KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Groen - Landschappelijk
Artikel 5 Waarde - Archeologie 7
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Doel
1.3 Ligging En Begrenzing
1.4 Geldend Bestemmingsplan
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Inleiding
2.2 Bestaande Situatie
2.3 Nieuwe Situatie
2.4 Landschappelijke Inpassing
2.5 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu En Duurzaamheidskader
4.1 Inleiding
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.3 Bodem
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Flora En Fauna
4.6 Geluid
4.7 Licht En Duisternis
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 (Vormvrije) M.e.r.-beoordeling
4.10 Milieuhinder
4.11 Water
4.12 Energie En Duurzaamheid
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Inleiding
5.2 Uitgangspunten
5.3 Toelichting Op De Planregels
5.4 Toelichting Op De Bestemmingen
5.5 Algemene Regels
5.6 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
6.3 Maatschappelijk Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 De Te Volgen Procedure
7.2 Voorontwerp
7.3 Ontwerp
Bijlage 1 Lijst Positieve Ned's
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Inrichtings- En Beplantingsplan
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 2 Inrichtingsplan
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 5 M.e.r. Aanmeldnotitie

Jonkersweg 3, Oosterland

Bestemmingsplan - gemeente Schouwen-Duiveland

Vastgesteld op 24-09-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan

het bestemmingsplan 'Jonkersweg 3, Oosterland' met identificatienummer NL.IMRO.1676.00296BphOL127710-VA01 van de gemeente Schouwen-Duiveland.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.5 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.6 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en / of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  1. a. grondgebonden agrarisch bedrijf:
    1. 1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
    2. 2. bollenteelt: de teelt van bloembollen al dan niet in samenhang met de teelt van bolbloemen;
    3. 3. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
    4. 4. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond waarvoor in de bedrijfsvoering de weidegang essentieel is;
    5. 5. paardenfokkerij: het fokken van paarden en het houden van paarden ten behoeve van de vlees- en / of melkproductie;
    6. 6. sierteelt: de teelt van siergewassen op open grond al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
  2. b. niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
    1. 1. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
    2. 2. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen, paddenstoelen daaronder begrepen, in gebouwen;
    3. 3. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  3. c. aquacultuur: de teelt van (zout)watergebonden organismen waaronder begrepen zagers, schelpdieren en vissen;
  4. d. overige teelten van gewassen of dieren al dan niet in gebouwen.

1.7 agrarisch deskundige

de agrarische adviescommissie van de Vereniging van Zeeuwse Gemeenten dan wel een andere door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of onafhankelijke commissie van deskundigen op het gebied van land- en tuinbouw.

1.8 archeologisch deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke en als zodanig geregistreerde deskundige op het gebied van archeologisch onderzoek, in het bezit van een opgravingsbevoegdheid.

1.9 archeologisch onderzoek

onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.10 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.11 bebouwing

een of meer gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bedrijf

een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen.

1.13 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.14 bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatie

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon exploiteren en beheren van een verblijfsrecreatief complex, gericht op het als onderneming jaarlijks aanbieden van recreatief verblijf aan meerdere, steeds wisselende personen.

1.15 bedrijfsvloeroppervlak intensieve veehouderij

de gezamenlijke oppervlakte van vaste vloeren in gebouwen, mestdoorlatende vloeren daaronder begrepen, die worden gebruikt voor de huisvesting van dieren, ten behoeve van intensieve veehouderij die bestaat uit de ruimten waar de dieren worden gehuisvest, waaronder worden begrepen de hok- of stalruimten, inclusief scheidingswanden en gangpaden.

1.16 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand kunnen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.17 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bijgebouw

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.19 boerderij- en streekproducten

al dan niet bewerkte agrarische producten, afkomstig van het eigen agrarische bedrijf of van andere agrarische bedrijven uit de streek (Schouwen-Duiveland).

1.20 boog- en gaaskassen

al dan niet verplaatsbare gebouwen, overtrokken met en omsloten door lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, ten behoeve van de teelt van gewassen.

1.21 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelsgrens

De grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.26 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid.

1.27 dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van extensieve dagrecreatie.

1.28 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.29 detailhandel

het bedrijfsmatig, of in een omvang als ware zij bedrijfsmatig, te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.30 extensieve dagrecreatie

kleinschalige extensieve recreatieve activiteiten gericht op de beleving van het buitengebied, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, kanoën, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.31 gastenverblijf

een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw welke ten dienste staat van een woning en welke uitsluitend gebruikt wordt om logies te bieden aan personen die elders hun hoofdverblijf hebben.

1.32 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.34 kampeermiddel

tenten, vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.35 kassen

gebouwen van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 meter of meer.

1.36 Kwaliteitsteam Buitengebied

de door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke commissie van deskundigen inzake de toetsing van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitswinst van nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied van Schouwen-Duiveland.

1.37 Landschappelijk Raamwerk

het Landschappelijk Raamwerk zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 27 september 2007 inhoudende de analyse, waardering en beschrijving van de ontwikkelingsruimte van het landschap van Schouwen-Duiveland.

1.38 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.39 landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake aanwezige landschaps- en / of natuurwaarden die zijn beschreven in het Landschappelijk Raamwerk.

1.40 ligplaats

de ruimte in de haven die door een schip wordt ingenomen.

1.41 mestbassins

voorzieningen niet zijnde bouwwerken ten behoeve van de opslag van mest, zoals mestzakken, foliebassins en daarmee vergelijkbare vormen van mestopslag.

1.42 mestopslagruimten

bouwwerken ten behoeve van de opslag van mest.

1.43 milieudeskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake milieuhygiëne.

1.44 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.45 NED

nieuwe economische drager: een niet-agrarische nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, of een vervolgfunctie bij een voormalig agrarisch bedrijf.

1.46 nevenactiviteit

niet-agrarische activiteiten die in ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie op een (voormalig) agrarisch bouwvlak.

1.47 neventak

een agrarische bedrijfstak op een agrarisch bedrijf die wat productieomvang betreft ondergeschikt is aan de hoofdtak en waarvan de productieomvang minder bedraagt dan 70% van de minimale omvang van een zelfstandig volwaardig agrarisch bedrijf in de productierichting van de neventak.

1.48 niet-permanente standplaats

standplaats waarbij het kampeermiddel niet zijnde een stacaravan voor een aaneengesloten periode van ten hoogste het zomerseizoen aanwezig mag zijn.

1.49 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.50 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.51 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.52 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.53 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. bij ligging in het water: het Normaal Amsterdams Peil (NAP);
  3. c. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.54 permanente standplaats

standplaats waar gedurende het gehele jaar een kampeermiddel mag worden geplaatst.

1.55 plattelandswinkel

detailhandel in levensmiddelen als ondergeschikte nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf.

1.56 productiegerichte paardenhouderij

paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en / of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden, inclusief bijbehorende pensionstalling of sportstallen.

1.57 privé-sanitair

een sanitaire unit (voorzien van douche, toilet en wastafel) slechts voor gebruik door de huurder van een standplaats, waarbij de unit gedurende het gehele jaar op of bij een standplaats aanwezig is.

1.58 recreatiewoning

een gebouw, geen woonkeet en geen (sta)caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bestemd is voor recreatief nachtverblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.59 reëel agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf, dat duurzaam werkgelegenheid biedt aan ten minste een halve arbeidskracht (afhankelijk van het aantal en soort dieren, aard van de gewassen, de hoeveelheid grond en inrichting van het bedrijf), waarbij de continuïteit op langere termijn gewaarborgd is.

1.60 ruimtelijke kwaliteitswinst

ruimtelijke meerwaarde die bestaat uit de inrichting van het erf, landschaps- en / of natuurontwikkeling, herstel of herkenbaar maken van cultuurhistorische waarden of het vergroten van de toegankelijkheid van het agrarisch gebied ten behoeve van extensieve dagrecreatie.

1.61 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.62 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die als bijlage van deze regels deel uitmaakt.

1.63 standplaats

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten.

1.64 teeltondersteunende voorzieningen

bouwwerken, ten behoeve van de bescherming van teeltgewassen en / of de voorkweek van ten behoeve van het eigen bedrijf benodigd plantmateriaal en / of de voorkoming van de verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen, ten behoeve van grondgebonden agrarische teelten.

1.65 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf, dat duurzaam werkgelegenheid biedt aan ten minste één volledige arbeidskracht die een hoofdberoep, hoofdbestaan en volledige dagtaak in het bedrijf vindt (afhankelijk van het aantal en soort dieren, aard van de gewassen, de hoeveelheid grond en inrichting van het bedrijf), waarbij de continuïteit op langere termijn gewaarborgd is.

1.66 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.67 waterbassins

voorzieningen, niet zijnde bouwwerken, ten behoeve van de opslag van water, zoals foliebassins en daarmee vergelijkbare vormen van wateropslag.

1.68 wateropslagruimten

bouwwerken, ten behoeve van de opslag van water, zoals wateropslagtanks en daarmee vergelijkbare vormen van wateropslag.

1.69 weidegang

gedurende een substantieel gedeelte van het jaar, nagenoeg dagelijks buiten laten lopen van dieren, op een substantiële oppervlakte landbouwgrond, waarbij een deel van de voerbehoefte door de dieren buiten verzameld wordt.

1.70 windturbine

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

1.71 winterseizoen

de periode van 16 november tot 1 maart.

1.72 zomerseizoen

de periode van 1 maart tot en met 15 november.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren;

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot / de druiplijn, het boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien een bouwwerk met betrekking tot deze constructiedelen over verschillende hoogten beschikt, wordt als volgt gemeten:

  1. a. indien zich aan de voorgevelzijde een goot / druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de hoogte aan de voorgevelzijde;
  2. b. indien zich – in geval van een lessenaarsdak – aan de voorgevelzijde van het gebouw geen goot / druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de laagste hoogte;

2.6 hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de turbine;

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Groen - Landschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Groen - Landschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen, water, speelvoorzieningen, picknickplaatsen en voet- en fietspaden;
  2. b. landschappelijke afscherming van het erf door opgaande beplanting, die bestaat uit een struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, nader gedetailleerd middels het inrichtings- en beplantingsplan (E. van den Bos architect, d.d. 25 oktober 2018, zoals opgenomen in Bijlage 3. Dit plan dient binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de schuur en de woning te zijn gerealiseerd en vervolgens aldus in stand te worden gehouden;
  3. c. nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden, naast de bepalingen uit Artikel 7, de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen slechts gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter;
  3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 7

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

5.6 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 7', als bedoeld in lid 5.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Bestaande maten

  1. a. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  3. c. In geval van herbouw is het bepaalde onder a en b slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  4. d. In geval dat toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 3.3.7 is dit artikel niet van toepassing.

7.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en Hoofdstuk 2 slechts worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 meter bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding niet meer dan 2 meter bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt.

7.3 Afstand geluidsgevoelige objecten tot wegen

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

  1. a. Het is verboden gronden te gebruiken of te laten gebruiken als uitstallings- of opslagplaats, of als stand-, of ligplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van de gronden die in hoofdstuk 2 daartoe zijn bestemd.
  2. b. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de bestemmingsomschrijving en de overige regels.
  3. c. Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde onder a of b, indien strikte toepassing van het verbod leidt tot beperkingen in het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen worden gerechtvaardigd.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Afwijkingsbevoegdheid

  1. a. het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds een omgevingsvergunning voor afwijking kan worden verleend – een omgevingsvergunning verlenen van de regels in het plan voor:
    1. 1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
    2. 2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. b. de omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Algemene wijzigingsregels

10.2 Archeologische waarden

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Voldoende parkeergelegenheid

Bij nieuwbouw en/of uitbreiding van gebouwen dient op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid te worden voorzien en in stand te worden gehouden, overeenkomstig het 'Parkeerbeleid 2017-2020' of het daarvoor in de plaats tredende parkeerbeleid. Hierbij wordt de parkeernorm berekend over het nieuw te bouwen of het te wijzigen gedeelte.

11.2 Afwijkingsbevoegdheid parkeergelegenheid

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1:

  1. a. indien op een andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien, in het geval dat de noodzakelijke parkeergelegenheid in onvoldoende mate op eigen terrein kan worden gerealiseerd;
  2. b. door af te wijken van de toe te passen parkeernorm indien voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden in het "Parkeerbeleid 2017-2020' of het daarvoor in de plaats tredende parkeerbeleid.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
  3. c. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.`

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Jonkersweg 3, Oosterland'

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bij de gemeente Schouwen-Duiveland is op 27 oktober 2017 het verzoek van Dooges Flowers B.V. (verder Dooges) binnengekomen voor het wijzigen/aanvragen van een aantal aspecten op het perceel aan de Jonkersweg 3 te Oosterland, te weten:

  • Het wijzigen van het bouwvlak;
  • Een aanvraag om de minicamping ter plaatse te vergroten van 15 naar 25 standplaatsen, waarvan 20 niet permanente (toeristische) en 5 permanente standplaatsen;
  • Een verzoek voor de plaatsing van een waterbassin;
  • De sloop van de huidige bedrijfswoning en herbouw van de bedrijfswoning op een andere locatie op het eigen perceel.

Aan de Jonkersweg 3 te Oosterland ligt een agrarisch bouwvlak van 2 hectare. De afmeting van het bouwvlak is niet optimaal voor de huidige bedrijfsvoering. Het bedrijf verbouwt onder andere bloemen op het land en maakt deze in loodsen klaar voor transport. Verder worden er uien ingekocht, gesorteerd, ingepakt, klaar gemaakt voor transport en verkocht. Deze activiteiten nemen toe waardoor de ruimte binnen het bouwvlak anders ingedeeld dient te worden. De bouwmogelijkheden binnen het bouwvlak staan niet toe dat er achter de huidige bebouwing nog gebouwd gaat worden in verband met de minicamping. Een uitbreiding van gebouwen is daarom niet mogelijk. Dooges Flowers B.V. ziet graag een vormverandering van het bouwvlak, waarbij ze het bouwvlak graag een kwartslag willen draaien, zodat nieuwe bebouwing naast (ten oosten) van de huidige bebouwing gerealiseerd kan worden. De oppervlakte van het bouwvlak neemt hierbij niet toe, de situering wordt alleen aangepast om de gewenste bedrijfsvoering mogelijk te maken. Aan de voorzijde van het perceel bevindt zich momenteel een bedrijfswoning, welke eveneens verplaatst dient te worden om de gewenste bedrijfsvoering mogelijk te maken. De bestaande bedrijfswoning zal hierbij gesloopt gaan worden.

Achter op het perceel bevindt zich momenteel een minicamping met 15 standplaatsen. De minicamping ingesloten door de bedrijfsbebouwing ten zuiden en agrarische gronden ten westen, noorden en oosten met daarbij een fysieke scheiding door middel van een groenstrook met beplanting. Deze groenstrook is echter niet overal van dezelfde orde en met enkele gaten/doorkijken die het zicht vanaf de omgeving naar de minicamping niet geheel afdekken.

Daarnaast heeft Dooges de wens om een waterbassin aan te leggen. Zij telen bloemen op het land. Hiervoor is in de zomermaanden water noodzakelijk. Dit wordt nu aangevoerd vanuit het zoete deel van de Krammer. Om kosten te besparen is het de wens een bassin aan te leggen op het eigen terrein, waarin in de winter zoet water uit de sloot gepompt kan worden. Dit zoet water kan dan in de zomer op het land worden gebruikt.

Op grond van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Schouwen-Duiveland' is het realiseren van het planvoornemen niet mogelijk. Het college van burgemeester en wethouders heeft d.d. 23 januari 2018 besloten een positieve grondhouding aan te willen nemen ten aanzien van het planvoornemen en daaraan medewerking te willen verlenen. Wel dient aan een aantal door de gemeente geformuleerde uitgangspunten en randvoorwaarden te worden voldaan.

1.2 Doel

Het planvoornemen past niet in het geldende bestemmingsplan. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, moet het bestemmingplan gewijzigd worden. Het doel van dit bestemmingsplan is om een planologisch kader vast te stellen waarbinnen de gewenste ontwikkeling, op basis van de geformuleerde gemeentelijke uitgangspunten en randvoorwaarden, mogelijk is.

