van recreatieve routes rond de kern kan tegelijkertijd beter benut worden, gekoppeld aan de versterking van de beekdalen van de Reusel en de Raamsloop. Op die manier keert ook Lage Mierde zich weer naar het landschap.
Ook in Lage Mierde ligt de opgave op het bedrijventerrein, in dit geval Koningshoek. Dit bedrijventerrein ligt ingesloten in de woonbebouwing. Er staat een aantal grote bedrijfspanden leeg. Zeker bedrijven met veel vrachtverkeer en/of een hogere milieucategorie worden gestimuleerd te verplaatsen naar beter ontsloten bedrijventerreinen
elders in de regio (onder meer Kleine Hoeven, Kempisch Bedrijvenpark). Herontwikkeling
naar woningbouw en/of lichtere bedrijvigheid ligt hier voor de hand.
In de omgevingsvisie wordt de planlocatie nadrukkelijk benoemd. Daarbij zijn er zorgen over de leegstand van het zorggebouw op het plangebied. Het planvoornemen voorkomt deze leegstand en combineert zorg- en woonfuncties binnen het plangebied. Daarmee is er een duurzame bestemming voor het plangebied geborgd. Het planvoornemen is daarmee in lijn met de omgevingsvisie.
4.4.2 Woonvisie 2018-2023
Het college van de gemeente Reusel-De Mierden heeft op 19 december 2017 de Woonvisie
2018-2023 vastgesteld.
De woonvisie biedt de gemeente een sturingskader om de komende jaren regie te voeren bij verschillende woningmarktvraagstukken. In de woonvisie zijn vijf opgaven benoemd:
- 1. prioriteiten stellen voor nieuwbouw;
- 2. voldoende betaalbare huur;
- 3. investeren in de bestaande voorraad;
- 4. wonen en zorg;
- 5. passende huisvesting voor arbeidsmigranten.
De afgelopen tien jaar is de bevolking binnen de gemeente met ongeveer 440 inwoners toegenomen. Dit kwam vooral door een geboorteoverschot. Lange tijd was er ook sprake van een positief binnenlands migratiesaldo. Maar de laatste vijf jaar was er sprake van een vertrekoverschot (vooral veroorzaakt door het vertrek van jongeren en -in beperkte matesenioren).
De verwachting is dat het aantal huishoudens binnen de gemeente de komende jaren verder zal toenemen. Het zijn vooral de oudere huishoudens (1+2 persoonshuishoudens van 55 jaar en ouder) die deze groei veroorzaken. Door deze groei zijn meer woningen nodig. De verwachte woningbehoefte voor de periode 2018-2028 ligt op ongeveer 550 woningen (ongeveer 55 woningen per jaar). Het is belangrijk dat er speelruimte in de plancapaciteit zit om medewerking te kunnen verlenen aan kleinschalige initiatieven.
Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan de Ladder voor Duurzame
verstedelijking. Dit betekent dat er sprake moet zijn van een aantoonbare behoefte aan het
geplande aantal woningen. Daarnaast dienen nieuwe ontwikkelingen in eerste instantie op
inbreidingslocaties plaats te vinden, voordat gekeken wordt naar uitbreidingslocaties.
Om ervoor te zorgen dat nieuwe initiatieven voor woningbouw aansluiten bij de woningbehoefte én bij de gemeentelijke ruimtelijke opgaven, worden plannen getoetst op basis van een prioriteringsmethodiek criteria. Belangrijk is dat nieuwe woningen op de lange termijn aantrekkelijk blijven voor meerdere doelgroepen. De gemeentelijke ambitie is om het aanbod aan levensloopgeschikte woningen via nieuwbouw uit te breiden. Het is daarom belangrijk om bij elk initiatief goed aan te sluiten bij de kwalitatieve wensen van woningzoekenden.
De geformuleerde opgaven van de gemeente met betrekking tot nieuwbouw betreffen
ondermeer:
- vergroten woonaanbod voor senioren;
- betaalbare koopwoningen voor starters;
- vragen naar kleinere wooneenheden;
- zorgvuldig omgaan met groene woonomgeving.
Met betrekking tot de bestaande voorraad zijn onder meer navolgende opgaven
geformuleerd:
- benutten van transformatiemogelijkheden;
- uitbreiden van levensloopgeschikte woningen;
- verbeteren van de energetische kwaliteit.
De geformuleerde gemeentelijke ambities bij nieuwbouw voor komende vijf jaar, betreffen
onder meer:
- de gemeente geeft invulling aan de verwachte woningbehoefte van 175 woningen in Reusel;
- de gemeente actualiseerd het prioriteringsinstrument voor woningbouwinitiatieven, op basis van actueel woonwensenonderzoek en beleidsambities uit de Woonvisie.
- De gemeente inventariseert mogelijke transformatielocaties binnen de kom. Hieraan wordt prioriteit gegeven bij het toetsen van eventuele nieuwe woningbouwinitiatieven.
- Nieuwbouw dient een bijdrage te leveren aan ons streven om op termijn als gemeente energieneutraal te zijn. In samenwerking met ontwikkelende partijen willen we daarom in de komende woonvisie-periode tot een pilot komen waarbij uitsluitend gasloze woningen gerealiseerd worden.
