't Sittert 1-3 Sint Odiliënberg
Bestemmingsplan - Gemeente Roerdalen
Vastgesteld op 11-10-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan ''t Sittert 1-3 Sint Odiliënberg' met identificatienummer NL.IMRO.1669.BPODL2022SITTERT3 -VG01 van de gemeente Roerdalen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbijbehorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 ABC-goederen
inpandig gestalde auto's, boten, caravans en daarmee direct samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen, niet zijnde kleine huisraad, voor particulieren.
1.6 afdekfolie
landbouwfolie zonder constructies, bestemd voor de akker- en vollegrondstuinbouw, sier-, (klein) fruit- en bollenteelt, met als doel het afdekken van groenten, teelten en gerooide akkerproducten.
1.7 afhankelijke woonruimte
bijbehorende bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.8 agrarisch aanverwant bedrijf
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het verlenen van diensten, het leveren van dieren of goederen aan agrarische bedrijven of dat is gericht op het verwerken of het opslaan van dieren of agrarische (aanverwante) producten, die afkomstig of bedoeld zijn van/voor agrarische bedrijven; hieronder worden geen grootschalige industriële activiteiten begrepen.
1.9 agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
- akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
- grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond (waaronder ook begrepen een paardenfokkerij);
- sierteelt: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;
- fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
- bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen.
1.10 agrotoerisme
kleinschalige toeristische en recreatieve activiteiten gelieerd aan en/op agrarische bedrijven.
1.11 antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.12 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.13 archeologische waarde
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis.
1.14 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.15 bebouwingspercentage
het op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage tot waar het bouwperceel maximaal mag worden bebouwd, of wanneer dat in deze regels uitdrukkelijk is bepaald, het percentage tot waar het bouwvlak maximaal mag worden bebouwd.
1.16 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
1.17 bedrijf-aan-huis
de uitoefening aan huis van bedrijfsactiviteiten die vanwege hun kleinschalige omvang en geringe invloed op de omgeving kunnen worden uitgeoefend in een gedeelte van de woning, door diegene die ter plaatse zijn hoofdverblijf heeft, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
1.18 bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatie
het bedrijfsmatig exploiteren en beheren van een verblijfsrecreatief complex, gericht op het jaarlijks aanbieden van recreatief verblijf aan meerdere, steeds wisselende personen.
1.19 bedrijfs- of dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.20 bed & breakfast
een accommodatie voor recreatief nachtverblijf in een (bedrijfs)woning.
1.21 beperkt kwetsbaar object:
beperkt kwestbaar object zoals vermeld in art. 1 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
1.22 beroep-aan-huis
de uitoefening aan huis van een vrij beroep of de beroepsmatige verlening van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein, door diegene die ter plaatse zijn hoofdverblijf heeft, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
1.23 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan legaal tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.24 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.25 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.26 Bevi-inrichting
bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.27 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.28 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.29 boerderijwinkel
een winkel bij een agrarisch bedrijf, waarin hoofdzaak eigen of door agrariërs uit de regio geproduceerde agrarische producten worden verkocht.
1.30 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of het veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.31 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.32 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.33 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.34 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.35 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.36 bouwwerk, geen gebouw zijnde
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond dat een niet voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.37 camper
Een motorvoertuig met een eigen aandrijving (kampeerauto, zwerfauto of motorhome) dat is uitgerust om in te overnachten en te recreëren en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.38 camping
een kampeerterrein voor kampeermiddelen al dan niet met voorzieningen voor dagrecreatieve activiteiten met nachtverblijf en daaraan ondergeschikte horeca.
1.39 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.40 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Een en ander met inbegrip van:
- afhaal- en bezorgcentra met dien verstande dat er geen dranken en/of spijzen ter plaatse genuttigd worden;
- internetwinkels waar goederen via internet te koop aangeboden worden waarbij de koopovereenkomst overwegend via elektronische weg tot stand komt en er goederen ter plaatse opgeslagen, uitgestald en/of geleverd worden.
1.41 evenement
een voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak met bijbehorende voorzieningen waaronder in ieder geval parkeren.
1.42 extensieve dagrecreactie
vormen van recreatief medegebruik van gronden door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen en strandjes.
1.43 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.44 gevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.45 groene en blauwe diensten
het leveren van prestaties gericht op realisatie van maatschappelijke wensen op terreinen als natuur, landschap, waterbeheer en recreatief medegebruik, waarbij de bestemming gehandhaafd blijft.
1.46 groepsrisico
groepsrisico zoals vermeld in art. 1 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
1.47 hagelnet
voorzieningen bestemd voor de bescherming van vollegrondsgroente-, fruit-, bloemen- en boomteelt die niet doorlopen tot aan de grond.
1.48 hekwerk
een afscheiding van hout of metaal met openingen, zoals gaaswerk, waar doorheen gekeken kan worden.
1.49 huishouden
Eén of meer personen die in vast verband samenleven en waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling ervan en van onderlinge verbondenheid.
1.50 huisperceel
een perceel grenzend aan de woning.
1.51 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk in gebruik is en/of als zodanig valt aan te merken.
1.52 horeca(bedrijf)
een bedrijf, in hoofdzaak gericht op:
- het verstrekken van te nuttigen spijzen en/of dranken in gebouwen of op terrassen;
- het verstrekken van nachtverblijf;
- het verhuren en ter plaatse beschikbaar stellen van zaalruimten;
- waarbij de categorie-indeling, zoals opgenomen in de Staat van Horeca-activiteiten zoals opgenomen in bijlage 2, in acht dient te worden genomen.
1.53 internetwinkel
winkel waar goederen via internet te koop aangeboden worden waarbij de koopovereenkomst overwegend via elektronische weg tot stand komt en er geen goederen ter plaatse opgeslagen, uitgestald en/of geleverd worden.
1.54 kampeermiddelen
niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.55 kap
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°.
1.56 kleinschalig kamperen
kamperen op een kampeerterrein voor maximaal 40 kampeermiddelen, niet zijnde permanente kampeermiddelen, gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.
1.57 kwaliteitsmenu
het Kwaliteitskader Roerdalen zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Roerdalen 2050, zoals vastgesteld op 8 juli 2021.
1.58 kwetsbaar object:
kwestbaar object zoals vermeld in art. 1 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
1.59 logiesgebouw:
Een gebouw waarin twee of meer logiesverblijven voor de huisvesting van arbeidsmiganten/tijdelijke werknemers zijn gelegen die zijn te bereiken door een of meer gemeenschappelijke verkeersruimten.
1.60 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.61 milieuhygiënisch inpasbaar
een ontwikkeling is milieuhygiënisch inpasbaar indien is aangetoond dat:
a. voor milieu gevoelige functies een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd;
b. omliggende bedrijven niet onevenredige in hun activiteiten worden aangetast;
c. er geen sprake is van significant negatief effecten op Natura 2000-gebied(en);
d. nieuwe functies binnen de ecologische hoofdstructuur niet schadelijk zijn voor de natuur;
e. bij het toestaan van nieuwe geluidsgevoelige functies dient te worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarden of de vastgestelde hogere grenswaarde;
f. bij het toestaan van nieuwe geurgevoelige functies wordt voldaan aan de wettelijke geurnormen of vastgestelde hogere geurnorm;
g. er geen nieuwe kwetsbare objecten binnen 10-6-contour worden gerealiseerd;
h. nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogelijk worden gemaakt indien hiertoe gewichtige redenen voor aanwezig zijn;
i. de luchtkwaliteit geschikt is voor de gewijzigde functie;
j. de toename verhard van oppervlak wordt gecompenseerd;
k. de capaciteit van de omliggende wegen voldoende is voor veilige afwikkeling van de verkeerstoename;
l. de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie;
m. er is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in de in bijlage 3 opgenomen uitwerking van het kwaliteitsmenu.
1.62 monument
een bouwwerk of terrein dat van algemeen belang is vanwege de schoonheid, de betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde.
1.63 nevenfunctie
een of meer (bedrijfsmatige) activiteiten in combinatie met en ondergeschikt aan de uitoefening van het ter plaatse en bij wijze van hoofdfunctie uitgeoefende (agrarische) bedrijf/wonen.
1.64 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.65 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.66 paardenfokkerij
een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij.
1.67 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.68 peil
a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang aan de wegzijde grenst: maximaal 30 cm boven de hoogte. van de kruin van de openbare weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
b. in andere gevallen: maximaal 30 cm boven de gemiddelde hoogte van het rondom afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
1.69 perceel
een stuk grond dat eenzelfde gebruik heeft en is omgeven door een duidelijk herkenbare grens in de vorm van bijvoorbeeld heggen, afrasteringen, sloten of greppels.
1.70 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf.
1.71 permanente standplaats kampeermiddel
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gedurende het gehele jaar.
1.72 permanente teeltondersteunende voorzieningen
teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van ten hoogste 3 m die langer dan 6, al dan niet aaneengesloten, maanden per jaar aanwezig is.
1.73 recreatiewoning
een (deel van een ) gebouw die blijkens de bestemming is bedoeld voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.74 schuilgelegenheid
een overdekte ruimte die maximaal aan drie zijden is omsloten door wanden, waarvan het/de betreffende dier(en) in geval van weidegang uit oogpunt van dierwelzijn gebruik moet(en) kunnen maken door vrij in en uit te lopen, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter en waarbij in en nabij de schuilgelegenheid geen opslag is toegestaan. De schuilgelegenheid is een open constructie zonder deuren.
1.75 seizoensgebonden standplaats kampeermiddel
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij het kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, uitsluitend gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.
1.76 solitair perceel
een perceel niet aangrenzend of in nabijheid van het huisperceel.
1.77 stacaravan
een gebouw dat in zijn geheel kan worden verplaatst en is bestemd voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.78 standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten
de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels.
1.79 steilrand
een strook grond, die gekenmerkt wordt door een relatief groot hoogteverschil over een korte afstand.
1.80 teeltondersteunende voorziening
voorziening of constructie, niet zijnde afdekfolie en hagelnet, met een hoogte van ten hoogste 3 m, met als doel het gewas te forceren tot meer groei, de oogst te spreiden en meer opbrengsten te genereren. Het gaat daarbij om zowel het vervroegen als verlaten ten opzichte van normale teelt en/of beschermen tegen weersinvloeden, ziekten en plagen om een kwalitatief beter product te verkrijgen.
1.81 terras
een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het (horeca)bedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
1.82 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van ten hoogste 3 m die korter dan 6, al dan niet aaneengesloten, maanden per jaar aanwezig zijn, met dien verstande dat tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen (met uitzondering van funderingsanker en dergelijke) na de teelt opgeruimd en van het veld verwijderd dienen te worden. Voorbeelden van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn plastic (mini)tunnels, stellingen, regenkappen en boogkassen.
1.83 verkoop-aan-huis van lokale producten
verkoop van producten als nevenfunctie bij een (agrarisch) bedrijf van zelf geproduceerde of uit de plaatselijke regio afkomstige producten.
1.84 verticale bouwdiepte
de diepte van een gebouw onder de grond of deels onder de grond (half verdiept).
1.85 volwaardig agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf met een omvang van ten minste één volwaardige arbeidskracht en een zodanige bedrijfsomvang dat de continuïteit ook op de lange termijn is gewaarborgd.
1.86 voorgevel
de gevel(s) van een gebouw die is/zijn gelegen in de voorgevelrooijlijn.
1.87 voorgevelrooilijn
denkbeeldige lijn waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw word(t)(en)/is/zijn gesitueerd en die is/zijn gelegen aan de zijde van de aan de weg gelegen perceelsgrens.