1.3 Ligging En Begrenzing

Het plangebied is gelegen aan de Jonkersweg 3 te Oosterland, gelegen in het buitengebied van de gemeente Schouwen-Duiveland. Het plangebied bestaat uit twee percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Duiveland, sectie H nummer 692 met een oppervlakte van 7.450 m2 en gemeente Duiveland, sectie H nummer 880 met een oppervlakte van 27.530 m2. Daarnaast valt het plangebied voor een klein gedeelte op het perceel ten oosten van deze percelen, wat kadastraal bekend staat als gemeente Duiveland, Sectie H nummer 881 met een oppervlakte van 26.130 m2, hiervan valt ongeveer 4.407 m2 binnen het plangebied. De totale oppervlakte bedraagt 39.387 m2, ongeveer 4 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00296BphOL127710-VA01_0001.jpg"
Uitsnede kadastrale kaart (plangebied blauw omkaderd)

1.4 Geldend Bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Schouwen-Duiveland', dat door de raad is vastgesteld op 26 maart 2009.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00296BphOL127710-VA01_0002.jpg"
Uitsnede van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Schouwen-Duiveland' (plangebied blauw omkaderd)

Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Schouwen-Duiveland' geldt ter plaatse van het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch'. Op de zuidelijke helft van het plangebied ligt een bouwvlak en de functieaanduiding 'glastuinbouw'.

Het planvoornemen past niet in het geldende bestemmingsplan, omdat de beoogde ontwikkeling cq. bebouwing niet mogelijk is binnen het bestaande bouwvlak. Tevens is de minicamping en het beoogde waterbassin nu niet als zodanig aangeduid. Om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving van de huidige situatie en het uiteindelijke planvoornemen gegeven in hoofdstuk 2. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt aangegeven hoe het planvoornemen is verwoord in de planregels (juridische planopzet). Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en 7 ingegaan op respectievelijk de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de bestaande situatie en de nieuwe situatie (het planvoornemen) voor het plangebied.

2.2 Bestaande Situatie

Het plangebied ligt aan de Jonkersweg 3 te Oosterland en omvat een bedrijfswoning met agrarische bedrijfsbebouwing. Momenteel worden de gronden binnen het plangebied gebruikt voor agrarische doeleinden (de teelt van bloemen en de verpakking van uien).


De omliggende gronden worden ook voor agrarische doeleinden gebruikt. Ten westen van het plangebied liggen twee bedrijfswoningen, waarvan één behorende bij het perceel aan de Jonkersweg 1 en één behorende bij het perceel aan de Ringweg 1. Ten noordwesten van het plangebied liggen op enige afstand een aantal bedrijfswoningen en een groot glastuinbouwcomplex. Het plangebied hoort bij Oosterland, maar ligt eigenlijk dichterbij de kern Bruinisse. Verder ligt ten noordwesten en westen van het plangebied een golfbaan en een vakantiebungalowpark dat aansluit op de kern Bruinisse. Het plangebied ligt op korte afstand van de N59.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00296BphOL127710-VA01_0003.jpg"
Luchtfoto van de omgeving en het plangebied (blauw omkaderd)
afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00296BphOL127710-VA01_0004.jpg"
Luchtfoto van het plangebied (blauw omkaderd) en haar directere omgeving
afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00296BphOL127710-VA01_0005.png"
Impressie van het westen van het plangebied gezien vanuit de Jonkersweg 1
afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00296BphOL127710-VA01_0006.png"
Impressie van het plangebied gezien vanuit de Jonkersweg 3
afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00296BphOL127710-VA01_0007.png"
Impressie van het oosten van het plangebied gezien vanuit de Jonkersweg. Het rechter perceel wordt voor een deel ingericht als bouwvlak waar ook de bedrijfswoning is gesitueerd

Op het perceel ligt een agrarisch bouwvlak heeft een grote van ongeveer 2 hectare, hierop staan naast een bedrijfswoning tevens drie grote schuren en een tweetal kassen met een maximale hoogte van 10 meter. Het woonhuis bestaat uit 2 lagen en een kap. De huidige situering van het bouwvlak is niet ideaal voor de huidige bedrijfsvoering. Het bedrijf verbouwt onder andere bloemen op het land en maakt deze in de loodsen klaar voor transport. Verder worden er uien ingekocht, gesorteerd, ingepakt, klaar gemaakt voor transport en verkocht. Deze activiteiten nemen toe waardoor meer ruimte noodzakelijk is. Door de lengte-breedte verhoudingen van het huidige bouwvlak is een uitbreiding van gebouwen echter niet makkelijk gezien ook de ligging van de minicamping.

Het noordelijke deel van het plangebied wordt gebruikt als mini camping, deze heeft momenteel 15 standplaatsen, welke allemaal niet-permanente standplaatsen zijn. Deze minicamping bevindt zich achter de bestaande agrarische bebouwing en het woonhuis. De voorzijde van de camping ligt op circa 110 meter afstand van de Jonkersweg welke een snelheidsregime van 60 km/h kent. Via de Jonkersweg rijdt men het voorste perceel op waar de agrarische bebouwing is gelegen. Omdat er maar één toegangsweg is rijden de recreanten langs de bebouwing naar de achterkant waar de minicamping is gelegen. Tot slot bevindt zich voor op het perceel ook nog een klein waterbassin.

2.3 Nieuwe Situatie

Het planvoornemen van Dooges bestaat uit het draaien (kwartslag) van het bouwvlak zodat er een betere bedrijfsvoering kan ontstaan en de minicamping kan uitbreiden. Door de situering c.q. vorm aan te passen ontstaat er wel ruimte voor de gewenste uitbreiding voor gebouwen en de te verplaatsen bedrijfswoning, zonder dat het totale oppervlakte van het bouwvlak toeneemt. Hierdoor kan de bedrijfsvoeringgeoptimaliseerd worden door een betere afstemming van de bedrijfsbebouwing op elkaar.


Achter het agrarisch bouwvlak ligt een minicamping, initiatiefnemer heeft de wens om deze uit te breiden van 15 standplaatsen naar 25 standplaatsen, waarvan 5 toeristische standplaatsen worden gewijzigd naar 5 permanente standplaatsen. Alle 25 standplaatsen blijven voor recreatief gebruik, de 5 permanente standplaatsen zijn dan alleen ook door het hele jaar te gebruiken.


Daarnaast heeft Dooges de wens om een waterbassin aan te leggen. Zij telen bloemen op het land. Hiervoor is in de zomermaanden water noodzakelijk. Dit wordt nu aangevoerd vanuit het zoete deel van de Krammer. Om kosten te besparen is het de wens om naast het bestaande waterbassin een nieuw bassin van circa 3000 m2 aan te leggen op het eigen terrein, waarin in de winter zoet water uit de sloot gepompt kan worden. Dit zoet water kan in de zomer op het land worden gebruikt. Het bassin zal een hoogte van circa 3 meter krijgen, op deze manier kan er in totaal circa 7200 m3 zoet water worden geborgen.


Het gedeelte van het bouwvlak dat nu ten noorden van de schuren ligt maar onbebouwd is, wordt daar van de plankaart verwijderd en ten oosten van de schuren toegevoegd. Hierdoor ontstaat ten oosten van de schuren ruimte voor een extra schuur. De minicamping wordt naar het noorden toe uitgebreid zodat de extra standplaatsen gerealiseerd kunnen worden. Ten oosten van de minicamping wordt het waterbassin aangelegd op maaiveld. Onderstaande tekening geeft een overzicht van het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00296BphOL127710-VA01_0008.jpg"
Inrichting terrein in de nieuwe situatie op basis van luchtfoto

2.4 Landschappelijke Inpassing

Eén van de randvoorwaarden van de gemeente is opstellen van een landschapsplan. In dat kader is een landschapsplan opgesteld dat opgenomen is in voorliggend bestemmingsplan.

2.4.1 Huidige situatie

De beplanting binnen het plangebied bestaat momenteel uit een samenvoegsel van diverse soorten beplanting die in de loop der jaren zijn ontstaan. De huidige beplanting heeft het karakter van windsingels, met aan de binnenzijde wintergroene hagen rond de kampeerplaatsen. Het vraagt enige aandacht om hierin keuzes te maken welke beplanting dient te worden gehandhaafd en welke dient te worden verwijderd, om het geheel geschikt te maken voor de toekomst. Van de inheemse beplanting is eventueel een deel van de singelbeplanting te gebruiken in het landschapsplan. Duidelijk is dat de beplanting aan een aantal criteria moet voldoen. Zo dient het ten eerste streekeigen te zijn, kwalitatief geschikt te zijn om in de toekomst gehandhaafd te blijven en het mag geen belemmering zijn voor de toekomstige uitbreiding c.q. planvoornemen op het terrein. In het landschapsplan wordt hier zo mogelijk rekening mee gehouden.

2.4.2 Toekomstige landschappelijke inpassing

Er is vanuit de opdrachtgever een duidelijke visie en wens richting de toekomst. Het betreft hier een uitbreiding aan gebouwen, een uitbreiding van de bestaande minicamping het verplaatsen van de bedrijfswoning en het aanleggen van een waterbassin. Samen met deze ontwikkelingen is een plan opgesteld voor herinrichting van de beplanting op en rondom het terrein. Hierna is de herinrichting met de landschappelijke inpassing weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00296BphOL127710-VA01_0009.jpg"
Inrichting terrein in de nieuwe situatie met diverse plantvakken

Herinrichting terrein

Voor herinrichting van het terrein met landschappelijke inpassing is een plan opgesteld waarbij de verschillende onderdelen met een letter benoemd zijn. De verschillende onderdelen bestaan uit:

  • A. Singelbeplanting opgaand;
  • B. Singelbeplanting struweel;
  • C. Haag beplanting;
  • D. t/m G diverse soorten bomen op het terrein.


Singelbeplanting opgaand (A)

Aan de noord en westzijde komt een strook van een 10.00 meter brede singel met een assortiment aan beplanting, zoals benoemd in de plantlijst, dat is opgenomen in het Landschappelijk inpassingsplan (herinichtingsplan) welke is bijgevoegd als Bijlage 1 en Bijlage 2 en bestaat uit streekeigen soorten. Plantafstand is 1.25 meter tussen de rij en 1.00 meter in de rij driehoekverband individueel mengen. De samenstelling van het assortiment is er op gebaseerd dat er na circa 5 jaar een keer een dunning plaats vindt. In het assortiment is circa 30% boomvormers opgenomen hiervan zal zich circa 10% werkelijk als boom ontwikkelen, het overige deel zal afgezet worden tot struikvorm. Het eindbeeld is een gesloten opgaande groenstrook met bomen met een hoogte van ca. 15 meter.

Singelbeplanting struweel (B)

Aan de oostzijde en tussen de camping en het bedrijfsterrein komt een strook beplanting van verschillende afmetingen. Het assortiment bestaat uit diverse soorten struikvormers met als eindbeeld een gesloten randbeplanting met een hoogte tot circa 10.00 meter. Het assortiment is omschreven in plantlijst in het herinrichtingsplan en bestaat uit streekeigen soorten. Dunning in deze beplanting zal niet plaatsvinden. Er zal een natuurlijke selectie ontstaan van soorten in de loop van de tijd en waarvan de randen jaarlijks gesnoeid zullen worden. Plantafstand is 1.00 meter in de rij en 1.00 meter tussen de rij in driehoekverband individueel mengen.

Haag (C)

Langs de Jonkersweg komt een nieuwe haag ter vervanging van de huidige coniferen haag. Deze haag bestaat uit een dubbele rij met veldesdoorn. Deze is als zodanig benoemd in de plantlijst in het herinrichtingsplan. Plantafstand is 0.35 meter in de rij en 0.35 meter tussen de rij 6 stuks per m1. De haag zal 2 keer per jaar gesnoeid worden, waarbij het uitgangspunt is om de haag tot een hoogte van circa 2.00 meter te laten groeien.


Bomen op het terrein (D t/m G)

Op verschillende plaatsen op het terrein worden bomen aangeplant. Langs de Jonkersweg, rechts van de inrit voor de nieuw te bouwen woning, worden Lindebomen in een strak stramien aangeplant. Deze bomen staan in het gras. Links van de inrit worden 3 essen in de plantstrook aangeplant. Deze bomen geven meer hoogte aan het plantvak en afscherming richting de weg. Op het campingdeel van het terrein komen populieren en knotwilgen te staan in een losse structuur. De populieren zullen zich als beeldbepalende bomen ontwikkelen. De knotwilgen zullen om de 3 tot 5 jaar geknot worden afhankelijk van de groeisnelheid en er worden sfeerbepalende bomen tussen het bassin en de stacaravanplaatsen in geplant.

2.4.3 Conclusie

In het landschapsplan wordt rekening gehouden met de nieuwe positie van bedrijfsmatige gebouwen, zodat deze stedenbouwkundig gezien een verbetering zijn en grotendeels worden weggenomen uit het zicht en daarmee uit het landelijke karakter van de omgeving. Door het bouwvlak te verplaatsen wordt er meer ruimte gecreëerd tussen de minicamping en het agrarisch bedrijf, waardoor een verbetering van het woon- en leefklimaat van de kampeerplaatsen ontstaat.


Omdat op het perceel een agrarisch bedrijf gevestigd is en deze ook als zodoende bestemd is ('Agrarisch' met een bouwvlak en aanduiding 'Glastuinbouw') is sprake van één agrarisch erf. In de nieuwe situatie zal vanuit stedenbouwkundig opzicht nog steeds sprake zijn van één erf waarbij op het perceel een natuurlijke scheiding (inclusief waterberging), welke niet zichtbaar is vanaf de openbare weg, gerealiseerd wordt tussen enerzijds het agrarisch bedrijf en anderzijds de minicamping. Daarnaast wordt de waterberging meegenomen in de landschappelijke inpassing. Door deze natuurlijke scheiding en de grote afstand tussen het agrarisch perceel met minicamping en de naastgelegen percelen met woningen, zal de privacy van deze woningen voldoende gewaarborgd worden. Het perceel is gelegen in het open polder landschap van Schouwen en moet volgens 'Het Landschapsontwikkelingsplan' het zicht op de open polder zo veel mogelijk behouden blijven.


De landschappelijke inpassing zal voornamelijk bestaan uit streekeigen beplanting en zal zoveel als mogelijk opgaan in het landschap.

2.5 Verkeer En Parkeren

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van verkeer en parkeren gekeken naar verschillende beleids- en toetsingskaders, namelijk:

  • CROW (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek). Het CROW is een nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. stichting die zich bezighoudt met kennisvergaring en kennisverspreiding voor mensen, organisaties, partijen en overheden die zich bezighouden met de openbare ruimte.
  • ASVV; de ASVV is een door het CROW uitgebracht boek met aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom. Het bevat aanbevelingen op alle mogelijke terreinen betreffende wegenbinnen de bebouwde kom vanaf planvoorbereiding tot en met onderhoud, zoals dwarsprofielen, parkeervoorzieningen, verkeerdrempels, etc.
  • Publicatie CROW 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (oktober 2012). Deze publicatie geeft tijdig inzicht in de verwachte hoeveelheid gemotoriseerd verkeer en het benodigde aantal parkeerplaatsen zodat deze tijdig kunnen worden meegenomen in het ruimtelijk-ordeningsproces. Op deze wijze kan tevens een zorgvuldige afweging worden gemaakt.
  • IVVP (Integraal verkeers- en vervoersplan 2008): gemeentelijk beleid ten opzichte van verkeers- en vervoersontwikkelingen.
  • Op lokale situaties gerichte verkeersplannen (zoals bijvoorbeeld Verkeersplan Binnenstad Zierikzee).

2.5.1 Parkeren

Door de gemeente Schouwen-Duiveland zijn parkeernormen gesteld waarbij zo veel als mogelijk aansluiting is gezocht bij de parkeernormen zoals die gesteld zijn in de publicaties van het CROW (publicatie 381). Het buitengebied van de gemeente Schouwen-Duiveland is volgens de gebiedstypologie van de CROW ‘niet stedelijk’; de locatie is gelegen in de categorie ‘buitengebied’. Op basis hiervan geldt dat het aantal benodigde parkeerplaatsen voor een camping (kampeerterrein) 1,1 tot 1,3 per standplaats is. Voor recreatieve ontwikkelingen dient echter in afwijking van de CROW getoetst te worden aan de Agenda Toerisme. In dit beleidstuk wordt een parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per standplaats gehanteerd met een bijbehorend aantal vervoersbewegingen van 5,2 per standplaats per etmaal.

In voorliggend planvoornemen is sprake van een toename van 10 standplaatsen waardoor het aantal benodigde parkeerplaatsen voor de uitbreiding 13 bedraagt. Voor de totale minicamping bestaande uit 25 standplaatsen dienen dan in totaal (1.3 x 25) 32,5 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Binnen het planvoornemen zal er per standplaats 1 parkeerplaats worden gerealiseerd en er worden 8 parkeerplaatsen centraal gesitueerd voor bezoekers van de camping, waarmee een totaal van 33 parkeerplaatsen wordt gerealiseerd ten behoeve van de minicamping.

