KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 5
Artikel 5 Beschermd Stadsgezicht
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsregels
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Doel
1.3 Ligging En Plangrenzen
1.4 Geldende Bestemmingsregeling
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Algemene Omschrijving
2.2 Situering
2.3 Bebouwing
2.4 Buitenruimte
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.4 Conclusie
Hoofdstuk 4 Planologisch Kader
4.1 Inleiding
4.2 Historische Analyse
4.3 Ruimtelijke Analyse
4.4 Functionele Analyse
4.5 Conclusie
Hoofdstuk 5 Milieu- En Duurzaamheidskader
5.1 Inleiding
5.2 Bedrijven En Milieuzonering
5.3 Luchtkwaliteit
5.4 Geluid En Stilte
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Bodem
5.7 Water
5.8 Flora En Fauna
5.9 M.e.r.-beoordeling
5.10 Conclusie
Hoofdstuk 6 Visie Op Het Plangebied
6.1 Inleiding
6.2 Ruimtelijke Streefbeelden
6.3 Functionele Streefbeelden
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten
7.1 Inleiding
7.2 Plansystematiek
7.3 Toelichting Op De Bestemmingen
7.4 Handhaving
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
8.1 Inleiding
8.2 Toepassing Grondexploitatiewet
8.3 Conclusie
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Inleiding
9.2 Resultaten Ter Inzage Legging Ontwerpbestemmingsplan
Bijlagen
Bijlage 1 Vaststellingsbesluit

Bestemmingsplan Beddeweeg 8 Zierikzee

Bestemmingsplan - Schouwen-Duiveland

Vastgesteld op 23-10-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Beddeweeg 8 Zierikzee van de gemeente Schouwen-Duiveland.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1676.00085BpGhp-vast met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aan- of uitbouw:

een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een woning dat door haar indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden gebruikt ten behoeve van de woning.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aanduidingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde aanduiding, begrensd door een aanduidingsgrens.

1.7 aaneengebouwd:

blokken van meer dan twee aaneengebouwde (recreatie)woningen.

1.8 achtererf:

gedeelte van het erf tussen de achtergevellijn en de aan de achterzijde van het gebouw gelegen erfgrens.

1.9 achtergevel van een hoofdgebouw:

het meest achterwaarts gelegen deel van een hoofdgebouw.

1.10 achtergevellijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een hoofdgebouw tot aan de bouwperceelsgrenzen.

1.11 afgewerkt bouwterrein:

de gemiddelde hoogte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, omringende grond; bij hellende terreinen: het hoogste punt van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, omringende grond.

1.12 afhaalrestaurant:

een horecabedrijf dat zich richt op het verstrekken van maaltijden, dranken en/of kleine etenswaren voor directe consumptie ter plaatse met al dan niet het daarnaast afzonderlijk verstrekken van dranken of kleine etenswaren voor directe consumptie ter plaatse. Tevens bestaat hierbij de mogelijkheid dat consumpties ter plaatse afgehaald worden en niet ter plaatse geconsumeerd worden.

1.13 archeologische deskundige:

de provinciaal archeoloog van Zeeland, de Rijksarcheoloog van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed of een ander deskundig archeologisch adviesbureau.

1.14 archeologische waarde:

de in het kader van dit plan aan het gebied toegekende waarde gekenmerkt door voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen direct onder het aardoppervlak.

1.15 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.16 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een maatvoeringsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.17 bed & breakfast:

een nevenactiviteit in een bestaande woning waar logies wordt verstrekt en waar eventueel afzonderlijke maaltijden worden verstrekt aan gasten.

1.18 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten.

1.19 bedrijfsmatig gebruik van een woning:

het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of daarbij behouden aanbouw of bijgebouw voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijk bedrijvigheid in tegenstelling tot een aan-huis-gebonden-beroep gericht op consumentenverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang zodanig is dat de woonfunctie behouden blijft en waarvoor geen meldings- of vergunningsplicht op grond van het Inrichtingen- en of Vergunningenbesluit milieubeheer geldt.

1.20 beroepsmatig gebruik van de woning:

het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of daarbij behorende aanbouw of bijgebouw voor een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, haarverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende aan- of bijgebouw met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.21 bestaand:

ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.22 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.23 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.24 bijgebouw:

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.25 bordes (woning):

verhoogd platform voor de ingang van een gebouw bereikbaar via een aantal treden of een

trap.

1.26 bouwaanduidingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het bebouwen van deze gronden.

1.27 Bouwbesluit:

het Bouwbesluit, zoals dat luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.28 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.29 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.30 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.31 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.32 bouwverordening:

een door de gemeente vastgestelde regelgeving, die naast de technische voorschriften die zijn vastgelegd in het Bouwbesluit, regels geeft als voorwaarde voor een omgevingsvergunning voor het bouwen.

1.33 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.34 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.35 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.36 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen zoals bijvoorbeeld een kantoor, uitzendbureau, reisbureau, kapper, schoonheidssalon, fysiotherapeut, belwinkel en internetcafé, etc.

1.37 erf:

al dan niet omheind stuk grond dat in ruimtelijk opzicht direct behoort bij, in functioneel opzicht ten dienste staat van, en in feitelijk opzicht direct aansluit aan een gebouw en dat, blijkens de kadastrale gegevens behoort tot het bouwperceel waarop dat gebouw is geplaatst.

1.38 erfgrens:

de grens van het erf.

1.39 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersonen die bedrijfsmatig ,of van omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte (van een seksinrichting) wordt uitgeoefend.

1.40 gastenverblijf:

een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw welke ten dienste staat van een woning en welke uitsluitend gebruikt wordt om logies te bieden aan personen die elders hun hoofdverblijf hebben.

1.41 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.42 geluidgevoelig object:

woningen alsmede andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder (Wgh) en artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh).

1.43 gevellijn:

denkbeeldige lijn die strak langs de gevel van een gebouw loopt tot aan de bouwperceelsgrenzen, dan wel de aangeduide lijn.

1.44 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.45 Inrichtingen- en vergunningenbesluit van de Wet milieubeheer:

het Inrichtingen- en vergunningenbesluit van de Wet milieubeheer, zoals dat luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.46 kantoor(ruimte):

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig/bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.47 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociale-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen.

1.48 mantelzorg:

alle vormen van langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voorvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Bij de mogelijk hiervoor benodigde extra woonruimte dient er sprake te zijn van bewoning door één huishouden.

1.49 milieudeskundige:

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake milieu.

1.50 NEN:

Door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.51 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van openbaar nut.

1.52 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 15% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt.

1.53 ondersteunende detailhandel:

gelegenheid waarbij het doel van de onderneming niet primair gericht op de verkoop van goederen, maar slechts ter ondersteuning is van de hoofdactiviteit. Deze detailhandelsfunctie richt zich op het bedienen van de recreanten op het bij de detailhandelsfunctie behorende recreatieterrein.

1.54 ondersteunende horeca:

gelegenheid waarbij het doel van de onderneming niet primair gericht op het verstrekken van consumptieve goederen, maar slechts ter ondersteuning is van de hoofdactiviteit. Deze consumptieve gelegenheid richt zich op het verstrekken van eetwaren voor directe consumptie ter plaatse met daarnaast het afzonderlijk verstrekken van dranken voor directe consumptie ter plaatse. Horecagelegenheden bij sportkantines en clubhuizen vallen hier niet onder.

1.55 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.56 passend in straat- en bebouwingsbeeld:

  1. a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  2. b. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
  3. c. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georienteerd is;
  4. d. de cultuurhistorische samenhang van de omgeving.

1.57 peil:

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan de weg: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. bij ligging in het water: de gemiddelde hoogte van de aangrenzende oevers;
  3. c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afwerkte bouwterrein, ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.

1.58 perifere detailhandel:

detailhandel met een bovenlokale functie, waarvoor vanwege de aard en de omvang van het gevoerde assortiment en de dagelijkse bevoorrading een groot bedrijfsvloeroppervlak en/of een goede (auto)bereikbaarheid nodig is, zoals gespecialiseerde detailhandel in auto's, motoren, keukens, badkamers, boten, caravans, landbouwwerktuigen, tuinbenodigdheden, bouwmaterialen of meubels. Supermarkten en warenhuizen daaronder niet begrepen.

1.59 permanente bewoning:

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf.

1.60 plaatsgebonden risico:

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.

1.61 plaatsgebonden risicocontour:

de risicocontour 10-6/jaar volgende de artikelen 6, 7 en 8 lid 1 en 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft aan waar een bepaalde effectkans van één op een miljoen is op een incident met één of meer dodelijke slachtoffers.

1.62 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.63 raamprostitutie:

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostitué/prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen met als doel het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.64 seksautomatenhal:

een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of live-shows van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven.

1.65 seksbioscoop/-theater:

een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin vertoningen van erotische en/of pornografische aard worden gegeven.

1.66 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.67 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.68 Staat van Horeca-activiteiten:

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.69 stedenbouwkundige:

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake stedenbouw.

1.70 straatprostitutie:

het zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.71 verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.

1.72 voorgevel van een hoofdgebouw:

het meest naar de weg zijde gekeerde deel van een hoofdgebouw.

1.73 vrijstaand:

een gebouw zonder gemeenschappelijke wand met een ander gebouw.

1.74 webwinkel:

detailhandel zonder showroom en zonder afhaalmogelijkheden ter plaatse.

1.75 weg:

voor het openbaar verkeer openstaande weg of pad inclusief de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die weg behorende paden en bermen of zijkanten.

1.76 woning:

een hoofdgebouw dat dient voor de huisvestiging van één afzonderlijk huishouden.

1.77 Wro:

de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijden van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.78 zijerf:

gedeelte van het erf tussen een zijgevellijn en de aan die zijde van het gebouw gelegen erfgrens.

1.79 zijgevel:

een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of achtergevel is.

1.80 zijgevellijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een bouwwerk tot aan de perceelsgrenzen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 de afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de bouwhoogte van een antenne-installatie:

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.6 de brutovloeroppervlakte:

de brutovloeroppervlakte volgens NEN 5077.

2.7 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 de vloeroppervlakte:

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.3 Nadere eisen

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Waarde - Archeologie - 5

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels.

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie - 5', als bedoeld in lid 4.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 5 Beschermd Stadsgezicht

5.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. de op de verbeelding voor "Beschermd stadsgezicht" aangewezen gronden zijn primair bestemd voor de bescherming van het historisch en ruimtelijk karakter van het beschermd stadsgezicht;
  2. b. de op de verbeelding als zodanig aangewezen gronden zijn secundair bestemd voor de doeleinden van de onderliggende bestemmingen;

5.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienst van de in artikel 5.1 genoemde doeleinden worden gebouwd:

  1. a. bouwwerken ten dienste van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen indien voldaan wordt aan de in artikel 5.3 gestelde bouwregels;

5.3 Bouwregels

5.4 Afwijken van de bouwregels

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 bestaande afstanden en maten

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels in dit plan voor:

  1. a. het overschrijden van de naar de weg gekeerde bebouwingsgrens, zomede van de ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelsgrens bepaalde minimumafstand door:
    1. 1. erkers, balkons en bordessen tot maximaal 1 meter;
    2. 2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3 meter zal bedragen;

Deze regel is van toepassing voor het overschrijden van grenzen voor zover deze niet leiden tot wijziging van bestemmingen;

  1. b. het oprichten van antennes en masten tot een bouwhoogte van 15 meter.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artkel 3.6 Wro, het plan wijzigen ten behoeve van:

  1. a. het overschrijden van de naar de weg gekeerde bebouwingsgrens, zomede van de ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelsgrens bepaalde minimumafstand door:
    1. 1. erkers, balkons en bordessen tot maximaal 1 meter;
    2. 2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3 meter zal bedragen;

Deze regel is van toepassing voor het overschrijden van grenzen voor zover deze leiden tot wijziging van bestemmingen;

  1. b. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 5 meter toelaatbaar.