- Met ontwikkelaars onderzoeken we per locatie de mogelijkheid om bij nieuwbouw een EPC-norm te hanteren die lager is dan het uitgangspunt in het Bouwbesluit (momenteel EPC = 0,41).
- Bij nieuwbouw voor levensloopgeschikte woningen zijn de kwaliteitseisen van Woonkeur Plus het uitgangspunt.
Het planvoornemen sluit naadloos aan bij deze behoeften en uitgangspunten van de woonvisie. Er worden namelijk appartementen gerealiseerd voor doelgroepen waar er specifiek vraag en behoefte bestaat (ouderen, starters). Daarnaast wordt er een bestaande (leegstaande) locatie herontwikkeld. Hierbij wordt verpaupering voorkomen en ruimte efficiënt gebruikt. Tot slot is er sprake van duurzame en gasloze nieuwbouw.
Hoofdstuk 5 Milieu- & Omgevingsaspecten
5.1 Milieu
5.1.1 Bodem
Voorafgaand aan het volgen van een ruimtelijke procedure dient te worden nagegaan of de
aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik. Het belangrijkste uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreinigingen geen onaanvaardbare risico's opleveren voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Met het voorliggend bestemmingsplan wordt het voornemen om op het plangebied de bestaande bebouwing grotendeels te slopen en een nieuw wooncomplex te realiseren. In dit kader is een onderzoek naar de bodemkwaliteit van toepassing.
In het licht van het voorgaande is door Aelmans Eco een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (d.d. 08-08-2019, rapportnummer E198878.006) en bijgevoegd als Bijlage 2. In dit onderzoek is het volgende geconcludeerd:
"Bovengrond
De bovengrond tot een maximale diepte van 0,8 m-mv, is analytisch onderzocht in de grondmengmonsters 1, 2 en 3. Uit de analyseresultaten van de grondmengmonsters 2 en 3 blijkt, dat licht verhoogde concentratie lood worden aangetroffen. Voor het overige worden geen overschrijdingen aangetroffen in de grondmengmonsters 1, 2, en 3.
De aangetroffen concentraties lood zijn van dien aard dat deze weliswaar de achtergrondwaarden overschrijden, doch niet de bodemindex of interventiewaarden. Daarnaast overschrijden voornoemde parameters niet de maximale waarden voor de klasse wonen. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de bovengrond van het gehele perceel als klasse AW2000 grond bestempeld worden.
Ondergrond
De ondergrond vanaf 0,5 tot 2,0 m-mv is analytisch onderzocht in de grondmengmonsters 4 en 5. Uit de analyseresultaten van deze beide grondmengmonsters blijkt, dat de concentratie lood de achtergrondwaarden overschrijdt in grondmengmonster 5. Voornoemde concentratie overschrijdt echter niet de bodemindex en/of interventiewaarde.
Daarnaast overschrijdt voornoemde concentratie niet de maximale waarde voor de klasse wonen. Uit de analyseresultaten van grondmengmonster 4 blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden overschrijden.
Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de ondergrond van het gehele terrein, ondanks de licht verhoogde concentratie lood, als klasse AW2000 grond bestempeld worden.
Grondwater
Uit de analyseresultaten van het grondwater blijkt, dat enkel licht verhoogde concentraties barium en/of naftaleen worden aangetroffen. Voornoemde concentraties zijn dermate marginaal dat deze als te verwaarlozen bestempeld kunnen worden.
Voornoemde verontreinigingen kunnen veelal als gebiedseigen bestempeld worden en vormen vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de beoogde bouwplannen en het toekomstig gebruik als zijnde woon-/zorgcomplex.
Asbest
Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetoond. Op basis van de bevindingen van voornoemd zintuiglijk bodemonderzoek en het analytisch onderzoek kan de hypothese "onverdacht" met betrekking tot asbest worden bevestigd.
Toetsing hypothese
De hypothese "onverdacht" wordt op basis van de onderzoeksresultaten niet bevestigd voor het gehele perceel. De aangetroffen overschrijdingen zijn echter van dien aard dat deze geen aanleiding geven tot het opstarten/inzetten van een nader onderzoek.
Resumé
Resumerend kan gesteld worden dat ondanks de licht verhoogde concentraties in zowel de grond als het grondwater, deze vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen vormen voor de beoogde bouwplannen en de oprichting van een nieuw woon- en/of zorgcomplex.
Vanwege de diversiteit in bodemlagen dient men er rekening mee te houden dat bij de afvoer van de overtollige grond sprake is van diverse bodemkwaliteiten. Daarnaast is in onderhavig onderzoek geen PFAS meegenomen, het valt niet uit te sluiten dat het bevoegd gezag aangeeft dat de grond alsnog op voornoemde parameter dient te worden onderzocht.
Dit bodemonderzoek is steekproefsgewijs uitgevoerd.
Eventuele aanwezige andere dan voornoemde bronnen van verontreiniging kunnen derhalve niet worden uitgesloten."
Ook het gedeelte van het plangebied waarin de twee-onder-een kapwoning is beoogt is nader onderzocht (d.d. 19-02-2021, rapportnummer E198878.001.005) en bijgevoegd als Bijlage 3 . In dit onderzoek is het volgende geconcludeerd:
Bovengrond
De bovengrond is onderzocht in grondmengmonster 1. Uit de analyseresultaten van grondmengmonster 1 blijkt, dat de concentraties cadmium, zink en lood de achtergrondwaarden overschrijden doch niet de bodemindex en/of de interventiewaarden.
