Hatfieldpark Zierikzee
Bestemmingsplan - gemeente Schouwen-Duiveland
Vastgesteld op 24-01-2019 - geheel onherroepelijk in werking
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Hatfieldpark Zierikzee met identificatienummer NL.IMRO.1676.00233BphZZ-VA01 van de gemeente Schouwen-Duiveland.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aanduidingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde aanduiding, begrensd door een aanduidingsgrens.
1.6 afgewerkt terrein
de gemiddelde hoogte van de grond die bouwwerken omringt; bij hellende terreinen: het hoogste punt van de grond die bouwwerken omringt.
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 bestaand
ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan.
1.9 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.10 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.11 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.12 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.13 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.14 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.15 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct, hetzij indirect steun vindt in of op de grond.
1.16 bijgebouw
een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat functioneel en architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.17 explosieve stoffen
stoffen behorende tot klasse 1 van het Accord Européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route (ADR), met uitzondering van consumentenvuurwerk zoals gedefinieerd in artikel 1.1.1 van het Vuurwerkbesluit.
1.18 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.19 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van openbaar nut.
1.20 ondergeschikte detailhandelsactiviteiten
gelegenheid waarbij het doel van de onderneming niet primair is gericht op de verkoop van goederen, maar slechts ter ondersteuning is van de hoofdactiviteit.
1.21 ondergeschikte horeca-activiteiten
gelegenheid waarbij het doel van de onderneming niet primair is gericht op het verstrekken van consumptieve goederen, maar slechts ter ondersteuning is van de hoofdactiviteit. Deze consumptieve gelegenheid richt zich op het verstrekken van etenswaren voor directe consumptie ter plaatse met daarnaast het afzonderlijk verstrekken van dranken voor directe consumptie ter plaatse.
1.22 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.23 parkeervoorziening voor langzaam verkeer
parkeervoorziening voor de fiets, fiets met trapondersteuning, snorfiets, bromfiets, inclusief bredere varianten zoals een bakfiets en een gehandicaptenvoertuig.
1.24 passend in het straat- en bebouwingsbeeld
- a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- b. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
- c. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is, en
- d. de cultuurhistorische samenhang van de omgeving.
1.25 peil
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan de weg: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. bij ligging in het water: de gemiddelde hoogte van de aangrenzende oevers;
- c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afwerkt terrein.
1.26 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.27 straatprostitutie
het zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.28 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie of waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, (riool)gemalen en inlaten.
1.29 weg
voor het openbaar verkeer openstaande weg inclusief de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die weg behorende paden en bermen of zijkanten.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 de bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.5 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
gemeten in de verticale projectie op het bouwterrein van de grootste buitenwerkse maten van de (denkbeeldige) gevels, exclusief overstekken tot 50 centimeter, boven het afgewerkt terrein en eventueel tot het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur.
2.8 de vloeroppervlakte
de totale oppervlakte van voor mensen toegankelijke ruimte(n) van een gebouw, binnenwerks gemeten.
2.9 de bruto vloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte(n) gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de buitenste opgaande scheidingsconstructie of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen.
2.10 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. water(partijen) en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- c. speelvoorzieningen;
- d. ondergeschikte aan onderwijs verbonden moestuintjes met een oppervlakte van ten hoogste 100 m2;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting': tevens voor een verkeerstoegang voor uitsluitend de bereikbaarheid bij bevoorrading en calamiteiten;
- f. hierbij horende ondergeschikte voorzieningen zoals bermstroken, bermsloten, waterpartijen, taluds, oevers, verhardingen, voet- en fietspaden, inritten, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Maatschappelijk
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen op het gebied van onderwijs, welzijns- en gezondheidszorg, levensbeschouwing, openbare dienstverlening en kinder- en jeugddagopvang;
- b. ondergeschikte detailhandelsactiviteiten en ondergeschikte horeca-activiteiten uitsluitend ten dienste van de onder a genoemde functies met een oppervlakte van ten hoogste 10% van de voor publiek toegankelijke vloeroppervlakte;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': uitsluitend een parkeerterrein en Kiss en Ride voorzieningen;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'sportveld': uitsluitend sportvelden;
- e. hierbij horende ondergeschikte voorzieningen zoals verhardingen, inritten, speelterreinen, parkeervoorzieningen voor langzaam verkeer, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, ondergeschikte aan onderwijs verbonden moestuintjes, nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de milieusituatie;
- c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- d. de brandveiligheid en de bereikbaarheid bij calamiteiten.
4.4 Specifieke gebruiksregels
3 Algemene Regels
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Bestaande afwijkende maatvoering
Voor bouwwerken die op het tijdstip van vaststelling van het plan niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven aantallen, afstands-, hoogte-, inhouds-, hellings- of oppervlaktematen, terwijl het bouwwerk krachtens een omgevingsvergunning aanwezig is of gebouwd kan worden, gelden deze afwijkende maten als vervangende regel. Bij vervangende nieuwbouw dient de bebouwing op dezelfde plaats te worden herbouwd.
5.2 Voldoende parkeergelegenheid
Bij nieuwbouw en/of uitbreiding van gebouwen dient in voldoende parkeergelegenheid te worden voorzien en in stand te worden gehouden, overeenkomstig het 'Parkeerbeleid 2017-2020' of het daarvoor in de plaats tredende parkeerbeleid. Hierbij wordt de parkeernorm berekend over het nieuw te bouwen of het te wijzigen gedeelte.
5.3 Vlaggenmasten
Het aantal toegestane vlaggenmasten bedraagt maximaal 3 per bouwperceel.
5.4 Verlichte reclame-uitingen
Verlichte reclame-uitingen mogen geen licht naar boven uitstralen. Skybeamers zijn niet toegestaan.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Verbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te doen of laten gebruiken voor een doel of op een wijze, strijdig met de aan de grond gegeven bestemming(en).
6.2 Strijdig gebruik
Als een gebruik in strijd met het bestemmingsplan, geldt in ieder geval het gebruik van gronden en bouwwerken voor de opslag en het be- en verwerken van explosieve stoffen.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Afwijkingsbevoegdheid overschrijding grenzen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels in dit plan voor het overschrijden van de naar de weg gekeerde bebouwingsgrens, alsmede van de ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelgrens bepaalde minimumafstand door:
- 1. erkers, balkons en bordessen tot maximaal 1 meter;
- 2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3 meter zal bedragen.
Deze regel is van toepassing voor het overschrijden van grenzen voor zover deze niet leiden tot wijziging van bestemmingen.
7.2 Afwijkingsbevoegdheid bouwwerken geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van ten hoogste 10 meter, indien in de regels van de betreffende bestemming geen afwijkingsbevoegdheid voor bouwwerken geen gebouwen zijnde is opgenomen. Deze afwijkingsbevoegdheid geldt niet voor:
- a. erfafscheidingen;
- b. overkappingen.
7.3 Afwegingskader
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.1, en 7.2 kan slechts worden verleend, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. dit passend in het straat- en bebouwingsbeeld is;
- b. geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid;
- c. dit niet leidt tot substantiële aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
- d. in het geval van toepassing van de afwijkingsbevoegdheid, bedoeld in lid 7.1, op het betreffende bouwperceel niet eerder voor eenzelfde bouwwerk middels omgevingsvergunning is afgeweken.
Artikel 8 Overige Regels
8.1 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
8.2 Wettelijke regelingen
Wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 9.1, onder a, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 2%;
- c. lid 9.1, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.2, onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in lid 9.2, onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. lid 9.2, onder a, is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Hatfieldpark Zierikzee.
1 Inleiding
1.1 Doel En Aanleiding
Doel van het voorliggend bestemmingsplan Hatfieldpark Zierikzee is het bieden van een adequaat planologisch kader voor de herontwikkeling van het Hatfieldpark in Zierikzee ten behoeve van een nieuwe en toekomstgerichte huisvestingsaccommodatie voor de school voor voortgezet onderwijs Pieter Zeeman (praktijkonderwijs tot en met VWO), de school voor speciaal onderwijs Sbo de Meie, hoogbegaafdenonderwijs Vitruvio en voor de deelnemers aan de Campus Cultura (naast Pieter Zeeman betreft dit Bibliotheek Oosterschelde, Zeeuwse Muziekschool en Jeugdtheaterschool). Tevens zijn voorzien een kleinschalige buitenschoolse opvang en een zogenaamde peuterobservatiegroep van maximaal 10 kinderen. Het speciaal onderwijs van Sbo de Meie, het hoogbegaafden onderwijs, de buitenschoolse opvang en de peuterobservatiegroep vormen samen een onderwijsexpertisecentrum. Een centrum waar kinderen met speciale leerbehoefte extra aandacht krijgen of expertise aanwezig is die naar scholen op het eiland 'gebracht' kan worden.
De school voor speciaal onderwijs, de buitenschoolse opvang en Vitruvio zijn momenteel elders in Zierikzee gehuisvest, terwijl de peuterobservatiegroep een nieuwe functies is.
Herontwikkeling van de bestaande schoollocatie (bebouwing en buitenruime) van Pieter Zeeman en realisatie van een onderwijsexpertisecentrum aan het Hatfieldpark is van groot belang voor het behoud van goede en volwaardige schoolvoorzieningen voor het voortgezet en speciaal onderwijs op Schouwen-Duiveland.
In de Strategische Visie 'Tij van de Toekomst' en de ontwerp 'Structuurvisie Zierikzee 2030' van de gemeente Schouwen-Duiveland staat nadrukkelijk dat de gemeente een school voor voortgezet onderwijs wil behouden. Een aantrekkelijk, kwalitatief goed en gevarieerd onderwijsaanbod draagt bij aan een goed woon- en leefklimaat voor huidige en toekomstige inwoners. Tegelijkertijd streeft de gemeente ook naar onderwijs op maat en nabij thuis, waarbij de Meie een belangrijke rol speelt.
Op basis van een haalbaarheidsonderzoek is besloten de genoemde scholen duurzaam te (her)huisvesten in een nieuw gebouw op de huidige locatie van Pieter Zeeman en de Campus Cultura, aangezien dit pedagogisch, ruimtelijk-functioneel en financieel perspectieven biedt voor alle betrokken onderwijsinstellingen.
Pieter Zeeman kampt met een huisvestingsprobleem. Al langere tijd heeft Pieter Zeeman een ruimteoverschot en daardoor een structureel begrotingstekort op de financiën die gereserveerd zijn om het gebouw in goede kwaliteit te houden. Uit het haalbaarheidsonderzoek naar de toekomstige huisvesting van Pieter Zeeman is duidelijk geworden dat het ruimteoverschot niet alleen ontstaat door het aantal lokalen, maar ook door de grootte, de bijbehorende ondersteunende ruimtes en wandelgangen. De komende jaren moesten er, gezien de ouderdom van het gebouw (ruim 35 jaar), substantiële investeringen worden gedaan om de bouwtechnische kwaliteit van het gebouw te waarborgen. Daarnaast wordt de school in de komende jaren ook geconfronteerd met een verwachte leerlingendaling, gezien prognoses, waardoor de bijdragen uit het Rijk nog verder dalen. Deze daling van de inkomsten, de huidige kosten en de noodzakelijke onderhoudsinvesteringen veroorzaken bezuinigingen op de inhoud en kwaliteit van het onderwijs, terwijl kwaliteit en inhoud juist cruciaal zijn voor het behoud van het voortgezet onderwijs op Schouwen-Duiveland.
De thans nog elders in Zierikzee gevestigde Sbo de Meie kampt eveneens met een huisvestingsprobleem. De kwaliteit van het huidige gebouw aan de Grachtweg is onvoldoende om goed onderwijs te kunnen verzorgen.
In het nieuwbouwscenario wordt de oppervlakte beperkt, gaan kosten aan het gebouw omlaag en wordt samenwerking tussen de scholen gestimuleerd. Door nieuwbouw kan optimaal worden ingespeeld op de onderwijsvisie van de scholen (leerlingen, medewerkers en ouders zijn trots, professionele en uitdagende omgeving, talent ontdekken en verbinden aan de veranderende samenleving) en het toekomstbestendig maken van de huisvesting voor alle betrokken scholen.
Het clusteren van het voortgezet onderwijs en het expertisecentrum zorgt voor een uniek scholencomplex in Nederland met onderwijs op maat en nabij thuis. Voorts wordt in de nieuwe situatie ook de Campus Cultura gehandhaafd en wordt voor zover mogelijk ook aan andere maatschappelijke organisaties gelegenheid geboden (mede)gebruik te maken van het nieuwe schoolgebouw. Met het onder één dak brengen van deze voorzieningen worden de krachten van deze voorzieningen gebundeld en ontstaat een "buurschap" met een toegevoegde waarde:
- voor zowel het onderwijs op Schouwen-Duiveland - het gaat dan om doorgaande leerlijnen en ook om het beoefenen van samenleven en persoonlijke vorming;
- als ook voor een goed woon- en leefklimaat voor huidige en toekomstige inwoners van Schouwen-Duiveland.
Het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan is noodzakelijk, omdat de thans ter plaatse geldende bestemmingsregeling zoals vastgelegd in het bestemmingsplan Bebouwde Kom Poortambacht (2010) onvoldoende toereikend is voor de beoogde (her)ontwikkeling, met name wat betreft de situering en afmetingen van een deel van de nieuwbouw en de verplaatsing van het sportveld).
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied omvat de huidige schoollocatie aan het Hatfieldpark en is gelegen westelijk van de oude stadskern en het centrum van Zierikzee. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Laan van Sint Hilaire aan de oostzijde, de Haringvlietstraat aan de noordzijde, de Grevelingenstraat aan de oostzijde en het woonzorgcomplex Borrendamme aan de zuidzijde.
Figuur 1.1: Ligging plangebied 'Hatfieldpark Zierikzee'
1.3 Geldende Bestemmingsregeling
Voor de gronden die binnen het voorliggende bestemmingsplangebied Hatfieldpark Zierikzee vallen, wordt de bestaande bestemmingsregeling herzien. Daarmee vervalt het voor het plangebied geldende deel van de bestemmingsregeling van het op 28 oktober 2010 vastgestelde bestemmingsplan Bebouwde Kom Poortambacht.
Figuur 1.2: Uitsnede verbeelding Bestemmingsplan Kom Poortambacht
1.4 Leeswijzer
De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 worden het plangebied en de directe omgeving en de beoogde planontwikkeling beschreven. De hoofdstukken 3 en 4 gaan in op de toetsing van het plan aan het geldende beleidskader en aan het milieu- en duurzaamheidskader. Daarna volgt hoofdstuk 5 met daarin een beschrijving van de juridische aspecten van het plan en hoofdstuk 6 met een onderbouwing van de economische uitvoerbaarheid. De toelichting van dit bestemmingsplan wordt afgesloten in hoofdstuk 7 waarin de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod komt.
2 Beschrijving Plangebied En Plan
2.1 Historie
Zierikzee is de centrumstad van Schouwen-Duiveland. De geschiedenis van deze stad is lang en boeiend. Vermoedelijk is Zierikzee in de 10e eeuw ontstaan. Omstreeks 1200 kreeg de plaats stadsrechten. De eerste bevestiging daarvan vond in 1248 plaats. De 14de en 15de eeuw is de onbetwiste bloeiperiode. Zierikzee behoorde toen tot de belangrijkste steden van Holland en Zeeland. Koopvaardij, visserij, zouthandel, lakennijverheid en landbouw zorgden ervoor dat de stad groeide en bloeide. Veel van die middeleeuwse welvaart is nog terug te vinden. Vooral de talrijk aanwezige monumenten geven de huidige stadskern allure.
Het plangebied ligt westelijk van de oude stadskern van Zierikzee. Tot de jaren '70 was het terrein agrarisch buitengebied. Vanaf de jaren '70 is de woonwijk Poortambacht op een ruime afstand van de historisch kern gebouwd. Het eerste deel van de wijk is een voor die tijd kenmerkende 'stempelwijk' met een loodrecht stratenpatroon, vaste repeterende maatvoering en herhalingen in het stedenbouwkundige verkavelingspatroon. De wijk werd ontsloten via een rechte ontsluitingsweg die aan takt op de belangrijkste brug naar de binnenstad aan de westzijde, de Weststraat. De tussenliggende groene ruimte werd aangewezen voor het realiseren van maatschappelijke voorzieningen. Woonzorgcentrum Borrendamme was begin jaren '70 de eerste maatschappelijke voorziening in de centrumschil. Eind jaren '80 werden verschillende schoollocaties van het voortgezet onderwijs samengevoegd in een nieuw schoolgebouw aan de Haringvlietstraat. Daar werd in de jaren '90 nog het technisch onderwijs aan toegevoegd. Deze scholen zijn later gefuseerd tot de huidige Pieter Zeeman.
In 1999 werd deze school onderdeel van de Pontes scholengroep. De beide scholen werden als gebouw samengevoegd door een overblijfruimte tussen beide scholen. In 2012 is deze ruimte getransformeerd tot Campus Cultura met onder andere de bibliotheek.
De oorspronkelijke sloten en wegstructuren in het gebied zijn al die tijd de basis voor het stedenbouwkundige patroon geweest. De kaartjes door de tijd tonen in grote stappen de ontwikkeling in en rond het gebied in de afgelopen eeuw.
Figuur 2.1: Historisch ontwikkelingsbeeld omgeving plangebied
2.2 Huidige Situatie Plangebied En Directe Omgeving
Anders dan in veel andere steden ligt het historisch centrum van Zierikzee niet verscholen tussen uitbreidingswijken, maar ligt het relatief vrij in het stedelijk gebied. De uitbreidingswijken Poortambacht en Noorderpolder liggen op enige afstand van het centrum. Het Hatfieldpark is centraal gelegen tussen het historische centrum en de nieuwe woonwijken, in de zogenaamde centrumschil. De centrumschil is functioneel bedoeld voor maatschappelijke, stedelijke functies die qua maat, schaal of gebruiksintensiteit niet passen in de historische binnenstad maar wel een centrale ligging ten opzichte van woongebieden hebben. Voorbeelden hiervan zijn de middelbare school, het gemeentehuis, het woonzorgcentrum, sport en verenigingsleven, medische diensten en grotere detailhandelsvestigingen zoals perifere volumineuze en grootschalige detailhandel en één of meerdere grotere supermarkten. Binnen de centrumschil ontstaan hierdoor bebouwingsclusters in een groene campus setting.
2.2.1 Bestaande ruimtelijke en functionele situatie
Op de huidige locatie bevindt zich het schoolgebouw van Pieter Zeeman en de Campus Cultura (een samenwerkingsverband van de school met de openbare bibliotheek Oosterschelde en de Zeeuwse Muziekschool), een sportveld en andere openbare groenvoorzieningen, een parkeervoorziening voor bezoekers van de Campus Cultura van ongeveer 20 auto's en stallingsruimte voor fietsen. Het gehele plangebied heeft vooral een groen, gesloten karakter. De schoolgebouwen tonen zich nauwelijks naar de omgeving. De hoeken aan de oostzijde van het gebied, waar de openbare parkeerterreinen zijn gesitueerd, zien er meer open, verzorgd en uitnodigend uit. Het woonzorgcomplex Borredamme dat aan de zuidelijke rand van het plangebied grenst, is georiënteerd op de Scheldestraat. Het woonzorgcomplex is vanwege de sterke ruimtelijke eenheid en architectuur goed herkenbaar, maar het groene karakter is in dit gebied door de hogere bebouwingsdichtheid en het parkeren op de achtergrond geraakt.