Voor de uitbreiding van de agrarische bebouwing is reeds voldoende parkeergelegenheid aangelegd op het terrein aan de voorzijde van het agrarische bedrijf.

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van voldoende parkeerplaatsen, hierdoor zal het aspect parkeren geen belemmering vormen voor het planvoornemen en de directe omgeving.

2.5.2 Verkeer

Zoals bij 'Parkeren' al werd gesteld dient bij recreatieve ontwikkelingen getoetst te worden aan de Agenda Toerisme. Hierbij wordt een kencijfer van 5,2 vervoersbewegingen per standplaats per etmaal gehanteerd. Met het planvoornemen worden 10 extra standplaatsen gerealiseerd. Dit betekent dat er (10 x 5,2) 52 extra vervoersbewegingen zullen ontstaan door de uitbreiding van de minicamping. Door het uitbreiden van de minicamping zal er sprake zijn van een zeer lichte verkeerstoename. Een dusdanig kleine toevoeging van verkeer op het bestaande wegennet wordt gevormd door normale verkeersintensiteiten behorende bij kleinschalige recreatieve functies. De capaciteit van het bestaande wegennet komt hiermee geenszins onder druk te staan.

De (geringe) uitbreiding van de agrarische bebouwing zal niet direct tot een grote toename van het aantal verkeersbewegingen leiden. Tevens is deze bebouwing reeds mogelijk binnen het bestaande bouwvlak (2 ha.) en daarmee binnen het juridisch-planologisch kader van het geldende bestemmingsplan. De bestaande bedrijfswoning wordt verplaatst. Er is daarmee geen sprake van een extra woning. Dit betekent voor het planvoornemen en de directe omgeving dat er geen belemmeringen op dit gebied zijn.

Uit de reactie op het principeverzoek blijkt dat het Waterschap Scheldestromen de lokale wegbeheerder is, zij zien geen problemen ten aanzien van de eventuele toename van het wegverkeer, de gemeente onderschrijft dit standpunt volledig. Het aspect verkeer geen belemmering vormen voor het planvoornemen en de directe omgeving.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het voor het plangebied relevante nationale, provinciale en regionale beleid weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Schouwen-Duiveland.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze nieuwe structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. De SVIR vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. De SVIR speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:

  • de veranderende behoefte aan wonen en werken;
  • de mobiliteit van personen;
  • economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthouden
  • voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw;
  • de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
  • waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
  • aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet
  • worden vergroot;
  • deregulering.


Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.


De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en transporteurs die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.


Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk heeft daarbij drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden worden behouden.


Naast de hoofddoelen heeft het Rijk een keuze gemaakt om de sturingsfilosofie te wijzigen. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.


Het rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.

Betekenis voor het plangebied

Voorliggend bestemmingsplan betreft een herontwikkelingsplan om ter plaatse van het plangebied het huidige bouwvlak een kwartslag te draaien, de minicamping standplaatsen uit te breiden met 10 standplaatsen, een waterbassin aan te leggen en het verplaatsen van de bedrijfswoning.

Het planvoornemen raakt geen onderwerpen in de SVIR. Het sluit juist aan op een van de nationale hoofddoelen, namelijk: het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke-economische structuur. Door de vormverandering van het bouwvlak en de uitbreiding van de minicamping kan het bedrijf haar bedrijfsactiviteiten in de toekomst uitbreiden en daardoor een bijdrage leveren aan de concurrentiekracht van Nederland.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De SVIR (zie paragraaf 3.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.

Door middel van het Barro worden voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Op een later moment zal het besluit worden aangevuld met andere onderwerpen uit de SVIR.

De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht, dan wel de mogelijkheid aan provincies, om bij provinciale verordening regels te stellen.

Betekenis voor het plangebied

In het Barro worden zowel aan de locatie als aan de ontwikkeling van dit planvoornemen geen regels gesteld. Het ruimtelijke Rijksbeleid verzet zich niet tegen de vormverandering van het bouwvlak, de uitbreiding van de minicamping met 10 standplaatsen, het plaatsen van een waterbassin en de verplaatsing van de bedrijfswoning.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsplan Zeeland 2018

Op 21 september 2018 heeft het college van Gedeputeerde Staten het Omgevingsplan Zeeland 2018 vastgesteld. Het Omgevingsplan Zeeland 2018 bevat de hoofdlijnen uit alle provinciale beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving. Het gaat over economie, ruimte, mobiliteit, natuur, cultuur, water en milieu. Ten opzichte van het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 is voor het overgrote deel geen nieuw beleid gevormd. In het Omgevingsplan is de onderscheid gemaakt in de taakverdeling tussen Rijk, provincie, waterschap en gemeenten. In de verdeling, gebaseerd op de beginselen van de Wet ruimtelijke ordening en het meest recente Rijksbeleid, beperkt de provincie zich tot de kerntaken. De Provincie schept de kaders, gemeenten maken met elkaar afspraken over hoe deze kaders regionaal kunnen worden ingevuld.

Voor een krachtig Zeeland zijn economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig. De Provincie Zeeland draagt daar als regionaal bestuur met eigen taken en verantwoordelijkheden actief aan bij. De Provincie zet in op een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied. In het Omgevingsplan 2012-2018 beschrijft de Provincie wat zij de komende jaren zal doen om Zeeland op deze punten vooruit te helpen. De provincie wil de kernkwaliteiten van Zeeland verder benutten, (h)erkennen en versterken. Het karakter van verschillende delen van Zeeland, met sterke, beeldbepalende economische sectoren en eigenheid van de omgeving, is daarvoor de basis.

In het Omgevingsplan komt naar voren dat Zeeland als 'Land in Zee' een onderscheidende karakteristiek heeft binnen Nederland. Zeeland is door de schaal, lage bevolkingsdichtheid en (eilanden)structuur in geografisch en bestuurlijk opzicht anders dan andere gebieden. De bijzondere positie en potentie van Zeeland, kenmerken en onderscheiden de landelijke karakteristiek, geven een sterk concurrerend en aantrekkelijk vestigingsklimaat op het gebied van wonen, bedrijvigheid en recreatie. Voor een blijvend krachtig Zeeland zijn in de toekomst economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig. Dit is uitgewerkt in drie hoofddoelstellingen van beleid:

De kern van het omgevingsplan wordt gevormd door vier integrale strategische toekomstgerichte opgaven die nationaal en provinciaal centraal staan:

  • Duurzame en concurrerende economie;
  • Klimaatbestendige en -neutrale samenleving;
  • Waardevolle leefomgeving;
  • Toekomstbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfomgeving.

De vier integrale opgaven zijn allesomvattend voor de toekomst van Zeeland. Het voordeel van een integrale beschrijving is dat de samenhang tussen de diverse sectorale beleidsthema’s wordt versterkt. De ontwikkelingen binnen dit bestemmingsplan passen binnen de opgave 'Duurzame en concurrerende economie'.

Hierbij is een wereldwijde en belangrijke maatschappelijke opgave de verduurzaming van wonen, recreatie en bedrijvigheid. Daarbij wordt de vraag gesteld hoe de Zeeuwse (energie)productie, consumptie én levenswijze toekomstbestendig gemaakt kan worden zodat people, planet én profit in waarde toenemen. Dat is een grote uitdaging; voor Zeeuwse burgers, Zeeuwse bedrijven én Zeeuwse overheden.

Binnen deze opgave wordt onderscheid gemaakt in verschillende thema's. Voor de ontwikkelingen binnen dit bestemmingsplan is het thema 'Vrijetijdseconomie' van toepassing.


Dit thema is weer onderverdeeld in gebieden waarbij per gebied een gebiedsgerichte aanpak wordt gehanteerd. Op basis van 'kaart 2 Vrijetijdseconomie' van het Omgevingsplan Zeeland 2018, is te herleiden dat het plangebied is gelegen in de 'Overig Zeeland'.

Overig Zeeland

Het uitgangspunt voor 'Overig Zeeland' is dat voor bestaande bedrijven de nadruk ligt op kwaliteitsverbetering en productinnovatie. Ook hier worden beperkte uitbreidingsmogelijkheden geboden om deze verbeteringsslag te financieren. De verblijfsrecreatie buiten de kustzone vraagt in de toekomst een kwaliteitsverbetering en productinnovatie en -differentiatie. Voor bestaande recreatiebedrijven ligt de focus op kwaliteitsverbetering, productinnovatie en -differentiatie. Uitbreiding in eenheden en/of oppervlakte van de bestaande verblijfrecreatiebedrijven binnen en buiten het bestaand stedelijk gebied is mogelijk indien deze voldoet aan het ‘Ontwikkelkader’ van de kustvisie.

Kleinschalig Kamperen

Voor kleinschalig kamperen zijn er specifieke randvoorwaarden op het algemeen kampeer beleid:

  • maximaal 25 eenheden of standplaatsen per minicamping;
  • maximaal 20 procent van de standplaatsen op een minicamping mag worden gebruikt voor permanente eenheden, met een maximum aantal van vijf;
  • bij het realiseren van nieuwe permanente voorzieningen dient er sprake te zijn van een volwaardige landschappelijke inpassing.

Door deze randvoorwaarden te stellen wil de provincie Zeeland het kleinschalige en unieke karakter van deze vorm van recreatie behouden en wordt ze waar mogelijk versterkt.

Landschappelijke inpassing

Voor nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied geldt dat zij aansluiten bij het bestaande karakter van het landschap. Als algemeen uitgangspunt geldt daarom dat een nieuwe ontwikkeling zodanig in het landschap moet worden ingebed dat het, als een logisch onderdeel, deel uitmaakt van het landschap. Hiervoor wordt uitgegaan van een 10 meter brede afschermende groengordel. Wanneer alternatieve maatregelen worden getroffen dient uit de ruimtelijke onderbouwing te blijken dat de maatregelen die worden getroffen qua investering gelijkwaardig zijn aan het realiseren van een 10 meter brede afschermende groengordel. Maatwerk behoort hierdoor tot de mogelijkheden. Afspraken over de realisatie van de landschappelijke inpassing worden door middel van een overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer vastgelegd.

Betekenis voor het plangebied

Ten aanzien van de vormverandering van het bouwvlak wordt niet specifiek ingegaan in het omgevingsplan, maar er is beschreven dat er ruimte is voor nieuwvestiging indien het aantal bouwvlakken niet toeneemt. Wel wordt er ingegaan op nieuwe economische dragers in het landelijk gebied. Zij zorgen namelijk voor een bijdrage aan behoud van de vitaliteit van het landelijk gebied. Om verstening van het buitengebied tegen te gaan mag het aantal bouwvlakken niet toenemen. In voorliggende situatie is dit niet aan de orde, omdat het een vormverandering van het bestaande bouwvlak betreft. Het noordelijke deel wordt gesaneerd en komt er aan de oostkant bij. Over de aanleg van waterbassins en verplaatsingen van bedrijfswoningen wordt in het omgevingsplan niets beschreven.

Het planvoornemen voor wat betreft de uitbreiding van de minicamping past prima binnen het omgevingsplan Zeeland 2018 omdat er binnen het omgevingsplan ruimte is voor de ontwikkeling en uitbreiding van minicampings. Het planvoornemen voldoet aan alle specifieke randvoorwaarden die gesteld worden voor kleinschalig kamperen. Het planvoornemen voorziet in 10 extra standplaatsen waardoor een maximum van 25 standplaatsen ontstaat en daarvan mogen er maximaal 5 permanent zijn. Tevens voortziet het planvoornemen in een landschappelijke inpassing, welke middels een voorwaardelijke verplichting geborgd wordt.

3.3.2 Omgevingsverordening Zeeland 2018

Op 21 september 2018 hebben de Provinciale Staten van de provincie Zeeland, gelijktijdig met het Omgevingsplan Zeeland 2018, de Omgevingsverordening Zeeland 2018 vastgesteld.


In de omgevingsverordening van de provincie Zeeland zijn regels opgenomen ten aanzien van de fysieke leefomgeving van de provincie Zeeland. Hierbij zijn de uitgangspunten opgenomen die zijn vastgelegd in de provinciale omgevingsvisie. Aan deze regels dienen bestemmingsplannen te voldoen.


Bij de vaststelling van het Omgevingsplan is besloten dat slechts een select aantal provinciale belangen (onderdelen uit het Omgevingsplan) worden geregeld in de verordening. Het betreft een aantal concreet geformuleerde provinciale beleidsdoelen waarvoor, met het oog op het gewicht dat vanuit het provinciaal belang daaraan wordt toegekend en met het oog op een goede ruimtelijke ordening, regeling bij verordening noodzakelijk wordt geacht (en niet de inzet van lichtere instrumenten). Tevens wordt beoogd ten aanzien van de in de verordening geregelde onderwerpen een bepaalde mate van rechtszekerheid te bieden. Bij het 'vertalen' van de beleidsdoelen uit het Omgevingsplan in de verordening is getracht zoveel mogelijk 'beleidsneutraal' te werken; in de verordening staan derhalve geen onderwerpen die niet ook in het Omgevingsplan staan.

Ten aanzien van recreatie is in de omgevingsverordening Zeeland 2018 onder artikel 2.5 verblijfsrecreatie het onderstaande opgenomen.

Artikel 2.14 Kleinschalig kamperen

  1. 1. In een bestemmingsplan waarin kleinschalige kampeerterreinen worden toegelaten of waarin voor deze terreinen regels worden gegeven worden zodanige regels gesteld dat op deze terreinen ten hoogste 25 kampeermiddelen zijn toegelaten, waarvan 20% met een maximum van 5 kampeermiddelen permanent zijn toegestaan.
  2. 2. In afwijking van het eerste lid mag de op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening bestaande situatie positief worden bestemd.

Betekenis voor het plangebied

De uitbreiding van de minicamping past binnen de regels die zijn gesteld in artikel 2.14 van de Omgevingsverorderning Zeeland 2018. Er zal geen sprake zijn van permanente bewoning ten behoeve van de minicamping aangezien dit wordt aangemerkt als strijdig gebruik. Daarnaast zal de minicamping door de eigenaar van het agrarisch bedrijf en tevens bewoner van de bedrijfswoning duurzaam beheerd worden, waarbij het terrein en de landschappelijke inpassing periodiek zal worden onderhouden. Binnen het planvoornemen zullen in totaal maximaal 25 standplaatsen worden gerealiseerd waarvan 5 permanent zijn toegestaan. Ten aanzien van de vormverandering van het bouwvlak, het waterbassin en de verplaatsing van de bedrijfswoning geldt hetzelfde als in het omgevingsplan.

3.4 Regionaal Beleid

3.4.1 Waterbeheerplan 2016-2021

Het Waterschap Scheldestromen heeft op 19 november 2015 tijdens de algemene vergadering het Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld. In het Waterbeheerplan laat het Waterschap haar hoofdlijnen zien van het beleid ten aanzien van watersystemen en afvalwaterketen. Wettelijk vastgestelde taken zoals het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het doelmatig zuiveren van afvalwater zijn hierin verwerkt. Daarnaast heeft het Waterschap de taak om het watersysteem en de afvalwaterketen toekomstbestendig te maken zodat zij gevolgen van klimaatverandering kunnen opvangen.

De visie van het waterbeheerplan is: "doelmatig beheer van watersystemen en afvalwaterketen. Deze zijn robuust en toekomstbestendig ingericht." Het watersysteem en de afvalwaterketen in het beheergebied zijn in 2027 op orde, ook voor de klimaatomstandigheden die worden verwacht. Hiervoor zijn binnen het Waterbeheerplan verschillende doelen gesteld:

  • Watersystemen zijn zo ontworpen dat ernstige en langdurige wateroverlast zoveel mogelijk wordt voorkomen: oppervlaktewater treedt niet vaak buiten zijn oevers;
  • De gehanteerde waterpeilen zijn afgestemd op het grondgebruik oftewel de functies landbouw, natuur en wonen: goed waterpeil onder normale omstandigheden;
  • Zorgen voor waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: gezond oppervlaktewater;
  • Faciliteren van een verantwoord gebruik van het beschikbare zoetwater.

Ten aanzien van de afvalwaterketen is dit vertaald naar het volgende doel:

  • In de afvalwaterketen van de toekomst wordt afvalwater op een duurzame en efficiënte manier ingezameld en gezuiverd, zodat het geen bedreiging vormt voor volksgezondheid en omgevingskwaliteit.

Tijdens het beheer en onderhoud richt het Waterschap zich op het in stand houden van het waterlopenstelsel voor berging, doorvoer en afvoer van overtollig water.