Vorenstaande impliceert dat de bovengrond licht verontreinigd is. Voornoemde verontreinigingen vormen geen directe belemmeringen voor de beoogde bouwplannen.
Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de bovengrond als klasse wonen grond bestempeld worden.
Ondergrond
De ondergrond vanaf 0,5 m-mv tot 2,0 m-mv, is analytisch in grondmengmonster 2 onderzocht.
Uit de analyseresultaten van dit betreffende grondmengmonster blijkt, dat de concentratie koper de achtergrondwaarde overschrijdt, doch niet de bodemindex en/of interventiewaarden. De overige gerapporteerde concentraties zijn van dien aard dat deze de achtergrondwaarden niet overschrijden.
Vorenstaande impliceert dat de ondergrond licht verontreinigd is. Voornoemde verontreinigingen vormen geen directe belemmeringen voor de beoogde bouwplannen.
Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de ondergrond als klasse industrie grond bestempeld worden.
PFAS
Daar op onderhavig perceel geen specifieke bronnen of activiteiten hebben plaatsgevonden, welke verontreinigingen met PFAS zouden kunnen veroorzaken, is besloten om geen aanvullend PFAS onderzoek op te starten.
Asbest
Naar aanleiding van het visueel en analytisch asbestonderzoek kan onderhavig tracé als "onverdacht" met betrekking tot asbest worden bestempeld.
Resumé
Uit de analyseresultaten blijkt, dat zowel de boven- als ondergrond licht verontreinigd is.
De aangetroffen lichte overschrijdingen vormen geen directe belemmeringen en/of beperkingen voor de beoogde bouwplannen op onderhavig perceel. De hypothese 'onverdacht' dient te worden verworpen.
Dit bodemonderzoek is steekproefsgewijs uitgevoerd. Eventuele aanwezige andere dan voornoemde bronnen van verontreiniging kunnen derhalve niet worden uitgesloten.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er ten aanzien van het aspect bodem geen belemmeringen te verwachten zijn ten aanzien van het planvoornemen.
5.1.2 Geluid
5.1.3 Lucht
Op 15 november 2007 is de wijziging van de 'Wet milieubeheer' in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
- negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
- mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. De definitie van 'niet in betekenende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De grenswaarde voor NO2 en PM10 komt overeen met 40 microgram/m3 (µg/m3) voor zowel PM10 als NO2. Onderstaand zijn op basis van de GCN kaart voor de gemeente Reusel-De Mierden deze waarden inzichtelijk gemaakt.
Figuur 11 Kaart NO2 belasting Reusel- De Mierden
Figuur 12 Kaart PM10 belasting Reusel- De Mierden
Uit bovenstaande figuren wordt duidelijk dat de gemiddelde waarde voor NO2 en PM10 respectievelijk 14,19 µg /m3 en 18,51 µg /m3 is. Beiden blijven onder de grenswaarde van 40 µg/ m3.
Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.
5.1.4 Externe veiligheid
5.1.5 Milieuzonering
Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies en gevoelige functies op een verantwoorde afstand van elkaar gesitueerd worden. Dit dient twee doelen:
- 1. het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
- 2. het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Bij de planontwikkeling dient derhalve rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven, om de kwaliteit van het leefmilieu te garanderen en te bevorderen.
De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door een schakering van woonfuncties, detailhandel en horeca met overige centrumfuncties. Er is daarmee sprake van een gemengd gebied. De richtafstanden ten aanzien van dergelijke gebieden worden met één trap verlaagd.
In de nabijheid van het plangebied is een gemengd bedrijf gelegen. Hier mogen bedrijfsactiviteiten tot maximaal categorie 2 gevestigd worden met een maximale richtafstand van 30 meter ten aanzien van geluid, voor een gemengd gebied dus 10 meter. Het plangebied is buiten deze zonering (22 meter) gelegen. Daarnaast zijn er in de nabijheid diverse horecagelegenheden met een gemengde bestemming gelegen (65 meter). Voor dergelijke functies geldt een maximale richtafstand van 10 meter in het kader van geluid. Het plangebied is buiten tot ruim buiten deze richtafstand gelegen. Deze functies vormen dan ook geen belemmering voor het planvoornemen. Omgekeerd vormt het planvoornemen eveneens geen belemmering voor deze functies.
5.1.6 Geur
In de Wet geurhinder en veehouderij zijn afstandsnormen opgenomen die moeten worden gehanteerd bij de verlening van een milieuvergunning aan een agrarisch bedrijf waarin vee wordt gehouden. Echter ook in de omgekeerde situatie, waarbij in de omgeving van agrarische bedrijven een nieuw geurgevoelig object wordt gesitueerd of uitgebreid, dient aan de wet te worden getoetst (de zogenoemde 'omgekeerde werking'). De gemeente is bevoegd om met een verordening af te wijken van de normen uit de wet.
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen agrarische dan wel industriële bedrijven die van directe invloed op de beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied kunnen zijn. Omgekeerd vormt het planvoornemen geen belemmering qua geur.
Figuur 10 Geurkaart gemeente Reusel - De Mierden
Uit de bovenstaande geurkaart blijkt dat het plangebied gelegen in binnen een goed woon- en leefklimaat met betrekking tot het aspect geur.