Aan de westzijde van het plangebied ligt een belangrijke waterloop die evenwijdig loopt aan de Grevelingenstraat. Dit geeft het gebied aan deze zijde een parkachtige sfeer. Dee waterloop heeft ook een belangrijke functie in de waterhuishouding van het gebied.
Het wegenpatroon rond het plangebied is rechtlijnig, in aansluiting op de stedenbouwkundige structuur van de jaren '70 en '80 uitbreidingswijken die erop aansluiten. Alle wegen rondom het plangebied hebben een belangrijke rol in de ontsluiting van de aanliggende deelgebieden. De Haringvlietstraat (noordzijde) en de Laan van Sint Hilaire hebben een vrij liggend voet/fietspad, de overige wegen hebben een profiel met trottoirs en fietssuggestiestroken op de rijbaan. De ontsluiting van het terrein van de school vindt voor auto's nu plaats aan de noordoostkant (parkeren docenten) en via een smalle rijweg die aantakt direct naast de rotonde bij de kruising Haringvlietstraat en Grevelingenstraat (parkeren bezoekers school en Campus Cultura). Fietsers bereiken de fietsenstalling via een pad vanaf de Laan van St Hilaire. Vanuit de woonwijk Poortambacht is recent een voetgangersbrug gemaakt die bij de bibliotheek uitkomt.
Nabij beide rotondes zijn bushaltes, de meeste leerlingen komen en gaan vanaf de haltes aan de Grevelingenstraat.
Figuur 2.2: Bestaande ruimtelijke en functionele situatie
2.2.2 Bestaande bebouwing
De bestaande bebouwing is in en vanaf de jaren '80 van de vorige eeuw in het plangebied gerealiseerd. Het oudste gebouw binnen het plangebied is het meest zuidelijke schoolgebouw met de gymzalen van Pieter Zeeman. Het gebouw heeft een typische architectuur uit die tijd, met een grove, zichtbare betonconstructie in het gevelbeeld in combinatie met metselwerk en felle kleuren in kozijnen en deuren. Oorspronkelijk was de hoofdentree voor zowel leerlingen als bezoekers aan de zijde van de Haringvlietstraat. Later is deze met de komst van de Campus Cultura, verlegd naar de Laan van Sint Hilaire. Het zuidelijke gebouw bestaat voornamelijk uit twee bouwlagen, met drie bouwlagen in het centrale gedeelte van het gebouw.
Het noordelijke gebouw aan de Haringvlietstraat (voormalige LTS) is van jongere datum. De architectuur van dit gebouw is meer gesloten van karakter. Het gebouw heeft een eenvoudige metselwerk architectuur in rode baksteen. Aan de zijde van de Haringvlietstraat heeft het gebouw een bescheiden hoogte (één bouwlaag) terwijl aan de zuidzijde het gebouw een grotere hoogte heeft van twee bouwlagen. De later gebouwde Campus Cultura is de schakel tussen de twee schoolgebouwen. De architectuur van dit gebouw wordt gekenmerkt door veel glas in een combinatie met donkere kozijnen.
De gegroeide situatie maakt dat de schoolgebouwen relatief ver uit elkaar liggen.De tussenruimtes worden benut voor schoolpleinen en de fietsenstalling. In het algemeen gaan de gebouwen geen relatie aan met de omgeving: de entrees en de buitenruimtes liggen verscholen achter het groen. De samengestelde architectuur van de panden maakt dat de school vanuit de omgeving niet als een eenheid ervaren wordt.
Figuur 2.3: Luchtfoto bestaande situatie plangebied
2.3 Planbeschrijving
2.3.1 Programma
De voorliggende herontwikkeling van het Hatfieldpark voorziet in een nieuw en toekomstgerichte gebouw dat huisvesting biedt aan:
- de school voor voortgezet onderwijs Pieter Zeeman (praktijkonderwijs, VMBO - kader en basis, mavo, havo en VWO),
- de school voor speciaal onderwijs Sbo de Meie,
- Vitruvio onderwijs (hoogbegaafdenonderwijs),
- buitenschoolse opvang en peuterobservatiegroep,
- de Bibliotheek Oosterschelde,
- de Zeeuwse Muziekschool en Jeugdtheaterschool (in het gebouwdeel van Pieter Zeeman),
en in bijbehorende voorzieningen zoals bijvoorbeeld schoolpleinen, parkeerplaatsen en sportvelden.
Prognoses geven aan dat de komende jaren het aantal leerlingen zal afnemen. Pieter Zeeman had bij de start van het project (anno 2017) nog 1012 leerlingen. Op basis van de prognoses wordt voor de nieuwbouw uitgegaan van een afname tot 912 leerlingen.
Voor sbo de Meie wordt uitgegaan van 70 leerlingen. Vitruvio heeft naar verwachting 80 leerlingen. De buitenschoolse opvang heeft 10 kinderen en de peuterobservatiegroep ook 10 kinderen
Totaal gaan er straks naar verwachting ongeveer 1082 leerlingen naar het nieuwe scholen complex.
2.3.2 Stedenbouwkundig planopzet en bebouwingsbeeld
Het gehele plangebied geeft een overwegend groene indruk in de centrumschil van Zierikzee. Er is ruimte voor het parkeren van auto's op de hoeken aan de Laan van St Hilaire, goed zichtbaar voor de bezoekers. Het groene karakter blijft behouden en wordt versterkt door het gebouw naar het midden van het terrein te schuiven, waarmee het volume aan alle kanten goed zichtbaar wordt maar niet direct aan de straat gelegen is. Deze alzijdigheid bevordert de doorwaadbaarheid, toegankelijkheid en openheid van de groene centrumschil. Het volume van de nieuwbouw is in oost-westrichting gepositioneerd. De bestaande bibliotheek blijft behouden en is onderdeel van c.q. geïntegreerd in het geheel. Twee gymzalen worden bij de start van de nieuwbouw al gesloopt om ruimte te maken voor het nieuwe onderwijsgebouw. De overige bebouwing blijft aanwezig en in gebruik gedurende de bouwfase van de nieuwbouw, maar wordt na realisatie gesloopt.
Figuur 2.4: Beeldimpressie terreinindeling en geleding bebouwing
Aan alle zijden blijft een ruime terreinzone vrij rondom het gebouw, waar het groene parkkarakter van de centrumschil wordt doorgezet en invulling krijgt. Een nieuw sportveld in de noordelijk randzone maakt hier deel van uit. Het bestaande sportveld aan de oostzijde komt te vervallen en maakt deels plaats voor een onoverdekte grotendeels met groen (hagen) omzoomde fietsenstalling voor de leerlingen van Pieter Zeeman. Het bouwvolume van de nieuwbouw wordt door het aanbrengen van hoogteverschillen in het terrein verzacht en verankerd in het parklandschap en wordt onderdeel daarvan.
Het gebouw biedt onderdak aan diverse gebruikers en functies en is intern opgedeeld in zogenaamde domeinen. De toepassing van geleding in het nieuwe gebouw maakt het mogelijk de te onderscheiden domeinen voor de verschillende gebruikers/doelgroepen in verschillende bouwdelen herkenbaar te maken met een eigen detaillering en materiaal en het volume een wisselwerking te laten aangaan met haar omgeving. Bovendien geeft dit het gebouw de gewenste verkleining van de stedenbouwkundige schaal en maat.
De geleding in de nieuwbouw speelt in op de doelgroepen: van het lagere meer intieme (zuid)westelijk bouwdeel voor de jonge en (heel) kwetsbare leerlingen naar het hoge(re) en meer expressieve (noord)oostelijk bouwdeel voor de Pieter Zeeman leerlingen.
De in de nieuwbouw te onderscheiden bouwdelen aan de west- en zuidzijden zijn 2 bouwlagen hoog. Het bouwdeel met sportzalen en werkplaatsen, gesitueerd aan de noordzijde en tegenover het sportveld, heeft een hoogte van 6 tot 8 meter. Het oostelijk deel van het gebouw bestaat overwegend uit 3 bouwlagen. De verschillende bouwdelen worden verbonden door ruimten met een hoogte van 1 bouwlaag. Doorlopende gevels tot maximaal 12 meter in het westelijk en middendeel en maximaal 15 meter in het oostelijk deel van het gebouw onttrekken zonnepanelen en overige installaties op het dak van de nieuwbouw aan het zicht.
Figuur 2.5: Concept gebouwopzet
Alle zijden van het gebouw krijgen het karakter van een voorkant.
De noordzijde van het gebouw, open en relatief groot van schaal, is vooral extern gericht: op bezoekers uit de wijk/buurt en bezoekers van Pieter Zeeman. Aan deze zijde is de entree voor de bibliotheek en het restaurant (onderdeel praktijkgericht horecaonderwijs) van Pieter Zeeman en de hoofdentree voor Pieter Zeeman gesitueerd. Deze laatste geeft tevens toegang tot de aangrenzende gymzalen (welke buiten de schooltijden ook door derden kunnen worden gebruikt).
Figuur 2.6: Beeldimpressie noordzijde
De zuidzijde krijgt juist een meer privé karakter gericht op de gebruikers van de scholen.
Figuur 2.7: Beeldimpressie zuidzijde
Aan deze zuidzijde is in het oostelijk deel het voorterrein en de entree voor de leerlingen van Pieter Zeeman beoogd. Verder is aan deze zijde een overdekte fietsenstalling voor medewerkers voorzien.
Met een stevige en stoere uitstraling van de oostgevel presenteert het bouwdeel van Pieter Zeeman zich prominent richting de Laan van Sint Hilaire. Aan de oostzijde bevindt zich tevens de fietsenstalling voor de leerlingen.
Figuur 2.8: Beeldimpressie zuidoost- en oostgevels
Het onderwijsexpertisecentrum presenteert zich aan de westzijde met een meer ingetogen entree. Aan de zuidwestzijde bevindt zich beschermd gelegen bij deze scholen behorende voorzieningen als een speelplaats, moestuintuintje en een overdekte fietsenstalling/berging.
Figuur 2.9: Beeldimpressie west- en zuidwestgevels
In het ontwerp wordt op verschillende manieren tegemoet gekomen aan de doelstellingen van duurzaamheid (zie paragraaf 4.7 Energie en klimaat). De bouwopgave is in zichzelf duurzaam door de ambitie om het onderwijsaanbod in de regio in stand te houden, een flexibel en compact(er) gebouw te betrekken en het onderwijsaanbod te centreren zodat samenwerking en uitwisseling van ruimten tot de mogelijkheden behoren. De nieuwbouw wordt constructief uitgevoerd in een staalskelet en een houtskelet binnengevel. Een opzet die ruimte biedt voor aanpassingen van het gebouw in de toekomst en hergebruik van materialen mogelijk maakt. Door het ontwerp van het gebouw worden veel ruimtes van natuurlijk daglicht voorzien. Voor de gevel wordt gedacht aan onderhoudsarme materialen zoals baksteen, aluminium, glas en vezelcementgebonden beplating.
2.3.3 Inrichting buitenruimte
Rondom het schoolgebouw wordt een nieuw landschap gecreëerd waarin niet alleen de schoolpleinen een plaats krijgen maar waar ook een nieuw park voor de omgeving aangelegd wordt. De functies die bij de scholen horen hebben eenzelfde orthogonale opzet als het gebouw. Als tegenreactie op dit rechte lijnenspel, doorkruisen vloeiende, landschappelijk (openbare) paden het gebied. De gebogen lijnen worden ondersteund door vloeiende taluds die zorgen voor spannende doorzichten. Op enkele plekken worden de taluds gecombineerd met betonnen zitranden. De paden en wegen die toegang verschaffen tot het gebouw worden verlicht.
Het sportveld wordt verplaatst naar de noordzijde. Doordat er op het veld geen belijning wordt aangebracht en alleen op de koppen een hek of net komt zal het veld de sfeer van een open gazon hebben te midden van het parklandschap. De zitelementen en taluds aan de randen van het veld vormen natuurlijke tribunes en een buffer naar de Haringvlietstraat. De terreininrichting is zodanig dat de sportactiviteiten vanuit de omgeving zichtbaar zijn.
De begrenzingen van de ruimten in het plangebied die bij de nieuwbouw horen (schoolpleinen, fietsenstalling en parkeerplaatsen) worden gevormd door niveauverschillen in het terrein of, indien het goed afsluitbaar moet zijn zoals bij Sbo De Meie met een brede haag in combinatie met een hek.
In figuur 2.8 is een overzicht opgenomen van de gewenste sfeer en materialen in de buitenruimte.
Figuur 2.8: Sfeerbeelden buitenruimte
De planontwikkeling omvat een kleiner bebouwingsoppervlak en verhard buitenterrein en leidt daarmee tot minder verharding in het plangebied. Dit levert ook betere condities voor de waterhuishouding in het gebied (vertraagde waterafvoer, waterinfiltratie in de bodem en berging hemelwater). Aanvullend daarop worden de parkeerplaatsen binnen het plangebied gedeeltelijk uitgevoerd met een halfverharding waardoor het hemelwater ook op deze plaatsen beter kan infiltreren en vertraagd wordt afgevoerd. Tevens wordt de bergingscapaciteit van de waterlopen aan de zuid- en westzijde vergroot en verbeterd met de aanleg van natuur vriendelijke oevers.
Dit versterkt in samenhang tevens de groene uitstraling van het plangebied en daarmee de beeldkwaliteit van het beoogde park.
2.3.4 Bereikbaarheid (verkeer en parkeren)
Het terrein wordt voor de auto ontsloten via de bestaande inritten naar de twee grote parkeerterreinen aan de noordoostzijde en zuidoostzijde van het plangebied. Auto's en overig gemotoriseerd verkee kunnen vanaf deze parkeerplaatsen niet verder het plangebied in. De huidige twee aansluitingen op de Haringvlietstraat komen te vervallen omdat hier in de toekomst met de realisatie van de detailhandel aan de noordzijde hogere verkeersintensiteiten worden verwacht. In de noordoosthoek worden aansluitend aan het bestaande parkeerterrein extra parkeerplaatsen en een kiss & ride voorziening gerealiseerd ten behoeve van Pieter Zeeman. Het schoolterrein van Pieter Zeeman is voor calamiteiten- en bevoorradingsverkeer toegankelijk vanaf de zuidzijde door middel van een dam met een duiker in de watergang aldaar.
Daarnaast wordt aan de zijde van de Grevelingenstraat een nieuwe toegang voor autoverkeer gerealiseerd. De bestaande brug wordt daartoe vervangen door een dam met een duiker. Vanaf deze toegang zijn een nieuw parkeerterrein en een kiss & ride voorziening bereikbaar aan de noordwestzijde van het gebouw ten behoeve van de bibliotheek en aangrenzend geplande scholen.
Het fietsverkeer wordt vanaf de doorgaande wegen aan de randen van het plangebied, via geasfalteerde paden naar de stallingen geleid. De Pieter Zeeman zal veruit het meeste fietsverkeer genereren. Deze fietsers komen overwegend via het vrijliggende fietspad aan de Laan van St Hilaire aan de oostzijde het plangebied binnen. Aan die zijde ligt dan ook de grote fietsenstalling, welke tevens ruimte biedt voor scooters en dergelijke. Tevens komt aan de zuidzijde van de nieuwbouw een overdekte fietsenstalling voor de medewerkers van Pieter Zeeman. Voor de school en bibliotheek aan de westzijde wordt het fietsverkeer via de nieuwe ontsluiting/dam aan de Grevelingenstraat naar stallingen aan die zijde geleid.
Figuur 2.9: Bereikbaarheid en parkeren
2.3.5 Fasering / realisering
Het plan wordt gefaseerd ontwikkeld. De fasering is zo gekozen dat tijdens de bouwperiode de bestaande middelbare school Pieter Zeeman in principe kan blijven functioneren tot aan de oplevering. Twee gymzalen moeten daarvoor voor de start van de bouw gesloopt worden. De bibliotheek blijft gehandhaafd en wordt in de nieuwbouw geïntegreerd.
Uitgegaan wordt van de volgende gefaseerde planontwikkeling:
- Fase 1: herplaatsen fietsenstalling aan de noordwestzijde, inrichten bouwterrein in de zuidoosthoek van het terrein en sloop van twee gymzalen;
- Fase 2: nieuwbouw realiseren en aansluiting realiseren ter plaatse van de bestaande bibliotheek;
- Fase 3: verplaatsen van de grote fietsenstalling naar de definitieve plaats, sloop van de bestaande bebouwing m.u.v. de bibliotheek;
- Fase 4: aanleggen van het buitenterrein.
Figuur 2.10: Fasering
Overlast als gevolg van de bouw is helaas onvermijdelijk. Om de overlast te beperken worden in ieder geval de volgende maatregelen genomen.
- De toegang voor het bouwverkeer wordt aan de oostzijde via de Laan van St. Hilaire via een dam met duiker georganiseerd: het verste punt ten opzicht van de omwonenden.
- Splitsen van het fietsverkeer leerlingen en het bouwverkeer.
- In de planning wordt rekening gehouden met examens en schoolvakanties.
- Er zal intensief overleg zijn met de gebruikers van het bestaande schoolcomplex over planning en uitvoering.
- Geen radio's op de bouwplaats ter voorkoming geluidshinder daarvan voor zowel het onderwijs als de omgeving.
- Vooraf wordt een communicatieplan opgesteld, zodat helder is wat gebruikers en omwonenden kunnen verwachten en wanneer.
3 Beleidskader
3.1 Inleiding
De gemeente Schouwen-Duiveland heeft te maken met geldende beleidskaders van diverse overheden. Deze kaders zijn van invloed op de inhoud van een bestemmingsplan. Het gemeentelijke ruimtelijke beleid, zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, dient zich te bewegen binnen de marges van deze beleidskaders.
In dit hoofdstuk worden de voor dit plan relevante beleidskaders en de wijze waarop deze in dit plan hun grondslag vinden, beschreven.
3.2 Europees, Rijks- En Provinciaal Beleid
3.2.1 Europees beleid
Het bestemmingsplan sluit aan bij de verschillende Europese beleidskaders, waarvan de Kader Richtlijn Water de meest relevante is. De voornaamste beleidsuitgangspunten richten zich op het verbeteren van milieu- en natuurlijke kwaliteiten. In dit bestemmingplan zijn deze kwaliteiten beschermd door de regels en bestemmingen.
3.2.2 Rijksbeleid
Het bestemmingsplan sluit aan bij de verschillende nationale beleidskaders, waaronder met name de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Nota Belvedere, het Nationaal bestuursakkoord Water, het Nationaal Waterplan en de Modernisering Monumentenzorg (MoMo).