9.2 Afwegingskader

De wijziging als bedoeld in 9.1, en kan slechts worden toegepast, mits:

  1. a. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. dit niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

Artikel 10 Overige Regels

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsregels

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

11.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 11.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1 met maximaal 10%.

11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

11.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Beddeweeg 8 Zierikzee.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 11 september 2012 heeft de gemeente het verzoek ontvangen om medewerking te verlenen aan het wijzigen van de bestemming van 'horeca' naar 'gemengd'.

1.2 Doel

De gemeente Schouwen-Duiveland wil de bestemming 'horeca' van het perceel wijzigen in de bestemming 'gemengd'. Binnen het geldende bestemmingsplan zijn hier geen mogelijkheden voor. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, moet het bestemmingplan gewijzigd te worden. Het doel van dit bestemmingsplan is om een planologisch kader vast te stellen waarbinnen de gewenste ontwikkeling mogelijk is.

1.3 Ligging En Plangrenzen

Het plangebied omvat het perceel gelegen aan de Beddeweeg 8 te Zierikzee. Het perceel is gelegen in het centrumgebied van Zierikzee. De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door:

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00085BpGhp-vast_0001.png"

Figuur 1 plangebied Beddeweeg 8

1.4 Geldende Bestemmingsregeling

Voor de gronden die binnen het bestemmingsplangebied Beddeweeg 8 Zierikzee vallen, wordt de bestaande bestemmingsregeling herzien. Daarmee vervallen de voor het plangebied geldende bestemmingsplannen. Het gaat om het volgende plan:

Naam plan Vervalt geheel of gedeeltelijk
Bebouwde kom Zierikzee Vervalt gedeeltelijk

Tabel 1 vervallen bestemmingsplannen

In het vigerende bestemmingsplan heeft het perceel een 'horeca' bestemming, op de figuur hieronder is een uitsnede van de plankaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00085BpGhp-vast_0002.jpg"

Figuur 2 uitsnede bestemmingsplan "Bebouwde kom Zierikzee"

1.5 Leeswijzer

IIn hoofdstuk 2 wordt de ontwikkeling omschreven. In hoofstuk 3, 4 en 5 worden achtereenvolgens het beleidskader, het planologisch kader en het milieu- en duurzaamheidskader beschreven. In hoofdstuk 6 wordt de visie op het plangebied toegelicht. Daarna volgt hoofdstuk 7 met daarin de juridische aspecten en hoofdstuk 8 met een onderbouwing van de economische uitvoerbaarheid. De toelichting van dit bestemmingsplan wordt afgesloten met een hoofdstuk over de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Algemene Omschrijving

Op dit moment ligt er op het perceel een horecabestemming (discotheek). De afgelopen jaren heeft de discotheek voor overlast gezorgd in de directe omgeving. De gemeente Schouwen-Duiveland wil de overlast voorkomen door een discotheek op deze locatie planologisch onmogelijk te maken. Er is gezocht naar een functie die aansluit bij het centrumgebied van Zierikzee. Er is ervoor gekozen om het perceel de bestemming 'gemengd' te geven.

2.2 Situering

Het perceel aan de Beddeweeg 8 heeft een oppervlakte van circa 250m² en is bijna volledig bebouwd. De ontwikkeling ziet alleen op een interne verbouwing. In de huidige en nieuwe situatie is er geen groen op het perceel aanwezig. Parkeervoorzieningen zijn aanwezig op openbare parkeerplaatsen in de nabijheid van het plangebied. De luchtfoto in figuur 3 laat de bebouwing en de omgeving zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00085BpGhp-vast_0003.jpg"

Figuur 3 luchtfoto Beddeweeg 8 te Zierikzee

2.3 Bebouwing

Het gebouw is de afgelopen jaren in gebruik geweest als discotheek. Het gebouw heeft een oppervlakte van circa 240m². De bebouwing bestaat uit verschillende ruimten met op de bovenverdieping een woonruimte. De begane grond is volledig ingericht als discotheek. De ontwikkeling ziet op het wijzigen van de bestemming 'horeca' naar 'gemengd'. Er is geen ruimte voor uitbreiding van het gebouw, om deze reden vinden er alleen interne bouwwerkzaamheden plaats.

2.4 Buitenruimte

In de huidige situatie is er geen buitenruimte aanwezig. In hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan wordt nader ingegaan op de ruimtelijke en functionele streefbeelden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

De gemeente Schouwen-Duiveland heeft te maken met geldende beleidskaders van diverse overheden. Deze kaders zijn van invloed op de inhoud van een bestemmingsplan. Het gemeentelijke ruimtelijke beleid, zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, dient zich te bewegen binnen de marges van deze beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de voor dit plan relevante beleidskaders en de wijze waarop deze in dit plan hun grondslag vinden, beschreven.

3.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsplan 2012-2018

Met het Omgevingsplan heeft de provincie als doelstelling een goed woonklimaat en een goed werkende woningmarkt in steden, dorpen en op het platteland. Ruimtelijk staan bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik voorop, dit sluit ook aan bij het rijksbeleid. De provincie wil daarmee zoveel mogelijk tegemoet komen aan de wensen van de woonconsument.

Omdat het hier gaat om een kleinschalige herstructureringsopgave wordt er aandacht besteed aan het zorgvuldig omgaan met de ruimte. Er wordt geen nieuwe bebouwing toegevoegd. Het gaat om een wijziging van de bestemming en daarmee het gebruik van het pand.

Een gezonde leefomgeving is in het Omgevingsplan een belangrijk onderdeel. Met de ontwikkeling wordt een veroorzaker van overlast, discotheek de Lounge, planologisch verwijderd. Dit komt de omgeving van het object ten goede.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Strategische visie 'Tij van de Toekomst'

De gemeenteraad heeft op 3 oktober 2011 de Strategische Visie 'Tij van de Toekomst' vastgesteld. In de visie is opgenomen hoe de gemeente Schouwen-Duiveland er in 2040 uit zou moeten zien.

In de strategische visie staat de volgende ambitie centraal: 'In 2040 kent vakantie-eiland Schouwen-Duiveland een toonaangevende watereconomie die de duurzame verbinding vormt tussen wonen, werken, zorgen en genieten'.

In de visie zijn de drie strategische doelen 'werken', 'wonen' en 'verblijven' uitgewerkt. Hierna zijn de strategische doelen met bijbehorende ambities voor 2040 beschreven.

Strategische doelen: werken

  • De economie van Schouwen-Duiveland is sterk watergerelateerd;
  • Landbouw en aquacultuur zijn geïnnoveerd en verweven met andere functies;
  • Kleinschalige bedrijvigheid floreert, optimaal gestimuleerd en gefaciliteerd;
  • Vraag en aanbod van de arbeidsmarkt zijn in balans;
  • Schouwen-Duiveland is krachtig gepositioneerd als toonaangevend in water en veelzijdig vakantie-eiland.

Strategische doelen: wonen

  • De gemeente heeft een kwalitatief goed en realistisch voorzieningenniveau;
  • In de gemeente wordt prettig en naar behoefte gewoond;
  • De leefbaarheid en sociale samenhang in de kernen is groot. Inwoners zijn actief en betrokken;
  • Er is een goed en betaalbaar aanbod van zorg en welzijn dat vraaggestuurd tot stand komt.

Strategische doelen: verblijven

  • De bijzondere kwaliteiten (water, natuur, cultuur) maken Schouwen-Duiveland tot een aantrekkelijk vakantie-eiland;
  • Het eiland Schouwen-Duiveland heeft een krachtig en duidelijk herkenbare toeristische hoofdstructuur. We benutten de daaraan verbonden potenties;
  • De kwaliteit en diversiteit van de toeristische sector is groot. We maken gebruik van de unieke mogelijkheden die het water biedt;
  • Schouwen-Duiveland is een aantrekkelijk vakantie-eiland door de bloeiende watersport en de vele watergerelateerde activiteiten en evenementen.

Structuurvisie Schouwen-Duiveland

De gemeente Schouwen-Duiveland heeft op 3 februari 2000 de structuurvisie Schouwen-Duiveland vastgesteld. In deze visie zijn de kernen ingedeeld in zes categorieën en is per kerntype beleid geformuleerd dat verder op kernniveau zal worden uitgewerkt.

Zierikzee is aangemerkt als de hoofdkern van Schouwen-Duiveland, en gekarakteriseerd als stad van regionale betekenis. Met name ontwikkelingen met een stedelijk karakter horen in deze zone thuis. Daarmee wordt ingespeeld op de potenties van Zierikzee, gelegen aan de Midden-Zeelandroute. Tevens wordt hiermee voorkomen dat stedelijke activiteiten uitwaaieren naar andere delen van het eiland.

Structuurvisie Zierikzee

In de Structuurvisie Zierikzee wordt de visie gegeven op het toekomstig te voeren ruimtelijk beleid in Zierikzee. Bij uitwerking van de structuurvisie is gekozen voor de opbouw aan de hand van 10 afzonderlijke modules. Voor deze ontwikkeling zijn de module 4: De binnenstad van Zierikzee en module 5 Bestaande woongebieden relevant.

Module 4: De binnenstad van Zierikzee

In deze module wordt een beschrijving gegeven van de functie en betekenis van de binnenstad, waarbij een ruimtelijke verkenning heeft plaatsgevonden van de functies detailhandel/horeca/monumenten/wonen enzovoort. Er zijn een aantal algemene uitgangspunten van beleid geformuleerd:

  • De binnenstad wordt gezien als een samenhangend deelgebied. De ruimtelijke scheiding in zes deelgebieden is in praktische zin en daarmee ook in de beleving niet meer aanwezig;
  • Het historische karakter van de binnenstad is voor een hoeveelheid van functies van essentieel belang en dient dan ook nadrukkelijk beschermd en waar mogelijk uitgebouwd en versterkt te worden;
  • De centrumfunctie die Zierikzee in maarschappelijk, cultureel en economisch oogpunt heeft veel geheel Schouwen-Duiveland zal worden uitgebouwd;
  • De binnenstad wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een hoeveelheid aan functies die het behouden waard zijn;
  • De binnenstad profileert zich als een uniek en karaktervol woonmilieu voor specifieke doelgroepen. Wonen is een belangrijke functie in het kernwinkelgebied. De binnenstad heeft verder potenties voor de ontwikkeling van de "hoogwaardige woonmilieu's;
  • Zierikzee is een aantrekkelijk toeristisch/recreatieve bestemming voor watersporters/ dag- maar ook verblijfsrecreaten.
  • Versterking van de relatie tussen stad en water is belangrijk voor het woon- en verblijfsklimaat in de binnenstad. De potenties die hierbij aanwezig zijn moeten worden benut;
  • Een goede bereikbaarheid van de binnenstad is belangrijk maar dit mag niet ten koste gaan van de leefbaarheid en belevingswaarde voor inwoners en recreant.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00085BpGhp-vast_0004.jpg"

Figuur 4 kaart integrale visie Zierikzee - module binnenstad

Op basis van deze beleidsuitgangspunten zijn per thema (wonen, werkgelegenheid, recreatie en toerisme) een aantal beleidsuitgangspunten geformuleerd. Figuur x is de integrale visie voor de binnenstad van Zierikzee. Het plangebied valt onder revitalisering woonfunctie binnenstad. Voor het plangebied geldt het thema wonen en daarvoor zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • Behouden woonfunctie in het kernwinkelgebied;
  • Aandacht kwaliteit en leefbaarheid directe woonomgeving;
  • sanering van hinderlijke bedrijvigheid uit woongebieden.

