Aanwas
Bestemmingsplan - gemeente Roosendaal
Vastgesteld op 18-01-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 het plan
het bestemmingsplan 'Aanwas' met identificatienummer NL.IMRO.1674.2113AANWAS-0401 van de gemeente Roosendaal;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.5 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.6 bebouwingspercentage
het percentage van een bouwperceel of gedeelte daarvan, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.7 beperkt kwetsbaar object
-
verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare, dienst- en bedrijfswoningen van derden, sporthallen, zwembaden en speeltuinen;
-
kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet onder de definitie voor kwetsbare objecten vallen;
-
sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder de definitie voor kwetsbare objecten, onder d, vallen;
-
objecten die met de onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
-
objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
1.8 beschermingszone
zone ten behoeve van het onderhoud van een leiding.
1.9 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.12 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.13 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.14 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.15 bruto-bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van winkels, kantoren of bedrijven met inbegrip van daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;
1.16 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen, die goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit onder detailhandel wordt mede begrepen: een afhaalservice zonder de mogelijkheid om ter plaatse te consumeren;
1.17 garages en bergingen
een gebouw bedoeld voor de stalling van vervoermiddelen en voor de berging van niet voor handel en distributie bestemde goederen;
1.18 gebouw
een bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.19 geluidgevoelige functie
woningen en andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;
1.20 geluidzone-industrie
de zone, zoals bedoeld in artikel 52 en artikel 54 van de Wet geluidhinder;
1.21 gevel
zijde van een gebouw;
1.22 groepsrisico
de kans per jaar dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn;
1.23 groothandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of afleveren van goederen aan wederverkopers, instellingen, dan wel aan die personen, die deze goederen in een door hen gedreven onderneming of instelling bedrijfsmatig aanwenden, hieronder vallen zowel detail- als groothandel;
1.24 groothandel in smart- en growproducten
het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen de uitstalling ter verkoop, ter huur, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen die het maatschappelijk verkeer worden aangeduid als smart- en growproducten aan tussenhandelaren of verwerkende bedrijven die deze goederen kopen respectievelijk huren voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit met dien verstande dat het niet is toegestaan om in groothandel detailhandel te bedrijven;
1.25 growshop
een al dan niet zelfstandige ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen) voor psychotrope stoffen, aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Ook ruimten die een andere benaming hebben dan een growshop, maar waarin voornoemde activiteiten plaatsvinden, vallen onder het begrip 'growshop';
1.26 kantoor
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting kennelijk bestemd is voor het verlenen van diensten en/of het uitvoeren c.q. verrichten van handelingen, die een administratief karakter hebben dan wel handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven, al dan niet in rechtstreekse aanraking met het publiek;
1.27 kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.28 maaiveld
bovenkant van een terrein dat een bouwwerk omgeeft;
1.29 peil
-
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: - de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: - de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
-
indien in of op het water wordt gebouwd: - het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.30 plaatsgebonden risico
risico op een plaats buiten de inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is;
1.31 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.32 risicovolle inrichting
een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico cq. een risico-afstand moet worden aangehouden tot bij in het bestemmingsplan toegelaten kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten. Onder een risicovolle inrichting wordt in elk geval verstaan een waterstoftankstation.
1.33 ruimtelijke kwaliteit
de kwaliteit van de ruimte zoals bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot (zijdelingse) perceelsgrens
de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelscheiding van het bouwperceel;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk ten behoeve van railverkeer
vanaf bovenkant spoorstaaf tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde;
2.4 de breedte van bouwpercelen
tussen de zijdelingse perceelgrenzen van het bouwperceel in de naar de zijde van de weg gekeerde bestemmingsgrens;
2.5 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.6 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.7 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
2.8 lessenaarsdak
in afwijking van het bepaalde in de leden 2.2 en 2.6 wordt bij een woning met een lessenaarsdak het hoogste punt van het dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen construciedeel als goothoogte.
2.9 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.10 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.11 toepassing van maten
de in deze regels omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, schoorstenen, gasafvoer- en ontluchtingskanalen, antennes, balkons, galerijen, noodtrappen, luifels, liftkokers, afvoerpijpen van hemelwater, gevellijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels en dergelijke naar aard en omvang ondergeschikte bouwonderdelen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein - 2
3.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
bedrijven (industrieel, ambachtelijk, logistiek, dienstverlenend) voor zover deze voorkomen in categorie 3.1 en 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten alsmede groothandelsbedrijven;
-
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - waterstoftankstation' tevens voor een motorbrandstofuitgiftepunt voor een waterstoftankstation met bijbehorende voorzieningen;
-
bijbehorende voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van algemeen nut zoals verkeers-, groen-, water-, nuts- en daarmee vergelijkbare voorzieningen, waaronder voet- en fietspaden, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, straatmeubilair, abri's, kunstobjecten, transformatorhuisjes, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, bergbezinkbassins en retentievoorzieningen;
met dien verstande dat:
-
per bedrijfsvestiging het kantoorvloeroppervlak niet meer dan 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak mag bedragen tot een maximum van 1.500 m²;
-
binnen een risicocontour van PR 10-6/jaar veroorzaakt door een risicovolle inrichting, mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden opgericht.
3.2 bouwregels
3.3 afwijken van de bouwregels
3.4 specifieke gebruiksregels
3.5 afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Verkeer
4.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen met ten hoogste 2 keer 1 doorgaande rijstrook, opstelstroken en busstroken daar niet onder begrepen;
-
voet- en fietspaden;
-
parkeervoorzieningen;
-
beplantingen;
-
bermen;
-
watergangen en andere waterpartijen met de daarbij behorende voorzieningen zoals bruggen en duikers en daarmee vergelijkbare voorzieningen;
-
civieltechnische kunstwerken, zoals een brug, tunnel of viaduct of daarmee vergelijkbare voorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut zoals groen-, water-, nuts- en daarmee vergelijkbare voorzieningen, waaronder straatmeubilair, abri's, transformatorhuisjes, voorzieningen ten behoeve afvalinzameling, bergbezinkbassins en retentievoorzieningen;
-
geluidwerende voorzieningen en daarbij behorende beplantingen;
-
kunstwerken en kunstobjecten.
4.2 bouwregels
4.3 wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Leiding
5.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor voor aanleg en instandhouding van:
-
ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanning' een hoogspanningsleiding alsmede binnen de met deze dubbelbestemming aangegeven beschermingszone van 25 m aan weerszijden van de hartlijn van de leiding;
-
ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool', een rioolpersleiding ten behoeve van het transport van afvalwater met een diameter van1500 mm alsmede binnen de met deze dubbelbestemming aangegeven beschermingszone van 10 m aan weerszijden van de hartlijn van de leiding.
één en ander met de bijbehorende voorzieningen.
5.2 bouwregels
5.3 afwijken van de bouwregels
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behalve in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
-
ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen die ook buiten de bouwvlakken zijn toegestaan;
-
de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 1 meter onder peil.
7.2 Percentages
Een percentage, dat aangeeft hoeveel procent van een bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en bijbehorende bouwwerken. Bij het ontbreken van een percentage mag het bouwvlak volledig worden bebouwd, tenzij in Hoofdstuk 2 anders is bepaald.
7.3 Bestaande afstanden en nadere maten
7.4 Overschrijding bouwgrenzen
De aangegeven bouwgrenzen/voorgevellijn mogen/mag uitsluitend worden overschreden door:
-
tot gebouwen behorende stoepen, trappen- c.q. lifthuizen, hellingbanen, funderingen, entreeportalen, veranda's mits de overschrijding niet meer dan 2,50 m bedraagt.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Gebruik van gronden en bouwwerken
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 Geluidzone - industrie
9.2 Veiligheidszone - waterstoftankstation
9.3 Vrijwaringszone - buisleidingenstraat
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Afwijking bouwen
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woon- en milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, en tenzij daardoor belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, met een omgevingsvergunning afwijken van het in dit plan bepaalde:
-
ten aanzien van de plaats van de bebouwingsgrenzen, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van andere ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt;
-
in de artikelen 3 tot en met 5 ten aanzien van de genoemde maten, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10%;
-
in 7.1 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m onder peil onder de voorwaarden dat:
-
de waterhuishouding niet wordt verstoord;
-
geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, onder de voorwaarden dat:
-
bestemmingsgrenzen met niet meer dan 5 m mogen worden verschoven.
-
de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.
