KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden - 1
Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie - 1
Artikel 5 Waarde - Archeologie 5
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie En Cultuurhistorie
4.2 Bodem
4.3 Externe Veiligheid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Kabels En Leidingen
4.6 Natuur
4.7 Geluid
4.8 Bedrijven En Milieuzonering
4.9 Horeca En Activiteitenbesluit
4.10 Verkeer En Parkeren
4.11 Geur
4.12 Spuitzone
4.13 Waterhuishoudkundige Aspecten
4.14 Beoordeling M.e.r.
Hoofdstuk 5 Juridische Opzet
5.1 Inleiding
5.2 Bestemmingsplan
5.3 Handhaving
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
6.2 Exploitatieplan
6.3 Planschade
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Inleiding
7.2 Voorbereidingsprocedure
7.3 Wettelijke Procedure
Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Lip Paalderweg 2 E.o.
Bijlage 3 Kwaliteitsmenu
Bijlage 1 Wgh-indirecte Verkeershinder
Bijlage 2 Nota Van Zienswijzen En Ambthalve Wijzigingen

Paalderweg 2 - Posterholt

Bestemmingsplan - Gemeente Roerdalen

Vastgesteld op 07-06-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan 'Paalderweg 2 - Posterholt' met identificatienummer NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01 van de gemeente Roerdalen.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 ABC-goederen

Inpandig gestalde auto's, boten, caravans en daarmee direct samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen, niet zijnde kleine huisraad, voor particulieren.

1.6 afdekfolie

Landbouwfolie zonder constructies, bestemd voor de akker- en vollegrondstuinbouw, sier-, (klein) fruit- en bollenteelt, met als doel het afdekken van groenten, teelten en gerooide akkerproducten.

1.7 afhankelijke woonruimte

Bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.8 agrarisch aanverwant bedrijf

Een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het verlenen van diensten, het leveren van dieren of goederen aan agrarische bedrijven of dat is gericht op het verwerken of het opslaan van dieren of agrarische (aanverwante) producten, die afkomstig of bedoeld zijn van/voor agrarische bedrijven; hieronder worden geen grootschalige industriële activiteiten begrepen.

1.9 agrarisch bedrijf

Een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  1. a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
  2. b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond (waaronder ook begrepen een paardenfokkerij);
  3. c. sierteelt: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;
  4. d. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  5. e. bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen.

1.10 bebouwing

Een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bedrijf

Een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.12 bedrijf-aan-huis

De uitoefening aan huis van bedrijfsactiviteiten die vanwege hun kleinschalige omvang en geringe invloed op de omgeving kunnen worden uitgeoefend in een gedeelte van de woning, door diegene die ter plaatse zijn hoofdverblijf heeft, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.13 bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatie

Het bedrijfsmatig exploiteren en beheren van een verblijfsrecreatief complex, gericht op het jaarlijks aanbieden van recreatief verblijf aan meerdere, steeds wisselende personen.

1.14 bedrijfs- of dienstwoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.15 bed & breakfast

Een accommodatie voor recreatief nachtverblijf in een (bedrijfs)woning.

1.16 beroep-aan-huis

De uitoefening aan huis van een vrij beroep of de beroepsmatige verlening van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein, door diegene die ter plaatse zijn hoofdverblijf heeft, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.17 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

Afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan legaal tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.18 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.21 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of het veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.23 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.27 bouwwerk, geen gebouw zijnde

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond dat een niet voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 camping

Een kampeerterrein voor kampeermiddelen al dan niet met voorzieningen voor dagrecreatieve activiteiten met nachtverblijf en daaraan ondergeschikte horeca.

1.29 cultuurhistorische waarde

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.30 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Een en ander met inbegrip van:

  1. a. afhaal- en bezorgcentra met dien verstande dat er geen dranken en/of spijzen ter plaatse genuttigd worden;
  2. b. internetwinkels waar goederen via internet te koop aangeboden worden waarbij de koopovereenkomst overwegend via elektronische weg tot stand komt en er goederen ter plaatse opgeslagen, uitgestald en/of geleverd worden.

1.31 evenement

Een voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak met bijbehorende voorzieningen waaronder in ieder geval parkeren.

1.32 extensieve dagrecreactie

Vormen van recreatief medegebruik van gronden door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen en strandjes.

1.33 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.34 glastuinbouw

De teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen.

1.35 groene en blauwe diensten

Het leveren van prestaties gericht op realisatie van maatschappelijke wensen op terreinen als natuur, landschap, waterbeheer en recreatief medegebruik, waarbij de bestemming gehandhaafd blijft.

1.36 hagelnet

Voorzieningen bestemd voor de bescherming van vollegrondsgroente-, fruit-, bloemen- en boomteelt die niet doorlopen tot aan de grond.

1.37 hekwerk

Een afscheiding van hout of metaal met openingen, zoals gaaswerk, waar doorheen gekeken kan worden.

1.38 hoofdgebouw

Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk in gebruik is en/of als zodanig valt aan te merken.

1.39 horeca(bedrijf)

Een bedrijf, in hoofdzaak gericht op:

  1. a. het verstrekken van te nuttigen spijzen en/of dranken in gebouwen of op terrassen;
  2. b. het verstrekken van nachtverblijf;
  3. c. het verhuren en ter plaatse beschikbaar stellen van zaalruimten;

waarbij de categorie-indeling, zoals opgenomen in de Staat van Horeca-activiteiten zoals opgenomen in Bijlage 1 bij de regels, in acht dient te worden genomen.

1.40 kampeermiddelen

Niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.41 kap

De volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°.

1.42 kas

Een bouwwerk van glas of ander licht doorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een hoogte van 2,5 meter of meer, trek, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.

1.43 kleinschalige horeca

Thee- en koffieschenkerij of proeverij van streekeigen producten dan wel producten afkomstig van het eigen bedrijf, géén café, restaurant of ander horecabedrijf zijnde.

1.44 kleinschalig kamperen

Kamperen op een kampeerterrein voor maximaal 40 kampeermiddelen, niet zijnde permanente kampeermiddelen, gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

1.45 kwaliteitsmenu

Het kwaliteitsmenu zoals opgenomen in de Structuurvisie 'Roerdalen 2030' zoals vastgesteld op 20 december 2012.

1.46 milieuhygiënisch inpasbaar

Een ontwikkeling is milieuhygiënisch inpasbaar indien is aangetoond dat:

  1. a. voor milieu gevoelige functies een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd;
  2. b. omliggende bedrijven niet onevenredig in hun activiteiten worden aangetast;
  3. c. er geen sprake is van significant negatief effecten op Natura 2000-gebied(en);
  4. d. nieuwe functies binnen de ecologische hoofdstructuur niet schadelijk zijn voor de natuur;
  5. e. bij het toestaan van nieuwe geluidsgevoelige functies dient te worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarden of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  6. f. bij het toestaan van nieuwe geurgevoelige functies wordt voldaan aan de wettelijke geurnormen of vastgestelde hogere geurnorm;
  7. g. er geen nieuwe kwetsbare objecten binnen 10-6-contour worden gerealiseerd;
  8. h. nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogelijk worden gemaakt indien hiertoe gewichtige redenen voor aanwezig zijn;
  9. i. de luchtkwaliteit geschikt is voor de gewijzigde functie;
  10. j. de toename van verhard van oppervlak wordt gecompenseerd;
  11. k. de capaciteit van de omliggende wegen voldoende is voor veilige afwikkeling van de verkeerstoename;
  12. l. de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie;
  13. m. er is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in de in Bijlage 3 opgenomen uitwerking van het kwaliteitsmenu.

1.47 nevenfunctie

Een of meer (bedrijfsmatige) activiteiten in combinatie met en ondergeschikt aan de uitoefening van het ter plaatse en bij wijze van hoofdfunctie uitgeoefende (agrarische) bedrijf/wonen.

1.48 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.49 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.50 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.51 peil

  1. a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang aan de wegzijde grenst: maximaal 30 centimeter boven de hoogte van de kruin van de openbare weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: maximaal 30 centimeter boven de gemiddelde hoogte van het rondom afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.

1.52 perceel

Een stuk grond dat eenzelfde gebruik heeft en is omgeven door een duidelijk herkenbare grens in de vorm van bijvoorbeeld heggen, afrasteringen, sloten of greppels.

1.53 permanente standplaats kampeermiddel

Een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gedurende het gehele jaar.

1.54 permanente standplaats stacaravan

Een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een stacaravan, inclusief bij de stacaravan behorende ondergeschikte onderkomens gedurende het gehele jaar.

1.55 restaurant

Een bedrijf uitsluitend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.56 schuilgelegenheid

Een overdekte ruimte die maximaal aan drie zijden is omsloten door wanden, waarvan het/de betreffende dier(en) in geval van weidegang uit oogpunt van dierwelzijn gebruik moet(en) kunnen maken door vrij in en uit te lopen, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter en waarbij in en nabij de schuilgelegenheid geen opslag is toegestaan. De schuilgelegenheid is een open constructie zonder deuren.

1.57 schuur

Een vrijstaand gebouw, dat ten dienste van de bestemming gebruikt wordt als berg- of bewaarplaats om goederen of voedsel in op te slaan en/of voor de stalling van wagens/werktuigen, en tevens voor ondergeschikte kleinschalige werkactiviteiten kan dienen, maar niet als woonruimte.

1.58 seizoensgebonden standplaats kampeermiddel

Een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij het kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, uitsluitend gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

1.59 stacaravan

Een gebouw dat in zijn geheel kan worden verplaatst en is bestemd voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.60 steilrand

Een strook grond, die gekenmerkt wordt door een relatief groot hoogteverschil over een korte afstand.

1.61 terras

Een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het (horeca)bedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

1.62 verticale bouwdiepte

De diepte van een gebouw onder de grond of deels onder de grond (half verdiept).

1.63 volwaardig agrarisch bedrijf

Een agrarisch bedrijf met een omvang van ten minste één volwaardige arbeidskracht en een zodanige bedrijfsomvang dat de continuïteit ook op de lange termijn is gewaarborgd.

1.64 water

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.65 waterhuishoudkundige voorzieningen

Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.66 woning

Een gebouw, bestaande uit hoofdgebouwen en de aangebouwde bijbehorende bouwwerken (met uitzondering van aangebouwde overkappingen), dat blijkens zijn indeling en inrichting geschikt en bestemd is voor de huisvesting van een huishouden.

1.67 zelfstandige woning

Een woning met een eigen toegang waarbij keuken, douche en toilet niet gedeeld hoeven te worden met de andere bewoners van het pand.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 de verticale diepte van een bouwwerk

Vanaf de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer tot aan de bovenkant van de onderste afgewerkte vloer.

2.6 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, ondergeschikte dakkapellen en gevelopbouwen, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, onder voorwaarde dat de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt, en de totale oppervlakte van de overschrijding niet meer dan 6 m².

2.7 afstand

De afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn; ondergeschikte bouwdelen worden hierbij niet meegenomen.

2.8 aanvullende meetregels

Bij het meten gelden de volgende aanvullende regels:

  1. a. het peil voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang aan de wegzijde grenst: dient te zijn gesitueerd op maximaal 30 centimeter boven de hoogte van de kruin van de openbare weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. het peil in andere gevallen: dient te zijn gesitueerd op maximaal 30 centimeter boven de gemiddelde hoogte van het rondom afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf zoals genoemd in artikel 1, lid 1.9;

met de daarbij behorende:

  1. b. voorzieningen zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestvoorzieningen, teeltondersteunende voorzieningen, paardenbakken, erven, tuinen, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, ontsluitingswegen, recreatieve paden en voet- en fietspaden, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het bergen en infiltreren van water;

alsmede voor:

  1. c. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' voor parkeervoorzieningen ten dienste van de horecavoorziening en verblijfsrecreatieve voorzieningen behorende bij het perceel Paalderweg 2;
  2. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – schuur' een schuur;
  3. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen': tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
  4. f. behoud, versterking en ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel-landschappelijke waarden van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in de landschappelijke openheid, de landschappelijke beslotenheid in de vorm van bosschages, houtwallen en lanen en de geomorfologische waarden in de vorm van hoogterrassen, steilranden en oude Roermeanders;
  5. g. extensieve dagrecreatie;
  6. h. evenementen met een maximum duur van 7 dagen (inclusief opbouw- en afbraakwerkzaamheden);
  7. i. de in tabel 3.1 vermelde toegestane nevenfuncties.

Tabel 3.1

nevenfunctie maximaal aantal m²
gronden in gebruik voor nevenfunctie bebouwing in gebruik voor nevenfunctie
bed & breakfast - max. 8 slaapplaatsen verdeeld over max. 3 kamers
groene en blauwe diensten - -

- = niet van toepassing

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a, zijn bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – schuur' toegestaan;
  3. c. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat erf- of terreinafscheidingen ook buiten het bouwvlak gerealiseerd mogen worden;
  4. d. tevens geldt het bepaalde in tabel 3.2.

Tabel 3.2

max.
oppervlak
max.
inhoud
max. goothoogte max. bouwhoogte
bedrijfsgebouwen volledig bouwvlak - - -
teeltondersteunende voorziening, niet zijnde kassen binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch teeltondersteunende voorziening' gehele aanduidingsvlak - - 3 meter
bouwwerken, binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – schuur' gehele aanduidingsvlak - bestaand bestaand
vlaggenmasten - - - 8 meter
lichtmasten bij paardenbakken - - - 5 meter
lichtmasten overig - - - 5 meter
erf- en terreinafscheidingen binnen bouwvlak - - - 2 meter
erf- of terreinafscheidingen t.b.v. boom-, sier- en fruitteelt buiten bouwvlak - - - 2 meter
overige erf- en terreinafscheidingen buiten bouwvlak - - - 1,2 meter
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - - -
3 meter

- = niet van toepassing

3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruiken en laten gebruiken van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. het gebruik van afdekfolies buiten het bouwvlak is toegestaan;
  2. b. buitenopslag buiten het bouwvlak is niet toegestaan;
  3. c. buitenopslag binnen het bouwvlak met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter is niet toegestaan;
  4. d. paardenbakken buiten het bouwvlak zijn niet toegestaan;
  5. e. bed & breakfast is niet buiten de woning toegestaan;
  6. f. de productie van energie uit biomassa is niet toegestaan.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een groepsaccommodatie met bijbehorende bebouwing en voorzieningen;
  2. b. wonen, mits de bouw van een bedrijfswoning is toegestaan;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'horeca' een horecabedrijf uit categorie 1b of 1c van de Staat van horeca-activiteiten (bijlage 1), in de vorm van een restaurant;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'terras' een terras met terrasvoorzieningen behorende bij het horecabedrijf als bedoeld onder c;
  5. e. kampeerplaatsen voor tijdelijke kampeermiddelen;
  6. f. voorzieningen, zoals erven, tuinen, speelvoorzieningen, groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, toegangswegen en in- en uitritten;
  7. g. de in tabel 4.1 vermelde toegestane nevenfuncties;

Tabel 4.1

nevenfunctie maximaal aantal m²
gronden in gebruik voor nevenfunctie bebouwing in gebruik voor nevenfunctie
beroep-aan-huis - max. 1/3 van de woning en bijbehorende bouwwerken

- = niet van toepassing

met de daarbij behorende:

  1. h. hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde, erven, tuinen, terrassen, in- en uitritten

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. binnen het bouwvlak is ten hoogste 1 bedrijfswoning toegestaan;
  3. c. tevens geldt het bepaalde in tabel 4.2.

Tabel 4.2

Maximale inhoud/oppervlakte Maximale goothoogte Maximale bouwhoogte
bedrijfswoning 1.000 m³ 6 meter 9 meter
bijbehorende bouwwerken 100 m² 3,5 meter 6,5 meter
gebouwen voor groepsverblijf bestaand 4 meter 8 meter
gebouwen voor beheer, centrale voorzieningen, onderhoud en sanitair bestaand 4 meter 8 meter
kampeerplaatsen - - -
speeltoestellen en lichtmasten - - 5 meter
vlaggenmasten - - 8 meter
erf- en terreinafscheidingen binnen bouwvlak - - 2 meter
erf- en terreinafscheidingen buiten bouwvlak - - 1,2 meter
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - - 2 meter

- = niet van toepassing

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, onder c teneinde de oppervlakte van bedrijfsbebouwing uit te breiden, met inachtneming van het volgende:

  1. a. de uitbreiding is alleen toelaatbaar, voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt;
  2. b. de noodzaak tot uitbreiding dient aangetoond te worden door middel van een bedrijfsplan waarbij tevens moet worden aangetoond waarom sloop en herbouw van bedrijfsgebouwen niet tot de mogelijkheden behoort;
  3. c. de uitbreiding dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvlak;
  4. d. de verkeer aantrekkende werking mag niet onevenredig toenemen;
  5. e. het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
  6. f. de uitbreiding dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  7. g. er dient voldaan te worden aan de eisen die zijn gesteld in de in Bijlage 3 bij de regels opgenomen uitwerking van het kwaliteitsmenu.

4.4 Voorwaardelijke verplichting

4.5 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruiken en laten gebruiken van gronden en bouwwerken geldt de volgende regel:

  1. a. in het kader van beroep- en bedrijf-aan-huis is geen horeca en detailhandel toegestaan;
  2. b. een permanente standplaats voor kampeermiddelen of stacaravans is niet toegestaan;
  3. c. de onderlinge afstand tussen kampeermiddelen bedraagt ten minste 5 meter, met dien verstande dat deze afstand niet van toepassing is voor kampeermiddelen die aaneengeschakeld zijn.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Waarde - Archeologie 5

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie - 5 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van een terrein met archeologische waarde.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming Waarde - Archeologie - 5 geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoering- bepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

7.2 Afstand van bebouwing tot verharde wegen

  1. a. Binnen het bouwvlak moet de bebouwing op een afstand van ten minste 10 meter van de as van een verharde weg met een breedte van 10 meter of minder worden gebouwd of op een afstand van ten minste 15 meter van de as van een verharde weg breder dan 10 meter.
  2. b. Met dien verstande dat voor bebouwing, dat bij of krachtens de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan gevolgde de bestemming is toegelaten, maar waarvan de afstand tot de as van de weg kleiner is dan onder a genoemd, geldt dat de bestaande afstand als ten hoogste toelaatbaar wordt aangehouden.

7.3 Parkeergelegenheid ben laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Het gebruik of laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 Milieuzone - roerdalslenk II

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Maten en bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 meter bedragen.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

10.2 Hogere erf- en terreinafscheidingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in hoofdstuk 2 teneinde hogere erf- en terreinafscheidingen toe te staan, met inachtneming van het volgende:

  1. a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter;
  2. b. hogere erf- en terreinafscheidingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel-landschappelijke waarden.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

10.3 Evenementen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor het toestaan van evenementen langer dan 7 dagen (inclusief opbouw- en afbraakwerkzaamheden) in de bestemming:

  1. a. Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - 1;

en voor het toestaan van evenementen in andere bestemmingen dan:

  1. b. Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - 1;

mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. c. er vindt geen horeca ter plaatse plaats, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement;
  2. d. er vindt geen detailhandel ter plaatse plaats, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;
  3. e. er treden geen onomkeerbare gevolgen voor het landschap op;
  4. f. de belangen van de betreffende bestemming worden niet onevenredig aangetast;
  5. g. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. h. belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  7. i. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige architectonische, cultuurhistorische of natuurwaarden;
  8. j. de belangen van in de nabijheid gelegen functies verzetten zich niet tegen het gebruik van de betreffende bestemming voor het evenement.