Module 5: Bestaande woongebieden

In deze module wordt aandacht besteed aan de bestaande woongebieden. Bij het omzetten van gebouwen naar een woonfunctie geldt dat een bijdrage moet worden geleverd aan de binnenstad van Zierikzee. Dit sluit aan bij module 4 waarin gesproken wordt over sanering van hinderlijke bedrijvigheid uit woongebieden. De doelgroepen voor dit woongebieden zijn alleenstaande en samenwonende jongeren, gezinnen met kleine kinderen en 55 plussers.

Gemeentelijke woningbouwprogramma

Op 13 maart 2007 is de gemeentelijke woningbouwplanninglijst 2007 tot en met 2017 vastgesteld. De planningslijst maakt inzichtelijk hoe de samenhang is tussen het kwantitatieve en kwalitatieve deel van de woningbouwplanning. Aanvragen van maximaal twee woningen in inbreidingslocaties kunnen onder de huidige afspraken direct via een directe aanvraag worden ingediend. Aanvragen van meer dan twee woningen moeten eerste op de woningbouwplanninglijst worden opgenomen.

Woonmilieuvisie

Als gevolg van de ontwikkelingen in de markt en het beleid is het accent in de woningbouwopgave de laatste jaren sterk verschoven van de kwantiteit naar de kwaliteit (gewenste woonmilieus en woningtypen). Sterker dan in het verleden dienen nieuwe woonmilieus en woningen zorgvuldig op de verschillende woonwensen van de verschillende doelgroepen te worden afgestemd. In de binnenstad van Zierikzee zijn bijna alle woningtypen mogelijk.

Gebruiksverordening tweede woningen

In de gebruiksverordening tweede woningen zijn regels opgenomen om te voorkomen dat woningen, die bedoeld zijn voor permanente bewoning, voor recreatieve doeleinde worden gebruikt( gebruik als tweede woning). Het doel van deze verordening is om de kernen leefbaar te houden.

Het werkingsgebied van de gebruiksverordening is van toepassing op de gehele binnenstad van Zierikzee.

Detailhandelstructuurvisie

Eén van de doelstellingen van de Structuurvisie Zierikzee is het versterken van de centrumfunctie van Zierikzee. In de detailhandelstructuurvisie wordt ingegaan op de gewenste omvang, kwaliteit en positionering van bestaande en van eventuele nieuwe winkelgebieden. Bijna 40% van het totale winkelaanbod in de gemeente is gevestigd in de kern Zierikzee. De detailhandel in Zierikzee heeft een verzorgingsfunctie voor de inwoners van de eigen kern en voor de inwoners van de overige kernen in de gemeente.

De gemeente Schouwen-Duiveland streeft naar een versterking van de centrumfunctie van Zierikzee. Om de centrumfunctie te versterken is minimaal behoud, maar bij voorkeur uitbreiding van het winkelaanbod in het centrum gewenst.

Milieubeleidsplan

Het milieubeleid van de gemeente Schouwen-Duiveland is vastgelegd in het milieubeleidsplan. Het beleid wordt besproken en vastgelegd middels een aantal modules die elk een apart milieuthema behandelen. Hierna worden de belangrijkste aandachtspunten uit de diverse modules genoemd.

Module Geluid en Stilte (2008)

  • rust en stukte: streven naar zo min mogelijk gebiedsvreemde geluiden;
  • woonklimaat: streven naar behoud van een prettig woonklimaat, zowel binnen als buiten;
  • evenementen: evenementen mogen geen overlast veroorzaken;
  • verkeer: nieuwe wegen moeten op voldoende afstand van bestaande woningen gelegd worden, om overlast te voorkomen.

Bij nieuwe ontwikkelingen is het uitgangspunt om nieuwe probleemsituaties te voorkomen. Er wordt bijvoorbeeld gekeken naar de effecten van wegen op woningen. Uitgangspunt is dat alle nieuwbouwwoningen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Mochten er woningen gebouwd worden die een hogere geluidwaarde hebben, dan dient dit goed gemotiveerd te worden. In hoofdstuk 5 worden de milieuaspecten nader behandeld.

Module Licht en Duisternis (2009)

Anders dan in andere delen van Nederland kun je op Schouwen-Duiveland nog echte duisternis ervaren. Niet verlichten, slim, gericht en bewust verlichten zorgen er niet alleen voor dat onze duisternis behouden blijft, ze besparen vaak ook energie. Er mag slechts verlicht worden indien dit echt nodig is. Het duisternisbeleid richt zich o.a. op de volgende sectoren:

  • openbare verlichting: de gemeente gaat zelf na hoe de bovengenoemde uitgangspunten op haar eigen verlichting kunnen worden toegepast;
  • terreinverlichting (sport): duurzaamheid, slimme en gerichte terreinverlichting;
  • veldverlichting: duurzaam en goed gericht zodat er zo weinig mogelijk licht verstrooid.

Module Energie en Klimaat ( 2009)

De gemeente Schouwen-Duiveland streeft naar ruimtelijke inrichting waarmee rekening wordt gehouden met de klimaatverandering. Dit kan in de praktijk worden gebracht door verduurzaming en zuinig omgaan met energie. Het energiebeleid richt zich o.a. op de volgende sectoren:

  • gebouwen: hanteren van een 10% strengere EPC norm en het energiezuinig ontwerpen van gebouwen;
  • verkeer en vervoer: stimuleren van gebruik van het openbaar vervoer en de fiets;
  • duurzame energie: kansen onderzoeken om energieneutraal te worden.

Module Luchtkwaliteit (2008)

De luchtkwaliteit op Schouwen-Duiveland is, zeker vergeleken met andere gebieden in Nederland, goed. Die bijzondere positie moet behouden blijven. Waar mogelijk moet er naar gestreefd worden om de luchtkwaliteit zelfs nog te verbeteren. Het verminderen van autoverkeer kan daarbij helpen; autoverkeer is een belangrijke vervuilingsbron.

Module Bodem (2010)

Iedere bodem heeft zijn kwaliteiten. Hier liggen kansen en knelpunten. Door in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen deze in beeld te brengen, zijn knelpunten vroegtijdig in beeld en kunnen kansen optimaal benut worden. Hierdoor worden ook toekomstige beheerskosten beter in beeld gebracht en kunnen ze deel uitmaken van de afwegingen die leiden tot het definitieve plan.

3.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het onderhavig plan aansluit bij het beleid zoals hierboven beschreven.

Hoofdstuk 4 Planologisch Kader

4.1 Inleiding

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang om de uitgangssituatie goed in beeld te brengen. Daarbij is aandacht nodig voor de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke opbouw en de functionele opbouw van het plangebied en zijn omgeving. In dit hoofdstuk wordt dit in beeld gebracht door een historische analyse, een ruimtelijke analyse en een functionele analyse.

4.2 Historische Analyse

4.2.1 Ontstaansgeschiedenis

Ontstaan

De oudste geschiedenis van Zierikzee is nauw verbonden met die van Schouwen. Tot enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling maakte Schouwen-Duiveland deel uit van een uitgerekt veengebied, veelvuldig aangetast door de zee. In de 9e en 10e eeuw vonden opnieuw aanvallen van de zee plaats. De bevolking die zich op de kreekruggen had gevestigd, ging zich tegen de zee verweren door aanleg van dammen in de kreken. De storm van 1134 was de directe aanleiding om Schouwen te voorzien van een ringdijk.

Aan de zuidoostzijde van het eiland Schouwen ontstond Zierikzee. Vanuit de Gouwe drong een kreek het eiland binnen, waarlangs een kleine nederzetting ontstond van vermoedelijk vissers en schapenhouders. De eerste bebouwing vond plaats in het westen van het huidige Zierikzee. Later vond nieuwe bebouwing plaats in westenlijke richting. De kreek werd vermoedelijk afgedamd bij het zuidelijke deel van de huidige Dam, een straat in het hart van de stad. De noordelijke zijtak van de kreek is vermodelijk onstaan bij een stormvloed. Deze werd aanvankelijk in het noorden afgedamd (Sint Anthoniesdam). In deze dam werd een getijdemolen gebouwd, die in 1220 wordt genoemd. Het is de oudste vermelding van een watermolen in Nederland. Later werd deze zijtak meer zuidelijk gedicht, bij het noordelijk deel van de Dam.

Stadsrechten

Omstreeks het midden van de 12e eeuw werd begonnen met een nieuwe kerk, die de vorm kreeg van een Romeinse basiliek. In deze periode maakte de nederzetting een flinke groei door. Tegenover de kerk verrees een kasteel. Zierikzee en omgeving werden dan ook beschouw als strategisch belangrijk gebied. In de 13e eeuw kreeg de nederzetting van de graaf stadsrechten. Op 11 maart 1248 werden de stadsrechten door Room-koning Willem II vernieuwd en uitgebreid. Deze verkregen voorrechten stimuleerden de groei van de stad.

Industrieën

Zout vormde een belangrijk exportartikel. Het werd genomen uit veen, dat op Schouwen (en overig Zeeland) in grote hoeveelheden aanwezig was. Het Zierikzeese zout werd verhandeld tot ver in het buitenland, en werd gebruikt voor het conserveren van vlees en vis. Zierikzee was één van de belangrijkste leveranciers van vis en zout voor Brabant, Vlaanderen en het Rijnland. De zoutketen bevonden zich in de vroege Middeleeuwen binnen de stadsmuren en waren dikwijls de oorzaak van grote stadsbranden. Later werden ze buiten de stad, aan de Vissersdijk gebouwd. Namen in die buurt, zoals Zoutkeetstraat, Zelkeweg en Zelkevoetpad, herinneren nog aan deze 'zelnering'.

