Noorderpolder II, deelgebied De Velden, fase 3
Wijzigingsplan - Gemeente Schouwen-Duiveland
Vastgesteld op 19-12-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het wijzigings- en uitwerkingsplan 'Noorderpolder II, deelgebied De Velden, fase 3' met identificatienummer NL.IMRO.1676.00340BpuZZ-VA01 van de gemeente Schouwen-Duiveland.
1.2 wijzigings- en uitwerkingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aanduidingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde aanduiding, begrensd door een aanduidingsgrens.
1.6 aaneengebouwd
blokken van meer dan twee aaneengebouwde hoofdgebouwen.
1.7 achtererf
gedeelte van het erf tussen de achtergevellijn en de aan de achterzijde van het hoofdgebouw gelegen erfgrens.
1.8 achtergevel van een hoofdgebouw
het meest achterwaarts gelegen deel van een hoofdgebouw.
1.9 achtergevellijn
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een hoofdgebouw tot aan de bouwperceelgrenzen.
1.10 afgewerkt terrein
de gemiddelde hoogte van de grond die bouwwerken omringt; bij hellende terreinen: het hoogste punt van de grond die bouwwerken omringt.
1.11 archeologische deskundige
de Rijksarcheoloog van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed of een ander deskundig archeologisch adviesbureau.
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.13 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een maatvoeringsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.14 bed & breakfast
een nevenactiviteit voor kortdurend toeristisch verblijf bij een woning in het hoofdgebouw of in een bijbehorend bouwwerk waar logies (maximaal 5 slaapplaatsen) en ontbijt worden aangeboden.
1.15 beroeps- of bedrijfsmatig gebruik van de woning
het gebruik van een gedeelte van een woning en/of een bijbehorend bouwwerk voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit door de bewoner, gericht op het uitoefenen van ambachtelijk bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk of het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, haarverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.16 bestaand
ten tijde van de vaststelling van het wijzigings- en uitwerkingsplan.
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 bijbehorend bouwwerk
- een architectonisch ondergeschikte uitbreiding van een hoofdgebouw, of
- een vrijstaand of aangebouwd gebouw of een ander bouwwerk met een dak dat functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw is verbonden.
1.20 bordes (woning)
verhoogd platform voor de ingang van een gebouw bereikbaar via een aantal treden of een trap.
1.21 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.22 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.23 bouwlaag
het gedeelte van een bouwwerk tussen twee vloeren in, uitgezonderd een souterrain, kelder of kap;
1.24 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.25 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.26 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.27 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct, hetzij indirect steun vindt in of op de grond.
1.28 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop (bijvoorbeeld een showroom), het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.29 erf
al dan niet omheind stuk grond dat in ruimtelijk opzicht direct behoort bij, in functioneel opzicht ten dienste staat van, en in feitelijk opzicht direct aansluit aan een gebouw en dat, blijkens de kadastrale gegevens behoort tot het bouwperceel waarop dat gebouw is geplaatst.
1.30 erfgrens
de grens van het erf.
1.31 erker
een uitbouw aan de voorzijde van een gebouw, niet zijnde een entree en aansluitend op een verblijfsruimte van het betreffende gebouw, waarvan de naar de openbare weg toegekeerde zijde en nog minimaal één andere zijde transparant is.
1.32 explosieve stoffen
stoffen behorende tot klasse 1 van het Accord Européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route (ADR), met uitzondering van consumentenvuurwerk zoals gedefinieerd in artikel 1.1.1 van het Vuurwerkbesluit.
1.33 gastenverblijf
een vrijstaand of aan een woning aangebouwd gebouw, die niet direct vanuit de woning toegankelijk is en die gebruikt wordt om niet-commercieel logies te bieden aan personen die elders hun hoofdverblijf hebben.
1.34 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.35 geluidsgevoelige gebouwen en terreinen
woningen alsmede andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder (Wgh) en artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh).
1.36 gestapelde woning
een al dan niet uit meerdere bouwlagen bestaande woning, deel uitmakend van een gebouw waarin meerdere woningen zijn ondergebracht, zodanig dat deze boven dan wel beneden elkaar zijn gesitueerd, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het maaiveld, gewaarborgd is.
1.37 gevellijn
denkbeeldige lijn die strak langs de gevel van een gebouw loopt tot aan de bouwperceelgrenzen, dan wel de aangeduide lijn.
1.38 groepsrisico
een risico als bedoeld in artikel 1.1, onder j, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.39 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.40 horecabedrijf
een bedrijf gericht op het bedrijfsmatig:
- verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken;
- exploiteren van zaalaccommodaties, of;
- verstrekken van logies.
1.41 installaties
technische en/of mechanische installaties, niet in huis geplaatst, ten behoeve van het regelen van het binnenklimaat, zoals warmtepompen en airco's
1.42 lawaaisporten
sportactiviteiten waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingsgeluid wordt overschreden, waaronder in ieder geval worden begrepen de autosport, motorsport, karting, (model)vliegsport en de schietsport met de hulp van vuurwapens in de open lucht; de jachtsport wordt hieronder niet begrepen.
1.43 levensloopgeschikte woning
een woning die zich kenmerkt door het feit dat de voordeur zonder traplopen is te bereiken en alle primaire voorzieningen (woonkamer, badkamer, slaapkamer en keuken) zich op één woonlaag bevinden.
1.44 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van openbaar nut.
1.45 ondergeschikte detailhandelsactiviteiten
detailhandel ondergeschikt én ondersteunend aan de hoofdactiviteit van een onderneming.
1.46 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.47 passend in het straat- en bebouwingsbeeld
- a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- b. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
- c. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is, en
- d. de cultuurhistorische samenhang van de omgeving.
1.48 peil
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan de weg: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. bij ligging in het water: de gemiddelde hoogte van de aangrenzende oevers;
- c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein, ten tijde van de vaststelling van dit plan.
1.49 pergola
een open bouwsel van steen, metaal en/of latwerk, bestemd om er klim- en leiplanten langs te laten groeien.
1.50 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf.
1.51 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.52 raamprostitutie
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostitué/prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen met als doel het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.53 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.54 straatprostitutie
het zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.55 twee-aaneen
blok van twee aaneengebouwde hoofdgebouwen die door middel van één gemeenschappelijke wand met elkaar zijn verbonden.
1.56 veranda
een met maximaal 3 wanden omsloten bouwwerk aan de voorzijde van woningen met een maximale diepte van 1,5 meter, waarbij in ieder geval de voorzijde open blijft.
1.57 voorgevellijn
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de meest naar de weg gekeerde zijde van een hoofdgebouw (voorgevel) tot aan de perceelsgrenzen.
1.58 vrijstaand
een gebouw zonder gemeenschappelijke wand met een ander gebouw.
1.59 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, (riool)gemalen en inlaten.
1.60 webwinkel
een detailhandelsbedrijf dat zich toelegt op de verkoop via internet zonder showroom en zonder afhaalmogelijkheid ter plaatse.
1.61 weg
voor het openbaar verkeer openstaande weg inclusief de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die weg behorende paden en bermen of zijkanten.
1.62 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.63 woning in aanbouw
een woning waarvan de fundering is gemaakt en waaraan doorlopend werkzaamheden plaatsvinden om het gebouw gereed te maken zodat het geschikt is voor bewoning.
1.64 woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.65 woonwagenstandplaats
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.
1.66 zijdelingse perceelsgrens
de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.
1.67 zijerf
gedeelte van het erf tussen een zijgevellijn en de aan die zijde van het gebouw gelegen erfgrens.
1.68 zijgevel
een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of achtergevel is.
1.69 zijgevellijn
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een bouwwerk tot aan de perceelsgrenzen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 de bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.6 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
gemeten in de verticale projectie op het bouwterrein van de grootste buitenwerkse maten van de (denkbeeldige) gevels, exclusief overstekken tot 50 centimeter, boven het afgewerkt terrein en eventueel tot het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur.
2.8 de vloeroppervlakte
de oppervlakte van voor mensen toegankelijke ruimte(n) van een gebouw.
2.9 de brutovloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte(n) gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de buitenste opgaande scheidingsconstructie of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen.
2.10 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- c. speelvoorzieningen;
- d. hierbij horende ondergeschikte voorzieningen zoals bermstroken, bermsloten, waterpartijen, taluds, oevers, steigers, bruggen, verhardingen, voet- en fietspaden, inritten, toegangswegen, parkeervoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 2 rijstroken, voet- en fietspaden en voorzieningen ten behoeve van het openbaar vervoer;
- b. standplaatsen voor ambulante handel en informatieverstrekking en ten behoeve van de gezondheidszorg;
- c. hierbij horende ondergeschikte voorzieningen zoals uitvoegstroken, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, straatmeubilair, bruggen, afvalverzamelvoorzieningen en groenvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de milieusituatie;
- c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- d. de brandveiligheid en de bereikbaarheid bij calamiteiten.
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- b. taluds en oevers;
- c. hierbij horende ondergeschikte voorzieningen zoals duikers en bruggen ter ontsluiting van percelen, nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden zijn uitsluitend ten dienste van de bestemming bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan;
- b. de bouwhoogte van bruggen bedraagt maximaal 5 meter;
- c. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.
Artikel 6 Wonen - De Velden
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - De Velden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen in woningen;
- b. hierbij horende ondergeschikte voorzieningen, zoals inritten, toegangswegen, parkeervoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen en tuinen.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een redelijke lichttoetreding en voldoende privacy;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- e. de brandveiligheid en de bereikbaarheid bij calamiteiten.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
Het inrichten en/of gebruiken van een bijbehorend bouwwerk als zelfstandige woonruimte of als gastenverblijf is niet toegestaan.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Bestaande afwijkende maatvoering
Voor bouwwerken die op het tijdstip van vaststelling van het plan niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven aantallen, afstands-, hoogte-, inhouds-, hellings- en/of oppervlaktematen, terwijl het bouwwerk krachtens een omgevingsvergunning aanwezig is of gebouwd kan worden, gelden deze afwijkende maten als vervangende regel. Bij vervangende nieuwbouw dient de bebouwing op dezelfde plaats te worden herbouwd.
7.2 Maximum aantal woningen
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - maximum aantal woningen' mogen maximaal 37 woningen worden gebouwd.
7.3 Voldoende parkeergelegenheid
Bij nieuwbouw en/of uitbreiding van gebouwen dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en dient deze in stand te worden gehouden, overeenkomstig het 'Parkeerbeleid 2017-2020' of de rechtsopvolger(s) daarvan. Hierbij wordt de parkeernorm berekend over het nieuw te bouwen of het te wijzigen gedeelte.
7.4 Afwijkingsbevoegdheid parkeergelegenheid
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.3:
- a. indien op een andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien, in het geval dat de noodzakelijke parkeergelegenheid in onvoldoende mate op eigen terrein kan worden gerealiseerd;
- b. door af te wijken van de toe te passen parkeernorm indien voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden in het "Parkeerbeleid 2017-2020' of de rechtsopvolger(s) daarvan.