1.88 woning
Een zelfstandig (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden. Kenmerkend voor de woning is de aanwezigheid van eigen voorzieningen, waaronder bijvoorbeeld een eigen toegang, toiletruimte, badruimte en een keuken met kooktoestel.
1.89 wooneenheid
een woning zoals opgenomen in lid 1.88.
1.90 woonunit
een stacaravan of geprefabriceerd en schakelbaar gebouw voor tijdelijke bewoning.
1.91 woonwagen/woonchalet
voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats voor woonwagens/woonchalets en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.92 zelfstandige woning
een woning met een eigen toegang waarbij keuken, douche en toilet niet gedeeld hoeven te worden met de andere bewoners van het pand.
1.93 zorgwoning
Een woning of wooneenheid bestemd voor verzorgd wonen, die niet via de reguliere woningdistributie beschikbaar komt, maar waarvan minimaal één van de bewoners vanwege de beperkte zelfredzaamheid vanaf aanvang van bewoning- op basis van een ter zake van overheidswege gehanteerd systeem- is geïndiceerd voor zorg, waarbij die zorg beschikbaar is in de directe nabijheid van de woning en welke zorg door minimaal één van de bewoners ook daadwerkelijk wordt afgenomen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de verticale bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer tot aan de bovenkant van de onderste afgewerkte vloer.
2.7 de hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
2.8 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, ondergeschikte dakkapellen en gevelopbouwen, gevelen kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, onder voorwaarde dat de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt, en de totale oppervlakte van de overschrijding niet meer dan 6 m²
2.9 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn; ondergeschikte bouwdelen worden hierbij niet meegenomen.
2.10 bouwhoogte van een antenne-installatie
ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.11 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren.
2.12 bruto vloeroppervlak
de som van de buitenwerks gemeten vloeroppervlakte van alle bouwlagen, dus inclusief bijvoorbeeld ingesloten buitenruimte, trappen, liftkokers, installatieruimten, enz.
2.13 aanvullende meetregels
Bij het meten gelden de volgende aanvullende regels:
- het peil voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang aan de wegzijde grenst: dient te zijn gesitueerd op maximaal 30 cm boven de hoogte van de kruin van de openbare weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- het peil in andere gevallen: dient te zijn gesitueerd op maximaal 30 cm boven de gemiddelde hoogte van het rondom afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf zoals genoemd in artikel 1 lid 1.10;
met de daarbij behorende:
b. voorzieningen zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestvoorzieningen, teeltondersteunende voorzieningen, paardenbakken, erven, tuinen, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, ontsluitingswegen, recreatieve paden en voet- en fietspaden, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het bergen en infiltreren van water;
alsmede voor:
c. wonen, mits de bouw van een bedrijfswoning is toegestaan;
d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - camperplaats': verblijfsrecreatie uitsluitend in de vorm van standplaatsen voor maximaal 25 campers (inclusief sanitaire voorzieningen, elektra-en receptievoorzieningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bijbehorende voorzieningen camperplaats);
e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - huisvesting arbeidsmigranten' de huisvesting van maximaal 96 arbeidsmigranten/tijdelijke werknemers is toegestaan in permanente logiesgebouwen zoals vergund conform bijlage 6 en die rekening houden met de normenset voor huisvesting van internationale werknemers voor het register van de Stichting Normering Flexwonen, met dien verstande dat:
- de huisvesting in maximaal 25 woonunits is toegestaan tot en met 1 oktober 2026 of zoveel eerder als de vergunde permanente logiesgebouwen conform bijlage 6 gereed zijn;
f. behoud, versterking en ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel-landschappelijke waarden van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in de landschappelijke openheid, de landschappelijke beslotenheid in de vorm van bosschages, houtwallen en lanen en de geomorfologische waarden in de vorm van hoogterrassen, steilranden en oude Roermeanders;
g. extensieve dagrecreatie;
h. evenementen met een maximum duur van 7 dagen (inclusief opbouw- en afbraakwerkzaamheden);
i. een boerderijwinkel als nevenfunctie van maximaal 100m2;
j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondwal; is uitsluitend een grondwal
toegelaten;
k. de in tabel 3.1 vermelde toegestane nevenfuncties.
Tabel 3.1
nevenfunctie | maximaal aantal m² | maximaal aantal m² |
gronden in gebruik voor nevenfunctie | bebouwing in gebruik voor nevenfunctie | |
verkoop-aan-huis van lokaal/streekeigen agrarische producten | - | 100 m² |
beroep-aan-huis | - | max. 1/3 van de woning en bijbehorende bouwwerken |
bed & breakfast | - | max. 8 slaapplaatsen verdeeld over max. 3 kamers |
groene en blauwe diensten | - | - |
- = niet van toepassing
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd, uitgezonderd:
1. sanitaire voorzieningen, elektra-en receptievoorzieningen die buiten het bouwvlak mogen worden gerealiseerd, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bijbehorende voorzieningen camperplaats' en met een maximale oppervlakte van totaal 20 m² en een maximale hoogte van 3,5m.
b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat erf- of terreinafscheidingen ook buiten het bouwvlak gerealiseerd mogen worden;
c. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'geen gebouwen' zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen, kuilvoerplaten, mestplaten, sleufsilo's, mestbassins, permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen toegestaan;
d. het aantal bedrijfswoningen per bouwvlak bedraagt ten hoogste 1 tenzij door middel van een maatvoeringaanduiding 'maximaal aantal wooneenheden' anders is aangegeven;
e. er dient voldaan te worden aan de eisen die zijn gesteld in de in bijlage 3 opgenomen uitwerking van het kwaliteitsmenu;
f. tevens geldt het bepaalde in tabel 3.2.
Tabel 3.2
max. oppervlak | max. inhoud | max. goothoogte | max. bouwhoogte | |
bedrijfswoning | - | 1.000 m³ | 6 m | 9 m |
bijbehorende bouwwerken | 100 m² | - | 3,5 m | 6,5 m |
kassen | 2.500 m² | - | 4,5 m | 6,5 m |
overige bedrijfsgebouwen | volledig bouwvlak** | - | 6 m | 12 m |
teeltondersteunende voorziening, niet zijnde kassen | gehele bouwvlak | - | - | 3 m |
hagelnetten | gehele bouwvlak | - | - | |
mestsilo's | 5.000 m³ | - | - | 8,5 m |
overige silo's | - | - | - | 15 m |
vlaggenmasten | - | - | - | 8 m |
lichtmasten bij paardenbakken | - | - | - | 5 m |
lichtmasten overig | - | - | - | 5 m |
erf- en terreinafscheidingen binnen bouwvlak | - | - | - | 2 m |
overige erf- en terreinafscheidingen buiten bouwvlak | - | - | - | 1,2 m |
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | - | - | - | 3 m |
- = niet van toepassing
** tenzij anders is aangegeven door middel van de aanduiding specifieke bouwaanduiding 'geen gebouwen'
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Algemeen
Met betrekking tot het gebruiken en laten gebruiken van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
a. buitenopslag buiten het bouwvlak is niet toegestaan;
b. buitenopslag binnen het bouwvlak met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is niet toegestaan;
c. bed & breakfast is niet buiten de woning toegestaan;
d. in het kader van beroep- en bedrijf-aan-huis is geen horeca en detailhandel toegestaan;
e. de productie van energie uit biomassa is niet toegestaan;
f. de aan het hoofdgebouw verbonden bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:
1. de bewoners van het bijbehorende bouwwerk voor hun mantelzorg afhankelijk zijn van de bewoners van het hoofdgebouw of de bewoners van het bijbehorende bouwwerk voor het geven van mantelzorg afhankelijk zijn van de bewoners van het hoofdgebouw;
2. op het bouwperceel geen nieuwe zelfstandige woning ontstaat.
3.3.2 Voorwaardelijke verplichting 1
a. ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van groen - Voorwaardelijke verplichting - 19 mogen de gronden alleen gebruikt worden ten behoeve van de bestemming indien het erfrichtingsplan en landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in Bijlage 4 gerealiseerd is en instandgehouden wordt.
3.3.3 Voorwaardelijke verplichting 2
a. Het (doen/laten) gebruik(en) van de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - camperplaats' is uitsluitend toegestaan als de landschappelijke inpassing, conform het landschapsplan zoals opgenomen in bijlage 5 van deze regels, is uitgevoerd binnen 3 jaar na de start van de aanleg en/of bouwwerkzaamheden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - camperplaats' en dit landschapsplan kwalitatief en kwantitatief in stand wordt gehouden.
b. Onder landschapsplan wordt in deze planregels verstaan de 'Landschappelijk inpassingsplan ’t Sittert ong. Sint Odiliënberg, M20681.01, 28 maart 2023, opgesteld door Pouderoyen-Tonnaer (bijlage 5 bij de regels).
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 Ten behoeve van nevenfuncties
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder j ten behoeve van het toestaan van een of meer nevenfuncties zoals opgenomen in tabel 3.3, met inachtneming van het volgende:
a. nevenfuncties die niet in de bebouwing plaatsvinden mogen buiten de bebouwing maar binnen het bouwvlak plaatsvinden;
b. nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
c. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
d. buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan;
e. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van nevenfuncties mag niet onevenredig groot zijn en de bestaande infrastructuur dient berekend te zijn op de nieuwe activiteit;
f. parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;
g. detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nevenactiviteit;
h. horeca is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nevenactiviteit;
i. ten behoeve van de nevenfunctie overige agrarisch aanverwante bedrijven geldt tevens dat activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
j. ten aanzien van de nevenfunctie inpandige stalling van ABC-goederen voor particulieren geldt dat van de maximum oppervlaktemaat van 500 m2, zoals opgenomen in tabel 3.3, afgeweken kan worden mits:
1. voldaan wordt aan de voorwaarden zoals opgenomen onder a t/m h;
2. de opslag in de bestaande bebouwing plaatsvindt;
3. niet meer dan 20% van de totale oppervlakte aan bebouwing, zoals legaal aanwezig op het moment van vaststellen van dit bestemmingsplan, in gebruik genomen wordt voor de inpandige stalling van ABC-goederen voor particulieren;
4. de inpandige stalling van ABC-goederen voor particulieren ondergeschikt is aan de agrarische hoofdfunctie;
5. er sprake is en blijft van een volwaardig agrarisch bedrijf;
6. door initiatiefnemer is aangetoond dat de uitoefening van nevenfuncties zoals opgenomen in tabel 3.1 en 3.3 niet of moeilijk realiseerbaar zijn.
Tabel 3.3
nevenfunctie | maximaal aantal m² | maximaal aantal m² |
gronden in gebruik voor nevenfunctie | bebouwing in gebruik voor nevenfunctie | |
bedrijf-aan-huis | - | max. 1/3 van de woning en bijbehorende bouwwerken |
agrarische educatie | - | zoals bepaald in lid 3.2 |
inpandige stalling van ABC-goederen voor particulieren | - | max 500 m² |
overige agrarisch aanverwante bedrijfsactiviteiten | - | zoals bepaald in lid 3.2 |
- = niet van toepassing
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - 1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
a. het beplanten van gronden met een houtgewas met uitzondering van fruitteelt en houtproductie;
b. het aanleggen of verharden van wegen, voet-, fiets-, ruiter- en andere paden en het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen groter dan 200 m²;
c. het aanbrengen of verwijderen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
d. het verlagen, vergraven, ophogen, egaliseren, diepwoelen of diepploegen van de bodem;
e. het verwijderen van houtgewas (met uitzondering van houtproductie), het verwijderen van houtwallen en bosjes en het verwijderen van landschapselementen zoals poelen, moerasjes en boomgroepen;
f. het wijzigen van de waterhuishouding of de grondwaterstand en/of het vergroten van de toe- of afvoer van water door onder meer het afdammen, stuwen, bemalen, onderbemalen, het draineren van gronden, en het graven, dempen of anderszins wijzigen en verbeteren van waterlopen, sloten en greppels.