-
het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
11.2 Belangenprocedure bij de algemene wijzigingsregels
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan, dienen de procedureregels zoals opgenomen in 12.1 in acht te worden genomen.
11.3 Wijziging PR 10-6 contour
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het wijzigen van de PR 10-6 contour op de verbeelding, onder de voorwaarde dat:
-
uit een onderzoek blijkt dat de PR 10-6 contour een andere ligging heeft dan zoals op de verbeelding aangegeven.
Artikel 12 Algemene Procedureregels
12.1 Procedure wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen voornemens zijn gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid voor zover naar dit artikel wordt verwezen.
12.2 Procedureregels
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn gebruik te maken van een wijziging als bedoeld in 12.1 gelden hiervoor de volgende procedureregels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
en bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.2 Omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 13.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 13.1 met maximaal 10 %.
13.3 Uitzonderingen op het overgangsrecht bouwwerken
13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
13.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
13.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 13.4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
13.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in het 13.4 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer van een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
13.7 Uitzonderingen op het overgangsrecht gebruik
Lid 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
13.8 Hardheidsclausule
Voor zover van toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer personen, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Aanwas' van de gemeente Roosendaal.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van
De griffier, De voorzitter,
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De aanleiding tot het opstellen van dit bestemmingsplan is het voornemen van het bedrijf H2point tot het vestigen van een waterstof(tank)station in Roosendaal.
Het bedrijf H2point wil een bijdrage leveren om de opwarming van de aarde onder controle te houden en de gebrekkige luchtkwaliteit in (binnen)stedelijke gebieden te verbeteren. Het gebruik van waterstof kan daar een rol in spelen. Mobiliteit is één van de mogelijke toepassingen van waterstof, naast industrie en bebouwde omgeving. Bij mobiliteit speelt een ''Kip-ei'' probleem: voor vervoersmiddelen op waterstof-elektrisch zijn voldoende tankstations nodig, maar er zullen pas tankstations komen als er voldoende vervoersmiddelen in gebruik zijn. H2point wil zich inzetten voor een transitie naar duurzame (waterstof)mobiliteit. Daartoe wil men meewerken aan een landelijk dekkend netwerk van waterstofstations.
Voor de vestiging van het eerste waterstofstation heeft H2point gekozen voor Roosendaal. Men heeft daarvoor een perceel verworven op industrieterrein Borchwerf gelegen aan de snelweg A17.
1.2 Doel
De beoogde ontwikkeling van een waterstof(tank)station is niet mogelijk binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
Het doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een nieuw ruimtelijk en functioneel kader om het plan te kunnen realiseren. Voorliggende toelichting voorziet in de toetsing van het initiatief aan de planologische en milieu(-technische) wet- en regelgeving.
1.3 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt in de gemeente Roosendaal, binnen de bebouwde kom, aan de westzijde van de snelweg A17. Het plangebied beslaat de kadastrale percelen sectie A, nummers 4864, 4745 en 4862 (deels) en heeft een totale oppervlakte van circa 20.500 m2.
Van het hele plangebied heeft initiatiefnemer een oppervlakte van circa 2.800 m2 in eigendom verworven voor de oprichting van het waterstof(tank)station.
Luchtfoto met plangebied wit gearceerd
Luchtfoto met locatie waterstoftankstation (eigendom) rood omkaderd
1.4 Geldende Bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan 'Borchwerf II veld C en F', vastgesteld op 4 juli 2012. De twee noordelijke percelen hebben de bestemming 'bedrijventerrein -2'. Een zone in het zuidelijk gedeelte, dat onderdeel uitmaakt van de bestaande ontsluitingsweg, heeft de bestemming 'Verkeer'. Voor het gehele plangebied geldt de gebiedsaanduiding 'geluidzone – industrie'. Verder geldt de aanduiding 'bouwvlak' voor nagenoeg de gehele bedrijfspercelen.
Het noordelijk deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Leiding'. In dit noordoostelijk deel is door middel van een aanduiding een beperking aan het maximum bebouwingspercentage van het terrein gegeven.
In het bestemmingsplan is een motorbrandstoffenuitgiftepunt, zowel voor traditionele als alternatieve brandstoffen, enkel toegestaan waar dit specifiek op de verbeelding is aangeduid. Het plangebied kent deze aanduiding niet, waardoor de vestiging van een waterstof(tank)station op basis van het vigerende bestemmingsplan niet is toegestaan.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Borchwerf II veld C en F ' met plangebied aangegeven
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 zijn de relevante beleidskaders- en regels van de diverse overheden uiteengezet. Vervolgens is in hoofdstuk drie een beschrijving van het plangebied openomen. De omgevingsaspecten met betrekking tot de ontwikkeling worden in hoofdstuk 4 besproken. Hoofdstuk 5 bevat de visie op het plangebied; van randvoorwaarden tot ruimtelijke- en functionele inrichting. Hoofdstuk 6 bevat de juridische planbeschrijving, waarin met name de juridische aspecten van het bestemmingsplan worden beschreven. In hoofdstuk 7 wordt kort ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 8 wordt ingegaan op de procedurestappen van (voor)overleg en inspraak die ten aanzien van het plan worden doorlopen.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
Dit hoofdstuk gaat in op het beleid dat de verschillende overheden voor ruimtelijke ontwikkelingen hebben opgesteld. Ten eerste het rijksbeleid, vervolgens het provinciale beleid en tot slot het gemeentelijke beleid. De relevante beleidsstukken zijn beschreven, waarna is toegelicht welke/in hoeverre onderdelen hiervan betrekking op voorliggende ontwikkeling.
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Toetsingskader
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In deze structuurvisie schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 rijksdoelen geformuleerd:
-
de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
-
de bereikbaarheid verbeteren;
-
zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Beoordeling
De structuurvisie benoemt uitsluitend rijksdoelen en nationale belangen. De (boven) lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen de provinciale kaders. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, heeft het Rijk een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Conclusie
De ladder voor duurzame verstedelijking dient doorlopen te worden bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit is het enige onderdeel dat relevant is voor voorliggende locatieontwikkeling en wordt in de volgende paragraaf beschreven.
2.1.2 Besluit ruimtelijke ordening
Toetsingskader
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Per 1 juli 2017 is het besluit ruimtelijke ordening geactualiseerd. In de nieuwe 'ladder' is vastgelegd dat een bestemmingsplan dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient het bestemmingsplan te voorzien in een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De ladder hoeft alleen te worden doorlopen indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Art 1.1.1 van het Bro beschrijft een stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Om te bepalen of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, dient te worden beoordeeld of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte.
Beoordeling en conclusie
Van een nieuw beslag op de ruimte is sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing of intensiever gebruik mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologisch regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Dit plan houdt in de toevoeging van een functieaanduiding aan een reeds bestemde bedrijfsbestemming met een aangeduid bouwvlak. Er wordt derhalve niet meer bebouwing of een intensiever gebruik mogelijk gemaakt. Er is geen sprake van een nieuw beslag op de ruimte en derhalve geen nieuwe ontwikkeling als bedoeld in het Bro.
Een nadere verantwoording in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking is voor dit plan niet nodig.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant', Visie op de Brabantse leefomgeving
Toetsingskader
De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. De wet regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De provincie wil alvast gaan werken volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet. Daarom is in december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Beoordeling
Dit plan levert zowel een bijdrage aan de noodzakelijke energietransitie als aan het meer concurrerend en duurzaam maken van de Brabantse economie. Immers, dit plan waarmee de vestiging van een waterstoftankstation mogelijk wordt gemaakt, levert een bijdrage aan de transitie naar een duurzame waterstofmobiliteit doordat een bouwsteen wordt geleverd voor een landelijk dekkend netwerk van waterstofstations.
2.2.2 Structuurvisie ruimtelijke ordening - Partiele herziening 2014
Toetsingskader
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 7 februari 2014 de partiële herziening 2014 van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 (hierna: de structuurvisie) vastgesteld. Deze structuurvisie is opgebouwd uit twee onderdelen. In onderdeel A wordt de kern van de visie verwoord op ruimtelijke ontwikkelingen van Noord-Brabant. Het landschap en de wijze waarop dit moet worden versterkt, staan in dit onderdeel voorop. Deel B beschrijft de wijze waarop de provincie de visie uitwerkt in vier robuuste ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.
Beoordeling
Het plangebied ligt volledig in de stedelijke structuur, meer in het bijzonder het deel daarvan dat is aangeduid als stedelijk concentratiegebied. In deze gebieden wordt het merendeel van de verstedelijkingsopgaven opgevangen.