10.4 Schuilgelegenheden voor hobbydieren

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels ten behoeve van het realiseren van schuilgelegenheden voor hobbydieren met in achtneming van het volgende:

  1. a. Afwijken kan alleen binnen de geldende bestemming: Artikel 3: Agrarisch met waarden – Landschapswaarden 1;
  2. b. Een schuilgelegenheid kan alleen worden opgericht voor het bieden van een gelegenheid tot schuilen van hobbymatig gehouden dieren. Dit houdt dus in dat dieren die gebruik gaan maken van de schuilgelegenheid niet gebruikt worden voor bedrijfsmatige activiteiten of in een bedrijfsmatige context.
  3. c. Het is niet toegestaan een stal te realiseren voor de (semi-)permanente stalling van dieren.
  4. d. Het is niet toegestaan om stro, voer of andere materialen op te slaan in of nabij de schuilgelegenheid op het perceel.
  5. e. De mogelijkheid tot afwijking geldt alleen voor die percelen die als geheel gelegen zijn in de gemeente Roerdalen.
  6. f. Een schuilgelegenheid op een huisperceel dient binnen het bouwvlak behorend bij het huisperceel en binnen de geldende bebouwingsregels te worden gerealiseerd;
  7. g. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de karakteristieke openheid van het landschap niet in het geding komt;
    2. 2. de schuilgelegenheid geen onevenredige afbreuk doet aan bestaande landschappelijke en natuurlijke of cultuurhistorische waarden;
  8. h. Afhankelijk van de grootte van het perceel wordt een bepaalde maximale oppervlakte van de schuilgelegenheid toegestaan. Hierbij wordt de volgende verdeling aangehouden:
    1. 1. op een perceel tot 5.000 m² een schuilgelegenheid van maximaal 20 m²;
    2. 2. op een perceel van 5.000 tot 10.000 m² een schuilgelegenheid van maximaal 25 m²;
    3. 3. op een perceel van 10.000 en meer een schuilgelegenheid van maximaal 30 m²;
  9. i. Een schuilgelegenheid mag maximaal de volgende maatvoeringen hebben:
    1. 1. de goothoogte bedraagt maximaal 2,5 meter;
    2. 2. de nokhoogte bedraagt maximaal 3 meter;
  10. j. Een schuilgelegenheid dient te worden gesitueerd aan de randen van het perceel, nabij bestaande bosschages, houtwallen, begroeiingen of erfafscheidingen, of in de hoek van een perceel bij voorkeur aansluitend bij bestaande opstanden.
  11. k. Een schuilgelegenheid dient ruimtelijk en landschappelijk te worden ingepast.
  12. l. De schuilgelegenheid dient te zijn gebouwd van hout.
  13. m. De schuilgelegenheid mag niet bestaan uit stalen (damwand) profielen, gemetselde of anderszins stenen muren, kunststof of golfplaten.
  14. n. De landschapsdeskundige van de gemeente zal altijd een oordeel moeten geven over de uitstraling van een schuilgelegenheid.
  15. o. De schuilgelegenheid mag enkel de volgende kleuren hebben: naturel/houtkleur, bruin of donkergroen.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

11.2 Huisvesting (buitenlandse) werknemers

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigingen ten einde (buitenlandse) werknemers (tijdelijk en structureel) te huisvesten, met inachtneming van het volgende:

  1. a. (tijdelijke) huisvesting is alleen toegestaan in de in tabel 8.3 opgenomen bebouwing;
  2. b. het totaal aantal werknemers dat (tijdelijk) gehuisvest wordt, bedraagt ten hoogste het aantal zoals opgenomen in tabel 8.3 met een cumulatief maximum van 40 per bouwvlak;
  3. c. tijdelijke huisvesting is ten hoogste 7 maanden per jaar toegestaan;
  4. d. er dient geen sprake te zijn van permanente bewoning;
  5. e. er dient sprake te zijn van goed beheer en toezicht;
  6. f. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van functies mag niet onevenredig groot zijn en de bestaande infrastructuur dient berekend te zijn op de huisvesting van werknemers;
  7. g. parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  8. h. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  9. i. ten behoeve van de tijdelijke huisvesting mogen geen nieuwe gebouwen worden opgericht met dien verstande dat tijdelijke huisvesting in woonunits wel is toegestaan waarbij de volgende regels gelden:
    1. 1. woonunits zijn uitsluitend toegestaan bij een agrarisch of niet-agrarisch bedrijf mits is aangetoond dat het inpandig huisvesten van werknemers niet mogelijk is;
    2. 2. de gezamenlijke oppervlakte van de woonunits bedraagt ten hoogste 120 m²;
    3. 3. de woonunits zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
    4. 4. woonunits dienen verwijderd te worden indien de behoefte niet meer aanwezig is met dien verstande dat de woonunits in de periode 1 november tot en met 14 maart mogen blijven staan;
    5. 5. de huisvesting dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
    6. 6. het aantal woningen mag niet toenemen;
  10. j. de huisvesting dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  11. k. het aantal woningen mag niet toenemen;
  12. l. er dient sprake te zijn van een kwaliteitsverbetering;
  13. m. er dient geen sprake te zijn van een nadelige invloed op de nabije woon- en leefomgeving;
  14. n. indien er sprake is van het structureel huisvesten van werknemers in een bestaand (groot) complex dient tevens door initiatiefnemer aangetoond te worden dat er geen alternatieven mogelijk zijn;
  15. o. indien er sprake is van het structureel huisvesten van werknemers op campings, op vakantieparken, in bed & breakfast of in een hotel dient de huisvesting tevens gescheiden te worden van de recreatieve functie;
  16. p. er is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in de in Bijlage 3 bij de regels opgenomen uitwerking van het kwaliteitsmenu.
  17. q. in het bouwvlak mogen uitluitend werknemers gehuisvest worden die werkzaam zijn in het betreffende bedrijf.

11.3 Tabel 8.3

Bebouwing in gebruik voor het tijdelijk huisvesten van werknemers Maximaal totaal aantal gehuisveste werknemers (tijdelijk + structureel)
per bouwvlak
agrarische bebouwing (inpandig) 40
niet - agrarische bebouwing (inpandig) 20
woonunits op het agrarische bedrijf 20
woonunits op niet agrarisch bedrijf 20
campings, vakantieparken, bed & breakfast en hotel 20
bestaande (grote) complexen 40
het hoofdgebouw bij vrijkomende agrarische bebouwing 20
agrarische bedrijfsbebouwing (inpandig) 20

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
    3. 3. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met ten hoogste 10%;
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Paalderweg 2 - Posterholt'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De familie Ten Berge (initiatiefnemer) heeft het voornemen een restaurant te exploiteren in een van de bestaande bedrijfsgebouwen op het bij hen in eigendom behorende perceel plaatselijk bekend Paalderweg 2 te Posterholt.

De beoogde horecafunctie past niet binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Roerdalen – 2e herziening'.

De gemeente Roerdalen heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het projectinitiatief met toepassing van een planherziening.

In onderhavige toelichting zal het projectinitiatief ruimtelijk-planologisch beoordeeld en verantwoord worden.

Tevens voorziet deze herziening in een reparatie van het vigerende bestemmingsplan. Hierbij wordt de vergunde bebouwing aan de Paalderweg (ongenummerd), gesitueerd op een perceel met een agrarische bestemming, opgenomen met een passende aanduiding. In de huidige vigerende juridisch-planologische regeling valt deze bebouwing onder het overgangsrecht.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Paalderweg in het buurtschap Holst. Dit buurtschap behoort bij de kern Posterholt, dat deel uitmaakt van de gemeente Roerdalen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0003.png"

Afbeelding 1.1 : plangebied in de omgeving

De projectlocaties in het plangebied zijn plaatselijk bekend Paalderweg 2 te Posterholt. Kadastraal staan de percelen geregistreerd bij de gemeente Roerdalen, sectie G, nummer 74 (gedeeltelijk), nummer 70 (gedeeltelijk) en nummer 142 (gedeeltelijk).

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0004.png"

Afbeelding 1.2 : projectlocatie – kadastrale begrenzing

Het dorp Posterholt ligt in het middenterras van de Maas, op een hoogte van ongeveer 30 meter vlak aan de grens met Duitsland, die ten oosten van de plaats loopt. Op ruim 3 kilometer in noordelijke richting ligt Vlodrop en op 3 kilometer ten westen Sint Odiliënberg.

De omgeving van het dorp is afwisselend landelijk (agrarisch) en bosrijk. Daarnaast liggen rond het dorp de landbouwgebieden het Holster-, Vlodropper- en Voorsterveld.

Door de groei van de plaats Posterholt zijn de voormalige buurtschappen de Donk en de Winkel volledig opgegaan in het dorp. Deze lagen ook langs de vroegere provinciale weg. In het buitengebied van Posterholt zijn thans nog de buurtschappen de Borg, de Holst en de Varst te onderscheiden.

De projectpercelen van het plangebied liggen in het noordelijk gedeelte van buurtschap Holst. Het omliggende gebied (meer zuidelijk van het buurtschap) kenmerkt zich door het overwegend agrarisch karakter en grondgebruik. Ten noorden van het plangebied bestaat het gebied uit agrarisch grondgebruik met landschappelijke waarden en op een aantal plaatsen bebossing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0005.png"

Afbeelding 1.3: projectlocaties Paalderweg 2 (bron: luchtfoto Esri)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Ter plaatse is het bestemmingsplan 'Buitengebied Roerdalen – 2e herziening' van kracht (vastgesteld door de gemeenteraad van Roerdalen op d.d. 21 april 2016.

Het plangebied behorende bij de projectlocaties heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden- Landschapswaarden - 1' (artikel 4) en 'Recreatie-Verblijfsrecreatie - 1' (artikel 27).

In onderstaande afbeelding zijn de plandelen nader aangeduid:

  • plandeel 1 betreft de agrarische bestemming;
  • plandeel 2 betreft verblijfsrecreatie bestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0006.png"

Afbeelding 1.4: BP 'Buitengebied Roerdalen - 2e herziening' (vigerend bestemmingsplan)

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 eerst ingegaan op het planvoornemen zelf en de stedenbouwkundige en ruimtelijke inpasbaarheid van het projectvoornemen. In hoofdstuk 3 wordt het vigerende en relevante beleid ten aanzien van de ontwikkeling beschreven. De sectorale aspecten zoals eventueel aanwezige waarden en de milieuhygiënische toetsing vindt plaats in hoofdstuk 4. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de juridische aspecten. In hoofdstuk 6 wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan nader uiteengezet. Tot slot wordt de te doorlopen procedure in hoofdstuk 7 weergegeven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

Volgens historisch kaartmateriaal uit de periode 1850-heden was de planlocatie Paalderweg 2 in het verleden reeds bebouwd met meerdere gebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0007.png"

Afbeelding 2.1 : bestaande situatie in vroegere periodes

De projectlocatie oostelijk van de Paalderweg is op dit moment in gebruik voor verblijfsrecreatie met een bedrijfswoning, sport- en speelweiden en tuininrichting en daarbij behorende voorzieningen.

De Holsterhof is een oude boerderij die geheel verbouwd, aangepast en ingericht is als groeps- accommodatie, c.q. vakantieboerderij. De verblijfsinrichting bestaat uit drie geheel van elkaar gescheiden groepsruimten en een minicamping. Elk met hun eigen voorzieningen, zowel binnen als buiten.

De totale groepsaccommodatie Holsterhof biedt plaats aan 84 personen tot verblijf in de bebouwing.

  • Het Hol - 40 personen;
  • De Ster - 26 personen;
  • Het Hof - 18 personen.

Daarnaast is er nog ruimte voor verblijfsrecreanten op het onbebouwde terreingedeelte (mini-camping).

De projectlocatie heeft drie terreintoegangen. Een toegang voor het privédeel van de beheerder (meest zuidelijk), een centrale toegang met bereikbaarheid van het privédeel alsmede de groepsaccommodatie en een toegang voor de groepsaccommodatie en het recreatieverblijfterrein.

Op het terrein zijn aansluitend aan de bebouwing meerdere kleinschalige terrasinrichtingen aanwezig die gebruikt worden door de verblijfsrecreanten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0011.png"

Afbeelding 2.2 : foto's bestaande situatie

Het parkeren van de verblijfrecreanten vindt plaats op eigen terrein op het onbebouwde terreingedeelte noordelijk van de bebouwing. Hier parkeren met name de verblijfsrecreanten met camper/caravan/tent (op het verblijfsterrein). Daarnaast wordt er geparkeerd in parkeerstroken haaks gesitueerd op de Paalderweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0013.png"

Afbeelding 2.3 : parkeerstroken op eigen terrein oostelijk van de Paalderweg

De projectlocatie ten westen van de Paalderweg heeft een agrarische bestemming en wordt gebruikt als terrein voor de opslag van materieel voor onder meer loonwerkers en voor houtopslag.

Tevens treft men op het terrein een tuinhuisje met sauna en gazon aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0014.png"

Afbeelding 2.4 : bestaande bedrijfsbebouwing westelijk van de Paalderweg

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0015.png"

Afbeelding 2.5 : foto's bestaande situatie terreingedeelte westelijk van de Paalderweg

2.2 Toekomstige Situatie

Opdrachtgever heeft het voornemen om een deel van de bestaande groepsaccommodatie te ontmantelen en daarvoor in de plaats een horecavoorziening in de vorm van een restaurant te realiseren. De dochter van de familie met schoonzoon zullen het restaurant gaan exploiteren. Ze zijn beiden bekend met en werkzaam in het horeca vak en zien in het opzetten en runnen van een eigen restaurant een toekomstwens in vervulling gaan.

Na de ontmanteling van een deel van de groepsaccommodatie blijft er nog ruimte beschikbaar om circa 62 personen als verblijfsrecreanten te kunnen huisvesten in de bestaande bebouwing van Holsterhof. De verblijfsrecreatie activiteiten blijven gehandhaafd op het perceel binnen de overgebleven ruimten.

De inpassing van het restaurant in de bestaande bebouwing brengt uiterlijk geen tot nagenoeg geen aanpassingen met zich mee. De bebouwing blijft (uitwendig) geheel intact. De werkzaamheden betreffen met name een volledige interne verbouwing. Voorzien wordt in een keuken, twee eetgedeelten, een bar, magazijnruimte(n), sanitaire ruimten en een hal/entreeruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0016.png"

Afbeelding 2.6 : inrichtingsvoorstel – opzet restaurant

De buitenruimte van de horecavoorziening wordt aan de zuidzijde ingericht met een terras. Het betreft de huidige binnenplaats van de bebouwing, die deels al ingericht is als terras/zitplaats. Het terras gedeelte zal echter aangepast worden om te kunnen functioneren als een horeca terras.

Ook aan de noordzijde van de horecavoorziening komt een terrasfunctie aansluitend aan het (binnen) eetgedeelte met zicht op de omliggende erfzone met beplanting en de landschappelijke omgeving.

Ook is hier is al een kleinschalige terrasfunctie aanwezig die enigszins uitgebreid wordt tot een volwaardig horecaterras (circa 100 m2).

In het ruimtelijk ontwerp is voorzien in voldoende parkeren op eigen terrein voor de bezoekers en het personeel. Gebruik zal worden gemaakt van de al aanwezige parkeervoorzieningen op eigen terrein gesitueerd aan de Paalderweg. Daarnaast zal op het meest noordelijke terreingedeelte van het perceel ruimte ingericht worden om te voorzien in parkeergelegenheid. Het betreft het terreingedeelte, dat in de zomerperiode als mini-camping in gebruik is voor tenten en campers. Het voornemen bestaat dit terreingedeelte te voorzien met erfverhardingsroosters, waarbij een natuurlijke en fijne ruimte gecreëerd wordt waar auto's uitstekend kunnen parkeren terwijl intussen de natuur zorgt voor een uitstekende drainage en het gras zijn positieve invloed op CO2 kan uitoefenen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0018.png"

Afbeelding 2.7 : inrichtingsvoorstel – parkeerinrichting

Het uitzicht op dit gedeelte van het terrein is momenteel visueel al afgeschermd met boombeplanting en hagen/struikbeplanting. Het terrasgedeelte zal visueel ten opzichte van het parkeergedeelte afgeschermd worden door een haag/boombeplanting, waardoor het zicht op de voertuigen deels ontnomen wordt. De bestaande landschappelijke afscherming zal waar nodig verder geoptimaliseerd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0019.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0020.png"

Afbeelding 2.8 : bestaande landschappelijke inpassing

De totale landschappelijk inrichting van het perceel is in onderstaande verbeelding weergegeven. Het landschappelijk inpassingsplan is gekoppeld aan de regels (voorwaardelijk verplichting) en als bijlage 2 bij de regels opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0021.png"

Afbeelding 2.9 : landschappelijk inrichtingsplan Paalderweg 2 e.o. (i.v.m. de horecavestiging)

De bestaande infrastructuur ter plaatse (Paalderweg) is berekend op de verkeersaantrekkende werking van de horecafunctie. Om de nieuw aangelegde parkeervoorzieningen te kunnen bereiken op het noordelijke terreingedeelte zal een nieuwe inrit op de Paalderweg aangelegd moeten worden. Deze zal wat noordelijker gesitueerd worden ten opzichte van de nu aanwezige inrit.

De voorgestane projectinvulling wordt zowel ruimtelijk als landschappelijk optimaal ingepast in de omgeving met handhaving van de bestaande bebouwing.

Tevens biedt de locatie ruimte om het hemelwater van de verharding van terras en parkeervoorzieningen af te koppelen van de riolering en te begeleiden (ondergronds of bovengronds) naar het lager gelegen noordelijk gesitueerde deel van het perceel, waar infiltratie kan plaatsvinden.

Voor wat betreft het perceelsgedeelte van het plangebied ten westen van de Paalderweg zijn geen nieuwe planontwikkelingen voorzien. De vergunde situatie zal juridisch-planologisch op de juiste wijze vastgelegd worden, door het opnemen van passende aanduidingen om de bestaande (vergunde) bebouwing. De relevante vigerende bestemmingsregeling zal op maat in de planherziening opgenomen worden.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Bij ieder plan vindt inkadering binnen het beleid van de overheid plaats. Door een toetsing aan rijks-, provinciaal-, regionaal-, en gemeentelijk beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen het bestemmingsplan wordt opgezet. De beleidsinkadering dient een compleet beeld te geven van de ruimtelijke overwegingen en het relevante planologische beleid.

Gemeenten zijn niet vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgestelde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren.

In dit hoofdstuk wordt beknopt ingegaan op enkele relevante beleidsmatige aspecten voor het lokale maatwerk in voorliggend bestemmingsplan.

3.2 Rijksbeleid

Op rijksniveau zijn met betrekking tot het planvoornemen de volgende beleidsdocumenten van belang.

  • Structuurvisie infrastructuur en Ruimte (SVIR)
  • Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
  • het Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
  • Nota Belvedere
  • Verdrag van Malta (Europees beleid)
  • Nationaal Waterplan

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:

  • de veranderende behoefte aan wonen en werken;
  • de mobiliteit van personen;
  • economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthouden voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw;
  • de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
  • waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
  • aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet worden vergroot;
  • deregulering.

Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.

Het rijk geeft aan dat de provincies en gemeenten afspraken zullen maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

Het Rijk geeft daarbij de provincie en de gemeente ruimte om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geeft ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling. Het Rijk geeft daarbij aan dat er ten alle tijde sprake moet zijn van een optimale inpassing en bereikbaarheid.

Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:

  1. 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland;
  2. 2. het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  3. 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of project specifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan. Middels de SVIR geeft het Rijk ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geven ze ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.

De structuurvisie streeft een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen na. Hiertoe is in de structuurvisie een ladder voor duurzame verstedelijking ontwikkeld. De invulling van deze ladder wordt overgelaten aan de gemeenten en provincies. Zolang de ontwikkeling de Rijksbeleidsdoeleinden niet frustreert, is er een grote mate van vrijheid voor de decentrale overheden.

Realisatieparagraaf SVIR

Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen uit de SVIR is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijks instrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven worden op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken gemaakt.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijks verantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden.

De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor een goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De SVIR bepaalt welke kader stellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kader stellende uitspraken. Met het Barro geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.

De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht dan wel de mogelijkheid aan provincies om bij provinciale verordening regels te stellen.

Het Rijk geeft daarbij de provincie en de gemeente ruimte om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geeft ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.

De SVIR bepaalt welke kader stellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kader stellende uitspraken. Met het Barro geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.

De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht dan wel de mogelijkheid aan provincies om bij provinciale verordening regels te stellen.

Het Rijk geeft daarbij de provincie en de gemeente ruimte om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geeft ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.

Voor het projectgebied zijn alleen de door het Rijk geformuleerde belangen inzake natuur (Nationaal natuurnetwerk voorheen de Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000-gebieden) en beperkingen en regels rondom (militaire) radarstations (artikel 2.6.9 van Barro) van belang, aangezien de projectlocatie binnen het radarverstoringsgebied van luchthaven Volkel is gelegen.

Nationaal Natuurnetwerk en Natura 2000-gebieden

Beoordeling

Het plangebied is buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied en de natuurzone (goudgroene natuurzone) van de provincie (Nationaal Natuurnetwerk voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) gelegen.

De voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied blijken, gezien aard en omvang van de nieuwe gebruiksfunctie alsmede de afstand en de bestaande stedelijke ontwikkeling in het tussengebied, geen externe effecten te hebben op het Natura 2000-gebied Roerdal en de goudgroene natuurzone van de provincie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0022.png"

Afbeelding 3.1 : provincie Limburg - Natura 2000-gebied en Nationaal Natuurnetwerk (EHS)

Beoordeling

De bebouwingshoogte binnen het bestemmingsplan levert geen belemmeringen op voor de radarfunctie op Volkel.

3.2.3 Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven dat indien een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden volgens de systematiek van de ladder voor duurzame verstedelijking (ladder). Aanvankelijk vond de verantwoording volgens de ladder plaats via een drie-stappen benadering.

De ladder is echter per 1 juli 2017 gewijzigd. De huidige ladder bevat geen treden meer. De oorspronkelijke trede 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt. Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied dient nu de behoefte te worden beschreven (artikel 3.1.6, lid 2 Bro: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling").

Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet daarnaast worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kunnen worden (=uitgebreide motiveringsplicht).

In de nieuwe Ladder is het woord 'regionale' niet meer aanwezig. De Ladder bepaalt niet nader voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. Het is primair aan het bevoegd gezag om op basis van het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling te bepalen tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling bepaalt op welk niveau de afweging moet worden gemaakt. Zo kan het voorkomen dat een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijk verzorgingsgebied heeft, dat de gemeentegrenzen niet overstijgt. Voor deze ontwikkeling is het schaalniveau van de gemeente, of wellicht zelfs het schaalniveau van de buurt, het ruimtelijk verzorgingsgebied waarbinnen de behoefte inzichtelijk moet worden gemaakt.

Soms hebben provincies in de ruimtelijke verordening aanvullende regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop de behoefte kan/moet worden bepaald of stellen soms eisen aan de wijze waarop regionale afstemming moet worden vormgegeven (zie hierna het hetgeen beschreven is onder provinciaal beleid - paragraaf 3.3.2).

De Laddertoets moet dus worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt dan ook bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Daarbij wordt de afbakening van het begrip 'nieuwe stedelijk ontwikkeling' door de jurisprudentie vormgegeven.

Formele toepassing

Toetsing aan de ladder is formeel vereist bij een beleidsmatige afweging indien dit is opgenomen in een provinciale verordening (artikel 4.1 Wro) of in een gemeentelijke beleidsregel ten aanzien van de toepassing van planologische besluiten.

Materiële toepassing

De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op een ruimtelijk besluit dat valt binnen het formele toepassingsbereik van de ladder en voorziet in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1. lid 1 aanhef en onder i Bro.

“stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”

Deze definitie is gelijk aan de definitie die in de 'Omgevingsverordening Limburg 2014' voor het begrip stedelijke ontwikkeling wordt gehanteerd.

Indien een ontwikkeling niet onder deze definitie valt, behoeft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' niet te worden toegepast. De Ladder voor duurzame verstedelijking moet wel worden gevolgd wanneer planologisch “nieuwe stedelijke ontwikkelingen” mogelijk worden gemaakt. Daarbij wordt de afbakening van het begrip 'nieuwe stedelijk ontwikkeling' door de jurisprudentie vormgegeven.

Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Indien er sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is er doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling

Beoordeling

De vestiging van een restaurant, kan gezien de aard van de voorziening, aangemerkt worden als een stedelijke voorziening. De omvang is echter kleinschalig (circa 265 m2 bvo) en bovendien is er geen sprake van extra ruimtebeslag. De functie wordt namelijk ondergebracht in bestaande bebouwing.