De voornaamste uitgangspunten van het Rijksbeleid richten zich op het verbeteren van milieukwaliteiten, cultuurhistorische waarden en natuurlijke kwaliteiten, zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Voor het bevorderen van een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut is in de SVIR de Ladder voor Duuurzame Verstedelijking opgenomen en in artikel 3.1.6 Bro verankerd. Deze ladder moet verplicht worden toegepast bij ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling (wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen) mogelijk maken. Met ingang van 1 juli 2017 is, in verband met de wijziging van artikel 3.1.6 Bro, sprake van een nieuwe ladder. Sindsdien moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, worden getoetst aan die nieuwe Ladder. De toelichting bij het betreffende bestemmingsplan dient een onderbouwing van de behoefte aan die ontwikkeling te bevatten en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, ook een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
3.2.3 Provinciaal beleid
Het bestemmingsplan sluit aan bij de verschillende provinciale beleidskaders. Met name het nieuwe Omgevingsplan Zeeland 2018 en de bijbehorende Omgevingsverordening Zeeland 2018 zijn voor dit bestemmingsplan van belang.
Belang wordt gehecht aan bundeling van functies, zorgvuldig ruimtegebruik (inbreiding en hergebruik), waarborging en versterking van omgevingskwaliteit(en) en aan versterking van attractieve steden.
De provinciale inzet op bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik sluit naadloos aan bij het rijksbeleid. Voor het bevorderen van zorgvuldig ruimtegebruik is de in het rijksbeleid geïntroduceerde Ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.2.2), tevens verankerd in het provinciaal beleid.
De Provincie heeft als doelstelling een goed voorzieningenniveau voor alle bewoners, toeristen en bedrijven, vanwege het grote belang voor de leefbaarheid en economie. Een betaalbaar, bereikbaar en divers voorzieningenniveau en toekomstbestendig voorzieningenstelsel is essentieel. Het bieden van een goede kwaliteit van voorzieningen is daarbij belangrijker dan de fysieke nabijheid. Voor veel voorzieningen geldt dat bereikbaarheid organiseren samenhangt met het aantal mensen dat hiervan gebruik maakt. Een winkel, school, pinautomaat of bibliotheek kan alleen renderen in een omgeving met voldoende (potentiële) klanten. Vanwege schaalvergroting wordt belang gehecht aan de bereikbaarheid van bovenlokale voorzieningen. Hierbij gaat het om ruimtelijke inpassing in de hoofdnetwerken van openbaar vervoer, fiets en auto. Cruciale bovenlokale voorzieningen, zoals voortgezet- en hoger onderwijs en ziekenhuizen, vragen om goede bereikbaarheid. Om de bestaande netwerken daarbij optimaal te benutten, wil de provincie stimuleren dat deze voorzieningen zich bij voorkeur vestigen aan doorgaande wegen en het kernnet openbaar vervoer.
Voor behoud van bovenlokale voorzieningen en het vestigingsklimaat van heel Zeeland is prioriteit voor de stedelijke gebieden nodig. Dit zal in verschillende beleidsterreinen tot uitdrukking komen en vraagt om een integrale aanpak per regio.
De provincie streeft verder ook naar een klimaatbestendige en -neutrale samenleving en wil daartoe binnen haar mogelijkheden haar bijdrage leveren aan het beperken van het klimaatprobleem; zowel aan de bron als in de gevolgen. Onder andere wordt ingezet op besparing van energie en grondstoffen en gestreefd naar een circulaire economie en belang gehecht aan klimaatadaptatie.
3.2.4 Toetsing
De in dit bestemmingsplan boogde ontwikkeling is noodzakelijk voor en primair gericht op het behouden van kwalitatief goede en volwaardige voorzieningen voor het voortgezet en speciaal onderwijs op Schouwen-Duiveland en overige reeds op de locatie aanwezige maatschappelijke functies. Om dit te kunnen bereiken wordt ingezet op herstructurering, clustering en kwaliteitsverbetering van en samenwerking tussen bestaande stedelijke / maatschappelijke voorzieningen c.q. op het realiseren, optimaliseren en multifunctioneel gebruiken van een nieuwe maatschappelijke huisvestingsvoorziening (vervangende nieuwbouw) op de bestaande locatie van de Pieter Zeeman en de Campus Cultura aan het Hatfieldpark. Het plangebied, gelegen binnen de bebouwde kom van Zierikzee, is op de provinciale 'ruimtelijke functiekaart' aangegeven als 'bestaand bebouwd gebied'. Het plangebied is goed bereikbaar te voet, per fiets en auto en met het openbaar vervoer (op enkele minuten loopafstand zijn 2 bushaltes aanwezig). Verder wordt rekening gehouden met aanwezige omgevingskwaliteiten en energie- en klimaatdoelstellingen; zo wordt bijvoorbeeld de nieuwbouw bijna energieneutraal (zie paragraaf 4.7). Voor zover relevant worden deze kwaliteiten in dit bestemmingplan gewaarborgd door de bestemmingsregeling.
De boogde ontwikkeling past binnen het Europese, rijks- en provinciaal beleid. Sprake is van een zorgvuldige afweging ten aanzien van duurzaam en zorgvuldig ruimtegebruik. De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.3 Regionaal Beleid
Het bestemmingsplan sluit aan bij de verschillende regionale beleidskaders, waaronder het Toetskader bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid, het Waterbeheerplan, de Keur watersysteem Waterschap Scheldestromen en Bestuursvisie op Fysieke veiligheid in Zeeland 2012 - 2015. De voornaamste beleidsuitgangspunten richten zich op het verbeteren van veiligheid en milieukwaliteit.
Voorliggende planontwikkeling houdt rekening met de uitgangspunten van het regionaal beleid.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Dit bestemmingsplan c.q. de daarin opgenomen herontwikkeling van de schoollocatie aan het Hatfieldpark sluit aan bij de daarvoor relevante gemeentelijke beleidskaders.
Strategische Visie 'Tij van de Toekomst'
In de Strategische Visie 'Tij van de Toekomst' is het richtinggevend kader vastgelegd voor een duurzaam economische en sociaal evenwichtige toekomst van Schouwen-Duiveland. 'Tij van de Toekomst' kijkt vooruit naar de gemeente Schouwen-Duiveland in 2040. Voor voorliggende planontwikkeling is relevant het aangegeven belang van een kwalitatief goed (maatschappelijk) voorzieningenniveau. Ingezet wordt op het zoveel mogelijk bundelen van eilandelijke voorzieningen in Zierikzee, het waarborgen van de betaalbaarheid van de voorzieningen door bundeling van functies en samenwerking. Samenwerking met en tussen scholen van diverse signatuur wordt gestimuleerd met als doel kwaliteit én diversiteit in het onderwijsaanbod te behouden en verbeteren en om een toekomstbestendige onderwijshuisvesting te realiseren. De gemeente wil nadrukkelijk middelbaar onderwijs op Schouwen-Duiveland behouden.
De in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling is geheel in overeenstemming met deze visie en kan beschouwd worden als een verdere uitwerking daarvan.
Structuurvisie Zierikzee 2030 (ontwerp)
Voor de stad Zierikzee is een (ontwerp) structuurvisie opgesteld. In afwachting van de definitieve vaststelling van het woonbeleid is de aanpassing en vaststelling van de structuurvisie Zierikzee voorlopig opgeschort naar 2019. De visie is echter al wel een belangrijke leidraad voor de toekomst van de stad. Vertrekpunt daarbij is het bestaande DNA van Zierikzee, waarin de belangrijkste kwaliteiten van de stad verankerd liggen.
Het DNA van Zierikzee wordt als volgt beschreven.
- Water is overal voelbaar: de stad is onlosmakelijk verbonden met het water.
- Hart van Schouwen-Duiveland: de stad met haar rijke cultuurhistorie heeft ook de functie als voorzieningen centrum voor het eiland.
- Aangenaam om te wonen: de stad is goed bereikbaar en men woont er prettig naar wens en behoefte.
- De kracht ligt in kleinschaligheid: de menselijke maat is altijd bepalend.
De nieuwbouw van de scholen past binnen dit DNA van de stad. De nieuwbouw levert een belangrijke bijdrage aan het behoud van de (bestaande) onderwijsvoorzieningen in Zierikzee. Dit betekent dat het ook voor jonge gezinnen aantrekkelijk zal blijven om in Zierikzee en op Schouwen-Duiveland te blijven wonen.
In de visie wordt ingezet op concentratie van eilandelijke voorzieningen op het gebied van onderwijs, zorg, sport en cultuur in de centrumschil: de groene buffer rondom de binnenstad waarin de belangrijkste maatschappelijke voorzieningen gesitueerd zijn/worden. Zo kunnen ze elkaar versterken, slim gebruik maken van elkaars faciliteiten en zijn ze goed bereikbaar voor alle eilandbewoners. Indien ruimte vrij komt in bestaande gebouwen in de centrumschil, wordt deze ingevuld met andere voorzieningen op dit gebied. Om de betaalbaarheid van de voorzieningen naar de toekomst toe te kunnen garanderen is het beleid gericht op het binnen bestaande locaties slim combineren van functies. Het uitgangspunt hierbij is kwaliteit, bereikbaarheid en een optimale benutting en spreiding van de voorzieningen. De versterking van de samenwerking tussen organisaties en instanties is daarbij een belangrijke randvoorwaarde.
De nieuwbouw van de scholen ligt in de centrumschil-west. Voor dit gebied wordt in de structuurvisie de ambitie uitgesproken om betere verbindingen te realiseren tussen de verschillende groene kamers in het gebied en daarmee de doorwaadbaarheid en verblijfskwaliteit van het gebied te vergroten. Uitgangspunt is daarbij dat het gebied grotendeels autoluw blijft. Door de nieuwe, centrale plaats van het schoolgebouw en de inrichting van het landschap er omheen wordt aan deze ambitie voldaan (zie paragraaf 2.3 Planbeschrijving).
In de visie worden de trends en ontwikkelingen voor Schouwen-Duiveland en dan meer toegespitst voor Zierikzee uiteengezet. Eén van de belangrijkste is de demografisch ontwikkeling van het eiland; er wordt een bevolkingsdaling van zo'n 1200 inwoners verwacht tot 2025. In de periode daarna tot 2035 neemt de bevolking naar verwachting nog verder af met 1900 inwoners. Vanaf 2025 daalt dan ook het aantal huishoudens. De algemene trend van ontgroening en vergrijzing van de bevolkingssamenstelling zal ook van toepassing zijn op de stad Zierikzee. Dit heeft gevolgen voor het voorzieningenniveau en met name ook het onderwijs. Met de nieuwbouw wordt hierop ingespeeld. Op basis van de prognoses wordt er een middelbare school voor 100 leerlingen minder gerealiseerd, dus rekening houdend met een verdere krimp van het aantal leerlingen. Ook voor de andere scholen geldt dat er met de nieuwste prognoses rekening wordt gehouden. In totaal gaan er straks naar verwachting ongeveer 1082 leerlingen naar het nieuwe scholencomplex, die dan bestaat uit een combinatie van scholen en andere maatschappelijke instellingen. Doordat de ruimtes binnen het gebouw onderling uitwisselbaar zijn, zijn de scholen en instellingen beter voorbereid op ontwikkelingen in de toekomst. Hiermee wordt ingezet op het behoud van een bovenregionaal voorzieningenniveau in Zierikzee (hoofdstuk 7 van de visie, Uitdagingen voor 2030).
In het projectenoverzicht in bijlage 1 van de visie is het project "huisvesting Pontes Pieter Zeeman, Beatrixschool en de Meie" expliciet opgenomen. Voorliggende planontwikkeling is hiervan een uitwerking, uitgezonderd de Beatrixschool, die sinds eind 2018 geen onderwijs meer aanbiedt.
Samenvattend wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan en daarmee de hierin opgenomen ontwikkeling geheel in overeenstemming zijn met deze visie.
Integraal Verkeer- en Vervoerplan Schouwen-Duiveland (IVVP 2017)
Het IVVP 2017 is een mobiliteitsplan waarin op hoofdlijnen is vastgesteld wat de gemeente op het gebied van verkeer en vervoer wil bereiken. Het verkeersbeleid is vastgelegd en is aan de hand van een aantal thema's vertaald in concrete doelen op het gebied van bereikbaarheid, leefbaarheid, veiligheid, gezondheid en duurzaamheid. De thema's uit het IVVP zijn:
- Wegencategorisering
- Fiets
- Openbaar vervoer
- Vrachtverkeer
- Landbouw
- Toegankelijkheid
- Voorzieningen
- Kustgebied
Ten aanzien van dit bestemmingsplan en de daarin opgenomen ontwikkeling is paragraaf 9.2 van het IVVP relevant. Hierin staat het volgende opgenomen:
"Het Voortgezet onderwijs op Schouwen-Duiveland is geconcentreerd in Zierikzee. Basisscholen zijn verspreid over het eiland te vinden in meerdere kernen. Het is een bekend probleem dat bij scholen problemen kunnen ontstaan met het halen en brengen van kinderen. In een korte periode moet iedereen naar de school toe of juist van de school af. De combinatie autoverkeer, parkeren, fietsers en voetgangers maakt dit vaak tot een hectische periode. Belangrijk is dat de verkeersveiligheid hierbij gewaarborgd blijft. Voetgangers en fietsers moeten hierbij prioriteit krijgen boven het autoverkeer. Belangrijk is dat overzichtlocaties veilig zijn en dat de snelheid van het autoverkeer laag ligt".
Het IVVP gaat ook specifiek in op de fiets. Insteek is stimuleren van het gebruik van de fiets. Hiervoor dient een netwerk van routes aanwezig te zijn wat voldoet aan de vastgelegde basiscriteria. Belangrijk is dat bestemmingen die relevant zijn voor fietsers (zoals scholen) aan dit netwerk zijn gelegen en goed bereikbaar zijn per fiets en beschikken over voldoende voorzieningen zoals fietsparkeerplaatsen.
Voorliggende ontwikkeling sluit goed aan op het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Schouwen-Duiveland. Er wordt voldoende aandacht besteed aan een goede parkeeroplossing waarbij goed aandacht wordt besteed aan fietsparkeren en oplossingen zoals Kiss & Ride. Hiermee spelen we optimaal in op de in het IVVP aangehaalde periode tijdens halen en brengen rondom scholen. Het plan is dan ook geheel in overeenstemming met het IVVP 2017. Er zijn geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Parkeerbeleid 2017-2020
In de beleidsnota 'Parkeerbeleid 2017-2020' worden diverse aspecten rondom het parkeren in de gemeente Schouwen-Duiveland behandeld, zoals parkeerregulering en de toegankelijkheid en het kwaliteitsniveau van parkeerplaatsen. Bewust zijn geen parkeernormen opgenomen, omdat situaties vaak erg specifiek zijn en maatwerk vaak nodig is. Daarvoor kan prima worden gebruik worden gemaakt van de landelijke CROW-richtlijnen, welke zijn vastgelegd in de CROW publicatie nummer 317 “kencijfers parkeren en verkeersgeneratie”. In deze publicatie zijn parkeerkencijfers voor verschillende functies opgenomen. Per functie is het kencijfer te bepalen op stedelijkheidsgraad en locatie.
In de beleidsnota wordt voor de gemeente Schouwen-Duiveland, op basis van de omgevingsadressendichtheid van 506, de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' aangehouden.
Als locatie wordt voor de gehele gemeente, met uitzondering van Zierikzee, 'rest bebouwde kom' (wanneer gelegen binnen de bebouwde kom) en 'buitengebied' (wanneer gelegen buiten de bebouwde kom) gehanteerd.
Voor Zierikzee wordt onderscheid gemaakt in de deelgebieden/locaties 'centrum' , 'centrumschil' en 'rest bebouwde kom' (zie onderstaande figuur 3.1).
Figuur 3.1: Deelgebieden/locaties centrum, centrum schil en rest bebouwde kom in Zierikzee
Het beleid gaat er verder vanuit dat bij nieuwe ontwikkelingen het benodigd aantal parkeerplaatsen in beginsel op eigen terrein wordt gerealiseerd. Wanneer dat niet mogelijk is, moet worden aangetoond dat op openbaar terrein voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn.
De uitgangspunten van parkeerbeleid zijn bij dit project gehanteerd: in paragraaf 4.12.2 Parkeren van dit bestemmingsplan is afdoende aangetoond dat in en in de directe omgeving van het plangebied voorzien wordt in voldoende parkeervoorzieningen. Voorliggende planontwikkeling past dan ook binnen het vastgestelde parkeerbeleid.
Daarnaast is ook voor de verdere toekomst in de bestemmingsregeling van dit bestemmingsplan vastgelegd dat bij nieuwbouw en/of uitbreiding van gebouwen in voldoende parkeergelegenheid moet worden voorzien en deze in stand moet worden gehouden, overeenkomstig het 'Parkeerbeleid 2017-2020' of het daarvoor in de plaats tredende parkeerbeleid. Hierbij wordt de parkeernorm berekend over het nieuw te bouwen of het te wijzigen gedeelte.
Talent voor de Toekomst - Visie Lokaal Onderwijsbeleid Schouwen-Duiveland 2013-2019
De gemeentelijke visie op het lokale onderwijsbeleid is vastgelegd in 'Talent voor de Toekomst - Visie Lokaal Onderwijsbeleid Schouwen-Duiveland 2013-2019'. Deze onderwijsvisie, vleit voort uit 'Tij voor de Toekomst' en is samen met educatieve partners en betrokkenen opgesteld. Kwalitatief goed onderwijs, dat past bij de samenleving in Schouwen-Duiveland, is niet iets dat door één partij alleen kan worden georganiseerd. Partners hebben elkaar hierbij nodig.
Het lokale onderwijsbeleid 'Talent voor de Toekomst' heeft onder meer tot doel het huisvestingsbeleid te koppelen aan de demografische opgave in dienst van het versterken van de kwaliteit van onderwijs. De realisatie van het nieuwe schoolgebouw voor de Pieter Zeeman zorgt er voor dat de huidige overcapaciteit sterk wordt teruggedrongen en de ruimte biedt die past bij de toekomstige huisvestingsbehoefte van de school. Tegelijkertijd realiseert de Pieter Zeeman een nieuw onderwijsconcept om de kwaliteit van onderwijs te verhogen en in te spelen op de onderwijsbehoeften van de leerlingen nu en in de toekomst. Tot slot zorgt de nieuwbouw voor aanmerkelijk minder huisvestingskosten voor de Pieter Zeeman, zodat vol ingezet kan worden op de kwaliteit van onderwijs.
Sbo de Meie heeft al lange tijd recht op vervangende huisvesting: dit is aangevraagd en beschikt in het kader van de gemeentelijke verordening 'Voorzieningen huisvesting Onderwijs Schouwen-Duiveland'. De beschikking die hiervoor is afgegeven en plannen die daarop zijn gemaakt, zijn meerdere keren gewijzigd. Krediet is door de raad ook al vastgesteld. De realisatie van nieuwbouw op het Hatfieldpark bij de Pieter Zeeman is daarmee uitvoering van een besluit dat al jaren geleden is genomen.
De realisatie van een peuterobservatiegroep en BSO+ past bij de ambitie in het lokale onderwijsbeleid 'Talent voor de Toekomst' om kinderopvang en scholen samen te laten werken op basis van één pedagogische visie en aan een doorgaande leerlijn. In dit geval betreft het kinderopvang voor kinderen met extra ondersteuningsbehoeften, wat aansluit bij hetgeen Sbo de Meie aanbiedt aan haar leerlingen .