Gezien het voorgaande vormt het aspect geur geen belemmering voor het planvoornemen.
5.1.7 Spuitzones
Het plangebied is niet gelegen in of in de nabijheid van spuitzones. Spuitzones vormen derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.
5.1.8 Gezondheid
5.2 Vormvrije M.e.r. Beoordeling
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.- beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, een toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Wanneer dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.
In het kader van onderhavig plan is een aanmeldnotitie opgesteld,Bijlage 4 , en het bevoegd gezag gevraagd om een besluit te nemen of een verdere mer-beoordleing noodzakelijk is.
Het bevoegd gezag van de gemeente Reusel -De Mierden heeft op basis van de aanmeldingsnotitie zoals bijgevoegd in Bijlage 4 besloten om geen milieueffectrapport op te stellen voor deze ontwikkeling.
5.3 Waterhuishouding
5.3.1 Beleid en regelgeving Waterschap de Dommel
Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap De Dommel. Het beleid van het waterschap is gericht op het zo lang mogelijk vasthouden van gebiedseigen water, gecombineerd met het zoveel mogelijk scheiden van schoon en verontreinigd water. Het beleid van het waterschap is opgenomen in het Waterbeheerplan 2016-2021 ‘Waardevol Water’. Het waterbeheerplan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap binnen de planperiode. Omdat de wateropgaven feitelijk niet veranderd zijn, zijn de thema’s in het waterbeheerplan hetzelfde als de thema’s in het waterbeheerplan 2010-2015. De vijf
waterthema’s zijn:
- Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheersgebied, onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen.
- Voldoende water: voor zowel de natuur als de landbouw is het van belang dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarom reguleert het waterschap het gronden oppervlaktewater.
- Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren.
- Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen.
- Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.
In het bebouwd gebied streeft het waterschap naar een klimaatbestendige en waterrobuuste omgeving. Door klimaat- en wateropgaven op te pakken, kan de stedelijke kwaliteit worden verbeterd en kunnen toekomstige maatschappelijke kosten worden vermeden. Bij nieuwe ontwikkelingen is het uitvoeren van een watertoets verplicht. Het Waterschap heeft de Handreiking Watertoets 2015 opgesteld, waarin is aangegeven welke onderdelen deel kunnen uitmaken van de waterparagraaf. Voor de verwerking van hemelwater hanteert het waterschap een voorkeursvolgorde: hergebruik – vasthouden/infiltreren - bergen en afvoeren - afvoeren naar oppervlaktewater - afvoeren naar de riolering.
De regels voor de waterhuishuishouding zijn opgenomen in de Keur 2015. Samen met de legger vormt de Keur het juridisch instrumentarium van het Waterschap. In de Keur zijn onder andere regels opgenomen met betrekking tot compensatiemaatregelen in het geval van een toename van het verhard oppervlak. Daarnaast zijn in de Keur gebods- en verbodsregelingen opgenomen die betrekking hebben op handelingen in en rond watergangen en waterkeringen die zijn opgenomen in de legger.
Regels voor toename van verhard oppervlak
In het geval van een toename van het verhard oppervlak moet worden voldaan aan de regels
die het waterschap hieraan stelt. Op grond van artikel 3.6 van de Keur van het waterschap is het verboden om zonder vergunning neerslag door toename van het verhard oppervlak of
door afkoppeling van bestaand verhard oppervlak tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen.
In de ‘Algemene regels Keur Waterschap De Dommel 2015’ is in artikel 15 een vrijstelling van dit verbod opgenomen: er is geen vergunning nodig als de toename van het verhard oppervlak maximaal 2.000 m2 bedraagt, als minder dan 10.000 m2 bestaand verhard oppervlak wordt afgekoppeld of als de toename van het verhard oppervlak tussen de 2.000 en 10.000 m2 bedraagt en compenserende maatregelen zijn getroffen in de vorm van een bergings-/infiltratievoorziening. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m2 is een vergunning benodigd en geldt de ‘Beleidsregel afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak’ (artikel 13 van de ‘Beleidsregels voor waterkering, waterkwantiteit en grondwater Keur waterschap De Dommel 2015’).
5.3.2 Beleid gemeente Reusel- De Mierden
Het beleid van de gemeente Reusel-De Mierden is vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2017-2021 (VGRP), zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 20 december 2016. Het VGRP is een beleidsmatig planinstrument van de gemeente en betreft de wettelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Het VGRP sluit aan op het landelijke en provinciale beleid. In het Keur worden bergingseisen voor hemelwater gesteld bij een toename van verhard oppervlak van meer dan 2.000 m2. Voor ontwikkelingen met een toename van het verhard oppervlak van minder dan 2.000 m2 gelden de bergingseisen uit het VGRP. In het VGRP zijn de volgende opgaven en aandachtspunten voor de komende planperiode opgesomd:
Stedelijk afvalwater
- beschermen volksgezondheid;
- voorkomen milieuoverlast;
- borgen verkeersveiligheid;
- voorkomen nadelige gevolgen van langdurige lozingsbeperking;
- het nastreven van de voorkeursvolgorde van afvalwaterverwerking.
Hemelwater
- zoveel mogelijk beperken van wateroverlast;
- inspelen op klimaatverandering door benutting openbare ruimte;
- verbeteringsmaatregelen basisrioleringsplan;
- bij nieuwe initiatieven maximale ontkoppeling van hemelwater;
- opstellen hemelwaterstructuurplan.