Gelet hierop en de jurisprudentie rondom het begrip stedelijke ontwikkeling kan gesteld worden dat de voorgenomen planontwikkeling niet aangemerkt wordt als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'.

De voorgenomen planontwikkeling vormt derhalve geen belemmering vanuit de onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.4 Nota Belvedere

In 1999 is de Nota Belvedere uitgebracht. De nota vindt zijn oorsprong in de opvatting dat het cultuurhistorisch erfgoed beter benut kan worden en dat het behoud van het erfgoed meer moet zijn dan zorgvuldige conservering Deze nota gaat in op de relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting en is ondertekend door de ministeries van VROM, EL&I, OC&W en V&W. De doelstelling van de nota is om bij landschappelijke inrichting meer prioriteit te leggen bij de cultuurhistorische identiteit. Cultuurhistorische waarden kunnen namelijk als inspiratiebron dienen voor het ruimtelijk ontwerp, waardoor het cultuurhistorische erfgoed behouden blijft en zelfs sterker tot uitdrukking komt.

Behoud en ontwikkeling dienen echter wel evenwichtig plaats te vinden. Tussen het behouden en zorgen voor cultuurhistorisch erfgoed en de dynamiek van nieuwe ontwikkelingen heerst nu eenmaal enige spanning. Nieuwe ontwikkelingen vormen dan ook de grootste bedreiging voor hetgeen in het verleden is ontwikkeld. Daarom is het van belang dat er bij nieuwe ontwikkelingen meer oog komt voor cultuurhistorische waarden. Het toekennen van nieuwe gebruiksmogelijkheden aan cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken en landschappen is een voorbeeld van een compromis dat gesloten zou kunnen worden. Een vitaal behoud van deze cultuurhistorische elementen is immers nodig, omdat ze anders alsnog verloren dreigen te gaan.

Het plangebied is gelegen in het Belvedere gebied 'Roergebied': "Het Roergebied is een cultuurlandschap van de rivierterrasontginningen en de heideontginningen en bossen. Het gebied herbergt zowel archeologische, als historisch-bouwkundige en historisch-geografische waarden. Het gebied kent een lange bewoningsgeschiedenis en is rijk aan archeologische vindplaatsen. Naast de vrij meanderende Roer liggen nog vele oude Roerlopen in het Roerdal. In het gave en goed herkenbare Roerdal zijn de oude cultuurgronden met kleinschalige patronen nog zeer nadrukkelijk aanwezig. Dit geldt ook voor de oude bouwlanden en de dorpen, die vaak nog zeer fraai direct met hun historische centrum op de flanken van het dal liggen (Vlodrop, Herkenbosch en St- Odiliënberg). Daarnaast zijn ook de historisch-bouwkundige waarden van de oude hoeven, landgoederen, kastelen en gehuchten groot. Vaak verbinden oude lanen de hoeven met de landerijen. Ten oosten van het gebied markeren de bossen het hoogterras. Ten zuiden van het gebied liggen de jonge heideontginningen. In het westelijk deel vindt een overgang naar het Maasvallei plaats".

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0023.png"

Afbeelding 3.2 : Belvedere gebied - Roergebied

Het Belvedere beleid is onderdeel geworden van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid. De verantwoordelijkheid voor de landschappelijke basiskwaliteit wordt neergelegd bij provincies en gemeenten. Bij iedere ingreep moet aandacht besteed worden aan de betekenis van het cultuurhistorisch erfgoed.

Vanaf 2009 is Belvedere in het rijksbeleid vervangen door de MoMo (Modernisering Monumenten- zorg), die geleid heeft tot verplichtingen m.b.t. cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening.

Beoordeling

De voorgenomen planontwikkeling vormt geen bedreiging voor het cultureel erfgoed.

3.2.5 Verdrag van Malta

Het Verdrag van Malta, ook wel de Conventie van Valletta genoemd, is een Europees verdrag dat in 1992 is ondertekend door de lidstaten van de Raad van Europa. Het verdrag is erop gericht het bodemarchief beter te beschermen. Het bodemarchief bestaat uit alle archeologische waarden die zich in de grond bevinden, zoals gebruiksvoorwerpen, grafvelden en nederzettingen. Deze archeologische waarden dienen op een integrale wijze beschermd te worden, waarbij de volgende drie principes gelden:

  1. 1. tijdig rekening houden met eventuele aanwezigheid van archeologische waarden:
    Het is belangrijk dat bij de ruimtelijke inrichting van een gebied tijdig rekening gehouden wordt met mogelijk aanwezige archeologische resten. Daarom dient voorafgaand aan een nieuwe ontwikkeling onderzoek plaats te vinden naar archeologische waarden in de bodem van het plangebied. Hierdoor kunnen tijdig archeologievriendelijke alternatieven gezocht worden en wordt tevens een stukje onzekerheid tijdens de bouw van de ontwikkelingen weggenomen, doordat vooraf duidelijk is of er al dan niet archeologische resten in bodem te verwachten zijn.
  2. 2. Behoud in situ: Er wordt naar gestreefd archeologische waarden op de plaats zelf te bewaren (behoud in situ). In de bodem blijven de resten immers goed geconserveerd. Indien mogelijk worden de resten ingepast in de ontwikkeling, zodat ze tastbaar en goed zichtbaar blijven.
  3. 3. verstoorder betaalt: Degene die verantwoordelijk is voor het verstoren van de grond dient te betalen voor het doen van opgravingen en het documenteren van archeologische waarden, wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

Het verdrag is ook vertaald in de Nederlandse wetgeving, namelijk de Monumentenwet. Daarnaast komt het verdrag ook terug in onder andere de Ontgrondingswet. Het is dan ook belangrijk dat de ontwikkelingen in het plangebied conform het verdrag zijn, en daarmee dan ook conform de wet. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief en is dus het bevoegde gezag als het gaat om het toetsen van archeologische onderzoeken en Programma's van eisen

Het gemeentelijke archeologiebeleid van Roerdalen is vastgelegd in bestemmingsplannen. Het plangebied ligt in een gebied met lage verwachtingswaarde. In hoofdstuk 4 is dit verder uitgewerkt.

Beoordeling

De voorgenomen planontwikkeling vormt geen bedreiging voor cultuurhistorische waarden binnen het plangebied en ook binnen de directe omgeving daarvan. Voor de eventueel in het plangebied niet zichtbare aanwezige cultuurhistorische waarden geldt het gemeentelijke archeologiebeleid, zoals dat is vastgelegd in het bestemmingsplan. Dit is verder uitgewerkt in paragraaf 4.1.

3.2.6 Nota Waterplan

Het Nationaal Waterplan (V&W, 2009) heeft de status van een structuurvisie en is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het plan vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding.
Omdat ook voor de volgende generaties Nederland als veilig en welvarend waterland veiliggesteld moet worden, moet nu een antwoord worden gevonden op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie, economie en een duurzaam waterbeheer. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Water levert een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit. Het doel is helder: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het dan ook van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Meer dan voorheen moet water bepalend zijn bij de besluitvorming. De mate waarin water bepalend is, hangt af van de wateropgave in relatie tot andere opgaven, aanwezige functies en bodemgesteldheid, en andere kenmerken in dat gebied.

In gebieden buiten de ruimtelijke hoofdstructuur heeft het rijk geen primaire ruimtelijke verantwoordelijkheid. Gemeenten en provincies wordt gevraagd het generieke beleid lokaal en regionaal te vertalen en vast te leggen in structuurvisies, bestemmingsplannen en waterplannen. Bij de planuitwerking dient dan ook rekening te worden gehouden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn, gericht op duurzaam waterbeheer. Op dit aspect wordt nader ingegaan in paragraaf 4.12.

Beoordeling

Het planvoornemen is niet gelegen in een ruimtelijke hoofdstructuur, zoals bedoeld in de AMvB ruimte.

Algemene conclusie rijksbeleid

De ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in voorliggend bestemmingsplan doen op geen enkele wijze afbreuk aan het ruimtelijk beleid van het rijk.

Het Rijksbeleid vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen in onderhavig bestemmingsplan. Dit houdt in, dat voor het bestemmingsplan geen beperkingen vanuit de SVIR, het Barro en vanuit het Bro gelden.

3.3 Provinciaal Beleid

Naast beleidsdocumenten op nationaal niveau dienen ook beleidsdocumenten op provinciaal niveau in acht genomen te worden bij het opstellen van een bestemmingsplan. Voor dit bestemmingsplan is het volgende provinciale beleid van belang:

  • Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014);
  • Provinciale Omgevingsverordening Limburg 2014.

3.3.1 Provinciaal omgevingsplan Limburg (POL 2014)

Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (hierna: POL 2014) vastgesteld. Het POL 2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden. Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan.

In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij aanpak van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.

In het POL 2014 staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.

Kwaliteit staat in het POL 2014 centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer, dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor her benutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.

Het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

Er zijn binnen Limburg regionale verschillen. Samen met de regionale partners zijn voor de regio's Noord-Limburg, Midden-Limburg en Zuid-Limburg de ambities en belangrijkste uitdagingen en vraagstukken benoemd.

Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2.2.3 van de omgevingsverordening onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop hieraan invulling is gegeven.

Een van Limburgse 'principes' betreft het centraal stellen van “kwaliteit”. Een sterk punt van Limburg is de grote diversiteit in de aard en kenmerken van de omgeving. De provincie wil deze kwaliteit en de variatie erin koesteren.

Veel keuzes die samen de kwaliteit van Limburg bepalen, worden niet alleen in het POL 2014 gemaakt, maar vooral in afwegingsprocessen over concrete projecten of uitbreidingsplannen. Een goede kwaliteit van die processen is dan ook cruciaal. De provincie vindt dat in dat soort processen in een vroeg stadium, liefst nog voor de definitieve keuze voor een locatie, volwaardig rekening gehouden moet worden met:

  • ruimtelijke en milieukwaliteit;
  • de randvoorwaarden voor een duurzaam en veerkrachtig watersysteem (water als mede-ordenend principe);
  • de consequenties voor verkeer (ontsluiting, openbaar vervoer en multimodaliteitsambities);
  • duurzaamheid in brede zin (people, planet, profit).

Dit bovenop de zaken waarvoor wettelijke normen bestaan zoals natuur, water en milieu. Daarbij wordt ingezet op een kwaliteitsniveau dat past bij het gebied. Nieuwe initiatieven moeten per saldo leiden tot verbetering van de omgevingskwaliteit

Kwaliteit centraal betekent dat zorgvuldig moet worden omgegaan met voorraden: ruimte (steden en dorpen, natuur, landschap), voorzieningen (gebouwde omgeving, infrastructuur, vervoersystemen), natuurlijke hulpbronnen, milieuruimte en ondergrond.

Dit wordt provinciaal vertaald in een aantal principes, die als uitgangspunt gelden bij de keuzes:

  • grotere stedelijke ontwikkelingen en grootschalige stedelijke voorzieningen worden geconcentreerd in de steden. Zo wordt invulling gegeven aan de keuze voor 'meer stad'. De vitaliteit van de stedelijke centra, binnensteden, heeft prioriteit bij detailhandelsvraagstukken. Die prioriteit mag er overigens niet toe leiden dat er helemaal geen ontwikkelingen meer in dorpen kunnen plaatsvinden, maar ontwikkelingen met stedelijke allure horen daar niet thuis;
  • nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten een plek krijgen binnen het bebouwd gebied. Als dat in uitzonderingsgevallen niet kan, dan toch zoveel mogelijk aansluitend daaraan én met een stevige tegenprestatie voor het verlies aan omgevingskwaliteiten (Limburgs kwaliteitsmenu). Met dit principe in combinatie met het dynamisch voorraadbeheer, wordt invulling gegeven aan het principe van duurzame verstedelijking.

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL 2014 zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.

Het landelijk gebied is het gebied buiten de steden, plattelandskernen en bedrijventerreinen. De contramal dus van het bestaand bebouwd gebied. Een rijk geschakeerd gebied bestaande uit rivier- en beekdalen, hellingen, landbouwgronden, glastuinbouw, bos- en natuurgebieden, delfstofwinningen, solitaire woningen en bedrijfsgebouwen, linten en clusters van bebouwing, verblijfsrecreatieve terreinen e.d. en doorsneden met allerlei vormen van infrastructuur.

Binnen het landelijk gebied onderscheiden we vier zones met uiteenlopende opgaven en ruimte voor de ontwikkeling van natuur, water, landschap en land- en tuinbouw. Daarnaast bestaan voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg en de Maasvallei extra ambities.

In het landelijk gebied gaat het om de zones:

  • goudgroene natuurzone;
  • zilvergroene natuurzone;
  • bronsgroene landschapszone;
  • buitengebied.

In de goudgroene natuurzone staat beschermen en versterken van de natuur centraal, met bijzondere aandacht voor de Natura 2000-gebieden en de natuurbeken. Ook de hydrologisch gevoelige natuurgebieden (waaronder de natte parels) vragen om aandacht. Recreatief medegebruik van de natuur moet verder optimaliseren. Van belang is een goede maatschappelijke verankering van natuur(beleid).

De zilvergroene natuurzone omvat landbouwgebieden met grote kansen voor natuurontwikkeling en natuurbeheertaken, die vooral met middelen uit de regio benut moeten worden. Onomkeerbare ontwikkelingen moeten hier worden voorkomen.

De bronsgroene landschapszone, veelal geconcentreerd in en rond beekdalen en langs steilere hellingen in Zuid-Limburg, bestaat uit landschappelijk aantrekkelijke gebieden met een veelheid aan functies. De beken en beekdalen moeten klimaatbestendig zijn, dus toekomstige pieken en droogteperioden in de regionale waterafvoer kunnen opvangen, en invulling geven aan de Europese doelen. Ze bieden ruimte voor een duurzame ontwikkeling van grondgebonden land- en tuinbouw. Het is belangrijk om de specifieke kwaliteiten van het landschap, de kernkwaliteiten, te koesteren en monumentaal erfgoed optimaal te gebruiken. Het buitengebied biedt de meeste ruimte voor land- en tuinbouw en vrijetijdseconomie.

De buitengebied zone omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfs- recreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en cluster van bebouwing. Lintbebouwingen en kleinere clusters van bebouwing zijn niet apart op de POL-kaart onderscheiden als bebouwd gebied en maken onderdeel uit van het landelijk gebied. De focus ligt op kwaliteitsverbetering in dit gebied.

Ondergrond

Voor de ondergrond is er een duidelijke rol weggelegd voor de Provincie om te komen tot een goede ruimtelijke ordening in het gebruik van de ondergrond en in de afstemming van het gebruik boven- en ondergronds. Het gaat hierbij onder meer om grondwaterwinning, bodemenergiesystemen, delfstof- winning, archeologie en bodembeheer.

Ook na de vaststelling van het POL wil men ruimte blijven geven aan dynamiek en flexibiliteit.

Beoordeling

Het onderhavige plangebied is gelegen in de POL-zonering 'Landelijk gebied - Buitengebied'. Met het planvoornemen is sprake van een ruimtelijke ontwikkeling die kwalitatief past binnen de voorgestane provinciale opgave, omdat er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik (benutten bestaande gebruiks-ruimte door er een nieuwe functie aan te geven).

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Bij het POL 2014 hoort de 'Omgevingsverordening Limburg 2014'. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels richting gemeenten zijn opgenomen.

De te maken regionale bestuursafspraken worden in de 'Omgevingsverordening Limburg 2014' geborgd. De 'Omgevingsverordening Limburg 2014' is, net als het POL, op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden. De 'Omgevingsverordening Limburg 2014' is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening.


De basis 'Omgevingsverordening Limburg 2014' is op 1 januari 2011 in werking getreden. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is vervolgens gewijzigd ten opzichte van de omgevings- verordening van 1 januari 2011, doordat het POL2014 bepaalde dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening moest worden toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura-2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document.

Het hoofdstuk Ruimte heeft twee kenmerkende verschillen met de andere onderdelen van de verordening. In de eerste plaats bevat het hoofdstuk geen gedragsvoorschriften die gelden voor iedereen, maar uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Elders in de Omgevingsverordening wordt zeer incidenteel gebruik gemaakt van deze methodiek, maar het hoofdstuk Ruimte kent geen andere bepalingen dan opdrachten aan gemeentebesturen, die door de besturen in acht moeten worden genomen bij het vaststellen van bestemmingsplannen en bepaalde omgevingsvergunningen.

Het tweede verschil met de overige onderdelen van de Omgevingsverordening is dat de Wet ruimtelijke ordening slechts zeer beperkte mogelijkheden biedt om ontheffing te verlenen van een bepaling uit het hoofdstuk Ruimte. De consequentie daarvan is dat in de Omgevingsverordening nu twee ontheffingsregelingen voorkomen, met verschillende procedures. De toelichting op het bestaande gedeelte van de Omgevingsverordening Limburg uit 2011 is integraal overgenomen en vervolgens aangevuld met een “Toelichting 2014”.

Wijzigingsverordeningen

Na vaststelling van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 zijn de gemeenten in regionaal verband (Noord/Midden/Zuid) aan de slag gegaan met de uitwerking van de volgende acht thema's: wonen, bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, landbouw, vrijetijdseconomie, energie en Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Dit proces heeft in elk van de drie regio's geresulteerd in regionale bestuurlijke afspraken over deze thema's. Deze afspraken zijn verwerkt via de wijzigingsverordening in het POL. Daarnaast zijn ook enkele andere wijzigingen doorgevoerd die eisen stellen aan de inhoud van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplan).

Op 11 november 2016 hebben Provinciale Staten van Limburg de 'Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014' vastgesteld. Publicatie heeft plaatsgevonden in het Provinciaal Blad op 20 december 2016 (jaargang 2016, nr. 6791) en vervolgens is de verordening op 21 december 2016 in werking getreden. Hieronder zijn twee relevante aspecten nader belicht.

Kruimelgevallen

Door een wijziging van de omschrijving van het begrip 'ruimtelijk plan' worden de zogenoemde 'kruimelgevallen' ook onder de werking van de verordening gebracht. Dat betekent dat omgevings-vergunningen die worden verleend met toepassing van artikel 2.12, lid 1 sub a onder 2o van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in samenhang met artikel 4 van Bijlage II van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) ook moeten voldoen aan de verordening. Gezien de aanzienlijke verruiming van de kruimelgevallenregeling sinds 1 november 2014, was dat nog een hiaat in de verordening.

Borging bestuursafspraken en regionale structuurvisies

Met deze wijzigingsverordening is een weer een belangrijke stap gezet in het kader van de nadere (juridische) uitwerking van het Provinciaal Omgevingsplan 2014. Zo voorziet de verordening in de juridische borging van de eerder met de Limburgse gemeenten gemaakte bestuursafspraken over c.q. de regionale structuurvisies voor de thema's wonen, detailhandel, kantoren, bedrijventerreinen en vrijetijdseconomie. In de verordening is daartoe voorzien in bepalingen die stellen dat een ruimtelijke plan niet mag voorzien in ontwikkelingen die onder voornoemde thema's vallen en die niet voldoen aan die bestuursafspraken, dan wel de regionale structuurvisie.

Beoordeling

De voorgenomen planontwikkeling behoort niet tot de thema's die opgenomen is in de regionale structuurvisie.

1. Boringsvrije zone /Roerdalslenk

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0024.png"

Afbeelding 3.3 : boringsvrije zone en Roeldalslenk

In Limburg is het grondwater in bepaalde gebieden van nature beschermd tegen verontreinigingen vanaf maaiveld. Deze zogenaamde geologische bescherming waarbij het watervoerende pakket wordt afgedekt met slecht doorlatende kleilagen komt voor in de Venlo-schol en de Roerdalslenk. Diepe boringen door de natuurlijke geologische bescherming heen kunnen het diepe grondwater aantasten, indien ze niet zorgvuldig worden uitgevoerd.

De locatie van het planvoornemen is gelegen in de zogenaamde Roerdalslenk zone II.
De Roerdalslenk omvat vrijwel geheel Midden-Limburg. Dit is een deel van de aardkorst dat vrij diep is weggezonken. Het is vervolgens opgevuld met verschillende afzettingen (zand, grind, klei, veen). Het grondwater wordt gewonnen op grote diepte onder dikke kleilagen. Deze kleilagen geven een natuurlijke bescherming tegen vervuilingen van bovenaf. Deze kleilagen mogen niet zonder meer worden doorbroken.

Onder artikel 4.4.1 Roerdalslenk wordt in de omgevingsverordening het volgende beschreven:

  1. 4. Het is in het gebied Roerdalslenk verboden:
  1. a. een boorput of een bodemenergiesysteem te maken of hebben of de grond te roeren, dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei;
  2. b. werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de Bovenste Brunssumklei kunnen aantasten.
  1. 5. Het voornemen tot het maken van een boorput, het aanleggen van een bodemenergiesysteem of het roeren van grond in de Roerdalslenk dieper dan 20 meter beneden het maaiveld in zone I, 30 meter in zone II of 80 meter in zone III tot aan de Bovenste Brunssumklei en ieder voornemen in zone IV, wordt vier weken tevoren schriftelijk gemeld aan Gedeputeerde Staten.
  2. 6. Bij het maken en sluiten van een boorput wordt de Beoordelingsrichtlijn Mechanisch boren BRL SIKB 2100, als bedoeld in de Regeling bodemkwaliteit in acht genomen.

Voor de uitvoering van onderhavig plan zijn dergelijke boringen, energiesystemen of bodemwerken niet van toepassing. Binnen het plangebied zijn de provinciale regels ten aanzien van Roerdalslenk II van toepassing. In het bestemmingsplan is hiervoor een dubbelbestemming opgenomen.

2. Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie opgenomen dat tevens de mogelijkheden van her benutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen dient te worden onderzocht.

Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat er sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.

Vergelijkbaar met het Rijksbeleid wordt in het POL 2014 (provinciaal beleid) ook gebruik gemaakt van het begrip 'stedelijke voorziening'. Naar analogie van hetgeen is aangegeven bij het rijksbeleid geldt ook voor het provinciale beleid dat er geen belemmering vanuit de onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking aanwezig is.