Betekenis voor het plangebied

Binnen het Waterbeheerplan wordt geen specifieke aandacht besteed aan de realisatie van waterbassins. Ondanks dat, sluit de realisatie van een waterbassin wel aan op de doelen van het Waterbeheerplan. Een waterbassin past namelijk binnen de veranderde klimaatomstandigheden, waarbij drogere zomers voor een moeilijkere oogst zorgt. Met het waterbassin kan er in de winter water uit de sloot gepompt worden in het waterbassin, zodat er in de zomer, in tijden van droogte, voldoende irrigatiewater is en niets meer uit de Krammer gepompt hoeft te worden. Tevens wordt het hemelwater geloosd op het aanwezige oppervlaktewater in het plangebied (sloot + nieuw aan te leggen waterberging). Het hemelwater dat op verharde oppervlakten komt infiltreert op natuurlijke wijze in de bodem.

3.4.2 De Keur Watersysteem Waterschap Scheldestromen

De Keur Watersysteem Waterschap Scheldestromen is op 6 december 2012 vastgesteld. De Keur Watersysteem geeft aan wanneer men een vergunning moet aanvragen of niet ten aanzien van het watersysteem of waterkeringen. Het kan ook zijn dat een melding volstaat.


Binnen het planvoornemen wordt een waterbassin gerealiseerd welke gebruikt zal worden voor de irrigatie van de bloementeelt in de zomer. Hiervoor zijn onderstaande artikelen uit de Keur Watersysteem relevant:


Artikel 4.6 Watervergunning af- en aanvoeren

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 4.8 Watervergunning lozen en onttrekken

  1. 1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:
    1. a. water te lozen in een oppervlaktewaterlichaam, indien de hoeveelheid te lozen water meer kan bedragen dan 15 m3 per etmaal danwel 1 m³ per uur;
    2. b. water te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam, indien de hoeveelheid te onttrekken water meer kan bedragen dan 15 m³ per etmaal.
  2. 2. Het verbod als bedoeld in het eerste lid onder a. geldt niet voor het lozen van bronneringswater mits de te lozen hoeveelheid maximaal 100 m³ per uur bedraagt en niet langer dan een periode van 6 maanden wordt geloosd.
  3. 3. Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor het lozen en onttrekken van water ten behoeve van brandbestrijding in calamiteuze situaties.

Betekenis voor het plangebied

Er dient een vergunning aangevraagd te worden voor het onttrekken van water uit de sloot ten behoeve van het waterbassin. Mogelijk heeft de initiatiefnemer al een vergunning, aangezien er op dit moment al water uit de Krammer wordt gepompt in plaats van de nabij gelegen sloot.

Het planvoornemen is aan het Waterschap Scheldestromen voorgelegd. Zij hebben hier niets over een vergunning vermeldt. Het Waterschap heeft wel aangegeven dat er compensatieberging ten aanzien van het te realiseren waterbassin dient plaats te vinden. Daarnaast dient er binnen het planvoornemen rekening gehouden te worden met afvalwaterbehandeling. Op beide onderdelen wordt verder ingegaan in paragraaf 4.11.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Strategische visie 'Tij van de Toekomst 2011-2040' (2011)

De gemeenteraad heeft op 3 oktober 2011 de Strategische Visie 'Tij van de Toekomst' vastgesteld. In de visie is opgenomen hoe de gemeente Schouwen-Duiveland er in 2040 uit zou moeten zien. In de strategische visie staat de volgende ambitie centraal: 'In 2040 kent vakantie-eiland Schouwen-Duiveland een toonaangevende watereconomie die de duurzame verbinding vormt tussen wonen, werken, zorgen en genieten'. In de visie zijn de drie strategische doelen 'werken', 'wonen' en 'verblijven' uitgewerkt. Hierna zijn de strategische doelen met bijbehorende ambities voor 2040 beschreven.

Werken

  • De economie van Schouwen-Duiveland is sterk watergerelateerd;
  • Landbouw en aquacultuur zijn geïnnoveerd en verweven met andere functies;
  • Kleinschalige bedrijvigheid floreert, optimaal gestimuleerd en gefaciliteerd;
  • Vraag en aanbod van de arbeidsmarkt zijn in balans;
  • Schouwen-Duiveland is krachtig gepositioneerd als toonaangevend in water en veelzijdig vakantie-eiland.

Wonen

  • De gemeente heeft een kwalitatief goed en realistisch voorzieningenniveau;
  • In de gemeente wordt prettig en naar behoefte gewoond;
  • De leefbaarheid en sociale samenhang in de kernen is groot, inwoners zijn actief en betrokken;
  • Er is een goed en betaalbaar aanbod van zorg en welzijn dat vraaggestuurd tot stand komt.

Verblijven

  • De bijzondere kwaliteiten (water, natuur, cultuur) maken Schouwen-Duiveland tot een aantrekkelijk vakantie-eiland;
  • Het eiland Schouwen-Duiveland heeft een krachtig en duidelijk herkenbare toeristische hoofdstructuur. We benutten de daaraan verbonden potenties;
  • De kwaliteit en diversiteit van de toeristische sector is groot. We maken gebruik van de unieke mogelijkheden die het water biedt;
  • Schouwen-Duiveland is een aantrekkelijk vakantie-eiland door de bloeiende watersport en de vele watergerelateerde activiteiten en evenementen.
afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00296BphOL127710-VA01_0010.png"
De toeristische hoofdstructuur van Schouwen Duiveland, zwart omcirkelt het plangebied

Het plangebied ligt in de zone van 'Agrarisch landschap' en 'Actieve watersport' en grenst aan de zone verblijfsrecreatie.

Enkele relevante keuzen ten aanzien van 'verblijven' binnen de strategische visie:

  • De keuze is gemaakt om zorgvuldig met uitbreiding en nieuwvestiging van activiteiten in het landschap om te gaan;
  • Nieuwe ontwikkelingen worden met zorg voor het landschap ontworpen;
  • We zetten in op een hoge ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied;
  • We ondersteunen initiatieven die een bijdrage leveren aan de verlenging van het seizoen.

Betekenis voor het plangebied

Met voorliggend planvoornemen word de situering van het bestaande bouwvlak gewijzigd en wordt het aantal standplaatsen op de minicamping uitgebreid met 10 standplaatsen. Daarnaast wordt er een waterbassin aangelegd voor de irrigatie van het land. Door de vormverandering van het bouwvlak en de verplaatsing van de bedrijfswoning wordt de bedrijfsvoering geoptimaliseerd en ontstaan er kansen om de bedrijfsvoering verder te innoveren. Door het realiseren van 5 permanente standplaatsen op de minicamping wordt bijgedragen aan de keuze van de strategische visie om het seizoen te verlengen. Door deze permanente standplaatsen kunnen mensen het hele jaar door op deze camping staan. Daarnaast wordt het gehele perceel landschappelijk ingepast met zorg voor het landschap. Met de landschappelijke inpassing wordt de ruimtelijke kwaliteit van het gebied gewaarborgd. De ontwikkelingen dragen verder niet direct bij aan de doelen van de strategische visie, maar vormen eveneens geen belemmering voor de strategische doelen.

3.5.2 Landschappelijk raamwerk 'Buitengebied in beweging' (2007)

Het landschappelijk raamwerk “Buitengebied in beweging” is vastgesteld op 27 september 2007. Het doel van dit raamwerk is om de ruimtelijke kwaliteit te versterken en tegelijkertijd ruimte te bieden voor economische impulsen. Gestuurd wordt op beweging en dynamiek in het buitengebied, gericht op het ontwikkelen van de ruimtelijke kwaliteit en de economische vitaliteit.

Het bestaande landschap is een belangrijk vertrekpunt bij het bepalen van de ontwikkelruimte voor het buitengebied. Om optimaal recht te doen aan dit uitgangspunt is het Landschappelijk Raamwerk als zelfstandig toetsingskader opgesteld. Het doel van het landschappelijk raamwerk is het vastleggen van het specifieke karakter van het landschap en van de landschappelijke ontwikkelruimte. Daarbij is uitsluitend gekeken naar de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het landschap ("met oogkleppen op"), zonder daarbij te letten op de aard van mogelijke ontwikkelingen (zoals de uitbreiding van een agrarisch bedrijf of vestiging van een nieuw landgoed).

In het Landschappelijk Raamwerk wordt geconcludeerd dat het landschap van Schouwen-Duiveland karakteristiek is en in het algemeen hoog wordt gewaardeerd. Daarnaast wordt geconcludeerd dat het landschap een "robuust" karakter heeft. Daarmee wordt bedoeld dat het de nodige ruimtelijke ontwikkelingen kan opvangen, zonder dat de algemene kenmerken van het gebied (de omgevingskwaliteiten) daardoor onevenredig worden aangetast. Met behoud van het karakter op hoofdlijnen biedt het landschap de nodige ontwikkelruimte voor de gebruiksfuncties van het buitengebied. In het Landschappelijk Raamwerk worden de Schouwen-Duivelandse omgevingskwaliteiten op gemeentelijk niveau benoemd. Op basis van deze omgevingskwaliteiten wordt voorts de landschappelijke ontwikkelruimte bepaald.

Kleinschalig kamperen

Ten aanzien van Bestaande en nieuwe minicampings zijn de volgende voorwaarden opgenomen:

  • maximaal 15 niet-permanente standplaatsen, uitsluitend in het zomerseizoen;
  • toegestaan op percelen met een woning (bestaande en in gebruik zijnde woning, voor bewoning bestemd, die bewoond wordt door de exploitant van de minicamping);
  • de minicamping dient gesitueerd te zijn op of in aansluiting op het bestaande bouwvlak;
  • in het buitengebied zijn maximaal 150 minicampings toegestaan waarvan 70 in het gebied ten noorden van de Delingsdijk en 80 in het gebied ten zuiden van de Delingsdijk1);
  • er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing bestaande uit een strook van 5 meter opgaande, voornamelijk gebiedseigen beplanting;
  • in de winterperiode mogen geen kampeermiddelen buiten blijven staan (geen winterstalling met uitzondering van diegene die bestaande rechten hiertoe hebben);
  • er mogen geen extra beperkingen ontstaan voor omliggende agrarische bedrijven;
  • er moet voldoende parkeerruimte zijn op eigen terrein;
  • situering van de kampeermiddelen dient op minimaal 50 meter afstand van bestaande woningen van derden;
  • rekening moet worden gehouden met de Keur van het waterschap Zeeuwse Eilanden;
  • sanitair moet op de juiste wijze aangesloten worden op de riolering of IBA-voorziening waarvoor ontheffing van het waterschap nodig is. Aansluiting, indien mogelijk, op de drukriolering brengt kosten met zich mee;
  • rekening moet worden gehouden met de zonering vanwege het wegverkeerslawaai en milieuzonering van bedrijven;
  • voldaan moet worden aan de regelgeving ten aanzien van natuur (Flora- en Faunawet, Natuurbeschermingswet);
  • het sanitairgebouw behorende bij de minicamping dienen te worden opgericht op of in aansluiting op het bouwvlak dan wel bij de standplaatsen mits landschappelijk goed ingepast;

Privé-sanitair is toegestaan onder voorwaarden:

  • maximaal een unit per standplaats, clustering toegestaan op het snijpunt van meerdere
  • niet-permanente standplaatsen;
    1. 1. maximaal oppervlakte van 6 m² en maximale hoogte van 3,5 meter;
    2. 2. een unit voor privé-sanitair moet door middel van een landschappelijke inpassing zoveel mogelijk aan het zicht worden onttrokken;
    3. 3. Landschappelijk inpassen van het privé-sanitair bestaat uit minimaal 10 meter voornamelijk streekeigen opgaande beplanting rondom; Er geldt dus een zwaardere eis ten aanzien van de landschappelijke inpassing indien privé-sanitair geplaatst wordt;
    4. 4. met nieuwe minicampings zal een overeenkomst worden gesloten over de instandhouding en het beheer van de landschappelijke inpassing en de inrichting van de minicamping.

Voor het realiseren van een sanitair gebouw of privé-sanitair is een bouwvergunning nodig; in dat kader is voorts een bodemonderzoek verplicht.

Uitbreiding minicampings

In de Kadernota Kamperen wordt overeenkomstig het Omgevingsplan onder voorwaarden uitbreiding van minicampings tot maximaal 25 niet-permanente standplaatsen mogelijk gemaakt. Daarbij worden dezelfde voorwaarden gehanteerd als voor de vestiging van nieuwe minicampings met 15 eenheden. Aanvullend gelden de volgende voorwaarden:

  • voorzieningen voor de riolering (afhankelijk van de afvoercapaciteit) zoals een grotere pompput, vervangen persleiding of de aanleg van een buffer moeten op eigen terrein worden gerealiseerd;
  • van de voorwaarde dat de situering van de kampeermiddelen op 50 meter van bestaande woningen van derden dient plaats te vinden kan worden afgeweken indien bij de bestaande minicamping hier ook al van wordt afgeweken en de geluidsbelasting op de dichtstbijzijnde woning van derden door de uitbreiding niet toeneemt;
  • de afstand tot de bestaande woningen mag in die situatie door de uitbreiding in ieder geval niet worden verkleind.
  • er dient verevend te worden;
    1. 1. de vereveningsbijdrage is € 800,- per extra standplaats;
    2. 2. als sprake is van een gezamenlijke investering dan is de bijdrage € 500,- per extra standplaats.

Voorzieningen voor mest- en wateropslag en bassins aquacultuur

In de bestemmingsregeling zijn voor het agrarisch gebied mogelijkheden opgenomen om – onder voorwaarden – buiten agrarische bouwvlakken of bouwstedes voorzieningen voor mest- of wateropslag toe te kunnen staan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in mest- en wateropslagruimten (gedefinieerd als bouwwerken) en mest- en waterbassins (geen bouwwerken zijnde). Voor beide categorieën zijn ontheffingsbepalingen in de regels opgenomen, van respectievelijk de bouw- en de gebruiksregels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00296BphOL127710-VA01_0011.png"
Bouwhoogte op het bouwvlak

Ontheffing voor wateropslagruimten

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3.2 voor het bouwen van een wateropslagruimte als zelfstandig bouwwerk, buiten een bouwvlak of bouwstede, met in achtneming van het volgende:

  1. a. wateropslagruimten worden aansluitend aan een bouwvlak of de bouwstede gerealiseerd;
  2. b. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 2 meter
  3. c. ontheffing wordt niet verleend:
    1. 1. binnen een afstand van 100 meter van gronden met de bestemming Natuur, of gronden met de bestemming Water en de aanduiding 'deltawater';
    2. 2. ter plaatse van de aanduiding 'natuurwaarden';
    3. 3. ter plaatse van de aanduiding 'randzone';
  4. d. voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
  5. e. ontheffing wordt niet verleend indien op de bij het agrarisch bedrijf behorende bouwstede of bouwvlak voldoende ruimte aanwezig is om de wateropslagruimte te realiseren;
  6. f. ontheffing wordt slechts verleend ten behoeve van een reëel of volwaardig agrarisch bedrijf; alvorens de ontheffing te verlenen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige;
  7. g. ontheffing is noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering; alvorens de ontheffing te verlenen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige;
  8. h. ontheffing leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer; indien het verhard oppervlak toeneemt of kan toenemen met 1.000 m² of meer, vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder alvorens de ontheffing te verlenen;
  9. i. ontheffing leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  10. j. ontheffing wordt slechts verleend als een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing.

Betekenis voor het plangebied

Met voorliggend planvoornemen vindt er een vormverandering van het bouwvlak plaats en worden de standplaatsen op de minicamping uitgebreid tot maximaal 25 standplaatsen, de huidige bedrijfswoning verplaatst en een waterbassin aangelegd. De minicamping en het waterbassin dienen beide landschappelijk ingepast te worden, hiervoor is aandacht besteed in par 2.4 Landschappelijke inpassing. Verder sluit het planvoornemen aan op de voorwaarden die gesteld worden in het landschappelijk raamwerk.

3.5.3 De Nota Kamperen

De Nota Kamperen is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland vastgesteld in de vergadering van 15 mei 2013. Daarna is deze ook vastgesteld door de raad op 27 juni 2013.

Besluit omgevingsrecht

Tegelijk met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is op 1 oktober 2010 het Besluit omgevingsrecht van kracht geworden. In het Besluit omgevingsrecht is een verruimde regeling voor bouwvergunningvrij bouwen op kampeerterreinen opgenomen. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a Wabo, is het verboden zonder vergunning een project uit te voeren, voor zover dat bestaat uit het bouwen van een bouwwerk. Een omgevingsvergunning is conform het Besluit omgevingsrecht niet vereist voor een op de grond staand bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf, mits niet hoger dan 5 meter en niet groter dan 70 m² en mits passend binnen het vigerende bestemmingsplan.