3.5 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het onderhavig plan past in, aansluit bij en wat betreft het gemeentelijkbeleid zelfs een uitwerking is van het relevante geldende beleid.
4 Milieu- En Duurzaamheidskader
In dit hoofdstuk worden de milieugevolgen van alle ontwikkelingen behandeld die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Hierbij is uitgegaan van alle activiteiten die in het plan worden toegestaan, zowel rechtstreeks als via een wijzigingsbevoegdheid.
4.1 Bedrijven En Milieuzonering
4.1.1 Toetsingskader
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-handreiking) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
De VNG-handreiking bevat een lijst met bedrijven waaraan, afhankelijk van de mate waarin de in de lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), een categorie wordt toegekend. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot de woongebieden. Per bedrijfstype wordt zo een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar.
De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en de gevel van een woning gelegen in een rustige woonwijk. Wanneer er geen sprake is van een rustige woonwijk, maar van een gemengd gebied, kan één afstandsstap worden teruggedaan. Een bedrijf dat 50 meter afstand tot een rustige woonwijk moet aanhouden, mag zich hierdoor op 30 meter van een gemengd gebied vestigen.
Onder een rustige woonwijk wordt verstaan een woongebied met weinig verkeer en praktisch geen bedrijven en/of winkelcentra. Gemengde gebieden zijn gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Naast wonen komen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en bedrijvigheid. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct naast de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Voor dergelijke gebieden kunnen de richtafstanden die gelden ten opzichte van een rustige woonwijk met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Milieucategorie | Minimale richtafstand tot een rustige woonwijk | Minimale richtafstand tot gemengd gebied | |
1 | 10 m | Niet van toepassing | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m |
Tabel: Milieucategorieën en richtafstanden (bron: Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009, VNG)
De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief worden gezien. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken, kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.
4.1.2 Toetsing
Het plan omvat de huidige locatie van de Pieter Zeeman en maakt de nieuwbouw van de huidige middelbare school mogelijk. Daarnaast wordt op deze locatie een onderwijsexpertisecentrum gerealiseerd. De huidige bibliotheek blijft gehandhaafd. De school en de bijbehorende sportvelden kunnen ook in de avondperiode door derden worden gebruikt. Bij het sportveld wordt geen verlichting aangebracht.
Uitgangspunten zonering
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Haringvlietstraat. Aan de overzijde ligt de detailhandelslocatie Haringvlietplein. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de Grevelingenstraat. Aan de ander zijde van de straat ligt de woonwijk Poortambacht. De afstand tot de woningen bedraagt ongeveer 55 meter. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt een maatschappelijke bestemming, nu ingevuld met een woonzorgcomplex. De afstand ter hoogte van het woonzorgcomplex bedraagt 30 meter. Tenslotte ligt aan de oostzijde van het plangebied een parkeerterrein.
Om de VNG-handreiking te kunnen toepassen is de omgeving van het plangebied beoordeeld. De aan de westzijde gelegen woonwijk Poortambacht en de maatschappelijke voorzieningen aan de zuidzijde worden beoordeeld als behorende tot het omgevingstype rustige woonwijk. Op de detailhandelslocatie en het parkeerterrein aan resp. noord- en oostzijde van het plangebied zijn geen milieugevoelige functies aanwezig. In de zonering worden deze niet meegenomen.
Beoordeling
Een school voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs heeft volgens de handreiking een richtafstand van 30 meter tot het omgevingstype rustige woonwijk (SBI-2008 852,8531). De richtafstand wordt bepaald door het aspect geluid. De milieugevoelige functies liggen allen op minimaal 30 meter van de maatschappelijke bestemming binnen het plangebied. Er is aan de zuidzijde een groenbestemming opgenomen om voldoende afstand tot het woonzorgcomplex aan te houden.
4.1.3 Conclusie
Er is voldoende afstand tot omliggende milieugevoelige bestemmingen. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.
4.2 Luchtkwaliteit
4.2.1 Toetsingskader
Algemeen
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.
In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect stof niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht.
Regelgeving
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (hierna Wm), ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd (hierna Wlk). Het doel van de Wlk is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De in de Wlk vastgestelde normen voor luchtkwaliteit mogen niet overschreden of, in geval van een bestaande overschrijding, mag een eventuele toename niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteitsnormen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of
- een project per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of
- een project slechts in 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL); of.
- een project een ander project van gelijke of grotere omvang vervangt.
Niet in betekenende mate
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet In Betekenende Mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3%-grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Een geplande ruimtelijke ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging als:
- het valt onder de beschrijving in de tabellen met categorieën van gevallen in de 'Regeling Niet In Betekenende Mate', of
- het bevoegd gezag aannemelijk kan maken, bijvoorbeeld door berekeningen, dat de 3% grens niet wordt overschreden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in de onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op die locatie de vestiging van een gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan. Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone.
4.2.2 Toetsing
Scholen zijn gevoelige bestemmingen volgens het Besluit gevoelige bestemmingen. Het plangebied ligt echter niet langs een rijks- of provinciale weg. Het Besluit is hiermee niet van toepassing.
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse beoordeeld. Voor het bestemmingsplan Haringvlietplein is een luchtkwaliteitsonderzoek gedaan (Econsultancy, 3628.001, d.d. 11 mei 2017). In het onderzoek is uitgegaan van een gemeten verkeersintensiteit in de huidige situatie. De verkeersintensiteit zal als gevolg van de invulling van het plangebied nauwelijks veranderen. De te verwachten toename van het verkeer draagt niet in betekenende mate bij. Het luchtkwaliteitsonderzoek is van recente datum en is voldoende representatief en actueel voor de ontwikkelingen die met dit plan mogelijk worden gemaakt.
De toetsingspunten 17, 18 en 19 liggen in het plangebied. Uit het onderzoek blijkt dat zowel in 2017 als in 2027 de grenswaarden voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10 en PM2,5) niet worden overschreden. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 1.
4.2.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor het plan.
4.3 Geur
4.3.1 Toetsingskader
Algemeen
Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken. Bij geur gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting (immissie) veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. De afstand tussen geur emitterende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen is daarbij van grote invloed. Geur heeft dus gevolgen voor het leefklimaat van mensen en voor het gebruik van de ruimte.
In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect geur niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht.
Regelgeving bedrijven
In Nederland is er geen wetgeving voor geur van bedrijven. Voor een aantal bedrijven die onder een algemene maatregel vallen zoals het Activiteitenbesluit, zijn er verplichtingen ten aanzien van te treffen maatregelen. Voor omgevingsvergunningplichtige bedrijven geldt de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) als toetsingskader voor het beoordelen van eventuele geurhinder. Wel is in beleid vastgelegd wat een tegen geur te beschermen object is. Naast woningen kunnen dit ook andere locaties zijn waar mensen zich gedurende langere tijd bevinden en waar blootstelling aan geur tot hinder kan leiden, zoals ziekenhuizen, bejaarden- en verpleegtehuizen en recreatiegebieden. Hoewel in principe alle geurgevoelige objecten moeten worden beschermd tegen geuroverlast, kunnen wel verschillen in het niveau van bescherming worden gehanteerd. Voor een bedrijfswoning kan bijvoorbeeld een lager beschermingsniveau en dus een hogere geurbelasting gehanteerd worden dan voor aaneengesloten woonbebouwing.
Regelgeving veehouderijen
Vergunningplichtige veehouderijen moeten voor wat betreft geur van dierenverblijven voldoen aan de Wet geurhinder en veehouderij. Verder dienen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de beste beschikbare technieken te worden toegepast. Veehouderijen die onder het Besluit landbouw milieubeheer vallen, moeten voldoen aan de in dat besluit genoemde minimaal aan te houden afstand tot geurgevoelige objecten. Het Besluit landbouw milieubeheer geeft ook minimaal aan te houden afstanden tot geurgevoelige objecten voor opslagen van veevoeder en mest.
Zowel in het Besluit landbouw als in de Wet geurhinder en veehouderij is ook vastgelegd wat een geurgevoelig object is. Volgens de Wet geurhinder en veehouderij is dat een gebouw, bestemd voor menselijk gebruik, waar zich gedurende langere periode mensen bevinden. In het Besluit landbouw zijn categorieën van objecten gedefinieerd waartoe een minimaal te houden afstand dient te worden aangehouden.
4.3.2 Toetsing
Binnen het plangebied wordt geen geurbron mogelijk gemaakt. In de omgeving is ook geen sprake van bronnen die (mogelijk) geurhinder veroorzaken.
4.3.3 Conclusie
Nader onderzoek naar het aspect geurhinder is niet noodzakelijk. Het aspect geur vormt geen belemmering om onderstaande ontwikkeling uit te voeren in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
4.4 Geluid En Stilte
4.4.1 Toetsingskader
Algemeen
Een belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging in het kader van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige functies (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van o.a. wegverkeerlawaai en industrielawaai door middel van zonering.
In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect geluid niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht.
Regelgeving
Industrielawaai
In de Wgh wordt verhoudingsgewijs maar een klein gedeelte van het industrielawaai gereguleerd, namelijk alleen voor bedrijven gelegen op een gezoneerd industrieterrein. De geluidsruimte is voor een deel van de bedrijven vastgelegd in de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu. Een groot deel van de bedrijven valt onder een algemene maatregel van bestuur. Hierin zijn o.a. voor geluid voorschriften opgenomen. Deze voorschriften kunnen bepalend zijn voor de benodigde afstand tussen het bedrijf en gevoelige functies in de omgeving. Daarnaast moet bij de afweging in het kader van het bestemmingsplan ook rekening worden gehouden met geluidsemissies die niet geregeld zijn in het kader van de milieuwetgeving zoals laden en lossen, verkeersaantrekkende werking of menselijk stemgeluid.
Menselijk stemgeluid
Bestemmingen waarbij menselijk stemgeluid in de beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening een rol kan spelen, zijn onder andere bedrijven (horeca), sportvelden of speelplaatsen/hangplekken. Getoetst moet worden of het stemgeluid niet leidt tot aantasting van het woon- en leefklimaat
Wegverkeerslawaai
Normstelling
Ingevolge artikel 74 Wet geluid hinder (Wgh) zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt en woonerven. Tevens zijn in de Wgh onderzoekszones opgenomen waarbinnen onderzoek moet worden uitgevoerd naar de gevolgen van wegverkeerslawaai op een geluidsgevoelige bestemming. Deze onderzoekszones bedragen voor het stedelijk gebied voor wegen met 1 of 2 rijstroken 200 meter en voor het buitenstedelijk gebied 250 meter voor wegen met 1 of 2 rijstroken.
Voor gezoneerde wegen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De grenswaarde ligt tussen de 53 dB en 68 dB, afhankelijk van de ligging en of het een nieuwe of bestaande situatie betreft. Een geluidsbelasting hoger dan deze grenswaarde is niet toelaatbaar. In het gebied tussen de voorkeursgrenswaarde en de grenswaarde is de geluidbelasting alleen toepasbaar na een afwegingsproces in de vorm van een procedure hogere grenswaarde.
Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van een school en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 28 dB. Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van de aftrek conform artikel 3.6 uit het Reken- en Meetvoorschrift 2006 is gebruik gemaakt.
4.4.2 Toetsing
Het plan betreft de bouw van een scholencomplex met bijbehorende functies. Op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen is dit een geluidsgevoelige bestemming. Er is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het aspect wegverkeerslawaai (Kraaij Akoestisch Adviesbureau, 3 november 2017, projectnr. VL.1752.R01, zie bijlage 2). Onderzocht is waar de 48 dB voorkeursgrenswaarde is gelegen. Deze grens is uitgangspunt geweest bij het nieuwe ontwerp. Omdat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden, wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Wet geluidhinder. Er is wat betreft het aspect wegverkeerslawaai sprake van een goed leefklimaat ter plaatse van de scholen.
Naast een geluidgevoelige functie is de school ook een geluidsproducerende functie. Het gaat dan om wegverkeer op het terrein, geluid van installaties en stemgeluid afkomstig van speelpleinen en sportvelden. In de omgeving van het plangebied zijn een aantal geluidsgevoelige objecten aanwezig. Dit betreft aan de oostzijde de woningen aan de Vlakestraat en de Schelphoeksstraat en het woonzorgcomplex Borrendamme aan de zuidzijde. Aan de noord- en westzijde bevinden zich geen geluidgevoelige objecten binnen redelijke afstand van het plangebied.
Zowel ten opzichte van de woningen als ten opzichte van het woonzorgcomplex Borrendamme wordt voldaan aan de richtafstand van 30 meter uit de 'Handreiking Bedrijven en milieuzonering'. Een goed woon- en leefklimaat is hiermee in prinicipe gewaarborgd. Er is wel aanvullend akoestisch onderzoek gedaan (zie het in bijlage 3 opgenomen onderzoek van (Kraaij Akoestisch Adviesbureau, 6 december 2018, BP.1823.R01). Dit onderzoek ziet met name op stemgeluid afkomstig van speelpleinen aan de zuid- en westzijde en de sportvelden aan de noordzijde. In het akoestisch onderzoek is geen rekening gehouden met installaties, deze worden immers binnen het gebouw geplaatst.
Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de woningen aan de Scheldesstraat en Vlakestraat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De geluidsbelasting op de gevel van de woningen Vlakestraat 9, 15 en 29 is als gevolg van stemgeluid welliswaar in de avondperiode 3 dB(A) hoger dan de richtwaarde van 40 dB(A), maar de geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeerslawaai is op zich al veel hoger. Gezien het verschil tussen beide waardes is geen sprake van cumulatie. Het wegverkeer is (en blijft) maatgevend voor de geluidsbelasting op de gevel van de woningen.
Het berekende geluidsniveau ter plaatse van het woonzorgcomplex Borrendamme is in de dagperiode 7 dB(A) hoger dan de richtwaarde van 45 dB(A). In de avondperiode wordt de richtwaarde van 40 dB(A) niet overschreden. De overschrijding wordt alleen veroorzaakt door het stemgeluid afkomstig van speelpleinen aan de zuidzijde van het plangebied. Er is geen sprake van cumulatie met andere geluidsbronnen.
In het akoestisch onderzoek is uitgegaan van een worst-case-situatie. Zo is voor de leerlingen van de middelbare school er vanuit gegaan dat 50 leerlingen gedurende 7 uur per werkdag praten, 250 leerlingen 1 uur per werkdag praten en 450 leerlingen 0,3 uur per werkdag praten. Ook is het eventuele 'schreeuwen' als worst-case meegenomen. In de praktijk zullen minder leerlingen tegelijkertijd aanwezig zijn. Veel leerlingen zijn alleen 's ochtends buiten, voor aanvang van de school. Aan het einde van de dag gaan de leerlingen naar huis, vooral met de fiets of te voet (al of niet naar de bus). De feitelijke geluidsbelasting zal dan ook slechts een beperkt deel van de tijd plaatsvinden. Dit geldt ook voor de ander functies binnen het plangebied die voor de geluidsbelasting op de gevel van het woonzorgcomplex zorgen. Het schoolplein voor de basisscholen wordt op vaste tijden door een beperkt aantal leerlingen gebruikt. Daarnaast is Borrendamme recent gebouwd en is de geluidgevelisolatie op grond van het Bouwbesluit minimaal 20 dB(A). De binnenwaarde voor geluid zal 32 db(A) zijn en daarmee niet hoger zijn dan de grenswaarde van 35 dB(A) uit het Activiteitenbesluit. Daarmee is ook ter plaatse van het woonzorgcomplex Borrendamme sprake van een acceptabel geluidsniveau.
4.4.3 Conclusie
Het aspect geluid is geen belemmering voor het plan.
4.5 Externe Veiligheid
4.5.1 Toetsingskader
Algemeen
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en / of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.
Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een feitelijk bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde.
Op grond van de provinciale Beleidsvisie externe veiligheid van de Provincie Zeeland (mei 2005) is bij ruimtelijke plannen geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk wanneer:
- a. de geplande (kwetsbare) objecten buiten het invloedsgebied liggen (dan is er geen groepsrisico), of
- b. het een enkel (kwetsbaar) object in een nagenoeg maagdelijke omgeving betreft (dan is het groepsrisico zeer laag), of
- c. het een enkel (kwetsbaar) object in een al zeer volle omgeving betreft, waardoor het effect op het groepsrisico marginaal is.
Pas als de risicosituatie niet voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden a, b of c, vereist de provincie een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico.
Voor een aantal categorieën van risicovolle inrichtingen is een standaardbenadering voor het omgaan met risico's voorgeschreven in het Bevi. Deze benadering is uitgewerkt in een aantal veiligheidsafstanden die zijn opgenomen in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). De categorieën van inrichtingen waarop het Revi van toepassing is, betreffen onder meer lpg-tankstations en opslagplaatsen voor gevaarlijke stoffen die voldoen aan de PGS 15 (Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen). Propaantanks van meer dan 13 m³ vallen onder de werkingssfeer van het Bevi.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en het water
Basisnet
Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten).
Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant).
De wetgeving rondom het Basisnet, in werking getreden op 1 april 2015, bestaat o.a. uit:
- de Wet vervoer gevaarlijke stoffen;
- het Besluit externe veiligheid transportroutes;
- de Regeling Basisnet: hier staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels gelden voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Op het transport van risicovolle stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Het besluit werkt met een vaste norm voor het PR die in acht moeten worden genomen bij het vaststellen van een bestemmingsplan. Deze norm betreft de contour van het PR met kans 10-6. Binnen deze contour is de bouw van kwetsbare objecten geheel niet toegestaan. Daarnaast verplicht het Bevb tot het opnemen van een adequate bestemming van solitaire buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen in het bestemmingsplan. In elk geval dient de belemmeringenstrook op de verbeelding te worden weergegeven. Binnen deze belemmeringenstrook mogen geen nieuwe bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken toestaan; met een afwijkingsbevoegdheid kan bouwen voor aanwezige positief bestemde functies worden toegestaan, mits het geen kwetsbare objecten betreft. Het uitvoeren van werken en werkzaamheden binnen deze strook, dient aan een vergunningenstelsel te worden gekoppeld. In de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) is een verdere technische uitwerking gemaakt van onderdelen van het Bevb. In het Revb is onder andere de rekenmethodiek voor het beoordelen van het PR en het GR voorgeschreven.
4.5.2 Toetsing
Volgens de risicokaart bevinden zich in de nabije omgeving geen risicovolle inrichtingen die van invloed zijn op de planontwikkeling. De invloedsgebieden van de dichtstbijzijnde Bevi-inrichtingen reiken niet over het plangebied. Andersom zorgt de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt niet voor een belemmering van omliggende Bevi-inrichtingen.
De N59 is in de Regeling Basisnet opgenomen als transportroute voor gevaarlijke stoffen Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de N59. Het is niet verplicht om een verantwoording groepsrisico op te stellen. Op grond van artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes moet er wel ingegaan worden op de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid (art. 7)
Maatgevend scenario is het toxisch scenario.