Dit plan waarbij een tot op heden onbenut perceel op een bestaand en als zodanig bestemd bedrijventerrein wordt benut voor een waterstoftankstation, is in overeenstemming met het bepaalde in de structuurvisie.
Conclusie
De ontwikkeling past binnen het beleid van structuurvisie. In de Verordening ruimte is dit beleid verder uitgewerkt in bindende regels die in acht genomen moeten worden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Hierop wordt in de volgende paragraaf nader ingegaan.
2.2.3 Verordening ruimte Noord-Brabant (geconsolideerde versie 2019)
Toetsingskader
Provinciale Staten hebben in juli 2015 de Verordening ruimte 2014 geheel opnieuw vastgesteld. De laatste wijziging van de Verordening is in januari 2019. In de tussentijd is tevens de naam gewijzigd in 'Verordening ruimte Noord-Brabant' (hierna: de verordening). De verordening is één van de instrumenten die de provincie kan inzetten om de doelen uit de Structuurvisie RO (SVRO) te realiseren. De gemeenteraad moet bij het vaststellen van een bestemmingsplan of bij het verlenen van een omgevingsvergunning de regels uit deze verordening toepassen.
De verordening onderscheidt vier structuren (gekoppeld aan de Structuurvisie RO) die Brabant dekkend zijn. Ieder ruimtelijk oppervlak in Brabant valt onder één van deze structuren en kan niet onder meerdere structuren tegelijk vallen. Per structuur is uitgewerkt welke functies, onder welke voorwaarden, ontwikkeld kunnen worden. Aanvullend zijn er 25 aanduidingen in de verordening opgenomen. Deze aanduidingen kunnen over één of meerdere structuren heen liggen.
Beoordeling
Het plangebied ligt volledig binnen de structuur 'bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'. Het beleid van de provincie is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan.
Hoofdregel van het beleid is dat stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in beginsel vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.
Dit plan waarbij een waterstoftankstation wordt gevestigd op een tot op heden onbenut perceel op een bestaand en als zodanig bestemd bedrijventerrein, is in overeenstemming met het bepaalde in de verordening
Uitsnede Integrale plankaart, plangebieden weergegeven in rood
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de regels die in de verordening zijn gesteld.
2.2.4 Concept Interim Omgevingsverordening
Toetsingskader
Op 10 september 2019 hebben Gedeputeerde Staten het concept van de Interim omgevingsverordening vastgesteld en aangeboden aan Provinciale Staten. De besluitvorming over de Interim omgevingsverordening heeft op 25 oktober 2019 plaatsgevonden.
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In principe zijn de huidige regels gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau.
De beleidsneutrale omzetting betekent niet dat er helemaal geen wijzigingen ten opzichte van de huidige verordeningen zijn verwerkt. De wijzigingen zijn in de toelichting van de verordening toegelicht en zijn schematisch weergegeven in het Nu-Straks overzicht, dat als bijlage in de toelichting is opgenomen.
Op hoofdlijnen gaat het om:
-
een meer gebruikersvriendelijke opbouw met regels die per gebruikersgroep (burgers en bedrijven, gemeenten, waterschap) bij elkaar staan en minder bijlagen;
-
aanpassingen waardoor de regels beter passen in het systeem van de omgevingswet, bijvoorbeeld voor de grondwaterbeschermingsgebieden;
-
aanpassingen vanwege de vastgestelde omgevingsvisie, zoals de nieuwe manier van samenwerken en meer inzet op omgevingskwaliteit.
Beoordeling
In de Interim omgevingsverordening is het plangebied aangeduid als 'stedelijk gebied'. Dit betreft dus geen verandering ten opzichte van hetgeen bepaald in de Verordening ruimte.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de regels die in de Interim omgevingsverordening zijn gesteld.
2.3 Beleid Waterschap
Het plangebied behoort tot het beheergebied van het waterschap Brabantse Delta. Dit waterschap zorgt voor veilige dijken en kades, zuivert rioolwater, verbetert en bewaakt de kwaliteit van het oppervlaktewater en regelt de hoogte van het water in Midden- en West-Brabant. Bij de uitvoering van deze taken werkt het waterschap samen met inwoners, agrariërs, bedrijven, de gemeenten en anderen. Hierbij houdt het rekening met de belangen van de samenleving en bereid het zich voor op toekomstige ontwikkelingen.
Keur Waterschap Brabantse Delta 2015
De keur van het waterschap is een verordening met wettelijke voorschriften die gelden voor alle oppervlaktewaterlichamen en keringen, op het gebied van waterkwantiteit en –kwaliteit, die in beheer zijn bij het waterschap. De keur is een aanvulling op de Waterwet met verschillende gebods- en verbodsbepalingen. Bij het beoordelen van vergunningaanvragen hanteert het waterschap beleidsregels, waaronder de Beleidsregels voor waterkering, waterkwantiteit en grondwater (2016). Hierin staat aangegeven in welke situaties een watervergunning kan worden verleend, waarop een aanvraag wordt getoetst en welke voorwaarden aan de watervergunning worden verbonden.
Zo zijn er regels met betrekking tot:
-
handelingen in waterkeringen en de daarbij behorende beschermingszones;
-
handelingen in rivieren, beken en sloten en de daarbij behorende onderhoudsstrook;
-
waterstaatkundige werken als gemalen, sluizen, stuwen et cetera;
-
de scheepvaart;
-
uitbreidingen met een toename van > 2.000 m2 verhard oppervlak.
Op planniveau is het van belang om rekening te houden met eventuele compensatie voor de uitbreiding van verhard oppervlak. Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.6 van de Keur, voor het afvoeren van hemelwater via toename verhard oppervlak of door afkoppelen van verhard oppervlak, naar een oppervlaktewaterlichaam voor zover:
-
Het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m2 is, of;
-
De toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m2 is, of;
-
De toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
-
De toename van verhard oppervlak groter dan 2.000 m2 tot en met 10.000 m2 is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale compensatie conform de rekenregel: benodigde compensatie (in m3 ) = toename verhard oppervlak (in m2 ) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)
De voorziening voldoet aan de volgende eisen:
-
De bodem van de voorziening ligt boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG);
-
De afvoer uit de voorziening vindt plaats via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van minimaal 4 cm te hebben;
-
Daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om beschadiging van het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen.
Waterbeheerplan 2016-2021
In het Waterbeheerplan staan doelen en maatregelen voor de periode van 2016 tot en met 2021. Ook beschrijft het waterschap hoe ze inspeelt op de veranderende omstandigheden, zoals het klimaat. In vijf jaar tijd kan er veel veranderen. Daarom controleert het waterschap tijdens de planperiode regelmatig of doelen en maatregelen nog steeds goed gekozen zijn of dat aanpassing nodig is. Het Waterbeheerplan geeft de basis voor dit continue proces van plannen.
Het plan is opgezet vanuit de maatschappelijke toegevoegde waarde van het waterbeheer. Bij de beschrijving van de doelen van het waterbeheer komen de volgende invalshoeken aan bod:
-
Risico's beheersen: Het werk van het waterschap is gericht op het beheersen van risico's voor de mensen, de bedrijven en het (water)milieu en zo de kwaliteit van leven te behouden en waar nodig te verbeteren voor de huidige en toekomstige generaties. Deze invalshoek gaat - 24 - uit van de huidige gebruiksfuncties en van de gemaakte afspraken over acceptabele risico's (vastgelegd in wet- en regelgeving of in convenanten).
-
Duurzame ontwikkeling: Het waterbeheer is ook gericht op het ondersteunen van een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. Het gaat dan om het gebruik van de openbare ruimte en economische en natuurontwikkelingen. Werken aan een robuust beheer van het watersysteem en de afvalwaterketen is van toegevoegde waarde voor al deze ontwikkelingen.
-
Maatschappelijk verantwoord en vernieuwend: Er zijn diverse maatschappelijke ontwikkelingen die om verantwoorde keuzes vragen. Dit plan geeft aan welke rol het waterschap kiest in verschillende maatschappelijke thema's, zoals energie en de ontwikkelingen in de gezondheidszorg. Ook wil het waterschap de maatschappelijke betrokkenheid vergroten.
-
Effectief en efficiënt: Het waterschap streeft naar een goede kwaliteit van het werk tegen zo laag mogelijke kosten en een minimale kwetsbaarheid. Samenwerking met diverse partnerorganisaties en het stimuleren van initiatieven van burgers en ondernemers zijn daarbij van groot belang.