Grondwater
- inzicht verkrijgen in de grondwaterstanden door plaatsen van peilbuizen;
- loketfunctie;
- samen met partners zoeken naar oplossingen.
Oppervlaktewater
- uitvoeren onderhoudsplicht;
- mede invulling geven aan de KRW-doelen, via samenwerkingsverband.
Bedrijfsvoering en financiën
- doelmatige invulling watertaken;
- kostendekkende rioolheffing;
- toereikende personele capaciteit gemeentelijke watertaken;
- samenwerken in de afvalwaterketen;
- actualiseren en actueel houden gegevensbeheer en monitoringsprogramma.
Huishoudelijk afvalwater kan geloosd worden via een vuilwater/gemengd riool naar het rwzi.
Voor de verwerking van hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- 1. (her)gebruik van regenwater;
- 2. bergen en vertraagd afvoeren naar openbare ruimte;
- 3. afvoeren naar oppervlaktewater (eventueel via een hemelwaterriool);
- 4. afvoeren naar een gemengd riool (nooit naar een vuilwaterriool).
Kwalitatief:
- 1. schoonhouden (voorkomen);
- 2. scheiden;
- 3. zuiveren.
Binnen het grondgebied van Reusel- De Mierden liggen voorts een aantal A-waterlopen. Er zijn echter geen van deze waterlopen gelegen binnen het plangebied.
5.3.3 Water in bestemmingsplan
Door het planvoornemen zal het verhard oppervlak niet toenemen. In de bestaande situatie is het verhard oppervlak ca. 3.000 m2 in de nieuwe situatie zal dat ca. 2.400 m2 zijn. Het plangebied is reeds verhard op de gedeelten waar het planvoornemen is voorzien. Het nieuwe gebouw zal worden voorzien van een gescheiden stelsel waarbij het hemelwater zal worden afgekoppeld. Het hemelwater kan op natuurlijke wijze infiltreren in het groen binnen het plangebied.
De vuilwaterafvoer van het plangebied zal aangesloten worden op het openbaar riool grenzend aan het plangebied. Hiervoor zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij de huidige situatie. Deze capaciteit is afdoende voor het aantal te verwachten mensen op de locatie. Op dit moment is een excact aantal bewoners nog niet vast te stellen. De technische koppeling op het riool zal in het kader van de bouwvergunning inzichtelijk worden gemaakt en aansluiten bij de op dat moment geldende wet- en regelgeving. Uitganspunt is dat er geen regenwater meer op het riool zal worden geloosd. Het regenwater vanaf de bestrating zal 'gewoon' via de berm/tuin infiltreren in de bodem.
Om dit te borgen is er in dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het treffen van afdoende voorziening voor het verwerken van 144 m³ hemelwater.
5.4 Flora & Fauna
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Hiervoor zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In het vervolg van deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming. In dit kader is er een quickscan flora en fauna uitgevoerd door Laneco (d.d. 05-05-2019, rapportnummer 06.19.06) en bijgevoegd als Bijlage 5.
Hierin wordt ten aanzien van flora en fauna het volgende geconcludeerd:
Natuurnetwerk Brabant
Het plangebied ligt op 200 meter van het Natuurnetwerk Brabant (NNB). In de provincie Noord-Brabant dient ook getoetst te worden of er (externe) effecten optreden op stikstofgevoelige habitats binnen het NNB. Aangezien het aantal verkeersbewegingen zal toenemen kunnen effecten op het naastgelegen NNB gebied niet zonder Aerius-berekening worden uitgesloten. De berekening en toetsing maken geen onderdeel uit van deze quick scan, maar dienen apart te worden uitgevoerd. Voor de voorgenomen ontwikkeling zijn er in het kader van het NBP geen consequenties te verwachten.
Wet natuurbescherming - onderdeel houtopstanden
Het plangebied aan de Kloosterweg te Lage Mierde ligt binnen de bebouwde kom boswet. Het onderdeel houtopstanden van de Wet natuurbescherming is dan ook niet van toepassing.
Wet natuurbescherming - onderdeel soortenbescherming
Voor een aantal mogelijk in (de omgeving van) het plangebied voorkomende nationaal beschermde soorten zoals egel, haas, konijn, vos, spitsmuizen en muizen geldt een provinciale vrijstelling voor het aantasten van vaste rust- en verblijfplaatsen.
Een aantal van de mogelijk voorkomende soorten zijn niet-vrijgestelde nationale of Europees beschermde soorten (Habitat- en vogelrichtlijn), waarvoor bij aantasting van rust- en voortplantingsplaatsen een ontheffingsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming geldt. Op basis van verspreidingsgegevens, de aanwezige habitats en de biotoopeisen van individuele diersoorten zijn verblijfplaatsen van gierzwaluw, huismus en gebouwbewonende vleermuizen (gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger, meervleermuis, ruige dwergvleermuis en watervleermuis) niet uit te sluiten. Door het uitvoeren van werkzaamheden worden mogelijk nestplaatsen of rust- en voortplantingsplaatsen van deze soorten aangetast. Pas na een vervolgonderzoek kan uitsluitsel gegeven worden over de eventuele noodzaak voor een ontheffingsaanvraag Wet natuurbescherming.