Door een incident faalt een tankauto met toxische vloeistof of gas. De vloeistof of het gas begint direct uit te stromen en vormt een vloeistofplas. De vrijkomende damp wordt meegevoerd door de wind. Binnen het effectgebied is het plangebied gelegen.
Zelfredzaamheid
Een toxische wolk als gevolg van een incident met een tankauto kan zich snel ontwikkelen en binnen
15 minuten een volledig ontwikkeld effect hebben. Het effect kan door de aanwezigen binnen het
plangebied moeilijk worden ingeschat, tenzij ze adequaat gealarmeerd worden en binnen schuilen
tegen de toxische effecten van het scenario.
- Binnen het plangebied kunnen bij een incident slachtoffers vallen. Binnen het plangebied zijn niet alle aanwezige personen even zelfredzaam. Het gaat deels om kinderen die minder zelf redzaam zijn. Nu bevinden deze kinderen zich in het deel van het plangebied dat het verst van de N59 verwijderd is. Verder zullen binnen het gebouw voorzieningen getroffen worden die het mogelijk maakt de ventilatie handmatig uit te schakelen, zodat binnen het gebouw schuilgelegenheid wordt gecreëerd.
- Het aantal slachtoffers kan verminderd worden door een efficiënte en doeltreffende alarmering, bijvoorbeeld middels WAS-sirenes. Het plangebied ligt binnen het bereik van één gesitueerde WAS-torens.
Daarnaast moet in noodplannen aandacht zijn voor het toxisch scenario en zal in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning bouwen aandacht zijn voor de bereikbaarheid van bluswater.
Deze maatregelen zorgen, in geval van een toxisch scenario, voor een hogere zelfredzaamheid en een betere beheersbaarheid.
Bestrijdbaarheid
Er is geen sprake van opbouw van het incident. Bij aankomst van de hulpverleningsdiensten heeft het benedenwindse toxische effectgebied zich reeds maximaal ontwikkeld. De hulpverleningsdiensten dienen zich te richten op effectbestrijding: zij proberen de vrijkomende dampen neer te slaan of te verdunnen. Vervolgens zetten zij in op het beperken van uitdamping van de plas en verder lekken van de tank.
In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is.
4.5.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt, na het borgen en uitvoeren van de maatregelen, geen belemmering voor het plan.
4.6 Licht En Duisternis
4.6.1 Toetsingskader
Algemeen
Kunstmatige verlichting komt voor bij (autosnel)wegen, (fiets)paden, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, recreatieterreinen, glastuinbouwbedrijven, sportterreinen (maneges, golfbanen, tennisbanen, voetbalvelden, e.d.). Mogelijk negatieve effecten van lichthinder worden bepaald door enerzijds de aard, intensiteit en duur en plaats van de verlichting en anderzijds door de kans op blootstelling, die gerelateerd is aan de omgeving en de leefwijze van mens en dier.
Regelgeving
De regelgeving die voorhanden of in voorbereiding is, richt zich vooral op de lichtbronnen, de veroorzakers van licht. Voor vergunning plichtige bedrijven geldt in het algemeen dat zij niet mogen bestaan zonder omgevingsvergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (2.1, eerste lid, onder e, Wabo). Eventuele hinder door kunstverlichting van een bedrijf is dan geregeld via een omgevingsvergunning. In plaats van een omgevingsvergunning kan ook een Algemene Maatregel van Bestuur gelden voor een bedrijf (8.40 Wet milieubeheer). Dit houdt concreet in dat voor een aantal bedrijven van rechtswege het een en ander (onder andere lichthinder) geregeld is.
4.6.2 Toetsing
De buitenverlichting wordt naar beneden gericht en zodanig aangebracht dat er van buiten het terrein geen zicht is op de lichtbron. Dit is in de regels geborgd. Uitgangspunten zijn verder dat de buitenverlichting na 23.00 uur uit is en eventuele reclame/naamgeving op de gevels voldoet aan de praktijkrichtlijnen NPR13201.
4.6.3 Conclusie
Er wordt voldaan aan de uitgangspunten ten aanzien van 'licht en duisternis'.
4.7 Energie En Klimaat
4.7.1 Toetsingskader
Algemeen
Op dit moment zijn er een aantal transities die onder het begrip duurzaamheid vallen. De energietransitie, (het terugbrengen van de CO2 uitstoot door van fossiele energie over te gaan op hernieuwbare en duurzame energie) de ruimtelijke adaptatie voor de klimaatverandering (het aanpassen van de openbare ruimte om de negatieve effecten van de klimaatverandering te verkleinen of zelfs weg te nemen) en de overgang naar circulaire economie (gericht op het hoogwaardig hergebruiken van producten en grondstoffen). Alle ruimtelijke ontwikkelingen worden aan deze ontwikkelingen getoetst en indien mogelijk zal op deze ontwikkelingen geanticipeerd moeten worden.
Energiebesparing en het gebruik van duurzame energie is een belangrijk thema in het nationale klimaatbeleid. In het bestemmingsplan gaat het er bij het thema energie om dat rekening gehouden wordt met duurzaamheidsaspecten bij het ontwikkelen van een plangebied. Daarnaast moet er ook gekeken worden of de ontwikkeling klimaatbestendig is. Daarvoor wordt gekeken naar de thema's waterveiligheid, wateroverlast, hitte en droogte. Klimaatverandering heeft ook voor deze thema's gevolgen. Door daar aan de voorkant hierop te anticiperen, kunnen de effecten hiervan worden verminderd.
Regelgeving
Alleen via het Bouwbesluit geldt een wettelijke verplichting om bij bestemmingsplannen aandacht te besteden aan (duurzame) energie. Door bij de opstelling van een bestemmingsplan al rekening te houden met bijvoorbeeld een zongerichte situering van woningen, kan al in een vroeg stadium van een planontwikkeling worden bewerkstelligd dat de mogelijkheden voor efficiënt gebruik van energie en de inzet van nieuwe energiebronnen kunnen worden benut. In het bestemmingsplan kunnen geen voorwaarden worden gesteld met betrekking tot energie van niet stedenbouwkundige aard.
De gemeente is verplicht uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie om in 2020 een plan te hebben om de gemeente in 2050 klimaatbestendig te hebben. Bij nieuwbouw moet hier rekening mee worden gehouden.
4.7.2 Toetsing
Energie
Het gebouw wordt bijna energieneutraal. In de nieuwbouw komt geen aardgasaansluiting. Alleen de bibliotheek die behouden blijft, blijft aangesloten op aardgas. De nieuwbouw wordt verwarmd door een warmtepompinstallatie met een gesloten systeem voor wg in de bodem: de locatie is zoals aangegeven in paragraaf 4.8 zeer geschikt voor deze toepassing van bodemenergie. Het gebouw wordt verwarmd door vloerverwarming en voor de na regeling met ventilatielucht. Daarnaast wordt het gebouw voorzien van een luchtbehandelingsinstallatie. Warm water is grotendeels via een warmte- en koudeopslag en zonneboiler beschikbaar. In de keukenblokken is dat via een close-in boiler.
Het gebouw wordt voorzien van elektrisch bedienbare zonwering met een weerstation en een glazenwasserschakelaar bij de conciërge. Hierdoor kan voorkomen worden dat de zon onnodig de binnenruimten van het gebouw verwarmd indien dat niet gewenst is. Op het dak worden zoveel mogelijk zonnepanelen geplaatst.
Hitte en Droogte
Door klimaatverandering gaat de kans op ander weer toenemen. Hierdoor wordt de kans op extreme droogte en hitte groter. Om daar op te anticiperen wordt bij de bouwtechnische uitwerking uitgegaan van een goede isolatie (op het dak) die opwarming van het gebouw van buitenaf zoveel mogelijk verminderd.
In de buitenruimte is het noodzakelijk dat er voldoende schaduwrijke gebieden worden gecreëerd, zodat leerlingen in de pauze de mogelijkheid hebben om in de schaduw te zitten of staan. Opgaand groen is hier een goede oplossing voor. Opgaand groen houdt verder het grondwater langer vast, waardoor de kans op droogte verkleind wordt en voorkomen wordt dat de zoute kwel in de bovenlaag terecht komt. Door daarnaast ook met de assortimentskeuze rekening te houden met planten en bomen die beter bestaand zijn tegen zoute invloeden, wordt de kans op duurzaam groen als maatregel tegen droogte en hitte groter. Een beplantingsplan, dat dit kan borgen, wordt in een later stadium, in het kader van de concrete uitvoering, opgesteld.
Wateroverlast
De planontwikkeling voorziet in extra ruimte voor waterberging, door de realisering van natuurvriendelijke oevers en 2.060m² extra wateroppervlakte ten opzichte van de huidige situatie. Tevens creëert het kleinere verhardingsoppervlak in de nieuwe situatie meer ruimte voor de berging van water bij extreme buien. Alleen tijdens de bouwfase (wanneer de nieuwbouw en de nog te slopen bebouwing aanwezig zijn), is er tijdelijk een kleine toename van de totale verharding ten opzichte van de huidige situatie. Indien en voor zover noodzakelijk wordt een klein deel van de extra waterberging al gerealiseerd bij de start van de bouw, zodat het risico op wateroverlast verkleind wordt.
Circulaire economie
De circulaire economie is gericht op het zodanig toepassen van materialen dat de materialen na gebruik weer hergebruikt kunnen worden voor een hoogwaardige toepassing. In onderstaand figuur staat de essentie van circulaire economie aangegeven. Hergebruik betekent op de eerste plaats dat kapotte dingen weer gerepareerd worden en door goed onderhoud een langer functioneel gebruik mogelijk is. Wanneer het product zelf niet meer nodig is, wordt het niet weg gegooid, maar juist weer opnieuw voor anderen in roulatie gebracht, eventueel nadat onderdelen vervangen zijn en het product zo een update heeft gekregen. Als dat niet gaat, kan het materiaal nog gerecycled worden, waardoor de grondstof weer hergebruikt wordt.
Als circulaire economie verder wordt doorgevoerd, dan gaat het niet meer om bezit maar om gebruik. De functie/dienst wordt gekocht en niet het middel. Het college van burgemeester en wethouders heeft aangegeven met het principe circulaire economie actief aan de slag te gaan. Bij de verdere uitwerking van het ontwerp van het gebouw wordt hier zoveel mogelijk rekening mee gehouden.
Figuur 4.1: Circulaire economie
4.7.3 Conclusie
Het nieuwe gebouw wordt bijna energieneutraal. Het nieuwe gebouw is aardgasloos. Doordat bij de bouw zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met de grotere kans op hitte, wordt de kans op hittestress bij langdurige hoge temperaturen verkleind. Ook opgaand groen kan zorgen voor extra schaduwwerking, die de kans op hittestress verminderd. Daar wordt in het beplantingsplan, voor zover dit functioneel en qua (sociale) veiligheid ook mogelijk is, rekening gehouden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de zilte invloed door kwelwater bij langdurige droogte.
Bij de start van de bouw wordt indien en voor zover mogelijk vooraf een klein deel extra waterberging gerealiseerd om de eventuele wateroverlast voldoende te ondervangen.
Circulaire economie is een uitvoeringsaspect dat nadere aandacht en invulling krijgt op het moment van de concrete bouwtechnische uitwerking van het definitieve bouwplan.
4.8 Bodem
4.8.1 Toetsingskader
Milieuhygiënische bodemkwaliteit
Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht.
Een belangrijk basis vormt de Wet bodembescherming (Wbb) en daarnaast zijn het Besluit bodemkwaliteit en de Waterwet van toepassing. Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het Besluit bodemkwaliteit omvat de regels rond grondverzet, bouwstoffen en een stuk kwaliteitsboring.
Niet gesprongen explosieven
De potentiële aanwezigheid van niet gesprongen explosieven (NGE's) kan een bedreiging zijn bij grondroerende werkzaamheden en kan tot vertraging in de planvorming en - uitvoering leiden. De gemeente heeft beleid opgesteld over de omgang met NGE's. Op basis van historisch onderzoek is een beleidskaart opgesteld. Deze kaart geeft aan in welk gebied er meer of minder risico is op het aantreffen van niet gesprongen explosieven. Per gebied gelden verschillende voorwaarden. Wanneer een gebied bestemd wordt in een risicogebied, worden ontwikkelingen in dit gebied aan het beleid getoetst.
Aardkundige waarde
Ten aanzien van de aardkundige waarde richt het gemeentelijk beleid zich op het versterken van de plaatselijke landschapskwaliteiten. Dit kan door aardkundige patronen een zichtbare rol te laten spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Doorsnijding en versnippering van het landschap moet zo veel mogelijk worden voorkomen.
Er is geen landelijke wetgeving met betrekking tot aardkundige waarden. In de provincie Zeeland en in de gemeente zijn de aardkundige waarden opgenomen in het omgevingsplan en bodembeleidsplan.
Warmte-koude opslag
De basis van warmte-koude opslag ligt in het seizoensmatig opslaan van warmte en koude in de bodem. Er zijn zowel open systemen als gesloten systemen. Warmte-koude opslag is een bewezen vorm van duurzame energie en wordt gestimuleerd in Zeeland.
Het aspect bodemenergie is geregeld in het Besluit bodemenergie (vanaf juli 2013). Het Besluit bodemenergie schrijft o.a. voor dat een nieuw systeem een bestaand systeem niet mag hinderen en dat de systemen door een erkend bedrijf moeten worden aangelegd. Bodemenergiesystemen mogen niet in grondwaterbeschermingsgebieden worden aangelegd.
Voor de gesloten systemen geldt een meldingsplicht (Activiteitenbesluit). Open systemen en grote gesloten systemen (>70kW) zijn vergunningsplichtig onder de Waterwet. De gemeente Schouwen-Duiveland beschikt over een kansenkaart bodemenergie.
4.8.2 Toetsing
Milieu hygiënische bodemkwaliteit
Op de locatie heeft een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden (Mitec Advies BV. project 17MDL323.10,oktober 2017, zie bijlage 4 bij de toelichting op dit bestemmingsplan).
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de bovengrond licht verontreinigd is met kwik, lood, DDD en koper. De ondergrond is lokaal licht verontreinigd met kwik, lood, molybdeen en PCB's. De puinlaag onder de verharding bevat 1 mg/kg asbest, dit is ruim onder de (hergebruik)norm van 100 mg/kg. In het grondwater zijn xylenen, naftalenen, en cadmium boven de streefwaarde aangetroffen. In peilbuis 40 is een matige verontreiniging met barium aangetroffen. Barium komt van nature verhoogd voor binnen Zeeland en vormt geen risico's.
Nader bodemonderzoek is niet noodzakelijk.
Niet gesprongen explosieven
Het projectgebied ligt gedeeltelijk binnen een gebied met hoge trefkans op niet gesprongen explosieven. Het gaat om perceel ZRZ M416 (onverhard). Hier vinden echter op basis van het ontwerp geen grootschalige grondroeringen plaats (dieper dan 50 cm –mv).
De overige delen binnen het projectgebied vallen in de zone lage trefkans.
Figuur 4.1. Perceel ZRZ M416
Om de kans op aantreffen van NGE's niet uit te sluiten moet het protocol “Toevalstreffer CE uit de Tweede Wereldoorlog” uit de Beleidsnota Conventionele Explosieven (CE) gemeente Schouwen-Duiveland worden gevolgd.
Warmte-koude opslag
De locatie is zeer geschikt voor de toepassing van bodemenergie (WKO). Een indicatie van de terugverdientijd is te bepalen via www.wkotool.nl.
Aardkundige waarde
In het plangebied komen geen aardkundige patronen / waarden voor.
4.8.3 Conclusie
- De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de planontwikkeling;
- Onderzoek naar NGE's is niet nodig. Om de kans op aantreffen van NGE's niet uit te sluiten moet het protocol “Toevalstreffer CE uit de Tweede Wereldoorlog” uit de nota CE beleid van de gemeente Schouwen-Duiveland worden gevolgd.
- Het gebruik van bodemenergie is mogelijk (en wordt toegepast, zie paragraaf 4.7 Energie enklimaat).
- Aardkundige waarden zijn niet aanwezig en vormen daarmee geen belemmering.
4.9 Water
4.9.1 Toetsingskader
Algemeen
In ruimtelijke plannen moet voldoende aandacht besteed worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk.
Regelgeving
In de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw tussen rijk, provincies, Waterschappen en gemeenten (d.d. 14 februari 2001) is overeengekomen dat vanaf de ondertekening van deze overeenkomst op alle voor de waterhuishouding relevante nieuwe ruimtelijke plannen een zogenaamde watertoets uitgevoerd dient te worden. Concreet betekent de invoering van de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.6 lid 1, sub b Bro.
In artikel 3.1.1. van het Bro is vastgelegd dat bij het opstellen van het bestemmingsplan overleg dient plaats te vinden met de waterbeheerder. Water dient in een zo vroeg mogelijk moment in de planvorming te worden meegenomen. Bij voorkeur in de initiatieffase.
Grondwateronttrekking
Zorgvuldig omgaan met grondwaterwinning beperkt het risico op verzilting van het vaak schaarse zoete grondwater. Door verzilting neemt het zoutgehalte van het (grond)water en de bodem toe. Verzilting kan tot schade leiden voor de landbouw, omdat het grondwater minder of ongeschikt wordt voor beregeningsdoeleinden. Winning van grondwater kan verlaging van de grondwaterstand en daarmee verdroging van gebieden tot gevolg hebben.
Om verdroging tegen te gaan zijn in kwetsbare gebieden, bijvoorbeeld (natte) natuurgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, alleen grondwaterwinningen op basis van een melding toegestaan als ze kortdurend zijn (maximaal 6 maanden) en een laag debiet hebben (maximaal 100 m3 per uur en maximaal 1.000 m3 per maand) hebben. Voor alle andere grondwateronttrekkingen is altijd een vergunning van het waterschap of de provincie vereist.
4.9.2 Toetsing
De planontwikkeling moeten voldoen aan de keur die het Waterschap stelt. Hydrologisch neutraal ontwikkelen is het uitgangspunt. Bij een toename van het verhard/bebouwd oppervlak ten opzichte van de bestaande situatie moet voldoende bergingscapaciteit worden gecreëerd.
Bergingsberekening / benodigde compensatie
Figuur 4.2 geeft een globaal inzicht in het gekozen watersysteem.
Figuur 4.2 Watersysteem
De algemene rekenregel is: 'benodigde compensatie in m³ = toename verhard oppervlakte (m²) x gevoeligheidsfactor x berging waterschijf (0,075m).' De gevoeligheidsfactor is in stedelijk gebied 1
De voorliggende planontwikkeling leidt tot een tijdelijke en met 125m2 een beperkte toename van het verhard oppervlak tijdens de bouwfase (op het moment dat de oude gebouw nog niet is gesloopt en het nieuwe gebouw gebouwd wordt of net af is). In de bestaande situatie bedraagt het verhardingsoppervlak circa 23.390 m2. Voor de aanvang van de bouw worden de gymzalen gesloopt en bestaande verharding vervalt omdat daar het nieuwe gebouw komt. Aan het eind van de realisering van de nieuwbouw is de totale verharding 23.640 m2 geworden. Een toename van 250 m2. Hierna wordt het oude gebouw gesloopt en wordt het terrein ingericht. Hierna resteert een totale verharding van circa 19.447 m2. Een deel van de verharding is waterdoorlatend.