7.5 Warmtepompen en airco-installaties
installaties voor warmtepompen en airco's worden gebouwd op minimaal 3 meter achter de voorgelvellijn van een hoofdgebouw.
7.6 Vlaggenmasten
Het aantal toegestane vlaggenmasten bedraagt maximaal 3 per bouwperceel.
7.7 Verlichte reclame-uitingen
Verlichte reclame-uitingen mogen geen licht naar boven uitstralen. Skybeamers zijn niet toegestaan.
7.8 Onoverdekte zwembaden
Bij een woning mag een onoverdekt zwembad worden gebouwd, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. het zwembad minimaal 3 meter achter de voorgevellijn van de woning is gelegen;
- b. de oppervlakte van het zwembad maximaal 15% van het zij- en achtererf bedraagt met een maximum van 100 m²;
- c. het zwembad niet tot gevolg heeft dat het zij- en achtererf voor meer dan 50% wordt bebouwd;
- d. de afstand tot de perceelsgrenzen minimaal 1 meter bedraagt.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Verbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te doen of laten gebruiken voor een doel of op een wijze, strijdig met de aan de grond gegeven bestemming(en).
8.2 Strijdig gebruik
Als een gebruik in strijd met het wijzigings- en uitwerkingsplan, geldt in ieder geval het gebruik van gronden en bouwwerken:
- a. ten behoeve van een seksinrichting of straatprostitutie;
- b. voor de opslag van aan hun gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, werktuigen of machines of onderdelen daarvan, verpakkingsmaterialen, schroot- en afbraak- en bouwmaterialen, bagger en grondspecie, afval, puin, grind of brandstoffen, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- c. voor de opslag en het be- en verwerken van explosieve stoffen;
- d. als woonwagenstandplaats;
- e. ten behoeve van lawaaisporten.
8.3 Parkeren
Het bij oplevering van een woning aangelegde aantal parkeerplaatsen dient in stand te worden gehouden, waarbij geldt dat (op grond van het Bor vergunningvrije) bebouwing slechts mag worden opgericht indien geen afbreuk wordt gedaan aan de parkeerfunctie van de percelen, waarbij de bedoelde parkeervoorzieningen vrij bereikbaar en te allen tijde volledig bruikbaar dienen te blijven.
8.4 Toegestaan gebruik
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijkingsbevoegdheid overschrijding grenzen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels in dit plan voor het overschrijden van de naar de weg gekeerde bebouwingsgrens, alsmede van de ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelgrens bepaalde minimumafstand door:
- 1. erkers, balkons en bordessen tot maximaal 1 meter;
- 2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3 meter zal bedragen;
Deze regel is van toepassing voor het overschrijden van grenzen voor zover deze niet leiden tot wijziging van bestemmingen.
9.2 Afwijkingsbevoegdheid bouwwerken geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van ten hoogste 10 meter, indien in de regels van de betreffende bestemming geen afwijkingsbevoegdheid voor bouwwerken geen gebouwen zijnde is opgenomen. Deze afwijkingsbevoegdheid geldt niet voor:
- a. erfafscheidingen;
- b. overkappingen.
9.3 Afwijkingsbevoegdheid toegangshek bij woningen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan voor het bouwen van een toegangshek bij een woning voor de voorgevellijn, mits:
- a. de hoogte maximaal 2,2 meter bedraagt;
- b. sprake is van een voornamelijk transparant bouwwerk;
- c. de breedte van het toegangshek ten hoogste 30% van de breedte van de voorzijde (de meest naar de wegzijde gekeerde deel) van het perceel bedraagt, tot een maximum van 9 meter (inclusief de bevestiging kolommen).
9.4 Afwegingskader
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.1, 9.2 en lid 9.3 kan slechts worden verleend, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. dit passend in het straat- en bebouwingsbeeld is;
- b. geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid;
- c. dit niet leidt tot substantiële aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
- d. in het geval van toepassing van de afwijkingsbevoegdheid, bedoeld in lid 9.1, op het betreffende bouwperceel niet eerder voor eenzelfde bouwwerk middels omgevingsvergunning is afgeweken.
9.5 Afwijkingsbevoegdheid gastenverblijf
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels in dit plan voor het inrichten en/of gebruiken van een bijbehorend bouwwerk bij een woning als gastenverblijf, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het wijzigings- en uitwerkingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;
- b. de aanvrager is eigenaar of bewoner van het bouwperceel;
- c. het hoofdgebouw op het bouwperceel wordt permanent bewoond;
- d. per bouwperceel is maximaal 1 bijbehorend bouwwerk als gastenverblijf toegestaan;
- e. het gastenverblijf wordt uitsluitend voor niet-permanente bewoning gebruikt;
- f. het gastenverblijf wordt uitsluitend niet-commercieel gebruikt;
- g. de algemene bebouwingsregels voor een bijbehorend bouwwerk worden in acht genomen, met dien verstande dat de afstand van het gastenverblijf tot de bouwperceelsgrenzen ten minste 1 meter bedraagt;
- h. de omgevingsvergunning heeft niet tot gevolg dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;
- i. er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende gebouw (veiligheid, milieuhinder);
- j. op eigen terrein voorzien wordt in parkeerruimte voor minimaal één auto.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Geringe afwijkingen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:
- a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 m² en een bouwhoogte van maximaal 3,50 meter;
- b. het overschrijden van de naar de weg gekeerde bebouwingsgrens, zomede van de ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelgrens bepaalde minimumafstand door:
- 1. erkers, balkons en bordessen tot maximaal 1 meter;
- 2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3 meter zal bedragen;
Deze regels zijn van toepassing voor het overschrijden van grenzen voor zover deze leiden tot wijziging van bestemmingen;
- c. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding bedraagt ten hoogste 3 meter.
10.2 Afwegingskader
Een wijziging als bedoeld in lid 10.1 kan slechts worden toegepast, inden:
- a. dit passend in het straat- en bebouwingsbeeld is;
- b. dit niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
- c. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid op grond van lid 10.1, onder b, deze wijziging niet eerder is toegepast voor eenzelfde bouwwerk op het betreffende bouwperceel.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
11.2 Wettelijke regelingen
Wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
11.3 Voorrangsregeling (dubbel)bestemmingen
Voor zover gronden met een (enkelvoudige) bestemming samenvallen met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde met betrekking tot de dubbelbestemming.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigings- en uitwerkingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 12.1, onder a, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 2%;
- c. lid 12.1, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigings- en uitwerkingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het wijzigings- en uitwerkingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2, onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in lid 12.2, onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
lid 12.2, onder a, is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigings- en uitwerkingsplan 'Noorderpolder II, deelgebied De Velden, fase 3'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de noordkant van Zierikzee bevindt zich het ontwikkelgebied Noorderpolder, dat bestaat uit de deelgebieden De Lanen aan de oostzijde en De Velden aan de westzijde. Van deelgebied De Velden is de eerste fase, het zuidwestelijke deel, inmiddels gerealiseerd. Het overige deel van De Velden zal nog verder worden ingevuld. Hiervoor zijn in het vigerende bestemmingsplan 'Zierikzee buiten de grachten' dan ook meerdere wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsverplichtingen opgenomen, waarmee de laatste fases van de woonwijk Noorderpolder kunnen worden ontwikkeld. Fase 2, de twee zuidoostelijke appartementengebouwen aan het waterveld, is al meegenomen in een apart wijzigingsplan.
Het voornemen is nu om middels een wijzigings- en uitwerkingsplan de resterende delen van De Velden (fase 3 en 4) mogelijk te maken. Het betreft de gehele noordelijke helft van De Velden, ten noorden van fase 1 en 2 en ten zuiden van de Korte Blokweg. In totaal gaat het om 217 nieuwe woningen, waaronder 94 appartementen en 123 grondgebonden woningen. In het vigerende bestemmingsplan 'Zierikzee buiten de grachten' (het moederplan) zijn hier een uit te werken woonbestemming en meerdere eindbestemmingen met daarin een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Om de beoogde woningen te kunnen realiseren wordt nu aan de uitwerkingsplicht invulling gegeven. Omdat de stedenbouwkundige opzet ten opzichte van de vigerende bestemmingen gewijzigd is, wordt met dit gecombineerde wijzigings- en uitwerkingsplan tegelijk gebruik gemaakt van de geldende wijzigingsbevoegdheid.
1.2 Doel
Voorliggend wijzigings- en uitwerkingsplan is opgesteld met als doel om te voorzien in de behoefte aan een typologie woningen waarvan in Zierikzee een beperkt aantal aanwezig is. Hierin wordt mede voorzien door de ontwikkeling van de resterende delen van ontwikkelgebied De Velden mogelijk te maken. Het gaat om de noordelijke velden en het resterende deel van het waterveld. In totaal gaat het om 94 appartementen en 123 grondgebonden woningen. Hiertoe wordt toepassing gegeven aan de uitwerkingsplicht en wijzigingsbevoegdheid uit het vigerende bestemmingsplan. Daarmee worden alle in het deelgebied De Velden nog geldende uitwerkings- en wijzigingsmogelijkheden toegepast c.q. verwijderd.
1.3 Ligging En Plangrenzen
Het plangebied ligt in het deelgebied De Velden van ontwikkelgebied Noorderpolder. Dit gebied bevindt zich ten noordoosten van het centrum van Zierikzee, ten oosten van de N654 tussen de Korte Blokweg in het noorden en de Emil Sandströmweg in het zuiden. Ten oosten van De Velden ligt deelgebied De Lanen. Aan de zuidoostkant van De Velden is fase 1 al gerealiseerd. Fase 2 betreft de ontwikkeling van twee appartementengebouwen in het zuidoosten aan het waterveld, die inmiddels ook van start is gegaan. De derde en vierde fase, die met dit wijzigings- en uitwerkingsplan mogelijk worden gemaakt, omvatten het resterende deel van het waterveld en de noordelijke velden. Het plangebied bevindt zich ten noorden van fase 1 en 2, tussen de Watergang en Ingeland aan de zuidkant en Korte Blokweg aan de noordkant. Aan de westkant wordt het begrensd door de bestaande woonbebouwing aan de Lange Blokweg, aan de oostkant door de Kadeweg.
De precieze plangrenzen worden bepaald door de vigerende planologische begrenzingen. Het plangebied omvat de gehele bestemming 'Wonen - Uit te werken De Velden' uit het moederplan 'Zierikzee buiten de grachten', plus de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 5'. Hoewel de ontwikkeling niet het volledige wijzigingsgebied beslaat, wordt deze geheel meegenomen zodat er geen losse 'flarden' wijzigingsgebied resteren. Met het wijzigingsplan 'Noorderpolder II, deelgebied De Velden, fase 2' is voor de twee zuidoostelijke appartementengebouwen de wijzigingsbevoegdheid al weggenomen. Deze delen zijn dan ook uit het voorliggende plangebied 'geknipt'.
Figuur 1.1 toont de ligging van het plangebied in de omgeving. Een uitsnede van het plangebied ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan is te zien in afbeelding 1.2.
Figuur 1.1: Ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving (het plangebied is globaal rood omkaderd).