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied'.

Bestemmingsplan Buitengebied

In het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied”, dat circa 70% van het grondgebied van Schouwen-Duiveland beslaat, zijn de meeste kleinschalige kampeerterreinen planologisch verankerd. Exploitanten van kleinschalige kampeerterreinen hebben de mogelijkheid om hun terrein, onder voorwaarden, uit te breiden van 15 naar maximaal 25 standplaatsen, met een maximum van 20% permanente standplaatsen.

Een kleinschalig kampeerterrein is als volgt gedefinieerd: Een kampeerterrein bij een (voormalig) agrarisch bedrijf met verblijfsrecreatie als neventak, waarbij minder intensief op het terrein wordt gerecreëerd en maximaal 25 standplaatsen geëxploiteerd mogen worden.

Voorwaarden (planologische procedure) permanente standplaatsen kleinschalig kampeerterrein

De volgende voorwaarden gelden in ieder geval bij realisatie van permanente standplaatsen op kleinschalige kampeerterreinen:

  • Maximaal 20% van de standplaatsen kan als permanente standplaats worden gebruikt.
  • Op de permanente standplaatsen mogen slechts stacaravans worden geplaatst en geen kampeerhuisjes.
  • De permanente standplaatsen mogen, in tegenstelling tot de niet-permanente standplaatsen, jaarrond geëxploiteerd worden.
  • Adequate landschappelijke inpassing met een breedte van 10 meter voornamelijk streekeigen beplanting of aarden wal van 2 meter hoog met een 5 meter brede groenstrook.
  • Een permanente standplaats heeft een netto oppervlakte van minimaal 150 vierkante meter.
  • Voldoende parkeerruimte op eigen terrein (per standplaats 1,2 parkeerplaatsen).
  • Bij een verzoek om uitbreiding van het aantal standplaatsen van 15 naar maximaal 25 geldt dat deze uitbreiding feitelijk uitgevoerd moet zijn, voordat de (extra) permanente standplaatsen in exploitatie genomen worden.

Betekenis voor het planvoornemen

Binnen het planvoornemen worden 10 extra standplaatsen gerealiseerd op de minicamping, waardoor er maximaal 25 standplaatsen ontstaan. 5 standplaatsen zullen omgezet worden naar permanente standplaatsen, waardoor voldaan wordt aan de 20% regel. Binnen het planvoornemen worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd en wordt er rekening gehouden met 1,2 parkeerplaatsen per standplaats. Hierop is eerder in gegaan in paragraaf 2.5.

3.5.4 Omgevingsvisie Landelijk gebied Schouwen-Duiveland (ontwerp)

Op 28 november 2018 is een ontwerp van de omgevingsvisie Landelijk gebied Schouwen-Duiveland ter inzage gelegd. De omgevingsvisie is de opvolger van het Landschappelijk raamwerk 'Buitengebied in beweging' uit 2007. De omgevingsvisie is enerzijds opgesteld omdat de gemeente over actueel beleid wilt beschikken om in te spelen op initiatieven uit de samenleving, om initiatieven aan te zwengelen en voor de eigen werkzaamheden en anderzijds door de komst van de Omgevingswet. De omgevingsvisie, een van de onderdelen van de Omgevingswet, is een nieuwe planvorm die de oude planvorm, de structuurvisie, gaat vervangen. De Omgevingswet is nog niet van kracht. Deze visie is opgesteld ‘in de geest van de Omgevingswet’, maar zal formeel als een structuurvisie conform de Wro worden vastgesteld.”

De omgevingsvisie landelijk gebied is de handleiding voor concrete initiatieven in het landelijk gebied van Schouwen-Duiveland. De gemeente heeft samen met actieve partijen, inwoners en ondernemers bedacht wat ze belangrijk vinden. Dit is vervolgens vertaald in gebiedsdoelen en zijn er voorstellen hoe de verschillende partijen dat met elkaar willen bereiken. De hoofddoelstelling van de omgevingsvisie luidt: 'Versterk het goud, versnel de vernieuwing.'

Deze hoofdoelstelling is uitgewerkt in 9 thema's welke de basis vormen van het beleid voor het landelijk gebied. De 9 thema's bestaan uit:

    1. 1. Vitaal landelijk gebied
    2. 2. Behouden en uitbouwen van ons goud
    3. 3. De grote veranderingen - klimaatadaptie
    4. 4. De grote veranderingen - energietransitie
    5. 5. Versnel de vernieuwing
    6. 6. De rand van het eiland en de grote wateren
    7. 7. De overheid in het landelijk gebied
    8. 8. Gezondheid in het landelijk gebied
    9. 9. Biodiversiteit in het landelijk gebied

Het plangebied waar de visie voor het landelijk gebied over gaat is het deel van het eiland ten oosten van de lijn Recreatieverdeelweg-Kraaijensteijnweg met uitzondering van de daarin gelegen stadjes, dorpen en recreatieterreinen. De visie gaat daarnaast ook over de Grevelingen en de Oosterschelde.

De inzagetermijn van het ontwerp Omgevingsvisie landelijk gebied is verlopen, echter is de visie nog niet vastgesteld en daarmee nog geen geldend beleid. Zodoende heeft enkel toetsing plaatsgevonden aan het geldende beleid waarop in paragraaf 3.5.2 is ingegaan.

Hoofdstuk 4 Milieu En Duurzaamheidskader

4.1 Inleiding

Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk uitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante beleidsterreinen.

4.2 Archeologie En Cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WaMZ) legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. Zo verplicht de WaMZ om bij de vaststelling van een bestemmingsplan of bij afwijking daarvan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van regels in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van omgevingsvergunningen in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Binnen het kader van de Erfgoedwet (juli 2016), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, is men verplicht bij ontwikkelingen voorafgaand archeologisch onderzoek uit te voeren.

Het gemeentelijk archeologiebeleid is vastgelegd in de ‘Beleidsplan Archeologie’ (2008), alsmede de daarbij behorende archeologische beleidskaart. Met dit beleidsplan en bijbehorende kaart heeft de gemeente een instrument in handen op basis waarvan zij op een verantwoorde manier met haar archeologische waarden kan omgaan. De gemeente kan daarmee, indien wenselijk, gemotiveerd van de landelijke en provinciale richtlijnen afwijken en een eigen visie op het archeologisch landschap ontwikkelen.

In het gemeentelijke Beleidsplan Archeologie is voor het gehele eiland vastgelegd welke archeologische verwachtingswaarden er zijn. Hieraan zijn beleidsadviezen gekoppeld die als basis dienen voor de voorwaarden bij op te stellen bestemmingsplannen. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypen, van archeologische monumenten tot gebieden waar geen enkele archeologische verwachtingswaarde is. Voor ieder gebiedstype gelden eigen uitgangspunten, randvoorwaarden en drempelwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00296BphOL127710-VA01_0012.png"
Uitsnede archeologische beleidskaart Schouwen-Duiveland, het plangebied is rood omcirkelt


In het plangebied komt het volgende gebiedstype voor:

  • Archeologisch onderzoeksgebied B;

Voor “Archeologisch onderzoeksgebied B” geldt dat indien de bodemingrepen van de bouwwerkzaamheden dieper reiken dan 0,5 meter onder het maaiveld; en het grondoppervlak van het gebied waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft groter is dan 5000 vierkante meter dient er archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Betekenis voor het plangebied

Het plangebied ligt dus in een gebied dat voorkomt op de beleidskaart, namelijk het onderzoeksgebied B (Waarde - Archeologie 7). Voor gronden die liggen in onderzoeksgebied B betekent dit dat indien de oppervlakte meer dan 5000 m² bedraagt én graafwerkzaamheden dieper gaan dan 50 centimeter een archeologisch onderzoek nodig is.

Met het planvoornemen is alleen sprake van een vormverandering van het bouwvlak, waardoor de oppervlakte niet toeneemt, het gaat hierbij om een gebied van ongeveer 20.000 m2. Bij de realisatie van het waterbassin (met een oppervlak van maximaal 3000 m²). en de verplaatsing van de bedrijfswoning (circa 500 m²) zullen wel bodemingrepen plaatsvinden. Bij de uitbreiding van de minicamping zullen geen bodemingrepen plaats vinden. De totale bodemverstorende ingrepen zullen daarmee onder de 5000 m² blijven, Het aspect archeologie vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.

Tevens blijft de dubbelbesteming 'Waarde - Archeologie 7' gehandhaafd, zodat het aspect archeologie gewaarborgd blijft.

4.2.2 Cultuurhistorie

Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. In aansluiting op de vaststelling van de Wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in mei 2011 zijn op 17 juni 2011 het Bro, het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg aangepast.

Door een wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. Het Bro bevat eisen waaraan de voorbereiding van een bestemmingsplan moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd van de manier waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.

Als uitwerking van het aspect cultuurhistorie heeft de gemeente Schouwen-Duiveland op 25 oktober 2012 de nota 'Integraal erfgoedbeleid 2012-2018: De schatkamer van Schouwen-Duiveland' vastgesteld. Het adagium dat het erfgoedbeleid kenmerkt is ‘behouden, beleven, benutten’. In de nota wordt aangehaald dat, in het kader van de wettelijke plicht, in Schouwen-Duiveland het aspect cultuurhistorie actief wordt opgenomen in bestemmingsplannen. De nota beschrijft het totale erfgoedbeleid op hoofdlijnen. Vanuit deze visie wordt een actieplan uitgevoerd dat er zorg voor draagt dat cultuurhistorische waarden in de gemeente inzichtelijk worden gemaakt.

Betekenis voor het plangebied

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het bieden van juridisch-planologische kaders voor het planvoornemen op dezelfde wijze als het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'. In bijlage 6 van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Schouwen-Duiveland' is een overzicht van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen opgenomen. Jonkersweg 3 staat hierop niet genoemd, wel staat de naastgelegen woning aan de Jonkersweg 1 opgenomen. Verder bevinden zich binnen het plangebied geen rijksmonumenten, of gebouwen die zijn opgenomen in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Binnen het plangebied zijn dan ook geen cultuurhistorische waarden aanwezig die planologisch-juridische beschermingen behoeven.

4.3 Bodem

4.3.1 Algemeen

Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen, die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt, onderzocht moet worden. Daarbij dient, op basis van de gemeentelijke Module Bodem (2010) aandacht te worden besteed aan de milieuhygiënische bodemkwaliteit.

Milieuhygiënische bodemkwaliteit

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. Voor alle locaties waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Het Besluit bodemkwaliteit omvat de regels rond grondverzet, bouwstoffen en een stuk kwaliteitsboring.

Duurzaam bodemgebruik

Realiseren duurzaam bodemgebruik door rekening te houden met de lokale bodemkwaliteiten. De bodem biedt zowel kansen als belemmeringen. Door deze eigenschappen af te stemmen met de (ruimtelijke) ontwikkeling kan duurzaam bodemgebruik worden gerealiseerd. Thema's die hier worden meegenomen zijn o.a. zettingsgevoeligheid, bodemsoort, kabels en leidingen, grondwater en het gebruik van bodemenergie.

Niet gesprongen explosieven

De potentiële aanwezigheid van niet gesprongen explosieven (conventionele explosieven) kan een bedreiging in houden bij grondroerende werkzaamheden en kan tot vertraging in de planvorming en - uitvoering leiden. De gemeente beschikt over een inventarisatie van niet gesprongen explosieven op een signaleringskaart, opgesteld door historisch onderzoek, ooggetuigenverklaringen en eerdere vondsten. Wanneer er ontwikkelingen plaatsvinden in een aandachtsgebied kan een toetsing op niet gesprongen explosieven worden uitgevoerd.

Aardkundige waarden

Ten aanzien van de aardkundige waarden richt het gemeentelijk beleid zich op het versterken van de plaatselijke landschapskwaliteiten. Dit kan door aardkundige patronen een zichtbare rol te laten spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Doorsnijding en versnippering van het landsschap moet zo veel mogelijk worden voorkomen.

4.3.2 Toetsing

Uit het bodeminformatiesysteem blijkt dat er bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden (op een deel van de locatie is reeds onderzoek uitgevoerd, Lab Zeeuws-Vlaanderen, 12A0693, 26-7-2012) waarbij olieverontreiniging in de bovengrond is aangetoond. Bodemonderzoek is bij herontwikkeling (bouw) nodig om de actuele bodemkwaliteit in beeld te brengen. Indien grond wordt gebruikt voor de aanleg van het waterbassin moet deze voldoend aan de klasse achtergrondwaarde. Mogelijk kan er een grootschalige bodemtoepassing (GBT) worden gerealiseerd (minimaal 5000 m3 grond), hierbij mag grond tot klasse industrie in de kern worden toegepast. Dit in overleg met het bevoegd gezag. De grond is sterk zettingsgevoelig en er zijn volgens de kaarten geen infiltratiemogelijkheden. Bodemenergie is mogelijk, de grond is hiervoor zeer geschikt.

4.3.3 Verkennend bodemonderzoek

Het is een taak van de gemeenten om erop toe te zien dat het verontreinigen van gronden door activiteiten voorkomen wordt. Daar waar in het verleden een verontreiniging is ontstaan van de bodem of het grondwater zullen stappen genomen moeten worden ter bescherming van de volksgezondheid. In principe moet bij elke bouwmogelijkheid die mogelijk wordt gemaakt, inzicht geboden worden in de kwaliteit van de bodem. De aanleiding voor het uitvoeren van het verkennend bodemonderzoek is de nieuwbouw op de locatie. Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de huidige kwaliteit van de bodem ter plaatse, dat wil zeggen de kwaliteit van de grond en het grondwater, en op basis hiervan nagaan of de bodemkwaliteit een belemmering kan opleveren voor de beoogde ontwikkelingen. Het verkennend bodemonderzoek (Mitec Advies B.V., rapportnummer: 18MIT153.10, d.d. 19 oktober 2018). is uitgevoerd volgens het onderzoeksprotocol NEN 5740. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3.

Onderzoeksresultaten

Op basis van de verkregen informatie van de gemeente Schouwen-Duiveland als van de opdrachtgever is de hypothese gesteld dat ter plaatse van de onderzoekslocatie geen bodemverontreiniging is te verwachten. De onderzoekslocatie is derhalve aangemerkt als een "onverdachte locatie".


Het veldwerk is in oktober 2018 uitgevoerd. Er zijn bij de uitgevoerde grondboringen zintuigelijk geen bijzonderheden waargenomen. Uit het laboratoriumonderzoek blijkt dat in mengmonster 1 van de bovengrond en mengmonster 2 van de ondergrond voor geen van de onderzochte parameters een overschrijding van de achtergrondwaarde is aangetoond. Verder blijkt dat in het ondiepe grondwater uit peilbuis 3 voor de onderzochte parameters dichloorpropaan en som-xylenen een overschrijding van de streefwaarde is aangetoond. Gezien de verkregen resultaten van het onderzoek dient de gestelde hypothese "onverdachte locatie" voor de locatie, strikt formeel gezien, te worden verworpen.


Op basis van historisch onderzoek, de zintuigelijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan geconcludeerd worden dat er geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de huidige en voorgenomen activiteiten op de onderzoekslocatie. De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek en vormen geen belemmering voor een bestemmingsplanwijziging en omgevingsvergunningaanvraag voor de beoogde ontwikkelingen.

Tevens dient vermeld te worden dat het uitgevoerde onderzoek niet gebruikt kan worden voor grond, welke afkomstig is van de onderzoekslocatie en elders toegepast wordt, maar wel wanneer deze grond wordt afgevoerd naar een erkend verwerker. Hiervoor dienen de toepassingseisen van het Besluit bodemkwaliteit in acht genomen te worden.

Betekenis voor het plangebied

Het aspect bodem vormt gezien de onderzoeksresultaten geen belemmering voor het planvoornemen.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) transportroutes of buisleidingen/ Op deze categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing. In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:

  • activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water.

Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:

  • bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
  • bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk
  • ongeval met een groot aantal slachtoffers.

Voor de eerste doelstelling is het begrip plaatsgebonden risico (PR) van belang. De norm voor het plaatsgebonden risico is 10-6, die als een contour om een risicovolle inrichting en aan weerszijden langs een transportroute of buisleiding ligt. Binnen die contour zijn ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (Bevi) geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Bevi geldt die norm als richtwaarde. Een soortgelijke normstelling en systematiek geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.

Bij de realisatie van de tweede doelstelling staat het begrip groepsrisico (GR) centraal. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar wel een oriënterende waarde, die als ijkpunt geldt bij het zoeken naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen.