Strikt genomen is dus geen verdere compensatie nodig. Echter is in verband met de huidige natte grond op het terrein aan de noordwestzijde en vanwege de gewenste beeldkwaliteit (parkkarakter) en uit oogpunt van klimaat (zie paragraaf 4.7 Energie en klimaat) alsnog gekozen voor het realiseren van extra water(berging) aan de west- en zuidzijde van het plangebied. Het oppervlak van de daar aanwezige watergangen wordt binnen het plangebied uitgebreid met ongeveer 3.500m2.
De hemelwaterafvoer van de verharde terreinen en het sportterrein wordt met drainage en riolering afgevoerd naar de vijvers. Ook de hemelwaterafvoer van het gebouw zal via een riolering afvoeren naar de vijvers.
In het onderhavig bestemmingsplan is binnen de groenbestemming rekening gehouden met water(partijen) en waterhuishoudkundige voorzieningen (voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie of waterkwaliteit).
De voor de planontwikkeling benodigde aanpassingen aan de watergang behoeven nadere civieltechnische uitwerkingen. Deze worden voorafgaand aan de concrete planrealisering in overleg met het waterschap bepaald. Vroegtijdig overleg met het waterschap heeft aangetoond dat er geen bezwaren zijn, mits de doorgangen/diameters van duikers voldoen aan de door het waterschap aangeleverde gegevens en er voldoende ruimte is om de oevers te onderhouden. In de planuitvoering is hiermee rekening gehouden.
Watertoets
Aan de hand van de criteria uit de Handreiking watertoets van het Waterschap Scheldestromen is nagegaan of het voorliggende plan strijdig is met de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen. Hierna wordt per thema ingegaan op de wateraspecten.
Thema en water(beheer)doelstelling | Uitwerking |
Veiligheid waterkeringen Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte. | In en in de directe omgeving van het plangebied is geen primaire of regionale waterkering met een daarbij behorende beschermingszone aanwezig. |
Voorkomen overlast door oppervlaktewater Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties. | Voor de nieuwbouw wordt 19.447m2 verhard in de vorm van verharding of gebouw. Bij sloop en herinrichting wordt 22.901m2 bodemverharding verwijderd, inclusief bestaande bebouwing. Netto is dan ook sprake van een afname aan verhard oppervlak, waardoor er een compensatie nodig is. Het wateroppervlak wordt desondanks uitgebreid met ongeveer 3.500m2. |
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater (inclusief water op straat / overlast) Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. | Het huidige terrein is aan de noordzijde nat en watert moeilijk af. Om dit te verminderen wordt het open watervlak vergroot en het sportveld voorzien van drainage en zal lozen op het oppervlaktewater (sloten). Ook het hemelwater op pleinen en daken wordt, via een rioleringssysteem, naar de sloten afgevoerd om het terrein niet nader te belasten. De hoeveelheid water en de aanleg van het terrein maakt het realiseren van een wadi minder voor de hand liggend. In de uitvoeringsfase wordt de mogelijkheid daarvan aan de zuidzijde van het plangebied in overweging genomen. |
Grondwaterkwantiteit en verdroging Tegengaan / verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en -mogelijkheden. | Het huidige terrein is aan de noordzijde nat en watert moeilijk af. Om dit te verminderen wordt het open watervlak vergroot en wordt het sportveld voorzien van drainage. Hemelwater op pleinen en daken wordt via een rioleringssysteem naar de sloten afgevoerd, om het terrein niet nader te belasten. |
Grondwaterkwaliteit Behoud / realisatie van een goede grondwater-kwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden. | De nieuwbouw brengt geen nieuwe of grotere milieubelasting met zich mee vanuit zijn functie. |
Oppervlaktewaterkwaliteit Behoud / realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren. | De wateroevers worden aan één zijde uitgevoerd als een natuurvriendelijke oever met een rietkraag. De doorstroming van het water wordt door de duikers niet beperkt. |
Volksgezondheid (water gerelateerd)De schoolpleinen van het primair onderwijs worden omsloten met een hek, De oevers lopen geleidelijk af, waarmee de toegankelijkheid van de directe oever minder wordt. Alleen bij het schoolplein van het voortgezet onderwijs is de oever ingezet als begrenzing van het terrein, in de vorm van een zitrand. Minimaliseren risico water gerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte. | De schoolpleinen van het primair onderwijs worden omsloten met een hek, De oevers lopen geleidelijk af, waarmee de toegankelijkheid van de directe oever minder wordt. Alleen bij het schoolplein van het voortgezet onderwijs is de oever ingezet als begrenzing van het terrein, in de vorm van een zitrand. |
Bodemdaling Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken. | In de planontwikkeling neemt het verharde oppervlak af en wordt vervangen door gras of permanent groene bodembegroeiing (kruiden, hogere grassoorten). |
Natte natuur Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. | De wateroever wordt aan één zijde uitgevoerd als een rietkraag, waarmee een extra type oever wordt toegevoegd aan de bestaande natuurlijke karakteristiek. |
Onderhoud oppervlaktewater Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. | Rekening wordt gehouden met uitgangspunten van de Keur van het waterschap v.w.b. breedte stroken, taludhelling etc. In het vergunningenstadium wordt alles definitief. Het vroegtijdig overleg heeft plaatsgevonden. |
Andere belangen waterbeheer | |
Relatie met eigendom waterbeheerder Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren. | niet van toepassing |
Wegen * bouwfase Vinden er transporten (grond/bouwmaterialen) plaats over waterschapswegen? * verkeersaantrekkende werking Veroorzaakt uw plan structureel extra verkeer? * bereikbaarheid Omschrijf hoe motorvoertuigen, fietsers en voetgangers uw plan kunnen bereiken Worden er hiervoor uitwegen gewijzigd of nieuw aangelegd? * parkeren Wordt er op uw eigen terrein geparkeerd? * (ver)bouwen Bent u voornemens om binnen 20 meter van een waterschapsweg een bouwwerk te (ver)bouwen? (zoals een woning of afscheiding (gefundeerd). | Nee De verkeerstoename ten opzichte van de huidige situatie is minimaal en levert in combinatie met een gewijzigde verkeersafwikkeling naar verwachting geen conflict op ten aanzien van het huidige en te verwachten gebruik (zie paragraaf 4.12 Verkeer). Het terrein wordt voor auto's ontsloten met 3 toegangen: - via de bestaande inrit naar het parkeerterrein grenzend aan de noordoostzijde van het terrein vanaf de Haringvlietstraat; - via de Grevelingenstraat aan de westzijde, waarvoor de bestaande brug wordt vervangen door een dam met een duiker om het water te passeren. - via de zuidzijde, de route naar het parkeerterrein aan de Scheldestraat wordt verlengd tot het schoolterrein. Hierop aansluitend komt een toegang tot het schoolterrein voor uitsluitend calamiteiten- en bevoorradingsverkeer via een dam met duiker. Fietsers komen in principe aan de oost- en westzijde het terrein op,: - aan de westzijde is een ingang voor het PO-onderwijs en de bibliotheek; - aan de oostzijde is een ingang direct naar de fietsenstalling van het VO onderwijs. Voetgangers hebben aan alle zijden 1 of meer toegangen tot het terrein, gelijk met auto- en fietstoegangen, en nog een tweetal extra toegangen aan de noordzijde, om de doorwaadbaarheid van het gebied te vergroten. De planontwikkeling voorziet in 87 parkeerplaatsen voor auto's, waarvan 35 parkeerplaatsen op het bestaande gemeentelijke parkeerterrein aan de Scheldestraat. Dee overige parkeervoorzieningen worden op binnen het plangebied op eigen terrein gerealiseerd in 2 clusters: in aansluiting op het bestaande parkeerterrein aan de noordoostzijde en ten noorden van de bestaande bibliotheek. Daarnaast worden in het plangebied / op eigen terrein 1183 fietsparkeerplaatsen gerealiseerd. Nee |
4.9.3 Conclusie
Vanuit het aspect water bestaan er geen belemmeringen voor onderhavig plan. Het waterschap heeft ingestemd met deze waterparagraaf (zie bijlage 5 Wateradvies Waterschap Scheldestromen).
4.10 Cultuurhistorie
4.10.1 Algemeen
Onder de noemer modernisering monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 en 2010 een aanzet gegeven voor een goede afweging van ook het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Zij pleit voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie, dus (onder meer) monumenten en archeologie gezamenlijk, in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De verwachting daarbij is dat overheden, initiatiefnemers, eigenaren, ontwikkelaars en ruimtelijke ontwerpers er toe aangezet worden om de waarde van het cultureel erfgoed als kans te zien bij de ontwikkeling van gebieden en het realiseren van economische en maatschappelijke doelen (www.cultureelerfgoed.nl).
De MoMo is in 2011 door de Eerste Kamer aangenomen en sinds 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en in de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedwet. Belangrijkste gevolgen zijn de plicht voor gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekeningen te houden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. Het Rijk geeft daarbij aan dat voorafgaande daaraan de gemeenten een inventarisatie en analyse moeten maken van de cultuurhistorische waarden.
Deze paragraaf Cultuurhistorie is in lijn met de MoMo opgesteld. Achtereenvolgens wordt ingegaan op eventueel aanwezige archeologische waarden en op (gebouwde) monumenten en 'overige cultuurhistorische waarden'.
4.10.2 Archeologie
Algemeen
De archeologische rijkdom van een gebied is sterk afhankelijk van de ontwikkeling van het landschap. Het aantreffen van archeologische resten is immers sterk afhankelijk van de mogelijkheden tot bewoning en gebruik van het landschap in het verleden. Op Schouwen-Duiveland is de invloed van de zee een zeer belangrijke factor. Het landschap heeft door de eeuwen heen een sterk dynamisch karakter gehad. Deze ontwikkelingsdynamiek heeft de mogelijkheden van gebruik sterk beïnvloed. Verder kunnen door het dynamische landschap tevens eventuele archeologische resten aan het oog zijn onttrokken door erosie of juist bedekking met sedimenten. Voorbeelden hiervan zijn weggespoelde nederzettingen die in de geul van de Oosterschelde zijn verdwenen of nederzettingen die overstoven zijn met duinzand.
Het is dan ook niet vreemd dat de hoogste archeologische waarden te vinden zijn op de plekken die als eerste bewoond werden. Een groot archeologisch monument ligt dan ook in het duingebied bij Haamstede, waar al vanaf het Neolithicum (4000 - 3100 v.C.) bewoning heeft plaatsgevonden. Ook op de voormalige eilanden Duiveland en Dreischor liggen diverse terreinen met hoge archeologische waarde.
Beleidsplan Archeologie
In het gemeentelijke Beleidsplan Archeologie is voor het gehele eiland vastgelegd welke archeologische verwachtingswaarden er zijn. Hieraan zijn beleidsadviezen gekoppeld die als basis dienen voor de voorwaarden bij op te stellen bestemmingsplannen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypen, van archeologische monumenten tot gebieden waar geen enkele archeologische verwachtingswaarde is. Voor ieder gebiedstype gelden eigen uitgangspunten, randvoorwaarden en drempelwaarden.
In het plangebied komen de onderzoeksgebieden A en B voor. Voor deze gebieden gelden de vrijstellingsgrenzen van respectievelijk een omvang van 2500 en 5000 m2 en een verstoringsdiepte van > 0,5 m -Mv. Aangezien het totale plan over deze vrijstellings-grenzen gaat is archeologisch vooronderzoek noodzakelijk.
Archeologisch onderzoek
Ten behoeve van de voorliggende ontwikkeling is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd door het archeologisch adviesbureau RAAP, in de vorm van een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase). Het concept onderzoeksraport is ter beoordeling/advisering voorgelegd aan The Missing Link (zie bijlage 6). De eindrapportage van dit onderzoek, waarin de opmerkingen van The Missing Link zijn verwerkt, is opgenomen in bijlage 7 bij de toelichting op dit bestemmingsplan. In deze paragraaf wordt volstaan met de (daarin opgenomen) volgende samenvattende conclusie.
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat bij de aanleg van de huidige bebouwing en de inrichting van het terrein de bodem in het gehele plangebied in het recente verleden verstoord is geraakt. De overstromingsafzettingen van het Laagpakket van Walcheren en het Hollandveen zijn daarbij grotendeels verstoord geraakt. Voor het plangebied geldt dan ook een lage archeologische verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten uit de Late IJzertijd t/m Nieuwe tijd. In de top van de oudere mariene afzettingen (Laagpakket van Wormer) kunnen vindplaatsen van voor de (Late) IJzertijd aanwezig zijn. Deze afzettingen bestaan in het plangebied echter uit wadplaat- en wadvlakteafzettingen. Op basis hiervan geldt een lage archeologische verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten van voor de IJzertijd.
De kans dat er bij de geplande ingrepen archeologische resten zullen worden verstoord wordt op basis van de onderzoeksresultaten zeer klein geacht.
Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt in het plangebied in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht.
Meldingsplicht archeologische toevalsvondst of waarneming
Het is niet uit te sluiten dat in het plangebied toch relevante archeologische sporen en vondsten in de bodem verborgen zijn en dat deze in de uitvoeringsfase van eventuele graafwerkzaamheden aan het licht komen.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).
Om er voor te zorgen dat aan deze wettelijke plicht wordt voldaan bij het eventueel aantreffen van sporen en/of vondsten tijdens de uitvoering van de werkzaamheden, worden in het kader van de vergunningen de aannemers verplicht attent te zijn op eventuele archeologisch vondsten en/of sporen tijdens de werkzaamheden en worden zij ook langs deze weg verplicht dergelijke vondsten onverwijld te melden conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Ook moeten deze vondsten gemeld worden bij het bevoegd gezag, de gemeente (Schouwen-Duiveland) en bij de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ).
Conclusie Archeologisch zijn er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Het archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat de bovenste bodemopbouw grotendeels verstoord dan wel geërodeerd is. In de diepere ondergrond is de bodem beter bewaard maar daar is sprake van een lage archeologische verwachting. De kans op verstoring van archeologische resten wordt op basis van de onderzoeksresultaten zeer klein geacht. Het bureauonderzoek stelt geen vervolgonderzoek voor. Het plangebied kan daardoor worden vrijgegeven op de conditie archeologie. Een bestemmingsregeling ter bescherming van archeologische waarden is niet (meer) nodig.
Voor eventuele vondsten geldt een meldingsplicht.
4.10.3 Monumenten en overige cultuurhistorische waarden
In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen monumenten en overige cultuurhistorische waarden aanwezig waarmee bij de planontwikkeling rekening moet worden gehouden.
4.10.4 Conclusie
Uit oogpunt van cultuurhistorie zijn geen belemmeringen aanwezig voor de voorliggende planontwikkeling.
4.11 Ecologie
4.11.1 Toetsingskader
Algemeen
In deze paragraaf wordt het toetsingskader op het vlak van ecologie beschreven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.
Regelgeving
De regelgeving voor de flora en fauna is sinds 1 januari 2017 gebundeld in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet. De Wet Natuurbescherming regelt zowel de soortenbescherming als gebiedsbescherming.
Gebiedsbescherming: Wet Natuurbescherming (hoofdstuk 2) en Ecologische Hoofdstructuur (Natuurnetwerk Zeeland)
De gebiedsbescherming is verankerd in de Wet Natuurbescherming en de regelgeving rondom de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet Natuurbescherming dan wel de EHS de uitvoering van het plan niet in de weg staat. In het kader van de Wet Natuurbescherming zijn binnen de gemeente de volgende Natura2000-gebieden aangewezen: Voordelta, Oosterschelde, Grevelingen en Kop van Schouwen. Daarnaast loopt nog steeds een aanwijzingsprocedure voor het Krammer Volkerak.
Per Natura2000-gebied worden in een aanwijzingsbesluit de instandhoudingdoelstelling voor bepaalde soorten of habitattypes bepaald en worden beheerplannen opgesteld. In een dergelijk beheerplan staat onder meer aangegeven voor welke nieuwe activiteiten geen vergunning nodig is. Ook activiteiten buiten de natuurgebieden kunnen effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen. Vandaar dat hier vooraf onderzoek naar moet worden verricht. Als er wel effecten zijn op de instandhoudingsdoelstellingen dan zal voor de activiteit een vergunning Wet Natuurbescherming moeten worden aangevraagd bij het bevoegd gezag (Provincie of Ministerie EZ).
De gebieden die vallen onder de EHS (Natuurnetwerk Zeeland) zijn aangegeven op de onderstaande kaart (zie ook Geoloket provincie Zeeland). Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen niet zonder meer bestemmingsplanmatig mogelijk worden gemaakt als sprake is van negatieve effecten op de gebiedsafhankelijke kenmerken en waarden van de EHS.
Figuur 4.3: Ecologische Hoofdstructuur (Natuurnetwerk Zeeland)
Soortbescherming (hoofdstuk 3 Wet Natuurbescherming)
De soortenbescherming bestaat uit drie beschermingsregimes. Twee volgen er uit Europese wetgeving. Volgens de wet zijn de soorten uit de Vogelrichtlijn (VRL) beschermd (artikelen 3.1-3.4 Wnb) en de soorten die genoemd worden in de Habitatrichtlijn (HRL) (artikelen 3.5-3.9. Wnb) Daarnaast is er ook nog een nationale lijst met beschermde soorten (3.10 Wnb). Deze soorten staan vermeld in de bijlage van de wet. Voor alle bestemmingsplannen geldt dat onderzoek moet worden uitgevoerd naar mogelijke beschermde soorten die in het plangebied voorkomen.
Stikstofdepositie
Om de stikstofdepositie op Natura2000 gebieden terug te dringen heeft het ministerie van I&M samen met o.a. het ministerie van EZ het PAS ontwikkeld. PAS staat voor Programmatische Aanpak Stikstof. In het PAS worden maatregelen opgenomen om de stikstofdepositie terug te brengen en hiermee de biodiversiteit in de Natura2000 gebieden te beschermen. Hierdoor wordt weer wat ruimte gecreëerd voor nieuwe ontwikkelingen met een extra stikstofafgifte. Deze ruimte is echter beperkt en daarom zal bij nieuwe ontwikkelingen getoetst moeten worden of er nog voldoende ruimte is waardoor de ontwikkeling gerealiseerd kan worden, of dat de stikstofafgifte te groot is en het plan op die wijze niet uitgevoerd kan worden.
Als een bestemmingsplan een mogelijke toename van de stikstofemissie toestaat, moet in het plan gemotiveerd worden hoe de depositie eruit ziet en hoe zich dat verhoudt tot de kritische depositiewaarde en de nog beschikbare ruimte voor stikstoftoename.
4.11.2 Toetsing
Quickscan en Voortoets
De voorliggende ruimtelijke ontwikkeling heeft mogelijk negatieve effecten op onder de in de Wet natuurbescherming aangegeven beschermde soorten. Ook ligt het plangebied in de nabijheid (<700m) van het Natura 2000-gebied Oosterschelde. In dit kader is in 2017 een Quickscan Soortbescherming en een Voortoets uitgevoerd door Viridis (onderzoeksbureau voor natuur en landschap). In vervolg daarop heeft Viridis in 2017 en 2018 ook een vleermuisonderzoek uitgevoerd. Voor een volledig verslag van deze onderzoeken wordt verwezen naar de in bijlage 8 en 9 bij deze bestemmingsplantoelichting opgenomen onderzoeksrapporten. In deze paragraaf wordt volstaan met het vermelden van de volgende samenvattingen met conclusies.