De relatie met het land van Schouwen kwam vooral tot uitdrukking op het gebied van de landbouw. De stad werd de centrale marktplaats voor vele producten. In 1426 werd bepaald dat het voor uitvoer bestemde graan eerst naar de markt in Zierikzee moest worden gebracht. Door deze maatregel werd ook de eigen voedselbevoorrading veiliggesteld. Deze monopoliepositie kreeg de stad ook voor de handel in meekrap. In zogenaamde meestoven werden de wortels van de meekrapplant gedroogd en vermalen tot een rode verfstof. In 1531 werd bepaald dat alle mee in Zierikzee gekeurd moest worden. De positie van Zierikzee als regionaal centrum voor handel en nijverheid was vooral te danken aan de gunstige ligging aan de belangrijkste vaarroute tussen Holland en Vlaanderen en dichtbij open water. Na het verzanden van het noordelijke deel van de Gouwe, gevolgd door de inpoldering van de schorren tussen de eilanden Schouwen, Dreischor en Bommenede, bleef het Dijkwater en het zuidelijk deel van de Gouwe geschikt om de Zierikzeese haven te bereiken. De belangrijkste plaats die Zierikzee op economisch gebied innam, bezorgde haar ook een vooraanstaande positie op staatkundig terrein. Die positie werd versterkt door haar strategische ligging en de mogelijkheden van vooral de vloot. Op scheepsvaartgebied bleef Zierikzee een belangrijke positie innemen. De voornaamste rol die Zierikzee op maritiem terrein innam gold ook voor de scheepsbouw. De technische bekwaamheid van de scheepsbouwers in Zierikzee was vermaard.

Hoogtepunt

Vanaf de tweede helft van de 14e eeuw brak het hoogtepunt in de geschiedenis van Zierikzee aan. De stad zond onderhandelaars naar de koningen van Denemarken en Noorwegen, voerde oorlog en sloot vrede met hen. Bij deze machtsontplooiing liet Zierikzee de andere grote Zeeuwse stad, Middelburg, achter zich. In relatie tot de Hollandse steden moest Zierikzee er slechts enkele laten voorgaan. De stad telde op het eind van de 14e eeuw vermoedelijk zo'n 5500 inwoners, ongeveer evenveel als Middelburg en Delft. Deze grote welvaart in Zierikzee zou blijven duren tot en met de 17e eeuw.

Economische malaise

Bracht de 17e eeur nog grote welvaart in Zierikzee, in de 18e eeuw veranderde dat. Vooral de haringvisserij kreeg zware tegenslagen te incasseren. De visserij beperkte zich tot de vangst van kabeljauw. Maar vele vissers kozen liever voor de koopvaardij, die in de eerste helft van de 18e eeuw floreerde. Bovendien liepen de visvangsten terug. Ook de zoutziederij verloor aan betekenis. De koopvaardij kreeg omstreeks het midden van de 18e eeuw ook te kampen met tegenslagen. In de periode 1748-1775 daalde de vloot van 84 naar 28 schepen. Met name de teloorgang van de koopvaardij en visserij en de daaraan verwante bedrijfstakken had grote gevolgen voor het bevolkingsaantal. Het daalte van circa 10.000 inwoners omstreeks het midden van de 18e eeuw tot ongeveer 6.000 in 1795.

Een vergeten stad

De betekenis van Zierikzee marginaliseerde. Weliswaar behield Zierikzee zijn centrumpositie voor Schouwen-Duiveland, maar dat gold maar ten dele voor de marktfunctie. De nijverheid had vooral lokaal en regionaal belang. De stad kampte nog altijd met een hoge schuldenlast en armoede.

Modernisering

De grote industriële ontwikkelingen van de 19e eeuw gingen Zierikzee goeddeels voorbij. Stonden elders de poorten in de weg voor het verkeer, in Zierikzee was dat nauwelijks het geval. Daarom bleven de 3 grote stadspoorten bespaard. De haven, vroeger zorgvuldig gekoesterd, werd nu als hindernis ervaren. De hoge kosten verbonden aan het onderhoud van de kaden was de belangrijkste reden om in 1871 en 1872 het deel van de Oude Haven vanaf de Gasthuiskerk met het aansluitende water tot de gracht te dempen. Hierdoor ontstond het Havenplein. Ook aan de Nieuwe Haven werd het stil. De koopvaardijschepen meden Zierikzee steeds meer.

4.2.2 Historische geografie

Zierikzee is ontstaan uit een nederzetting op een hoger gelegen getijdenafzetting. Landschappelijk wordt de bodem in en rond Zierikzee gekenmerkt door zeekleigronden. De locatie bevindt zich in de kern van Zierikzee. Binnen het stedelijk gebied is de bodemopbouw niet gekarteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00085BpGhp-vast_0005.jpg"

Figuur 5 bodemopbouw Zierikzee

In een groot deel van de oude stadskern bevindt zich een stedelijke ophooglaag. De ophooglaag bestaat hoofdzakelijk uit puin (voormalige bouw en sloopmateriaal) daaronder bevinden zich afwisselend zand, klei en veenlagen.

4.2.3 Historische ecologie

Het plangebied betreft een stedelijk gebied waar weinig tot geen groen aanwezig is. Er komen dan ook geen bijzondere ecosystemen voor.

4.2.4 Archeologie

De archeologische rijkdom van een gebied is sterk afhankelijk van de ontwikkeling van het landschap. Het aantreffen van archeologische resten is immers sterk afhankelijk van de mogelijkheden tot bewoning en gebruik van het landschap in het verleden. Op Schouwen-Duiveland is de invloed van de zee een zeer belangrijke factor. Het landschap heeft door de eeuwen heen een sterk dynamisch karakter gehad. Deze ontwikkelingsdynamiek heeft de mogelijkheden van gebruik sterk beïnvloed. Verder kunnen door het dynamische landschap tevens eventuele archeologische resten aan het oog zijn onttrokken door erosie of juist bedekking met sedimenten. Voorbeelden hiervan zijn weggespoelde nederzettingen die in de geul van de Oosterschelde zijn verdwenen of nederzettingen die overstoven zijn met duinzand.

Het is dan ook niet vreemd dat de hoogste archeologische waarden te vinden zijn op de plekken die als eerste bewoond werden. Een groot archeologisch monument ligt dan ook in het duingebied bij Haamstede, waar al vanaf het Neolithicum (4000 - 3100 v.C.) bewoning heeft plaatsgevonden. Ook op de voormalige eilanden Duiveland en Dreischor liggen diverse terreinen met hoge archeologische waarde.

In het gemeentelijke Beleidsplan Archeologie is voor het gehele eiland vastgelegd welke archeologische verwachtingswaarden er zijn. Hieraan zijn beleidsadviezen gekoppeld die als basis dienen voor de voorwaarden bij op te stellen bestemmingsplannen. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypen, van archeologische monumenten tot gebieden waar geen enkele archeologische verwachtingswaarde is. Voor ieder gebiedstype gelden eigen uitgangspunten, randvoorwaarden en drempelwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00085BpGhp-vast_0006.png"

In het plangebied komen de volgende gebiedstypen voor: Waarde - archeologie - 5

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00085BpGhp-vast_0007.jpg"

Figuur 6 Beleidskaart archeologie

4.2.5 Historische bouwkunde

Zierikzee is een echte monumentenstad. In de stad komen in totaal meer dan 500 rijksmonumenten voor, voornamelijk in de bijzonder waardevolle historische binnenstad. De historische kern van Zierikzee -binnen de begrenzing van grachten en Nieuwe Haven- is vanwege de uitzonderlijk hoge historische waarde van bebouwing en stedenbouwkundig patroon als geheel benoemd tot Rijksbeschermd stadsgezicht. Een aanzienlijk deel van de bebouwing is behouden gebleven en tot op heden in gebruik. Andere bebouwing is in de loop der eeuwen toegevoegd, waarbij vrijwel altijd rekening is gehouden met het historische beloop van straten, bouwhoogtes en traveematen. Hierdoor is een sterk samenhangende stad ontstaan, met een grote historische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00085BpGhp-vast_0008.jpg"

Figuur 7 grens beschermd stadsgezicht Zierikzee

Ter bescherming van het bovengenoemde historisch en ruimtelijk karakter van het beschermd stadsgezicht is voor dit gebied een dubbelbestemming opgenomen.

4.2.6 Cultuurhistorie

4.3 Ruimtelijke Analyse

4.3.1 Stedenbouwkundige analyse

De historische kern van Zierikzee is grotendeels gelegen binnen de omlijsting van de haven en de grachten. De grachten worden aan de binnenzijde over de gehele lengte geflankeerd door verdedigingswallen. Deze elementen brenzen de oorspronkelijke historische kern. In de gehele historische kern is sprake van hoofdzakelijk oost-west en noord-zuid georiënteerde straten. Dit resulteert in een fijnmazig netwerk van straten, met een wisselende maaswijdte.

De historische kern is onder te verdelen in verschillende zones met ieder een eigen gezicht. Figuur x laat zien dat het plangebied is gelegen opd e grens van deelgebieden 1 en 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00085BpGhp-vast_0009.jpg"

Figuur 8 Deelgebieden historische kern Zierikzee

Deelgebied 1 staat voor het centrumgebied, in de centrale as van de kern. Deelgebied 3 staat voor het voormalig handelsgebied ten noorden van het centrumgebied met de kenmerkende afwisseling van woon- en werkfuncties.

Deelgebied 1

In de centrumzone komen veel grote en rijk gedetailleerde gebouwen voor. Deze gebouwen bieden een terugblik op het rijke handelsverleden van de stad. In veel van de gebouwen zijn bedrijfs- of winkelfuncties gevestigd. De bebouwing staat overwegend met de rooilijn direct aan de openbare ruimte, privé voortuinen komen vrijwel nergens voor.

Deelgebied 2

Noordelijk van de centrumzone ligt een gebied waarin van oudsher woon- en werkfuncties meer werden afgewisseld. Deze vroegere functies zijn duidelijk af te lezen aan de straatnamen zoals de Melkmarkt of aan de tableaus op bebouwing zoals in de Hem.

Vrijwel alle bebouwing in dit gebied is met de rooilijn direct aan de straat gesitueerd, wat resulteert in vrij smalle en stenige straatprofielen. De meeste gebouwen hebben één bouwlaag met kap. In de kap is veelal een extra verdieping opgenomen. Een deel van de bebouwing is individueel vormgegeven, maar herhaling van identieke panden, komt met enige regelmaat voor. De bebouwing is afwisselend uitgevoerd met topgevels en langgevels aan de straat.

De bebouwing in dit gebied is aan veranderingen onderhevig. Gezien de relatieve kleine maat van de woningen zijn uitbreidingen op en aan de woning veelgevraagd. De historische kwaliteit van de bebouwing vraagt echter om een zorgvuldige inpassing van nieuwe elementen.

4.3.2 Landschap

Het plangebied is gelegen in het centrumgebied van Zierikzee. Dit is een stedelijk gebied waar geen waardevolle landschapselementen aanwezig zijn.

4.3.3 Natuur, groen, water en ecologie

Het plangebied is gelegen in het centrumgebied van Zierikzee. Dit is een stedelijk gebied waar geen bijzonder natuur, groenstructuren of ecologische aspecten van toepassing zijn. Het onderdeel water wordt besproken in paragraaf 5.8.

4.3.4 Verkeer

De Beddeweeg is een doodlopende weg voor gemotoriseerd verkeer. Alleen fietsers en voetgangers kunnen hun via de Beddeweeg naar de Zevengetijdestraat vervolgen. Er is binnen het plangebied geen mogelijkheid om parkeervoorzieningen op eigen terrein te realiseren. Uit een parkeeronderzoek, uitgevoerd door Goudappel & Coffeng in 2008, blijkt dat de bezettingsgraad van vergunninghouderplaatsen in dit gebied ten hoogste 85% is. Volgens dit onderzoek zijn in de sector Noordwest in totaal 445 vergunninghouder plaatsen aanwezig, zodat in de gehele sector nog ten minste 66 plaatsen beschikbaar zijn.