Van de overige in de omgeving voorkomende (niet-vrijgestelde) nationaal of Europees beschermde planten- en/of diersoorten worden geen groeiplaatsen, verblijfplaatsen of belangrijke onderdelen van het leefgebied verwacht in het plangebied. Zoals eerder vermeld, kunnen nesten van vogels worden verstoord als in het broedseizoen wordt gestart met werkzaamheden.
Soortenbescherming
Nader onderzoek
Aantasting van rust- en voortplantingsplaatsen van in de Wet natuurbescherming beschermde soorten en daarmee een overtreding van artikel 3.1 en 3.5 van de Wet natuurbescherming, kan niet zonder nader veldonderzoek worden uitgesloten voor:
- Gierzwaluw, nestplaatsen (Vogelrichtlijn). Onderzoek conform het onderzoeksprotocol van het Netwerk Groene Bureaus bestaat uit drie onderzoeksrondes in de periode 15 mei tot en met 15 juli.
- Huismus, nestplaatsen (Vogelrichtlijn). Onderzoek conform het onderzoeksprotocol van het Netwerk Groene Bureaus bestaat uit twee onderzoeksrondes in de periode van 1 april tot 20 juni.
- Vleermuizen (Wet natuurbescherming en bijlage IV Habitatrichtlijn), gebouwbewonende soorten. Onderzoek conform het Vleermuisprotocol 2017 van het Netwerk Groene Bureaus bestaat uit verschillende onderzoeksrondes in de periode half mei tot half juli en in de periode begin augustus tot eind september. Deze onderzoeken dienen plaats te vinden om een volledig beeld te krijgen van de functie van de gebouwen voor vleermuizen.
- Voor zover bekend worden bomen in het plangebied behouden en zijn negatieve effecten op boombewonende vleermuizen uit te sluiten. Indien er wel bomen worden gekapt is een nadere inspectie door een ecoloog op aanwezigheid van voor vleermuizen geschikte holtes noodzakelijk.
Overige consequenties
Twee algemene voorwaarden vanuit de Wet natuurbescherming zijn altijd van toepassing:
- De start van werkzaamheden dient buiten het broedseizoen van vogels (globaal half maart tot half juli) plaats te vinden om verstoring van broedvogels en het broedsucces te voorkomen. Alleen op basis van gericht onderzoek (naar broedende vogels), mag van deze voorwaarde worden afgeweken.
- Op basis van de zorgplicht dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende planten en dieren en hun leefomgeving. Verstoring moet worden beperkt en dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood. Dit kan door:
(1) werkzaamheden, zoals graaf- en sloopwerkzaamheden en het verwijderen van begroeiing, te starten buiten het voortplantingsseizoen (april - augustus) en het winter(slaap)seizoen (november - februari); (2) het beperken van verlichting tijdens de avonduren ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren.
Wet natuurbescherming - onderdeel gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op 600 meter afstand van de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Kempenland-West. Voor de meeste effectfactoren van de werkzaamheden, zoals geluid, licht, menselijke aanwezigheid en trilling kunnen gezien de afstand en de tussenliggende elementen externe effecten op het Natura 2000-gebied worden uitgesloten. Echter zal de stikstofemissie stijgen in de realisatie en gebruiksfase. Effecten op het naastgelegen NNB gebied kunnen zonder Aerius-berekening dan ook niet worden uitgesloten.
Er is derhalve een beoordeling stikstof opgesteld (zie Bijlage 7). In deze beoordeling is geconcludeerd dat het planvoornemen middels intern salderen geen negatieve effecten met betrekking tot stikstof voor de omliggende Natura 2000 gebieden heeft.
5.5 Cultureel Erfgoed
5.5.1 Archeologie
Met de inwerkingtreding van de 'Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz)' per 1 september 2007 is de implementatie van het 'Verdrag van Malta' (1992) een feit. Inmiddels is een en ander doorvertaald in de Erfgoedwet. Deze wet regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en beheersmaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Om het bodemarchief beter te beschermen is het sindsdien verplicht om de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden te beoordelen.
Begin juli 2009 hebben de gemeenten Oirschot, Reusel-De Mierden, Bladel, Eersel, Bergeijk, Heeze-Leende, Cranendonck, Waalre en Valkenswaard aan de SRE Milieudienst opdracht gegeven om een Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg en een gemeentelijke Erfgoedkaart op te stellen, waarin zowel de archeologische waarden en verwachtingen als de cultuurhistorische waarden zijn opgenomen. Doel van de Erfgoedkaart is om het erfgoed een betere bescherming te kunnen geven via het bestemmingsplan en/of verordening, zoals in de Monumentenwet staat omschreven.
Figuur 11 Uitsnede Erfgoedkaart met in rood plangebied
Op basis van bovenstaande kaart kan het volgende worden opgemaakt:
Bruin: Categorie 4: Gebied met een hoge archeologische verwachting.
In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een hoge archeologische verwachting. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodem ingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodem ingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 500 m² en dieper gaan dan 0,3 m onder maaiveld of 0,5 m onder maaiveld bij esdek en agrarisch bestemde gronden.
Beige: Categorie 6: Gebied met een lage archeologische verwachting.