Op grond van artikel 13 Bevi dient het bevoegd gezag bij nieuwe ruimtelijke plannen die nieuwe (kwetsbare) objecten mogelijk maken een verantwoording van het groepsrisico uit te voeren. Een soortgelijke regeling geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen op basis van respectievelijk het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

4.4.2 Inventarisatie omgeving

Met behulp van de risicokaart is een inventarisatie gemaakt van de in de omgeving van het plangebied aanwezige bronnen. In onderstaand figuur is een uitsnede weergegeven van de risicokaart. Het plangebied is zwart omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00296BphOL127710-VA01_0013.png"
Uitsnede risicokaart (plangebied zwart omcirkeltd

In de omgeving van het plangebied zijn diverse bovengrondse propaantanks gelegen, met een maximale inhoud van 5 m3. Zowel de PR 10-6 contour als de veiligheidsafstanden van deze propaantanks blijven binnen de grenzen van de betreffende inrichtingen en vormen hiermee geen beperking voor de ontwikkeling van het plangebied. Daarnaast overlapt geen van de aandachtsgebieden voor het groepsrisico het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00296BphOL127710-VA01_0014.png"
Veiligheidsvoorschriften voor het opslaan van propaan

Binnen het plangebied zelf is overigens een propaantank gelegen. Deze propaantank heeft een inhoud van 8 m3 en ligt op een afstand van circa 40 meter van de minicamping. Gelet op de bovenstaande tabel moet er afhankelijk van de bevoorrading rekening gehouden worden met een afstand van 15 of 25 meter. De minicamping ligt op een ruime afstand van de propaantank. De huidige bedrijfswoning wordt verplaatst naar het oosten van het perceel en komt daarmee verder van de propaantank af te liggen. Dit geldt ook voor de vormverandering van het bouwvlak waarbij de nieuw op te richten agrarische bebouwing verder van de propaantank af komt te liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00296BphOL127710-VA01_0015.jpg"
Uitsnede risicokaart met PR 10-6 contour van de propaantank

Volgens de Risicokaart bevinden zich in de nabije omgeving van het plangebied verder geen Bevi-inrichtingen die van invloed zijn op het planvoornemen. Andersom zorgt het planvoornemen ook niet tot een beperking van deze Bevi-inrichtingen.

4.4.3 Transport van gevaarlijke stoffen

De rijksweg N59 is aangewezen als transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het plangebied is gelegen op een afstand van ruim 500 meter van de N59, hiervoor geldt dat de PR 10-6 contour 0 meter bedraagt en dat de PR 10-7 contour 73 meter bedraagt. Tevens is er geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. De N59 vormt dan ook geen beperking voor het planvoornemen.

Transport van gevaarlijke stoffen via het water vindt op een grotere afstand van het plangebied plaats, hierdoor is er geen invloed op het plangebied.

4.4.4 Kabels en leidingen

De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.

  1. a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  2. b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  3. c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  4. d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
  5. e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico’s met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken².

¹ = ‘Leidingen die deel uitmaken van een inrichting’ zijn leidingen binnen de inrichtingsgrens die in beheer zijn van de drijver van de inrichting én leidingen die in beheer zijn van derden waarmee een product wordt geleverd aan de betreffende inrichting (Laatstgenoemde leidingen hebben een zgn. functionele binding met de inrichting, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer).

² = Onder zgn. ‘leidingen voor andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten' worden in ieder geval leidingen verstaan voor transport van nafta, waterstof, koolstofdioxide, stikstof, zuurstof, ethyleen en propyleen.

In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen, die ten behoeve van het gebruik en/of de veiligheid planologische bescherming behoeven, en daarmee een belemmering voor het planvoornemen betekenen. Wel zijn in het straatprofiel van de Jonkersweg de reguliere leidingen (gas, water, elektra telefonie/internet) gelegen.

Betekenis voor het plangebied

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen. Andersom zorgt de ontwikkeling niet voor een beperking van de Bevi-inrichtingen, transportroutes voor vervoer gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

4.5 Flora En Fauna

4.5.1 Inleiding

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Dit wordt geregeld in de Wet natuurbescherming die op 1 januari 2017 in werking is getreden.


Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.


Soortenbescherming

De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland.

Stikstofdepositie

Het (voormalige) Programma Aanpak Stikstof (PAS) vormt niet meer het toetsingskader na de uitspraak van de Raad van State op 29 mei 2019, waarin zij heeft geoordeeld dat het PAS niet meer als basis mag worden gebruikt voor toestemming voor activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming, zoals een vergunning of een melding. Ook de “standaard grenswaarde” die in het PAS was opgenomen, kan nu niet meer worden gebruikt Zo waren veel woningbouwprojecten tot voor kort voor het aspect stikstof vergunningsvrij en was ook een melding vaak niet nodig, omdat de extra stikstofemissies beperkt waren en de depositie onder de grenswaarde lag. Nu de landelijke grenswaarde onder de PAS niet meer kan worden gebruikt, is een stikstofbeoordeling en mogelijk ook een vergunning Wet natuurbescherming voor heel veel activiteiten nodig is. Voor elke toename, hoe klein ook, is vooralsnog een eigen onderbouwing nodig.

Als een bestemmingsplan een mogelijke toename van de stikstofemissie toestaat, moet in het plan gemotiveerd worden hoe de depositie eruit ziet en hoe zich dat verhoudt tot de kritische depositiewaarde en de nog beschikbare ruimte voor stikstoftoename.

Zorgplicht

Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.

4.5.2 Toetsing

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Grevelingen en ligt op circa 1,5 km afstand van het planvoornemen. Tussen het plangebied en het Natura 2000 gebied Grevelingen ligt op circa 600 meter de golfbaan Grevelingenhout. Het dichtstbijzijnde gebied van het Natuurnetwerk Zeeland ligt op meer dan 2 km ten zuiden van Oosterland (Maire-gebied), ten noorden van de locatie ligt het Dijkwater (2,3 km) en ten noordoosten ligt op circa 2,8 km de Plaat van de Oude Tonge.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00296BphOL127710-VA01_0016.png"
Het Natura 2000 gebied Grevelingen (geel gearceerd) en het plangebied rood omcirkelt)

Betekenis voor het plangebied

De afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied Grevelingen is meer dan 1,5 km. Er worden gezien de afstand niet veel effecten verwacht op de instandhoudingsdoelstellingen van de Grevelingen.

Het dichtstbijzijnde gebied van het Natuurnetwerk Zeeland ligt op meer dan 2 km. Het planvoornemen heeft op basis van de ruime afstand dan ook geen effect op de natuurwaarden van het Natuurnetwerk Zeeland.

Wat betreft soortenbescherming is nader onderzoek noodzakelijk. In dat kader is een Quickscan Flora en Fauna (De Brabantse Wal, rapportnummer 18.10.01, d.d. oktober 2018) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied te Schouwen-Duiveland. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 4.

4.5.3 Quickscan flora en fauna

De quickscan flora en fauna heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie beschermde planten- en diersoorten aanwezig, of te verwachten zijn die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden van de voorgenomen ingreep. Tevens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op gebieden en houtopstanden die volgens de Wet natuurbescherming zijn beschermd, of op gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland.


Een quickscan flora en fauna is een toets van de ecologische potenties van de onderzoekslocatie en betreft geen volwaardig soort(en) specifiek onderzoek. Er worden in het onderzoek geen inventarisaties uitgevoerd van soorten en soortgroepen. In de quickscan flora en fauna wordt uitsluitsel gegeven over de eventuele noodzaak tot een aanvullend soortonderzoek. Daarbij zijn de natuurwaarden en de risico’s bij ontwikkeling van het terrein voor die natuurwaarden in beeld gebracht. Ook is aangegeven welke maatregelen eventueel kunnen worden getroffen om negatieve effecten te beperken of zo nodig te compenseren. Indien van toepassing worden ook voorstellen gedaan voor noodzakelijke ontheffings- of vergunningenprocedures.

Onderzoek

Ten behoeve van het onderzoek is het terrein op 24 september 2018 onderzocht en zijn enkele op grond van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aangetroffen. Op grond van andere bronnen zoals het Natuurloket en verspreidingsatlassen is van een aantal andere soorten geconcludeerd dat ze op of in de omgeving van het terrein kunnen voorkomen.


Het gaat om vogels, wat kleine grondgebonden zoogdieren en amfibieën.


De plannen kunnen negatieve effecten hebben op beschermde vogels, grondgebonden zoogdiersoorten en amfibieën en het door graafwerkzaamheden creëren van voortplantingsplaatsen voor de Rugstreeppad is niet uit te sluiten.


Een deel van de effecten is te voorkomen door kapwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Verder is het van belang om bij de uitvoering zorgvuldig te handelen en eventueel aangetroffen dieren de gelegenheid te bieden weg te vluchten. In de nieuwe situatie blijft het functioneel leefgebied voor de aangetroffen of te verwachten soorten in stand en wordt mogelijk versterkt door de beoogde landschappelijk inpassing.


Tijdens de inrichtingswerkzaamheden moet er in het voortplantingsseizoen van de Rugstreeppad (april tot juli) voorkomen worden dat er op het terrein laagtes ontstaan waarin zich (regen)water kan verzamelen en voor de Rugstreeppad geschikte voortplantingsplaatsen ontstaan.


Door zorgvuldig te werken en de voorgestelde mitigerende maatregelen uit te voeren wordt in voldoende mate invulling gegeven aan de gedragscode ‘ruimtelijke ontwikkeling & inrichting’ van de Vereniging Stadswerk Nederland en ook invulling gegeven aan de algemene zorgplicht die er op grond van de Wet natuurbescherming is.

Betekenis voor het plangebied

Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling dient het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen. Er behoeft geen nader ecologisch onderzoek uitgevoerd te worden om de functie van de onderzoekslocatie voor deze soorten inzichtelijk te maken. Verstoring van algemene broedvogels kan voorkomen worden door te werken buiten het broedseizoen. Verder dient te allen tijde rekening gehouden te worden met de zorgplicht. Het aspect flora en fauna vormt op basis van bovenstaande geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Geluid

4.6.1 Inleiding

De Wet geluidhinder bepaalt dat bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek moet plaatsvinden naar de geluidsbelasting van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen vanwege de invloed van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoor/raillawaai door middel van zonering. In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect geluid niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect wordt in paragraaf 'Bedrijven en milieuzonering' nader bekeken.

Tevens dient daarbij onderzoek te worden gedaan naar de doeltreffendheid van verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat eventueel optredende geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai de wettelijke waarden te boven gaat. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moeten immers de ten hoogst toelaatbare waarden voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen vanwege het wegverkeerslawaai in acht worden genomen (artikel 76, eerste lid, Wet geluidhinder).

Industrielawaai

In de Wgh wordt verhoudingsgewijs maar een klein gedeelte van het industrielawaai gereguleerd, namelijk alleen voor bedrijven gelegen op een gezoneerd industrieterrein. De geluidsruimte is voor een deel van de bedrijven vastgelegd in de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu. Een groot deel van de bedrijven valt onder een algemene maatregel van bestuur. Hierin zijn o.a. voor geluid voorschriften opgenomen. Deze voorschriften kunnen bepalend zijn voor de benodigde afstand tussen het bedrijf en gevoelige functies in de omgeving. Daarnaast moet bij de afweging in het kader van het bestemmingsplan ook rekening worden gehouden met geluidsemissies die niet geregeld zijn in het kader van de milieuwetgeving zoals laden en lossen, verkeersaantrekkende werking of menselijk stemgeluid.

Wegverkeerslawaai

Ingevolge artikel 74 Wet geluid hinder (Wgh) zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt en woonerven. Tevens zijn in de Wgh onderzoekszones opgenomen waarbinnen onderzoek moet worden uitgevoerd naar de gevolgen van wegverkeerslawaai op een geluidsgevoelige bestemming. Deze onderzoekszones bedragen voor het stedelijk gebied voor wegen met 1 of 2 rijstroken 200 meter en voor het buitenstedelijk gebied 250 meter voor wegen met 1 of 2 rijstroken. Voor gezoneerde wegen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De grenswaarde ligt tussen de 53 dB en 68 dB, afhankelijk van de ligging en of het een nieuwe of bestaande situatie betreft.

Een geluidsbelasting hoger dan deze grenswaarde is niet toelaatbaar. In het gebied tussen de voorkeursgrenswaarde en de grenswaarde is de geluidbelasting alleen toepasbaar na een afwegingsproces in de vorm van een procedure hogere grenswaarde.

4.6.2 Toetsing

In de nieuwe situatie komen er geen gevoelige bestemmingen dichter bij een weg te liggen. De bestaande bedrijfswoning zal binnen het perceel verder naar achteren worden verplaatst en komt daarmee zelfs verder van de Jonkersweg af te liggen. De nieuwe ligging van de bedrijfswoning is met een aanduiding 'bedrijfswoning' nader aangeduid op de verbeelding. Daarmee wordt gewaarrborgd dat de bedrijfswoning verder van de weg af komt te liggen dan in de huidige situatie. Derhalve zal er sprake zijn van een verbetering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de bedrijfswoning.

Het bedrijf valt onder het Activiteitenbesluit, hierin staan de voorschriften opgenomen waaraan moet worden voldaan. In 4.10.1 Bedrijven en milieuzonering wordt verder ingegaan op het aspect geluid.

4.7 Licht En Duisternis

4.7.1 Algemeen

De gemeentelijke Module Licht en Duisternis (2009) schrijft voor dat aandacht dient te worden besteed aan kunstmatige verlichting, teneinde te voorkomen dat negatieve effecten van lichthinder optreden. Kunstmatige verlichting komt voor bij (autosnel)wegen, (fiets)paden, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, recreatieterreinen, glastuinbouwbedrijven, sportterreinen (maneges, golfbanen, tennisbanen, voetbalvelden, e.d.). Mogelijk negatieve effecten van lichthinder worden bepaald door enerzijds de aard, intensiteit en duur en plaats van de verlichting en anderzijds door de kans op blootstelling, die gerelateerd is aan de omgeving en de leefwijze van mens en dier.

De gemeente Schouwen-Duiveland wil haar duisternis zo goed mogelijk borgen zodat deze kwaliteit behouden kan blijven. Ze heeft daarvoor een prioriteringsvolgorde bepaalt die daarbij gehanteerd moet worden:

  • Alleen licht plaatsen als het echt noodzakelijk is.
  • Alleen dan verlichten als het licht noodzakelijk is.
  • Alleen die plaats verlichten waar licht nodig is.
  • Daarbij geen onnodig fel licht gebruiken.

4.7.2 Toetsing

Het plangebied ligt in de nabijheid van het kassengebied maar desondanks is het 's nachts een donkere omgeving omdat er assimilatieverlichting mag worden toegepast in de kassen. In het planvoornemen dient rekening gehouden te worden met licht, het licht van het perceel mag niet gezien worden buiten het perceel en in ieder geval niet storend zijn. De lichtbronnen mogen 's nachts niet permanent zijn. In het planvoornemen dient dus gekozen te worden voor dynamische verlichting die enkel die locaties verlicht, die verlicht moeten worden, gedurende de tijd dat het verlicht moet zijn, met een passende lichtsterkte.

Conclusie

Indien met het bovenstaande rekening gehouden wordt, is een apart lichtplan niet nodig en vormt het aspect licht geen belemmering voor het planvoornemen.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Algemeen

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.


Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.


Op basis van het voorgaande kan reeds worden worden geconcludeerd dat de planontwikkeling voldoet aan het NIBM-criterium. Ook de verkeersgeneratie op de wegen in de omgeving is van belang.

4.8.2 Toetsing

Het planvoornemen behoort vanwege de relatief beperkte omvang automatisch tot de categorie van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Een toets aan de 3%-grens (bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide) kan derhalve achterwege blijven. De blootstelling aan luchtverontreiniging dient echter wel in kaart te worden gebracht en te worden getoetst aan de hierbij gestelde eisen.


Via de NSL-Monitoringstool zijn de concentraties ter plaatse van het plangebied voor de jaren 2020 en 2030 afgelezen. Rekenpunt 740512 is namelijk enigszins centraal binnen hetwestelijke plangebied gelegen. De concentraties en een grafische weergave hiervan zijn in de navolgende figuren opgenomen. Uit de controle blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 in de huidige situatie (2020) voor het jaar 2030 niet worden overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00296BphOL127710-VA01_0017.jpg"
Rekenresultaten NSL-monitor 2020 rood omkaderd met het plangebied zwart omcirkelt
afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00296BphOL127710-VA01_0018.jpg"
Rekenresultaten NSL-monitor 2030 rood omkaderd met het plangebied zwart omcirkelt

Met de NIBM-tool is vervolgens middels een worst-case berekening de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit bepaald. zoals in paragraaf 2.5.2 is aangegeven ontstaan er door het planvoornemen 52 extra voertuigbewegingen per etmaal. Aangezien het enkel recreatieve standplaatsen betreffen kan uitgegaan worden van een aandeel vrachtverkeer van 0%. De berekening met de NIBM-tool is in navolgende figuur opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00296BphOL127710-VA01_0019.jpg"
Berekening NIBM-tool

Betekenis voor het planvoornemen

Op basis van de berekening middels de NIBM-tool is de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate en is er geen nader onderzoek nodig.

Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen. De 10 extra standplaatsen op de minicamping dragen niet in betekende mate bij aan de luchtkwaliteit. Door de vormverandering van het bouwvlak en de verplaatsing van de bestaande bedrijfswoning worden geen extra voertuigbewegingen mogelijk gemaakt met voorliggende bestemmingsplan.

4.9 (Vormvrije) M.e.r.-beoordeling

4.9.1 Algemeen

De bedoeling van de Mer regelgeving is om (in een aantal gelimiteerde gevallen) milieu een volwaardige plaats in de besluitvormingsprocessen van een groot aantal wetten, waaronder de Wro, te geven.

4.9.2 Regelgeving

De basis voor de regelgeving met betrekking tot de MER wordt gevormd door de Europese richtlijn voor milieueffectrapportage (85/337/EEG) en de Europese richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (2001/42/EG). Beide richtlijnen zijn in de Wet milieubeheer (Hoofdstuk 7) en het Besluit milieueffectrapportage in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.

De MER-regelgeving maakt onderscheid tussen plannen en besluiten en geeft hiervoor verschillende procedurele verplichtingen. Uitgangspunt van de MER-regelgeving is dat de procedure van het betreffende plan of besluit, waarbij het milieueffectrapport wordt opgesteld wordt gevolgd.

De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid tussen:

  • een m.e.r.-plicht voor plannen (plan-m.e.r.);
  • een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor projecten (project-m.e.r.);
  • een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor projecten die als activiteit genoemd zijn in het Besluit m.e.r., ook al blijven zij onder de genoemde drempelwaarden.

Dit betekent dat het bevoegd gezag ook bij deze kleinere activiteiten (die niet aan de drempelwaarden voldoen), na moet gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Als uit de (vormvrije) m.e.r-beoordeling blijkt dat geen MER behoeft te worden opgesteld of uit de MER blijkt dat er als gevolg van het plan geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen, kan het plan worden uitgevoerd.

4.9.3 Toetsing

De beoogde ontwikkeling komt in de lijst C van de bijlage van het Besluit m.e.r. niet als activiteit voor. Echter kan de beoogde ontwikkeling aangemerkt worden als een activiteit die voorkomt in kolom A van categorie D11.2. In onderdeel D11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r. is het volgende opgenomen: "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen." De volgende drempelwaarden gelden hierbij:

  • 100 ha of meer;
  • 2.000 woningen of meer;
  • een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m2 of meer.

Het totale plangebied heeft een oppervlak van slechts 4 hectare en betreft slechts de uitbreiding van een reeds bestaande minicamping van 15 naar 25 standplaatsen. Tevens is er sprake van een vormveranering van het bouwvlak (2 ha.) en de aanleg van een waterbassin, echter wordt het bouwvlak niet vergroot en blijven de bouwmogelijkheden gelijk met het huidige regime. Het planvoornemen ligt daarmee ver onder voornoemde drempelwaarden. Volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. De diepgang van deze beoordeling is afgestemd op de aard, omvang en gevoeligheid van het bestemmingsplan. Naarmate de drempelwaarden dichter worden benaderd geldt een zwaardere beoordeling.

De vormvrije aanmeldnotitie m.e.r. is bijgevoegd als Bijlage 5. (Pouderoyen-Tonnaer, d.d. 20 maart 2020).


Betekenis voor het plangebied

Op basis van de kenmerken van de activiteiten, de kenmerken en ligging van de locatie en de kenmerken van de omgeving en de beschreven milieugevolgen kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van significant nadelige milieueffecten. Ook gezien de in deze toelichting beschreven aspecten in voorgaande paragrafen wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van significante effecten, die een m.e.r.(beoordelings)plicht noodzakelijk maken.


Er is geen passende beoordeling nodig en er is geen sprake van een rechtstreekse (plan)m.e.r.-plicht. De opgestelde (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsnotitie voorziet in alle relevante informatie die het bevoegd gezag nodig heeft voor verdere besluitvorming in het kader van de m.e.r.-beoordeling.

4.10 Milieuhinder

4.10.1 Bedrijven en milieuzonering

Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige objecten (zoals woningen) door het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding daartussen. Deze ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand, hetgeen ook wel wordt aangeduid als milieuzonering. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  1. 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  2. 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in de praktijk gebruik gemaakt van VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. Deze lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.

4.10.2 Geurhinder veehouderijen

Voor veehouderijen is het beleid ten aanzien van het specifieke aspect geur vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) die op 1 januari 2007 in werking is getreden. Bij nieuwe planologische projecten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient te worden gekeken naar de aanvaardbaarheid van deze plannen in verband met omliggende geurbronnen, de zogenaamde omgekeerde werking. In de wet zijn normen bepaald die de maximale geurbelasting op een gevoelig object bepalen. Als de geuremissie van een dier niet bekend is (geen geuremissiefactoren vastgesteld), stelt de wet minimumafstanden tussen veehouderij en geurgevoelig object. Als die geuremissie wel bekend is, dan moet de geurbelasting worden berekend met contouren. De emissie van geurstoffen uit een veehouderijbedrijf wordt uitgedrukt in geureenheden (OUa of OUa/S). Hiervoor zijn emissiefactoren vastgelegd in de Regeling geurhinder en veehouderij. De berekende geurbelasting wordt getoetst aan de norm (de maximale belasting die het bedrijf mag veroorzaken). Gemeenten mogen, binnen bepaalde bandbreedten, van deze wettelijke normen afwijken als er een gebiedsvisie is opgesteld en een geurverordening is vastgesteld.

In dat kader is een inventarisatie uitgevoerd naar milieubelastende activiteiten in de omgeving van het plangebied die mogelijk belemmeringen kunnen opleveren voor onderhavig planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00296BphOL127710-VA01_0020.png"
Situering naastgelegen rundveebedrijf ten bedrijfshallen

Betekenis voor het plangebied

In de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG, 2009) valt het bedrijf van de initiatiefnemer in de milieucategorie 2 (Akkerbouw en fruitteelt (bedrijfsgebouwen)) en kent een richtafstand van 30 meter voor geluid. De grootste afstand is bepalend voor de indeling in een milieucategorie en daardoor moet er rekening gehouden worden met een afstand van 30 meter.

In de huidige situatie is de afstand tussen de agrarische bedrijfsbebouwing en de huidige minicamping circa 40 meter. Daarmee vormt de agrarische bedrijfsbebouwing voor de minicamping geen belemmering in zowel de huidige als nieuwe situatie. Aan de Jonkersweg 1 ligt een rundveebedrijf met een agrarische bestemming, hierop staan enkele runderen. Voor een veehouderij geldt de grootste afstand van 100 meter. De afstand tussen de minicamping en de Jonkersweg 1 bedraagt circa 145 meter. De bestaande bedrijfswoning wordt gesloopt en de locatie van de nieuwe bedrijfswoning ligt verder van rundveebedrijf af te liggen op een afstand van ca. 150 meter. Hiermee vormt de Jonkersweg 1 geen belemmering voor de minicamping en de bedrijfswoning. Andersom zorgen de minicamping en de bedrijfswoning ook niet voor een belemmering voor de bedrijfshallen op eigen terrein en het rundveebedrijf aan de Jonkersweg 1.

Voor de 5 permanente standplaatsen die gerealiseerd worden als onderdeel van de minicamping geldt milieucategorie 3.1 (kampeerterreinen, vakantiecentra e.d met eigen keuken) en kent een richtafstand van 50 meter voor geluid. Zoals te zien is op de eerdere afbeelding, liggen de bedrijfshallen op circa 40 meter van de mini camping. Dit betekent dat bij de uitbreiding van de minicamping en bij de realisatie van de permanente standplaatsen op de minicamping rekening gehouden moet worden met een minimale afstand van 50 meter van de agrarische bedrijfsbebouwing.

Betekenis voor het plangebied

Uit het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied Schouwen-Duiveland’ van de gemeente Schouwen-Duiveland blijkt dat binnen het plangebied en in de omgeving van het plangebied geen bedrijven gelegen zijn die milieuhinder veroorzaken, zodanig dat deze van invloed is op de voorgenomen ontwikkeling. Het aspect Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen. Daarnaast wordt ruim voldaan aan alle minimale richtafstanden tussen de bedrijfshallen en de (uitbreiding) minicamping.

4.11 Water

4.11.1 Algemeen

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn:

  • het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater;
  • het hergebruik van water;
  • het zuinig omgaan met drinkwater;
  • het beperken van de onttrekking van grondwater.

Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting van een bestemmingsplan aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. In de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw tussen rijk, provincies, Waterschappen en gemeenten (d.d. 14 februari 2001) is overeengekomen dat vanaf de ondertekening van deze overeenkomst op alle voor de waterhuishouding relevante nieuwe ruimtelijke plannen een zogenaamde watertoets uitgevoerd dient te worden. Concreet betekent de invoering van de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.6 lid 1, sub b Bro. Deze paragraaf kan als waterparagraaf worden beschouwd.

In artikel 3.1.1. van het Bro is vastgelegd dat bij het opstellen van het bestemmingsplan overleg dient plaats te vinden met de waterbeheerder. Water dient in een zo vroeg mogelijk moment in de planvorming te worden meegenomen. Bij voorkeur in de initiatieffase

De gemeente is in principe verantwoordelijk voor de omgang met hemelwater in het stedelijke gebied, maar legt wel meer verantwoordelijkheid bij de perceeleigenaar. Pas wanneer men zich niet redelijkerwijs van het hemelwater kan ontdoen is de gemeente gehouden aan het treffen van maatregelen (Waterwet, art. 9a). De gemeente zal beoordelen wat zij in dit verband redelijkerwijs van de perceeleigenaar mag vragen. Daarbij moet rekening worden gehouden met de gewenste voorkeursvolgorde voor de omgang met hemelwater.

4.11.2 Watertoets

Teneinde de omgang met het water bij het planvoornemen te beschrijven, is de watertoetstabel opgesteld. In de watertoetstabel zijn voor de diverse relevante waterthema's de waterdoelstellingen van het waterschap weergegeven, met daarbij de uitwerking van deze doelstellingen voor de onderhavige locatie. Het Waterschap Scheldestromen en Rijkswaterstaat hebben aan de hand van de watertoetstabel een advies gegeven.

Er is aan de hand van de criteria uit de Handreiking watertoets van het Waterschap Scheldestromen nagegaan of het voorliggende plan strijdig is met de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen. Hierna wordt per thema ingegaan op de wateraspecten.

Thema en water(beheer)doelstelling Uitwerking
Veiligheid waterkeringen
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering en heeft daarom geen negatief effect op de waterveiligheid.
Voorkomen overlast door oppervlaktewater
Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende bouwpeil om overstroming vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties
afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00296BphOL127710-VA01_0021.png"
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.
Binnen het plangebied zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten maar separaat binnen de plangrenzen worden verwerkt conform de uitgangspunten van de waterbeheerder en de gemeente.

Het hemelwater wordt geloosd op het aanwezige oppervlaktewater in het plangebied (waterberging) welke in directe verbinding staat met de bestaande watergang grenzend aan de achterzijde van het perceel. Het hemelwater dat op verharde oppervlakten valt wordt richting deze waterberging afgevoerd. Daarnaast wordt een deel van het hemelwater opgevangen in het nieuw aan te leggen waterbassin. Dit hemelwater wordt opgevangen en hergebruikt voor besproeing van het land in de zomer. Het afvalwater zal aangesloten worden op het bestaande rioolstelsel/drukriool of gezuiverd worden middels een voorziening die bestaat uit een IBA-klasse 3 installatie met voldoende capaciteit. Eventueel zullen binnen het plangebied de nodige aanpassingen van de huidige dan wel aanleg van de nieuwe riolering plaatsvinden
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Voorkomen en tegengaan van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houdend met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en –mogelijkheden.
Het planvoornemen is niet van invloed op de grondwaterkwantiteit. Het regenwater dat op de verharding valt, stroomt af richting de bodem of waterberging waar het water wordt opgevangen. De grondwaterkwantiteit zal hierdoor niet veranderen. Daarnaast zal er geen grondwater worden onttrokken. Er is geen sprake van het onttrekken van grondwater of het specifiek infiltreren van grondwater met als doel het later weer op te pompen in het plangebied, dus verdroging is hier niet aan de orde.
Grondwaterkwaliteit
Behoud of realisatie van een goede rondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden.
Er wordt niet gebouwd in een natuurgebied, specifiek daarvoor bedoeld infiltratiegebied en/of gebied voor drinkwatervoorziening. Daarnaast ligt het plangebied niet in een grondwaterbeschermingsgebied. De grondwaterkwaliteit wordt door de ontwikkeling van het planvoornemen niet negatief beïnvloed.
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud of realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden, zuiveren.
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van het oppervlakte- en grondwater worden duurzame, niet-uitloogbare materialen gebruikt, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Volksgezondheid
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.
Er zijn geen risico's voor volksgezondheid bekend.
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken.
Voor de beoogde ontwikkeling wordt het plangebied niet opgehoogd of verlaagd. De polderpeilen worden niet aangepast. Bodemdaling zal niet optreden.
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.
Het plangebied ligt niet in de buurt van natte natuurgebieden De bestaande natuurwaarden worden niet aangetast. Er zijn daarom geen bijzondere maatregelen te treffen.
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting.
In het plangebied liggen geen waterlopen. De waterberging binnen het plangebied zal vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting komen te liggen, zodat regulier onderhoud mogelijk is.
Andere belangen waterbeheer
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren.
In de winter zal er water worden gepompt uit de sloot in het bassin en dit zal in de zomer worden gebruikt op het naastgelegen land.
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap.
Dit wijzigt niet.

4.11.3 Wateradvies

Het principeverzoek is voorgelegd aan het Waterschap Scheldestromen, zij hebben het volgende advies gegeven ten aanzien van het planvoornemen.

Compensatieberging

Op deze locatie is voor het de minicamping, de bedrijfswoning als de nieuwe verharding compenserende bergingscapaciteit gewenst. Dit geldt ook voor het waterbassin omdat in maatgevende omstandigheden (T100-bui) het bassin-oppervlak gaat werken als verhard oppervlak: afstromend en dus waterafvoer-versnellend benedenstrooms. Om die reden is het bassin-oppervlak (3000 m²) bij het totale toenemende verhard oppervlak meegenomen. Dit samen is 6.400 m2, wat leidt tot een compensatiebehoefte in dit gebied van 6.400 x 0,075 = 480 m3. Dat gedeeld door de lokale dikte van de bergende schijf (41 cm) maakt een bergend wateroppervlak nodig van 1.170 m2. In het plangebied wordt een waterberging gerealiseerd ter hoogte van de groenbestemming tussen de minicamping en het agrarische bouwvlak in. Deze waterberging staat in verbinding met de watergang gelegen aan de achterzijde van het perceel.

Het Waterschap heeft aangegeven welke locatie's geschikt zijn als compensatieberging, de initiatiefnemer mag zelf bepalen waar deze berging gerealiseerd wordt maar deze moet wel in het zelfde peilgebied worden gerealiseerd, zie de kaart hieronder. Mocht de initiatiefnemer andere percelen hebben in hetzelfde peilgebied dan mag de compensatieberging voor dit planvoornemen eventueel ook daar worden gerealiseerd. Een dergelijke realisatie moet echter wel van alle zijden kunnen worden onderhouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00296BphOL127710-VA01_0022.png"
Peilgebied waarbinnen de compensatie moet liggen (geel vlak) Plangebied (rood)

Afvalwaterbehandeling

In 2016 bedraagt de vuillast vanuit dit het plangebied 14 v.e. (gebaseerd op 600 m3 waterverbruik). Momenteel heeft de betreffende eigenaar toestemming voor maximaal 15 standplaatsen, een uitbreiding naar 25 standplaatsen betekent naar schatting een toename van circa 4 v.e. (gebaseerd op een kental van 0,34 v.e./standplaats). Na uitbreiding bedraagt de totale vuillast dan 18 v.e.