Gelet op de parkeernormen van CROW wordt de parkeerdruk in het gebied verminderd. Uitgaande van een sterk stedelijk gebied in het centrum komen daar de volgende normen uit voort. Voor een discotheek geldt een parkeernorm van 4-6 parkeerplaatsen per 100m² bedrijfsvloeroppervlak. Voor wonen geldt een parkeernorm van 1,1-1,2 per woning.

4.3.5 Kabels en leidingen en overige infrastructuur

In het plangebied komen geen relavante kabels en leidingen voor. De oude functie van het pand is horeca, een rioolaansluiting is al aanwezig.

4.3.6 Sociale veiligheid

De huidige bestemming van het perceel maakt een discotheek mogelijk. Een discotheek brengt vooral 's avonds en 's nachts overlast met zich mee. De overlast bestaat vaak uit geluidsoverlast en openbaar dronkenschap. Deze onderdelen dragen bij aan een onveilig gevoel in de directe omgeving. Met de realisatie van deze ontwikkeling verdwijnt de horeca bestemming. De nieuwe functie sluit aan bij de omgeving en zal geen overlast veroorzaken. De sociale veiligheid in het gebied wordt door deze ontwikkeling vergoot.

4.4 Functionele Analyse

4.4.1 Functionele hoofdstructuur

Het plangebied is gelegen in het centrumgebied van Zierikzee. De Beddeweeg is een aanlooproute naar het stadscentrum door de detailhandelbedrijven die zich in deze straat gevestigd hebben. Door de ontwikkeling van de Maarstraat wordt de functie van aanlooproute versterkt. In het vigerende bestemmingsplan "Bebouwde kom Zierikzee" hebben de naastgelegen percelen allemaal de bestemming 'Gemengde doeleinden'. Deze bestemming biedt ruime mogelijkheden voor:

  • kantoren;
  • dienstverlening;
  • maatschappelijke voorzieningen;
  • wonen;
  • bedrijfsactiviteiten.

Deze ruime mogelijkheden hebben ervoor gezorgd dat er o.a. een atelier, een winkel voor ruitersport, een lunchroom, een boutique en verschillende woningen. De ontwikkeling ziet op dezelfde functies die nu in het gebied aanwezig zijn.

4.4.2 Wonen

De ontwikkeling ziet op het wijzigen van de bestemming naar gemengd. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor verschillend gebruik. Het is op voorhand niet zeker of er in het plangebied een woning gerealiseerd gaat worden. Het is binnen de nieuwe bestemming wel mogelijk.

4.4.3 Werken

Het plangebied is gelegen in het centrumgebied van Zierikzee. Binnen de nieuwe bestemming is het mogelijk om een aantal bedrijfsactiviteiten te starten. Deze zorgen er echter niet voor dat er overlast ontstaat voor de overlast. In hoofstuk 5 wordt nader ingegaan op de milieuaspecten.

4.4.4 Voorzieningen

Door het wijzigen van de bestemming verliest Zierikzee een uitgaansgelegenheid in het centrum. De resultaten uit het verleden hebben duidelijk gemaakt dat het niet rendabel is om een deze locatie een discotheek te exploiteren. Er zijn in Zierikzee, voornamelijk aan de Nieuwe Haven nog voldoende uitgaansgelegenheden.

De gronden van de bestemming 'gemengd' zijn ook bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. Voorbeelden hiervan zijn educatie en sociaal-culture voorzieningen.

4.4.5 Sport en recreatie

Dit onderdeel is voor het plangebied en de omgeving niet van toepassing.

4.5 Conclusie

Uit het bovenstaande blijkt dat de bestemming 'gemengd' past binnen het gebied. Het is een goede aanvulling op de bestaande functies in het gebied.

Hoofdstuk 5 Milieu- En Duurzaamheidskader

5.1 Inleiding

In de hoofdstuk worden de milieugevolgen van alle ontwikkelingen behandeld die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Hierbij is uitgegaan van alle activiteiten die in het plan worden toegestaan, zowel rechtstreeks als middels een wijzigingsbevoegdheid.

5.2 Bedrijven En Milieuzonering

5.2.1 Toetsingskader

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-handreiking) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).

De VNG-handreiking bevat een lijst met bedrijven waaraan, afhankelijk van de mate waarin de in de lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), een categorie wordt toegekend. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot de woongebieden. Per bedrijfstype wordt zo een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar.

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en de gevel van een woning gelegen in een rustige woonwijk. Wanneer er geen sprake is van een rustige woonwijk, maar van een gemengd gebied, kan één afstandsstap worden teruggedaan. Een bedrijf dat 50 meter afstand tot een rustige woonwijk moet aanhouden, mag zich hierdoor op 30 meter van een gemengd gebied vestigen.

Onder een rustige woonwijk wordt verstaan een woongebied met weinig verkeer en praktisch geen bedrijven en/of winkelcentra. Gemengde gebieden zijn gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Naast wonen komen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en bedrijvigheid. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct naast de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Voor dergelijke gebieden kunnen de richtafstanden die gelden ten opzichte van een rustige woonwijk met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Milieucategorie Minimale richtafstand tot een rustige woonwijk Minimale richtafstand tot gemengd gebied
1 10 m Niet van toepassing
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m

Milieucategorieën en richtafstanden (bron: Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009, VNG)

De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief worden gezien. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken, kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

5.2.2 Toetsing

De locatie ligt in het centrum van Zierikzee. Overeenkomstig de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering wordt het gebied getypeerd als gemengd gebied. In het gebied komen naast de functie wonen ook verschillende andere functies voor. De functies die op het perceel komen te rusten zijn, naast wonen, maatschappelijke en culturele voorzieningen, ondersteunende horeca, ondersteunende detailhandel en wegen en parkeren. De bedrijfsmatige functies behoren allen tot categorie 1 volgens de handreiking Bedrijven en milieuzonering. De bijbehorende afstand is, uitgaande van gemengd gebied, 0 meter.

5.2.3 Conclusie

Er wordt voldaan aan de richtafstanden volgens de VNG-handreiking. Als gevolg van de bedrijfsvoering op de beoogde locatie ontstaat er geen hinder voor gevoelige functies. De aspecten geur, stof, geluid en gevaar worden niet nader beoordeeld.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Toetsingskader

Algemeen

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect stof niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht.

Regelgeving

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (hierna Wm), ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd (hierna Wlk). Het doel van de Wlk is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De in de Wlk vastgestelde normen voor luchtkwaliteit mogen niet overschreden of, in geval van een bestaande overschrijding, mag een eventuele toename niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteitsnormen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of
  • een project per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of
  • een project slechts in 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL); of.
  • een project een ander project van gelijke of grotere omvang vervangt.

Niet in betekenende mate

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet In Betekenende Mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3%-grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Een geplande ruimtelijke ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging als:

  • het valt onder de beschrijving in de tabellen met categorieën van gevallen in de 'Regeling Niet In Betekenende Mate', of
  • het bevoegd gezag aannemelijk kan maken, bijvoorbeeld door berekeningen, dat de 3% grens niet wordt overschreden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in de onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op die locatie de vestiging van een gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan. Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone.

5.3.2 Toetsing

De beoogde functie zal niet leiden tot een toename van het verkeer ten opzichte van de huidige functie. Verder is de achtergrondconcentratie volgens de GCN kaart van het RIVM (2012) 19 ug/m³ voor fijnstof.

5.3.3 Conclusie

De wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit worden niet overschreden. Vanuit luchtkwaliteit is er geen belemmering voor het gebruik als woning.

5.4 Geluid En Stilte

5.4.1 Toetsingskader

Algemeen

Een belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging in het kader van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige functies (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van o.a. wegverkeerlawaai en industrielawaai door middel van zonering.

In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect geluid niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht,

Regelgeving

Industrielawaai

In de Wgh wordt verhoudingsgewijs maar een klein gedeelte van het industrielawaai gereguleerd, namelijk alleen voor bedrijven gelegen op een gezoneerd industrieterrein. De geluidsruimte is voor een deel van de bedrijven vastgelegd in de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu. Een groot deel van de bedrijven valt onder een algemene maatregel van bestuur. Hierin zijn o.a. voor geluid voorschriften opgenomen. Deze voorschriften kunnen bepalend zijn voor de benodigde afstand tussen het bedrijf en gevoelige functies in de omgeving. Daarnaast moet bij de afweging in het kader van het bestemmingsplan ook rekening worden gehouden met geluidsemissies die niet geregeld zijn in het kader van de milieuwetgeving zoals laden en lossen, verkeersaantrekkende werking of menselijk stemgeluid.

Menselijk stemgeluid

Bestemmingen waarbij menselijk stemgeluid in de beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening een rol kan spelen, zijn onder andere bedrijven (horeca), sportvelden of speelplaatsen/hangplekken. Getoetst moet worden of het stemgeluid niet leidt tot aantasting van het woon- en leefklimaat

Wegverkeerslawaai

Ingevolge artikel 74 Wet geluid hinder (Wgh) zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt en woonerven. Tevens zijn in de Wgh onderzoekszones opgenomen waarbinnen onderzoek moet worden uitgevoerd naar de gevolgen van wegverkeerslawaai op een geluidsgevoelige bestemming. Deze onderzoekszones bedragen voor het stedelijk gebied voor wegen met 1 of 2 rijstroken 200 meter en voor het buitenstedelijk gebied 250 meter voor wegen met 1 of 2 rijstroken. Voor gezoneerde wegen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De grenswaarde ligt tussen de 53 dB en 68 dB, afhankelijk van de ligging en of het een nieuwe of bestaande situatie betreft.

Een geluidsbelasting hoger dan deze grenswaarde is niet toelaatbaar. In het gebied tussen de voorkeursgrenswaarde en de grenswaarde is de geluidbelasting alleen toepasbaar na een afwegingsproces in de vorm van een procedure hogere grenswaarde.

5.4.2 Toetsing

Wegverkeerslawaai

De toegestane functie wonen is gelegen binnen de bebouwde kom en binnen een 30km/h-zone of een woonerf. Formeel hoeft op grond van de Wet Geluidhinder het wegverkeerslawaai in dit geval niet beoordeeld te worden. Echter op grond van een goede ruimtelijke ordening en het gemeentelijk milieubeleid dient dit wel te worden beschouwd. Een hogere waarde kan hierbij niet worden afgegeven. Het verkeersaanbod op de Beddeweeg is zondanig laag dat geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op de gevel van de woning mag worden verwacht. Het bedrijfsgedeelte is geen gevoelige bestemming op grond van de Wet Geluidhinder. Er hoeft dus hier niet aan de Wet Geluidhinder te worden getoetst.

5.4.3 Conclusie

De Wet Geluidhinder, onderdeel wegverkeerslawaai, vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.5 Externe Veiligheid

5.5.1 Toetsingskader

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aa het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootsgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvraadbaar minimum te beperken.

Beleidsvisie Externe Veiligheid provincie Zeeland

Op grond van de provinciale Beleidsvisie externe veiligheid van de Provincie Zeeland (mei 2005) is bij ruimtelijke plannen geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk wanneer:

  1. a. de geplande (kwetsbare) onjecten buiten het invloedsgebied liggen (dan is er geen groepsrisico), of
  2. b. het een enkel (kwetsbaar) object in een nagenoeg maagdelijke omgeving betredt (dan is het groepsrisico zeer laag), of
  3. c. het een enkel (kwetsbaar) object in een al zeer volle omgeving betreft, waardoor het effect op het groepsrisisco marginaal is.