1.4 Geldende Bestemmingsregeling
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Zierikzee buiten de grachten', dat door de gemeenteraad van Schouwen-Duiveland op 9 april 2020 is vastgesteld. Figuur 1.2 toont een uitsnede van dit bestemmingsplan, met daarop de begrenzing van voorliggend wijzigings- en uitwerkingsplan aangeduid.
De gronden van voorliggend plan kennen hierin grotendeels de bestemming 'Wonen - uit te werken De Velden'. De hiervoor aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, woon-zorgvoorzieningen en onder andere nuts-, verkeers-, groen- en watervoorzieningen. Daarbij is bepaald dat het bouwen van bouwwerken uitsluitend is toegestaan, op grond van een nog op te stellen uitwerkingsplan (ex artikel 3.6 Wro). Daarvoor zijn verschillende uitwerkingsregels gesteld. Zo dient onder meer voorafgaand aan de uitwerking een stedenbouwkundig plan te worden opgesteld en de behoefte aan de beoogde woningbouw te worden aangetoond. Ook zijn enkele bepalingen opgenomen met betrekking tot de fasering van de ontwikkeling. Daarnaast zijn er al een aantal bouwregels voor na de uitwerking aangegeven. Met dit wijzigings- en uitwerkingsplan wordt aan de uitwerkingsregels voldaan; waar nodig zijn daartoe bepalingen in de planregels opgenomen.
Daarnaast kent een deel van de gronden van dit wijzigings- en uitwerkingsplan de bestemming 'Wonen - De Velden'. De hiervoor aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in woningen, en hierbij horende ondergeschikte voorzieningen. Daarbinnen zijn bouwvlakken opgenomen, waar gebouwen en bouwwerken ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd. Er zijn bouwaanduidingen opgenomen voor gestapelde, aaneengebouwde en geschakelde woningen, en middels maatvoeringsaanduidingen is het maximum aantal woningen en de maximum bouw- en goothoogte bepaald.
Aan de overige gronden zijn de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer' en 'Water' toegekend. Hiermee is een voorlopige hoofdopzet van de groen-, water- en verkeersstructuren voor het gebied bepaald. Tot slot kent het gehele plangebied een archeologische dubbelbestemming; grotendeels 'Waarde - Archeologie - 7', en op enkele kleinere delen 'Waarde - Archeologie - 6'.
Ter plaatse van het voorliggende plangebied zijn daarnaast meerdere gebiedsaanduidingen opgenomen. Zo geldt voor het hele plangebied buiten de uit te werken woonbestemming de wijzigingsbevoegdheid 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 5'. Aan alle eindbestemmingen 'Wonen - De Velden' is daarbovenop de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 6' toegekend. In het moederplan is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 5' onder andere aanduidingsvlakken kunnen worden verwijderd dan wel opgenomen, een andere situering van bestemmingen en aanduidingen kan worden opgenomen en de geldende bestemming kan worden gewijzigd in aangegeven bestemmingen. De wijzigingsbevoegdheid binnen 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 6' geldt pas vanaf 31 december 2025. Tot slot is met de gebiedsaanduidingen 'overige zone - bouwverbod 3' en 'overige zone - bouwverbod 4' een faseringsregeling ingebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – bouwverbod 4' geldt dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen alleen kan worden verleend indien minimaal 90% van de toegestane woningen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bouwverbod 3' gebouwd dan wel in aanbouw is.
Voorliggend wijzigings- en uitwerkingsplan geeft invulling aan de uitwerkingsplicht van de bestemming 'Wonen - Uit te werken De Velden', en de wijzigingsbevoegdheid bij 'wijzigingsgebied 5'. Voor de gronden die binnen dit plangebied vallen, wordt de bestaande bestemmingsregeling herzien en vervalt zodoende het geldende bestemmingsplan.
Hiernaast is voor fase 2 een apart wijzigingsplan opgesteld ('Noorderpolder II, deelgebied De Velden, fase 2'). Dat plan geeft ook toepassing aan een deel van de wijzigingsbevoegdheid uit het moederplan. De twee locaties aan het waterveld in het zuidoosten zijn voorzien van een eindbestemming, waar de wijzigingsbevoegdheid is verwijderd. Deze delen zijn dan ook niet in dit wijzigings- en uitwerkingsplan voor fase 3 meegenomen. Gezamenlijk wordt met beide plannen toepassing gegeven aan de gehele wijzigingsbevoegdheid uit het moederplan.
Figuur 1.2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Zierikzee buiten de grachten' (voorliggend plangebied is donkerblauw omkaderd).
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 2, 3 en 4 worden achtereenvolgens het beleidskader, het planologisch kader en het milieu- en duurzaamheidskader beschreven. In hoofdstuk 5 wordt de visie op het plangebied toegelicht. Daarna volgt hoofdstuk 6 met daarin de juridische aspecten. De toelichting van dit wijzigingsplan wordt afgesloten met de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstuk 7 en 8.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Voorliggend plangebied maakt deel uit van deelgebied De Velden, binnen de uitbreidingswijk Noorderpolder aan de noordkant van Zierikzee. Deelgebied De Velden bestaat uit verschillende woonvelden, waarvan de eerste twee aan de zuidzijde (direct ten noorden van de Emil Sandströmweg) al zijn gerealiseerd. Ten noorden hiervan bevinden zich twee nog te ontwikkelen velden. Aan de oostzijde ligt een waterveld, waarlangs enkele losstaande appartementengebouwen zijn voorzien. De twee meest zuidelijke appartementengebouwen daarvan (ten oosten van veld 2) zijn inmiddels in aanbouw. Figuur 2.1 toont een overzicht van de woonvelden in vogelvluchtperspectief.
Voorliggend wijzigings- en uitwerkingsplan heeft betrekking op de ontwikkeling van de twee noordelijke velden, en het resterende noordelijke deel van het waterveld. Ter plaatse van het waterveld aan de oostkant is in de huidige situatie al een waterlichaam aanwezig. Daarop aansluitend loopt tussen de noordelijke en zuidelijke velden in oost-westelijke richting een smalle watergang. Dit wateroppervlak wordt in de toekomstige situatie nog vergroot. Verder zijn de gronden van het plangebied geheel onbebouwd en braakliggend, en bestaat het terrein hoofdzakelijk uit grasland. In het midden van het plangebied loopt een onverharde bouwweg met daaraan een bouwplaats, waar enkele containers en bouwmaterialen staan. Tot slot is op de locaties van de twee zuidoostelijke appartementengebouwen aan het waterveld - waar voorliggend plangebied aan grenst - de ontwikkeling al gestart.
Figuur 2.1: Overzicht woonvelden deelgebied De Velden in vogelvluchtperspectief, bezien vanuit het noorden.
2.2 Toekomstige Situatie
Stedenbouwkundig en beeldkwaliteitsplan De Velden
Het deelgebied De Velden als onderdeel van uitbreidingswijk Noorderpolder wordt gefaseerd ontwikkeld. Zoals beschreven, zijn de eerste twee velden (fase 1) inmiddels gerealiseerd en is fase 2 (het zuidelijke waterveld) inmiddels in ontwikkeling. Voor de ontwikkeling van het waterveld en de overige velden is een stedenbouwkundig en beeldkwaliteitsplan opgesteld, en door het college van B&W vastgesteld op 25 januari 2022. Op 21 juni 2022 heeft het college het gewijzigd stedenbouwkundig plan vastgesteld.
Het stedenbouwkundig en beeldkwaliteitsplan dient als leidraad voor het bereiken van de gewenste stedenbouwkundige samenhang van de noordelijke Velden van Noorderpolder, en vormt een kader voor de verdere ontwikkeling van het plan. Hierin wordt onder meer ingegaan op het landschappelijke en historische karakter van de omgeving, de stedenbouwkundige uitgangspunten, het ruimtelijk concept, de planopzet (o.a. verkaveling, bouwvolumes, woningtypologieën), randvoorwaarden voor de bebouwde en onbebouwde ruimte, en enkele beeldbepalende profielen.
Figuur 2.2 toont de inrichtingstekening voor het gehele nog te ontwikkelen deel van De Velden. Figuur 2.3 geeft vervolgens de fasering weer waarin het stedenbouwkundig plan tot uitvoering wordt gebracht.
Figuur 2.2: Inrichtingstekening De Velden - Waterveld, Veld 3 en 4 (bron: MAAK, 25 april 2022).
Figuur 2.3: Fasering De Velden (november 2021).
Waterveld
Het waterveld vormt een centraal element binnen het gehele plan voor Noorderpolder. Langs deze waterpartij zijn in totaal vier appartementengebouwen voorzien. Aan de westzijde van de waterpartij komt een belangrijke langzaamverkeersverbinding richting de binnenstad. Het zuidelijke deel van het waterveld (stap 1 en 2 in bovenstaande fasering) is inmiddels in ontwikkeling; hier worden twee appartementengebouwen van 9 woningen (stap 1) en 25 woningen (stap 2) gerealiseerd. Deze locaties zijn in een apart wijzigingsplan opgenomen. In het resterende noordelijke deel van het waterveld zijn nog eens twee appartementengebouwen met elk 9 woningen voorzien. Deze zijn opgenomen in stap 4 en 5 in bovenstaande fasering, en worden met dit wijzigings- en uitwerkingsplan mogelijk gemaakt.
Noordelijke woonvelden
De noordelijke velden bestaan uit twee delen: veld 3 aan de oostkant grenzend aan het waterveld (stap 4 en 5 uit de fasering), en veld 4 aan de westkant (stap 7, 8 en 9 uit de fasering). In totaal zijn hier in het stedenbouwkundig plan respectievelijk 76 en 123 woningen voorzien. Op het programma wordt verderop nader ingegaan. Beide delen worden apart ontsloten door een rondlopende ontsluitingsweg, aansluitend op de Korte Blokweg aan de noordkant. De velden zijn van elkaar gescheiden door een bomenrij, en alleen voor langzaam verkeer onderling verbonden. De fasering van de ontwikkeling is hierop afgestemd; eerst wordt veld 3 tot ontwikkeling gebracht, pas daarna volgt de realisatie van veld 4.
Voorafgaand aan de ontwikkeling van veld 3, wordt de oost-westelijke watergang vergroot tot een brede waterpartij (stap 3 in de fasering). Deze vormt de afscheiding tussen de noordelijke woonvelden en de bestaande woningen aan de zuidkant. Aansluitend op de realisatie van de woningen in het noordoostelijke veld (stap 4 en 5), worden over het water twee langzaamverkeersverbindingen aangelegd (stap 6).
Woningprogramma
De invulling van de resterende delen van De Velden bestaat uit een gevarieerd programma van appartementen en grondgebonden vrijstaande, twee-onder-een-kap- en rijwoningen. Aan de hand van het stedenbouwkundig plan wordt het programma hier beschreven. In het bestemmingsplan is enige flexibiliteit geboden, om beperkte verschuivingen qua aantallen tussen woonvelden mogelijk te maken. Voor het plangebied als geheel is een maximum aantal van 217 woningen vastgelegd.