3.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod
Het verbod van lid 3.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij de bouwregels in acht zijn genomen;
b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
d. de werken of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
e. binnen het bouwvlak plaatsvinden.
3.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de waarden, zoals in lid 3.1 onder f bedoeld, niet onevenredig worden aangetast.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
3.5.1 Ten behoeve van vormverandering bouwvlak
Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - 1 zodanig wijzigen dat vormverandering van bouwvlakken is toegestaan, met inachtneming van het volgende:
a. vormverandering van het bouwvlak is alleen toelaatbaar, voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt;
b. de omvang van het agrarische bouwvlak mag niet worden vergroot;
c. nabijgelegen bedrijven en functies mogen door de verandering niet onevenredig worden belemmerd/gehinderd;
d. de vormverandering van het bouwvlak dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
e. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel-landschappelijke waarden zoals genoemd in lid 3.1;
f. er dient voldaan te worden aan de eisen die zijn gesteld in de in Bijlage 3 opgenomen uitwerking van het kwaliteitsmenu;
g. het bouwvlak mag niet worden gepositioneerd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - camperplaats'.
3.5.2 Ten behoeve van bouwvlakvergroting
Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - 1 zodanig wijzigen dat vergroten van een bouwvlak is toegestaan, met inachtneming van het volgende:
a. de vergroting dient noodzakelijk te zijn vanwege een voorgenomen vergroting om bedrijfseconomische dan wel andere bedrijfsomstandigheden van het op het te wijzigen bouwvlak gevestigde bedrijf;
b. de noodzaak tot uitbreiding dient aangetoond te worden door middel van een bedrijfsplan waarbij tevens moet worden aangetoond waarom sloop en herbouw van bedrijfsgebouwen niet tot de mogelijkheden behoort;
c. nabijgelegen bedrijven en functies mogen door de verandering niet onevenredig worden belemmerd/gehinderd;
d. de vergroting van het bouwvlak dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
e. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel-landschappelijke waarden zoals genoemd in lid 3.1;
f. er dient voldaan te worden aan de eisen die zijn gesteld in de in Bijlage 3 opgenomen uitwerking van het kwaliteitsmenu;
g. het bouwvlak mag niet worden vergroot ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - camperplaats'.
3.5.3 Ten behoeve van vervolgfuncties
Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - 1 zodanig wijzigen dat – indien sprake is van een algehele beëindiging van een agrarisch bedrijf – de in tabel 3.4 genoemde vervolgfuncties zijn toegestaan, met inachtneming van het volgende:
a. de bestemming wordt gewijzigd in een op de vervolgfunctie toegesneden bestemming;
b. na de bestemmingswijziging dient een aanduiding te worden opgenomen, waarmee wordt aangegeven dat het voormalige bedrijfsbebouwing betreft;
c. bij wijziging dient bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zoveel mogelijk overtollige bebouwing gesloopt te worden;
d. buitenopslag is niet toegestaan;
e. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van vervolgfuncties mag niet onevenredig groot zijn en de bestaande infrastructuur dient berekend te zijn op de nieuwe activiteit;
f. parkeren dient landschappelijk te worden ingepast en binnen het bouwvlak plaats te vinden;
g. detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nieuwe hoofdbestemming;
h. een camping is toegestaan tot ten hoogste 40 standplaatsen voor kampeermiddelen;
i. de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
j. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
k. de vervolgfunctie wonen is alleen toegestaan als al een bedrijfswoning aanwezig is;
l. het aantal woningen mag niet toenemen;
m. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel-landschappelijke waarden zoals genoemd in lid 3.1 onder f;
n. er dient voldaan te worden aan de eisen die zijn gesteld in de in Bijlage 3 opgenomen uitwerking van het kwaliteitsmenu.
Tabel 3.4
vervolgfuncties |
recreatie |
toerisme |
zorg |
wonen |
Artikel 4 Groen - 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
a. De voor 'Groen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd ter bescherming en instandhouding van een goede landschappelijke inpassing van de bebouwing;
b. Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' tevens voor een ontsluitingsweg.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen geldt de volgende regel:
a. op de voor Groen - 2 aangewezen gronden zijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen met een hoogte van ten hoogste 1,2 m toegestaan.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Groen - 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, aan te leggen, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
a. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting.
4.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod
Het verbod van lid 4.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij de bouwregels in acht zijn genomen;
b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
4.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 15.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschappelijke waarden en de landschappelijke inpassing van het terrein niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 5 Natuur
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. natuur in de vorm van bos, weilanden, moeras, water, heide, overige natuur en/of zandgronden;
b. het behoud, herstel en de ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke, landschappelijk en cultuurhistorische waarden;
c. het behoud, herstel en de ontwikkeling van de hier aanwezige ecologische waarden;
alsmede voor:
d. waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het bergen en infiltreren van water;
e. houtproductie;
f. extensief recreatief medegebruik;
g. recreatieve wandel- en fietspaden;
h. agrarisch medegebruik ten behoeve van natuurbeheer;
i. de instandhouding van de mogelijkheden voor steenkolenwinning;
j. parkeer- en verkeersvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1,2 m;
c. de inhoud van een voederberging/voederruif voor wild bedraagt ten hoogste 3 m³ met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Ten behoeve van geringe bouwwerken voor recreatief medegebruik
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 teneinde geringe bouwwerken voor het recreatief medegebruik op te richten, met inachtneming van het volgende:
a. de afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel-landschappelijke waarden zoals genoemd in lid 5.1;
b. de oppervlakte van gebouwen bedraagt ten hoogste 16 m²;
c. de hoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruiken en laten gebruiken van gronden en bouwwerken geldt de volgende regel:
a. het winnen van bosstrooisel of mos is niet toegestaan.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Natuur zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
b. het beplanten van gronden met houtgewas;
c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
d. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
e. scheuren van grasland;
f. het verwijderen van houtgewas (met uitzondering van houtproductie), het verwijderen van houtwallen en bosjes en het verwijderen van landschapselementen zoals poelen, moerasjes en boomgroepen;
g. het wijzigen van de waterhuishouding of de grondwaterstand en/of het vergroten van de toe- of afvoer van water door onder meer het afdammen, stuwen, bemalen, onderbemalen, het draineren van gronden, en het graven, dempen of anderszins wijzigen en verbeteren van waterlopen, sloten en greppels.
5.5.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod
Het verbod van lid 5.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
b. de werken of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
5.5.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 5
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie - 5 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van een terrein met archeologische waarde.
6.2 Bouwregels
6.2.1 verbod
Het is verboden om zonder of in afwijking van een besluit om van de bouwregels af te wijken, te bouwen of te laten bouwen op de voor Waarde - Archeologie - 5 mede bestemde gronden.
6.2.2 Uitzonderingen
Het in lid 6.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing:
a. op bebouwing die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en) indien voldaan wordt aan eén van de volgende twee voorwaarden:
1. de oppervlakte van de bebouwing maximaal 1.000 m² bedraagt;
2. de ondergrondse bouwdiepte max. 40 cm bedraagt;
b. op de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), indien voldaan wordt aan de volgende twee voorwaarden:
1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijking
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in 6.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord; of
b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd door middel van het verbinden van voorschriften aan het besluit om af te wijken.
6.3.2 Beperkingen
Het bevoegd gezag kan het besluit om af te wijken onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan het besluit verbinden:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
6.3.3 Advies
Alvorens het bevoegd gezag besluiten om af te wijken kan zij schriftelijk advies inwinnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een besluit om af te wijken archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan het besluit moeten worden verbonden.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden om op de voor Waarde - Archeologie - 5 aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een 'omgevingsvergunning voor de uitvoering van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden':
a. de bodem met meer dan 1 m op te hogen boven het bestaande maaiveld;
b. het verwijderen van funderingen op een diepte van meer dan 40 cm onder het bestaande maaiveld;
c. het graven, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
d. de aanleg van drainage op een diepte van meer dan 40 cm onder het bestaande maaiveld;
e. de aanleg van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies op een diepte van meer dan 40 cm onder het bestaande maaiveld;
f. het planten en/of het vellen/rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting;
g. andere grondbewerkingen op een diepte van meer dan 40 cm onder het bestaande maaiveld.
6.4.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod
Het in lid 6.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:
a. de werken of werkzaamheden een oppervlakte hebben van niet meer dan 1.000 m²; en het werken of werkzaamheden betreft waarbij de bodem tot ten hoogste 40 cm onder het bestaande maaiveld wordt geroerd; of
b. de werken en of werkzaamheden het normale onderhoud betreffen; of
c. de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan; of
e. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning; of
e. de werken en werkzaamheden het archeologisch onderzoek betreffen.
6.4.3 Toetsingscriteria
De vergunning wordt verleend, indien de in 6.4.1 bedoelde werken of werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden, of indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
6.4.4 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan de vergunning onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
6.4.5 Advies
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning kan zij schriftelijk advies inwinnen bij een archeologisch deskundige, omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming Waarde - Archeologie - 5 geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
8.2 Afstand van bebouwing tot verharde wegen
a. Binnen het bouwvlak moet de bebouwing op een afstand van ten minste 10 m van de as van een verharde weg met een breedte van 10 m of minder worden gebouwd of op een afstand van ten minste 15 m van de as van een verharde weg breder dan 10 m.
b. Met dien verstande dat:
1. voor bebouwing, dat bij of krachtens de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan gevolgde de bestemming is toegelaten, maar waarvan de afstand tot de as van de weg kleiner is dan onder a genoemd, geldt dat de bestaande afstand als ten hoogste toelaatbaar wordt aangehouden.
8.3 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
8.3.1 Parkeernormen
In, op of onder gebouwen dan wel het daarbij behorende terrein dienen voldoende parkeerplaatsen voor auto's aanwezig te zijn. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan als de parkeernormen van de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels (die zijn neergelegd in CROW publicatie 317, dan wel de opvolger van die regel) worden nageleefd.
8.3.2 Afmetingen parkeerruimte
De in artikel 8.3.1 bedoelde parkeerplaatsen moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan indien de afmetingen minimaal 1,80 m bij 5,00 m bedragen.
8.3.3 Laad- en losruimte
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
8.3.4 Omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.3.1 en 6.3.3 indien aangetoond is door initiatiefnemer dat in de directe omgeving (een straal van circa 100 meter) voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn en de openbare ruimte niet onevenredig wordt belast.
8.3.5 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan ten behoeve van een goede parkeerbalans, de verkeerssituatie en/of het stedenbouwkundig beeld.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
a. Het gebruik of laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
b. Het gebruik van recreatiewoningen, campers en woonunits voor permanente bewoning is niet toegestaan.
c. het toevoegen van woningen is niet toegestaan. Daaronder wordt mede verstaan het splitsen van een woning in meer dan één woningen, of het gebruiken van een woning voor de huisvesting van meer dan één huishouden.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 Milieuzone - roerdalslenk II
10.1.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Milieuzone - roerdalslenk II' gelden voor die gronden in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald de navolgende aanvullende regels.
10.1.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - roerdalslenk II' is het niet toegestaan om:
a. boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben dieper dan 30 meter beneden het maaiveld;
b. de grond te roeren dieper dan 30 meter beneden het maaiveld, of deze handeling toe te laten, of anderszins werken of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slechtdoorlatende bodemlagen kunnen aantasten.