De omvang van de te vestigen horecavoorziening is kleinschalig (circa 265 m2 bvo) en bovendien is er geen sprake van extra ruimtebeslag. De functie wordt namelijk ondergebracht in bestaande bebouwing.

Gelet hierop en de jurisprudentie rondom het begrip stedelijke ontwikkeling kan daarom gesteld worden dat de voorgenomen planontwikkeling niet aangemerkt wordt als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'.

Beoordeling

Met het planvoornemen is sprake van een ruimtelijke ontwikkeling die voldoet aan de regels zoals opgenomen in de 'Omgevingsverordening Limburg 2014'. In het bestemmingsplan is een dubbel- bestemming opgenomen ten aanzien van de waarborging van de Roerdalslenk zone II.

Tevens voorziet de planontwikkeling niet in het toevoegen van extra ruimtebeslag in het landelijk gebied. Er is sprake van benutting van bebouwde ruimte door een herinvulling van de gebruiksruimte in een bestaand pand.

Algemene conclusie provinciaal beleid

Het POL 2014 en de omgevingsverordening Limburg 2014 vormen geen belemmering voor het planvoornemen in onderhavig bestemmingsplan.

3.4 Gemeentelijk Beleid

Strategische visie Roerdalen 2025

In 2008 heeft de gemeente Roerdalen de toekomstvisie Roerdalen 2020 opgesteld. Deze is tot stand gekomen met hulp van betrokken burgers en verenigingen. Begin 2011 was er behoefte aan het herijken van deze toekomstvisie, hetgeen heeft geleid tot de 'Strategische visie Roerdalen 2025'.

De 'Strategische visie Roerdalen 2025' bestaat uit drie delen. In het eerste deel worden enkele belangrijke ontwikkelingen aangegeven die gevolgen hebben voor de gewenste identiteit van Roerdalen. In het tweede deel wordt het strategisch beleid behandeld. In feite is dit een beschreven foto van Roerdalen in 2025 zoals we dat wensen met de kennis van nu. Het derde deel is een tabel waarin de diverse taakvelden zijn opgenomen met precies dezelfde beschrijving van het gewenste strategische beleid (wat willen we bereiken?), maar nu ook met een doorkijkje naar de realisatie, het tactische beleid (hoe gaan we dat doen?).

Het strategisch beleid is opgesteld vanuit drie thema's: wonen, werken en leven. Ten aanzien van leven is in deze strategische visie het volgende opgenomen:

  1. 1. Leefomgeving: Roerdalen is een levendige plattelandsgemeente. De dorpen zijn de leefgemeenschappen. Zij hebben ieder een eigen identiteit en kennen een gezellige sfeer. Er is een prachtig buitengebied, waarbij cultuurlandschap, bos en natuurgebieden elkaar in harmonieuze afwisseling versterken.
  2. 2. Voorzieningen: De voorzieningen in Roerdalen passen bij de maat en schaal van de gemeente. Voorzieningen zijn fysiek en financieel bereikbaar voor iedereen.

Conclusie

De planontwikkeling om 'lichte horeca' in de vorm van een restaurant te vestigen past binnen het strategisch beleid zoals opgenomen in de Strategische visie Roerdalen 2015.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0025.png"

Afbeelding 3.4 : Kaart Structuurvisie Roerdalen 2030

Structuurvisie Roerdalen 2030

De gemeente heeft een 'Nota van bouwstenen en voorkeurscenario Dynamisch Roerdalen' opgesteld. Deze nota is gebaseerd op de ruimtelijke inventarisatie en de inventarisatie van bestaand beleid en toekomstige wensen.

De volgende stap is geweest het opstellen van een conceptueel ruimtelijk raamwerk. Het ruimtelijk raamwerk biedt een kader waarbinnen (nieuwe) ontwikkelingen kunnen plaatshebben en vormt een belangrijke basis voor de op 20 december 2012 vastgestelde 'Structuurvisie Roerdalen 2030'. In de 'Structuurvisie Roerdalen 2030' wordt inzicht gegeven in de voorgestane ruimtelijke en functionele ontwikkeling binnen de gemeente.

Hierbij is ten doel gesteld de gemeente op de lange termijn aantrekkelijk, karakteristiek en levendig te houden. Wonen in leefbare kernen in een waardevol landschap is hierbij uitgangspunt.

Voor de kernen binnen de gemeente wordt nagestreefd om het eigen karakter van de dorpen te behouden. De inwoners voelen zich sterk betrokken bij hun eigen dorp en dat moet zo blijven. Daarnaast zullen de dorpen zich ontwikkelen op een manier die het beste past bij de specifieke kenmerken van het betreffende dorp. De bewoners van de gehuchten voelen zich sterk verbonden met de meest nabij gelegen dorpen.

Voor buurten en kernen is het behouden van een sterke relatie met het omliggende landschap van belang.

Voor het buitengebied geldt, dat het beleid erop is gericht ruime mogelijkheden te bieden aan agrariërs maar wel binnen de randvoorwaarden om het waardevolle landschap te beschermen en te verbeteren. De reden is gelegen in het gegeven om een aantrekkelijk buitengebied na te streven. Er wordt echter ook ruimte gegeven aan bedrijvigheid.

In het kader van plattelandsverbreding kan de economische draagkracht van het buitengebied worden verstrekt. Gedacht kan worden aan (het toestaan van) kleinschalige activiteiten op het gebied van dag- en verblijfsrecreatie, ambachtelijke en kleinschalige bedrijvigheid rondom het LOG en kleinschalige c.q. 'lichte horeca' zoals in onderhavige planontwikkeling is voorzien en verkoop van ter plaatse geproduceerde producten.

Conclusie

De planontwikkeling om 'lichte horeca' in de vorm van een restaurant te vestigen sluit aan op de Structuurvisie Roerdalen 2030.

Kwaliteitsmenu

Limburg Kwaliteitsmenu (LKM)

Het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) is overgedragen aan de gemeenten. De Provincie gaat ervanuit dat gemeenten zelf invulling geven aan dit kwaliteitsbeleid (waaronder de handhaving). De Provincie faciliteert de gemeenten hierbij. Een goede invulling van het Limburgs Kwaliteitsmenu is immers mede een provinciaal belang. De Provincie heeft in overleg met de gemeenten ervoor gezorgd dat:

  • Over de inzet van het LKM (als onderdeel van een bredere aanpak om ruimtelijke kwaliteit te bevorderen) in de regionale uitwerkingen per thema nadere afspraken hierover worden gemaakt.
  • Voor de hoogte van de tegenprestatie minimale drempelbedragen worden gehanteerd.
  • Stapeling met andere compensatieregelingen of regelingen met een vergelijkbaar karakter zoveel mogelijk wordt voorkomen.
  • De inzet van het instrument LKM wordt gemonitord.

Het LKM heeft voorwaarden gesteld aan de gemeentelijke uitwerking van het LKM. Deze voorwaarden zijn:

  • de gemeente werkt het LKM als gemeentelijke beleid uit en verankert dit in de gemeentelijke structuurvisie;
  • de gemeente respecteert de in het LKM opgenomen drempelwaarden;
  • de gemeente maakt gebruik van de regionale kwaliteitscommissie;
  • de gemeente rapporteert aan de provincie.

Het Limburg Kwaliteitsmenu is in hoofdlijnen gebaseerd op de relatie met het buitengebied en de impact van de verschijningsvorm (visie of een bepaalde ontwikkeling functioneel en qua verschijningsvorm thuishoort in een (buiten)gebied. Ontwikkelingen die functioneel niet gebieds-eigen zijn aan het (buiten)gebied of die qua verschijningsvorm of beleidsmatig niet zonder meer passen in het buitengebied krijgen in het kwaliteitsmenu te maken met de verplichting tot het leveren van een kwaliteitsbijdrage (= de waarde van het kwaliteitsverlies uitgedrukt in een kwaliteits-bijdrage). Als basis geldt voor elke ontwikkeling met betrekking tot bouwen, bouwwerken en verharding dat:

  • de ontwikkeling wordt ingepast afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken (landschappelijk en ruimtelijk);
  • ten aanzien van de nieuwe ontwikkeling voorzieningen worden getroffen van hemelwater, waarbij de afhankelijk van de situatie dit infiltratie of retentie kan zijn.

Gemeentelijk kwaliteitsmenu

De gemeente Roerdalen heeft het LKM vertaald in een gemeentelijk kwaliteitsmenu dat verankerd is in de gemeentelijke structuurvisie, waardoor het beleid afgestemd is op de specifieke Roerdalense situatie, het zogenaamde LKM+.

Grondprincipe van het kwaliteitsmenu is, dat bepaalde ontwikkelingen in een (buiten)gebied, die een nieuw ruimtebeslag leggen met daaraan verbonden specifieke ruimtelijke invloeden op de omgeving, ter plaatse (kunnen) leiden tot een verlies aan omgevingskwaliteit, hetgeen dient te worden gecompenseerd door een kwaliteit verbeterende maatregel of financiële bijdrage. De compensatie wordt ingezet om de omgevingskwaliteit te versterken met als ambitie per saldo de kwaliteit te laten toenemen.

Het kwaliteitsmenu is van toepassing op (niet onaanvaardbare) ruimtelijke ontwikkelingen die via een projectbesluit, wijziging, herziening van of rechtstreeks door het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt

Voor onderhavig project is geen sprake van nieuw ruimtebeslag. Het te exploiteren restaurant maakt gebruik van de aanwezige bestaande bebouwing en buitenterrassen, waarbij het meest noordelijke terras iets wordt uitgebreid. De te realiseren extra parkeergelegenheid wordt aangelegd op eigen terrein, op een daarvoor in te richten terreingedeelte (thans gazon) dat al landschappelijk is ingepast in de bestaande situatie. Deze landschappelijke inpassing dient behouden te blijven ten behoeve van de voorgenomen gebruiksfunctie.

Uit het voorafgaande volgt dat module 3 van het LKM+ van toepassing is. Dit betekent dat uitsluitend de verplichte basiskwaliteit LKM van toepassing is. Dat wil zeggen de ruimtelijke en landschappelijk inpassing. Aangezien binnen de bestaande bebouwing horeca wordt gerealiseerd is een financiële bijdrage in het kader van het LKM+ niet noodzakelijk.

Conclusie

Voor onderhavige planontwikkeling wordt het Roerdalense LKM+ toegepast. Dat wil zeggen, dat de ruimtelijke en landschappelijk inpassing is verantwoord (zie hiervoor paragraaf 2.2).

Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP)

In het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) wordt richting gegeven aan het gemeentelijk verkeers- en vervoersbeleid, inclusief een concreet uitvoeringsprogramma. Het GVVP fungeert op de eerste plaats als een toetsingskader voor toekomstige reconstructie- en nieuwbouwplannen, anderzijds bevat het een uitvoeringsprogramma met concrete maatregelen, prioritering en kostenraming voor de komende vijftal jaren.

Het Verkeer- en Vervoerplan biedt de kaders voor nieuwe ontwikkelingen (onder meer door toepassing van een parkeernormering om ongewenst parkeergedrag en een ongewenste parkeerdruk in een omgeving/gebied tegen te gaan ter waarborging van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving).

Conclusie

Voor onderhavige planontwikkeling wordt rekening gehouden met parkeernormering (zie hiervoor paragraaf 4.10).

Gemeentelijk rioleringsplan

Het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is vastgesteld in 2008. Het GRP is een voortvloeisel uit de GRP-en van de voormalige gemeenten Ambt Montfort en oud-Roerdalen. De in de vorige GRP-en gestelde doelen zijn voor het overgrote deel behaald. Op basis van de vorige GRP-en, de huidige regel- en wetgeving en verbrede zorgplicht per 1 januari 2008, zijn voor het GRP de volgende doelstellingen gesteld voor de rioleringszorg:

  • inzameling van het binnen gemeentelijk gebied geproduceerd stedelijk afvalwater;
  • doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
  • beperken van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming in het openbaar gemeentelijk gebied;
  • het transport van het ingezamelde water naar een geschikt lozingspunt, waarbij:
    1. a. ongewenste emissies naar oppervlaktewater, bodem, grondwater worden voorkomen;
    2. b. zo min mogelijk overlast voor de omgeving wordt veroorzaakt (in de breedste zin van het woord).

Deze doelen zijn verder uitgewerkt tot functionele en meetbare eisen.

In het GRP zijn voorwaarden voor het afkoppelen en infiltreren van hemelwater opgenomen. Bij het afwegen of ontwikkelingen die in het bestemmingsplan via een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid toegestaan kunnen worden wordt in het kader van de milieuhygiënische inpasbaarheid getoetst of aan de voorwaarden voldaan wordt.

Conclusie

Voor onderhavige planontwikkeling wordt rekening gehouden met het afkoppelen en infiltreren van hemelwater bij de aanleg van de terrassen en parkeervoorzieningen (zie hiervoor paragraaf 4.12).

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Bij elke ruimtelijke ingreep is het noodzakelijk om in beeld te brengen wat de invloed van deze ruimtelijke ingreep is op een aantal omgevingsaspecten.

4.1 Archeologie En Cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie

Algemeen beleid

Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat ernaar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is vertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.

Monumentenwet 1988

In de Monumentenwet 1988 wordt voorgeschreven dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, moet voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

Gemeentelijk archeologiebeleid

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0026.png"

Afbeelding 4.1 : Archeologische verwachtingenkaart - gemeente Roerdalen

Sinds 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht (WAMZ). Het doel van deze wet is te voorkomen dat archeologische waarden uit het verleden verloren gaan. In deze wet zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het beheer van het bodemarchief binnen hun grondgebied. Voor een goed beheer van dit bodemarchief gebruikt de gemeente een archeologische beleidskaart. De archeologische beleidskaart geeft een gemeente breed overzicht van bekende en te verwachten archeologische waarden. De kaart maakt inzichtelijk waar en bij welke ruimtelijke ingrepen een archeologisch onderzoek verplicht is en wordt als toetsingskader gebruikt voor ruimtelijke procedures.

De gemeente Roerdalen heeft een archeologische beleidskaart opgesteld voor het totale grondgebied. Het archeologisch beleid zoals geregeld in de Archeologieverordening 2011 van de gemeente Roerdalen (vastgesteld op 10 november 2011) is gekoppeld aan de archeologische verwachtingskaart.

In deze verordening is opgenomen dat er een instandhoudingsbepaling/onderzoekplicht is opgenomen voor gebieden met een archeologische verwachting, zoals weergegeven op de archeologische verwachtingswaardenkaart, wanneer de bodem verstoord wordt door werkzaamheden. Door middel van een tabel is aangegeven welke 'ondergrenzen' gelden (beiden dienen aan de orde te zijn).

Beoordeling

Op de projectlocatie is geen dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' van toepassing.

Het plangebied is gesitueerd in een gebied met een lage verwachtingswaarde. De voorgestane planontwikkeling voorziet bovendien niet in het roeren of verstoren van de bodem binnen het plangebied en ter plaatse is geen dubbelbestemming 'Waarde-archeologie' van toepassing.

Conclusie

Vanuit archeologisch perspectief zijn er géén belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen planontwikkeling in onderhavig bestemmingsplan.

4.1.2 Cultuurhistorie

De relatie tussen cultuurhistorische waarden – ook wel aangeduid als cultureel erfgoed – en de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), die op 1 januari 2012 in werking zijn getreden. De Wro spreekt van een samenhangende afweging van alle belangen – inclusief cultuurhistorie. In het Bro is de opdracht aan overheden verwoord om “rekening te houden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten”.

De facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging bij planontwikkelingen. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Er wordt dus van de gemeenten expliciet gevraagd verantwoording af te leggen over de manier waarop met de cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Cultuurhistorische elementen en structuren zijn belangrijke aspecten van stad en landschap. Ze dragen bij aan de herkenbaarheid, ze vormen oriëntatiepunten en ze zorgen ervoor dat bewoners en bezoekers zich met een stad, dorp of streek kunnen identificeren

Beoordeling

Volgens de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie (CHW) ligt de projectlocatie niet in een gebied of aan een lijn- of objectstructuur met cultuurhistorische waarde.

Gemeente Roerdalen

De gemeente Roerdalen onderscheidt de volgende typen cultuurhistorische waarden:

  • Rijksmonumenten
  • Gemeentelijke monumenten
  • Molenbiotoop
  • Open te houden doorzichten
  • Beeldbepalende panden

Beoordeling

Binnen de directe invloedsfeer van het planvoornemen in onderhavig bestemmingsplan zijn geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten gesitueerd, waarmee met de uitwerking van het plan rekening dient te worden gehouden.

Conclusie

Vanuit cultuurhistorisch perspectief zijn er géén belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen planontwikkeling in onderhavig bestemmingsplan.

4.2 Bodem

Volgens artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn gemeenten verplicht om in een ruimtelijke onderbouwing een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen.

Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen, die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt, onderzocht moet worden (d.w.z. onderzoek naar de bodemgesteldheid).

Besluit ruimtelijke ordening

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen.

Woningwet (omgevingsvergunning bouwen)

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning bouwen dient in veel gevallen een rapport van een recent uitgevoerd verkennend bodemonderzoek bijgevoegd te worden. De gemeente zal in het kader van de Woningwet toetsen of er na de bouw geen risico's ontstaan voor de gebruikers van het object door eventueel aanwezige verontreiniging (zgn. geschiktheidsverklaring voor activiteit bouwen volgens woningwet/bouwverordening/bouwbesluit). Het onderzoek dient te worden uitgevoerd volgens NEN 5740, voorafgegaan door een vooronderzoek volgens NVN 5725.

Bij een bodemonderzoek kunnen vier onderzoeken worden onderscheiden: vooronderzoek, verkennend onderzoek, nader onderzoek en saneringsonderzoek

Een bodemonderzoek is niet verplicht in de volgende situaties:

  • Er wordt geen grond ontgraven, verplaatst of afgevoerd.
  • De bestaande vloeren blijft (grotendeels) intact.
  • Er worden geen activiteiten verricht waarbij grond vrijkomt.
  • Er zijn geen ondergrondse tanks aanwezig op de locatie.
  • Er zijn geen bodemverontreinigingen bekend.

De plicht tot het indienen van een bodem onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt bovendien niet volgens de Bouwverordening van de gemeente Roerdalen indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.

Beoordeling

Binnen het plangebied vinden geen activiteiten plaats op grond waarvan volgens wet- en regelgeving een bodemonderzoek moet worden uitgevoerd.

Conclusie

Vanuit het perspectief bodemkwaliteit zijn er géén belemmeringen voor de planontwikkelingen zoals verwoord in onderhavig bestemmingsplan.

4.3 Externe Veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid is gericht op het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten alsmede het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

Ten aanzien van bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004) van toepassing. Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaard-afstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

Ten aanzien van transport is het besluit externe veiligheid transport (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing.

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, 31 juli 2012, waarin grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico zijn opgenomen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage 2, 3 en 4 van de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van de circulaire de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) zijn regels opgenomen ten behoeve van de bescherming van buisleidingen.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.

Groepsrisico

Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep (tenminste 10 personen) tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de website Risicokaart.nl.

Beoordeling risicobronnen

Bedrijven

Zowel binnen als nabij het plangebied liggen geen bedrijven of inrichtingen die vanwege de aanwezigheid of het werken met gevaarlijke stoffen beperkingen dan wel een risico opleveren voor de omgeving.

Transport: wegverkeer, railverkeer, waterwegen, buisleidingen en luchtverkeer

Zowel binnen als nabij het plangebied liggen geen transportassen of invloedsferen die vanwege het transport met gevaarlijke stoffen beperkingen opleveren voor de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0027.png"

Afbeelding 4.2 : risicokaart.nl

Conclusie

In de nabijheid van het plangebied zijn géén relevante inrichtingen dan wel transportassen of invloedsferen aanwezig. In deze situatie zijn bovendien geen veranderingen voorzien.

Nader onderzoek is niet aan de orde er zijn geen belemmeringen te verwachten voor de beoogde planontwikkelingen in onderhavig bestemmingsplan.

4.4 Luchtkwaliteit

Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit' of 'Wlk') bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit.

Op basis van deze Wet luchtkwaliteit gelden milieukwaliteitseisen voor de luchtkwaliteit. Deze kwaliteitseisen zijn in de Wet milieubeheer middels grenswaarden vastgelegd voor de lucht- verontreinigingscomponenten stikstofdioxide (NO2), zwevende deeltjes (PM10 of fijnstof), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), benzeen (C6H6) en koolmonoxide (CO). De grenswaarden gelden overal in de buitenlucht.

Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 'Grenswaarden maatgevende stoffen Wm'

Stof Toetsing Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) 1) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10)
2)
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³
  1. 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  2. 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wm behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:

  • een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit;
  • ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven;
  • een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van desbetreffende stoffen in de buitenlucht;
  • een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).

De Wet Luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen.

Een nadere uitwerking van het begrip 'niet in betekende mate' staat in het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. In de Regeling zijn categorieën van gevallen woningen, kantoren, emplacementen etc.) benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven.

Bij de activiteiten in het plangebied is als emissiebron bepalend: de verkeer aantrekkende werking.

Voor projecten die de hoeveelheid fijnstof en stikstofdioxide in de lucht met maximaal 3% verhogen hoeven geen aanvullende maatregelen getroffen te worden. Het project draagt dan niet in betekende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging

Voor kleinschalige projecten is vastgelegd dat deze 'niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toepassing aan de luchtkwaliteitsnormen worden uitgevoerd. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling (regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (NSL.monitoringtool) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat voldaan wordt aan de normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 'grenswaarden maatgevende stoffen Wm'. De jaargemiddelde grenswaardes µg/m³, voor fijnstof (PM10) en voor fijnstof (PM2,5) alsmede voor stikstofdioxide (NO2) worden niet overschreden. Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof ligt tevens onder de grenswaarde. In de volgende afbeelding zijn de rekenpunten in de omgeving gegeven (meest belastende provinciale wegen).