Quickscan Soortbescherming
In de huidige bebouwing zijn op diverse locaties uitwerpselen van vleermuizen aangetroffen, bij de sloop van de bebouwing zullen deze mogelijke verblijfplaatsen verloren gaan. Nader onderzoek moet meer duidelijkheid verschaffen over de exacte locaties van de verblijfplaatsen, welke soorten van deze verblijfplaatsen gebruik maken en hoeveel individuen aanwezig zijn. Deze gegevens worden gebruikt om passende mitigerende maatregelen op te stellen en vervolgens, indien nodig, een ontheffing van de Wet natuurbescherming aan te vragen.
Naast de vleermuizen kunnen er mogelijk negatieve effecten op algemene broedvogels optreden. Indien de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd worden, kunnen negatieve effecten echter uitgesloten worden. Er zijn geen negatieve effecten op andere soortgroepen te verwachten.
Voortoets
De voortoets heeft uitgewezen dat er geen (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van zowel de habitattypen als soorten op zullen treden. Het is niet noodzakelijk om een 'verslechterings- en verstoringstoets' of een 'passende beoordeling' op te stellen.
Vleermuisonderzoek
Het uitgevoerde vleermuisonderzoek wijst uit dat er een verblijfplaats van de gewone dwergvleermuis in het huidige gebouw van Pieter Pontes Zeeman aanwezig is. Door de sloop van de huidige bebouwing in het plangebied gaat deze verblijfplaats verloren. Om deze effecten zoveel als mogelijk te beperken, dienen mitigerende maatregelen te worden genomen. Omdat negatieve effecten, ondanks het nemen van mitigerende maatregelen niet in alle gevallen geheel te voorkomen zijn door de aard van de werkzaamheden, is het aanvragen van een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk, in combinatie met uitvoering van mitigerende maatregelen in de vorm van het aanbieden van tenminste vier alternatieve verblijfplaatsen in de nieuwbouw. De huidige bebouwing mag pas worden gesloopt wanneer de alternatieven in de nieuwbouw voor vleermuizen beschikbaar zijn gekomen.
De nieuwbouw zal geen negatieve effecten hebben op de aanwezige verblijfplaats. De nieuwbouw mag derhalve worden uitgevoerd voordat ontheffing voor de sloop van de huidige bebouwing is verleend.
Voordat er gesloopt wordt, worden in de nieuwbow maatregelen genomen om de verblijfplaats van de gewone dwergvleermuis in de omgeving te behouden. Voor de nieuwbouw wordt als uitgangspunt gehanteerd dat deze natuurinclusief gebouwd wordt en daarin de 4 verblijfplaatsen voor vleermuizen worden gerealiseerd.
De benodigde ontheffing van de Wet natuurbescherming is aangevraagd en verleend (zie bijlage 10).
Toename stikstof (PAS)
Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige gebied is de Oosterschelde. De afstand bedraagt ongeveer 2,5 kilometer. Gezien de grote afstand en de minimale verkeerstoename is er geen sprake van een toename van de stikstofbelasting op het Natura2000-gebied.
4.11.3 Conclusie
Door natuurinclusief te bouwen ontstaat er voor de aanwezige vleermuizen een vervangende ruimte en kan het bestaande bouwwerk in principe gesloopt worden. Voor het overige zijn er geen beperkingen van uit de natuurregelgeving.
4.12 Verkeer
4.12.1 Ontsluiting en verkeersgeneratie
Voor de beoogde (her)ontwikkeling moet onderbouwd worden dat er sprake is van een goede verkeersituatie. Als onderdeel hiervan is verkeerskundig onderzoek uitgevoerd naar de verkeerseffecten van de ontwikkeling.
Ontsluiting
Het plangebied ligt ten westen van de binnenstad van Zierikzee en oostelijk van de wijk Poortambacht. Het wordt omringd door de Grevelingenstraat, Haringvlietstraat en Laan van Sint Hilaire. De bereikbaarheid met de auto ten opzichte van de N59 en de ontsluiting voor de inwoners van Zierikzee is goed. Op enkele minuten loopafstand zijn twee bushaltes aanwezig, waardoor het met het openbaar vervoer eveneens goed bereikbaar is. Voor fietsers is een vrijliggend fietspad aanwezig langs de Laan van Sint Hilaire. Op de Haringvlietstraat zijn fietssuggestiestroken aanwezig terwijl op de Grevelingenstraat fietsers gemengd met autoverkeer gebruik maken van de rijbaan. De overgangen van fietsers op de rijbaan naar fietspaden is verkeersveilig vormgegeven bij de diverse rotondes. Alle genoemde straten zijn tevens voorzien van trottoirs/voetpaden.
De Haringvlietstraat en Grevelingenstraat zijn beide erftoegangswegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De 30 km/uur zone op de haringvlietsstraat gaat in ter hoogte van de aansluiting met het Hatfieldpark De Laan van Sint Hilaire vormt de hoofdontsluiting in het westelijke deel van Zierikzee en is een gebiedsontsluitingsweg waarvoor een maximumsnelheid geldt van 50 km/uur.
Aan de noordzijde van de Haringvlietstraat en het plangebied is realisatie van het project Haringvlietplein voorzien. Dit betreft de ontwikkeling van een winkelcentrum, waarin onder andere twee supermarkten worden gehuisvest. Als onderdeel van deze ontwikkeling wordt een vrij liggend fietspad aan de zuidzijde van de Haringvlietstraat gerealiseerd. Dit betekent direct ook een betere en veiligere ontsluiting voor fietsers van en naar de scholen in voorliggend project.
Verkeersgeneratie en afwikkeling
Aan de hand van CROW kencijfers en gebruikersgegevens is de verkeersgeneratie voor het gemotoriseerd verkeer bepaald op 492 motorvoertuigen (mvt).
Op basis van CROW kencijfers (zie de in bijlage 11 opgenomen rekenbladen) zijn dit:
- 194 mvt ten behoeve van Pieter Zeeman;
- 131 mvt ten behoeve van bibliotheek:
- 57 mvt ten behoeve van BSO/Peutergroep.
En op basis van gebruikersgegevens zijn dit:
- 210 mvt ten behoeve van SBO de Meie/Beatrixschool/Vitruvio: - 5 taxibusjes (2*5 2*per dag): 20mvt; - 40 ouders (2*40 2* per dag): 160mvt; - 15 docenten (2*15): 30 mvt.
In de bestaande situatie zijn Pieter Zeeman en de Campus Cultura / bibliotheek reeds aanwezig in het plangebied. Het halen en brengen van kinderen naar de Meie en Vitruvio is wel een duidelijke toename. Dit kan echter prima verwerkt worden op de omliggende wegen en opgevangen worden binnen de bestaande intensiteiten. Het merendeel van de vervoersbewegingen wordt afgewikkeld via het parkeerterrein Hatfieldpark en Scheldestraat. Deze kennen een prima ontsluiting zoals hiervoor beschreven bij "ontsluiting". Deze parkeerterreinen worden met name gebruikt door bezoekers (en personeel) voor het centrum van Zierikzee. De meest drukke periodes voor het gebruik (en dus het rijden van en naar) van deze terreinen vallen in met name vakantieperiodes en op tijdstippen anders dan de opening en sluiting van de voorzieningen. Hierdoor zal de verwachte verkeersgeneratie geen conflict opleveren ten aanzien van het huidige en te verwachten gebruik.
4.12.2 Parkeren
De parkeerbehoefte van de nieuwbouw is onderzocht en vergeleken met de in het voorliggend plan voorziene capaciteit. De resultaten hiervan zijn vastgelegd in deze paragraaf.
Parkeren auto
Ten aanzien van het autoparkeren wordt rondom het nieuwe complex op een aantal locaties voorzien in parkeren. Het betreft de volgende locaties en aantallen.
Aan de hand van CROW publicatie 317 (kencijfers parkeren en verkeersgeneratie) is het benodigd aantal parkeerplaatsen bepaald. Hierbij is, conform het parkeerbeleid van de gemeente Schouwen-Duiveland, uitgegaan van de ligging in een weinig stedelijk gebied in de schil centrum.
Voor de locatie Pieter Zeeman betekent dit een parkeerbehoefte van 33-51 parkeerplaatsen. Voor de bibliotheek geeft dit een uitkomst van 9-16 parkeerplaatsen.
Ten aanzien van de buitenschoolse opvang (BSO en de peuterobservatiegroep) gaat het om elk 10 kinderen, dus maximaal 20 tegelijkertijd aanwezig. Op basis van de 2 groepen (20 leerlingen) is de behoefte aan kiss & ride plaatsen en parkeerplaatsen voor medewerkers bepaald. Dit komt uit op een aantal van 3 parkeerplaatsen en 4 kiss & ride plaatsen.
Voor SBO de Meie en Vitruvio is geen gebruik gemaakt van CROW kencijfers. Het halen en brengen van kinderen gaat bij deze vorm van onderwijs op een andere manier, waardoor de standaard rekenmethode niet toepasbaar is. Uitgegaan wordt hierbij van de volgende ervaringscijfers van de huidige verkeersbewegingen van de Meie en Vitruvio:
- 5 taxibusjes die leerlingen brengen/halen via kiss & ride voor de Meie;
- 40 auto's (ouders) die leerlingen brengen/halen via kiss & ride voor de Meie en Vitruvio;
- 15 auto's (parkeerplaatsen) leraren voor de Meie en Vitruvio.
In totaal is er behoefte aan 15 permanente parkeerplaatsen en zijn er 45 voertuigen die gebruik maken van de kiss & ride plaatsen. Uitgaande van een verdeling van 5 auto's per kiss & ride plaats (berekening kinderdagverblijf hanteert ook een dergelijke verhouding) betekent dit een behoefte aan 9 kiss & ride plaatsen. Sprake is van een verschil van (minimaal 15 minuten) in de aanvangs- en sluitingstijden van de scholen waardoor een optimale benutting van de kiss&ride plaatsen (betere spreiding in tijd) kan worden bereikt.
In de volgende tabel zijn de te realiseren parkeervoorzieningen getoetst aan de berekende parkeerbehoefte.
Op basis van deze tabel is de conclusie dat het in de planopzet opgenomen aantal van in totaal 87 te realiseren parkeerplaatsen voorziet in de parkeerbehoefte van de voorliggende ontwikkeling in zijn geheel. Het aantal van 87 valt mooi binnen de minimale en maximale aantallen conform de parkeerberekening.
Ten aanzien van de Pieter Zeeman is het aantal van 41 parkeerplaatsen gemiddeld ten opzichte van de CROW richtlijnen. Aanvullend hierop wordt voorzien in nog eens 10 extra kiss & ride plaatsen. Het plan voorziet, inclusief de kiss & ride plaatsen, in 51 parkeerplaatsen voor de Pieter Zeeman en voldoet daarmee aan de maximale CROW richtlijn.
Voor de overige functies is getoetst aan de hand van CROW richtlijnen en een inschatting op basis van het huidige gebruik van de functies (daar waar de richtlijnen niet in te hanteren cijfers voorzien). Het voorziene aantal van 23 parkeerplaatsen en 13 kiss & ride plaatsen voldoet niet aan zowel de minimaal als de maximale bepaalde theoretische parkeerbehoefte. Dit betreft een totaal voor SBO De Meie, Vitruvio, BSO/Peutergroep en bibliotheek.
Er wordt voorzien in 13 kiss & ride plaatsen. Omdat de scholen verschillende aanvangstijden hebben, zijn de 13 voorziene plaatsen acceptabel. De aanwezige kiss&ride stroken worden immers optimaler benut, omdat bij het halen en brengen sprake is van 15 minuten tijdsverschil in de aanvangs- en sluitingstijden van beide scholen.
Ten aanzien van het (lang) parkeren wordt voorzien in 23 plaatsen. Voor de bibliotheek is een inschatting (CROW) gemaakt van 9-16 parkeerplaatsen, waarbij de piek op zaterdag ligt. Voor de scholen dient voorzien te worden in 15 parkeerplaatsen. Ook hier kunnen we door de verschillende piekmomenten inzetten op een optimale benutting van de parkeerplaatsen. Op zaterdag is er geen parkeerdruk vanuit de scholen, waardoor de bibliotheek optimaal is voorzien in aantallen parkeerplaatsen. Tijdens schooltijd(en) zal de parkeerdruk vanuit de bibliotheek laag zijn, waardoor er sprake is van voldoende plaatsen voor de scholen. Dit betreft dan met name langparkeren door onder andere leerkrachten. Indien de praktijk aantoont dat hierdoor het terrein te vol komt te staan waardoor bijvoorbeeld bezoekers van de school of bibliotheek geen plaats meer hebben, kan eenvoudigweg door de scholen worden bepaald dat leerkrachten gebruik maken van de locatie Hatfieldpark of het nabij gelegen Scheldestraat-terrein.
De planopzet biedt voorts voldoende ruimte en flexibiliteit om in een later stadium, indien dat op basis van de daadwerkelijk aanwezige parkeerbehoefte na ingebruikname van de nieuwbouw alsnog gewenst of nodig blijkt, de in het plan(gebied) voorziene kiss & ride plaatsen (deels of geheel) om te zetten in parkeerplaatsen of omgekeerd.Buiten de schooltijden kan op de kiss & ride plaatsen eventueel ook (lang)er parkeren plaatsvinden.
Gezien de gymzaal overdag door scholen wordt gebruikt en pas 's avonds na schooltijd en in het weekend ook door andere gebruikers, kan voor wat betreft de gymzaal uitgegaan worden van dubbelgebruik van parkeerplaatsen.
Parkeren fiets
De planopzet voorziet rondom de nieuwbouw op diverse locaties in 1.183 stallingsmogelijkheden voor fietsers, waarvan 36 in 2 overdekte stallingen,
De volgende tabel geeft een specificatie van de opgenomen stallingsplaatsen.
Het aantal benodigde parkeerplaatsen voor fietsen is berekend aan de hand van CROW richtlijnen (publicatie 317) en informatie op basis van gebruikersgegevens. Dit resulteert in:
Pieter Zeeman:
- 14 fietsparkeerplaatsen per 16,5 leerling: 774 fietsparkeerplaatsen (leerlingen);
- 0,5 fietsparkeerplaatsen per 16,5 leerling: 28 fietsparkeerplaatsen (medewerkers).
Bibliotheek/SBO/BSO/Peutergroep:
- 3 fietsparkeerplaatsen per 100 m2 BVO: 45 fietsparkeerplaatsen (bibliotheek);
- SBO de Meie en Vitruvio gaan uit van 86 fietsparkeerplaatsen voor docenten en leerlingen;
- BSO/Peutergroep: gaat uit van 10 fietsparkeerplaatsen voor personeel.
De totale behoefte bedraagt daarmee 943 fietsparkeerplaatsen. Het in het plangebied voorziene totaal aantal fietsparkeerplaatsen van 1.183 voldoet hier ruimschoots aan.
De gymzaal en het sportveld worden in de avonduren ook door andere groepen gebruikt. Op deze momenten zijn de fietsparkeerplaatsen niet meer in gebruik door de onderwijsinstellingen, waardoor er ook voor deze momenten voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is.
4.12.3 Conclusie
Uit verkeersoogpunt is er geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling en is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
De verschillende parkeerplaatsen voor zowel fietsers als autoverkeer zijn op een directe en verkeersveilige wijze te bereiken. Met de voorgenomen herinrichting van de Haringvlietstraat wordt deze situatie nog verder verbeterd. Omdat het grotendeels om een vervangende invulling gaat is de toename aan verkeersgeneratie verwaarloosbaar.
Als gevolg van de in de planopzet voorziene 87 parkeerplaatsen voor auto's wordt in zijn totaliteit voldaan aan de uitkomsten van de theoretische berekening. Met een verdiepingsslag is ingegaan op de beide parkeerlocaties (zijde Hatfieldpark en zijde Grevelingenstraat) en is tevens aangetoond dat ook hier voldaan wordt aan een gedegen parkeeroplossing.
Daarnaast is in de planopzet rekening gehouden met 1183 fietsparkeerplaatsen. Dit is ruim voldoende ten opzichte van het aantal dat in de uitwerking van het plan ten minste dient te worden gerealiseerd. Voorts biedt het plan(gebied) voldoende ruimte en flexibiliteit voor eventueel benodigde extra fietsparkeerruimte, mocht dit in de praktijk alsnog noodzakelijk blijken.
4.13 Leidingen En Telecommunicatieverbindingen
Het aspect leidingen en telecommunicatieverbindingen vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling. In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevant aan te merken solitaire leidingen en geen leidingstroken, hoogspanningsverbindingen en optisch vrije paden voor telecommunicatieverbindingen aanwezig, waarmee bestemmingsplanmatig rekening moet worden gehouden.
Met eventueel aanwezige overige (planologische niet relevante) leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Dergelijke kabels en leidingen zijn veelal aangelegd langs/in combinatie met aanwezige infrastructuur. In verband hiermee zal op het moment van daadwerkelijke realisering van de voorgenomen ontwikkeling tenminste drie werkdagen voor de aanvang van graafwerkzaamheden door degene die de graafwerkzaamheden uitvoert contact (moeten) worden opgenomen met het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC), waarbij dient te worden gemeld waar en wanneer wordt gegraven.
4.14 Conclusie
De milieu- en duurzaamheidsaspecten vormen geen belemmering voor het plan.
5 Juridische Aspecten
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat de nieuwe regeling de beoogde ontwikkeling in het plangebied mogelijk maakt.
5.2 Plansystematiek
Het bestemmingsplan bestaat uit (bestemmings)planregels, een verbeelding en een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd, met inachtneming van de rechtszekerheid voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied.
De verbeelding is een kaart van het plangebied waarop onder andere te zien is waar, welke bestemming geldt en waar bouwvlakken liggen waarbinnen gebouwen opgericht dienen te worden.
De toelichting gaat in op de beoogde planontwikkeling en bevat een motivatie dat voldaan wordt aan een goede ruimtelijke ordening op basis van aan de planontwikkeling ten grondslag liggende ruimtelijke- en planologische argumenten. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridische plangedeelte, dient het wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels.
De opzet van de verbeelding en regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens de landelijke standaard, de zogenoemde Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplan (SVBP2012). Bij strijdigheid met de analoge versie, geldt de digitale versie.
Hierna en in paragraaf 5.3 volgt een toelichting op de afzonderlijke onderdelen.
De bestemmingsplanregels bestaan altijd uit de volgende vier hoofdstukken.
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
5.3 Toelichting Op De Bestemmingen
5.3.1 Inleidende regels
De inleidende regels staan in hoofdstuk 1 (artikel 1 en 2) van de regels.
In artikel 1 van de regels worden diverse begrippen die in de planregels voorkomen nader omschreven. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis, ook als in het normale spraakgebruik of bijvoorbeeld in een encyclopedie andere, afwijkende definities voorkomen.