10.1.3 Uitzonderingen
De in artikel 10.1.2 gestelde verboden gelden niet voor:
a. het inrichten van boorputten ten behoeve van het provinciale grondwaterbeheer in het kader van de Wet bodembescherming en de Waterwet;
b. het verrichten van bodemonderzoeken die bij of krachtens wet zijn voorgeschreven.
Indien er bij de werkzaamheden als bedoeld in dit artikel sprake is van een boorput, dienen de doorboorde weerstandbiedende lagen en het boorgat, van 0 tot 3 meter beneden het maaiveld, te worden afgedicht met klei of bentoniet.
10.1.4 Afwijken
Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van de verboden in dit artikel.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Maten en bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
a. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
11.2 Evenementen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor het toestaan van evenementen langer dan 7 dagen (inclusief opbouw- en afbraakwerkzaamheden) in de bestemming:
a. Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - 1;
mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
b. er vindt geen horeca ter plaatse plaats, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement;
c. er vindt geen detailhandel ter plaatse plaats, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;
d. er treden geen onomkeerbare gevolgen voor het landschap op;
e. de belangen van de betreffende bestemming worden niet onevenredig aangetast;
f. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
g. belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
h. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige architectonische, cultuurhistorische of natuurwaarden;
i. de belangen van in de nabijheid gelegen functies verzetten zich niet tegen het gebruik van de betreffende bestemming voor het evenement.
11.3 Hogere erf- en terreinafscheidingen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in hoofdstuk 2 teneinde hogere erf- en terreinafscheidingen toe te staan, met inachtneming van het volgende:
a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
b. hogere erf- en terreinafscheidingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel-landschappelijke waarden.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
11.4 Schuilgelegenheden voor hobbydieren
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels ten behoeve van het realiseren van schuilgelegenheden voor hobbydieren met in achtneming van het volgende:
a. Afwijken kan alleen binnen de geldende bestemmingen:
1. Artikel 4: Agrarisch met waarden – Landschapswaarden 1
b. Een schuilgelegenheid kan alleen worden opgericht voor het bieden van een gelegenheid tot schuilen van hobbymatig gehouden dieren. Dit houdt dus in dat dieren die gebruik gaan maken van de schuilgelegenheid niet gebruikt worden voor bedrijfsmatige activiteiten of in een bedrijfsmatige context.
c. Het is niet toegestaan een stal te realiseren voor de (semi-)permanente stalling van dieren.
d. Het is niet toegestaan om stro, voer of andere materialen op te slaan in of nabij de schuilgelegenheid op het perceel.
e. De mogelijkheid tot afwijking geldt alleen voor die percelen die als geheel gelegen zijn in de gemeente Roerdalen.
f. Een schuilgelegenheid op een huisperceel dient binnen het bouwvlak behorend bij het huisperceel en binnen de geldende bebouwingsregels te worden gerealiseerd
g. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend onder de voorwaarden dat:
1. de karakteristieke openheid van het landschap niet in het geding komt;
2. de schuilgelegenheid geen onevenredige afbreuk doet aan bestaande landschappelijke en natuurlijke of cultuurhistorische waarden.
h. Afhankelijk van de grootte van het perceel wordt een bepaalde maximale oppervlakte van de schuilgelegenheid toegestaan. Hierbij wordt de volgende verdeling aangehouden:
1. op een perceel tot 5.000 m² een schuilgelegenheid van maximaal 20 m²,
2. op een perceel van 5.000 tot 10.000 m² een schuilgelegenheid van maximaal 25 m²,
3. op een perceel van 10.000 en meer een schuilgelegenheid van maximaal 30 m².
i. Een schuilgelegenheid mag maximaal de volgende maatvoeringen hebben:
1. de goothoogte bedraagt maximaal 2,5 meter;
2. de nokhoogte bedraagt maximaal 3 meter.
j. Een schuilgelegenheid dient te worden gesitueerd aan de randen van het perceel, nabij bestaande bosschages, houtwallen, begroeiingen of erfafscheidingen, of in de hoek van een perceel bij voorkeur aansluitend bij bestaande opstanden.
k. Een schuilgelegenheid dient ruimtelijk en landschappelijk te worden ingepast.
l. De schuilgelegenheid dient te zijn gebouwd van hout.
m. De schuilgelegenheid mag niet bestaan uit stalen (damwand) profielen, gemetselde of anderszins stenen muren, kunststof of golfplaten.
n. De landschapsdeskundige van de gemeente zal altijd een oordeel moeten geven over de uitstraling van een schuilgelegenheid.
o. De schuilgelegenheid mag enkel de volgende kleuren hebben: naturel/houtkleur, bruin of donkergroen.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
13.2 Relatie
Ter plaatse van de aanduiding 'relatie' zijn 2 of meer bouwvlakken gekoppeld en geldt voor de toepassing van:
1. gebruiksregels;
2. bouwregels;
3. afwijkingsbevoegdheden;
4. wijzigingsbevoegdheden;
dat de gekoppelde bouwvlakken als één bouwvlak aangemerkt dienen te worden tenzij anders is aangegeven.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
3. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met ten hoogste 10%;
b. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ''t Sittert 1-3 Sint Odiliënberg'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Initiatiefnemer is eigenaar van de locatie 't Sittert 1-3 te St. Odiliënberg. Dit betreft een in planologisch opzicht agrarische bedrijfslocatie (vollegronds tuinbouwbedrijf) waarbij als ondergeschikte neventak een kampeerterrein met 25 plaatsen binnen het bouwvlak is toegestaan, een boerderijwinkel is toegestaan en tevens een omgevingsvergunning voor de huisvesting van 96 tijdelijke werknemers is verleend in twee nieuwe gebouwen binnen het bouwvlak.
Initiatiefnemer wenst graag een camperplaats (25 standplaatsen met bijbehorende voorzieningen) aansluitend aan het vigerend bouwvlak aan de westzijde te realiseren. Hier is veel behoefte aan en dit kan een ondergeschikte nevenactitiet van het agrarisch bedrijf vormen en zorgen voor meer stabiliteit. De mogelijkheid van een camping van 25 plaatsen binnen het vigerende bouwvlak komt met onderhavig planvoornemen te vervallen. Binnen het vigerende bouwvlak vinden in in de toekomst uitsluitend nog agrarische activiteiten plaats en huisvesting van arbeidsmigranten/tijdelijke werknemers.
Vanwege het verplaatsen van de bestaande mogelijkheden voor 25 standplaatsen, uitsluitend in de vorm van camperplaatsen, is een aanpassing van het geldende bestemmingsplan nodig. Met deze aanpassing wordt ook een duidelijke scheiding tussen recreatief verblijf en logiesverblijf/huisvesting door werknemers vastgelegd.
Tevens wordt de onherroepelijke omgevingsvergunning uit 2021 voor de huisvesting van 96 tijdelijke werknemers juridisch-planologisch vertaald in onderhavig bestemmingsplan.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied
Voorliggend document voorziet in een toelichting voor de bestemmingsplanwijziging.
Uitsnede luchtfoto met aanduiding plangebied (rode cirkel is de uitbreiding)
Voor het overige wordt de vigerende bestemming (incl. vigerende vergunning voor de huisvesting van 96 tijdelijke werknemers) 1:1 overgenomen in onderhavig plan en treden hier geen planologische wijzigingen op ten opzichte van hetgeen reeds planologisch mogelijk is.
Hoofdstuk 2 Ontwikkeling
In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied (vigerend bouwvlak + uitbreiding camperplaats) aan de straat 't Sittert is gelegen aan de zuidzijde van de kern St. Odiliënberg op korte afstand van de kern en aansluitend aan het agrarisch bouwvlak van 't Sittert 1-3. De weg 't Sittert betreft een relatief rustige weg in het buitengebied van de gemeente Roerdalen.
Het plangebied (camperplaats) is kadastraal bekend als gemeente Sint Odiliënberg, sectie C, nummer 4666 (ged.), 4492, 4459, 4458, 4475 en 4406.
In de bestaande situatie is sprake van de aanwezigheid van een agrarisch bedrijf (twee bedrijfswoningen aan de oostzijde van de weg, meerdere bedrijfsgebouwen, camping, boerderijwinkel en erf) daarnaast is buiten het vigerend bouwvlak sprake van agrarische grond (aspergeteelt) (reeds vele jaren aanwezig. De omgeving kenmerkt zich door overige agrarisch gronden (zuid- en noordzijde), bosgebied/natuur (westzijde) en het agrarisch bedrijf van initiatiefnemer (oostzijde).
Luchtfoto met aanduiding plangebied (rode cirkel uitbreiding plangebied)
2.2 Toekomstige Situatie
Initiatiefnemer is voornemens om ten westen van het vigerend bouwvlak een camperplaats te realiseren (25 standplaatsen met bijbehorende voorzieningen (sanitairgebouw, informatiehuisje) en zoveel mogelijk zelfvoorzienend met bijvoorbeeld een slagboom, pasjes, etc.. Initiatiefnemer heeft zelf een camper en heeft de afgelopen jaren gemerkt dat er een grote behoefte is aan kwalitatief goede camperplaatsen in de omgeving van het plangebied.
Omdat het bestemmingsplan in de vigerende situatie reeds een camping van 25 plaatsen binnen het bouwvlak toelaat (en initiatiefnemer dit vanwege het vergunde plan voor 96 arbeidsmigranten binnen het bouwvlak niet meer zal exploiteren) wil cliënte zich op recreatief vlak concentreren op de zelfvoorzienende camperplaats. Deze ligt aan de achterzijde van het bouwvlak achter de aanwezige grondwal en tussen de grondwal en de naastgelegen bosschage. Hierdoor is er sprake van een verscholen ligging hetgeen de belevingswaarde ten goede komt. Hiermee wordt tevens het bestaande toegestane recreatief gebruik van het perceel 'losgkoppeld' van de ter plaatse ook aanwezige agrarische bedrijfsmatige activiteiten en huisvesting van arbeidsmigranten.
Omdat initiatiefnemer met het agrarisch bedrijf (asperges) voornamelijk in het voorjaar druk is en minder in de zomerperiode vormt de camperplaats een goede aanvulling op de bedrijfsvoering.
Inpassingsplan met planvoornemen
In onderhavig planvoornemen wordt het gehele agrarische bouwvlak dat vigerend is overgenomen inclusief de in 2021 verleende omgevingsvergunning voor de bouw van huisvestingsvoorziengen voor 96 personen binnen dit vigerende bouwvlak. In de verleende omgevingsvergunning heeft een ruimtelijke afweging reeds plaatsgevonden. Daar waar nodig komt dit in onderhavig bestemmingsplan terug aangezien in onderhavig bestemmingsplan deze vergunning juridisch-planologisch wordt opgenomen.
Onderhavige toelichting (onderdeel van het bestemmingsplan) voorziet in een onderbouwing.
2.3 Ruimtelijke Effecten
Het ruimtelijk kader wordt gevormd door de bedrijfsbebouwing, landbouwgrond, natuur en wegen.
Het realiseren van een camperplaats (incl. inpassing) zal zorgen voor een ruimtelijke verandering. Deze verandering is passend in het straatbeeld en zorgt niet voor ongewenste ruimtelijke effecten. Binnen het vigerend bouwvlak komt de toegestane camping van 25 plaatsen te vervallen. Tevens wordt de verleende vergunning voor 2 gebouwen voor huisvesting van 96 arbeidsmigranten positief bestemd. De ruimtelijke effecten zijn hiervan beperkt omdat er sprake is van nieubouw in 1 bouwlaag achter een hoge aanwezige grondwal. Hierdoor vallen de bestaande kampeermiddelen nauwelijks op hetgeen ook het geval is met de nieuwbouw van de huisvestingsvoorzieningen.