De langetermijnstrategie uit het voorgaande beheerplan wordt voortgezet voor de verschillende thema's, zoals waterkwaliteitsverbetering, vermindering van de kans op wateroverlast en verdrogingsbestrijding. Daarnaast geven diverse ontwikkelingen aanleiding tot nieuwe accenten, waaronder het Deltaprogramma.
Nieuwe accenten in het plan zijn:
-
de versterking van de primaire en regionale keringen (de dijken langs de Rijkswateren en langs de regionale rivieren);
-
inzet op waterbewustwording van watergebruikers: het waterschap wil investeren in het vergroten van inzicht in eigen handelingsperspectief;
-
helder zijn over de beperkingen en mogelijkheden die er vanuit het watersysteem zijn voor de gebruiksfuncties;
-
een meer integrale, gebiedsgerichte uitvoeringsstrategie (combineren van optimaliseren peilbeheer en inrichtingsmaatregelen);
-
dynamisch waterbeheer: flexibel beheer op basis van actuele informatie over de situatie in het gebied en de regionale verschillen daarin.
Anders dan het vorige waterbeheerplan beschrijft dit plan niet alleen het beheer van het watersysteem, maar ook het beheer van de zuiveringen en de bijbehorende transportstelsels. De algemene term 'waterbeheer' kan daarbij dus breed worden opgevat. Via het uitvoeren en opstellen van een watertoets worden de diverse beleidskaders gewaarborgd. Ook voor het onderliggende plan is een watertoets uitgevoerd.
Toetsing
In de huidige planologische situatie is het mogelijk maximaal 80% van een bouwperceel te bebouwen. Dit plan maakt het mogelijk een perceel op een bestaand en als zodanig bestemd bedrijventerrein te benutten voor een waterstoftankstation. Er wordt niet beoogd een wijziging aan te brengen in de maximale hoeveelheid verhard oppervlak door de afmetingen van het bouwvlak te wijzigen. Het plan heeft dan ook geen invloed op de waterhuishouding ter plaatse. Voor een nadere beschrijving zie paragraaf 4.10 van deze toelichting.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Structuurvisie Roosendaal 2025
Toetsingskader
Op 10 juli 2012 is de gemeentelijke structuurvisie Roosendaal 2025 vastgesteld. Hierin is het plangebied en de omgeving ervan aangeduid als bedrijventerrein.
De gemeente geeft in de structuurvisie aan dat voor haar het handhaven en uitbouwen van een diverse en flexibele economie een belangrijke opgave is. Verder ziet zij het als haar verantwoordelijkheid om de kwaliteit en de effectiviteit van het gebruik van de bestaande bedrijventerreinen te optimaliseren en de lokale bedrijven te faciliteren in hun ontwikkeling. Daarnaast heeft Roosendaal een regionale taak in het accommoderen van nieuwe bedrijvigheid en het benutten van de strategische ligging met multimodale ontsluiting. Een doel is de bestaande bedrijventerreinen intensiever te gebruiken.
Roosendaal is sterk op het gebied van transport en distributie, waarbij de ambitie is deze kwaliteit verder uit te bouwen.
Beoordeling
Dit plan waarbij een tot op heden onbenut perceel op een bestaand en als zodanig bestemd bedrijventerrein wordt ingevuld met een waterstoftankstation, past binnen het gemeentelijk beleid. Immers wordt een bijdrage geleverd aan het uitbouwen van gemeentelijke positie op het gebied van transport en distributie. Ook draagt het plan bij aan het behalen van de doelstelling om bestaande bedrijventerreinen optimaal te gebruiken.
Conclusie
De planontwikkeling past binnen de kaders van de gemeentelijke structuurvisie.
2.4.2 Actieplan Roosendaal Futureproof 2017-2021
Toetsingskader
De gemeente Roosendaal heeft met het actieplan Roosendaal Futureproof (2017- 2021) concrete stappen beschreven om haar duurzame ambities om te zetten naar daden en resultaten. De duurzame plannen zijn per thema gerangschikt. Per thema zijn een visie en prioriteiten geformuleerd en een concreet actieplan.
Voor het thema mobiliteit, is als onderdeel van de visie geformuleerd dat verkeer 'schoner, stiller en zuiniger' dient te worden. Eén van de concrete acties die daarbij horen is dat onderzocht dient te worden welke mogelijkheden er zijn voor het faciliteren van de aanleg van een waterstofstation op Borchwerf.
Beoordeling
Dit plan voorziet in de vestiging van een waterstoftankstation op het bedrijventerrein Borgwerf. Het plan speelt dus in op de vragen en ambities die voortkomen uit het Actieplan Roosendaal Futureproof.
Conclusie
De planontwikkeling past binnen de kaders van het actieplan Roosendaal Futureproof 2017-2021.
Hoofdstuk 3 Beschrijving Plangebied
3.1 Historische Analyse Van Het Gebied
Tot ver in de 20ste eeuw kende het gebied Borchwerf een agrarische inrichting. De oude landwegen verdwenen geleidelijk door de vanuit het zuiden oprukkende industrialisering, vooral vanaf de jaren '60 van de 20ste eeuw. Thans heeft alleen het gebied te noorden van Borchwerf, de omgeving van de Kapelberg/Kapelweg, zijn landelijke karakter behouden. De rest van het gebied is vrijwel geheel ingevuld met bedrijven en industrie als gevolg van de stedelijke ontwikkeling van Roosendaal. Voor de daarmee samenhangende uitbreiding van de bedrijvigheid werd bedrijventerrein Borchwerf aangelegd. Uitbreidingen hiervan waren nodig, om ook ruimte te kunnen bieden aan grootschaligere bedrijfsontwikkelingen.
Borchwerf II -vroeger Borchwerf Noord genoemd- is het meest noordelijk deel van Borchwerf en bestaat uit het gebied tussen de Gastelseweg (oostzijde), Stepvelden (westzijde), de A17 (noordzijde) en het meest noordelijke stuk van de weg Borchwerf (zuidzijde). Borchwerf II met de velden A,C,(Halderberge), F (grotendeels Halderberge) en C (Roosendaal) is de afgelopen jaren tot ontwikkeling gebracht.
3.2 Ruimtelijke Analyse Van Het Gebied
De ontwikkeling van Borchwerf II omvat in totaal zo'n 250 ha. Daarvan is ruim 140 ha uitgeefbaar gebied. De verkaveling en uitgifte van de gronden is inmiddels in volle gang.
3.2.1 Stedenbouwkundige analyse
In algemene zin wordt het overgrote deel van Borchwerf, dat vanaf de jaren zestig/zeventig van de vorige eeuw tot ontwikkeling is gebracht, gekenmerkt door vrijstaande grootschalige gebouwen in een vaak rationeel verkavelingspatroon met een op de functie gerichte zonering. Het ruimtelijk beeld wordt vaak bepaald door opslag van goederen en grootschalige parkeervoorzieningen. In de gebieden is over het algemeen maar in beperkte mate groen aanwezig. De bouwmassa en -hoogte vertonen een grote variatie; bouwhoogten kunnen variëren van 5 tot 25 meter. De vormgeving is sober en wordt gekenmerkt door een functionele en industriële uitwerking. Over het algemeen prevaleert de functie boven het uiterlijk.
De ontwikkeling van Borchwerf II omvat in totaal zo'n 250 ha. Daarvan is ruim 140 ha uitgeefbaar gebied. Hiervoor is een beeldkwaliteitsplan vastgesteld.
In veld D is ruimte gevonden voor kleinere kavels waar in veld C primair grote kavels zijn opgenomen die geschikt zijn voor de bovenregionale opvang. Voorliggend plangebied maakt onderdeel uit van veld C.
Met Borchwerf II is gestreefd naar duurzaamheid. Voor een optimale integratie van duurzaamheidsaspecten in de planontwikkeling voor Borchwerf II zijn 3 belangrijke thema's als uitgangspunt genomen:
-
ecologie, natuur en water;
-
milieuzonering en ruimtegebruik;
-
verkeer en vervoer.
3.2.2 Verkeer en infrastructuur
Borchwerf II is een multimodaal bedrijventerrein dat zowel via spoor-, water- en hoofdverbindingswegen goed met het achterland verbonden is.
Het bedrijventerrein beschikt over een specifiek voor de functionaliteit ontworpen interne ontsluiting.