Direct langs deze wegen wordt aan de grenswaarden voldaan, dit zal ook ter plaatse van de te realiseren bedrijfsbebouwing aan de Paalderweg het geval zijn.

Daarnaast is er sprake van een trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondwaardes van deze stoffen (PM10, (PM2,5 en NO2) zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden te verwachten zijn.

Volledigheidshalve zijn de gevolgen van de verkeer aantrekkende werking van het horecabedrijf ook nog berekend, met behulp van de NIBM tool. In de onderstaande tabel zijn de uitkomsten weergegeven. Daaruit blijkt, dat bij een toename van het aantal verkeersbewegingen (5 voertuigen – weekdag gemiddelde/waarvan 10% vrachtverkeer) ten gevolge van de planontwikkeling in onderhavig bestemmingsplan de bijdrage aan de luchtkwaliteit, ten gevolge van de verkeer aantrekkende werking van de uitbreidingen, ruim onder de NIBM grens ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0028.png"

Afbeelding 4.3 : NSL-monitoringtool

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0029.png"

Afbeelding 4.4 : NIBM tool

4.5 Kabels En Leidingen

De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer (= 'Leidingen die deel uitmaken van een inrichting' zijn leidingen binnen de inrichtingsgrens die in beheer zijn van de drijver van de inrichting en leidingen die in beheer zijn van derden waarmee een product wordt geleverd aan de betreffende inrichting (Laatgenoemde leidingen hebben een zgn. functionele binding met de inrichting, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer):

  • hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  • buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
  • buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken (= onder zgn. 'Leidingen voor andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten'worden in ieder geval leidingen verstaan voor transport van nafta, waterstof, koolstofdioxide, stikstof, zuurstof, ethyleen en propyleen).

Beoordeling

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen (bovengrondse of ondergrondse infrastructuur) aanwezig noch komen er straalpaden voor. De meest nabijgelegen leiding betreft de bovengrondse 150 kV hoogspanningsverbindingslijn (Maalbroek-Beersdal) ten oosten van het plangebied op een afstand van tenminste 1,8 kilometer van het plangebied.

Dit aspect levert dan ook geen belemmering op voor het bestemmingsplan.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot de aanwezigheid van kabels en leidingen voor het planvoornemen in onderhavig bestemmingsplan.

4.6 Natuur

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving (per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming). Daarvoor golden de Natuur-beschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. In de Wet natuurbescherming is zowel de gebieds-bescherming als de soortenbescherming geïmplementeerd.

Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna.

Beschermde gebieden (gebiedsbescherming)

De gebiedsbescherming omvat de beschermde natuurmonumenten alsmede de gebieden met de status Vogel- en/of de Habitatrichtlijngebied. Globaal kan gesteld worden dat de gebiedsbescherming gericht is op de bescherming van de waarden waarvoor een gebied is aangewezen. Deze bescherming is gebied specifiek, maar kent wel de zogenaamde externe werking. Dat wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermde gebied.

In het kader van de Wet natuurbescherming en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS en Natuurnetwerk) dient er daarom getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op beschermde gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0030.png"

Afbeelding 4.5 : provincie Limburg - Natura 2000-gebied en Nationaal Natuurnetwerk (EHS)

Ten aanzien van het plangebied kan het volgende worden opgemerkt. De planontwikkeling vindt plaats buiten het Nationaal Natuurnetwerk. Het dichtstbij gesitueerde onderdeel van het Nationaal Natuur-netwerk in de omgeving, de goudgroene natuurzone, is gelegen op een afstand van circa 285 meter ten westen en circa 325 meter ten noordoosten van het plangebied .

Er is tevens géén Natura 2000-gebied aanwezig binnen de invloedsfeer van het plangebied. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied Roerdal is gesitueerd op een afstand van circa 900 meter noordelijk van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0031.png"

Afbeelding 4.6 : Natura 2000-gebied Roerdal

Beoordeling gebiedsbescherming

Het projectgebied zelf maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied of van het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur - EHS). Gezien de aard en de omvang van de te realiseren bebouwing op het bedrijventerrein in relatie tot de afstand van beschermde gebieden in de omgeving zal er geen negatief effect te verwachten zijn op de wezenlijke kenmerken en waarden van deze in de omgeving gesitueerde Natura 2000-gebieden en het Nationaal Natuurnetwerk.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect gebiedsbescherming géén belemmering vormt voor de uitvoering van de planontwikkeling in onderhavig bestemmingsplan. Hierdoor is er geen noodzaak voor onderzoek en daaraan verbonden toetsing aan de Wet Natuurbescherming voor wat betreft het aspect gebiedsbescherming.

Flora en fauna (soortenbescherming)

De soortbescherming is per 1 januari 2017 opgenomen in de Wet Natuurbescherming (voorheen in de Flora- en faunawet). Deze bescherming geldt overal in Nederland, ook in de beschermde gebieden. De soortbescherming kent geen externe werking. Projecten worden getoetst aan de directe invloed op beschermde waarden binnen de grenzen van het projectgebied. De wet regelt de bescherming van wilde dier- en plantsoorten. Ook omvat de wet de bescherming van Habitatrichtlijnsoorten buiten de aangewezen Natura 2000-gebieden welke zijn beschermd.

Volgende de Wet Natuurbescherming mogen beschermde dier- en plantsoorten niet worden verwond, gevangen, opzettelijk worden verontrust of gedood. Voortplanting of vast rust- of verblijfplaatsen mogen niet worden beschadigd, vernield of verstoord. Beschermde planten mogen op geen enkele wijze van hun groeiplaats worden verwijderd of vernield. Ook legt de wet de zorgplicht van de burger voor de flora en fauna vast. Er zijn vrijstellingsbepalingen, onder andere in verband met de jacht en de schade-bestrijding. Afwijkingen van de verbodsbepalingen zijn mogelijk indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Voor de algemeen voorkomende soorten geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ingrepen en hoeft er geen ontheffing meer aangevraagd te worden. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht.

Door voorafgaand aan een ruimtelijke ontwikkeling rekening te houden met het eventueel voorkomen van beschermde en/of zeldzame planten- en diersoorten kan effectief worden omgegaan met de aanwezigheid van een beschermde soort. Een dreigende overtreding van de Flora- en faunawet kan zo snel gesignaleerd en, in veel situaties, voorkomen worden. Vervolgens kan er accuraat actie ondernomen worden om zodoende de overlevingskansen en migratiemogelijkheden van een beschermde soort in het betreffende gebied geen blijvende schade toe te brengen.

Beoordeling soortenbescherming

Het plangebied ligt in het buitengebied van Roerdalen. De voorgestane planontwikkeling betreft het vestigen van een restaurant met terrasfunctie. De horecavoorziening wordt ondergebracht in bestaande bebouwing. Er vindt uitsluitend een interne verbouwing plaats en geen uitbreiding van de bebouwing. Zowel aan de noord- als zuidzijde van de horecavoorziening is een terrasfunctie voorzien. Aan de zuidzijde is het voorbestemde terreingedeelte al volledig verhard (erfinrichting) en aan de noordzijde grotendeel (tuininrichting). Een klein deel van het aansluitende terrein (gazon) aan de noordzijde zal worden verhard ten behoeve van het aan te leggen terras.

Tevens worden op het onbebouwde terreingedeelte aan de noordzijde parkeervoorzieningen en een nieuwe in- uitrit aangelegd. In de randzone, waar de nieuwe in-en uitrit is voorzien, staat wat (boom)beplanting dat verwijderd zal worden.

Voornoemde terreingedeelten waar de ingrepen plaatsvinden kennen geen natuurwaarden.

In het gebied (tuininrichting) kunnen mogelijk enkele grondgebonden zoogdieren voorkomen, waarvoor bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen voor deze soorten het niet noodzakelijk is een ontheffing aan te vragen.

Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn kunnen verstorende werkzaamheden als een eventuele verwijdering van beplanting of aanlegwerkzaamheden (terras- en parkeervoorzieningen) niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken.

Er zijn echter geen belemmering of nadelige effecten te verwachten wanneer conform onderstaande zorgvuldigheidsaspecten wordt gehandeld:

  • er worden gedurende de broedperiode van vogels geen werkzaamheden in de nabijheid (straal van 15 meter) van het nest uitgevoerd;
  • aanbevolen wordt de werktijden zoveel mogelijk tussen zonsopgang en zonsondergang te laten plaatsvinden;
  • aanbevolen wordt de werkzaamheden die lawaai produceren zoveel mogelijk te beperken en te bundelen.

Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn (in de randbeplanting die verwijderd wordt voor de in- en uitrit) kunnen werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen half augustus en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht op vogels.

Voor vleermuizen geldt dat gezien de feitelijke situatie ter plaatse geen nadelige effecten ten aanzien van mogelijk aanwezige verblijfplaatsen, foerageergebieden en vliegroutes worden verwacht. De in de omgeving van het plangebied aanwezige bebouwing en bomen blijven namelijk gehandhaafd.

Voor de verlichting van de terrasfunctie zal gebruik gemaakt worden van vleermuisvriendelijke verlichting (minimaal aantal lichtpunten/minimale lichtsterkte/dynamische verlichting/afscherming en richting van het licht).

Het uitvoeren van nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is derhalve niet aan de orde.

Er zijn in het projectgebied geen beschermde soorten planten te verwachten.

Wel dient voortdurend alertheid geboden te worden op bedreigingen van de door de flora- en faunawet beschermde soorten. Aanwezigen op het terrein dienen geïnstrueerd te worden ten aanzien van de zorgplicht voor broedende vogels en de overige zorgverplichtingen conform de Wet natuurbescherming.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect soortbescherming géén belemmering vormt voor de uitvoering van de planontwikkeling in onderhavig bestemmingsplan. Hierdoor is er geen noodzaak voor onderzoek en daaraan verbonden toetsing aan de Wet Natuurbescherming voor wat betreft het aspect soortbescherming.

Wel dient rekening gehouden te worden met de algemene zorgplicht die voor iedereen geldt en voor alle planten en dieren, beschermd of niet.

4.7 Geluid

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidgevoelig object moet worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder is bepaald hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van gezoneerde industrieterreinen, luchthavens, spoorwegen en wegverkeer.

De Wgh bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van voorgenoemde geluidsbronnen. Indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Beoordeling industrielawaai

Het plangebied is niet gesitueerd in of in de nabijheid van een zogenaamd gezoneerd bedrijventerrein waarmee rekening houden dient te worden indien geluidgevoelige objecten of bestemmingen gerealiseerd worden.

Beoordeling railverkeer

Het plangebied ligt niet binnen de geluidzone van de spoorlijnen gesitueerd binnen de gemeente Roerdalen, waardoor dit aspect buiten beschouwing kan blijven.

Beoordeling wegverkeer

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van een horecavoorziening in een bestaand gebouw. Deze activiteiten behoeven in het kader van de Wet geluidhinder niet akoestisch onderzocht te worden (vallen niet onder de Wet Geluidhinder) voor wat betreft het aspect wegverkeerslawaai.

Conclusie

Bij de uitvoering van de planvoornemens in onderhavig bestemmingsplan hoeft geen akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder uitgevoerd te worden.

4.8 Bedrijven En Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van horecabedrijven nabij woningen of visa versa:

  • een goed leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.

Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie. De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied.

Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. Indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied kan de richtafstand met één stap worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. In een gemengd gebied is sprake van een matige tot sterke functiemenging. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.

De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.

De Paalderweg e.o. maakt onderdeel uit van het buitengebied. Omdat er sprake is van beperkt wonen en (agrarische) bedrijvigheid (lintbebouwing) ter plaatse geldt het omgevingstype 'rustig buitengebied'.

De ontwikkeling in het plangebied zelf betreft het planologisch juridisch vastleggen van de mogelijkheid van de vestiging van een horecavoorziening (restaurant) binnen bestaande bebouwing. Deze ontwikkeling is getoetst op de omgeving.

Met betrekking tot het aspect bedrijven en milieuzonering zijn twee aspecten van belang: het milieueffect van de te realiseren horecavoorziening naar de omgeving en het effect van omliggende bedrijven op de planontwikkeling. Deze aspecten worden hierna beschreven.

Beoordeling effect van horecavoorziening op de planlocatie

Een restaurant met een omvang vergelijkbaar met de te exploiteren voorziening aan de Paalderweg 2 heeft een richtafstand van 10 meter die in acht genomen dient te worden tot gevoelige objecten zoals onder meer woningen. Bepalend aspect daarbij is het milieuaspect geur (10 meter) en het aspect geluid (10 meter).

De dichtstbijzijnde burgerwoning is gelegen op een afstand van circa 45 meter van de te realiseren horecavoorziening. De daaropvolgende burgerwoningen zijn op circa 80 meter afstand gesitueerd.

De bedrijfswoning aan de Paalderweg 2 heeft geen relevante in acht te nemen richtafstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0032.png"

Afbeelding 4.6 : omliggende woningen

Beoordeling effect van omliggende bedrijven op de planlocatie

In de nabijheid van het planvoornemen zijn bedrijven gesitueerd waarbij bijvoorbeeld een geurcontour (agrarische bedrijven) of milieuhinder (bedrijven) een rol kan spelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0033.png"

Afbeelding 4.7 : omliggende bedrijven

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0034.png"

De bedrijfsactiviteiten in de directe omgeving zijn op een grotere afstand gesitueerd dan de in acht te nemen richtafstand. Bovendien zijn de bedrijven of bedrijfsactiviteiten door middel van de milieuregelgeving en de verstrekte milieuvergunningen afgestemd op de milieugevoelige bestaande functies (wonen) in de omgeving en leveren dientengevolge géén belemmeringen op voor de voorgestane planontwikkeling.

Er is dan ook geen sprake van relevante milieuhinder ter plaatse en omgekeerd de nieuwe horecafunctie werkt niet belemmerend voor de in de omgeving aanwezige bedrijvigheid.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de planontwikkeling (realisatie van een restaurant). Er bestaan geen belemmeringen vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.

4.9 Horeca En Activiteitenbesluit

Alle horecabedrijven vallen onder de milieuwetgeving. De meeste horecabedrijven hoeven echter geen milieuvergunning aan te vragen, maar kunnen volstaan met een kennisgeving (meldingsplicht).

Horecabedrijven dienen echter wel aan milieunormen te voldoen. Deze normen zijn voor alle niet vergunningplichtige horecabedrijven opgenomen in het zogenaamde 'Activiteitenbesluit' (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer).

Een restaurant betreft veelal een type B-inrichting als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer en valt daarmee onder de algemene regels van het besluit.

Bij de vestiging van het horecabedrijf (restaurant) dient een melding bij de gemeente te worden gedaan, met informatie over onder andere de bereiding van eten, afvalwater en geluid. De bedrijfsactiviteiten van de inrichting worden getoetst aan de voorschriften vanuit het activiteitenbesluit.

Met name van belang zijn de algemene regels op het gebied van de geluidsoverlast en afvoer van afvalwater, oliën en vetten (m.n. de plaatsing van een vetafscheider).

Horecalawaai-inrichting

Binnen de ruimte zal rustige achtergrondmuziek ten gehore worden gebracht. Het te verwachten equivalente muziekgeluidniveau zal niet meer dan 75 dB(A) bedragen. Bij een dergelijk geluidniveau is binnen de betreffende ruimte de muziek goed hoorbaar, maar niet overheersend en kan een goed verstaanbaar gesprek worden gevoerd.

Horecalawaai-terrassen

Op het terras zal geen versterkte muziek ten gehore worden gebracht.

Normaal wordt het geluid dat afkomstig is van een horecagelegenheid getoetst aan de normen uit het Activiteitenbesluit. Bij een dergelijke toetsing mag het stemgeluid van personen op een onverwarmd of onoverdekt terrein buiten beschouwing worden gelaten.

In de directe omgeving van het pand zijn geen woningen aanwezig. Gezien de afstand van de te realiseren horecavoorziening tot de eerstvolgende burgerwoning kan een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd worden ter plaatse van deze geluidgevoelige objecten (woningen) bij een ingebruikname van de terrassen (stemgeluid) aan de nood- en zuidzijde van het restaurant.

Indirecte hinder (geluid i.v.m. de verkeersaantrekkende werking)

Geluidhinder veroorzaakt door de verkeersaantrekkende werking van de horecavoorziening is beschouwd in het kader van de zorgplicht van het activiteitenbesluit (artikel 12.1 lid 2, onder f en k). Het betreft het rijden van personenauto's naar de parkeervoorzieningen bij het restaurant en de bevoorrading van het restaurant met een vrachtwagen.

Voor de verkeersgeneratie is uitgegaan van 265 m2 bvo van het restaurant en de daaraan gerelateerde parkeerbehoefte (40 pp), de maximale bezetting. Met een turnover van 2,5 per parkeerplaats, leidt dit tot een totale verkeersgeneratie van 200 mvt/etmaal (aankomsten en vertrekken). Op onderstaande afbeelding (4.9.1) is de verdeling van het verkeer over verschillende richtingen weergegeven.

Voor de indirecte hinder als gevolg van het wegverkeer geldt volgens de 'circulaire “Beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met de vergunningverlening Wet milieubeheer”. Hierin is een voorkeursgrenswaarde van 50dB(A) opgenomen en een maximale grenswaarde van 65 dB(A) opgenomen.

Op basis van een berekening (bijlage 1 – bij toelichting) blijkt dat de geluidbelasting op de dichtstbijzijnde woning aan de Holsterweg (nr. 23) uitkomt op 50 dB(A) zodat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) voor indirecte hinder.

Uitgegaan is daarbij van een representatieve situatie met maximaal één vrachtwagen (bronvermogen van 103 dB(A)) per dag voor bevoorrading, 150 mvt/etmaal (bronvermogen van personenauto's 91 dB(A) richting de Holsterweg, een gemiddelde rijsnelheid van 30 km/uur. De vrachtwagen vertrekt en arriveert in de dagperiode. Voor de personenauto's is aangenomen dat 50% van de verkeersbewegingen overdag plaatsvindt en 50% in de avond.

Een acceptabel woon- en leefklimaat kan derhalve worden gegarandeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0035.png"

Afbeelding 4.8 : verkeersgeneratie maximaal en verdeling

Conclusie

Het aspect geluid (horecalawaai en indirecte verkeerhinder) levert geen belemmeringen op voor de in gebruik name van de terrasfunctie en het restaurant.

Lozen

Het lozen van plantaardige of dierlijke oliën of vetten is vanuit het oogpunt van de doelmatige werking van het openbaar riool ongewenst, omdat gestold vet zich in het riool kan afzetten. Dat vermindert de afvoercapaciteit van het riool en kan zelfs tot verstopping leiden. Daarom moet een horecabedrijf dat vet (uit de keuken) loost een vetafscheider met bijbehorende slibvangput plaatsen bij lozen in het vuilwaterriool. Deze moet voldoende groot zijn en goed worden onderhouden. Met het plaatsen van een goed gedimensioneerde en goed onderhouden combinatie van vetafscheider met slibvangput kunnen problemen worden voorkomen

Het bevoegd gezag kan in bepaalde situaties met een maatwerkvoorschrift bepalen dat er geen vetafscheider nodig is. Bijvoorbeeld als er zeer beperkt vethoudend afvalwater ontstaat of als er geen vetten worden gebruikt, kan dat een reden zijn om geen afscheider te hoeven plaatsen.

Gassen en dampen

Potentiële geuroverlast kan veroorzaakt worden door afvoer van dampen afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen. Ter voorkoming van geuroverlast zijn in het Activiteitenbesluit algemene regels gesteld. Zo is bepaald dat de afgezogen dampen en gassen van het bedrijfsmatig vervaardigen van voedingsmiddelen ten minste 2 meter boven de hoogste daklijn van de binnen 25 meter van de uitmonding gelegen gebouwen dienen te worden afgevoerd. Dit is niet nodig als een goed ontworpen en goed onderhouden ontgeuringsinstallatie aanwezig is. Als er toch nog onaanvaardbare geurhinder is, kan het bevoegd gezag via maatwerkvoorschriften nadere eisen stellen aan:

- uitvoering en onderhoud van de ontgeuringsinstallatie;

- situering van de afvoerpijp;

- voorkomen of beperken van diffuse emissies;

- beperken van incidentele geurpieken tot specifieke tijdstippen.

Dampen die vrijkomen bij het grillen, frituren of bakken in olie of vet met grootkeukenapparatuur, moet het bedrijf afzuigen. De dampen moeten eerst door een goed werkend vetvangend filter worden gevoerd Onder grootkeukenapparatuur valt apparatuur die gebruikt wordt in professionele keukens.

Conclusie

Bij de vestiging van het horecabedrijf (restaurant) zal een melding bij de gemeente worden gedaan. De betreffende activiteiten zullen worden getoetst aan de voorschriften uit het activiteitenbesluit.

De vestigen horecagelegenheid zal voorzien worden van deugdelijke aangebrachte installaties, overeenkomstig de wettelijk regels dienaangaande, ter voorkoming van ongewenste belastingen.

4.10 Verkeer En Parkeren

4.10.1 Verkeer

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0036.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0037.png"

Afbeelding 4.9 : bestaande verkeersituatie

De wegen in de gemeente Roerdalen zijn gecategoriseerd in verschillende type wegen. Onderscheid wordt gemaakt in de volgende type wegen:

Stroomwegen; om het verkeer zo snel en veilig mogelijk tussen herkomst en bestemming te laten bewegen (het verkeer heeft hier de hoogste prioriteit).

  • Gebiedsontsluitingswegen; die de stroomwegen en erftoegangswegen verbinden (op wegvakken wordt gestroomd en op kruispunten vindt uitwisseling plaats).
  • Erftoegangswegen; die (directe) toegang bieden tot de percelen op de plaats van herkomst en bestemming, waar verblijven centraal staat (het verkeer is hier dus te gast).

Het plangebied is centraal gelegen tussen enkele kernen van de gemeente Roerdalen aan de Paalderweg (een erftoegangsweg met een maximumsnelheid ter plaatse van 30 km/per uur). Het plangebied wordt ontsloten, via in- en uitritten, op deze weg. Door de aanleg van parkeerplaatsen op het noordelijk gedeelte van het perceel, zal er een nieuw in- uitrit aangelegd gaan worden, die uitweegt op de Paalderweg.