Voor de camperplaats wordt verwezen naar het inpassingsplan. Hieruit volgt dat er sprake is van een verscholen ligging achter de aanwezige grondwal tegen de bosrand waarbij aan de zuidzijde nieuwe inpassing is voorzien zodat alle zijden goed zijn ingepast.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 heeft het Rijk vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel (behalve paragraaf 4.9). De NOVI omvat een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.
Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke
leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in
plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.
Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Binnen de NOVI worden drie afwegingsprincipes gehanteerd om te komen tot weloverwogen beleidskeuzes. Die zouden moeten helpen bij het afwegen en prioriteren van verschillende belangen en opgaven:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
- Afwentelen wordt voorkomen.
De nationale overheid richt zijn in de NOVI zich op 21 verschillende nationale belangen:
1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
10. Beperken van klimaatverandering.
11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2- arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.
Toetsing
Bij de realisatie van het voorliggende initiatief is sprake van een dermate kleinschalige ontwikkeling
dat geen nationale belangen in het spel zijn. De beoogde ontwikkeling is dan ook niet in strijd met de
nationale belangen zoals verwoord in de Nationale Omgevingsvisie.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en stelt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Conform artikel 1.1.1 Bro is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties (indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd) of andere stedelijke voorzieningen'. Van een dergelijke stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende planontwikkeling geen sprake, waardoor de verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.
De vraag die beantwoord moet worden is of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling, en zo ja, of hier behoefte aan is. Tevens moet worden bekeken of de locatie is gelegen in bestaand stedelijk gebied.
De invulling van deze ladder wordt overgelaten aan de gemeenten en provincies. Zolang de ontwikkeling de rijksbeleidsdoeleinden niet frustreert, is er een grote mate van vrijheid voor de decentrale overheden.
De eerste vraag die beoordeeld dient te worden is of onderhavig planvoornemen een stedelijke ontwikkeling betreft.
In onderhavig geval is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling (een camping wijzigen in een camperplaats en deze buiten het vigerend bouwvlak realiseren is geen stedelijke ontwikkeling). Derhalve is de ladder voor onderhavig planvoornemen niet van toepassing.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
- project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
- grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
- toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
- Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
- verstedelijking in het IJsselmeer;
- defensie;
- erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
- hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
- elektriciteitsvoorziening;
- ecologische hoofdstructuur.
3.1.3 Regeling algemene regels ruimteljike ordening (Rarro)
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
3.1.4 Conclusie Rijksbeleid
De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de Novi en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen. Ten aanzien van de huisvesting van tijdelijke werknemers geldt dat de onherroepelijke vergunning uit 2021 ook passend is binnen het rijksbeleid en in onderhavig bestemmingsplan juridisch-planologisch wordt vertaald.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciale omgevingsvisie
Provinciale Staten van Limburg hebben op 1 oktober 2021 de provinciale Omgevingsvisie (POVI) vastgesteld. Dit betreft een integrale herziening van het (voorafgaande) POL2014. In de POVI is de provincie opgedeeld in zoneringen.
Het plangebied is gelegen binnen de zone 'Buitengebied'. In de Povi is ten aanzien van deze zone het volgende opgenomen:
Uitsnede kaart povi met aanduiding plangebied
Buitengebied
De gronden die gelegen zijn in de zone 'Buitengebied' betreffen alle gronden in het landelijk gebied die niet zijn gelegen in de 'Natuurnetwerk' of 'groenblauwe mantel'. Het betreffen met name gronden met een agrarisch karakter, waarbij (o.a.) ruimte wordt gegeven voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De provinciale beleidsaccenten in de zone 'Buitengebied' zijn gericht op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe (landbouw)bedrijfslocaties, het terugdringen van de milieubelasting vanuit de landbouw en de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.
Onderhavig planvoornemen past, gezien de aard van de ontwikkeling, binnen deze beleidsuitgangspunten van de provincie Limburg.
3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (geconsolideerde versie) specifieke regelgeving geldt.
Ten aanzien van onderhavig plangebied zijn ter plaatse van het plangebied, met uitzondering van de Roerdalslenk, geen bijzondere beschermingsgebieden in de verordening opgenomen.
Roerdalslenk zone II
Ten aanzien van de ligging in het milieubeschermingsgebied – Roerdalslenk zone II geldt dat er geen boringen van 30m of dieper beneden het maaiveld mogen worden gedaan. Het planvoornemen voorziet hier niet in waarmee er geen sprake is van strijdigheid met dit milieubeschermingsgebied.
Overige aspecten
In de omgeving van het plangebied zijn wel gronden aanwezig die in de verordening zijn opgenomen, zoals het ten westen gelegen bos dat is aangeduid als 'Goudgroene natuurzone' en op korte afstand van de 'Bronsgreone landschapszone'. Hierover is in de verordening het volgende opgenomen dat de aanwezige waarden beschermd moeten worden.
In onderhavig geval is het derhalve van belang om de externe effecten vanuit de camperplaats richting de omliggende gronden te beschrijven/te beoordelen.
Externe effecten kunnen betreffen geluid, water, stof, stikstof, geur, gevaar, licht.
In de huidige situatie is sprake van een agrarisch perceel dat in gebruik is geweest voor de teelt van asperges. Hierbij vinden er enkele externe effecten richting de omliggende gronden/percelen plaats, te weten geluid (stemgeluid in het oogstseizoen en in mindere mate de overige maanden van het jaar en daarnaast van tractoren die het land bewerken gedurende het gehele jaar), water (onttrekking van grondwater voor beregening en het gewas en tevens zorgen gewassen op het perceel dat niet al het vrijkomend hemelwater in het grondwater terecht komt.
Stikstof in de vorm van het bemesten van de gronden en door het gebruik van tractoren/machines.
Licht in de vorm van tractoren/machines die het perceel bewerken.
Stof in de vorm van zand dat gedurende droge periodes in het jaar verstuift.
Van geur en gevaar is geen sprake.
In de nieuwe situatie kan worden gesteld dat er sprake is van menselijk verblijf (maximaal 25 campers). Dit zorgt ervoor dat er sprake is van geluid (campers die aankomen en die vertrekken en menselijk stemgeluid). Dit stemgeluid zal beperkt zijn aangezien er geen groepen verblijven en na 23.00u het volledig stil dient te zijn (nachtrust) waardoor er zich dan geen personen meer buiten zullen verblijven. Kortom, in vergelijking met de huidige situatie zal er geen sprake zijn van een significante toename aan geluid.
Verder is sprake van de uitstoot van stikstof (campers zijn nog voor het merendeel traditioneel en niet elektrisch uitgevoerd). In de huidige situatie is sprake van bemesting (die komt te vervallen) en van tractoren en machines. Derhalve kan worden gesteld dat er in het kader van stikstof sprake is van een afname.
Verder is sprake van een perceel/plangebied dat permanent is begroeid (gras en planten). Hierdoor is er minder behoefte aan hemelwater voor de planten en zal er meer hemelwater in het grondwater terecht komen dan in de huidige situatie het geval is. Ook behoeft er geen grondwater meer onttrokken te worden.
Door de permanente begroeiing van het plangebied zal er geen zand/stof meer opwaaien in droge periodes van het jaar.
Het plangebied zal enige verlichting hebben die de paden verlicht. Deze zal niet het gehele plangebied verlichten waardoor de externe werking zeer beperkt is.
Van geur en gevaar is geen sprake in de nieuwe situatie.
Tevens kan nog worden opgemerkt dat het plangebied in de huidige situatie (landbouwperceel) weinig tot geen ecologische waarde heeft. In de nieuwe situatie zal er sprake zijn van meer begroeiing. Hierdoor zal de flora en fauna ter plaatse van het plangebied verbeteren hetgeen ook voor de naastgelegen (natuur)percelen een positief effect zal hebben.
Kortom, er kan op basis van het bovenstaande worden geconcludeerd dat het planvoornemen per saldo geen significante negatieve effecten zal hebben voor omliggende (natuur)percelen.
Toetsing aan artikel 2.4.6 (Vrijetijdseconomie)
Dit artikel is in de verordening opgenomen met een vijftal onderdelen. Lid 2 gaat over het aantal plaatsen/vestigingsmogelijkheden. Bij onderhavig planvoornemen is géén sprake van een toevoeging van het aantal plaatsen omdat de bestaande boerderijcamping met 25 plaatsen wordt wegbestemd en de camperplaats van 25 plaatsen hiervoor in de plaats komt. Afstemming met de SML-regio in het kader van dynamisch voorraadbeheer is derhalve niet aan de orde. Om die reden is toetsing aan de overige onderdelen van dit artikel niet van toepassing.
Doorkijk Omgevingsverordening Limburg
De Omgevingsverordening Limburg is in december 2021 door Provinciale Staten van Limburg behandeld. Deze verordening zal pas met de inwerking treding van de Omgevingswet in werking treden. Ten aanzien van onderhavig planvoornemen kan worden aangegeven in relatie tot deze nieuwe verordening dat het planvoornemen passend is binnen de opgenomen beleidsdoelstellingen en algemene regels. Onderhavig planvoornemen voorziet niet in extra standplaatsen van kampeermiddelen maar in een verplaatsing van binnen het bouwvlak naar direct aangrenzend buiten het bouwvlak van 25 kampeermiddelen.
Verder is sprake van de ligging nabij een stiltegebied. Het planvoornemen voorziet in het realiseren van een extra groenzone (ca. 15-20m breed) tussen de nieuwe camperplaats en het nabij gelegen stiltegebied (dat ook in eigendom is van initiatiefnemer). Omdat er sprake is van een camperplaats waarbij in de nacht nauwelijks sprake is van geluid en ook in de avond en nachtperiode sprake is van beperkt geluid (bezoekers met campers betreffen een doelgroep die weinig geluid produceert), kan worden gesteld dat het planvoornemen geen negatieve invloed heeft op het nabij gelegen stiltegebied.
Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limbrug 2014
Een gedeelte van de omgevingsverordening is in werking gereden eind 2022. Dit betreft aspecten over o.a. wonen en zonne-energie. Bij onderhavig planvoornemen is reeds een vergunning verleend voor de huisvesting van 96 arbeidsmigranten/tijdelijke werknemers. Deze onherroepelijke vergunning wordt in onderhavig plan vertaald waarbij het bepaalde in artikel 2.15.2 is verankerd in de planregels. Voor het overige zijn er geen aspecten in de wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limbrug 2014 die van toepassing zijn op onderhavig planvoornemen.
3.2.3 Conclusie provinciaal beleid
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling. Ten aanzien van de huisvesting van tijdelijke werknemers geldt dat de onherroepelijke vergunning uit 2021 ook passend is binnen het provinciale beleid en in onderhavig bestemmingsplan juridisch-planologisch wordt vertaald.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Roerdalen 2050
De 'Omgevingsvisie Roerdalen 2050' is gericht op de kwaliteit en ontwikkeling buiten (onze fysieke leefomgeving) voor de lange termijn. De omgevingsvisie heeft betrekking op alle terreinen van de leefomgeving en gaat in op de samenhang tussen ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur (wegen, sporen etc.) en cultureel erfgoed.
Met betrekking tot de agrarische sector en specifiek in onderhavig geval de recreatieve sector wordt het volgende nagestreefd:
• Profileren Roerdalen vanuit toeristisch perspectief.
• Versterken recreatieve routenetwerk.
• Benutten potentie Belevingspark de Meinweg.
• Ruimte voor kleinschalige verblijfsrecreatie in het buitengebied.
• Focus op kwaliteit van verblijfsrecreatie.
• Bewaken balans tussen behoud en beleving van natuurwaarden.
• Faciliteren van initiatieven en concrete plannen die bijdragen aan deze focuspunten.