Pas als de risicosituatie niet voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden a,b of c, vereist de provincie een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico, waarbij aandacht wordt besteed aan de criteria zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en het water

Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen gelden de normen voor het PR en de oriënterende waarde voor het GR zoals hiervoor aangegeven. Het belangrijkste beleidsdocument is daarbij de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (NRVGS) uit 1996. De uitgangspunten van de NRVGS zullen op hoofdlijnen worden overgenomen in een tweetal Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) op grond van de Wet milieubeheer (Wm). Het gaat om het Besluit transportroutes externe veiligheid transportroutes (Btev) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Als voorbode van deze AMvBs is op 4 augustus 2004 de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRVGS) in de Staatscourant gepubliceerd. Het Bevb is op 1 januari 2011 gedeeltelijk in werking getreden (zie hierna).

Basisnet

Op dit moment wordt het Basisnet Vervoer Gevaarlijke Stoffen ontwikkeld. Voor de basisnetten Water,

Weg en Spoor wordt beoogd een duurzaam evenwicht tussen ruimtelijke ontwikkelingen, vervoer van gevaarlijke stoffen en veiligheid te creëren. Dit gebeurt door alle hoofdvaarwegen, rijkswegen en spoorwegen in te delen in categorieën. Deze categorieën verschillen in de mate waarin er beperkingen gelden voor vervoer en/of ruimtelijke ontwikkelingen. Beperkingen voor het vervoer worden vastgelegd in een gebruiksruimte, beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen in een veiligheidszone. Voor de modaliteiten water en weg zijn voorlopige indelingen gemaakt. Hier kunnen nog geen rechten aan ontleend worden.

Het streven is het basisnet voor de modaliteiten spoor, weg en water tegelijk vast te stellen. In december 2009 is, vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Btev, een wijziging gepubliceerd van de CRVGS3. Deze wijziging houdt in dat ten aanzien van de risico's die samenhangen met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en over het water reeds moet worden aangesloten bij de benadering van het Basisnet Weg respectievelijk het Basisnet Water.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Op het transport van risicovolle stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Het besluit werkt met een vaste norm voor het PR die in acht moeten worden genomen bij het vaststellen van een bestemmingsplan. Deze norm betreft de contour van het PR met kans 10-6. Binnen deze contour is de bouw van kwetsbare objecten geheel niet toegestaan. Daarnaast verplicht het Bevb tot het opnemen van een adequate bestemming van solitaire buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen in het bestemmingsplan. In elk geval dient de belemmeringenstrook op de verbeelding te worden weergegeven. Binnen deze belemmeringenstrook mogen geen nieuwe bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken toestaan; met een afwijkingsbevoegdheid kan bouwen voor aanwezige positief bestemde functies worden toegestaan, mits het geen kwetsbare objecten betreft. Het uitvoeren van werken en werkzaamheden binnen deze strook, dient aan een vergunningenstelsel te worden gekoppeld. In de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) is een verdere technische uitwerking gemaakt van onderdelen van het Bevb. In het Revb is onder andere de rekenmethodiek voor het beoordelen van het PR en het GR voorgeschreven.

Het Bevb treedt gefaseerd in werking. Dat houdt in dat per 1 januari 2011 alleen het transport van aardgas en aardolieproducten binnen de werkingssfeer van het Bevb is gebracht.

5.5.2 Toetsing

Risicovolle inrichtingen

Volgens de Risicokaart (Bron: risicokaart.nl, mei 2013) bevinden zich in de nabije omgeving van het plangebied geen Bevi-inrichtingen die van invloed zijn op de planontwikkeling. De invloedsgebieden van de dichtstbijzijnde Bevi-inrichtingen reiken niet over het plangebied. Andersom zorgt de ontwikkeling van het plangebied niet tot een beperking van deze Bevi-inrichtingen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Wegen

De rijkswegen N57, N59 en N256 zijn binnen Schouwen-Duiveland aangewezen als transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze wegen liggen op een zodanig grote afstand dat de invloedsgebieden niet over het plangebied reiken.

Het plangebied ligt aan de Beddeweeg 8 Zierikzee. Deze weg is niet aangewezen als onderdeel van de route gevaarlijke stoffen op het eiland Schouwen-Duiveland.

Water

Op de kaart behorende bij het Basisnet Water is het Zijpe aangeduid als binnenvaartroute met frequent vervoer van gevaarlijke stoffen (zwart). Voor zwarte vaarwegen komt de PR 10-6 -contour maximaal tot de oeverlijn. Er is daarom geen noodzaak op het land rekening te houden met veiligheidszones. Het plangebied ligt op een zodanig grote afstand dat de invloedsgebieden afkomstig van de vaarroute niet over het plangebied reiken.

Buisleidingen

De meest nabij gelegen planologisch relevante aardgastransportleiding betreft een 8 inch leiding met een maximale werkdruk van 40 bar. Deze leiding komt vanuit de Grevelingen ten noordoosten van Zonnemaire het eiland op, en loopt langs de Dreischorsedijk naar een gasontvangstation tot ongeveer de kruising met de Stoofweg. De lengte van de leiding op het land bedraagt ongeveer 1,2 km.

De afstand van de leiding tot aan het plangebied bedraagt een zodanig grote afstand dat geconcludeerd wordt dat zowel de leiding als het gasontvangststation geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan.

5.5.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor de ontwikkeling. Andersom zorgt de ontwikkeling niet voor een beperking van Bevi-inrichtingen en de buisleiding bij Zonnemaire, en een verhoging van het groepsrisico op de rijkswegen N256, N57 en N59. Ook het gegeven dat een vermindering van het aantal personen optreedt door de bestemmingswijziging zorgt voor een verhoging van de veiligheid. Het plan is besproken met de Veiligheidsregio Zeeland en zij deelt deze conclusie.

5.6 Bodem

5.6.1 Toetsingskader

Milieuhygiënische bodemkwaliteit

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht.

Een belangrijk basis vormt de Wet bodembescherming (Wbb) en daarnaast zijn het Besluit bodemkwaliteit en de Waterwet van toepassing. Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het Besluit bodemkwaliteit omvat de regels rond grondverzet, bouwstoffen en een stuk kwaliteitsboring.

Warmte-koude opslag

De basis van warmte-koude opslag ligt in het seizoensmatig opslaan van warmte en koude in de bodem. Er zijn zowel open systemen als gesloten systemen. Warmte-koude opslag is een bewezen vorm van duurzame energie en wordt gestimuleerd in Zeeland.

Het aspect bodemenergie is geregeld in het Besluit bodemenergie (vanaf juli 2013). Het Besluit bodemenergie schrijft o.a. voor dat een nieuw systeem een bestaand systeem niet mag hinderen en dat de systemen door een erkend bedrijf moeten worden aangelegd. Bodemenergiesystemen mogen niet in grondwaterbeschermingsgebieden worden aangelegd.

Voor de gesloten systemen geldt een meldingsplicht (Activiteitenbesluit). Open systemen en grote gesloten systemen (>70kW) zijn vergunningsplichtig onder de Waterwet. De gemeente Schouwen-Duiveland beschikt over een kansenkaart bodemenergie.

Niet gesprongen explosieven

De potentiële aanwezigheid van niet gesprongen explosieven kan een bedreiging in houden bij grondroerende werkzaamheden en kan tot vertraging in de planvorming en - uitvoering leiden..De gemeente beschikt over een inventarisatie van niet gesprongen explosieven op een signaleringskaart, opgesteld door historisch onderzoek, ooggetuigenverklaringen en eerdere vondsten. Wanneer er een gebied bestemd wordt in een aandachtsgebied zal een toetsing op mogelijke explosieven moeten worden uitgevoerd.

De gemeente is op basis van regelgeving verantwoordelijk voor het opsporen en ruimen van niet gesprongen explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Regels zijn opgenomen in o.a de Arbeidsomstandighedenwet en de Gemeentewet.

Trillingen

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het aspect trillingen een aandachtspunt in de afwegingen. De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, waarin de zorg voor een goede ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillingshinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling. Dit is mogelijk met behulp van de SBR-richtlijn "Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen".

Trillingshinder wordt beoordeeld aan de hand van het maximaal optredende trillingsniveau en het gemiddeld trillingsniveau,. Voor een aantal typen trillingen en verschillende gebouwfuncties (wonen, onderwijs ed.) staan in de richtlijn grens- en streefwaarden voor maximaal optredende trillingsniveaus en gemiddelde trillingsniveaus.

In de beoordeling van trillingshinder moet in het algemeen onderscheid worden gemaakt naar bestaande, te wijzigen of gewijzigde en nieuwe situaties.n Bij bestaande situaties moet het bestaande trillingsniveau worden geaccepteerd en kunnen de veroorzaker normaal gesproken geen (aanvullende) eisen worden opgelegd. Voor te wijzigen situatie is het uitgangspunt dat de gewijzigde situatie geen overschrijding van de grens- of streefwaarden mag opleveren. Indien er al sprake was van overschrijding geldt dat de situatie niet mag verslechteren. Ten slotte geldt voor nieuwe situaties dat de grens- of streefwaarden niet zouden mogen worden overschreden. In de laatste twee situaties zal het aanwezige trillingsniveau vooraf moeten worden vastgesteld.

5.6.2 Toetsing

Zover bekend hebben op de locatie geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. Gezien de ligging in de oude kern van Zierikzee is een stedelijke ophooglaag van puin te verwachten. De algemene kwaliteit van dit gebied is volgens de bodemkwaliteitskaart klasse industrie. Indien er nieuwbouw op de locatie zal plaatsvinden is verkennend bodemondezoek noodzakelijk.
De locatie is mogelijk geschikt om bodemenergie toe te passen. Op de locatie zijn geen Conventionele Explosieven te verwachten.

5.6.3 Conclusie

Het onderdeel bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.7 Water

5.7.1 Toetsingskader

Algemeen

In ruimtelijke plannen moet voldoende aandacht besteed worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk.

Regelgeving

In de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw tussen rijk, provincies, Waterschappen en gemeenten (d.d. 14 februari 2001) is overeengekomen dat vanaf de ondertekening van deze overeenkomst op alle voor de waterhuishouding relevante nieuwe ruimtelijke plannen een zogenaamde watertoets uitgevoerd dient te worden. Concreet betekent de invoering van de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.6 lid 1, sub b Bro.

In artikel 3.1.1. van het Bro is vastgelegd dat bij het opstellen van het bestemmingsplan overleg dient plaats te vinden met de waterbeheerder. Water dient in een zo vroeg mogelijk moment in de planvorming te worden meegenomen. Bij voorkeur in de initiatieffase.

Grondwateronttrekking

Zorgvuldig omgaan met grondwaterwinning beperkt het risico op verzilting van het vaak schaarse zoete grondwater. Door verzilting neemt het zoutgehalte van het (grond)water en de bodem toe. Verzilting kan tot schade leiden voor de landbouw, omdat het grondwater minder of ongeschikt wordt voor beregeningsdoeleinden. Winning van grondwater kan verlaging van de grondwaterstand en daarmee verdroging van gebieden tot gevolg hebben.