Aan de noordoostkant wordt het waterveld afgerond met twee appartementengebouwen van elk 9 appartementen. In veld 3 worden 76 grondgebonden woningen gebouwd, grotendeels twee-onder-een-kap- en rijwoningen en enkele vrijstaande woningen. Een deel hiervan wordt als levensloopbestendige woningen uitgevoerd. De woningen zijn verdeeld over drie clusters en gesitueerd rondom gezamenlijke parkeerhoven. Veld 4 bestaat uit een combinatie van appartementen en grondgebonden woningen. Aan de waterpartij aan de zuidkant zijn vier appartementengebouwen met elk 19 appartementen voorzien. Aan de noordzijde worden vier woonclusters met grondgebonden woningen gerealiseerd, in een samenstelling van twee-onder-een-kap- en rijwoningen. Ook hier wordt een deel van de woningen levensloopbestendig gerealiseerd. In het uiterste westen van het plangebied zijn tenslotte nog 7 grondgebonden woningen beoogd. Veld 4 bestaat hiermee uit maximaal 123 woningen.
Figuur 2.4: Programma waterveld en noordelijke velden (bron: AM e.a., 25 januari 2022).
De appartementen aan het waterveld worden gerealiseerd in gebouwen met drie bouwlagen in verspringende volumes, een maximale bouwhoogte van 12,5 m en een plat dak. De compacte footprints zorgen voor goede doorzichten op en beleving van het water. De gebouwen worden alzijdig gerealiseerd, met verschillende buitenruimtes aan alle zijden. In de kelders bevinden zich parkeerplaatsen en bergingen. De gebouwen worden ontsloten door de ontsluitingsweg van veld 3.
De grondgebonden woningen in veld 3 bestaan uit volumes met twee of drie bouwlagen, van maximaal 11,5 m hoog. De volumes worden voorzien van langskappen en accenten op de hoeken. De architectuur met veranda's, erkers, groene erfafscheidingen en materiaalgebruik zorgt voor overgangen van privé naar openbaar, en de volumes als alzijdige sculpturen in het landschap. De woningen worden gesitueerd rondom gezamenlijke parkeerhoven, waar het parkeren uit het zicht plaatsvindt. De hoven worden integraal meeontworpen en groen ingericht. Bergingen bij de woningen staan in de achtertuinen, grenzend aan de parkeerhoven.
Veld 4 bestaat uit volumes met platte daken, uitgevoerd in een tot en met maximaal vier bouwlagen. De grondgebonden woningen kennen maximaal drie bouwlagen en een bouwhoogte van 11,5 m hoog. De appartementen bestaan uit verspringende volumes, met een terugliggende vierde bouwlaag. De maximale bouwhoogte bedraagt 12,5 m. Qua architectuur met veranda's, carports, bergingen en materiaalgebruik zijn de volumes ontworpen als alzijdige sculpturen die onderling en met het landschap zijn verbonden. Daarbij laten de appartementen een sterke verwantschap zien met de grondgebonden woningen. De grondgebonden woningen aan de noordkant worden als clusters gesitueerd rondom de achtertuinen aan de 'binnenkant'. Op de hoeken aan de 'buitenkant' vindt het parkeren plaats. Bij de appartementen worden parkeerplaatsen in de kelder gerealiseerd.
In veld 4 vormen de vier appartementengebouwen aan het water een wijziging ten opzichte van de eerdere voorlopige planopzet, zoals die in het vigerende bestemmingsplan was opgenomen. Hierin was nog sprake van vier clusters aaneengebouwde woningen, met een lagere bouwhoogte en verder naar het zuiden. In dit wijzigings- en uitwerkingsplan is de nieuwe planopzet uit het actuele stedenbouwkundig plan opgenomen. Er wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid om de bestemmings- en bouwvlakgrenzen en bouw- en maatvoeringsaanduidingen aan te passen.
Om meer 'lucht' in het plan te brengen, meer ruimte te creëren en doordat voor de toepassing van appartementen de bouwhoogte toeneemt, zijn de gebouwen ook verder naar het noorden verplaatst. Zodoende is gewaarborgd dat er voldoende afstand blijft tot de bestaande woningen aan de zuidkant. Zoals te zien aan de maatvoering in figuur 2.5, bedraagt de afstand tot de bestaande woningen tenminste 50 en op de meeste plekken 60 meter. In de vigerende planologische situatie bedroeg deze afstand op het kortste punt circa 30 meter.
Figuur 2.5: Planopzet en afstanden tussen bebouwing (bron: AM e.a., 25 januari 2022).
Inrichting openbare ruimte
De ruimte tussen de bebouwde woonclusters wordt voor een belangrijk deel ingericht met groen en water. In het stedenbouwkundig plan zijn daartoe de groen- en waterstructuren in het gebied uitgewerkt. Zo vormen bomen een belangrijk onderdeel van het groene karakter van de wijk, zowel voor mens als dier. Een groot aantal verschillende, voornamelijk inheemse (dracht)bomen, zorgen voor seizoensbeleving en biodiversiteit. Tussen de bomen worden diverse verblijfsplekken gecreëerd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen laanbomen en parkbomen. Lanen bestaan altijd uit meerdere soorten bomen, wat de kans op uitval sterk verminderd en zorgt voor veel biodiversiteit. De lanen zijn vooral gekoppeld aan de grote, lineaire ruimtes in en om het plan, zoals de Korte Blokweg, de scheg en de waterkanten. Voor de parkbomen wordt onderscheid gemaakt in groepen bomen, solitairen en meerstammigen. Er zal een verschuiving in soorten te zien zijn tussen de soorten grenzend aan het polderlandschap, de soorten centraal in de wijk en de soorten langs het water. In het inrichtingsplan voor het gebied zal ook een beplantingsplan worden opgesteld. De hoofdstructuur van bomen is weergegeven in figuur 2.6.
Figuur 2.6: Groenstructuur - bomen (bron: AM e.a., 25 januari 2022).
Ook de 'vloer' wordt voorzien van een overwegend groene inrichting. Uitgangspunt voor de beplanting is dat het aansluit bij de streek en de bodem, zoveel mogelijk inheems is en een maximale biodiversiteit oplevert. De basis van het polderpark bestaat uit bloemrijk gras. Langs wadi’s en waterlopen worden flauwe oevers voorzien van een veelheid aan oeverplanten. Lage, bloemrijke heesters flankeren de achterpaden, waarmee deze aantrekkelijke verbindingen worden tussen de parkeerhoven en het park. Het totale palet zorgt voor aantrekkelijke beplanting in elk seizoen en levert broed-, schuil- en fourageermogelijkheden op voor fauna. Figuur 2.7 toont de verschillende groene inrichtingselementen in het plangebied.
Figuur 2.7: Groenstructuur - 'groene vloer' (bron: AM e.a., 25 januari 2022).
Water vormt een belangrijk structuurelement voor Noorderpolder en deelgebied De Velden. Het waterveld met daaraan de appartementengebouwen aan de oostkant van De Velden vormt een opvallend en herkenbaar element in de stedenbouwkundige structuur van de wijk. Dit waterlichaam is al aanwezig, en zal nog worden vergroot. Daarnaast wordt een grote waterpartij aangelegd in oost-westelijke richting, tussen de nieuwe noordelijke woonvelden en bestaande woningen aan de zuidkant. De smalle watergang die hier momenteel aanwezig is zal daartoe worden verbreed. De oevers van deze waterlichamen worden deels voorzien van natuurvriendelijke oevers. Verder worden binnen de woonvelden verschillende wadi's aangelegd, die zorgen voor infiltratie en afwatering van hemelwater. Figuur 2.8 toont de waterstructuur van het plangebied. Op het aspect water wordt in paragraaf 4.7 in meer detail ingegaan.
Figuur 2.8: Waterstructuur (bron: AM e.a., 25 januari 2022).
Op de verkeersstructuren - ontsluiting voor auto's, langzaam verkeersverbindingen - en de parkeeroplossing in het plangebied wordt nader ingegaan in paragraaf 4.11.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
De gemeente Schouwen-Duiveland heeft te maken met geldende beleidskaders van diverse overheden. Deze kaders zijn van invloed op de inhoud van een bestemmingsplan (in dit geval een wijzigings- en uitwerkingsplan). Het gemeentelijke ruimtelijke beleid, zoals vastgelegd in dit wijzigings- en uitwerkingsplan, dient zich te bewegen binnen de marges van deze beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de voor dit plan relevante beleidskaders en de wijze waarop deze in dit plan tot uiting komen, beschreven.
Met voorliggend wijzigings- en uitwerkingsplan wordt toepassing gegeven aan de uitwerkingsplicht en wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Zierikzee buiten de grachten'. In dat bestemmingsplan is zodoende al voorgesorteerd op de ontwikkeling van woningbouw in het plangebied. De actuele stedenbouwkundige opzet wordt met dit wijzigings- en uitwerkingsplan mogelijk gemaakt, door het uitwerken c.q. wijzigen van de voorlopige bestemming en verkaveling uit het moederplan. In relatie tot de beoogde ontwikkeling van woningbouw is in het moederplan al een uitgebreide beschrijving gegeven van de beleidskaders. In dit wijzigings- en uitwerkingsplan wordt de definitieve planinvulling aan de relevante beleidskaders getoetst.
3.2 Rijksbeleid
Nationale omgevingsvisie (NOVI)
Ook in de toekomst moet Nederland een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving bieden en economisch kunnen floreren. Daarom is het van belang om inzicht te hebben in de opgaven waar Nederland voor staat. De druk op de ruimte, de leefomgeving, vraagt voortdurend om afweging van verschillende belangen. Ook internationale ontwikkelingen, de invloed van technologie en de groeiende verschillen tussen regio's vragen om snellere, creatieve en integrale afwegingen. Het klimaat verandert en er moet zorgvuldiger worden omgaan met energiebronnen en grondstoffen. Ook daaruit vloeien nieuwe opgaven. In aanloop naar de Omgevingswet is er één rijksvisie op de leefomgeving opgesteld: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. De eerste Nationale Omgevingsvisie is in september 2020 vastgesteld. De NOVI vervangt op nationaal niveau de Structuurvisie infrastructuur en ruimte (SVIR) en de strategische ruimtelijke delen van het verkeers- en vervoerplan, het nationale waterplan, de natuurvisie en het milieubeleidsplan. Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet geldt de NOVI als nationale visie onder de Omgevingswet
Voorliggend plangebied wordt niet specifiek in de NOVI benoemd. De voorgenomen ontwikkeling van woningbouw is niet in strijd met nationaal beleid, en draagt in algemene zin bij aan het toekomstperspectief en de prioriteiten zoals geschetst in de NOVI.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Voor succesvol ruimtelijk beleid is het van belang dat vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar zijn afgestemd. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van stedelijk en landelijk gebied. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking, ook wel de duurzaamheidsladder als centraal ruimtelijk toetsinstrument opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2 en 3) dienen plannen, waarin nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Toetsing aan de Ladder houdt in dat een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Bouwtitels in het wijzigings- en uitwerkingsplan
Dit wijzigings- en uitwerkingsplan voorziet in de realisatie van nieuwe woningen, wat kan worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er dient daarom een onderbouwing van de behoefte aan de ontwikkeling te worden gegeven in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het plangebied wordt aangeduid als bebouwde kom van Zierikzee, en ligt ingesloten tussen de bestaande bebouwing langs de Lange Blokweg, de woonwijk De Lanen en de al gerealiseerde eerdere fasen van De Velden. Bovendien is het gebied al aangemerkt als ontwikkellocatie, als onderdeel van uitbreidingswijk Noorderpolder. De locatiekeuze behoeft daarom geen verdere onderbouwing.