Het planvoornemen om een nieuwe kleinschalige camperplaats te realiseren past binnen deze bovenstaande uitgangspunten van de 'Omgevingsvisie Roerdalen 2050'.
Kwaliteitskader Roerdalen
De gemeente Roerdalen heeft het Limburgs Kwaliteitsmenu verankerd in een gemeentelijke structuurvisie.
Het Kwaliteitskader Roerdalen van de gemeente Roerdalen is geïntroduceerd bij de totstandkoming van de Omgevingsvisie Roerdalen 2050. In het gemeentelijk kwaliteitskader van de gemeente Roerdalen wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen binnen dan wel buiten de rode contour. Onderhavige locatie is gelegen in het buitengebied van St. Odiliënberg. Dit kan onder andere worden teruggevoerd op het ter plaatse geldende bestemmingsplan, genaamd 'Buitengebied Roerdalen, 2e herziening'.
- Omdat het gaat om een recreatieve nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf, is module 2 (gebiedseigen reactie en toerisme) van toepassing.
- De compensatie bedraagt € 10 m² bruto vloer oppervlak en verharding. Bij gebiedseigen ontwikkelingen (zoals module gebiedseigen toerisme en recreatie) geldt dat gestreefd wordt naar een kwaliteitsbijdrage 'in natura': ter plekke of in hetzelfde landschapstype. Los van de noodzakelijk landschappelijke inpassing als basiskwaliteit heeft het de voorkeur om de betreffende compensatiebijdrage via extra groen te compenseren op de locatie of eventueel elders.
Bij onderhavig plangebied is een inpassingsplan opgesteld om de camperplaats landschappelijk in te passen in het gebied en tevens de aanvullende kwaliteit te leveren, zie bijlage 1. Hiermee wordt voldaan aan de verplichtingen die behoren bij het realiseren van een camperplaats van 25 plaatsen behorende bij een agrarische bedrijfslocatie.
3.3.2 Camperplaatsen Gemeente Roerdalen 2021
Deze beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roerdalen is opgesteld om regels op te stellen omtrent de ontwikkeling van camperplaatsen. De gemeente Roerdalen heeft beleidsrgels opgesteld om aanvragen te kunnen beoordelen. In dit beleid zijn de volgende criteria opgenomen:
Artikel 2: Locatie-eisen
2.1Nieuwe initiatieven voor het realiseren van camperplaatsen worden toegestaan:
- in (zoek)gebieden die zijn aangewezen voor recreatiedoeleinden met reeds bestaande overnachtingsmogelijkheden of;
- bij initiatiefnemers in het buitengebied ter verbreding van hun verdienmodel, bij voorkeur in de nabijheid van natuur- en recreatiegebieden.
2.2 Natura-2000 gebieden zijn uitgesloten voor het realiseren van camperplaatsen, met uitzondering van bestaande recreatiebedrijven die in Natura-2000 gebied zijn gelegen en over de nodige toestemmingen hiertoe beschikken.
2.3 Nieuwe initiatieven voor het realiseren van camperplaatsen worden niet toegestaan binnen de bebouwde kom. Voor het bepalen van de grens van de bebouwde kom wordt de standaardformulering van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State toegepast: “Niet de plaats van het verkeersbord dat de bebouwde kom aangeeft is bepalend, maar de aard van de omgeving. Daarbij is in het bijzonder van belang of sprake is van een concentratie van bebouwing en of het gebied door die bebouwing overwegend een woon- of verblijffunctie heeft.” Bij elke aanvraag zal dus een specifieke afweging worden gemaakt of sprake is van een ligging binnen of buiten de bebouwde kom.
2.4 Openbare parkeerplaatsen, dorpskernen en woonwijken worden uitgesloten voor de realisering van camperplaatsen.
Artikel 3: Ruimtelijke ordening
3.1 Nieuwe initiatieven dienen te voldoen aan het criterium van een goede ruimtelijke ordening, waarbij een goede landschappelijke inpassing is vereist. Bij de aanvraag moet worden voorzien in een inpassingsplan.
3.2 Er wordt naar gestreefd om de realisatie van camperplaatsen te laten plaatsvinden als nevenactiviteit waarbij maximaal 10 camperplaatsen per locatie worden toegestaan. In dat geval is geen regionale afstemming nodig.
3.3 Indien meer dan 10 camperplaatsen op een locatie worden aangevraagd, dan is regionale afstemming vereist. Bij de aanvraag dient in dat geval te worden voorzien in een business case.
3.4 Het gebruik van camperplaatsen is enkel toegelaten voor recreatieve doeleinden. Het gebruik van de camperplaatsen voor andere doeleinden, waaronder (niet limitatief bedoeld) de huisvesting van arbeidsmigranten, is ter plaatse verboden.
3.5 Anticiperend op de Omgevingswet stemmen aanvragers de voorgenomen ontwikkeling zelfstandig af met de eigen omgeving middels een omgevingsdialoog. Het verslag van de omgevingsdialoog maakt deel uit van de aanvraag.
Artikel 4: Eisen
4.1 In het streven naar kwalitatieve camperplaatsen, bevat een aanvraag een kwalitatieve onderbouwing waaruit blijkt of het gaat om camperplaatsen met het inrichtingsniveau ”basis” zoals hierna omschreven:
Basisniveau beschikt in ieder geval over (cumulatief):
- een elektrapunt 220V/6A–16A op minder dan 20 meter;
- een watertappunt op redelijke afstand;
- een stortmogelijkheid eenvoudig huisvuil (gescheiden afval);
- een loospunt vuilwater op redelijke afstand;
- een loospunt cassette toilet op redelijke afstand.
Toetsing:
Wanneer bovenstaande criteria worden toegepast op onderhavig initiatief kan worden gesteld dat het planvoornemen volledig aan de beleidsregels voldoet.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat afstemming in het SML-verband niet aan de orde is omdat er geen sprake is van toevoeging van nieuwe kampeerplaatsen.
3.3.3 Vigerend(e) bestemmingsplan(nen)
De locatie is gelegen binnen de grenzen van de gemeente Roerdalen. Ter plekke van de locatie Overkwartier ong. te Montfort vigeert het bestemmingsplan '1e Herziening Kernen Roerdalen' en het facetbestemmingsplan 'Vervallen bestemmingsplanregeling huisvesting (buitenlandse) werknemers'.
De volgende bestemming is voor de locatie 't Sittert ong. (deel plangebied waar de camperplaats wordt gerealiseerd) te St. Odiliënberg van toepassing in het bestemmingsplan 'Buitengebied Roerdalen, 2e Herziening':
- enkelbestemming: 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - 1';
- dubbelbestemming: 'Waarde – Archeologie 5';
- gebiedsaanduiding: 'milieuzone – roerdalslenk II'.
Hieronder is voor de volledigheid nog een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan bijgevoegd.
Uitsnede bestemmingsplankaart met aanduiding plangebied
3.3.4 Conclusie gemeentelijk beleid
Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid. Ten aanzien van de huisvesting van tijdelijke werknemers geldt dat de onherroepelijke vergunning uit 2021 ook passend is binnen het gemeentelijke beleid en in onderhavig bestemmingsplan juridisch-planologisch wordt vertaald.
Hoofdstuk 4 Milieutechnische Aspecten
Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
In onderhavig hoofdstuk wordt ingegaan op het plangebied (dit betreft het vigerende bouwvlak + de uitbreiding van de camperplaats buiten het bouwvlak met daarbij behorende inpassing), maar specifiek op de nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied (in relatie tot de camperplaats). Er zal meermaals worden uitgegaan van een bestaande/vigerende/vergunde situatie in het bijzonder de verleende omgevingsvergunning uit 2021 voor de huisvesting van 96 tijdelijke werknemers (zie bijlage 2) binnen het vigerende bouwvlak.
Voor wat betreft de overige bestaande situatie (de reeds lange tijd aanwezige agrarische bouwkavel ten behoeve van het vollegronds tuinbouwbedrijf) kan worden gesteld dat deze ter plaatse nog altijd planologisch aanvaardbaar is.
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bij een camperplaats (recreatie) kan er sprake zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals aangegeven in onderdeel D 10 onder D, kolom 1: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van: d. permanente kampeer- en caravanterreinen'.
Als de ontwikkeling ook voldoet aan kolom 2 (de drempel), dan is er sprake van een m.e.r.-plicht. Dit is het geval als de activiteit betrekking heeft op:
1°. 250.000 bezoekers of meer per jaar,
2°. een oppervlakte van 25 hectare of meer,
3°. 100 ligplaatsen of meer of
4°. een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied.
Onderhavig planvoornemen voorziet in de ontwikkeling van een camperplaats van 25 plaatsen buiten het bouwvlak in de plaats van de bestaande 25 kampeerplaatsen binnen het bouwvlak. Het bestaande agrarische bedrijf betreft een vergunde situatie (net zoals de huisvesting van arbeidsmigranten die reeds vergund is) en is daarom buiten beschouwing gelaten bij deze afweging.
Het planvoornemen valt, gelet op het beperkte ruimtebeslag van de voorziene plaatsen en de aard en omvang van het plan, ruim onder de grens (geen toename van het aantal kampeerplaatsen alleen een verschuiving naar gronden direct aansluitend aan het vigerende bowuvlak. Er hoeft daarom formeel gezien geen m.e.r.-beoordeling plaats te vinden.
Volledigheidshalve is wel een informele m.e.r.-beoordeling gedaan. Dit wordt ook wel de vorm-vrije m.e.r.-beoordeling genoemd. Met de aanpassing van het Besluit m.e.r., zoals deze 7 juli 2017 in werking is getreden, gelden deze procedurele en inhoudsvereisten ook voor activiteiten onder de drempelwaarden.
Bij elk nieuwbouwplan dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats te vinden, bestaand uit een apart besluit in een zo vroeg mogelijke planfase waarin expliciet wordt aangetoond of er sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten nadat er een afweging heeft plaatsgevonden aangaande de volgende drie criteria:
- A. de kenmerken van de projecten;
- B. de plaats van de projecten;
- C. de kenmerken van de potentiële effecten.
Ad. a. de kenmerken van het project
- De omvang van het project:
Onderhavige percelen zijn bestemd tot 'Agrarisch met landschapswaarden - 1'. De totale omvang van het plangebied (uitbreiding) bedraagt ruim 1ha voor de 25 camperplaatsen.
- De cumulatie met andere projecten:
In en om het plangebied vinden geen relevante activiteiten plaats of zijn projecten aanwezig
waarmee rekening moet worden gehouden in de beoordeling.
- Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen:
Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen verandert niet als gevolg van de realisatie van de camperplaatsen. Dit onderdeel geeft geen aanleiding aanzienlijke gevolgen voor het milieu te veronderstellen, zodanig dat daarvoor een milieueffectrapportage moet worden doorlopen.
- De productie van afvalstoffen:
Zowel in de realisatiefase als in de gebruiksfase vindt er geen productie plaats van afvalstoffen,
anders dan regulier huishoudelijk afval dat in containers wordt ingezameld.
- Verontreiniging en hinder:
Tijdens de realisatiefase is er wellicht enige hinder in de vorm van geluid.
Het bedrijf welke verantwoordelijk is voor de uitvoering van de realisatie zal zich moeten houden aan de algemene wet en regelgeving en de geldende milieuwetgeving. Gezien de afstand tot de omgeving vormt de gebruiksfase geen probleem.
- Risico van ongevallen, met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën
Camperplaatsen zijn geen risicobron. In paragraaf 4.9 (Externe veiligheid) is daarnaast geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn vanuit het plaatsgebonden en groepsrisico ten aanzien van inrichtingen, transportassen en buisleidingen.