Om verdroging tegen te gaan zijn in kwetsbare gebieden, bijvoorbeeld (natte) natuurgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, alleen grondwaterwinningen op basis van een melding toegestaan als ze kortdurend zijn (maximaal 6 maanden) en een laag debiet hebben (maximaal 100 m3 per uur en maximaal 1.000 m3; per maand) hebben. Voor alle andere grondwateronttrekkingen is altijd een vergunning van het waterschap of de provincie vereist.

5.7.2 Toetsing

Thema en water(schaps)doelstelling Uitwerking
Veiligheid waterkering
Waarborgen van het veiligheidsniveau tegen water en de daarvoor benodigde ruimte.
Het plangebied ligt in het centrumgebied van Zierikzee. De veiligheid van de waterkering komt niet in het gedrang.
Wateroverlast
(vanuit oppervlaktewater)
Bij de bouw wordt voldoende hoog gebouwd om instroming van oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Het plan biedt voldoende ruimte voor vasthouden/bergen/afvoeren van water.


Het gehele perceel is verhard, in de nieuwe situatie veranderd dit niet. Het perceel is circa 230m² groot.
Riolering/RWZI
(inclusief water op straat/overlast)
Optimale werking van de zuiveringen/RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.



Het voormalige gebruik van het perceel is horeca, hiervoor was al een rioolaansluiting aanwezig. In de nieuwe situatie kan hierop worden aangesloten.
Waterschapsobjecten
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van waterschapsobjecten niet belemmeren. Hierbij wordt gedacht aan milieucontouren riond RWZI's, rioolpersgemalen, poldergemalen, vrijverval- en/of persleidingen.


Er liggen geen primaire of regionale waterkeringen in en/of grenzend aan het plangebied. Het aspect veiligheid is dus niet aan de orde.
Watervoorziening/-aanvoer
Het voorzien van de bestaande functie van (grond- en/of oppervlakte) water van de juiste kwaliteit en de juiste hoeveelheid op het juiste moment. Het tegengaan van nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op de behoefte aan water.

De watervoorziening is niet in het geding. Hergebruik van het hemelwater is in verband met de kleinschaligheid van de ontwikkeling en de kosten die daarmee gepaard gaan niet aan de orde.
Volksgezondheid
(water gerelateerd)
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.


Er is geen sprake van de aanleg van (extra) open water.
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen met name in zettingsgevoelige gebieden kunnen veroorzaken.

De polderpeilen worden niet aangepast. Bodemdaling zal niet optreden.
Grondwateroverlast
Tegengaan/verhelpen van grondwateroverlast.
Grondwateroverlast is in het gebied en de directe omgeving niet aan de orde.
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud/realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem.

De kwaliteit van de oppervlaktewaterkwaliteit gaat niet achteruit.
Grondwaterkwaliteit
Behoud/realisatie van een goede grondwaterkwaliteit.
Er wordt niet gebouwd in een natuurgebied, (specifiek daarvoor bedoelt) infiltratiefgebied en/of gebied voor drinkwatervoorziening.
Verdroging
(Natuur)
Bescherming van karakteristieke grondwater afhankelijke ecologische waarden; van belang in en rond natuurgebieden (hydrologische) beïnvloedingszone.


Verdroging is niet aan de orde.
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijke karakteristieke aquatische natuur.
Het plangebied grenst niet aan natte natuurgebieden. Er zijn daarom geen bijzondere maatregelen te treffen.
Onderhoud waterlopen
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden kunnen worden.
Het plangebied ligt in het centrumgebied van Zierikzee. Er zijn geen waterlopen aanwezig.
Waterschapswegen
Goede bereikbaarheid en in stand houden van wegen in beheer en onderhoud bij het waterschap.
Er liggen geen waterschapswegen binnen het plangebied.

Tabel 2 watertoets ontwikkeling

5.7.3 Conclusie

Uit bovenstaande tabel blijkt dat water geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling. De watertoets is voorgelegd aan het Waterschap Scheldestromen voor het formele wateradvies (artikel 3.1.1. Bro). Op d.d. heeft het Waterschap Scheldestromen het wateradvies uitgebracht.

5.8 Flora En Fauna

5.8.1 Toetsingskader

Algemeen

In deze paragraaf wordt het toetsingskader op het vlak van ecologie beschreven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Regelgeving

Soortbescherming

Voor alle bestemmingsplannen geldt dat onderzoek moet worden uitgevoerd naar mogelijke beschermde soorten die in het plangebied voorkomen. Bij ruimtelijke ingrepen dient in kaart te worden gebracht of de actuele beschermde natuurwaarden van de locatie worden bedreigd.

De bescherming van soorten is verankerd in de Flora- en faunawet, die op 1 april 2002 van kracht is geworden. In de Flora- en faunawet zijn verbodsbepalingen opgenomen die bijvoorbeeld het doden of verwonden van dieren en het aantasten van vaste rust- of verblijfplaatsen strafbaar stellen. Artikel 75 van de wet biedt echter de mogelijkheid om een ontheffing aan te vragen voor bepaalde activiteiten die leiden tot een overtreding van de verbodsbepalingen.

Op 23 februari 2005 is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) inzake artikel 75 van de Flora- en faunawet in werking getreden. In deze AMvB worden de onder de Flora- en faunawet beschermde soorten planten en dieren onderverdeeld in drie verschillende beschermingscategorieën :

  • algemeen beschermde soorten (tabel 1-soorten);
  • strikt beschermde soorten (tabel 3-soorten);
  • overige beschermde soorten (tabel 2-soorten).

De indeling van de beschermde soorten in verschillende beschermingscategorieën heeft met name invloed op het beschermingsregime dat ten aanzien van de betreffende soort geldt. Het is niet mogelijk om zonder onderzoek en zonder motivatie ruimtelijke nieuwe ontwikkelingen juridisch mogelijk te maken via het bestemmingsplan, waarbij sprake is van aantasting van belangrijke leefgebiedsfuncties. Voor soorten die beschermd zijn via de Habitatrichtlijn (deze soorten staan in bijlage IV van de Habitatrichtlijn) is het niet mogelijk om ontheffing te verlenen voor ruimtelijke ingrepen (recente jurisprudentie), tenzij tevens sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang.

Gebiedsbescherming: Natuurbeschermingswet 1998 en Ecologische Hoofdstructuur

Voor alle bestemmingsplannen geldt dat onderzoek moet worden uitgevoerd naar mogelijke gebiedsbescherming in of nabij het plangebied. Bij ruimtelijke ingrepen dient in kaart te worden gebracht of er effecten zijn op beschermde gebieden.

De gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet en de regelgeving rondom de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet danwel de EHS de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn door het ministerie van EL&I de volgende gebieden aangewezen:

  • Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • Gebieden die de minister van LNV aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen (met uitzondering van verplichtingen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), zoals Wetlands.

Per gebied worden in een aanwijzingsbesluit de instandhoudingdoelstelling voor bepaalde soorten of habitattypes bepaald. Hiertoe behoren in ieder geval de instandhouding van natuurlijke leefgebieden van beschermde vogelsoorten (Vogelrichtlijngebieden) en de instandhouding van natuurlijke habitats of populaties van kenmerkende soorten van deze habitattypen (Habitatrichtlijngebieden). De instandhoudingdoelstelling kan echter ook betrekking hebben op behoud, herstel en ontwikkeling van natuurschoon of natuurwetenschappelijke waarden.

Zonder vergunning en motivatie is het niet mogelijk nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken in het bestemmingsplan als sprake is van negatieve effecten op gebieden waar gebiedsbescherming via de Natuurbeschermingswet aan de orde is.

De EHS is een netwerk van natuurgebieden, agrarische beheergebieden en ecologische verbindingszones waarbinnen de natuur in stand wordt gehouden. Het beleid is gericht op het beschermen en ontwikkelen van natuurwaarden. De gebieden behorend tot de EHS worden beschermd via regelgeving onder de Wet ruimtelijke ordening. Het rijksbeleid ten aanzien van de begrenzing en de bescherming van de EHS is vastgelegd in de Nota Ruimte. Het beleid is vertaald in regelgeving in het Bro en per provincie uitgewerkt in een provinciale ruimtelijke verordening.

Het is zonder motivatie niet mogelijke nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de EHS mogelijk te maken in het bestemmingsplan als sprake is van significant negatieve effecten op de gebiedsafhankelijke kenmerken en waarden van de EHS.

Stikstofdepositie

Om de stikstofdepositie op Natura2000 gebieden terug te dringen heeft het ministerie van I&M samen met o.a. het ministerie van EL&I het PAS ontwikkeld. PAS staat voor Programmatische Aanpak Stikstof. In het PAS worden maatregelen opgenomen op de stikstofdepositie terug te brengen en hiermee de biodiversiteit in de Natura2000 gebieden te beschermen. De PAS is in april 2012 in werking getreden.

Als een bestemmingsplan een mogelijke toename van de stikstofemissie toestaat, moet in het plan gemotiveerd worden hoe de depositie eruit ziet en hoe zich dat verhoudt tot de kritische depositiewaarde en de achtergrondwaarde.

5.8.2 Toetsing

Flora- en Faunawet

De locatie is momenteel al bebouwd. De aanwezigheid van mogelijke beschermde soorten op grond van de Flora en Faunawet is dan ook niet te verwachten.

Natuurbeschermingswet

De beoogde locatie ligt op meer dan 2 kilometer van het Natura2000 gebied Oosterschelde. Gezien de afstand en de omvang van de activiteit is geen sprake van externe werking.

5.8.3 Conclusie

De Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.9 M.e.r.-beoordeling

5.9.1 Toetsingskader

Algemeen

De bedoeling van de Mer regelgeving is om (in een aantal gelimiteerde gevallen) milieu een volwaardige plaats in de besluitvormingsprocessen van een groot aantal wetten, waaronder de Wro, te geven.

Regelgeving

De basis voor de regelgeving met betrekking tot de MER wordt gevormd door de Europese richtlijn voor milieueffectrapportage (85/337/EEG) en de Europese richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (2001/42/EG). Beide richtlijnen zijn in de Wet milieubeheer (Hoofdstuk 7) en het Besluit milieueffectrapportage in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.

De MER-regelgeving maakt onderscheid tussen plannen en besluiten en geeft hiervoor verschillende procedurele verplichtingen. Uitgangspunt van de MER-regelgeving is dat de procedure van het betreffende plan of besluit, waarbij het milieueffectrapport wordt opgesteld wordt gevolgd.

De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid tussen:

  1. 1. een m.e.r.-plicht voor plannen (plan-m.e.r.);
  2. 2. een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor projecten (project-m.e.r.);
  3. 3. een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor projecten die als activiteit genoemd zijn in het Besluit m.e.r., ook al blijven zij onder de genoemde drempelwaarden.

Dit betekent dat het bevoegd gezag ook bij deze kleinere activiteiten (die niet aan de drempelwaarden voldoen), na moet gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Als uit de (vormvrije) m.e.r-beoordeling blijkt dat geen MER behoeft te worden opgesteld of uit de MER blijkt dat er als gevolg van het plan geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen, kan het plan worden uitgevoerd.