Met dit wijzigings- en uitwerkingsplan wordt de ontwikkeling van 217 woningen direct mogelijk gemaakt. Een deel van de woningen in het plangebied is op grond van het vigerende bestemmingsplan al rechtstreeks mogelijk. In de geldende woonbestemmingen is voor 37 woningen een harde bouwtitel opgenomen. Voor de resterende 180 woningen, is zodoende nog een onderbouwing van de behoefte benodigd. In de uitwerkingsregels bij de uit te werken bestemming uit het moederplan is ook bepaald dat voorafgaand aan de uitwerking aangetoond dient te worden dat behoefte bestaat aan de beoogde woningbouw, kwantitatief en kwalitatief. Daarmee is de ladderonderbouwing voor deze woningen 'doorgeschoven' naar dit wijzigings- en uitwerkingsplan.
Tabel 3.1 toont een overzicht van de woningaantallen van het nog te ontwikkelen deel van De Velden.
Tabel 3.1: Woningaantallen De Velden (waterveld, veld 3 en veld 4).
Woningmarktafspraken Schouwen-Duiveland
De gemeente Schouwen-Duiveland heeft - als gemeente en woningmarktregio in één - in juli 2021 de Woningmarktafspraken Schouwen-Duiveland opgesteld. Met het oog op de Ladder voor duurzame verstedelijking en de aansluiting van plannen op de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte, zijn daarin direct afspraken met de provincie Zeeland gemaakt. Daartoe hebben onder meer de provinciale bevolkingsprognose, het Kwalitatief Woononderzoek Zeeland (KWOZ) 2019 en de gemeentelijke woonvisie (2018) als basis gediend. Deze zijn nader toegelicht in de volgende paragrafen. Uitgangspunt daarin is een positieve grondhouding richting initiatieven: 'ja mits' in plaats van 'nee tenzij', in lijn met de nieuwe Omgevingswet. Daarbij worden wel keuzes gemaakt, waarbij de kwantitatieve én kwalitatieve aansluiting van plannen bij de behoefte leidend zijn, op de korte termijn maar ook doorkijkend naar de langere termijn. De provincie ziet toe op de naleving van de gemaakte afspraken.
Voor de afweging bij nieuwe initiatieven wordt in de woningmarktafspraken allereerst op kwalitatief vlak getoetst. De gemeente vindt het belangrijk om alleen mee te werken aan plannen met meerwaarde, en om flexibel te blijven. Hiervoor zijn criteria opgesteld die dienen als leidraad bij de afweging van initiatieven: de 'kwaliteitsladder'. Het gaat hierbij niet zo zeer om vaststaande en exact meetbare criteria, de gemeente maakt hiermee per geval een kwalitatieve afweging. De criteria zijn onderverdeeld in:
- A. Meerwaarde voor de plek en de omgeving;
- B. Meerwaarde voor de woningmarkt (zie ook het KWOZ);
- C. Kwaliteit van het initiatief zelf.
Nadat een initiatief op kwaliteit en passendheid bij de woningmarkt is beoordeeld, maakt de gemeente ook een afweging op aantallen. De uitkomsten van het marktonderzoek KWOZ van de provincie Zeeland, in combinatie met de gemeentelijke woonvisie en woningmarktanalyse zijn vertaald tot woonbehoefteverwachtingen per woonmilieu. Daarbij wordt vooruit geprogrammeerd voor een periode van tien jaar.
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de afronding van de uitbreidingswijk Noorderpolder, en specifiek het deelgebied De Velden. Deze nieuwe woonwijk is al enige tijd in ontwikkeling, met de beoogde ontwikkeling worden nu de nog resterende woonvelden ingevuld. Dit sluit ook aan bij de ambitie uit de gemeentelijke Structuurvisie Zierikzee 2030 (zie paragraaf 3.4), om te komen tot een goede afronding van de uitbreidingswijken. De ontwikkeling heeft zodoende meerwaarde voor de plek en de omgeving (A).
Met de ontwikkeling wordt een kwalitatief hoogwaardig nieuw woongebied ontwikkeld. Voor de invulling van de resterende woonvelden van De Velden is een stedenbouwkundig en beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit dient als leidraad voor de gewenste stedenbouwkundige samenhang van het gebied en als kader voor de verdere ontwikkeling van het plan. Er is onder meer ingegaan op het landschappelijke en historische karakter van de omgeving, de stedenbouwkundige uitgangspunten, het ruimtelijk concept, de planopzet (o.a. verkaveling, bouwvolumes, woningtypologieën), randvoorwaarden voor de bebouwde en onbebouwde ruimte, en enkele beeldbepalende profielen. Dit plan vormt zodoende de basis voor de beoogde woningbouw, in een integraal ontwerp met ook aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit, openbare ruimte en onder andere verkeers-, groen- en waterstructuren in het gebied. Paragraaf 2.2 gaat hier nader op in. Hiermee is ook de kwaliteit van het initiatief zelf gewaarborgd (C).
Voor de onderbouwing van de behoefte van de ontwikkeling hebben Stec Groep en Bureau Stedelijke Planning een laddertoets uitgevoerd. Deze is opgenomen in bijlage 1. De laddertoets gaat in op zowel de kwalitatieve meerwaarde voor de woningmarkt (B) als de kwantitatieve behoefte aan de aantallen zoals opgenomen in tabel 3.1.
In de laddertoets wordt aangesloten bij de meest recente provinciale prognose (2022-2032) binnen de marktregio. Hieruit volgt voor de periode 2022-2032 een groei van het aantal huishoudens van circa 1.000 voor Schouwen-Duiveland. Afgezet tegen de harde plancapaciteit (exclusief de bestaande bouwtitels in Noorderpolder) blijft er een ruimte over voor toevoeging van 830 woningen voor de periode 2022-2032 in de hele gemeente. Dit is exclusief de potentiële 'extra trekkracht' van het plan, ruimte vanuit het transitieprogramma van 235 (90 in Zierikzee) en de 300 woningen voor budgetvriendelijke concepten waarvoor nog een nadere afweging nodig is.
Uit de laddertoets blijkt dat het voorliggende plan potentie heeft om extra huishoudens te trekken naar Schouwen-Duiveland, bovenop de migratie die al in de prognose (circa 1.000 huishoudens) is meegenomen. Bij bijzondere woningbouwprojecten is het aandeel mensen dat van buiten de gemeente komt doorgaans groter dan bij normale woningbouwprojecten. Deze extra trekkracht van het plan wordt, op basis van referentieprojecten, geschat binnen een bandbreedte van circa 10 tot 20% (circa 20-45 woningen). De kenmerken die tot extra (boven)regionale instroom kunnen leiden zijn in het rapport nader beschreven.
Dit plan voorziet in totaal in 217 nieuwe woningen. Voor de kwantitatieve onderbouwing gaat het, zoals blijkt uit tabel 3.1, om 180 woningen. Deze woningen worden bezien vanuit de regionale Woningmarktafspraken Schouwen-Duiveland als volgt verdeeld:
- regionale behoefte: 76 woningen;
- onderbouwing laddertoets / extra trekkracht: 26 woningen;
- bovenregionale behoefte / transitieruimte: 45 woningen;
- kwalitatieve ruimte uit regionale woningmarktafspraken: 33 woningen.
De 180 nieuwe bouwtitels in Noorderpolder passen zodoende binnen de kwantitatieve provinciale prognose en regionale woningmarktafspraken.
Daarnaast voorziet het plan in de kwalitatieve vraag in de regio, aansluitend bij onder meer de gemeentelijke Woonvisie (zie paragraaf 3.4). Het plan voorziet in een mix van woningtypologieën, bestaande uit zowel appartementen als grondgebonden rij-, twee-onder-een-kap- en vrijstaande woningen. Deze worden gerealiseerd in een ruim opgezet woonmilieu met woningen gericht op het water en in groene parkachtige omgevingen. Het beoogde woonmilieu wordt gekenmerkt als wonen in het landschap, en bevat kenmerken van groenstedelijke, dorpse en landelijke woonmilieus (alle drie suburbaan). Uit landelijk wooneisen- en wensenonderzoek blijkt dat circa 55-60% van de totale woningvraag op Schouwen-Duiveland is gericht op wonen in een groene landschappelijke omgeving. Uitgaande van de provinciale prognose betekent dit een vraag van circa 550-600 woningen in een dergelijk woonmilieu. De 'extra trekkracht' van het plan komt daar nog bij.
De lokale woningbehoefte gaat primair uit naar levensloopbestendig wonen. Gezien de verwachte demografische ontwikkeling op Schouwen-Duiveland ligt de focus in het bijzonder op de doelgroepen alleenstaanden en stellen van 65 jaar en ouder. Door de vergrijzing is er sprake van een kwalitatieve verschuiving in woningbehoefte, van reguliere grondgebonden naar levensloopbestendige woningen. Van belang is daarom dat het plan levensloopbestendige woningen bevat, zowel gestapeld als grondgebonden. Daarmee voorziet het plan in een kwalitatieve vraag.
De extra bovenregionale vraag gaat uit naar zowel grondgebonden als nultredenwoningen. De instroom van huishoudens van buiten de regio bestaat voornamelijk uit huishoudens rond de 30 jaar en 65-plussers. Jongere instromende huishoudens komen naar verwachting vaker uit bij grondgebonden rijwoningen en twee-onder-een-kapwoningen. Instromende 65-plussers zullen overwegend een voorkeur hebben voor een levensloopbestendige woning, grondgebonden of als appartement. Beide woningtypen zijn onderdeel van het beoogde programma.
Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat het plan voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte van verschillende doelgroepen, zowel binnen de gemeente/regio Schouwen-Duiveland als instromers van daarbuiten.
3.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
Zeeuwse Omgevingsvisie (2021)
Gedeputeerde staten van Zeeland hebben in november 2021 de Zeeuwse Omgevingsvisie vastgesteld. De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de volle breedte van de leefomgeving en alle andere onderwerpen die van belang zijn voor de toekomst van Zeeland.
Het uitgangspunt van de provincie voor de omgevingsvisie is dat beleid en regels die hun waarde hebben bewezen, alleen worden gewijzigd als er betere alternatieven zijn. De Provinciale Omgevingsverordening 2018 is daarom hierbij als uitgangspunt genomen. Verder bestaat de visie uit twee delen: deel A en deel B.