Het gemotoriseerde verkeer kan de planlocatie bereiken vanuit het noorden via Herkenbosch, vanuit het oosten via Vlodrop, vanuit het westen via Sint Odiliënberg/Melick en vanuit het zuiden via Posterholt.

Beoordeling

De planontwikkeling leidt tot een toename van verkeersbewegingen gerelateerd aan de nieuwe te realiseren horecavoorziening. Dit zorgt per saldo voor een toename van de verkeersbewegingen per etmaal. Deze toename is dusdanig beperkt dat dit geen consequenties heeft voor de verkeersafwikkeling op de omliggende wegen. Deze wegen kunnen gelet op de aanwezige verkeersintensiteiten de toename van het aantal verkeersbewegingen ter plaatse opvangen.

Conclusie

Het plangebied is goed ontsloten op de omgeving, zowel voor gemotoriseerd als langzaam verkeer. Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen plan- ontwikkelingen in onderhavig bestemmingsplan.

4.10.2 Parkeren

Parkeren

De parkeerbehoefte wordt bepaald door het 'Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek' (CROW). Het CROW is met name bekend van de Aanbevelingen Stedelijke Verkeersvoorzieningen (ASVV). Dit is hét handboek met aanbevelingen voor de inrichting van wegen binnen de bebouwde kom. De hierin opgenomen cijfers worden landelijk gezien als betrouwbare kerncijfers en vormen ook het referentiekader bij juridische vraagstukken in Nederland.

Door de gemeente Roerdalen zijn parkeernormen gesteld waarbij zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij de parkeernormen zoals die gesteld zijn in de publicaties van het CROW (publicatie 182, parkeerkencijfers – basis voor parkeernormering, juni 2003 en ASVV 2004; actualisatie 2012). De locatie van het projectgebied is volgens de gebiedstypologie van het ASVV 'landelijk gebied'; de locatie is gelegen in de categorie 'buiten de bebouwde kom'.

Voor het onderhavige plan wordt een norm van 15 parkeerplaatsen per 100 m² bvo horeca gehanteerd (zonder toerekening van de terrasfuncties)

Deze norm geeft aan hoeveel parkeerplaatsen aangelegd moeten worden als een horecavoorziening ter plaatse geëxploiteerd gaat worden.

Parkeertoets

Uitgangspunt is dat de behoefte aan parkeren op eigen terrein opgelost wordt.

Bestaande situatie

In de bestaande situatie wordt er op eigen terrein voorzien in parkeerplaatsen voor de verblijfsrecreanten van Holsterhof. Het parkeren vindt plaats op parkeerstroken direct aansluitend aan de Paalderweg circa 26 parkeerplaatsen (zie afbeelding paragraaf 2.2.) alsmede op het noordelijke terreingedeelte (minicamping – locatie).

Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie (de toekomstige gebruikssituatie met maximale realisatie van de nieuwe horecavoorziening) is normatief een parkeerbehoefte benodigd van circa 40 parkeerplaatsen.

  • norm 15 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo ('tussen de muren' – exclusief terras);
  • omvang horecavoorziening ± 265 m2 bvo.

In het plangebied worden, op basis van de huidige inzichten, in totaal circa 66 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd (± 26 aan de Paalderweg en circa 40 op het noordelijke terreingedeelte).

Hiermee kan in ruime mate worden voorzien in parkeergelegenheid voor zowel de gasten van het restaurant alsmede voor personeel en de verblijfsrecreanten van Holsterhof.

Om voldoende te kunnen infiltreren op eigen terrein, zal de ondergrond bewerkt worden om infiltratie te bespoedigen in combinatie met een waterpasserende of waterdoorlatende (semi)verharding. Bijvoorbeeld door middel van graskeien, grasbetontegels, houtspaanders, schelpen of grind of klinkers met een open voeg waardoor het water kan infiltreren in de bodem.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0038.png"

Afbeelding 4.10 : parkeerstroken aan de Paalderweg

Conclusie

Algemeen kan gesteld worden dat het parkeren voldoende gewaarborgd kan worden c.q. opgelost kan worden en niet zal leiden tot problemen in de directe omgeving c.q. een onaanvaardbare parkeerdruk in het openbaar gebied zal veroorzaken.

4.11 Geur

Algemeen

Geur kan hinder veroorzaken in de leefomgeving. Wanneer deze hinder inderdaad ondervonden wordt, kan dit zelfs invloed hebben op de gezondheid. Het is derhalve zaak geurhinder zoveel mogelijk te beperken, door regels te stellen aan de uitstoot van geuremissies en afstanden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Gezien het vigerende beleid is het belangrijk onderscheid te maken tussen geurhinder uit de agrarische sector en industriële geurhinder (geurhinder van bedrijven die niet behoren tot de agrarische sector).

Het beleid voor industriële geurhinder is door het ministerie van VROM (tegenwoordig IenM) beschreven in de Herziene Nota Stankbeleid (1994) en aanvullend daarop de Brief rijksbeleid geur (30 juni 1995). Uitgangspunt voor het geurbeleid is het voorkomen van (nieuwe) hinder. Wettelijk zijn er geen normen bepaald ten aanzien van de uitstoot van geur door bedrijven of de aanwezigheid van geur in de leefomgeving.

Voor bepaalde categorieën bedrijven is het algemene beleid echter opgenomen in de Nederlandse emissie Richtlijn (NeR). Voor bedrijfscategorieën waarvoor een dosis-effectrelatie vastgesteld is, zijn richtnormen vastgesteld waarbij hinder verwacht kan worden (zie ook 'Bedrijven en mileuzonering', VNG). Om de verwachte hinder voor de overige categorieën bedrijven te kunnen bepalen dient een specifiek geuronderzoek plaats te vinden. Daarnaast geldt voor enkele bedrijfscategorieën naast een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie voor bestaande situaties.

Het geurbeleid voor bedrijven in de agrarische sector is bepaald in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv - 5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij. In deze wet worden normen gesteld voor de geurbelasting die een veehouderij (het dierenverblijf, niet de opslag van bijproducten e.d.) mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Deze belasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-stacks model). Dit geldt echter alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder emissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden.

Geurverordening Roerdalen

In 2009 is door de gemeente Roerdalen een Geurverordening opgesteld. Gemeenten kunnen op grond van de Wgv binnen een bepaalde bandbreedte variëren met de bescherming van geurgevoelige objecten. De geurnorm en de afstanden die in de gemeente Roerdalen worden aangehouden, worden weergegeven in tabel 4.11.

Tabel 4.11 Gemeentelijke normen

categorie geurgevoelig object gemeentelijke geurnorm (ouE/m³) afwijking vaste afstand
Bebouwde kom 3 50 meter
Buitengebied
Montfort Zuid
Zone rondom LOG Montfort
LOG Montfort
14
4
17
25

25 meter

In de bestemmingsregeling van het 'Buitengebied Roerdalen - 2e herziening' zijn afstandseisen (zie tabel 4.11) en voorwaarden opgenomen ten behoeve van de afstemming tussen agrarische bedrijven en omliggende gevoelige functies (zoals woningen) door als voorwaarde op te nemen dat nieuwe ontwikkelingen milieuhygiënisch inpasbaar moeten zijn. Op die manier wordt voorkomen dat:

  • agrarische bedrijven door het bestemmingsplan in hun bedrijfsvoering worden beperkt;
  • ter plaatse van gevoelige functies onaanvaardbare milieuhinder ontstaat.

Door deze voorwaarden wordt onaanvaardbare milieuhinder van agrarische bedrijven voorkomen.

.

Beoordeling

Aan de Holsterweg 15/17 (afstand van circa 220 meter) is een veehouderij met geurcontour gevestigd (zie tevens paragraaf 4.8). In de directere nabijheid van het plangebied zijn geen andere geurbelastende (agrarische) bedrijven aanwezig. Dit bedrijf en de andere aanwezige bedrijven in de omgeving worden niet beperkt voor wat betreft het aspect geur door de vestiging van een restaurant (niet geurgevoelig object). De nabij gelegen burgerwoningen aan de Holsterweg (19/21) zijn bepalend voor de bedrijfsvoering van deze veehouderij.

Indien dergelijke bedrijven zich in de toekomst in de nabijheid van het plangebied willen vestigen zal de geurbelasting op de geurgevoelige objecten binnen het plangebied onderzocht moeten worden.

Nieuwe geurgevoelige objecten zijn overigens niet voorzien in het plangebied. Een restaurant ('geen langdurige blootstelling') en een kampeerboerderij ABRvS,2011042001/1/H1 van 11 januari 2012) worden niet aangemerkt als geurgevoelige objecten.

Het aspect geur behoeft dan ook geen nader onderzoek.

Conclusie

Het aspect geur vormt géén belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.12 Spuitzone

In de nabijheid van de planontwikkeling (buitenterrassen - als onderdeel van de planontwikkeling) vindt er teelt van bessen plaats op de percelen nrs. 139 en 141. De aanplant van bessenstruiken heeft in fases plaatsgevonden sedert 2015/2016. In oktober 2017 zijn blauwe bessenstruiken in noordelijke richting aangeplant op een afstand van circa 15 meter van het perceel Paalderweg 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0039.png"

Afbeelding 4.11: situering aanplant bessenstruiken in oktober 2017

Op het perceel Paalderweg is sinds 1987 verblijfsrecreatie toegestaan in de vorm van een groepsaccommodatie en kleinschalig kamperen (planologisch geregeld via het bestemmingsplan '2e partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied'). Zowel de groepsaccommodatie als het kleinschalig kamperen zijn, voor zover zij blootgesteld kunnen worden aan drift -ofwel nevel- van gewasbeschermingsmiddelen door middel van bespuitingen, vanuit een oogpunt van gezondheidsaspecten te beschouwen als gevoelige functies/objecten.

Met het toevoegen van de horecafunctie (planontwikkeling) op de locatie Paalderweg 2 is er geen sprake van een nieuwe gevoelige functie, maar van een omvorming van een deel van een bestaande gevoelige functie -het kleinschalig kamperen- in een andere gevoelige functie, te weten twee buitenterrassen ten dienste van de nieuw te vestigen horecavoorziening in een bestaand gebouw.

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. In dat kader dient beoordeeld te worden of de nieuwe toegestane terrasfunctie inpasbaar is c.q. er sprake is van een aanvaardbare afstand tussen het horecaterras en de bessenteelt activiteiten. In deze beoordeling zijn tevens de planologisch reeds toegestane gevoelige functies/objecten ter plaatse van de beoogde terrassen meegenomen, zijnde het kleinschalig kamperen en onder meer speelvoorzieningen, erven en tuinen.

Daarnaast dient de agrariër tevens uit een oogpunt van algemene zorgplicht rekening te houden met de plaatselijke omstandigheden. De betreffende Paalderweg wordt namelijk frequent gebruikt door fietsers die blootgesteld kunnen worden aan drift van bespuitingen. Hiermee kan de agrariër rekening houden door op tijdstippen te spuiten waarop de aanwezigheid van fietsers en toekomstige terrasbezoekers van de horecavoorziening niet of in mindere mate aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0040.png"

Afbeelding 4.12: situering bessenteelt op percelen 139 en 141

Algemeen

Hoewel er voor het gebruik en de introductie van bestrijdingsmiddelen diverse wetten, besluiten en regels van toepassing zijn, zijn er geen wettelijke bepalingen inzake de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop bomen/fruitteelt en andere gewassen in de open lucht wordt geteeld (waaronder teelt van blauwe bessen) en nabijgelegen gevoelige functies, waaronder woningen, verblijfsrecreatie en/of (horeca)terrassen.

Vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten van fruitbomen wordt meestal een afstand van 50 meter aangehouden tussen een fruitboomgaard en een gevoelige bestemming (c.q. gevoelige objecten). Dit is een in de praktijk gegroeide vuistregel (op basis van constante jurisprudentie). Het is echter een indicatieve afstand. Dat wil zeggen, er kunnen omstandigheden aanwezig zijn op basis waarvan hiervan kan worden afgeweken. Voor het betrokken bestuursorgaan bestaat er een onderzoeksplicht of er sprake is van bijzondere omstandigheden die een afwijking van voornoemde afstand rechtvaardigen. De in acht te nemen afstand in verband met de verwaaiing van spuitvloeistof is onder meer afhankelijk van de toxiciteit (aard en omvang) van het gewasbeschermingsmiddel, de spuittechnieken die door de teler worden toegepast, de hoogte van de bessenstruiken, de feitelijke afstand van de bessenstruiken tot de gevoelige functie, de rijsnelheid bij machinale bespuiting, de windsnelheid en windrichting alsmede de aanwezigheid van een blad houdende beplanting ter afvang van door drift verplaatste stoffen.

Zoals hierboven aangegeven bestaan er geen wettelijke bepalingen inzake de minimaal aan te houden afstanden tussen vollegronds teelt van gewassen en gevoelige functies. Wel is duidelijk dat de in acht te nemen afstand voor vollegronds teelt van gewassen van een geheel andere orde is c.q. kan zijn dan de afstand van 50 meter die als vuistregel bij boomgaarden wordt gehanteerd.

Door het agrarische bedrijf kan bij de bessenteelt gebruik gemaakt worden van een veldspuit, rugspuit en/of nevelspuit. Akkerlanden voor vollegronds fruitteelt (rijencultuur waaronder blauwe bessen) worden veelal bespoten met een veldspuit, waarbij de gewasbeschermingsmiddelen neerwaarts uitstromen, waardoor de ontstane hoeveelheid drift tot een minimum wordt beperkt.

In 2014 is door de Gezondheidsraad het onderzoek 'Gewasbescherming en omwonenden' gepubliceerd. LTO Nederland heeft dit onderzoek onderschreven en acht bij vollegronds teelt door middel van een veldspuit een in acht te nemen afstand van 1,5 meter redelijk; dit mede gezien de wettelijke regelingen gericht op een vergaande driftreductie en aanwezige feitelijke omstandigheden. Dit zal leiden tot vermindering van blootstelling voor omwonenden en passanten. Inmiddels zijn verregaande wettelijke regelingen ten aanzien van de driftreductie van toepassing. Zo moet per 1 januari 2018 inmiddels een techniek toegepast worden die een driftreductie bereikt van 75%.

Onderbouwing

Hieronder wordt onderbouwd waarom een kortere spuitzone afstand gehanteerd mag worden, in verband met mogelijke risico's voor de gezondheid van terrasbezoekers van de horecavoorziening, bij bespuitingen met verwaaiing van spuitvloeistof (drift). Dit is afhankelijk van feitelijk omstandigheden, zoals:

  • de situatie van de bessenteelt (afstand van struiken tot gevoelige functie, hoogte van struiken, in acht te nemen teeltvrije zone, gewaskenmerken);
  • de toegepaste spuittechniek (welke spuit, snelheid van rijden bij mechanische bespuiting, hoogte waarop bespuiting plaats vindt);
  • het gewasbeschermingsmiddel dat door de teler wordt toegepast met name de mate van toxiteit (aard en omvang) en eigenschappen dat belastend kan zijn voor gezondheid (huidblootstelling/luchtwegblootstelling en of spijsverteringsblootstelling);
  • de windrichting en windsnelheid;
  • de inrichting van percelen (aanwezigheid van windhaag/mate van driftreductie door beplantingssoort/dichtheid en bladontwikkeling);
  • de tijdsperiode waarin en het tijdstip waarop de bespuitingen plaatsvinden.

Uit fotomateriaal (zie afbeelding 4.11) kan worden opgemaakt dat op het perceel sectie F, nummer 141 aanplant van struiken heeft plaatsgevonden ten behoeve van de teelt van blauwe bessen (zie locatie met nummer Bt1 op afbeelding 4.13). Deze aanplant heeft plaatsgevonden in het najaar van 2017. Op andere delen van het perceel 141 was reeds sprake van bessenteelt (zie locaties met nummers Bt2 en Bt3 op afbeelding 4.13).

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0041.png"

Afbeelding 4.13: locaties met bessenteelt op percelen 139 en 141

Op basis van de wijze van aanplant van de bessenstruiken is er sprake van een vollegronds teelt (fruitteelt - rijencultuur) van blauwe bessen (zie hiervoor afbeelding 4.11).

Het is niet bekend welke soort bessenstruiken aangeplant zijn. Het betreft in ieder geval vroege en late soorten. De meeste bessensoorten zullen een gemiddelde hoogte hebben van circa 1,50 tot 1,80 meter. De maximale hoogte bedraagt, afhankelijk van de soort, ten hoogste 2,50 meter. De bestaande bessenaanplant heeft een hoogte van circa 1,50 meter. Zie hiervoor afbeelding 4.14, waarbij de bestaande bessenstruiken op locatie Bt3 zijn afgebeeld. De aanplant op locatie Bt1 heeft op dit moment een zeer beperkte hoogte maar dient nog tot volle groei te komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0042.png"

Afbeelding 4.14: bestaande aanplant bessen

Op afbeelding 4.15 zijn de betreffende locaties van de bessenteelt weergegeven met de daarbij behorende afstanden tot de voorgestane horecaterrasfuncties aan de Paalderweg, uitgaande van de feitelijke situatie. Planologisch is het verder tevens mogelijk om op deze locaties te kamperen, speelvoorzieningen te plaatsen en onder meer tuinen en erven te realiseren. Ten aanzien van locatie Bt1 dient opgemerkt te worden dat de opgenomen afstand gebaseerd is op de feitelijke aanplant, maar dat planologisch gezien op voornoemd perceel bessenteelt kan plaatsvinden op een kortere afstand dan de thans feitelijk situatie. Overigens is dit niet aannemelijk, aangezien een teeltvrije zone in acht genomen zal moeten worden door de betreffende agrariër. Tevens is het wenselijk een bepaalde vrije zone in acht te nemen om op een eenvoudige wijze bij de bessenstruiken te kunnen geraken (voor verzorging/mechanische bespuiting en pluk).

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0043.png"

Afbeelding 4.15: verschillende locaties bessenteelt alsmede voorzien horecaterras locaties

Op basis van de planologische maximale gebruiksmogelijkheden is er sprake van een afstand van 10 meter tussen het agrarisch perceel en de voorgestane terrasfunctie (locatie T1). De afstand tot terrasfuntie T2 bedraagt 21 meter (zie hiervoor afbeelding 4.16)

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0044.png"

Afbeelding 4.16: afstanden tot terrasfuncties T1 en T2 (juridisch-planologische situatie)

De kortste afstand van aangeplante bessenstruiken (aanplant oktober 2017) tot het perceel Paalderweg 2 bedraagt 15 meter (feitelijke situatie). Zie hiervoor afbeelding 4.17. De overige aanplant (2015/2016) is gesitueerd op een afstand van 45 en 70 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0045.png"

Afbeelding 4.17: feitelijke afstand aanplant bessenstruiken tot meest noordelijk gesitueerde horeca terras

Spuittechniek en gewasbeschermingsmiddel

Het is niet bekend met welke gewasbeschermingsmiddelen en spuittechnieken de bessenteler gebruik zal gaan maken. Dientengevolge dient voor de activiteiten op de gronden uitgegaan te worden van een worstcasescenario, inhoudende dat, gedurende het hele jaar, gewerkt wordt met het meest giftig gewasbeschermingsmiddel en het middel dat het hele jaar door gebruikt kan worden.

Als spuitmethode kan de bessenteler gebruik maken van een veldspuit en/of rugspuit en/of nevelspuit. Gezien de omvang en wijze van aanplant is het niet onaannemelijk om te veronderstellen dat de agrariër gebruik gaat maken van een veldspuit (in plaats van rugspuit en/of nevelspuit).

Vanaf 1 januari 2018 dient rekening gehouden te worden met wijzigingen ten aanzien van de gewasbestrijdingsregelingen. De voorschriften voor het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen bij het telen van gewassen in de open lucht zijn opgenomen in:

  • artikel 3.78 tot en met 3.83 van § 3.5.3 van het Activiteitenbesluit milieubeheer,
  • artikel 3.79 tot en met 3.91 van § 3.5.2 van de Activiteitenregeling milieubeheer.

De voorschriften van het activiteitenbesluit zijn gewijzigd met Staatsblad 2017, nr. 305

Verboden / voorwaarden en regelingen

Bij het bespuiten van gewassen met gewasbeschermingsmiddelen waren tot 1 januari 2018 alleen drift reducerende maatregelen nodig in de nabijheid van oppervlaktewater. Vanaf 1 januari 2018 zijn de voorschriften veranderd en moet overal driftreductie plaatsvinden. Dit zal leiden tot vermindering van blootstelling voor omwonenden en passanten. Bij het bespuiten moet een techniek toegepast worden die een driftreductie bereikt van 75% ten opzichte van een vastgestelde lijst van vier referentietechnieken.

De referentietechnieken voor bespuitingen staan in artikel 3.82 van de ministeriële regeling (Staatscourant nr. 60505, 28 november 2017).

Om de driftreductie aan te tonen is een speciaal protocol opgesteld. Het protocol geeft aan hoe driftreductie gemeten moet worden bij verschillende bedrijfsomstandigheden. Bij elke spuittechniek moet een verklaring aanwezig zijn dat driftreductie is vastgesteld. Degene die gewasbescherming gebruikt moet aantonen dat zijn toepassing overeenkomt met de omstandigheden waaronder de techniek is onderzocht.

Ingevolge artikel 26 van het Besluit houdende nadere regels omtrent gewasbeschermingsmiddelen en biociden van 5 september 2007, dient elke fruitteler een gewasbeschermingsmonitor te maken (verplichting). Met de gewasbeschermingsmonitor houdt de teler onder meer bij welke fysische, biologische en mechanische maatregelen zij nemen, zoals inzet van biologische bestrijders en mechanische onkruidbestrijding. Ook administreren zij hun vruchtwisselingsplan, rassenkeuze en uitgangsmateriaal, inspanningen voor het signaleren van toenemende ziektedruk, emissiebeperkende maatregelen en keuze van gebruikte gewasbeschermingsmiddelen.