5.9.2 Toetsing

De aangevraagde activiteit komt niet voor in bijlage C en/of D van het Besluit m.e.r. Er hoeft geen (vormvrije) m.e.r.-beoordeling te worden gedaan, danwel een Milieu Effecten Rapportage (MER) te worden opgesteld.

5.9.3 Conclusie

5.10 Conclusie

Vanuit de sectorale aspecten zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 6 Visie Op Het Plangebied

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de visie op het plangebied beschreven. In de eerdere hoofdstukken is uitgebreid stilgestaan bij het beleidskader, de ontstaansgeschiedenis, ruimtelijke en functionele karakteristieken en de kaders voor wat betreft milieu en duurzaamheid. Hier worden deze samengebracht in een allesomvattende visie op het plangebied voor de komende 10 jaar. Daarbij ligt de focus uiteraard op onderwerpen waar het bestemmingsplan een rol in kan spelen.

6.2 Ruimtelijke Streefbeelden

In het gebied zijn verschillende functies aanwezig die allemaal een bijdrage leveren aan de centrumfunctie van Zierikzee. Om dit gebied aantrekkelijk te houden voor inwoners en toeristen zijn er veel mogelijkheden binnen de bestemmingen. Op circa 70 meter van het plangebied is de Maarstraat ontwikkeld. Deze ontwikkeling zorgt ervoor dat er een meer directe verbinding wordt gelegd tussen de aanloopstraat en het centrumgebied. De gemeente wil deze verbinding versterken, de ontwikkeling van de Beddeweeg 8 draagt daaraan bij.

6.3 Functionele Streefbeelden

Het is binnen de bestemming 'gemengd' ook mogelijk een woning te realiseren. Voor een goed woon- en leefklimaat is het wenselijk dat er een buitenruimte wordt gecreërd. Dit kan bereikt worden door de platte aanbouw te slopen en hier een buitenruimte te creëren. Het straat- en bebouwingsbeeld wordt hierdoor niet aangetast.

Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten

7.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat de nieuwe regeling de beoogde ontwikkeling in het plangebied mogelijk maakt.

7.2 Plansystematiek

Het bestemmingsplan bestaat uit (bestemmings)planregels, een verbeelding en een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Hierna volgt een toelichting op de afzonderlijke onderdelen. De verbeelding is een kaart van het plangebied waarop onder andere te zien is waar, welke bestemming geldt en waar bouwvlakken liggen waarbinnen gebouwen opgericht dienen te worden. Op de verbeelding zijn de volgende hoofdgroepen opgenomen:

  • Enkelbestemmingen;
  • Dubbelbestemmingen;
  • Gebiedsaanduidingen;
  • Bouwvlakken;
  • Maatvoeringen.

Uit de bestemmingsregels blijkt hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingsplanregels bestaan altijd uit de volgende vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels;
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels;
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

De opzet van de verbeelding en regels sluit aan op de wettelijk vastgelegde Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008). Verder zijn de bestemmingen zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gronden.

In de toelichting wordt gemotiveerd waarom er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridische plangedeelte, dient het wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels.

7.3 Toelichting Op De Bestemmingen

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel betreffende woorden toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten bij het bouwen in acht moeten worden genomen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Gemengd (artikel 3)

De uitlopers van de binnenstad van Zierikzee worden gekenmerkt door een menging van wonen, werken en voorzieningen. Binnen deze bestemming zijn de functies kantoren, bedrijvigheid en wonen vrij uitwisselbaar. Binnen de bouwregels wordt gewerkt met een bebouwingsvlak, met betrekking tot breedte, goothoogte en dakhelling is een nadere maatvoering opgenomen.

Waarde - Archeologie - 5 (artikel 4)

Naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en) zijn de gronden bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

Er gelden specifieke regels voor het bouwen en er is een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken of van werkzaamheden opgenomen.

Beschermd stadsgezicht (artikel 5)

Ter bescherming van het historisch en ruimtelijk karakter van het beschermd stadsgezicht is voor dit gebied deze bestemming opgenomen. Er is een verplichte nokrichting opgenomen en een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In alle gevallen moet advies worden gevraagd aan de Welstand-/monumentencommissie.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 6)

Om misbruik van bouwregels te voorkomen, is in dit artikel opgenomen dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels (artikel 7)

In dit artikel zijn de regels opgenomen ten aanzien van de bestaande afstanden en maten. In een aantal bestemmingen zijn de toelaatbare bouwmaten en afstanden gekoppeld aan de bestaande afstanden en maten. Dit artikel geeft invulling aan wat daaronder wordt verstaan, zowel in de maximale als de minimale maatvoering. Tevens is een bepaling opgenomen ten aanzien van het heroprichten van bouwwerken die moeten voldoen aan de bestaande moetvoering.

Algemene afwijkingsregels (artikel 8)

De algemene afwijkingen betreffen het beperkt overschrijden van bebouwingsgrenzen en het oprichten van masten en antennes tot een bepaalde bouwhoogte.

Algemene wijzigingsregels (artikel 9)

In dit artikel zijn algemene wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het bevoegd gezag om het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen, voor zover dit leidt tot een wijziging van de bestemming, beperkte verschuivingen van bestemmingsgrenzen mogelijk te maken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels (artikel 9)

Dit artikel bevat overgangsbepalingen zoals die door het Besluit ruimtelijke ordening worden voorgeschreven. Het overgangsrecht heeft betrekking op gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvaan mag eenmalig afwijking worden verleend tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.

Slotregel (artikel 10)

De regels kunnen worden aangehaald onder de naam: Regels van het bestemmingsplan 'Beddeweeg 8 Zierikzee'.

7.4 Handhaving

7.4.1 Handhaving en bestemmingsplannen

Handhaving van regelgeving vraagt om geactualiseerde regels. Door de actualisering van de bestemmingsplannen worden de bestaande ruimtelijke kaders aangegeven en worden daarmee tevens de grenzen bepaald waarbinnen planologische ontwikkelingen mogelijk zijn.

De regels van het bestemmingsplan leggen een ruimtelijke relevante norm vast, met dikwijls een daaraan gekoppelde afwijkingsmogelijkheid, die het bestuur de mogelijkheid geeft in te spelen op de dynamiek van de samenleving. Op die wijze wordt ook de gelegenheid geboden een belangenafweging te maken van de individuele belangen ten opzichte van het algemeen belang.

De term handhaving wordt vaak eng uitgelegd als uitsluitend het toepassen van sancties achteraf, zoals bestuursdwang en dwangsom. Dit wordt de repressieve vorm van handhaving genoemd. Handhaving bestaat ook uit het stellen van normen, het geven van voorlichting en het houden van toezicht op een goede uitvoering. Dit is de preventieve invalshoek. In de meest optimale situatie zou sanctionering niet nodig moeten zijn.

Handhaving van bestemmingsplannen en ruimtelijke regelgeving is steeds meer in de belangstelling komen te staan van bestuurlijk Nederland. Door het plaatsvinden van enkele ingrijpende incidenten is de handhaving in een stroomversnelling gekomen. In toenemende mate spreken burgers de gemeente aan op het handhaven van de (eigen) regels.

Ook in de jurisprudentie is een verandering tot stand gekomen. De rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over het handhaven van de regelgeving en neemt zelfs in beginsel een plicht tot handhaving aan. Daarnaast krijgt de rechtszekerheid van bestemmingsplannen bij de rechterlijke toetsing een steeds belangrijkere rol.

7.4.2 Handhavingsbeleid gemeente

Binnen de gemeente Schouwen-Duiveland wordt er zo veel mogelijk planmatig gehandhaafd. Hiertoe wordt jaarlijks een handhavingsprogramma vastgesteld. Daarnaast is er ook ruimte om te kunnen handhaven op incidenten en klachten.

In principe dient tegen alle geconstateerde overtredingen te worden opgetreden. Het vaststellen van prioriteiten is echter onvermijdelijk. Als belangrijke handhavingsdoelen kunnen genoemd worden: het tegengaan van het bouwen zonder vergunning en het optreden daar waar sprake is van afwijking van reeds verleende vergunningen. Ook in de gevallen waar de veiligheid in het geding is en/of aantasting van het milieu plaatsvindt, dient prioriteit te worden gegeven aan de handhaving. Het tegengaan van strijdig gebruik van gronden en/of gebouwen is eveneens een belangrijke doelstelling. Als nevengeschikte doelen van de handhaving kunnen worden genoemd: het ongedaan maken van de gevolgen van een overtreding of een daarmee behaald voordeel.

7.4.3 Uitvoering handhaving

De uitvoering van het handhavingsbeleid is vastgelegd in de hiertoe relevante handhavingsprotocollen en de paragraaf handhaving en toezicht van het bouwbeleidsplan (december 2011). Daar waar een overtreding wordt geconstateerd en legalisatie niet mogelijk is, moet in eerste instantie toepassing worden gegeven aan de bestuursrechterlijke handhaving. Het proces van bestuursrechtelijke handhaving wordt vastgelegd in een stappenplan, waarin de verschillende stadia van de besluitvorming en procedures tot uitdrukking komen. Naast de bestuursrechtelijke mogelijkheden van handhaving wordt een duidelijke taak gezien voor de strafrechtelijke handhaving. De uitvoering en voortgang van de handhaving wordt jaarlijks vastgelegd in een verslag, dat bestuurlijk wordt vastgesteld.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

8.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie, de koppeling met het exploitatieplan en eventuele inschatting tegemoetkoming in planschade.

8.2 Toepassing Grondexploitatiewet

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan, een projectbesluit of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Tevens is wettelijk geregeld dat voor onbenutte bouwruimte die al opgenomen was in een bestemmingsplan dat nog op basis van de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening was opgesteld en vastgesteld en bij de herziening van dat bestemmingsplan na 1 juli 2008 geen andere bestemmingsregeling is vastgesteld, geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.

Door als gemeente alle gronden en opstallen in eigendom te hebben, zelf de grondexploitatie te voeren en de bouwgrond uiteindelijk bouwrijp tegen een marktconforme prijs te leveren wordt ook voldaan aan de eis van verplichte kostenverhaal. De kosten van grondexploitatie worden in dat geval verhaald via de gronduitgifteprijs.

8.3 Conclusie

Het plan betreft een initiatief van de gemeente Schouwen-Duiveland op gronden die in eigendom zijn van de gemeente. Het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden is anderszins verzekerd.

De financieel-economische haalbaarheid is hiermee voldoende verzekerd en er kan daarom worden afgezien van het opstellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

9.1 Inleiding

Gedurende de voorbereiding van bestemmingsplannen wordt het plan één of meerdere keren ter inzage gelegd. Tijdens de periode van ter inzage legging kunnen bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan. In dezelfde periode wordt ook overleg gevoerd met andere overheden over het plan. De resultaten van de ter inzage legging kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan. In dit hoofdstuk wordt beschreven wat de resultaten zijn van deze maatschappelijke consultaties.

9.2 Resultaten Ter Inzage Legging Ontwerpbestemmingsplan

Tijdens de ter inzage legging zijn geen zienswijzen ingediend. Ook zijn er geen ambtelijke opmerkingen op het plan gemaakt. Een volledig overzicht van deze reacties en de bijbehorende beantwoording door de gemeenteraad vindt u in bijlage.

Het vaststellingsbesluit van de gemeenteraad is opgenomen in bijlage 1 Vaststellingsbesluit

Bijlagen

Bijlage 1 Vaststellingsbesluit