Ad. b. de plaats van het project
- Het bestaand grondgebruik:
Onderhavige percelen zijn momenteel in gebruik als regulier agrarisch perceel. Het plangebied wordt omgeven door landbouwgrond, het bedrijf van initiatiefnemer en natuur.
- Natuurlijke hulpbronnen:
Ter plaatse van het plangebied zijn geen relevante natuurlijke hulpbronnen die bijdragen aan het project dan wel een effect hebben op het project.
- Opnamevermogen/gevoeligheid van het milieu:
Uit de beoordeling van de planologisch relevante milieuaspecten in de volgende paragrafen komt naar voren dat het planvoornemen deze aspecten niet belemmert.
Ad. c. de kenmerken van de potentiële effecten
Beoogd wordt met het planvoornemen een camperlaats met 25 plaatsen te realiseren. Bij de realisatie wordt zowel aan de geldende algemene wet- en regelgeving als aan de geldende milieuwetgeving voldaan. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de verschillende milieu- en omgevingsaspecten.
Gelet op de kenmerken van het planvoornemen, de locatie van het plan en de kenmerken van de effecten van het plan, moet worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot milieueffecten van dusdanige omvang, dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige milieugevolgen'. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.-beoordelingsprocedure of m.e.r.- procedure.
4.2 Verkeer En Parkeren
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
Verkeersstructuur
In onderhavige situatie is er sprake van een nieuwe camperplaats met 25 plaatsen in de plaats van de huidige 25 kampeerplaatsen. Derhalve is er planologisch geen sprake van een toename van bezoekers. Tevens wordt er op dezelfde weg ontsloten. Het aantal bewegingen is met 25 camperplaatsen op deze relatief rustige weg ook te overzien en tevens is de ontsluiting in de bocht van de weg een overzichtelijk punt. Per dag zijn er ca. 2-4 bewegingen per camperplaats te verwachten. De bezettingsgraad is over het jaar gezien ca. 50% naar verwachting.
Kortom, de verkeersstructuur vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Parkeren
Zoals hierboven vermeld voorziet het planvoornemen niet in een gewijzigde verkeersaantrekkende werking. Er is geen sprake van parkeren op de locatie aangezien alle campers hun eigen standplaats hebben en van overig verkeer geen sprake is. Voor alle vergunde activiteiten is binnen het bouwvlak voldoende parkeerruimte beschikbaar.
Ten aanzien van de huisvesting van tijdelijke werknemers geldt dat de onherroepelijke vergunning uit 2021 voorziet in parkeren binnen het bouwvlak en daarmee geen belemmering opleverd.
Parkeeroverlast wordt niet verwacht.
4.3 Geluid
Ten aanzien van het aspect 'geluid' in relatie tot de ruimtelijke ordening, is in de Wet geluidhinder bepaald dat ten aanzien van zogenaamde 'geluidgevoelige objecten' bepaalde wettelijke eisen gelden. Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.
In onderhavige situatie is geen sprake van een geluidsgevoelig object (recreatieve kortdurend verblijven zijn conform de Wet geluidhinder als niet-geluidsgevoelige objecten aan te wijzen). Derhalve is een nadere toetsing van de bovenstaande aspecten niet noodzakelijk.
Ten aanzien van de huisvesting van tijdelijke werknemers geldt dat de onherroepelijke vergunning uit 2021 voorziet in een afweging van geluid waaruit blijkt dat dit geen belemmering vormt voor het planvoornemen. Volgens de Wet geluidhinder is ook een logiesgebouw geen geluidsgevoelig object, omdat er geen sprake is van een permanente woonfunctie, maar van een tijdelijke verblijfsfunctie vergelijkbaar met een hotel of pension. Vanwege de afstand tot de weg, de gedeeltelijke ligging in een 30 km-zone en de afscherming door middel van de grondwal vormt wegverkeerslawaai ook geen belemmering in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
4.4 Water
- Nationaal waterplan
In het Nationaal Waterplan aangegeven dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik gegarandeerd blijft. Voor wat betreft het buitengebied zijn met name aspecten als verdroging en beperking van emissies van bestrijdingsmiddelen van belang. Waterkwaliteit staat daarmee in het buitengebied voorop.
Watertoets Waterschap Limburg
Onderhavige planontwikkeling is gelegen binnen het werkgebied van het Waterschap Limburg.
Op de kaarten van de gemeente Roerdalen van het Waterschap Limburg blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen een aandachtsgebied.
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet.
Ten aanzien van afvalwater en hemelwater kan worden gesteld dat het planvoornemen voorziet in nieuwe semi-verharding en campers die kamperen en daarmee een toename van vrijkomend afvalwater. Voor wat betreft de bestaande situatie (incl. vergunde huisvesting) kan worden gesteld dat deze voldoen aan de regels en hier geen problemen zijn ten aanzien van het aspect water.
Afvalwater
Het afvalwater van de 25 campersplaatsen zal worden geloosd in de nieuwe afvalwatervoorziening die wordt aangelegd en die aansluit op het gemeentelijke riool.
Afvalwater van de huisvestingsvoorziening wordt, zoals in de vergunning opgenomen, geloosd op het gemeentelijk rioolstelsel.
Hemelwater
Ten aanzien van hemelwater kan worden gesteld dat er geen nieuwe permanente verharding wordt gerealiseerd. Er is alleen sprake van semi-verharding die zijdelings afvloeit en rechtstreeks infiltreert. Dergelijke semi-verhardingen zijn ook vanuit ecologisch/natuuroogpunt het beste en hebben de voorkeur boven permanente verhardingen.
Het realiseren van hemelwatervoorzieningen is derhalve niet noodzakelijk.
Ten aanzien van de nog te realiseren bebouwing ten behoeve van de huisvesting kan worden aangegeven (zoals ook in de vergunning is opgenomen) dat dit vrijkomend hemelwater wordt afgevoerd naar de aanwezige infiltratiegreppel (1.250m2 verhard, 125m3 vereist door het waterschap Limburg bij een norm van 100mm terwijl de norm voor de gemeente 58mm per m2 bedraagt). Deze benodigde capaciteit van 125m3 is aanwezig.
Onderhavig project levert geen belemmering voor waterschapsbelangen op.
4.5 Ecologie
- Algemeen en soortenbescherming
- Wet natuurbescherming (Wnb)
Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van de aanduiding 'camperplaats' ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1'' (functie agrarisch) direct aansluitend aan het bestaande bouwvlak gelegen nabij de kern van St. Odiliënberg.
Er is de afgelopen jaren sprake geweest an de aanwezigheid van asperges ter plaatse van het plangebied. Derhalve is er sprake van een intensief in gebruik zijnd agrarisch perceel zonder overige beplanting, bebouwing, verharding, etc.
Gezien de staat van het plangebied is het vanwege het intensieve gebruik uitgesloten dat er beschermde flora en fauna zich in het plangebied bevinden. Door de aanwezigheid van asperges is het ook geen geschikt fourageergebied voor beschermde flora.
Verder is sprake van de ligging nabij een natuurgebied (tevens stiltegebied). Het planvoornemen voorziet in het realiseren van een extra groenzone (ca. 15-20m breed) tussen de nieuwe camperplaats en het nabij gelegen stiltegebied (dat ook in eigendom is van initiatiefnemer). Omdat er sprake is van een camperplaats waarbij in de nacht nauwelijks sprake is van geluid en ook in de avond en nachtperiode sprake is van beperkt geluid (bezoekers met campers betreffen een doelgroep die weinig geluid produceert), kan worden gesteld dat het planvoornemen geen negatieve invloed heeft op het nabij gelegen stiltegebied. Andere effecten dan geluid zijn niet te verwachten richting de omgeving. Daar komt bij dat door de aanleg van nieuwe natuur aangrenzend aan de bestaande natuur en tussen de bestaande natuur en het planvoornemen de flora en fauna wordt versterkt als gevolg van het planvoornemen.
Kortom, er is geen sprake van een negatieve werking van het plangebied naar flora en fauna buiten het plangebied.
Het aspect flora en fauna vormt derhalve geen belemmering voor het voorliggende plan.
Gebiedsbescherming
Aangezien er sprake is van een verschuiving van de kampeerplaats binnen het huidige bouwvlak voor 25 plaatsen naar de camperplaats direct aansluitend buiten het bouwvlak voor 25 plaatsen is er geen sprake van een toename aan stikstof. De zeer beperkte verschuiving zal geen significant effect hebben gezien de ligging tot het Roerdal van ca. 1 km (zie bijlage 3)
Ten aanzien van overige aspecten zoals geluid, trillingen en dergelijke kan worden gesteld dat gezien de afstand tot het dichtstbij gelegen natura-2000 gebied (Roerdal op 1 kilometer) deze afstand dusdanig groot is dat ook andere aspecten geen negatieve invloed hebben op gevoelige natuurgebieden.
Het aspect gebiedsbescherming speelt geen rol in onderhavig planvoornemen. Er hoeft derhalve geen Nb-vergunning aangevraagd te worden.
Gesteld kan worden dat het aspect natuur geen belemmeringen oplevert voor onderhavige planontwikkeling.
Conclusie ecologie
Gelet op de aard van het planvoornemen en het karakter van het plangebied is het onwaarschijnlijk dat het planvoornemen een negatief effect heeft. Ten aanzien van de huisvesting van tijdelijke werknemers geldt dat de onherroepelijke vergunning uit 2021 voorziet in een afweging van ecologie waaruit blijkt dat dit geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
4.6 Archeologie
Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. Deze wet is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta uit 1992. In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect 'archeologie' in ruimtelijke plannen.
De gemeente Roerdalen heeft een archeologische verwachtingswaardenkaart voor haar gehele grondgebied. Op deze kaart is het plangebied aangeduid als een gebied dat een hoge verwachtingswaarde heeft. Bij bodemingrepen van dieper dan 40 cm en met een oppervlakte van meer dan 1.000m2 is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Uitsnede archeologische kaart gemeente Roerdalen met aanduiding plangebied
Het planvoornemen voorziet niet in bodemverstorende ingrepen dieper dan 40 cm. Er is geen sprake van de oprichting van bebouwing die de oppervlaktegrens overschijft. Derhalve wordt de vrijstellingsgrens niet overschreden. Nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Op basis van bovenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmering voor onderhavig planvoornemen. Ten aanzien van de huisvesting van tijdelijke werknemers geldt dat de onherroepelijke vergunning uit 2021 voorziet in een afweging van archeologie waaruit blijkt dat dit geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
4.6.1 Cultuurhistorie
Ten aanzien van cultuurhistorie kan worden opgemerkt dat 'Sittert 1-3 te Sint Odiliënberg geen cultuurhistorische waarden betreft. Ter plaatse van het plangebied hebben in het verleden geen begravingen plaatsgevonden. Deze informatie is door het kerkbestuur in haar eigen archieven gecontroleerd en bevestigd.
Er worden als gevolg van het planvoornemen derhalve geen cultuurhistorische waarden aangetast. Ten aanzien van de huisvesting van tijdelijke werknemers geldt dat de onherroepelijke vergunning uit 2021 voorziet in een afweging van cultuurhistorie waaruit blijkt dat dit geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
4.7 Bodem
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
De nieuwe functie (camperplaats) betreft vanwege het kortdurende verblijf geen functie die gevoeliger is dan het huidige agrarische gebruik. Desalnietemin wordt er naar de historie van het plangebied gekeken en hieruit blijkt dat er in het verleden (afgelopen decennia) nooit sprake is geweest van een ander gebruik dan landbouwgrond waar sprake was van akkerbouw/weiland. Derhalve is er sprake van een gebied dat als onverdacht in het kader van bodem kan worden gezien omdat er geen verontreinigen te verwachten zijn op basis van dit historisch gebruik. Ook zijn er geen incidenten bekend in het kader van bodem.