Windrichting

In verband met mogelijke verwaaiing van spuitvloeistof is de overheersende windrichting van belang. De meest voorkomende windrichting in Nederland is de zuidwestelijke richting.

Gezien de ligging van horecaterras T2 ten opzichte van de bessenteeltlocaties zal eventuele drift richting dit terras uitsluitend bij een westen- en zuidwestenwind richting dit horecaterras waaien. Gezien de ligging van horecaterras T1 ten opzichte van de bessenteeltlocaties zal eventuele drift richting dit terras uitsluitend bij een westen- en noordwestenwind richting dit horecaterras waaien. Dit geldt uiteraard ook voor de andere gevoelige functies/objecten die ter plaatse van de beoogde terrassen planologisch gerealiseerd kunnen worden zoals het kleinschalig kamperen, speelvoorzieningen en onder meer erven en tuinen.

Op afbeelding 4.18 zijn beide bovengenoemde situaties in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0046.png"

Afbeelding 4.18: situatie locaties met windrichtingen

De inrichting van de percelen (aanwezigheid van windhaag)

Op basis van de feitelijke situatie ter plaatse alsmede de voorgestane nieuwe situatie kan bepaald worden in hoeverre eventuele drift van de gewasbeschermingsmiddelen kan worden afgevangen. Tussen teeltlocaties B2 en B3 en de terrasfuncties T1 en T2 zijn objecten aanwezig in de vorm van bebouwing en groenvoorzieningen zoals bomen en het gehele jaar door blad houdende hagen die drift kunnen afvangen.

Gezien de feitelijke afstand tussen deze locaties (zie afbeelding 4.15) en de aanwezigheid van deze afvangobjecten zal eventuele drift van gewasbeschermingsmiddelen beide terrassen niet bereiken. Ook tussen teeltlocatie B1 en de terrasfuncties T1 en T2 zijn objecten aanwezig in de vorm van bebouwing en groenvoorzieningen zoals bomen en het gehele jaar door blad houdende hagen die eventuele drift kunnen afvangen. Zie hiervoor de foto afbeeldingen onder 4.19.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0047.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0048.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0049.png"

Afbeelding 4.19: bestaande situatie met bebouwing en hagen

Voor wat betreft de feitelijke en toekomstige situatie tussen teeltlocatie Tb1 en terrasfunctie T1 is bovendien sprake van de aanwezigheid van bestaande beukenhaag, gesitueerd op het perceel Paalderweg 2 met een hoogte van circa 1,80. Deze haag blijft behouden en zal vanwege de verplaatsing van de inrit op het terrein in meer noordelijke richting, ten behoeve van de toekomstige horecavoorziening, doorgetrokken worden.

Het beoogde horecaterras T1 zal bovendien landschappelijk ingepast worden. Hiervoor is een landschapsinpassingsplan opgesteld (zie afbeelding 4.20) dat onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan 'Paalderweg 2 – Posterholt'. In dit plan is de afscherming van het terras T1 vastgelegd door middel van omringende beukenhagen. De afvang van eventuele drift van gewasbeschermingsmiddelen is dientengevolge ter plaatse mogelijk door beschermende maatregelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0050.png"

Afbeelding 4.20: afbeelding van LIP Paalderweg 2

Waarborging van de uitvoering van dit landschappelijke inpassingsplan zal vastgelegd worden in de planregels van het voorliggende bestemmingsplan door middel van een voorwaardelijke verplichting (artikel 4.4.2). Tevens zal een voorwaardelijke verplichting (artikel 4.4.3.) opgenomen worden voor het gebruik van de gronden behorende bij het meest noordelijke terras. Deze bepaling luidt als volgt:

Voorwaardelijke verplichting (artikel 4.4.3)

"De gronden behorende tot het meest noordelijk gesitueerde terras (terras 1 volgens het landschappelijk inpassingsplan als bedoeld in Bijlage 2 bij de regels) mogen alleen worden gebruikt als horecaterrasfunctie, kampeerplaats, erf, tuin en/of speelvoorziening, als bestemd in lid 4.1, onder d, e en f, na aanleg en instandhouding van een blad houdend visueel afschermende en drift beperkende haag gesitueerd parallel aan de Paalderweg overeenkomstig hetgeen is opgenomen in voornoemd landschappelijk inpassingsplan, met een hoogte gelijk aan of hoger dan de hoogte van de aanwezige bessenstruiken op het tegenoverliggende agrarische perceel aan de Paalderweg."

Beoordeling

Uitgaande van bovengenoemde uitgangspunten alsmede de aanwezigheid van een ook in de winter blad houdende haag ten westen en ten noorden van de geplande terrasvoorziening zal er sprake zijn van een situatie waarbij de drift die mogelijk plaats vindt door het bespuiten van de bessenteelt met gewasbeschermingsmiddelen in voldoende mate zal reduceren voordat het de horeca buitenterrassen bereikt dan wel wanneer ter plaatse sprake is van de overige gevoelige functies/objecten als bestemd in lid 4.1 onder e en f van de planregels.

Nu het plan voorziet in afdoende maatregelen en waarborging ervan door middel van een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

Tevens kan de agrariër uit een oogpunt van algemene zorgplicht rekening houden met het tijdstip waarop bespuitingen plaatsvinden en daarmee blootstelling van passanten en bezoekers van horeca terrassen met toxische gewasbeschermingsmiddelen tot een minimum beperken.

Aangezien sinds 1987 reeds sprake is van gevoelige functies op het adres Paalderweg 2 ligt het bovendien in de rede dat bij de teelt van zwarte bessen op omliggende (voornoemde) percelen, waar op een later tijdstip mee gestart is, door de agrariër rekening wordt gehouden met de ter plaatse aanwezige gevoelige functies. Het voorgaande brengt met zich mee dat er geen sprake is van een omstandigheid waaruit volgt dat een agrariër in zijn bedrijfsvoering beperkt wordt. In de huidige bestaande situatie dient de agrariër immers al aan te tonen dat hij bij het spuiten van de bessenstruiken voldoende rekening houdt met de bestaande en aanwezige gevoelige functies aan de Paalderweg 2.

Conclusie

Er wordt uit een oogpunt van gezondheidszorg voldoende rekening gehouden met de spuitzone behorende bij de bessenteelt en er kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd ter plaatse van de voorziene horeca terrassen. Dit geldt ook wanneer ter plaatse van deze gronden sprake is van planologisch toegestane gevoelige functies/objecten als bestemd in lid 4.1 onder e en f van de planregels (kampeerplaats, erf, tuin en speelvoorziening).

Er is geen sprake van een omstandigheid waaruit volgt dat de agrariërin zijn bedrijfsvoering beperkt wordt. In de huidige bestaande situatie en de juridisch-planologisch vastgelegde situatie is er al sprake van een gevoelige functie aan de Paalderweg 2 waarmee de agrariërbij het bespuiten van de de blauwe bessen rekening dient te houden.

4.13 Waterhuishoudkundige Aspecten

In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze het waterhuishoudkundig systeem in het plangebied is opgebouwd en hoe rekening is gehouden met de (ruimtelijk) relevante aspecten van (duurzaam) waterbeheer. Een beknopte beschrijving van de kenmerken van het watersysteem kan het benodigde inzicht geven in het functioneren van dit systeem .

Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2010-2015 en Keur van het waterschap Limburg, het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014), het Provinciaal Waterplan van de provincie Limburg, het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening.

Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:

  • vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
  • voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).

4.13.1 Beleid

Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021

Het Provinciaal Waterplan 2016 - 2021 is op 11 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Onder het motto 'Samen werken aan water' wordt gedurende een periode van 6 jaar meer dan een half miljard euro geïnvesteerd in de ontwikkeling van een klimaatbestendig en ecologisch gezond watersysteem en een duurzame watervoorziening voor de Limburgse samenleving. Het Provinciaal Waterplan Limburg bevat de ambities, opgaven en op hoofdlijnen de maatregelen die de komende 6 jaar worden uitgevoerd, op gebied van de hoogwaterbescherming in de Maasvallei, de aanpak van regionale wateroverlast en watertekort, mede in het licht van de klimaatverandering en het Nationale Deltaprogramma, de inrichting van de beken en waterrijke natuurgebieden als ook de verbetering van de ecologische en chemische waterkwaliteit, en de drinkwatervoorziening en het grondwaterbeheer, mede als opdracht vanuit de Kaderrichtlijn Water.

Met het vaststellen van het Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021 maakt Limburg werk van de klimaatopgave in haar regio. Water is het fundament onder de Limburgse samenleving en dat vereist dat het watersysteem (de Maas, de zijrivieren en het grondwater) de verschillende maatschappelijke functies (wonen, werken, natuur, landbouw, drinkwater) kan dragen, ook bij een veranderend klimaat.

Belangrijk onderdeel van het nieuwe Provinciaal Waterplan is de alliantie tussen provincie en waterschappen. Voor de uitvoering van de maatregelen in het regionaal watersysteem hebben beide overheden een partnercontract afgesloten om te investeren. Bij de investeringen wordt ingezet op het verbinden van de wateropgaven met opgaven op gebied van natuur, landbouw, recreatie, toerisme en steden. Hetgeen betekent dat versterkt wordt ingezet op het verhogen van de Maasveiligheid, een klimaat robuuste inrichting van het watersysteem in stad en platteland en een duurzame water- voorziening voor bewoners, bedrijven en natuur.

De provincie Limburg vindt het belangrijk dat al het grondwater (diep en ondiep) van goede kwaliteit is en blijft. Dit is niet alleen belangrijk voor de Limburgse natuur, maar ook omdat het grootste deel van het drinkwater in Limburg afkomstig is uit grondwater. Om ervoor te zorgen dat er in de toekomst voldoende schoon grondwater voor menselijke consumptie voorhanden is, wordt het grondwater in een aantal gebieden waar grondwater wordt opgepompt als milieubeschermingsgebied aangewezen. Deze gebieden worden extra beschermd en gelden er strengere regels dan in de rest van Limburg. Deze regeling is opgenomen in de Provinciale Milieuverordening Limburg.

De milieubeschermingsgebieden ter bescherming van het grondwater zijn verdeeld in drie zones. Rondom de putten waaruit het grondwater wordt gewonnen ligt waterwingebied (of de 60-dagen zone). Rondom het waterwingebied ligt het grondwaterbeschermingsgebied (25-jaar zone). In Midden Limburg komen er in de ondergrond afschermende lagen voor die voorkomen dat het dat het daaronder voorkomende grondwater wordt vervuild. Rond de winningen die water uit deze lagen onttrekken is een gebied aangewezen waar dergelijke kleilagen niet mogen worden aangetast (boringsvrije zones): de Roerdalslenk.

In deze boringsvrije zones (Roerdalslenk) gebieden is het behoud van de beschermende kleilaag van belang. Er gelden verbodsregels voor activiteiten als boren en graven waardoor de kleilaag beschadigd kan worden. Met speciale maatregelen is boren en graven soms wel toegestaan. Het doel hiervan is te verhinderen dat eventuele verontreinigingen de diepere waterlagen bereiken.

Deze regels zijn opgenomen in de Provinciale Milieuverordening (PMV) en in de Verordening ruimte (VR). De VR richt zich op de ruimtelijke bescherming, zoals het weren van risicovolle bedrijvigheid in de buurt van een kwetsbare waterwinning. In de PMV gaat het vooral om regels voor activiteiten die wel in deze gebieden plaatsvinden.

Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.

Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier.

Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.

Keur Waterschap Limburg

Het plangebied is gesitueerd in het werkgebied van het voormalige Waterschap Roer en Overmaas. Per 1 januari 2017 is dit waterschap na een fusie opgegaan in het Waterschap Limburg.

Voor het plangebied is de leggerkaart Zuid Limburg en Keur van het waterschap van toepassing. De leggerkaart Zuid Limburg en de Keur betreffen de legger (27 november 2012) en Keur van het voormalige Waterschap Roer en Overmaas zoals die juridisch zijn vastgesteld

Waterschap Limburg werkt nog aan één nieuwe waterschapsverordening die van kracht wordt op het moment dat de nieuwe Omgevingswet in werking treedt.

Uit de leggerkaart Zuid Limburg (volgens de website van Waterschap Limburg) blijkt dat het plangebied niet gelegen is binnen een aandachtsgebied (meanderzone of inundatiegebied van de Roer).

De 'Keur' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhouds- stroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunningverlening.

Hydrologisch neutraal bouwen

Hydrologisch neutraal bouwen is overgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar het voor staat en welke maatregel er nodig is om hieraan te voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

De realisatie van nieuw verhard oppervlak en afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit betekent dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft.

Het beleid van het waterschap is om zo mogelijk 100% van het verhard oppervlak af te koppelen en het schone regenwater te infiltreren in de bodem. De volgende stap is het bergen van water. Pas wanneer vasthouden en bergen niet mogelijk is kan gekozen worden voor afvoeren. De keuze van voorziening moet uiteraard afgestemd zijn op de kenmerken van de ondergrond.

Getoetst wordt aan het principe “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of het infiltreren van water in de bodem en past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewater- als grondwatersysteem. Als niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt. Het gaat hier dan om een voorziening die ervoor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

Gemeentelijk rioleringsplan

De gemeente Roerdalen neemt deel aan het samenwerkingsverband Afvalwaterketen Limburgse Peelen. Doel is om binnen de afvalwaterketen kwetsbaarheid te verminderen, kwaliteit te verbeteren en kosten(stijging) te verlagen.

In het Afvalwaterplan Limburgse Peelen zijn de ambities weergegeven. De gezamenlijke gemeenten hebben ambities op het gebied van stedelijk afvalwater (inzameling, transport en zuivering), afvloeiend hemelwater en grondwater.

Het gemeentelijk rioleringsplan verantwoordt aan de inwoners van Roerdalen de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied en bevat de geplande activiteiten voor het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.

Afvalwater is niet alleen afval, maar bevat ook grondstoffen en energie. Om benutting daarvan mogelijk te maken wordt gestreefd naar zoveel mogelijk scheiding aan de bron van de componenten van stedelijk afvalwater. Voor de toekomst wordt waar mogelijk decentrale zuivering overwogen in plaats van de huidige centrale, zolang dit duidelijk aanwijsbare voordelen biedt.

Voor het omgaan met hemelwater wordt zoveel mogelijk de voorkeursvolgorde uit de Wet milieubeheer gehanteerd. Men gaat door met afkoppelen, vanwege de grotere mogelijkheden om het hemelwater te hergebruiken, omdat dit het bestaande systeem ontlast (waardoor de gevolgen van klimaat- verandering makkelijker te verwerken zijn) en zodat de stroom stedelijk afvalwater meer geconcentreerd raakt, wat voordelig is bij het terugwinnen van grondstoffen. De particulier heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid. Inzet is een doelmatige, robuuste en flexibele inrichting van het openbare hemelwaterstelsel, zodat bijsturing ook later nog mogelijk blijft.

De gemeente accepteert hinder door water op straat. Huishoudelijk afvalwater op straat wordt zo veel mogelijk voorkomen, net als schade door afvloeiend hemelwater.

In Roerdalen kent men (nog) geen problemen met grondwater. In de samenwerking wordt grondwaterbeleid ontwikkeld.

De wijze van omgaan met hemelwater en afvalwater wordt in deze paragraaf verantwoord.

4.13.2 Watertoets

Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke water-adviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.

De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Concreet betekent de invoering van de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen.

Niet alle ruimtelijke plannen behoeven de watertoets te doorlopen. Daartoe heeft het waterschap een stroomschema, met daarbij behorende notitie ondergrens, opgesteld waaruit het toepassingsbereik van de watertoets blijkt.

Het watertoetsloket hanteert een ondergrens voor kleine plannen zonder waterbelang; deze hoeven niet aan het loket te worden voorgelegd voor advies. De voorwaarden voor deze ondergrens zijn dat het plangebied niet groter is dan 2.000 m2 en er geen directe waterbelangen zijn (er is bijvoorbeeld geen primair water in of nabij het plangebied en er vindt geen lozing of diepte-infiltratie plaats).

De planontwikkeling zal voldoen aan de basisprincipes van het waterbeleid op de diverse overheidslagen. Daarbij staan met de name de volgende twee tritsen centraal:

  • vasthouden – bergen – afvoeren (waterkwantiteit);
  • voorkomen – scheiden – zuiveren (waterkwaliteit).

Om aan beide tritsen tegemoet te komen is het uitgangspunt bij nieuwe ontwikkelingen om hemelwater af te koppelen van afvalwater en gescheiden af te voeren. Aan deze voorwaarde kan invulling gegeven worden in de planontwikkeling.

Deze waterparagraaf is tot stand gekomen met een werkwijze volgens de Handreiking Watertoets. Er wordt gewerkt op basis van documenten die zijn vastgelegd met instemming van het Waterschap Limburg, de provincie en gemeente.

Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet.

4.13.3 Waterhuishoudkundige en civieltechnische aspecten

Bestaande situatie

Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van Roerdalen aan de Paalderweg. In de huidige situatie is het plangebied waar de planontwikkelingen (aanleg terras en parkeervoorzieningen) grotendeels onverhard.

Het plangebied is niet gelegen binnen een grondwaterbeschermingsgebied, maar wel binnen een boringsvrije zone (Roerdalslenk II). Binnen deze zone is een aantal activiteiten in principe niet toegestaan tenzij de provincie hiervoor een beschikking afgeeft. Het gaat dan onder andere om het doorboren en ontgraven van de bodem. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen wordt getoetst aan deze eis.

In het plangebied is bovendien geen oppervlaktewater aanwezig en er liggen geen droge of natte ecosystemen.

Toekomstige situatie

In de nieuwe situatie wordt in het plangebied voorzien in de aanleg van een terras en parkeervoorzieningen op het noordelijk terreingedeelte. Het terreingedeelte waar het zuidelijk gesitueerde terras komt is in de bestaande situatie al semi verhard (grindstructuur), waarbij geen lozingen op het oppervlaktewater plaatsvinden. Er is sprake van een toename van het verhard oppervlak (minder dan 2.000 m2).

Aangenomen wordt dat in onderhavige situatie het water direct infiltreert in de gronden van het perceel waar de desbetreffende ruimtelijke ontwikkeling betrekking op heeft en/of afvloeit naar de reeds bestaande voorzieningen voor regenwaterafvoer.

Om voldoende te kunnen infiltreren op eigen terrein, kan bij de aanleg van parkeervoorzieningen gekozen worden voor een water passerende of waterdoorlatende verharding dan wel rekening houdende met de grondwaterstanden ter plaatse en de doorlatendheid van de bodem, voor zover noodzakelijk ondergrondse infiltratievoorzieningen (grindkoffer of infiltratiekratten).

Er worden voor de realisatie van de planontwikkelingen in het plangebied geen watergangen gedempt.

4.13.4 Waterkwaliteit

Grondwater

Voeding van het grondwater in het plangebied geschiedt door infiltratie van regenwater en door toestroming vanuit het regionale watersysteem. De ontwatering van het gebied geschiedt door ondergrondse afstroming naar oppervlaktewater. Daarnaast is het projectgebied onderdeel van het regionale systeem: zoals grondwater het gebied instroomt, zo stroomt grondwater het gebied ook uit. Onttrekkingen van grondwater vindt niet plaats.

Oppervlaktewater

In of nabij het projectgebied is géén oppervlaktewater aanwezig.

Hemel- en afvalwater

Bij nieuwe ontwikkelingen hebben het waterschap en de gemeente Roerdalen als doel om 100% van het verharde oppervlak niet aan te sluiten op de riolering. Dit betekent dat hemelwater op eigen terrein in een eigen voorziening dient te worden geborgen. Om dit te bereiken zonder te vaak overlast te veroorzaken dient voldoende opvangcapaciteit aanwezig te zijn voor een neerslaggebeurtenis van eens per 25 jaar (T=25). Dit is in het beheersgebied van waterschap Limburg 35 mm in 45 minuten. Daarnaast wordt getoetst of een neerslaggebeurtenis van eens per 100 jaar (T=100) geen wateroverlast

veroorzaakt. T=100 komt overeen met 45 mm in 30 minuten. Voor de leegloop van buffers wordt de regel gehanteerd dat ze in principe binnen 24 uur geledigd zijn en weer beschikbaar zijn voor een volgende neerslaggebeurtenis. Wanneer de buffer voorzien is van een afvoer naar oppervlaktewater, dient de afvoercapaciteit te zijn afgestemd op de afvoercapaciteit van het ontvangende oppervlaktewater.

De hemelwatervoorzieningen voor de planontwikkeling worden gedimensioneerd op het nieuwe verhardingsoppervlak (terreinverharding) binnen het plangebied. De infiltratievoorzieningen worden zodanig gedimensioneerd dat ook bij extreme buien geen wateroverlast optreedt. Het noordelijk deel van het plangebied biedt ruimte om de gewenste dimensionering op te vangen.

Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.

Wateroverlast als gevolg van hemelwater is in de bestaande situatie niet aan de orde en zal ook in de toekomstige situatie niet aan de orde zijn.

Het huishoudelijk afvalwater is en blijft aangesloten op de gemeentelijke riolering.

Rekening moet gehouden worden met de gemeentelijke uitgangspunten zoals opgenomen in het Gemeentelijk Rioleringsplan. Huishoudelijk afvalwater dat vrijkomt bij de toekomstige bebouwing zal, net als in de huidige situatie, onder vrij verval, afgevoerd moeten worden naar het gemeentelijke vuilwaterstelsel op dezelfde locatie of in de directe nabijheid, waar thans geloosd wordt. Wijzigingen in de aansluiting dienen overlegd te worden met de rioolbeheerder, gemeente Roerdalen. Dit valt echter buiten de scoop van de watertoets en zal in het civieltechnische traject opgepakt moeten worden.

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.

Er zal geen sprake van een buitengewone (afval)waterlozing.

Beoordeling

Het regenwater dat op de terreinverharding valt, stroomt af naar de riolering en infiltreert in de bodem. De riolering in het gebied bestaat uit een gemengd rioolstelsel waarbij regenwater en afvalwater gezamenlijk in een riool wordt ingezameld. Overig regenwater infiltreert, afhankelijk van de doorlatendheid, in de bodem. Verdamping wordt in dit project buiten beschouwing gelaten.