In Deel A staan de strategische doelen voor de periode tot 2050 onderverdeeld in vier centrale ambities verwoord. De uitdagingen en ambities voor Zeeland, alsmede de Zeeuwse kernkwaliteiten worden daarin beschreven en geven richting aan de beleidsdoelstellingen en acties voor de kortere termijn (tot 2030). De vier centrale ambities zijn:
- 1. Uitstekend wonen en leven in Zeeland.
- 2. Balans in de grote wateren en het landelijk gebied.
- 3. Een duurzame en innovatieve economie.
- 4. Klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland.
Voor de ambitie Uitstekend wonen en leven in Zeeland is de ambitie dat er in 2050 voor iedereen een passende woning beschikbaar is. De omgeving van je huis voelt veilig. De nabije omgeving nodigt uit om meer te gaan fietsen en wandelen. De groene omgeving rond het huis kan langere tijden van droogte en perioden met heel veel regen aan. Voorzieningen zoals het theaters, ziekenhuizen, winkels en sportterreinen hebben geen slechte invloed op het klimaat en zijn voor iedereen bereikbaar. Ook als je geen eigen auto hebt of afhankelijk bent van openbaar vervoer. Reizen gaat snel, slim, veilig, schoon en betaalbaar voor zowel reiziger als overheid. De digitale bereikbaarheid is snel en goed. De scholen in de provincie zijn goed bereikbaar en betaalbaar, het onderwijs is van hoge kwaliteit.
In Deel B wordt het beleid voor de periode tot 2030 vormgegeven. Dit beleid is onderverdeeld in doelen voor 2030, de huidige situatie, acties voor de periode tot 2030 én afwegingsfactoren voor de uitvoering. Deze zijn onderverdeeld in verschillende bouwstenen voor de vier centrale ambities uit deel A.
Voor de woningvoorraad is de doelstelling voor 2030 een toekomstbestendige en CO2-neutrale woningvoorraad die in kwaliteit en kwantiteit aansluit op de vraag. Ontwikkelingen op de woningmarkt en een verhoogde instroom van inwoners, zetten de woningmarkt in Zeeland sterk onder druk. Naast de uitbreidingsbehoefte van de Zeeuwse woningvoorraad moet de focus van het woonbeleid ook op de bestaande voorraad komen te liggen. Zo wordt optimaal gebruik gemaakt van de reeds gebouwde woningvoorraad. Om deze doelstelling te behalen heeft de provincie drie subdoelen (met bijbehorende acties) geformuleerd:
- De bestaande woningvoorraad is toekomstbestendig: CO2-neutraal en levensloopbestendig.
- Nieuwbouw is passend bij de huidige en toekomstige behoefte en minimaal 50% circulair: focus op kwaliteit in woningtypen en locaties.
- Er wordt ingespeeld op de behoefte aan specifieke segmenten op de woningmarkt.
Wat betreft de uitbreiding van de woningvoorraad manifesteert de vraag naar extra woningen zich vooral in steden en in andere goed bereikbare kernen met voorzieningen. Per regio en per dorp kan de vraag naar woningen echter sterk uiteenlopen. Bundeling van voorzieningen in combinatie met een goede bereikbaarheid daarvan is een gezamenlijke uitdaging. In regioverband maken gemeenten afspraken waar en hoeveel woningen er worden toegevoegd in de regionale woningmarktafspraken. Omdat de situatie in elke regio anders is, is regionaal maatwerk belangrijk. De behoefteraming van de meest recente Provinciale bevolkings- en huishoudenprognose is daarvoor de basis. Daarbij zoekt de provincie naar een kwalitatieve match tussen de woningbehoefte en -voorraad, op korte en langere termijn. Daarvoor vormen de uitkomsten uit het Kwalitatief Woononderzoek Zeeland (KWOZ) de basis.
Voorliggend wijzigings- en uitwerkingsplan geeft met name uiting aan de ambitie 'uitstekend wonen en leven in Zeeland'. De ontwikkeling vormt een verdere invulling van de uitbreidingswijk Noorderpolder. Daarbij wordt, met de actuele stedenbouwkundige opzet, toepassing gegeven aan de uitwerkingsplicht en wijzigingsbevoegdheid uit het vigerende bestemmingsplan. Het plan bestaat uit een gevarieerd programma met een variatie aan woningtypen, in een landelijk woonmilieu maar tegelijk nabij het centrum van Zierikzee. Daarbij benadrukt de provinciale omgevingsvisie dat nieuwe woningbouwprojecten moeten worden afgestemd via regionale woningmarktafspraken, zodat deze aansluiten bij de actuele kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte in de regio. De regionale woningmarktafspraken zijn bedoeld om regionaal woningbouwbeleid vast te stellen en dienen als onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze afspraken worden door de gemeenten binnen een woningmarktregio gemaakt en vastgesteld door Gedeputeerde Staten, en periodiek herijkt. Paragraaf 3.2 gaat - aan de hand van de regionale woningmarktafspraken - nader in op de Ladder voor duurzame verstedelijking, en geeft daarmee ook invulling aan het provinciale beleid uit de Zeeuwse Omgevingsvisie.
Omgevingsverordening Zeeland (2018)
In de Omgevingsverordening van de provincie Zeeland zijn regels opgenomen ten aanzien van de fysieke leefomgeving van de provincie Zeeland. Hierbij zijn de uitgangspunten opgenomen die zijn vastgelegd in het Omgevingsplan Zeeland 2018, als voorloper van de provinciale Omgevingsvisie.
De regeling van het voorliggende wijzigings- en uitwerkingsplan is niet in strijd met de in de Omgevingsverordening Zeeland opgenomen artikelen.
Provinciale bevolkingsprognose (2019)
De Provinciale bevolkings- en huishoudenprognose 2019 vervangt de provinciale prognose van 2015. De prognose vormt de basis voor het provinciaal beleid en wordt ter beschikking gesteld aan alle andere Zeeuwse overheden, instanties, bedrijven en inwoners. Het geeft inzicht in de verwachte ontwikkeling van het aantal inwoners, de leeftijdsontwikkeling en de woningbehoefte van Zeeland totaal en per gemeente of regio.
Op basis van de prognoses voor de bevolkingsgroei en leeftijdsontwikkeling is de verwachte woningbehoefte bepaald. De verwachting is dat de woningbehoefte tot 2038 blijft groeien in Zeeland, waarbij de jaarlijkse groei steeds lager wordt. In de komende tien jaar zal de behoefte aan woningen met 8.500 groeien, met name in de woningmarktregio's De Bevelanden, Tholen en Walcheren. In de andere regio's groeit de woningbehoefte in mindere mate. De groei van de woningbehoefte komt vooral door de groei van de 80 plus en in mindere mate de 60-80 jarige huishoudens. De jongere leeftijdsgroepen nemen juist af qua huishoudentype. De groei van het aantal 80+ en 60-80 jarigen zit vooral in het huishoudentype 'alleenstaand'. De behoefte aan het aantal wooneenheden binnen (verpleeg)tehuizen neemt als gevolg van de vergrijzing met ongeveer 1.000 toe tot 2040.
Kwalitatief Woononderzoek Zeeland 2019 (KWOZ)
De Zeeuwse gemeenten en de provincie Zeeland werken samen op het gebied van wonen. Voor het onderzoek naar de kwalitatieve vraag hebben provincie en gemeenten gezamenlijk een Kwalitatief Woononderzoek Zeeland (KWOZ) en factsheets per gemeente op laten stellen.
Het KWOZ geeft aan wat de huidige stand van de Zeeuwse woningvoorraad is en hoe deze zich verhoudt tot de toekomstige behoefte. Daarbij is de behoefte zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin in beeld gebracht. Dit is een duidelijke vernieuwing en verbetering ten opzichte van de kennis over de woningmarkt in het verleden. Hiermee geeft het onderzoek inzicht in de aanpassingen die nodig zijn om te kunnen blijven voldoen aan de behoefte. Het vormt een essentiële bouwsteen voor het woonbeleid in Zeeland voor iedere gemeente, woningmarktregio en provincie als geheel.
De hoofdconclusies van het KWOZ op het niveau van de provincie Zeeland, zijn in factsheets per gemeente vertaald in een beknopte samenvatting van de belangrijkste uitkomsten op gemeenteniveau. De belangrijkste conclusies voor Schouwen-Duiveland zijn:
- Tot 2040 circa toename van 110 huishuishoudens; komende tien jaar nog circa 500 huishoudens, in de jaren daarna treedt krimp op.
- Sterke verschuiving gesignaleerd in behoefte van reguliere grondgebonden woningen naar nultredenwoningen als gevolg van aanhoudende vergrijzing.
- Circa 800 woningen zitten in de kwetsbare woningsegmenten waar ook de theoretische overschotten ontstaan; vooral kleine sociale huurwoningen en ruimere reguliere grondgebonden woningen.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Zierikzee 2030 (2019)
De structuurvisie beschrijft de kwaliteiten van de stad Zierikzee en kijkt vooruit naar 2030. In de structuurvisie worden verschillende belangen en ontwikkelingen naast elkaar afgewogen en van hieruit wordt richting bepaald voor de periode tot 2030.
De structuurvisie is vooral gericht op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke en sociale kwaliteiten en op het versterken van de stad en de leefbaarheid. De visie laat zien hoe we in Zierikzee zo goed mogelijk in kunnen spelen op trends en ontwikkelingen die op ons af komen. In de visie wordt gestuurd door vragen als:
- 1. hoe ziet Zierikzee er nu uit en wat is de kracht van de stad,
- 2. welke keuzes komen op ons af en zijn we klaar voor de toekomst,
- 3. hoe doen we dat en op welk moment?
De ontwikkelingen die beschreven staan in de structuurvisie zijn daarom géén hard einddoel voor 2030, maar veel meer een route of richting. In de visie wordt een wensbeeld van Zierikzee in 2030 geschetst aan de hand van de volgende beleidsthema's: wonen, voorzieningen, bedrijven, recreatie en toerisme, verkeer en vervoer, landschap en duurzaamheid.
Voor wat betreft dit wijzigings- en uitwerkingsplan, is met name het thema wonen en deels duurzaamheid relevant.
Wonen
Het aantal inwoners op Schouwen-Duiveland is de afgelopen 15 jaar voorzichtig aan het teruglopen. Tot 2030 wordt een bevolkingsdaling van zo'n 700 inwoners verwacht. In de periode tot 2040 neemt de bevolking naar verwachting met nog eens 1.200 inwoners verder af. Het aantal huishoudens op Schouwen-Duiveland zal tot 2030 nog iets stijgen door toename van het aantal één- en tweepersoonshuishoudens. Na 2030 zal aantal huishoudens waarschijnlijk gaan dalen.
Zierikzee is een groeikern. Dit betekent dat een deel van de huishoudensgroei, die zich de aankomende 11 jaar nog voor gaat doen, in Zierikzee wordt opgevangen. We willen vestigers in Zierikzee ook ruimte bieden en zien kansen voor de doelgroep kleine huishoudens tot 35 jaar of gezinnen met kinderen.