3.2.3 Groen, water en ecologie
Gezien de grote omvang van Borchwerf en de plaatselijke grootschalige bebouwing is in en rond het plangebied een groenstructuur passend bij de schaal en maat van het bedrijventerrein aangelegd. De waaiervormige assen zijn ingericht als groene lanen door het toepassen van bomenrijen en het opnemen van wadi's in het profiel.
3.2.4 Sociale veiligheid
Borchwerf is ontwikkeld als blijvend duurzaam en representatief bedrijventerrein. Het bedrijvenpark heeft daarom parkmanagement en onder andere collectieve beveiliging van het openbaar gebied met camera's.
3.3 Functionele Analyse Van Het Gebied
De verkaveling van het zogeheten Veld C waar het plangebied deel van uitmaakt, is traditioneel van opzet. Er is voorzien in een variëteit van bedrijven, waaronder productiebedrijven, bedrijven in de transport- en distributiesector en parkeergelegenheid voor vrachtwagens. De bedrijfspercelen zijn allen gekoppeld aan een centraal door het gebied lopende ontsluitingsweg die via veld D op de Roosendaalsebaan aansluit. In het midden van veld C ligt een rotonde waarop de velden C en D middels een aansluiting op het viaduct over de A17 zijn aangesloten op de snelweg en op de Stepvelden in Borchwerf I. In veld C is tevens een zogenaamd facilitypoint gericht.
Langs de ontsluitingsweg is een tweerichtingen fietspad gesitueerd, begeleid met laanbeplanting en doorgezet tot aan de Vlietkade. Dat laatste deel doet tevens dienst als calamiteitenroute (voor brandweer en andere hulpdiensten).
Schuin over en door dit veld, maar ten noorden van het plangebied loopt een tweetal leidingstroken. Bovengronds betreft dit een hoogspanningsleiding en ondergronds een rioolpersleiding van waterschap de Brabantse Delta. Deze volgen beiden nagenoeg hetzelfde tracé. De loop van deze tracés is terug te zien in de verkaveling.
Aan de randen van veld C liggen de veiligheidszones van enkele andere leidingen of leidingstroken. Aan de noordwestzijde betreft dit een buisleidingenstraat en aan de zuidoostzijde een veiligheidszone van een Dow-Chemicalleiding van 30 meter. Deze hebben geen gevolgen voor het plangebied.
Hoofdstuk 4 Onderzoeken
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een bestemmingsplan verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische en milieuhygiënische aspecten. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieu- en omgevingsaspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.
4.1 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen milieuhinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies.
In de handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken. De richtafstanden zijn afhankelijk van het omgevingstype waarbinnen de milieugevoelige bestemming is gelegen.
De VNG-handreiking gaat uit van de omgevingstypes rustige woonwijk/rustig buitengebied of gemengd gebied. Een rustige woonwijk/rustig buitengebied kan aangemerkt worden als een gebied zonder functiemenging, met minimale invloed vanuit wegverkeer. Bij een gemengd gebied is sprake van een functiemenging tussen wonen en milieubelastende activiteiten, van wonen langs drukke gebiedsontsluitingswegen of bij lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. De aangegeven richtafstanden in de VNG-handreiking zijn gebaseerd op het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één stap worden verlaagd. De richtafstandenlijst biedt voor een scala aan typen bedrijvigheid de richtafstanden tot gevoelige bestemmingen vanwege geur, stof, geluid en gevaar.
Beoordeling
De omgeving van het plangebied betreft een bedrijventerrein. Door de aanwezigheid van tal van milieubelastende activiteiten kan de omgeving worden getypeerd als het omgevingstype gemengd gebied.
Het vigerende bestemmingsplan staat reeds bedrijvigheid tot maximaal milieucategorie 3.2 toe. Hiertoe geldt een richtafstand van 50 meter tot milieugevoelige functies in een gemengd gebied en 100 meter ten opzichte van een rustige woonwijk/rustig buitengebied.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van de mogelijkheid om een waterstoftankstation te realiseren. In de richtafstandenlijst van de brochure komt een tankstation met waterstof niet voor. Hoewel waterstof diverse andere producteigenschappen kent dan LPG wordt hier toch aangesloten bij de richtafstanden van LPG. Deze richtstand bedraagt 200 meter als de doorzet groter is dan 1000 m3 per jaar.
De dichtstbijzijnde woning wordt gevonden op een afstand van circa 270 meter. Aan de richtafstanden wordt derhalve voldaan.
Voor het aspect gevaar wordt verder verwezen naar paragraaf 4.5, waarin het aspect externe veiligheid (het maatgevende aspect) is onderzocht. Hieruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van de voorgenomen bestemmingswijziging.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect bedrijven en milieuzonering zijn geen belemmeringen voor de planvorming aanwezig.
4.2 Lichthinder
Verlichting van het waterstoftankstation kan naar de omgeving van het plangebied toe een potentiele bron van lichthinder zijn.
Het Activiteitenbesluit regelt lichthinder en de bescherming van het donkere landschap grotendeels met de algemene zorgplicht.
Gelet op de aard van de omgeving van het plangebied en het feit dat er reeds sprake is van een bedrijfsbestemming waaraan door middel van dit plan een aanduiding wordt toegevoegd die de vestiging van een waterstoftankstation mogelijk maakt, vormt dit aspect geen belemmering voor de planvorming.
4.3 Luchtkwaliteit
4.3.1 Wet milieubeheer
Toetsingskader
Luchtkwaliteit is geregeld in de Wet milieubeheer. Een specifiek onderdeel van deze wet is de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). Hierin is bepaald wanneer de mate van de bijdrage aan de luchtverontreiniging verwaarloosbaar klein is. In zo'n geval hoeft een project niet langer meer getoetst te worden, ongeacht of in de huidige situatie al sprake is van een overschrijding van grenswaarden.
Een project kan als NIBM worden beschouwd als aannemelijk is, dat het project niet leidt tot een toename van de concentraties van NO2 of PM10 van meer dan 3% van de grenswaarde. De NIBM-regeling van 3% is gekoppeld aan de vaststelling van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) omdat in dit programma hiervoor maatregelen tegenover staan die het tijdig behalen van de grenswaarden waarborgen.
Beoordeling en conclusie
Het planologisch mogelijk maken van een waterstoftankstation heeft geen invloed op de luchtkwaliteit. Voertuigen die het tankstation aan doen, verbranden immers geen fossiele brandstoffen. Ook de bevoorrading van het station vindt plaats door middel van vrachtwagens die in plaats van een fossiele brandstof waterstof gebruiken.
Hiermee kan de ontwikkeling als NIBM worden beschouwd. Een toetsing aan de grenswaarden kan daardoor achterwege blijven. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.
4.4 Geur
Het aspect geur is voor dit plan niet relevant. Met het plan worden immers geen geurgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Een waterstoftankstation levert geen bijdragen aan de geurbelasting voor de omgeving.
Dit aspect vormt geen belemmering voor de planvorming.
4.5 Externe Veiligheid
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico’s op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico’s. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico’s zoveel mogelijk beperkt.
Dit plan maakt de realisatie van een onbemand waterstoftankstation mogelijk. Door de aard en omvang van dit initiatief betreft dit geen (beperkt) kwetsbaar object zodat de risico’s vanuit de omgeving voor dit initiatief niet onderzocht hoeven te worden.
Het gebruik van waterstof als motorbrandstof dat door middel van dit plan mogelijk wordt gemaakt, brengt risico’s voor de omgeving met zich mee. Deze risico’s zijn in kaart gebracht door middel van een kwantitatieve risicoanalyse die door AGEL Adviseurs uitgevoerd is. Het volledig rapport van deze analyse is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de belangrijkste conclusies.
Beoordeling
Omdat het nieuwe waterstoftankstation een nieuwe risicobron is, is een QRA naar de optredende risico’s uitgevoerd.
Uit de berekeningen blijkt dat de PR 10-5 en 10-6-contour reiken tot buiten de ontwikkellocatie. In de regels van het bestemmingsplan is daarom opgenomen dat binnen deze contouren geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn.
Aan de noordoostzijde ligt deze contour over een afgesloten parkeerterrein van een transportbedrijf waarbij de bijbehorende tijdelijke portacabins net binnen deze contouren zijn gelegen. Door de portacabins te verplaatsen tot buiten de PR 10-6-contour wordt voldaan aan het veiligheidsbeleid. . Deze portacabins, een tijdelijk bouwwerk, staan binnen de nieuwe risicocontour. Initiatiefnemer is met de eigenaar van het transportbedrijf overeengekomen dat de portacabins op kosten van initiatiefnemer verplaatst zullen worden tot buiten de risicocontour.