Volgens het Activiteitenbesluit geldt voor een vuillast van 10-25 v.e. een verplichte aansluiting op riolering tot een maximale afstand van 100 m. De aanlegafstand tot het dichtsbijzijnde gerioleerde pand (Ringweg 2) bedraagt minimaal 220 m. Deze afstand, gemeten via de achterzijde van het perceel Jonkersweg 3, bedraagt meer dan 100 m. Hierdoor is aansluiting op de riolering dus niet verplicht.

Hierdoor staat het Activiteitenbesluit lozing van huishoudelijk afvalwater op oppervlaktewater toe, mits het te lozen afvalwater een geschikte zuiveringsvoorziening doorloopt. Volgens de in het Activiteitenbesluit genoemde emissiegrenswaarden dient deze zuiveringsvoorziening te bestaan uit een IBA-klasse 3 met voldoende capaciteit en dient te worden beoordeeld door het Waterschap. Gezien de relatief geringe aansluitafstand zou de betreffende perceeleigenaar alsnog kunnen kiezen om toch te investeren in een aansluiting op de gemeentelijke riolering.

Betekenis voor het planvoornemen

Ten aanzien van de vormverandering van het bouwvlak, de verplaatsing van de bedrijfswoning en de aanleg van het waterbassin, dient er compensatieberging van 1.061 m2 plaats te vinden in het plangebied of in omliggende gebieden binnen hetzelfde waterpeil. Daarnaast dient het planvoornemen met de uitbreiding van de minicamping rekening te houden met afvalwaterbehandeling. Hiervoor kan de initiatiefnemer kiezen voor een aansluiting op de gemeentelijke riolering, gezien de geringe afstand of voor een zuiveringsvoorziening te bestaan uit een IBA-klasse3 met voldoende capaciteit.

Vanuit het aspect water zijn geen belemmeringen voor het planvoornemen, mits rekening gehouden wordt met het bovenstaande advies vanuit het Waterschap.

4.12 Energie En Duurzaamheid

Duurzame ontwikkeling is te zien als een ontwikkelingsproces, waarbij gestreefd wordt naar het tot stand brengen van een duurzame samenleving. Dit gebeurt door in alle stadia van een planproces kansen en mogelijkheden te benutten voor het realiseren van een hoge ruimtelijke kwaliteit in combinatie met een zo laag mogelijke milieubelasting, en deze in de tijd weten te handhaven, zodat ook toekomstige generaties daarin delen. Ook de gemeente Schouwen-Duiveland heeft in haar beleidsdoelstellingen duurzaamheid opgenomen en wenst deze structureel in ontwikkelingsplannen op te nemen.


Bij voorliggend plan kan de duurzaamheid zich uiten in de bouwtechnische uitvoering van (de schil van) zowel de toekomstige bedrijfshal als de toekomstige bedrijfswoning door gebruik te maken van natuurlijke duurzame materialen en door een goede isolatie. Een duurzaam gebouw creëren wat tevens een beperkte footprint heeft, begint met het zo goed mogelijk beperken van de energievraag van het gebouw. Daarbij dient gekozen te worden voor goede bouwkundige maatregelen met daar bijbehorende isolatiewaarde. Om de CO2 doelstellingen te halen is de productie van duurzame energie belangrijk. Het is daarom belangrijk om de kansen maximaal te benutten. Indien de toekomstige bebouwing een hellend dak bevat, kunnen daarop bijvoorveeld zonnepanelen (PV-panelen) geïnstalleerd worden. Omdat nieuwbouw niet meer aangesloten mag worden op het reguliere gasnet, worden de recreatiewoningen aangesloten op het eigen gasnet dat zich op het terrein bevindt. Op deze manier worden de recreatiewoningen verwarmd.

Bij het uitwerken van het planvoornemen wordt rekening worden gehouden met het klimaatbestendig maken van de recreatiewoningen en de inrichting van het perceel door verschillende maatregelen te treffen en de gebouwen en tuinen bestand te maken tegen te warm, te droog en te nat. Met deze maatregelen kan er voor gezorgd worden dat de hitte de woning minder binnendringt.

Wenselijk is het dat de gebouwen worden voorzien van grote ramen aan voor- als aan achterzijde waardoor veel daglicht toe treed in de verblijfsruimtes. Daglicht en het toepassen van lichte kleuren op wanden en vloeren hebben namelijk een positief effect op het welzijn van de gebruiker. Daarnaast wordt het energieverbruik door toepassing van kunstlicht hiermee zo veel mogelijk beperkt. Bij daken met overstek kan voorkomen worden dat de zon - als deze hoog aan de hemel staat - naar binnen schijnt of de muren verwarmt. De bedrijfswoning is vrijstaand en wordt omgeven door een groene inrichting van het terrein, met de verschillende bomen die voor voldoende schaduwrijke plekken zorgen. Het gebruik van een goede zonwering en voldoende schaduwrijke plekken draagt bij aan de klimaatbestendigheid van het gebouw. Met regentonnen, infiltratiekratten, molgoten en met een groene tuin gaat men de verdroging van de bodem tegen én voorkomt men wateroverlast in en om de gebouwen, maar ook verderop, bij het riool. Ook met een half verharde parkeerplaatsen en oprit dan wel erfverharding geeft men het regenwater meer kans om in de bodem te infiltreren.

Met bovenstaande maatregelen wordt bereikt dat tenminste wordt voldaan aan een Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC) die tenminste voldoet aan de huidige norm ten tijde van de bestemmingsplanherziening (0,6). Echter vanaf 1 januari 2020 zijn Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG)-eisen de verplichting.

Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat aanvragen van de omgevingsvergunning vanaf 1 januari 2020 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG).

In Nederland worden vanaf 1 januari 2020 de energieprestatie voor bijna energieneutrale gebouwen vastgelegd aan de hand van 3 eisen:

  1. 1. de maximale energiebehoefte in kWh per m² gebruiksoppervlak per jaar;
  2. 2. het maximale primair fossiel energiegebruik, eveneens in kWh per m² gebruiksoppervlak per jaar;
  3. 3. het minimale aandeel hernieuwbare energie in procenten.


Deze eisen vervangen de EPC, de huidige eis voor nieuwbouw. BENG is gebaseerd op de Trias Energetica, een driestappenstrategie om een energiezuinig ontwerp te maken. De EPC voldoet niet meer. Je kunt bijvoorbeeld een grote glaswand in een gebouw zetten en de EPC-eis halen door deze energieverliezen bij glas te compenseren met zonnepanelen; de huidige nieuwbouweis houdt geen rekening met het energieverlies van de woning door de gebouwvorm.


Er is daardoor bij de huidige eis geen relatie met het energieverbruik per m². De BENG-eisen houden hier wel rekening mee. Er geldt een aparte eis voor de buitenkant van een gebouw, de zogenoemde schil, om de energiebehoefte te limiteren. Dit noemen we BENG 1. Ook moet de energievraag van een gebouw zo veel mogelijk uit hernieuwbare energie bestaan: de BENG 3-eis. En tenslotte moet de resterende energiebehoefte zo efficiënt mogelijk worden opgewekt: BENG 2.


Bij de concrete uitwerking van het ontwerp van de toekomstige bebouwing (bedrijfshal en bedrijfswoning) zal hiermee zoveel mogelijk rekening worden gehouden. Bij de vergunningaanvraag voor de toekomstige bebouwing zal nader gemotiveerd worden welke specfieke maatregelen worden toegepast.

Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

5.2 Uitgangspunten

5.2.1 Wettelijk kader

Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.

5.2.2 Planonderdelen

Onderhavig bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, de regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.

Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de gebruiks- en bouwmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en gebaseerd op de regels uit het vigerende aangrenzende bestemmingsplan. De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.

5.3 Toelichting Op De Planregels

5.3.1 Inleidende regels

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in het SVBP en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen.

Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen. Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de wijze van meten worden in de SVBP2012 regels gegeven, welke in het plan letterlijk zijn overgenomen.

5.3.2 Bestemmingsregels

Per bestemming, die op de verbeelding wordt gebruikt, worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid;
  • Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Van de meest gebruikte onderdelen volgt hieronder een korte toelichting.

Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies genoemd. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.

Bouwregels

In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing, minimale en maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals goothoogtes, bouwhoogtes, oppervlaktes en dakhellingen.

Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd door mogelijkheden te bieden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze bevoegdheden zijn niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking is aangegeven waarvan een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels wordt verleend, de maximale afwijking die met de omgevingsvergunning kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels (zijnde algemene regels).

Specifieke gebruiksregels

Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening vervallen. In dit artikel was het verbod opgenomen om gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. Derhalve moeten in de specifieke gebruiksregels bepaalde functies concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik. Ook het laten gebruiken moet specifiek worden genoemd.

Afwijken van de gebruiksregels

Door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van grondgebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via het afwijken geen 'nieuwe' functies kunnen worden toegestaan. Het afwijken van de gebruiksregels dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of een afzonderlijke bestemmingsplanherziening.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of

werkzaamheden

Met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een werk of werkzaamheid worden verbonden. Onder deze inrichtingsactiviteiten valt niet het bouwen en het gebruiken. Een vergunningenstelsel wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals landschappelijke of natuurlijke waarden,ecologische waarden of de groen- en/of waterstructuur. Een vergunningenstelsel kan in specifieke en bijzondere situaties worden opgenomen in verband met bijvoorbeeld het verwijderen van waardevolle boombeplanting. In onderhavig bestemmingsplan is dit niet aan de orde omdat de gronden worden uitgegeven als bedrijventerrein.

5.4 Toelichting Op De Bestemmingen

Hierna zijn de binnen het plangebied gelegen bestemmingen afzonderlijk opgenomen. Daarbij wordt ingegaan op de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de desbetreffende bestemming.

5.4.1 Bestemming Agrarisch

Aan het aanwezige agrarische bedrijf aan de Jonkersweg 3 is een bouwvlak toegekend waarbinnen de bebouwing dient te worden geconcentreerd. Bepaalde bebouwing is ook buiten een bouwvlak toegestaan. Dit is in de bouwregels specifiek aangegeven. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om waterbassins, sleufsilo’s en kuilvoerplaten. Per bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan. De maximuminhoudsmaat voor agrarische bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste 750 m³. Tevens is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor overschrijding van de grenzen van het bouwvlak en een wijzigingsbevoegdheid voor vormverandering en vergroting van het bouwvlak. Overigens kan alleen worden afgeweken, indien dit noodzakelijk is uit het oogpunt van een doelmatige bedrijfsvoering of op basis van toepassing van milieuvoorschriften en de gebouwen niet op het bouwvlak passen. Binnen de agrarische bestemming is het mogelijk om met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een niet-agrarische neventak te realiseren.


Een voorbeeld van een niet-agrarische neventak vormt een NED. Hieraan zijn diverse randvoorwaarden verbonden met als doel de nieuwe economische dragers in het gebied in te kunnen passen in de grotendeels kwetsbare omgeving. Daarnaast zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het onder andere vergroten van het bouwvlak, het kunnen realiseren van boog- en gaaskassen en het beëindigen van een bedrijf. Ook ten aanzien van de wijzigingsbevoegdheden is het belang van het gebied vooropgesteld door voorwaarden te verbinden aan de wijzigingen, waarbij in een aantal gevallen de vereveningsprincipes van gemeente en / of provincie gelden.

5.4.2 Bestemming Groen - Landschappelijk

Op de gronden met de bestemming Groen - Landschappelijk is een vergunningenstelsel opgenomen gericht op het behoud en herstel van de aanwezige landschappelijke waarden. Dat betekent dat de in dat lid genoemde werken en werkzaamheden slechts kunnen worden uitgevoerd als een omgevingsvergunning is verkregen. Voordat een vergunning kan worden verleend dient het belang van de aanwezige waarden te worden afgezet tegen de voorgenomen werken en werkzaamheden. Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen tot aanleg en instandhouding van landschappelijke inpassing volgens het beplantingsplann die zijn opgenomen als bijlage bij de regels. De gebouwen mogen niet in gebruik worden genomen als niet is voorzien in de groenvoorzieningen.

5.4.3 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 7

De archeologisch waardevolle terreinen, die zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, zijn voorzien van een dubbelbestemming ten behoeve van het behoud van de archeologische waarden. Op het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 7' van toepassing. Bouwen binnen deze dubbelbestemming is in beginsel slechts mogelijk middels afwijken, indien het bouwplan betrekking heeft op een bouwwerk met een oppervlakte groter dan 5.000 m² en waarbij bovendien grond- of graafwerkzaamheden dieper dan 0,50 meter beneden het maaiveld plaatsvinden. Afwijken is niet nodig nadat op basis van een archeologisch onderzoek is gebleken dat op de bouwlocaties geen archeologische waarden aanwezig zijn, nadat aanwezige waarden voldoende zijn zeker gesteld, voor vervanging van bestaande bouwwerken en indien de horizontale afmetingen van het bouwwerk en de horizontale en verticale afmetingen van de fundering niet verandert. Voorts is voor werkzaamheden waardoor de bodem wordt geroerd, het vereiste van een omgevingsvergunning opgenomen.

5.5 Algemene Regels

5.5.1 Anti-dubbeltelregeling

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

5.5.2 Algemene bouwregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene bouwregels. Deze zijn dus niet opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen.

5.5.3 Algemene gebruiksregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene gebruiksregels. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in de afzonderlijke bestemmingen.

5.5.4 Algemene afwijkingsregels

Behalve de specifieke afwijkingsregels, opgenomen binnen de bestemmingsregels, kent het plan ook een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden. Deze bevoegdheden hebben als doel om flexibel te kunnen inspelen op afwijkingen en overschrijdingen van beperkte aard of omvang.

5.5.5 Algemene wijzigingsregels

De specifieke en algemene wijzigingsbevoegdheden hebben als doel het bestemmingsplan van flexibiliteit te voorzien. Via gedeeltelijke planwijziging, zoals bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, kan worden besloten tot wijziging van het plan, zonder dat daarvoor een normale (integrale) herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is.

5.6 Overgangs- En Slotregels

5.6.1 Overgangsrecht

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.

5.6.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse omgevingsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt gekeken naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer, tevens eigenaar. Dit wordt geregeld door middel van een anterieure overeenkomst met de gemeente Schouwen Duiveland. In deze overeenkomst worden de principes op basis waarvan de vormverandering van het bouwvlak, de uitbreiding van de minicamping, de verplaatsing van de bestaande bedrijfswoning en de aanleg van een waterbassin worden gerealiseerd en de afwenteling van eventuele planschadeclaims geregeld. Voor de gemeente zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan.


Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.

6.3 Maatschappelijk Uitvoerbaarheid

6.3.1 Inleiding

Gedurende de voorbereiding van bestemmingsplannen wordt het plan één of meerdere keren ter inzage gelegd. Tijdens de periode van ter inzage legging kunnen bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan. In dezelfde periode wordt ook overleg gevoerd met andere overheden over het plan. De resultaten van de ter inzage legging kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan. In Hoofdstuk 7 wordt beschreven wat de resultaten zijn van deze maatschappelijke consultaties.

Door middel van het planvoornemen zal er een betere landschappelijke inpassing plaatsvinden van het perceel, waardoor er een betere aansluiting op de omgeving ten opzichte van de huidige situatie plaats vindt en de ruimtelijke kwaliteit wordt versterkt.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 De Te Volgen Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

  1. a. Voorontwerp bestemmingsplan:

Vooroverleg met instanties

Watertoets

  1. b. Ontwerp:

Ter inzage legging ontwerpbestemmingsplan

  1. c. Vaststelling:

Vaststelling door de Raad

2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)

  1. d. Reactieve aanwijzing
  2. e. Beroep:

(Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan

Beroep bij Raad van State

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzage ligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan en kan het onherroepelijk worden.

7.2 Voorontwerp

Een voorontwerp-bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening voor advies toegezonden aan de vooroverlegpartners van de gemeente Schouwen-Duiveland. Naar aanleiding daarvan zijn er geen reacties ontvangen. Deze reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

7.3 Ontwerp

Het ontwerpbestemmingsplan heeft in het kader van de vaststellingsprocedure ex artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) met ingang van 4 mei 2020 tot en met 15 juni 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode van terinzagelegging is eenieder de gelegenheid geboden een zienswijze te geven op het ontwerpbestemmingsplan. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt: er zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld op 24 september 2020.

Bijlage 1 Lijst Positieve Ned's

Bijlage 1 Lijst positieve NED's

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 3 Inrichtings- En Beplantingsplan

Bijlage 3 Inrichtings- en beplantingsplan

Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan

Bijlage 2 Inrichtingsplan

Bijlage 2 Inrichtingsplan

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 4 Quickscan flora en fauna

Bijlage 5 M.e.r. Aanmeldnotitie

Bijlage 5 M.e.r. aanmeldnotitie