Het gaat hierbij om gebieden waar op archeologische en landschappelijke gronden de kans op behoudenswaardige archeologische relicten klein wordt geacht. Om die reden is een archeologisch onderzoek alleen vereist bij bestemmingsplanwijzigingen en projectbesluiten van projectgebieden die groter zijn dan 25.000 m² en dieper gaan dan 0,4 m onder maaiveld of 0,5 m onder maaiveld bij agrarisch bestemde gronden. Ook zal bij m.e.r. plicht nader onderzoek worden verlangd.
In het licht van het voorgaande is er een archeologisch onderzoek verricht op de planlocatie door Bureau voor Archeologie d.d. 05-09-2019, Bijlage 6. Hierin is het volgende geconcludeerd:
"Waaruit bestaan de voorgenomen bodem ingrepen?
De geplande bodem ingrepen zullen bestaan uit de sloop van het zuidelijke deel van het bejaardentehuis Lindenhof, uitgezonderd de kapel en de bouw van een appartementencomplex in dit deel van het plangebied. In het noordwesten van het plangebied zullen één of twee woonkavels voor vrijstaande woningen gerealiseerd worden. De nieuwe bebouwing zal gefundeerd worden ‘op staal’ en de graafwerkzaamheden ter plaatse van de nieuwe bebouwing zullen tot ongeveer 80 cm -mv reiken.
Wat is de landschappelijke ligging van het plangebied in termen van geomorfologie, geologie en bodemkunde?
Het plangebied ligt, samen met de dorpskern van Lage Mierde, op een dekzandrug. De ondergrond van het plangebied bestaat uit een pakket dekzand op fluvio-periglaciale afzettingen. In het plangebied is geen (podzol)bodem aangetroffen. De oorspronkelijke bovengrond zal eruit gezien hebben zoals bij boring 1; een humeus akkerdek van 50 tot 70 cm dik op de C-horizont van het dekzand.
Is sprake van een natuurlijke (intacte) bodemopbouw of is deze (deels) verstoord? Indien sprake is van verstoringen, wat is de diepte en omvang van de verstoring?
De oorspronkelijke bodemopbouw en bovengrond lijkt door de bouw van het bejaardentehuis (of andere recente graafwerkzaamheden) verstoord te zijn geraakt. In de bovengrond is nu een pakket omgewerkte en/of opgebrachte grond aanwezig, dat tot een variërende diepte van 100 tot 270 cm -mv reikt. De bovengrond is hier verstoord tot in het pakket met fluvio-periglaciale afzettingen.
Zijn er potentiële archeologische niveaus, en zo ja, wat is de aard, diepteligging en verbreiding hiervan?
Rondom het bejaardentehuis is de bovengrond dermate verstoord geraakt dat geen archeologische waarden verwacht worden. In het noordwesten van het plangebied, in het gebied rondom boring 1, kunnen nog archeologische waarden aanwezig zijn in de vorm van een archeologisch sporenniveau.
Indien aanwezig:
a) Worden deze potentiële archeologische niveaus bedreigd door de beoogde ingreep
In het noordelijke deel van het grasveld in het noordwesten van het plangebied kunnen nog archeologische waarden aanwezig zijn. Indien in deze zone graafwerkzaamheden plaatsvinden tot onder het akkerdek waarvan de basis op 70 cm -mv ligt, worden mogelijk
archeologische waarden verstoord.
b) En zo ja, welke maatregelen kunnen worden genomen om voldoende
rekening te houden met de potentiële archeologische waarden in deze niveaus?
Als dit noordwestelijke deel van het plangebied onbebouwd blijft, of als het bouwpijl van het perceel circa 70 cm wordt opgehoogd, zodat het archeologische niveau niet wordt vergraven, worden eventuele archeologische waarden voldoende beschermd.
Als bescherming van het archeologische niveau niet mogelijk is, wordt aanbevolen voor de bouw een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P) uitgevoerd te worden. Voor dit onderzoek is een door de bevoegde overheid goed te keuren Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk. In de overige delen van het plangebied worden geen archeologische waarden verwacht en is geen vervolgonderzoek noodzakelijk."
Het gedeelte met een hoge archeologische verwachting in het noorden betreft het gedeelte van het plangebied waar de vrijstaande woning is beoogt. Om de archeologische waarden te beschermen is de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’, als opgenomen in het huidige bestemmingsplan “Stedelijk gebied 2018” onder artikel 31, in zijn geheel opgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
In het licht van het voorgaande vormt het aspect archeologie geen belemmering voor het planvoornemen.
5.5.2 Cultuurhistorie
Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in Werking getreden. Als gevolg van de MoMo wijzigt het Bro (artikel 3.6.1, lid 2). Wat eerst alleen voor archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed. Dit is inmiddels ook doorvertaald in de Erfgoedwet. In een bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Het bevoegd gezag is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Binnen het plangebied zijn geen Rijks- dan wel gemeentelijke monumenten aanwezig. De aanwezige kapel wordt in het plangebied geconserveerd en heeft een prominente plek binnen het nieuwe stedenbouwkundig ontwerp. De uiterlijke verschijningsvorm van het plangebied na planontwikkeling is beschreven in een beeldkwaliteitsplan dat is afgestemd met de welstandsnormen van de gemeente Reusel- De Mierden.
Het aspect cultuurhistorische vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.