Toevoegen van woningen
Voor wat betreft het toevoegen van extra woningen in Zierikzee spreken we in overleg met de ontwikkelaars in Poortambacht en Noorderpolder een passende en leidende fasering af voor de afronding van de uitbreidingswijken, inclusief openbare ruimte en voorzieningen. We zetten niet langer in op het verder uitbreiden van de stad, maar zien wel een opgave om de bestaande uitbreidingswijken goed stedenbouwkundig af te ronden. We ronden de nieuwbouwwijken Poortambacht en Noorderpolder zorgvuldig af volgens het principe 'minder en anders'. De plannen moeten, daar waar mogelijk, beter worden afgestemd op de gewijzigde omstandigheden: de kwantitatieve vraag is lager (minder) en de kwalitatieve vraag is gewijzigd (anders). Langdurig braakliggende uitbreidingslocaties rond de stad zijn verleden tijd.
Noorderpolder - De Velden
In de deelgebieden van Noorderpolder staat een goede en verantwoorde ruimtelijke afronding met woningtypen die bijdragen aan een woonbehoefte op middellange termijn centraal. In het deelgebied De Velden fase 2 en 3 worden bij aanpassing van de plannen ruimtelijke aanpassingen gedaan, zoals voldoende parkeren op de goede plaatsen, meer openbaar groen, meer 'lucht' tussen de woningen. We richten ons samen met de ontwikkelaar op de realisatie van de resterende harde plancapaciteit uiterlijk in 2025.
Voor deelgebied De Velden fase 3 voorzien wij een aanpassing van het stedenbouwkundig plan en mogelijk ook het kwaliteitshandboek als gevolg van de gewijzigde kwalitatieve en kwantitatieve behoefte (waarbij ook de belangen van de eventueel van de eventueel betrokken contractspartijen in ogenschouw wordt genomen). Een ruimtelijke procedure moet nog worden doorlopen om de woningen te kunnen realiseren in dit gebied. Er is in deze fase daarom alleen nog ruimte voor een bijzonder woonmilieu. Dit (aangepaste) plan moet extra kwaliteiten toevoegen op het gebied van wonen ten opzichte van wat de stad al te bieden heeft én aantoonbaar extra aantrekkingskracht hebben voor woningzoekenden (bovenop de 30% reguliere stroom van vestigers) buiten onze regio. Wij zien kansen door het combineren van de nog resterende harde plancapaciteit uit fase 2 en de nog te bestemmen capaciteit uit fase 3 van De Velden. In een nieuwe stedenbouwkundige opzet zouden kwalitatief gewenste woningen voor de lokale behoefte en een bijzonder woonmilieu voor vestigers een goede aanvulling op elkaar kunnen zijn.
Wijzigings- en uitwerkingsplan
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt toepassing gegeven aan de afronding van de uitbreidingswijk Noorderpolder, met de invulling van de resterende woonvelden van deelgebied De Velden. Daartoe is het stedenbouwkundig plan aangepast, afgestemd op de actuele behoefte en met een integraal ontwerp voor het gebied. Het stedenbouwkundig en beeldkwaliteitsplan zorgt zo voor een goede ruimtelijke afronding van de wijk, en vormt tegelijk de basis voor dit wijzigings- en uitwerkingsplan.
Voor de woningen gaat het om een combinatie van de nog resterende harde plancapaciteit (directe bouwtitels) en de nog uit te werken capaciteit (bestemming) in het gebied. Een nadere onderbouwing van de woningaantallen is opgenomen in de ladderonderbouwing in paragraaf 3.2. De woningen worden gerealiseerd in een gevarieerd programma van verschillende appartementen en grondgebonden rij-, twee-onder-een-kap- en vrijstaande woningen. Een deel van de woningen wordt daarnaast levensloopbestendig ontworpen. Daarmee wordt ingespeeld op de behoefte van enerzijds gezinnen en anderzijds kleine huishoudens (zoals ouderen). Zo wordt een nieuw woonmilieu gerealiseerd dat ruimte biedt voor zowel de kwalitatieve lokale behoefte als voor vestigers.
Landschap, natuur en duurzaamheid
De uitdaging die we aangaan is een duurzame en groene stad, waar we in 2030 ook gezond en veilig kunnen wonen, werken en verblijven en die in 2040 energieneutraal en in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is.
Hiertoe gaan we onder meer:
- waken voor een verdere verdichting met bebouwing en verharding van de groene centrumschil;
- starten een campagne om de privétuinen te vergroenen;
- daar waar mogelijk de openbare ruimte vergroenen;
- maximaal inzetten op energiebesparing en zonnepanelen op daken;
- als uitgangspunt voor (vervangende) nieuwbouw nemen dat energieneutraal wordt gebouwd;
- maatregelen voor het opvangen en bergen van water en het voorkomen van wateroverlast en hittestress structureel betrekken bij stedenbouwkundige en infrastructurele opgaven.
De voorgenomen ontwikkeling van de woonvelden zal voldoen aan de gestelde eisen op het gebied van duurzaamheid. In paragraaf 4.9 wordt hierop nader ingegaan.
Woonvisie 2018-2027
Begin 2018 is de Woningmarktanalyse 'Solide basis onder actueel woonbeleid en woonafspraken' (2017-2027) en de evaluatie van de Woonvisie 2013-2018 vastgesteld door de raad. De uitkomsten van deze woningmarktanalyse, de evaluatie en de trends en ontwikkelingen geven aanleiding om de Woonvisie te herzien. In juni 2018 is de nieuwe Woonvisie 2018-2027 vastgesteld door de raad.
Economische ontwikkelingen leiden tot het aantrekken van de woningmarkt. Deze ontwikkelingen moeten niet worden verward met demografische ontwikkelingen op de langere termijn. Een aantal demografische ontwikkelingen op Schouwen-Duivenland hebben grote invloed op de woningmarkt. De bevolkingsomvang is langzaam afgenomen, en hoewel het aantal huishoudens nog beperkt zal toenemen, bevindt de gemeente zich in een overgangsfase. Over 10 jaar is naar verwachting de rek uit het toevoegen van nieuwe woningen binnen de gemeente. Het accent in het beleid verschuift daarom sterker van kwantiteit naar kwaliteit.
Daarnaast verandert ook de bevolkingssamenstelling. Er zijn steeds meer 1- en 2-persoonshuishoudens en de bevolking vergrijst. Dit leidt tot meer vraag naar zorggerichte woningen, of woningen nabij voorzieningen. Door de veranderende samenstelling is er steeds meer behoefte aan kleinere levensloopbestendige woningen met beperkte buitenruimte.
De Woonvisie moet er toe leiden dat tot 2027 de juiste keuzes worden gemaakt om in 2040 het strategisch doel uit de toekomstvisie te hebben bereikt: We wonen prettig naar wens en behoefte.
Om dit strategisch doel te bereiken zijn de volgende doelen gesteld:
- verbeteren van de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad;
- onttrekken van woningen die verouderd of incourant zijn;
- toevoegen van woningen, waar er te weinig van zijn;
- kansen voor een gebiedsgerichte aanpak benutten.
In de gemeente is grote diversiteit aan woonmilieus. Zierikzee heeft hierin als grootste kern met haar voorzieningenniveau een centrumfunctie voor Schouwen-Duiveland. Een belangrijk deel van de nieuwbouwopgave is dan ook gereserveerd voor Zierikzee om de centrumfunctie te versterken en tegemoet te komen aan de behoefte om naar een grote kern te verhuizen. Zierikzee heeft, naast Bruinisse en Burgh-Haamstede de potentie om voor de lokale behoefte te groeien daarom wordt in deze kernen voorzien in een uitbreidingsvraag van circa 480 huishoudens. Daar staat tegenover een extra afname van het aantal huishoudens in de overige kernen met op termijn een negatief effect op de woningmarkt en een extra sloopopgave.
Voor nieuwe vestigers worden kansen gezien in het woonmilieu Zierikzee. Hierbij moet vooral ingezet worden op vernieuwende woonconcepten, plannen die iets extra's bieden ten opzichte van de bestaande voorraad. In Zierikzee wordt gedacht aan kleine huishoudens tot 35 jaar, vitale ouderen en gezinnen.
De nieuwbouwwijken Poortambacht en Noorderpolder worden zorgvuldig afgerond volgens het principe 'minder en anders'. De plannen moeten, daar waar mogelijk, beter worden afgestemd op de gewijzigde omstandigheden: de kwantitatieve vraag is lager (minder) en de kwalitatieve vraag is gewijzigd (anders). Langdurig braakliggende uitbreidingslocaties rond de stad zijn verleden tijd. Het inwilligen van de kwalitatieve eigen behoefte moet primair plaatsvinden op structuurversterkende plekken in de kern.
De resterende plancapaciteit wordt daarom beoordeeld vanuit de in de Woonvisie opgenomen kwalitatieve en kwantitatieve beleidskaders. Daartoe wordt het volgende prioriterings- / afwegingskader gehanteerd:
- 1. geen kwantitatieve uitbreiding in balans/transitiekernen nodig.
- 2. plannen moeten voorzien in kwalitatieve woningbehoefte op middellange termijn.
- 3. ontwikkelingen op structuurversterkende plekken (inbreiding, beeldbepalend plek, kwaliteit plan sluit aan bij kwaliteit locatie).
Kwalitatief kan het volgende nog in een vraag voorzien op basis van de woningmarktanalyse en de in deze Woonvisie opgenomen kwalitatieve en kwantitatieve beleidskaders:
- Flexibel bouwen het liefst zo dat ze geschikt (te maken) zijn voor diverse doelgroepen.
- Opgave ligt overwegend bij woningen voor ouderen en doorstromers, soms (beperkt) starters.
- Dan gaat het om kleinere woningen, levensloopbestendig, middenhuur (€ 600-€ 900).
- Dicht bij voorzieningen (past bij wensen ouderen, starters).
Naast het beoordelen op de voorgaande volkshuisvestelijke uitgangspunten en marktkansen gaan we ook vanuit andere optieken naar plannen kijken. Het college weegt dit mee in het vellen van haar definitieve oordeel over de prioritering en daarmee herprogrammering. Denk daarbij aan:
- de planologische-juridische, maar ook contractuele status van plannen;
- de eventuele financiële consequenties van bijstelling of zelfs afstel van plannen;
- de ruimtelijke component.