Aan de westzijde zijn de PR-contouren gelegen over een terrein dat op dit moment niet in gebruik is, maar waar wel een bedrijfsbestemming op rust. Doordat deze gronden op dit moment niet in gebruik zijn, leveren deze contouren geen belemmeringen op. Bij de toekomstige invulling van dit terrein dient met deze contouren rekening te worden gehouden, in die zin dat vestiging van kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten binnen de contour uitgesloten wordt. Dit is ook in de regels van voorliggend bestemmingsplan als kader opgenomen.
Uit de berekening blijkt dat er geen groepsrisico aanwezig is.
Domino-effecten
Als gevolg van de aanwezigheid van omliggende risicobronnen zijn wellicht domino-effecten te verwachten wanneer een incident optreedt bij het waterstoftankstation zelf of bij één van die risicobronnen. Onder domino-effect wordt verstaan het 'aansteken' van een in de omgeving aanwezige andere risicobron.
De omliggende risicobronnen betreffen de snelweg A17 waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en de ondergrondse leidingenstraat.
Met betrekking tot de snelweg A17 bedraagt de afstand tot het plangebied circa 220 meter, waarbij het bedrijfspand op het adres Aanwas 1 (Karpack) een robuuste barrière vormt. Mocht er zich op de snelweg A17 een incident voordoen dan is hierdoor het effect voor het plangebied naar verwachting minimaal. Omgekeerd van het waterstoftankstation naar de snelweg A17 toe, geldt hetzelfde.
Met betrekking tot de buisleidingenstraat geldt dat deze deel uitmaakt van de verbinding Rijnmond-Zeeland-België en dat deze essentieel is voor het transport van een variëteit aan stoffen. Uitsluitend de leidingen gelegen in het noordelijke deel van de buisleidingenstraat, aan de overzijde van de watergang zijn aangeduid als risicobron.
Eén van de leidingen in de ondergrondse leidingenstraat is de hogedruk aardgasleiding A503, welke in het beheer is van ZEBRA Gasnetwerk B.V. Deze gasleiding beschikt over een invloedsgebied van ongeveer 400 meter (werkdruk 80 bar en diameter van 28 inch). Door de RMD is in 2011 een berekening naar het groepsrisico voor deze gasleiding uitgevoerd. Uit dat onderzoek blijkt dat er ter plaatse van het gebied rondom de Aanwas geen groepsrisico is berekend (bijgevoegd als bijlage behorend bij deze toelichting). Door de realisatie van het onbemande waterstoftankstation neemt de populatie binnen het invloedsgebied van de gasleiding A503 niet toe. Vanuit juridisch oogpunt neemt de populatie eerder af. De reden hiervoor is dat op dit moment op de locatie een bedrijfsbestemming rust (zie bestemmingsplan ‘Borchwerf II veld C en F’) en dat de populatie bij een bedrijf dat past binnen de huidige bestemmingsplanregels veel hoger is dan de populatie die toegekend kan worden aan het onbemande waterstoftankstation. Om deze reden is het uitvoeren van een nieuwe groepsrisicoberekening als gevolg van de realisatie van het waterstoftankstation niet benodigd.
Wanneer een leiding in de leidingenstraat bezwijkt zal door de luchtdruk of rondvliegend materiaal de naastgelegen leiding ook bezwijken. Om dit scenario te voorkomen zijn in de leidingenstrook de verschillende leidingen op een bepaalde minimumafstand van elkaar gelegd zodat domino-effecten van de leidingen onderling zijn geminimaliseerd. Gelet op de afstand van circa 100 meter van de aanwezige leidingen in de leidingenstraat tot de opslagvoorziening van het waterstoftankstation zijn in analogie hierop geen domino-effecten te verwachten bij een incident.
Gelet op de het grote (regionale/ nationale) belang van deze leidingenstrook is het aannemelijk dat er meer dan voldoende maatregelen zijn getroffen om incidenten te voorkomen. Hierdoor is de kans dat er zich een incident voordoet, aanzienlijk verkleind. Andere factoren die de kans van optreden van een incident verkleinen zijn verder de diepteligging en beschermende maatregelen in de buurt van de leiding.
Omgekeerd ligt het invloedsgebied van het waterstoftankstation niet over de ondergrondse leidingen in de leidingstrook. Een incident bij het waterstoftankstation leidt derhalve niet tot een domino-effect voor wat betreft de ondergrondse leidingen.
De Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant heeft in de overlegreactie aangegeven te kunnen instemmen met het ruimtelijke besluit om ter plaatse een waterstoftankstation te realiseren. Wel worden daar de volgende aandachtspunten en voorwaarden meegegeven:
-
de betrokkenheid van de Brandweer is noodzakelijk bij het vergunningsproces voor de omgevingsvergunning, activiteit milieu, van een waterstoftankstation;
-
de instemming van beheerder van de hoogspanningsleiding;
-
er dienen informatiebijeenkomsten van de beheerder van het waterstoftankstation voor de operationele diensten in de gemeente en regio MWB te worden georganiseerd.
Conclusie
Er gelden geen belemmeringen wat betreft externe veiligheid.
4.6 Geluid
Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling met geluidsgevoelige gebouwen (waaronder woningen), nieuwe wegen en de reconstructie van bestaande wegen dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder (Wgh). Bij dit plan is dit niet aan de orde.
Het aspect geluid is voor deze ontwikkeling toch van belang. De realisatie van een nieuw waterstoftankstation kan immers leiden tot een toename van de geluidbelasting ten gevolge van het geluid op het terrein zelf én ten gevolge van een toename van het verkeer op omliggende wegen.
Geluid ten gevolge van het waterstoftankstation
De activiteiten van het waterstoftankstation produceren geluid. In dit kader zijn de normen zoals vastgelegd in de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering en de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit van belang.
Gelet op het feit dat de dichtstbijzijnde woning gelegen is op een afstand van circa 270 meter van het plangebied, kan geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan deze normen. Zie ook de onderbouwing in paragraaf 4.1 van deze toelichting.
Geluid ten gevolge van verkeer
Ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling kan er langs wegen in de omgeving sprake zijn van een toenemende geluidsbelasting door gewijzigde verkeersstromen. In de Wet geluidhinder is sprake van gevolgen elders wanneer de geluidsbelasting toeneemt met 2 dB of meer in de plansituatie ten opzichte van de toekomstige situatie zonder ontwikkelingen
Het plangebied wordt ontsloten via een afslag van de snelweg A17, of via de Stepvelden dat deeluitmaakt van de verkeersstructuur van bedrijventerrein Borchwerf. Gelet op de verkeersintensiteiten op deze wegen, kan geconcludeerd worden dat deze ontwikkeling niet leidt tot een significant toenemende geluidsbelasting door gewijzigde verkeersstromen. Daarbij staat het vigerend bestemminsplan reeds een invulling ter plaatse door middel van bedrijvigheid toe, inclusief de bijbehorende verkeersaantrekkende werking.
Conclusie
Het aspect geluid geeft geen belemmeringen voor de ruimtelijke ontwikkeling.
4.7 Bodem
Toetsingskader
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij ruimtelijke ontwikkelingen de bodemkwaliteit te worden beschouwd. Bij ruimtelijke plannen met een functiewijziging dient te worden aangetoond dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de functie die ter plaatse wordt beoogd.
Beoordeling
Het plangebied heeft op dit moment al een bedrijfsbestemming. In de toekomstige situatie verandert dit niet, er wordt alleen een aanduiding toegevoegd die de vestiging van een waterstoftankstation mogelijk maakt. Er is dus geen sprake van een functiewijziging, zodat voor de ruimtelijke procedure het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk is.
Conclusie
Het aspect bodem geeft geen belemmeringen voor de ruimtelijke ontwikkeling.
4.8 Belemmeringen
Planologisch relevante kabels, leidingen (dit zijn: buisleidingen met een externe veiligheidszone en bovengrondse hoogspanningslijnen) en straalpaden dienen te worden beschermd tegen ingrepen die de werking ervan kunnen bedreigen. Aan de andere kant dient de omgeving te worden beschermd tegen het gevaar dat van bestaande en toekomstige leidingen, kabels en hoogspanningslijnen kan uitgaan. Uit inventarisatie blijkt dat er ten noorden van het plangebied zowel een bovengrondse hoogspanningsleiding als een ondergrondse buisleidingenstraat gelegen zijn, die beiden planologisch relevant zijn en daardoor voorzien zijn van een dubbelbestemming en een gebiedsaanduiding.