5.6 Leidingen
In het plangebied zijn geen leidingen met een planologisch relevante beschermingszone gelegen, noch overlapt een beschermingszone van een planologisch relevante leiding met het plangebied.
Hoofdstuk 6 Juridische Opzet
6.1 Inleiding
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening, bepaalt een viertal zaken de opzet en inrichting
van de bestemmingsplanregels, te weten:
- de digitale raadpleegbaarheid;
- de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SBVP 2012);
- de Woningwet;
- de Beheersverordening Nederweert, Budschop, Eind en Ospeldijk en Pannenweg-Oost (vastgesteld in 2017).
In 2018 is het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied 2018' vastgesteld door de gemeente Reusel - De Mierden. De regeling uit dit bestemmingsplan heeft als basis gediend voor onderhavig bestemmingsplan.
6.2 De Verbeelding
Op de verbeelding zijn aangegeven:
- de grens van het plangebied;
- de enkelbestemming 'Gemengd';
- de enkelbestemming 'Wonen';
- de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’
- de functieaanduidingen 'groen', 'monumentale boom' en 'specifieke vorm van maatschappelijk - kapel';
- de bouwaanduidingen 'gestapeld' en 'specifieke bouwaanduiding - open/halfopen' en
- de maatvoeringsaanduidingen 'maximaal aantal wooneenheden' en 'maximum goot- en bouwhoogte (m)'.
Binnen het bestemmingsvlak zijn ter plaatse van het bouwvlak met de aanduiding 'gestapeld' maximaal 50 wooneenheden mogelijk. De bijbehorende bouwhoogte betreft hier maximaal 12 meter. Dit om het planvoornemen goed aan te laten sluiten op de bestaande ruimtelijke- en functionele structuren.
De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.
6.3 De Regels
De regels zijn conform de SVBP 2012 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
(Wabo) als volgt opgebouwd:
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregels.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
Naast het toetsen van het planvoornemen aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid.
7.2 Economische En Financiële Uitvoerbaarheid
De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- 1. het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins is verzekerd;
- 2. het bepalen van een tijdvak voor de exploitatie of een fasering van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen niet nodig is, en
- 3. het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onder b, c en d Wro niet noodzakelijk is.
Met het planvoornemen is sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Dit betekent dat de gemeenteraad verplicht is om een exploitatieplan op te stellen of moet aantonen dat het kostenverhaal anderszins verzekerd is. De kosten voor het planvoornemen komen volledig voor rekening van de intitiatiefnemer. Hierover zijn nadere afspraken gemaakt tussen de partijen, welke zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst. De kosten zijn daarmee in voldoende mate gewaarborgd.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.
Hoofdstuk 8 Overleg & Inspraak
8.1 Overleg
In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg is het plan besproken met volgende partijen:
- Provincie;
- Waterschap;
- Veiligheidsregio
De Provincie Noord-Brabant heeft laten weten geen bezwaren te hebben tegen het bestemmingsplan. De Provinciale belangen zijn goed geborgd. Het Waterschap de Dommel heeft aangegeven in hoofdlijnen in te stemmen met het voorliggende bestemmingsplan. Het Waterschap heeft in haar reactie laten weten graag betrokken te blijven bij de nadere uitwerking van de hemelwaterverwerking. Het Waterschap adviseert om tijdens de planuitwerking, maar vóór de aanvraag omgevingsvergunning duidelijkheid te geven over de manier waarop 144 m³ hemelwater zal worden verwerkt. Daarbij adviseert het Waterschap dit eventueel te borgen in het bestemmingsplan middels een voorwaardelijke verplichting. Deze voorwaardelijke verplichting is in de planregels van dit bestemmingsplan opgenomen.
Met betrekking tot de Veiligheidsregio geldt het standaardadvies waarbij het belang van communicatie met omwonenden, de bereikbaarheid en bluswatervoorziening en het bouwbesluit kernpunten zijn. Uiteraard worden deze belangen in voldoende mate meegenomen bij de planprocedure.
De vooroverlegreacties hebben niet tot aanpassing van het plan geleid.
8.2 Inspraak
In het kader van de procedure ex artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 3.4. Algemene wet bestuursrecht, heeft het ontwerpbestemmingsplan met ingang van 2 november 2020 tot en met 14 december 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen, waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Gedurende deze periode is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze heeft geen aanleiding gegeven om het bestemmingsplan naan te passen. Wel zijn er ambtshalve wijzigingen van het plan aan de orde geweest. Het voorliggende plan is hierop aangepast. De beantwoording van de zienswijze en de ambtshalve wijziging zijn vastgelegd in de Nota van Zienswijzen, Bijlage 8.
Het bestemmmingsplan is dan ook in de raadsvergadering van 13 juli 2021 gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Reusel - De Mierden.
Bijlage 1 Lijst Van Rechtstreeks Toelaatbare Aan Huis Verbonden Beroepen Of Bedrijven
Bijlage 1 Lijst van rechtstreeks toelaatbare aan huis verbonden beroepen of bedrijven
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 2 Verkennend bodem- en asbestonderzoek
Bijlage 3 Aanvullend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Aanvullend bodemonderzoek
Bijlage 4 Aanmeldnotitie M.e.r. Beoordeling
Bijlage 4 Aanmeldnotitie m.e.r. beoordeling
Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 5 Quickscan Flora en Fauna
Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 6 Archeologisch onderzoek