Artikel 2 geeft aan hoe hoogte-, oppervlakte- en andere maten moeten worden gemeten.
5.3.2 Bestemmingsregels
Bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 (de artikelen 3 en 4) zijn de bouw- en de gebruiksregels opgenomen van de op de verbeelding opgenomen (enkel)bestemmingen.
In de regels van de verschillende bestemmingen komen een aantal onderdelen (bijna altijd) terug. De bestemmingsomschrijving omschrijft voor welke functies de gronden zijn bedoeld. In de bouwregels is vervolgens geregeld wat er ten behoeve van de bestemming mag worden gebouwd.
In de bestemming Maatschappelijk is de regeling opgenomen dat het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen aan de plaats en afmeting van bebouwing waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd. Als nadere eis komen in de verschillende bestemmingen de volgende criteria voor:
- milieusituatie: met het oog op de milieukundige situatie kunnen eisen worden gesteld als gevoelige functies zich in de nabijheid bevinden van hinderlijke functies; vanwege de gevolgen voor flora en fauna, geluid, bodemkwaliteit en/of (grond)waterkwaliteit en gelet op de situering van gebouwen ten opzichte van water;
- verkeersveiligheid: nadere eisen kunnen worden gesteld gelet op de verkeersaantrekkende werking en parkeerbehoefte;
- brandveiligheid en bereikbaarheid bij calamiteiten: nadere eisen kunnen zien op de aanwezigheid en bereikbaarheid van vluchtwegen, bereikbaarheid van bouwwerken en de beschikbaarheid van adequate blusmiddelen.
In de specifieke gebruiksregels is het volgens de begripsomschrijving toegestane gebruik van zowel de onbebouwde gronden als van de aanwezige gebouwen gedetailleerder uitgewerkt en/of wordt een nader omschreven soort gebruik uitgesloten.
Verder komen diverse flexibiliteitsbepalingen voor (afwijkingsbevoegdheden)..
Let op: de gebruiks- en de bouwmogelijkheden die in de enkelbestemmingen zijn opgenomen, kunnen worden beperkt door de dubbelbestemmingen of door de bepalingen uit hoofdstuk 3 (de algemene regels). |
Artikel 3 Groen
Binnen deze bestemming is de in het voorliggende plan beoogde parkachtige invulling van het plangebied mogelijk. Tevens vindt hier een belangrijk deel van de waterberging plaats. Toegestaan zijn groen- en speelvoorzieningen, water(partijen) en waterhuishoudkundige voorzieningen, aan onderwijs verbonden moestuintjes en ondergeschikte voorzieningen zoals bermstroken, bermsloten, waterpartijen, taluds, oevers, verhardingen, voet- en fietspaden, inritten, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en nutsvoorzieningen. Daarnaast is in een gedeelte van de zuidrand tevens een regeling opgenomen voor de benodigde verkeerstoegang voor uitsluitend de bereikbaarheid bij bevoorrading en calamiteiten.
Artikel 4 Maatschappelijk
Binnen deze bestemming zijn de beoogde maatschappelijke functies op het gebied vanp het gebied van onderwijs, welzijns- en gezondheidszorg, levensbeschouwing, openbare dienstverlening en kinder- en jeugddagopvang geregeld, alsmede en uitsluitend ten dienste van deze functies ook ondergeschikte detailhandels- en horeca-activiteiten. Voorts zijn ondergeschikte voorzieningen zoals verhardingen, inritten, speelterreinen, parkeervoorzieningen voor langzaam verkeer, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, aan onderwijs verbonden moestuintjes, nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen toegestaan en zijn gebiedsdelen aangewezen waar sportvelden en verkeersvoorzieningen voor parkeren en kiss en ride beoogd en toegestaan zijn. Verder is er een regel opgenomen waarin, vanwege het gemeentelijk beleid gericht op behoud van duisternis, is bepaald dat voor alle buitenverlichting alleen verlichting met neerwaartse straling is toegestaan.
Bij de bestemmingslegging is rekening gehouden met de aan te houden milieuafstanden ten opzichte van milieugevoelige functies. Zo is bijvoorbeeld het bestemmingsvlak (c.q. het schoolterrein) op een afstand van tenminste 30 meter uit het aan de zuidzijde gelegen woonzorgcomplex Borrendamme geprojecteerd en is hier is verder een bebouwingsvrije zone van ten minste 40 meter opgenomen.
5.3.3 Algemene regels
In hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen.
Artikel 5 Algemene bouwregels
In dit artikel is de bestaande maten regeling opgenomen. Dit zijn regels voor - legale - bouwwerken die niet voldoen aan de bouwregels uit het vorige hoofdstuk. Eventueel afwijkende hoogte-, inhouds- hellings- en oppervlaktematen gelden voor die bouwwerken als (maximale/minimale) maat, ook als sprake is van vervangende nieuwbouw.
Verder is een regeling opgenomen die vanwege de ruimtelijke kwaliteit parkeren regelt om te voorkomen dat er een te kort aan parkeermogelijkheden ontstaat. Tevens is er een regel opgenomen die een beperking opgelegd aan het aantal vlaggenmasten en een regel die vanwege het gemeentelijk beleid gericht op behoud van duisternis het naar boven toe verlichten van reclame-uitingen verbiedt.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
Naast een verbod om gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken is in dit artikel een aantal specifieke gebruiksverboden opgenomen. Zo is bijvoorbeeld vanuit de algemene veiligheid een verbod opgenomen voor opslag en be- en verwerking van explosieve stoffen.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
Om een aantal ondergeschikte veranderingen aan gebouwen mogelijk te maken in de gevallen dat ze niet rechtstreeks aan de bouwbepalingen van de verschillende bestemmingen voldoen, is een algemene afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Toepassing geven aan deze bevoegdheid is alleen mogelijk als het stedenbouwkundig passend is, de verkeersveiligheid niet negatief beïnvloeden en als het niet te grote nadelen oplevert voor naastgelegen percelen. Een afwijking is verder alleen mogelijk indien dit niet eerder al is toegepast voor eenzelfde soort bouwwerk. Een afwijking voor bijvoorbeeld een entreepartij is dus eenmalig mogelijk.
Artikel 8 Overige regels
In dit artikel is onder meer de anti-dubbeltelregel opgenomen.
5.3.4 Overgangs- en slotregels
In artikel Artikel 9 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken opgenomen voor zover dat afwijkt van de (nieuwe) bestemming. Bestaand gebruik en bestaande bebouwing welke in strijd zijn met dit nieuwe bestemmingsplan, maar al aanwezig was ten tijde van voorgaande plannen, mag onder voorwaarden in stand blijven (bebouwing) dan wel worden voorgezet (gebruik). Gebruik en bebouwing dat voorheen al illegaal was, wordt met deze bepaling niet gelegaliseerd.
In artikel 10 Slotregel is de citeertitel van de bestemmingsplanregels benoemt.
5.4 Handhaving
5.4.1 Handhaving en bestemmingsplannen
Handhaving van regelgeving vraagt om geactualiseerde regels. Door de actualisering van de bestemmingsplannen worden de bestaande ruimtelijke kaders aangegeven en worden daarmee tevens de grenzen bepaald waarbinnen planologische ontwikkelingen mogelijk zijn.
De regels van het bestemmingsplan leggen een ruimtelijke relevante norm vast, met dikwijls een daaraan gekoppelde afwijkingsmogelijkheid, die het bestuur de mogelijkheid geeft in te spelen op de dynamiek van de samenleving. Op die wijze wordt ook de gelegenheid geboden een belangenafweging te maken van de individuele belangen ten opzichte van het algemeen belang.
De term handhaving wordt vaak beperkt uitgelegd als uitsluitend het toepassen van handhavingsinstrumenten, zoals de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom. Deze vorm van handhaving is overwegend repressief van aard. Handhaving bestaat echter ook uit het geven van voorlichting en het houden van toezicht op een goede uitvoering. Dit is de preventieve invalshoek. In de meest optimale situatie zou sanctionering niet nodig moeten zijn.
Handhaving van bestemmingsplannen en ruimtelijke regelgeving is steeds meer in de belangstellingkomen te staan van bestuurlijk Nederland. Door het plaatsvinden van enkele ingrijpende incidenten is de handhaving van wet- en regelgeving in een stroomversnelling gekomen. In toenemende mate spreken burgers de gemeente aan op het handhaven van de (eigen) regels.
De rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over het handhaven van de regelgeving en neemt daartoe in beginsel een plicht tot handhaving aan. Dit houdt in dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift of regel het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
5.4.2 Handhavingsbeleid gemeente
Binnen de gemeente Schouwen-Duiveland wordt er zo veel mogelijk planmatig gehandhaafd. Hiertoe wordt jaarlijks een handhavingsprogramma vastgesteld. Daarnaast is er ook de nodige ruimte om te kunnen handhaven op incidenten en klachten.
In principe dient tegen alle geconstateerde overtredingen te worden opgetreden. De zogenaamde beginselplicht tot handhaving. Het vaststellen van prioriteiten is echter onvermijdelijk. Als belangrijke handhavingsdoelen kunnen genoemd worden: het tegengaan van het bouwen zonder vergunning en het optreden daar waar sprake is van afwijking van reeds verleende vergunningen. Ook in de gevallen waar de veiligheid in het geding is en/of aantasting van het milieu plaatsvindt, dient prioriteit te worden gegeven aan de handhaving. Het tegengaan van strijdig gebruik van gronden en/of gebouwen is eveneens een belangrijke doelstelling. Als nevengeschikte doelen van de handhaving kunnen worden genoemd: het ongedaan maken van de gevolgen van een overtreding of een daarmee behaald voordeel.
5.4.3 Uitvoering handhaving
De uitvoering van het handhavingsbeleid is vastgelegd in de hiertoe relevante handhavingsprotocollen, het handhavingsplan en het daaruit voortvloeiende jaarprogramma. Daar waar een overtreding wordt geconstateerd en legalisatie niet mogelijk is, moet in eerste instantie toepassing worden gegeven aan de bestuursrechtelijke handhaving om tot herstel van de rechtsorde te komen. Het proces van bestuursrechtelijke handhaving is vastgelegd in een stappenplan, waarin de verschillende stadia van de besluitvorming en procedures tot uitdrukking komen.
Naast de bestuursrechtelijke mogelijkheden van handhaving wordt een taak gezien voor de strafrechtelijke handhaving. De uitvoering en voortgang van de handhaving wordt jaarlijks vastgelegd in een verslag, dat bestuurlijk wordt vastgesteld.
6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.
6.2 Toepassing Grondexploitatiewet
Naast de planologische haalbaarheid van het project zoals getoetst in voorgaande paragrafen, moet ook de financieel-economische uitvoerbaarheid van een planontwikkeling worden aangetoond. In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Op basis van deze wetgeving is het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan, een projectbesluit of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening:
- de bouw van een of meer woningen;
- de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
- de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
- de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
- de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.000 m² bedraagt;
- de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Tevens is wettelijk geregeld dat voor onbenutte bouwruimte die al opgenomen was in een bestemmingsplan dat nog op basis van de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening was opgesteld en vastgesteld en bij de herziening van dat bestemmingsplan na 1 juli 2008 geen andere bestemmingsregeling is vastgesteld, geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.
Het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden is anderszins verzekerd, aangezien de gemeente Schouwen-Duiveland eigenaar is van de gronden. Daarbij is op 1 juni 2017 door de gemeenteraad van Schouwen-Duiveland krediet beschikbaar gesteld voor de realisatie van de nieuwbouw Pieter Zeeman (inclusief de planologische procedure en eventuele planschade), naast het eerder beschikbaar gestelde krediet voor nieuwbouw Beatrixschool en de Meie. Tevens heeft de raad op 28 juni 2018 een (aanvullend) krediet beschikbaar gesteld voor de inrichting van de buitenruimte. Na de realisatie van het gebouw wordt het gebouw overgedragen aan de betreffende scholen om onderwijs aan te bieden. Het bepalen van een fasering en koppelingen wordt niet noodzakelijk geacht en er zijn geen verdere locatie eisen noodzakelijk. Hiermee is voldaan aan de in de Wro gestelde eisen om geen exploitatieplan vast te stellen en wordt er afgezien van het opstellen van een exploitatieplan.
6.3 Conclusie
De financieel-economische haalbaarheid is met bovenstaande voldoende verzekerd en er kan worden afgezien van het opstellen van een exploitatieplan.
7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
In het kader van voorliggend project is vanaf de start ruimschoots aandacht geschonken aan meedenken, inspraak en informatiebijeenkomsten, zowel met, voor en door de betrokken (onderwijs)instellingen als de omgeving. Om tot een breed gedragen ontwerp voor zowel het gebouw als de buitenruimte te komen, is eerst een schetstonwerp, vervolgens een voorlopig ontwerp en tot slot een definitief ontwerp vervaardigd. Dat laatste is de basis voor deze bestemmingsplanregeling. Naast een projectgroep- en stuurgroep zijn met de scholen werkgroepen gevormd om alle input te verzamelen. Tevens zijn in mei 2018 twee informatieavonden georganiseerd voor alle betrokkenen bij de scholen, en ook de omgeving, politiek en andere geïnteresseerden in dit project. Daarnaast is sprake van (globaal elke drie á vier maanden) informatieverschaffing via nieuwsbrieven.
Het concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1.van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) voorgelegd aan:
- de Provincie Zeeland;
- het Waterschap Scheldestromen;
- de Veiligheidsregio Zeeland.
Tijdens de periode van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan kunnen bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan.
De resultaten van de informatieavonden, het artikel 3.1.1. Bro overleg en de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan. In dit hoofdstuk wordt beschreven wat de resultaten zijn van deze maatschappelijke consultaties.
7.2 Resultaten Informatiebijeenkomsten
Op 7 en 8 mei 2018 zijn informatieavonden gehouden voor betrokkenen bij de scholen: op 7 mei voor leraren, ouders, bestuurders en op 8 mei voor omwonenden, omliggende bedrijven, raadsleden en overige geinteresseerden. De tijdens deze bijeenkomsten geuitte reacties / aandachtspunten voor verbetering of verduidelijking, ten aanzien van onder andere ontsluiting, parkeren, waterberging en landschappelijke inpassing zijn in het (ontwerp)plan verwerkt.
Op basis van alle afstemming, mogelijkheden tot meedenken en ook de nieuwsbrieven, is te concluderen dat er veel draagvlak is voor het definitieve ontwerp.
7.3 Resultaten Overleg Ex. Artikel 3.1.1 Bro
De gevoerde vooroverleg procedure heeft geleid tot de volgende reacties / resultaten.
Provincie Zeeland;
De provincie heeft geen opmerkingen op het bestemmingsplan en geeft aan dat het eindrapport van het vleermuisonderzoek voldoende onderbouwing geeft voor het verkrijgen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming.
De benodigde ontheffing van de Wet natuurbescherming is aangevraagd.
Waterschap Schedestromen
Het waterschap heeft een positief wateradvies uitgebracht en daarmee ingestemd met voorliggende plan: het plan geeft geen aanleiding om opmerkingen te maken (zie bijlage 5).
Veiligheidsregio Zeeland
Paragraaf 4.5 Externe veiligheid is op onderdelen overeenkomstig het door de Veiligheidsregio Zeeland uitgebrachte advies aangepast.
7.4 Resultaten Vaststellingsprocedure
7.4.1 Resultaten terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft in het kader van de vaststellingsprocedure ex artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) met ingang van maandag 8 oktober tot en met maandag 19 november 2018 voor een ieder ter inzage gelegen. Op dinsdag 30 oktober 20187 is een informatie-/inloopavond georganiseerd in de aula van Pieter Zeeman in Zierikzee.
Gedurende de periode van terinzagelegging is een ieder de gelegenheid geboden een zienswijze te geven op het ontwerpbestemmingsplan. Van deze gelegenheid is geen gebruik van gemaakt: er zijn geen zienswijzen ingediend.
7.4.2 Ambtshalve wijzigingen
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan zijn de volgende ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.
- In het ontwerpbestemmingsplan is nog rekening gehouden met de Beatrixschool, een school voor zeer moeilijk lerende kinderen in Zierikzee. Echter is bekend geworden dat de Beatrixschool vanwege te weinig leerlingen haar onderwijsactiviteiten eind 2018 (heeft) beëindigd. Tijdens de periode van terinzagelegging is daarom bekeken welke gevolgen dit heeft voor het behouden van kwalitatief goed onderwijs voor kinderen met speciale leerbehoefte en voor de voorliggende planontwikkeling. Dit heeft geresulteerd in het in de nieuwbouw onderbrengen van het hoogbegaafdenonderwijs (Vitruvio). Hierdoor ontstaat in het onderwijsgebouw een onderwijsexpertisecentrum: een samenwerkingsverband tussen het speciaal onderwijs van Sbo de Meie, het hoogbegaafden onderwijs Vitruvio, de buitenschoolse opvang en de peuterobservatiegroep. Het onderwijsexpertisecentrum kan geheel binnen de beoogde nieuwbouw worden gehuisvest. De relevante onderdelen van de plantoelichting en onderzoeken zijn ten aanzien hiervan geactualiseerd
- In overleg met de veiligheidsregio zijn de paragrafen 4.5.2 en 7.3 alsnog aangevuld/aangepast.
- De benodigde ontheffing van de Wet natuurbescherming is verleend. Dit is verwerkt in paragraaf 4.11.2 en ze 10 bij de plantoelichting.
- Paragraaf 3.2 is geactualiseerd naar aanleiding van het inwerkingtreden van het nieuwe provinciale omgevingsplan en de bijbehorende omgevingsverordening.
- Verder zijn enkele ondergeschikte tekstuele verbeteringen doorgevoerd.
Bijlage 1 Luchtkwaliteitsonderzoek Haringvlietplein
Bijlage 1 Luchtkwaliteitsonderzoek Haringvlietplein
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai [Kraaij Akoestisch Adviesbureau]
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai [Kraaij Akoestisch Adviesbureau]
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Stemgeluid, Parkeergeluid En Geluid Verkeersaantrekking [Kraaij Akoestisch Adviesbureau]
Bijlage 4 Bodemonderzoek (Mitec Advies B.v.)
Bijlage 4 Bodemonderzoek (Mitec Advies B.V.)
Bijlage 5 Wateradvies Waterschap Scheldestromen
Bijlage 5 Wateradvies Waterschap Scheldestromen
Bijlage 6 Beoordeling Concept Rapportage Archeologisch Onderzoek (The Missing Link)
Bijlage 6 Beoordeling concept rapportage archeologisch onderzoek (The Missing Link)
Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek (Raap)
Bijlage 7 Archeologisch onderzoek (Raap)
Bijlage 8 Natuur - Quickscan En Voortoets (Viridis)
Bijlage 8 Natuur - quickscan en voortoets (Viridis)
Bijlage 9 Natuur - Vleermuisonderzoek [Viridis]
Bijlage 9 Natuur - Vleermuisonderzoek [Viridis]
Bijlage 10 Natuur - Ontheffing Wet Natuurbescherming
Bijlage 10 Natuur - Ontheffing Wet natuurbescherming