Conclusie

Als gevolg van onderhavige ontwikkeling treden er geen negatieve effecten op met betrekking tot de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse en staat het aspect water de uitvoering van de planontwikkelingen niet in de weg. De voorgestane planontwikkeling zal geen belemmeringen opleveren ten aanzien van het aspect waterhuishouding. Eventuele noodzakelijk maatregelen zijn ter plaatse te treffen.

4.14 Beoordeling M.e.r.

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.- (beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten.

Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Beoordeling

Het plangebied is gesitueerd in het buitengebied van Roerdalen (noordelijk deel van het gehucht Holst). Binnen het plangebied wordt de ontwikkeling van horecavoorziening (restaurant) voorgestaan.

Het juridisch-planologisch realiseren/mogelijk maken van deze functies is getoetst aan activiteiten uit de Bijlage bij het Besluit m.e.r. en ligt ver onder de opgenomen drempelwaarden.

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.

Onderhavig plangebied ligt niet ligt in of nabij een dergelijk te beschermen gebieden zoals blijkt uit paragraaf 4.6 van dit hoofdstuk. Uit de beschouwing van de verschillende milieueffecten blijkt dat bij uitvoering van de voorgestane planontwikkelingen er geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.

Conclusie

Het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische Opzet

5.1 Inleiding

5.1.1 Algemeen

Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.

5.2 Bestemmingsplan

5.2.1 Planmethodiek

Het voorliggende bestemmingsplan is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied door voor de gronden een bestemming aan te wijzen. Het juridische bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (plankaart) in samenhang met de regels. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast. Bij de regels zijn bijlagen gevoegd:

  • bijlage 1 : Staat van horeca-activiteiten;
  • bijlage 2 : LKM+

Daarnaast bevat het bestemmingsplan een toelichting.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere eisen regeling.

De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels.

De wijze van bestemmen volgt uit het gemeentelijke handboek en de standaardregels en het vigerende bestemmingsplan voor het buitengebied.

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het bestemmingsplan.

5.2.2 Toelichting

De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.

5.2.3 Verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen.
De juridische betekenis van de bestemming en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels.

Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een topografische ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi.

Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0051.png"

Afbeelding 5.1 : verbeelding

5.2.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

Inleidende regels

De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels.

Begripsbepalingen (Artikel 1 Begrippen)

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in het SVBP en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen. Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen.

Wijze van meten (Artikel 2 Wijze van meten)

Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de wijze van meten worden in de SVBP2012 regels gegeven, welke in het plan letterlijk zijn overgenomen.

Bestemmingsregels

Algemeen

Per bestemming die op de verbeelding wordt gebruikt worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemming ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels.

Van de gebruikte onderdelen volgt hieronder een korte toelichting.

Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s).

Bouwregels

In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals hoogtes en oppervlakten, situeringseisen en maximaal te bebouwen oppervlak.

Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van ontheffingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd doordat mogelijkheden worden geboden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze afwijkingen zijn niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking wordt aangegeven waarvan afwijking wordt verleend, de maximale afwijking die met de afwijking kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder afwijking wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor de specifieke bestemming. Indien afwijkingsbevoegdheden een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (algemene regels).

Specifieke gebruiksregels

In de Wet ruimtelijke ordening is het verboden gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. In specifieke gebruiksregels kunnen bepaalde functies nog concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik of toegelaten gebruik. Het gebruiksverbod is na inwerkintreding van de Wabo, in de Wabo geregeld. Het is dus niet noodzakelijk om dit door middel van het bestemmingsplan te regelen.

Bestemmingen

De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

Bestemming `Agrarische waarden - Landschapswaarden - 1´

Deze bestemming betreft de regeling zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Roerdalen - 2e herziening' en op maat toegesneden op onderhavig perceelsgedeelte in het plangebied.

In de bestemming wordt het toegestane grondgebruik en de bouwmogelijkheden en neven- en vervolgfuncties aangegeven. Binnen de bestemmingsomschrijving wordt aangegeven welke productietakken rechtstreeks zijn toegestaan. Binnen het toegekende bouwvlak dienen de bedrijfsgebouwen, de bijbehorende bouwwerken en de bouwwerken, geen gebouwen zijnde (met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen), te worden gesitueerd. Dit betekent dat ook paardenbakken binnen het bouwvlak moeten worden gesitueerd.

De bouwvlakken mogen, met inachtneming van de van toepassing zijnde bouwregels, volledig worden bebouwd.

In de flexibiliteitsbepalingen (afwijking van bouwregels en wijzigingsbevoegdheid) wordt als voorwaarde gesteld dat de ontwikkeling 'milieuhygiënisch inpasbaar' is.
Milieuhygiënisch inpasbaar is een verzamelbegrip voor verschillende aspecten.

In artikel 1 (begrippen) is een begrip opgenomen. Dit begrip luidt als volgt:
Een ontwikkeling is milieuhygiënisch inpasbaar indien is aangetoond dat:
- voor milieu gevoelige functies een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd;
- omliggende bedrijven niet onevenredige in hun activiteiten worden aangetast;
- er geen sprake is van significant negatief effecten op Natura 2000-gebied(en).
- nieuwe functies binnen de ecologische hoofdstructuur niet schadelijk zijn voor de natuur;
- bij het toestaan van nieuwe geluidsgevoelige functies voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden of vastgestelde hogere grenswaarde;
- bij het toestaan van nieuwe geurgevoelige functies voldaan wordt aan de wettelijke geurnormen of vastgestelde hogere geurnorm;
- er geen nieuwe kwetsbare objecten binnen 10-6-contour worden gerealiseerd;
- nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogelijk worden gemaakt indien hiertoe gewichtige redenen voor aanwezig zijn;
- de luchtkwaliteit geschikt is voor de gewijzigde functie;
- de toename verhard van oppervlak wordt gecompenseerd
- de capaciteit van de omliggende wegen voldoende is voor veilige afwikkeling van de verkeerstoename;
- de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie;
- er voldaan is aan de eisen die zijn gesteld in de in bijlage 2 opgenomen uitwerking van het kwaliteitsmenu.

Op de gronden is tevens een vergunningenstelsel van kracht met het oog op de te beschermen waarden. Met deze regels wordt het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bepaalde werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren die een aantasting van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden dan wel de cultuurhistorische waarde betekenen. Specifiek betreft het de landschappelijke openheid, de landschappelijke beslotenheid in de vorm van bossages, houtwallen en lanen en de geomorfologische waarden in de vorm van hoogterrassen en steilranden. Op dit vergunningenstelsel zijn enkele uitzonderingen van toepassing. Hieronder vallen bijvoorbeeld werken en werkzaamheden binnen het bouwvlak alsmede normaal onderhoud.

Naast afwijkingsregels zijn er ook wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen voor ontwikkelingen waarvoor een zwaarder afwegingskader geldt dan bij afwijken. Daarnaast gaat een wijzigingsbevoegdheid gepaard met een aanpassing van de verbeelding. Dit bestemmingsplan kent de volgende wijzigingsbevoegdheden:

  • vormverandering bouwvlak;
  • bouwvlakvergroting;
  • vervolgfuncties.

De voorwaarden waaraan voldaan moet worden alvorens gebruik gemaakt kan worden van de wijzigingsbevoegdheid staan in elke wijzigingsbevoegdheid zelf beschreven.

Bestemming `Recreatie - Verblijfsrecreatie - 1´

Binnen deze bestemming is verblijfsrecreatie met nachtverblijf toegestaan. De in het plangebied bestaande recreatievoorziening met bedrijfswoning, bedrijfsgebouwen en bijbehorende gebouwen valt binnen deze bestemming.

Binnen de bestemming zijn tevens, door middel van de functieaanduidingen, specifieke functies toegestaan. Het betreft de functies:

  • 'horeca': voor het uitoefenen van een restaurant uit categorie1b of 1c van de Staat van horeca-activiteiten (bijlage 1van de regels);
  • 'terras': een terras met terrasvoorzieningen behorende bij het restaurant;
  • 'parkeerterrein': parkeervoorzieningen behorende bij het horecabedrijf.

Op het perceel zijn ook toegestaan kampeerplaatsen voor tijdelijke kampeermiddelen, voorzieningen, zoals erven, tuinen, speelvoorzieningen, groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, overige parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, toegangswegen en in- en uitritten.

Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en de bouwhoogte van deze gebouwen mag niet meer bedragen dan aangegeven in de regels. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden afhankelijk van het type bouwwerk verschillende maximale bouwhoogten:

Bepaalde vormen van gebruik zijn niet toegestaan. Het betreft:

  • detailhandel in het kader van beroep- en bedrijf-aan-huis;
  • een permanente standplaats voor kampeermiddelen of stacaravans.

De onderlinge afstand tussen kampeermiddelen dient ten minste 5 meter te bedragen, met dien verstande dat deze afstand niet van toepassing is voor kampeermiddelen die aaneengeschakeld zijn. Onder bepaalde voorwaarden mag hiervan worden afgeweken (afwijkingsbevoegdheid).

Voorwaardelijke verplichting

In deze bestemming is gebruik gemaakt van een zogenoemde 'voorwaardelijke verplichting'. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak blijkt dat in een bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting, kan worden opgenomen. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging opdat verzekerd is dat de maatregelen om te komen tot een ruimtelijke kwaliteitsimpuls in de omgeving verzekerd zijn parkeervoorzieningen en terras uit het zicht waar mogelijk en gewenst. Deze maatregelen zijn (mits ruimtelijk relevant, niet geheel geborgd middels sectorale wetgeving of middels de privaatrechtelijke overeenkomst) als voorwaardelijke verplichting in de regels van het plan opgenomen.

Bestemming `Waarde - Archeologie 5'

Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.

Algemene regels

Onder de 'Algemene regels' zijn opgenomen de 'Anti-dubbeltelregel', en de overige 'Algemene regels' opgenomen.

Anti-dubbeltelregel

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

In dit artikel is een regeling opgenomen hoe om te gaan met bestaande afwijkingen en maatvoeringen.

Tevens is voorzien in een regeling ten aanzien van parkeren, om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losruimte.

Algemene gebruiksregels

Het gebruik of laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.

Algemene aanduidingsregels

In de 'algemene aanduidingsregels' zijn regels opgenomen over de gebiedsaanduiding: 'milieuzone - roerdalslenk II': in verband met bescherming van grondwaterwinning verbiedt deze regeling het oprichten of in exploitatie nemen van boorputten dieper dan 30 meter beneden het maaiveld.

Algemene afwijkingsregels

De algemene afwijkingen betreffen het beperkt overschrijden van bebouwingsgrenzen en het afwijken van maten tot een bepaald percentage, het toestaan van hogere erf- en terreinafscheidingen alsmede het toelaten van evenementen.

Overgangs- en slotregels

In de 'Overgangs- en slotregels' zijn het 'Overgangsrecht' en de 'Slotregel' opgenomen.

Overgangsrecht

In deze regels is het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, opgenomen.

Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.

5.3 Handhaving

5.3.1 Algemeen

Het gemeentebestuur wil maximaal dienstverlenend zijn, grenzen aangeven en de spelregels bewaken. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen.

De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate gebiedsgericht en staat dicht bij de burger. Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Roerdalen te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening, bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.

De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.

Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaven zijn duidelijke regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het buitengebied is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.

5.3.2 Handhaving voorliggend plan

Voorliggend bestemmingsplan bevat een actueel juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.

Leidend motief bij de toekenning van de bestemmingen is het antwoord op de vraag of de desbetreffende functie ter plaatse in ruimtelijk opzicht acceptabel is (ongeacht of een en ander in overeenstemming is met de voorgaande (nu nog vigerende) bestemmingsplannen en/of een en ander functioneert in overeenstemming met andere regelgeving, bijvoorbeeld milieuwetgeving, bouwverordening, algemene plaatselijk verordening etc.).

Er kan sprake zijn van het legaliseren van situaties die niet conform het vigerende bestemmingsplan zijn, maar uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar worden geacht. Dit zal betekenen dat in deze situaties te zijner tijd niet meer zal kunnen worden opgetreden op basis van het voorliggende bestemmingsplan.

De plicht tot handhaving van andere regelgeving (bijvoorbeeld milieuwetgeving) ter zake blijft uiteraard onverkort van kracht.

Er is in het voorliggende plan geen sprake van het wegbestemmen van bestaande functies, dus als er sprake is van het om redenen van een de goede ruimtelijke ordening toekennen van een bestemming die niet conform de bestaande situatie is. Dergelijke gevallen doen zich –voor zover uit onderzoek gebleken– met het voorliggende plan niet voor.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient verantwoord te worden dat de voorgestane planontwikkelingen in het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar zijn.

6.2 Exploitatieplan

Sinds de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 geldt de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan gelijktijdig met het vaststellen van een bestemmingsplan. Het exploitatieplan is een nieuw instrument voor de gemeente, primair gericht op kostenverhaal in het kader van de grondexploitatie.

Door middel van een exploitatieplan wordt het kostenverhaal verzekerd. Alleen als er sprake is van aangewezen bouwplannen, dient er een exploitatieplan opgesteld te worden. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van één of meer woningen;
  • de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functie ten minste 1.000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1.000 m².


Een exploitatieplan hoeft niet te worden opgesteld als het kostenverhaal van de grondexploitatie anderszins verzekerd is. Dit is het geval wanneer de gemeente de grond in eigendom heeft of met grondeigenaren een overeenkomst heeft gesloten.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt een horecavoorziening (i.c. een restaurant) met bijbehorende terrasfunctie en parkeerterrein mogelijk, wat in het geldende plan ter plaatse niet is toegestaan. Verder voegt het bestemmingsplan geen nieuwe functies toe en zijn de bestaande regels uit het vigerende bestemmingsplan van toepassing verklaard.

De gronden waarop de planontwikkeling wordt gerealiseerd zijn in eigendom van de initiatiefnemer. De kosten voor uitvoering van de voorgestane ontwikkelingen worden gedragen door de initiatiefnemer die daarvoor voldoende middelen ter beschikking heeft.

Kosten ten behoeve van nutsvoorzieningen en de inrichting van de openbare ruimte zijn er niet.

Aangezien de projectgronden in particulier eigendom zijn, zijn er naast de bouwkosten, geen andere kosten dan eventuele planschade en legeskosten.

Het bepalen van fasering en het stellen van locatie-eisen is niet noodzakelijk.

Voor dit project zullen de initiatiefnemer en de gemeente Roerdalen een anterieure overeenkomst afsluiten, waarin de eventuele kosten anderszins zijn verzekerd. Daarom is het niet noodzakelijk een exploitatieplan op te stellen.

6.3 Planschade

Door een gedeeltelijke herziening van het voor de gronden binnen het plangebied geldende bestemmingsplanregime bestaat de kans dat, door eigenaren van de gronden in de directe omgeving van het projectgebied, bij de gemeente op grond van artikel 6.1 van de Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. De kosten die samenhangen met deze tegemoetkoming in planschade, die mogelijkerwijs voortvloeit uit de realisering van voornoemd project, worden afgewenteld op de initiatiefnemer. Daartoe zal de gemeente een anterieure overeenkomst afsluiten met de initiatiefnemer.

Overigens is de kans op planschade gezien de aard/omvang van de voorgestane afwijking (toestaan van horecafunctie) in de planherziening niet zonder meer aannemelijk. Bovendien geldt, dat indien er sprake zou zijn van een mogelijke tegemoetkoming in planschade, soms een gedeelte van de schade of in sommige gevallen zelfs de gehele schade als gevolg van een planologische ontwikkeling voor rekening van de verzoeker om planschade blijft, aangezien er rekening gehouden moet worden met binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade (er geldt een standaardforfait normaal maatschappelijk risico van 2% - tweede lid van artikel 6.2 Wro).

Door de Afdeling is inmiddels een standaardoverweging ontwikkeld met betrekking tot de toepassing van het normaal maatschappelijk risico. Deze luidt als volgt. De vraag of schade als gevolg van een planologische ontwikkeling als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de Wro tot het normale maatschappelijke risico behoort, moet volgens de rechtspraak worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Van belang is onder meer of de planologische ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd waarmee de benadeelde rekening had kunnen houden in die zin dat de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop de ontwikkeling zich zou voordoen. In dit verband komt dan betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gevoerde planologische beleid past. Omstandigheden die verder van belang kunnen zijn, zijn de afstand van de locatie waar de ontwikkeling heeft plaatsgevonden tot de onroerende zaak van de aanvrager en de aard en de omvang van het door de ontwikkeling veroorzaakte nadeel.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Inleiding

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPPHT2017Paalder-VG01_0052.png"

Bovenstaand is de cyclus weergegeven die een bestemmingsplan zal doorlopen voordat deze definitief wordt vastgesteld en in werking zal treden. De cyclus start met de voorbereiding, die bestaat uit een wettelijk verplicht vooroverleg met overheidsinstanties (diensten van het Rijk en de provincie, het waterschap (watertoets) en eventueel buurgemeenten) en een inspraakronde (facultatief). Na het vooroverleg gaat het bestemmingsplan de ontwerpfase in. Hier start de formele procedure zoals beschreven in artikel 3.8 Wro in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het bestemmingsplan doorloopt formeel de volgende procedure:

Ontwerp:

- publicatie en terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan overeenkomstig afdeling 3.4

Awb en de Wro;

- gedurende deze terinzagelegging kan een ieder een zienswijze indienen bij de gemeenteraad.

Vaststelling:

- vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad;

- de provincie heeft de mogelijkheid om een reactieve aanwijzing te geven (dat gedeelte

waarvoor een reactieve aanwijzing is gegeven treedt niet in werking);

- publicatie en terinzagelegging van het vaststellingsbesluit en vastgestelde bestemmingsplan

gedurende de beroepstermijn.

Beroep (indien aan de orde):

- beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;

- inwerkingtreding: na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een

verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan).

7.2 Voorbereidingsprocedure

7.2.1 Wettelijk vooroverleg

Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, worden bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken bij het overleg conform artikel 3.1.1 Bro. Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende besturen van betrokken gemeenten, provincie en waterschappen en met diensten van het Rijk (indien aan de orde).

7.2.2 Inspraak

Gezien de geringe ruimtelijke impact van de planontwikkeling zal er geen inspraakprocedure worden opgestart. De planontwikkeling voorziet in een verandering van een deel van de gebruiksfunctie op het perceel. Een deel van de aanwezige verblijfsrecreatieve functie wordt opgeheven en daarvoor komt in de plaats een horecavoorziening in een bestaande bebouwing met een buitenterras. De veranderende omgevingsaspecten zijn gering en in het kader van een goede ruimtelijke ordening verantwoord. Het toepassen van inspraak wordt voor deze wijziging van de bestemming als niet doelmatig/effectief beschouwd.

Voor belanghebbenden in de directe omgeving bestaat wel de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure zienswijzen tegen de voorgenomen planontwikkeling in te dienen.

7.3 Wettelijke Procedure

7.3.1 Ontwerpbestemmingsplan

Op de voorbereiding van het besluit omtrent de aanpassingen is de in artikel 3.8 Wro geregelde procedure van toepassing, dat wil zeggen dat het ontwerp gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen vanaf 17 november 2017. Gedurende deze periode heeft eenieder zijn zienswijze kenbaar kunnen maken.

Er zijn in totaal 2 zienswijzen ontvangen tegen het ontwerbestemmingsplan. Deze zijn samengevat en van commentaar voorzien. Daarbij is aangegeven of de zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Alle indieners van een zienswijze hebben schriftelijk antwoord ontvangen.

Naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen is een wijziging in de regels aangebracht (opnemen van een voorwaardelijke verplichting in artikel 4.4 inzake het gebruik zoals bedoeld in artikel 4.1.d, 4.1.e en 4.1.f van de planregels). In de toelichting van het plan is bovendien nader ingegaan op het woon- en leefklimaat in relatie tot de zwarte bessenteelt van het agrarische bedrijf Holsterweg 4a te Posterholt.

Naast de aanpassingen naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen is ook een ambtshalve aanpassing doorgevoerd in het bestemmingsplan. De op de verbeelding abusievelijk opgenomen aanduiding 'agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen' behorende bij het van het ontwerpbestemmingsplan is verwijderd van de vast te stellen verbeelding.

Alle aanpassingen zijn in de 'Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen bestemmingsplan Paalderweg 2 - Posterholt' opgenomen. Deze nota is als bijlage 2 van de toelichting bij het plan gevoegd.

7.3.2 Vastgesteld bestemmingsplan

Binnen 12 weken na ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan stelt de gemeenteraad van Roerdalen het bestemmingsplan vast. De vaststelling van het bestemmingsplan dient in principe binnen 2 weken na de vaststelling bekend te worden gemaakt. Hierop zijn twee uitzonderingen. In de hieronder aangegeven gevallen mag het besluit tot vaststelling pas bekend gemaakt worden nadat 6 weken zijn verstreken:

  1. 1. Gedeputeerde Staten of de Inspecteur van VROM hebben een zienswijze ingediend en deze zienswijze is niet of niet volledig door de gemeenteraad meegenomen in het vastgestelde bestemmingsplan.
  2. 2. De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp van het bestemmingsplan -met uitzondering van het overnemen van de zienswijze van Gedeputeerde Staten of de Inspecteur van VROM- wijzigingen aangebracht.

Het plan is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van de gemeente Roerdalen op 7 juni 2018. Het vaststellingsbesluit van de gemeenteraad is met de daarbij behorende planstukken op www.ruimtelijkeplannen.nl gepubliceerd.

Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 1 Staat van Horeca-activiteiten

Bijlage 2 Lip Paalderweg 2 E.o.

Bijlage 2 LIP Paalderweg 2 e.o.

Bijlage 3 Kwaliteitsmenu

Bijlage 3 Kwaliteitsmenu

Bijlage 1 Wgh-indirecte Verkeershinder

Bijlage 1 WGH-indirecte verkeershinder

Bijlage 2 Nota Van Zienswijzen En Ambthalve Wijzigingen

Bijlage 2 Nota van zienswijzen en ambthalve wijzigingen