De inrichtinggrens van het waterstoftankstation valt niet samen met deze dubbelbestemming of aanduiding zodat er geen sprake is van belemmeringen voor het plan, noch voor deze infrastructuur.
Voor aanvang van de (graaf-)werkzaamheden wordt evenwel de ligging van kabels en leidingen door middel van een KLIC-melding opgevraagd bij de betrokken leidingbeheerders.
4.9 Stiltegebieden
Het plangebied ligt niet in of nabij een aangewezen stiltegebied. Vanuit dit beleid bestaan er dus geen belemmeringen voor dit plan.
4.10 Water
Hemelwater
In het kader van het vigerende bestemmingsplan is een rioleringsplan opgesteld. Hieruit blijkt dat, op basis van de berekeningen voor veld C waar de planlocatie deel van uitmaakt, de rioleringssituatie zodanig is ontworpen dat er geen water op straat zal opstreden en het hemelwater afdoende wordt afgevoerd. De retentievoorzieningen binnen het totale plangebied zijn zodanig gedimensioneerd dat hemelwater onder het niveau van de overlopen naar de Omloopleiding Bakkersberg en De Riet kan worden vastgehouden tot een overschrijdingsfrequentie van een maal per 100 jaar (T=100).
Bij het bovenstaande is met betrekking tot het plangebied ervan uitgegaan dat het bouwvlak, dat nagenoeg het gehele perceel beslaat, maximaal bebouwd dan wel verhard wordt.
Dit plan voorziet daarentegen slechts in een gedeeltelijke verharding van het betreffende perceel met circa 1.625 m2. Er resteert van het perceel nog een onverhard oppervlakte van circa 1.200 m2 die afdoende mogelijkheden biedt om hemelwater vanaf de verharding naartoe te laten afstromen.
Voor een toename aan verharding minder dan 2000 m2 hoeft geen retentievoorziening te worden aangelegd.
Oppervlaktewater
In of nabij het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het plan heeft geen gevolgen voor oppervlaktewater.
Behandeling vuilwater (DWA)
Het vuilwater afkomstig van de vloerplaat onder de afleverzuil(en) vanuit het plangebied dient door middel van een toereikende olie- en vetafscheider te worden aangesloten op het bestaande gemengde rioolstelsel.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect water geen belemmering oplevert voor dit initiatief.
4.11 Natuur
Toetsingskader
De natuurwet- en regelgeving kent twee sporen, namelijk een soortgericht spoor en een gebiedsgericht spoor. De bescherming van deze twee sporen is geregeld in de Wet natuurbescherming. Ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties vanuit de natuurwetgeving.
Beoordeling
Het plangebied heeft op dit moment al een bedrijfsbestemming. In de toekomstige situatie verandert dit niet, er wordt alleen een aanduiding toegevoegd die de vestiging van een waterstoftankstation mogelijk maakt.
Het plangebied is een tot op heden braakliggend perceel op industrieterrein Borchwerf. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het gehele industrieterrein en daarmee ook het plangebied in floristisch en faunistisch opzicht als minder waardevol tot matig waardevol kan worden beschouwd. Er worden nauwelijks nog zeldzame of karakteristieke natuurwaarden aangetroffen en de verscheidenheid in soorten is beperkt. Een onderzoek naar eventueel aanwezige natuurwaarden kan achterwege blijven.
Het plangebied heeft geen status in het kader van de Wet natuurbescherming (Natura 2000, Vogel- of Habitatrichtlijn). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied bevindt zich op een afstand van acht kilometer van het plangebied. Gezien deze afstand en de aard van de geplande maatregelen, hebben zij geen effect op Natura 2000-gebieden. Ook maakt de onderzoekslocatie geen deel uit van het Natuur Netwerk Brabant.
Via de AERIUS Calculator is bepaald wat de gevolgen zijn door de bouw van de nieuwe woningen op het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied. De rapportage vervaardigd met de AERIUS Calculator is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Voor alle bestemmingsplannen dient beoordeeld te worden of er sprake is van mogelijk significante effecten op Natura-2000 gebieden als gevolg van een toename van de stikstofdepositie door de ontwikkeling die dat plan mogelijk maakt. Beoordeeld dient te worden of de ontwikkeling mogelijk effect heeft op deze beschermde natuurgebieden.
Uit de rapportage uit de AERIUS Calculator blijkt dat er geen sprake is van enig effect.
Conclusie
Het aspect natuurwetgeving vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling. Eventueel broedende vogels in en rondom het plangebied mogen bij de uitvoering van de werkzaamheden echter niet verstoord worden. Verstorende activiteiten dienen daarom plaats te vinden buiten het broedseizoen (15 maart tot en met 15 juli), tenzij wordt aangetoond dat er tijdens deze periode geen vogels aanwezig zijn. Verder kunnen buiten het broedseizoen ook nog incidenteel broedende soorten aanwezig zijn waarop ook gelet moet worden.
Gelet op de algemene zorgplicht dienen voorafgaand aan de bouw alle maatregelen te worden getroffen om nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of ongedaan te maken. Dit geldt altijd en voor alle planten- en diersoorten.
4.12 Cultuurhistorie, Archeologie En Monumenten
4.12.1 Cultuurhistorie
Toetsingskader
In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met de eventueel aanwezige cultuurhistorische waarden. Op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de Provincie Noord-Brabant staat aangegeven welke archeologische en cultuurhistorische waarden (in potentie) aanwezig zijn.
Beoordeling en conclusie
Binnen het plangebied noch in de onmiddellijke nabijheid ervan bevinden zich cultuurhistorische waardevolle elementen.
Met het plan worden dan ook geen cultuurhistorische waarden aangetast. Dit aspect vormt derhalve geen belemmering voor de planvorming.
4.12.2 Archeologie
Toetsingskader
In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden verantwoord dat er geen archeologische waarden worden verstoord. Om het aspect archeologie goed mee te wegen in de gemeentelijke ruimtelijke besluitvorming heeft de gemeente een Erfgoedverordening opgesteld. De Erfgoedkaart bestaat onder andere uit een archeologische verwachtingenkaart.
Om de aanwezige archeologische waarden te beschermen is bij sommige nieuwe ontwikkelingen archeologisch onderzoek verplicht; hiervoor zijn diverse typen gebieden (naar gelang de verwachting van waarden) vastgesteld.
Beoordeling
Volgens de gemeentelijke verwachtingskaart heeft het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde. Via de Erfgoedverordening van de gemeente zijn aan deze zone beleidsregels gekoppeld. Voor het plangebied betekent dit dat een archeologische onderzoeksplicht geldt bij MER-plichtige projecten en/of activiteiten die een planoppervlak behelzen van 1 ha of meer. Bij dit project is hiervan geen sprake, zodat geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.
4.12.3 Monumenten
Binnen het plangebied noch in de onmiddellijke nabijheid ervan bevinden zich geen beschermde monumenten.
Dit aspect vormt derhalve geen belemmering voor de planvorming.
4.13 M.e.r.-beoordeling
Toetsingskader
Per 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Hierin is een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. De Europese Unie heeft in de richtlijn m.e.r. aangegeven bij welke activiteiten er zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen.
In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat dat voor elke aanvraag waarbij een m.e.r.-beoordeling aan de orde is, een aanmeldingsnotitie moet worden opgesteld. Het bevoegd gezag dient binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant te worden gepubliceerd. Dit beoordelingsbesluit wordt bij het ruimtelijk plan gevoegd.
Beoordeling
In dit plan wordt de gasvormige brandstof waterstof uitsluitend opgeslagen in bovengrondse voorzieningen. Ondergrondse opslag van de gasvormige brandstof is niet voorzien, waardoor categorie D 25.3 niet van toepassing is.
Dit plan is wel aan te merken als een wijziging van een industrieterrein, waardoor dit valt onder categorie D 11.3 uit de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
De drempelwaarde voor deze categorie ligt bij een oppervlakte van minimaal 75 hectare. Dit initiatief heeft een veel beperktere schaal. Hierdoor is een m.e.r. niet aan de orde, maar dient wel een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.