Tevens is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 4.De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt:
'Op basis van het verrichte onderzoek kan het volgende worden gesteld.
Uit de voorhanden zijnde historische informatie, zijn geen aanwijzingen aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van mogelijke bodemverontreinigingen en/of bodembedreigende activiteiten.
Bij de gestalde voertuigen en elders op de locatie, zijn zintuiglijk geen (sporen van) olielekkages aangetroffen. Daarom is de locatie onverdacht op het aantreffen van verontreinigingen met olie.
Als er van het toegepaste menggranulaat geen kwaliteitsverklaring aanwezig is, dient dit granulaat bij graafwerkzaamheden formeel als asbestverdacht bestempeld te worden. De opdrachtgever heeft telefonisch aangegeven, dat het granulaat afkomstig is van een gesloopt bejaardenhuis in de buurt van de onderzoekslocatie, en over een kwaliteitsverklaring te beschikken. Deze is niet aangeleverd of door ons ingezien.
Ten aanzien van de locatie luidt, op basis van vorenstaande, de hypothese: onverdacht.
Van belang is voorts, dat de verantwoordelijkheid van Aelmans Eco B.V. voor het historisch bodemonderzoek beperkt is tot de resultaten ten grondslag liggende en de op het moment van onderzoek ter beschikking staande gegevens. '
Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
4.8 Bedrijven En Milieuzonering
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
- 1. het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
- 2. het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Ten aanzien van milieuzonering kan worden gesteld dat het planvoornemen voorziet in het toevoegen van een gevoelige functie waardoor bedrijven in de omgeving kunnen worden belemmerd.
Externe werking
Onderhavig planvoornemen voorziet niet in activiteiten die een milieubelasting hebben aangezien er in de nieuwe situatie sprake is van een camperplaats waarvan de milieubelasting naar de omgeving zeer beperkt is. Binnen 100 meter afstand vanaf de camperplaats zijn geen gevoelige functies gelegen. Omdat de externe werking van de camperplaats beperkt is (max. 50 meter richtafstand voor het aspect geluid) kan worden gesteld dat omliggende gevoelige objecten niet worden belemmerd/in hun woon- en leefklimaat worden geschaad.
Externe werking: industrielawaai
Onderhavig planvoornemen voorziet, voor wat betreft de camperplaatsen, niet in een toename van geluid ten opzichte van de vigerende planologische situatie (er is geen toename van het aantal toegestane kampeerplaatsen). Verder is de richtafstand voor een camperplaats 50 meter. . Echter onderhavige activiteiten vallen binnen de richtafstanden voor milieuzonering (In de omgeving (binnen 100 meter) zijn geen geluidsgevoelige objecten van derden gelegen) en zijn zodoende aanvaardbaar.
Indirecte hinder verkeersaantrekkende werking
Conform de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' bedraagt de verkeersgeneratie van een kampeerterrein 0,4 voertuigbewegingen per standplaats. Voor 25 camperplaatsen komt dit overeen met 10 voertuigbewegingen per dag.
Deze geringe verkeersaantrekkende werking zal geen geluidhinder opleveren bij woningen gelegen aan de weg naar de camperplaats.
Woon- en leefklimaat camperplaats
Ten aanzien van het goede woon- en leefklimaat op de camperplaats kan worden gesteld dat dit gegarandeerd is. Er liggen geen bedrijven in de omgeving waarvan de richtafstand reikt tot het plangebied van de camperplaats. Ten noorden van het plan ligt een bedrijventerrein met aanduiding aannemer. Richtafstanden voor aannemer met b.o. > 1000 m2 is 10 meter voor geur, 30 meter voor stof en 50 meter voor geluid. De afstand tussen dit bedrijfsperceel en het perceel van het plangebied is ca. 67 meter. Daarmee kan worden gesteld dat de bedrijven niet worden belemmerd in hun ontwikkelruimte. Tevens kan worden opgemerkt dat een kampeerterrein geen geurgevoelig object is.
Derhalve is er geen sprake van de aanwezigheid van bedrijven met een milieu-uitstraling die een effect heeft voor het plan. Ten aanzien van wegverkeerslawaai is in de geluidsparagraaf reeds ingegaan.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling. Ten aanzien van de huisvesting van tijdelijke werknemers geldt dat de onherroepelijke vergunning uit 2021 voorziet in een afweging van milieuzonering waaruit blijkt dat dit geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
4.9 Externe Veiligheid
In onderhavig geval is geen sprake van het mogelijk maken van extra nieuwe kwetsbare objecten. Het beleid is derhalve niet van toepassing. Desalniettemin is er een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.
Het plangebied betreft zowel de vigerende bouwkavel (bouwvlak) als de uitbreiding in de vorm van de camperplaats. Omdat ter plaatse van het bouwvlak geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden mogelijk gemaakt (alleen wegbestemmen minicamping en het positief bestemmen verleende vergunning huisvesting 96 tijdelijke werknemers) is een nadere afweging in het kader van externe veiligheid voor het bouwvlak niet noodzakelijk en is alleen een beoordeling van de camperplaats aan de orde. Hier wordt hieronder nader op ingegaan.
Risicovolle inrichtingen
Binnen een afstand van enkele honderden meters zijn geen inrichtingen aanwezig (eigen propaantank van het bedrijf behoeft niet beschouwd te worden omdat ter plaatse van dit deel van het plangebied geen wijzigingen plaatsvinden ten aanzien van de vigerende en vergunde situatie). Er zijn derhalve geen risicocontouren gelegen over de planlocatie of in de nabijheid van de planlocatie.
Het plaatsgebonden en groepsrisico risico vormen derhalve geen belemmering voor de planontwikkeling.
Transportroutes gevaarlijke stoffen
Op grond van Wet Basisnet kan worden gesteld dat het plangebied niet is gelegen in de omgeving transportroutes (dergelijke routes liggen op een afstand van meer dan 500 meter).
Het vorenstaande betekent dat met transportroutes geen rekening hoeft te worden gehouden bij de toetsing en beoordeling van het groepsrisico. Kortom, transportroutes vormen voor wat betreft het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het planvoornemen.
Situatie plangebied inzake transportleidingen
Binnen een afstand van 600 meter zijn geen transportleidingen van gevaarlijke stoffen gelegen.
Uitsnede Risicokaart met aanduiding plangebied (camperplaats)
Conclusie externe veiligheid
Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid aangezien het plangebied niet binnen een invloedsgebied van een risicobron is gelegen. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.
Ten aanzien van de huisvesting van tijdelijke werknemers geldt dat de onherroepelijke vergunning uit 2021 voorziet in een afweging van externe veiligheid waaruit blijkt dat dit geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
4.10 Kabels En Leidingen
Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident.
4.11 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wmb). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wmb, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de inwerkingtreding van de Wet luchtkwaliteit is het besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
- 3. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
- 4. een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- 5. een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
- 6. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
Het besluit NIBM
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.
Onderhavig planvoornemen voorziet in de ontwikkeling van een camperplaats in de plaats van het huidige kampeerterrein. Er kan derhalve worden geconcludeerd dat het planvoornemen NIBM is. Verder blijkt op basis van informatie van het RIVM dat de concentratie PM10 ca. 19(ug/m3) bedraagt. Dit is ruim onder de grenswaarde van 40.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen.
Om deze reden is het besluit niet op onderhavig plangebied van toepassing.
Voor wat betreft de heersende luchtkwaliteit van agrarische emissiebronnen in de omgeving (fijnstof i.r.t. agrarische bedrijven) wordt verwezen naar paragraaf 4.8.
Ten aanzien van de huisvesting van tijdelijke werknemers geldt dat de onherroepelijke vergunning uit 2021 voorziet 96 personen in twee gebouwen (en daarmee is dit plan ook NIBM) waardoor dit geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan ''t Sittert 1-3 Sint Odiliënberg' van de gemeente Roerdalen bestaat uit voorliggende toelichting, regels en verbeelding schaal 1:1.000.
Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
5.2 Verbeelding
Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is ingetekend op schaal 1:1.000.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
5.3 De Planregels
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat. Onderhavig bestemmingsplan heeft dezelfde opzet als het vigerende bestemmingsplan.
Voor een toelichting op de bestemmingen (Agrarisch met Landschapswaarden - 1, Natuur en Waarde – Archeologie 5) wordt verwezen naar het vigerende bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Algemeen
De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
6.2 Grondexploitatiewet
Algemeen
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van de openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
Exploitatieplan
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Onderhavig planvoornemen betreft geen bouwplan op basis van artikel 6.2.1 Bro. Derhalve is er van kostenverhaal geen sprake bij onderhavig bestemmingsplan.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
- I. het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
- II. het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
- III. het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
- IV. het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
- V. het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.
De voorliggende bestemmingsplanprocedure heeft betrekking op een particulier initiatief, waarbij de financiële consequenties uitsluitend door die initiatiefnemer zullen worden gedragen.
De kosten voor de planontwikkeling komen in zijn geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Aangezien er een anterieure overeenkomst wordt gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Roerdalen, behoeft geen exploitatieplan behorende bij onderhavig bestemmingsplan te worden opgesteld.
6.3 Planschade
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
Tussen initiatiefnemer en de gemeente Roerdalen wordt een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten zodat eventuele toegewezen aanvragen van een tegemoetkoming in planschade voor rekening van initiatiefnemer komen.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter inzage kan worden gelegd. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
7.2 Vooroverleg Ex. Art. 3.1.1 Bro
Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen met andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.
De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.
Reactie provincie Limburg
De provincie Limburg geeft op 22 juni 2023 aan dat er geen provinciale belangen worden geschaad. Ze verzoekt alleen het plan te toetsen aan de aangrenzende ligging van het Stiltegebied, zoals vastgelegd in de Omgevingsverordening 2021. Dat is vervolgens verwerkt in onderhavig plan.
Reactie Waterschap Limburg
Op 23 mei 2023 heeft het waterschap aangegeven akkoord te zijn met het planvoornemen.
7.3 Inspraakprocedure
Gezien de geringe ruimtelijke impact van het plan zal geen (facultatieve) inspraakprocedure worden opgestart.
7.4 Zienswijzen
De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:
- 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan.
- 2. Ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
- 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kunnen belanghebbenden zienswijzen naar voren brengen.
- 4. Vaststelling van het bestemmingsplan door de Raad binnen 12 weken.
- 5. Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten en betrokken Rijksdiensten, Waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
- 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
- 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf 4 augustus 2023 tot en met 14 september 2023 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijze ingekomen.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Categorie I 'lichte horeca'
Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:
1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca
1b. Overige lichte horeca
1c. Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking
- bedrijven genoemd onder 1a en 1b met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m²;
- restaurant met bezorg- en/of afhaalservice.
Categorie 2 'middelzware horeca'
Bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken.
Categorie 3 'zware horeca'
Bedrijven die voor een goed functioneren ook 'snachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen:
- dancing;
- discotheek;
- nachtclub;
- partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).
Bijlage 3 Kwaliteitsmenu
Bijlage 4 Landschapsplan 'T Sittert 1-3
Bijlage 4 Landschapsplan 't Sittert 1-3
Bijlage 5 Landschapsplan Camperplaats
Bijlage 5 Landschapsplan camperplaats
Bijlage 6 Omgevingsvergunning Huisvesting Tijdelijke Werknemers
Bijlage 6 Omgevingsvergunning huisvesting tijdelijke werknemers
Bijlage 1 Landschapsplan
Bijlage 2 Omgevingsvergunning Huisvesting Tijdelijke Werknemers
Bijlage 2 Omgevingsvergunning huisvesting tijdelijke werknemers