Hiertoe heeft initiatiefnemer een aanmeldnotitie opgesteld die is ingediend bij de gemeente Roosendaal. De gemeente heeft als bevoegd gezag naar aanleiding hiervan besloten dat er geen sprake is belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
Conclusie
Ten behoeve van het plan is een m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen. Dit vormt geen belemmering voor dit plan.
Hoofdstuk 5 Visie Op Het Plangebied
5.1 Uitgangspunten En Randvoorwaarden
5.1.1 Inleiding
De aanleiding voor dit nieuwe bestemmingsplan is het voornemen van het bedrijf H2point tot het vestigen van een waterstof(tank)station aan de Aanwas in Roosendaal. De beoogde ontwikkeling is niet mogelijk binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
Het doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een nieuw ruimtelijk en functioneel kader om het plan te kunnen realiseren.
5.1.2 Uitgangspunten en randvoorwaarden op basis van de ruimtelijk en functionele analyse
Het plangebied is gelegen op een bestaand bedrijventerrein en is helemaal als zodanig bestemd. Verder maakt het hele plangebied deel uit van een groter bouwvlak dat meerdere kadastrale percelen omvat.
In de hoofdopzet wijzigt niets; er wordt enkel een aanduiding toegevoegd die de vestiging van het waterstoftankstation mogelijk maakt. Om de staande opslagtanks voor de waterstof mogelijk te maken, wordt een aanduiding toegevoegd die een toereikende maximale bouwhoogte voor bouwwerken geen gebouw zijnde mogelijk maakt.
De ligging van de risicocontouren zoals bepaald in de kwantitatieve risicoanalyse in relatie tot de omliggende functies en bebouwing vormt een randvoorwaarde bij dit plan.
5.2 Ruimtelijke Ontwikkelingen
Voor de indeling van het plangebied is het hieronder weergegeven ontwerp voor het waterstoftankstation gemaakt.
Inrichtingstekening waterstoftankstation Aanwas, d.d. 05-04-2019
De inritten vanaf de Aanwas en de terreinverharding zijn functioneel bepaald aan de hand van bochtcurves van vrachtverkeer.
Het betreft een onbemand tankstation uitsluitend bestaande uit brandstofafleverinstallaties geplaatst onder een luifel. Verder zijn op het perceel de bij de afleverinstallaties behorende technische voorzieningen aanwezig die voorzien zijn prefab omkastingen. De technische installaties worden voor onbevoegden afgeschermd door een hekwerk. De afbeelding hieronder toont een soortgelijk tankstation.
Foto/impressie vergelijkbaar tankstation
5.3 Functionele Ontwikkelingen
Bedrijven
Qua functie ondergaat het plangebied geen structurele wijziging. Het perceel behoudt een bestemming voor bedrijfsmatig gebruik, alleen wordt een aanduiding toegevoegd die de vestiging van een waterstoftankstation ter plaatse mogelijk maakt. Deze nieuwe functie ligt voor de hand gezien de ligging van het perceel min of meer aan een afrit van snelweg A17, de functie van logistieke hotspot van Roosendaal en de al bestaande aanwezigheid van een traditioneel tankstation aan de Aanwas.
Groen
Het gedeelte van de inrichting van het waterstoftankstation dat niet wordt verhard, krijgt een groene inrichting vergelijkbaar met de huidige situatie.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
Dit bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende toegekende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven.
6.1 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (Svbp)
Een bestemmingsplan bestaat uit planregels, een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden. In de toelichting is gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering voldoet het plan aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Voor de plansystematiek is aansluiting gezocht bij de planregels van de gemeentelijke standaard en bij de planregels van het geldende bestemmingsplan 'Borchwerf II veld C en F'' van de gemeente Roosendaal.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:
-
Hoofdstuk 1 (inleidende regels), met daarin een aantal regels die van belang zijn voor de toepassing en interpretatie van de regels in de overige hoofdstukken en de wijze van meten;
-
Hoofdstuk 2 (bestemmingsregels), met daarin per bestemming onder meer bestemmingsregels, bouwregels en afwijkingsmogelijkheden;
-
Hoofdstuk 3 (algemene regels), met daarin algemene afwijkings-, bouw-, gebruiks-, aanduidings-, afwijkings- en wijzigingsregels;
-
Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels), met daarin de overgangsregels en de slotregel.
6.2 Algemene Toelichting Verbeelding
Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners. Tevens maakt deze methode het mogelijk om het plan via internet te raadplegen.
6.3 Toelichting Bestemmingen
In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemming voor:
Artikel 3: Bedrijventerrein - 2
Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan in de milieucategorieën 3.1 en 3.2 van Staat van bedrijven en inrichtingen.
Binnen deze bedrijventerreinbestemming wordt door middel van de specifieke aanduiding 'waterstoftankstation' de realisering van een waterstoftankstation mogelijk gemaakt. Ook de daarbij behorende veiligheidscontouren zijn vastgelegd.
Bovendien zijn op alle gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein - 2' interne ontsluitingswegen, toegangswegen, langzaam verkeersroutes, groenvoorzieningen en voorzieningen van openbaar nut toegestaan.
Gebouwen zijn alleen toegestaan binnen de bouwvlakken die op de planverbeelding zijn opgenomen. In de regels zijn een aantal situeringsregels opgenomen.
Artikel 4: Verkeer
De gronden binnen deze bestemming zijn aangewezen voor onder andere wegen, voet- en fietspaden, bermen en watergangen.
Artikel 5: Leiding
Een deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Leiding' ter bescherming en instandhouding van de ter plaats gelegen ondergrondse leidingen.
6.4 Algemene Regels
In hoofdstuk 3 van de regels behorende bij het bestemmingsplan zijn algemene regels gegeven, zoals algemene aanduidingsregels en algemene bouwregels.
Op de verbeelding is de aanduiding 'geluidzone - industrie' aangegeven. Deze is bedoeld voor de bescherming en instandhouding van de geluidruimte van de aanwezige bedrijven. Binnen deze zone mogen geen nieuwe geluidgevoelige functies worden gerealiseerd.
De aanduiding 'veiligheidszone - waterstoftankstation' op de verbeelding geeft de PR10-6 contour als gevolg van het waterstoftankstation aan. In de regels behorende bij deze gebiedsaanduiding is de vestiging van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten uitgesloten.
Verder is de aanduiding 'vrijwaringszone – buisleidingenstraat' aangegeven op de gronden die mede zijn bestemd als veiligheidszone als gevolg van de in de nabijheid van het plangebied aanwezige buisleidingenstraat.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
De gronden waarop het nieuwe waterstoftankstation is voorzien, zijn in eigendom van de initiatiefnemer. Alle voorbereidings- en uitvoeringskosten komen voor rekening van de initiatiefnemer. Tussen de gemeente Roosendaal en de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Het plan is voor de gemeente Roosendaal derhalve een kostenneutrale ontwikkeling. De economische uitvoerbaarheid van het plan is hiermee gewaarborgd. Het opstellen van een exploitatieplan kan daardoor achterwege blijven.
Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak
Het voornemen tot vestiging van een waterstoftankstation op het perceel aan de Aanwas is door de initiatiefnemer uitgebreid besproken met de direct aangrenzende bedrijven in de omgeving, Gelet op de urgentie, mede in het licht van subsidieverstrekking voor dit innoverende initiatief en gelet op het feit, dat in de directe omgeving geen woningen aanwezig zijn, is ervoor gekozen de inspraakprocedure niet te doorlopen. De gemeentelijke inspraakverordening biedt daartoe de mogelijkheid (artikel 2, lid 4 onder a. en e. van de Inspraakverordening gemeente Roosendaal). Uiteraard blijft de mogelijkheid van een ieder tot het indienen van een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan onverlet.
Het wettelijke verplichte overleg ex artikel 3.1.1.Besluit ruimtelijke ordening heeft wel plaatsgevonden. In het kader van die procedure zijn diverse reacties ingekomen. Geen enkele ingekomen reactie was overigens negatief ten aanzien van de voorgenomen vestiging van de betreffende functie op deze locatie. De reacties bevatten vooral correcties en aandachtspunten voor de verdere uitvoering van het initiatief. De reacties hebben geleid tot een aantal verbeteringen in regels en toelichting.
1 Qra Waterstoftankstation
2 Qra Hogedruk Aardgas Leidingen
QRA hogedruk aardgas leidingen
3 Aerius Berekening
4 Besluit Mer Beoordeling
5 Nota Zienswijzen
6 Aanpassingen Bestemmingsplan Aanwas
Aanpassingen bestemmingsplan Aanwas