De voorgenomen invulling van de resterende woonvelden van De Velden, op basis van het aangepaste stedenbouwkundig plan, draagt bij aan een zorgvuldige afronding van nieuwbouwwijk Noorderpolder. Daarmee wordt voor een deel gebruik gemaakt van de nog resterende harde plancapaciteit in het gebied. De invulling van de resterende woningen is afgestemd op de actuele (kwantitatieve en kwalitatieve) behoefte, zoals nader beschreven in de ladderonderbouwing in paragraaf 3.2. Er wordt een gevarieerd programma gerealiseerd bestaande uit zowel appartementen en grondgebonden rij-, twee-onder-een-kap- en vrijstaande woningen. Deze worden voor een deel ook als levensloopgeschikte woningen gerealiseerd, deels naar keuze in te vullen. Van de 251 woningen in het stedenbouwkundig plan voor de resterende delen van De Velden (waterveld, veld 3 en veld 4) wordt tenminste 60% levensloopgeschikt gebouwd, conform de gemeentelijke woonvisie. Met inbegrip van de 34 appartementen uit stap 1 en 2 (buiten dit plangebied), betekent dit voor de 217 woningen in dit wijzigings- en uitwerkingsplan nog tenminste 54%. Dit percentage is ook in de regels geborgd. Zo wordt voorzien in een gevarieerd (en flexibel) aanbod dat aansluit bij de kwalitatieve behoefte van diverse doelgroepen. Enerzijds wordt ruimte geboden voor de toenemende vraag van kleine huishoudens (ouderen, alleenstaanden), met appartementen en kleinere grondgebonden (levensloopbestendige) woningen. Anderzijds bieden de verschillende eengezinswoningen ook ruimte aan (lokale of vestigende) gezinnen.
Woningbouwbeleid Schouwen-Duiveland 2022
Grote kwalitatieve uitdagingen op de woningmarkt structureel kunnen aanpakken
De woningmarkt op Schouwen-Duiveland is in beweging, zo blijkt ook uit de Woningmarktanalyse Schouwen-Duiveland 2020, die in januari 2021 is vastgesteld1. Het aantal huishoudens in de gemeente groeit op basis van de meest recente provinciale prognose (2022). Tegelijkertijd is de opgave steeds meer kwalitatief van aard. Deze opgaven willen we – ook op termijn – kunnen aanpakken, ongeacht de mate waarin het aantal huishoudens op Schouwen-Duiveland zich op de lange termijn ontwikkelt.
Op korte termijn heeft Schouwen-Duiveland te maken met een krappe woningmarkt. Vooral starters komen moeilijk aan een (koop)woning en de doorstroming van ouderen naar nultredenwoningen komt moeizaam op gang vanwege beperkte beschikbaarheid van passende (levensloopbestendige) woonvormen. Daarbij hebben we te maken met extramuralisering van het zorglandschap wat ervoor zorgt dat zorgbehoevenden langer zelfstandig thuis moeten blijven wonen in een reguliere woning. Dit zorgt voor extra druk op de woningmarkt en zorgt voor stagnering van doorstroming.
Op Schouwen-Duiveland hebben we de ambitie ieder huishouden naar wens te kunnen laten wonen. Om dit te kunnen bewerkstelligen zijn er maatregelen nodig om opgaven op de woningmarkt structureel aan te kunnen pakken. Maatregelen om te kunnen blijven werken aan wonen krijgen handen en voeten in de Structuurvisie Wonen. Het gaat daarbij om het toevoegen van woningen die in een kwalitatieve behoefte voorzien met aandacht voor balans tussen vraag en aanbod op middellange termijn.
Kwalitatieve opgave: bouwen voor doorstroming en transitie bestaande voorraad
Het relatief beperkte aanbod van betaalbare woningen (koop en huur) hangt samen met de beperkte doorstroommogelijkheden voor ouderen. Doorstroming van ouderen die nu een reguliere grondgebonden woning bewonen naar aantrekkelijke nultredenwoningen, helpt de groep (koop)starters te laten in- en doorstromen. Het toevoegen van geschikte, aantrekkelijke woningen voor ouderen aan de bestaande voorraad, brengt verhuisketens op gang. Naarmate deze verhuisketens op gang komen, kunnen diverse typen huishoudens beter in hun huisvestingswensen en -eisen voorzien.
De gemeente Schouwen-Duiveland werkt met een 3-sporenbeleid om de gemeente een 'thuis voor iedereen' te kunnen laten zijn. De 3 sporen hebben ieder hun eigen invalshoek en zijn bedoeld om ofwel het aanbod te vergroten (via nieuwbouw) ofwel te sturen in de vraag (in de bestaande bouw). De Structuurvisie wonen is onderdeel van spoor 1. Hieronder sommen we de drie sporen op:
1. Bevordering doorstroming: reguliere en bovenregionale behoefte en extra ruimte toetsen volgens kwaliteitskader RWMA:
- Hoe: toevoeging van zoveel mogelijk levensloopgeschikte woningen.
- Effect: iedere levensloopgeschikte woning heeft in de wooncarrière-keten 1-5 verhuizingen tot gevolg.
2. Tegengaan verdringing op de woningmarkt:
- Hoe: Door implementatie van diverse regels op nieuwbouw en bestaande woningmarkt, te weten:
- Doelgroepenverordening
- Zelfbewoningsplicht etc.
- Effect: eigen bewoners een betere kans bieden op de gespannen woningmarkt.
3. Uitnutten flexibele schil:
- Hoe: Voor starters, doorstarters (gescheidenen, verbroken relaties, gedwongen verkoop), arbeidskrachten van bedrijven (en zo mogelijk statushouders en asielzoekers) nieuwe wooneenheden maken die bereikbaar en financierbaar zijn.
- Effect: binnen afzienbare tijd woonruimte bieden, die (blijvend) betaalbaar is, in samenwerking met beleggers en beheersbare spelregels.
Transitieprogramma om bewegingsruimte te creëren
In juli 2021 zijn de regionale woningmarktafspraken tussen de gemeente Schouwen-Duiveland en de provincie Zeeland vastgesteld. Een van de regionale woningmarktafspraken met de provincie, is het werken met een Transitieprogramma van 235 woningen om bewegingsruimte te creëren op de woningmarkt door levensgeschikte woningen toe te voegen aan de voorraad.
Deze 235 woningen zijn extra ruimte, bóvenop de reguliere uitbreidingsopgave gebaseerd op de provinciale prognose. Hiermee is een structurele aanpak van transitieopgaven in de bestaande woningvoorraad mogelijk. In voorliggende Structuurvisie is uitgewerkt waar deze extra ruimte wordt ingezet en hoe we blijven werken aan een balans tussen vraag en aanbod op de middellange termijn.
De komende 10 jaar werken we met een transitieprogramma van 235 woningen. De extra nieuwbouw zal naar verwachting effect hebben op de bestaande woningvoorraad, omdat we meer woningen toevoegen dan dat het aantal huishoudens volgens de provinciale prognose gaat groeien. Om vraag en aanbod in balans te houden, borgen we met deze Structuurvisie Wonen dat er op termijn ook weer 235 woningen kunnen worden onttrokken aan de woningvoorraad zodra effecten zich voordoen.
Ruimte: inzet transitieprogramma voor kwalitatieve woonimpuls
Om te werken aan kwalitatieve opgaven hebben we bewegingsruimte op de woningmarkt nodig. Deze ruimte creëren we met een transitieprogramma, bovenop de opgave om de huishoudengroei op te vangen2. De komende 10 jaar werken we met een transitieprogramma van 235 woningen, dit is onderdeel van de regionale woonafspraken met de provincie Zeeland, en vraagt om compensatie van verwachte effecten.
Deze extra nieuwbouw zal naar verwachting namelijk effect zal hebben op de bestaande woningvoorraad. We bieden meer ruimte voor woningbouw om 'schuifruimte' te creëren. Om de nieuwbouw van 235 extra woningen mogelijk te maken, en de vraag- aanbod balans gezond te houden, borgen we dat er op termijn 235 woningen kunnen worden onttrokken aan de woningvoorraad zodra effecten zich voordoen.
Tabel 3.2 geeft, naast de reguliere uitbreidingsbehoefte van zo'n 1.080 woningen3, de globale verdeling van de 235 woningen in het transitieprogramma. We sluiten aan op de gemaakte keuzes in de Woonvisie en groeipotentie uit de WMA. Circa 55% zetter we in voor groeikernen en circa 45% zal landen in de balans/transitiekernen. Verder reserveren we eenmalig 10 woningen die onder voorwaarden ingezet kunnen worden voor het buitengebied. Daarnaast is met de provincie afgestemd te werken met een reservepot van 300 woningen waarvoor ook compensatie nodig is (zie het kader hieronder). In totaal hebben we de komende tien jaar dus de mogelijkheid om circa 1.615 woningen toe te voegen aan de voorraad. 535 van deze woningen worden op basis van het compensatieprincipe later weer aan de voorraad onttrokken.
Tabel 3.2: Globale verdeling transitieprogramma over de kernen.
Bomenbeleidsplan Gemeente Schouwen-Duiveland (2009)
In dit beleid is bepaald dat monumentale en waardevolle bomen worden opgenomen in een bestemmingsplan op het moment dat deze gewijzigd of geactualiseerd wordt. Hierdoor kan het belang om een boom duurzaam in stand te houden dwingend worden meegenomen in de belangenafweging en is het mogelijk om beschermende voorwaarden te stellen. Binnen het plangebied zijn dergelijke bomen niet aanwezig.
Milieubeleidsplan
Het milieubeleid van de gemeente Schouwen-Duiveland is vastgelegd in het milieubeleidsplan. Het beleid wordt besproken en vastgelegd in een aantal modules die elke een apart milieuthema behandelen. Hierna worden de belangrijkste aandachtspunten uit de diverse modules genoemd.
Module Geluid en Stilte (2008)
Schouwen-Duiveland is niet of nauwelijks bekend met het fenomeen geluidhinder. Toch zijn er gebieden op het eiland waar het nodige geluid wordt geproduceerd, zoals recreatiegebieden en langs hoofdwegen. De gemeente wil voorkomen dat de geluidsruimte die er is, gestaag dichtslibt. Het doel is om ook voor de toekomst een veilig, ruim en rustig werk- en leefklimaat te behouden, en waar nodig te versterken. Daarbij moet tevens ruimte zijn voor economische ontwikkeling. Met het geluidbeleid richt de gemeente zich onder andere op de onderwerpen: rust en stilte, ecologische situatie, evenementen en verkeer. Zo komen er geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen op geluidsbelastende locaties.
Module Licht en Duisternis (2009)
Op Schouwen-Duiveland is nog echte duisternis te ervaren. Mensen, dieren en planten varen wel bij een goede balans tussen licht en donker. Deze kwaliteit dient te worden gewaarborgd, want hij staat onder druk. Duisternis is te behouden door een viertal instrumenten toe te passen; preventie (niet verlichten), duurzaam verlichten (milieubewuster), gericht verlichten en bewust verlichten. Het duisternisbeleid richt zich op openbare verlichting, verlichting bij bedrijven, terreinverlichting, monumentenverlichting en bewustwording bij de burger. Voor bestemmingsplannen betekent dit dat bij ontwikkelingen om een lichtplan wordt gevraagd.
Module Energie en Klimaat (2009)
De uitstoot van fossiele brandstoffen versterkt het natuurlijke broeikaseffect, waardoor het op aarde steeds warmer wordt en het klimaat verandert. De gemeente Schouwen-Duiveland streeft naar een ruimtelijke inrichting waarmee het eiland klimaatbestendig en energieneutraal wordt. Dat kan op twee manieren:
- 1. De klimaatbestendige aanpak. Dit houdt in dat er bij het bestemmen, inrichten en beheren van gebieden nadrukkelijk en telkens weer rekening gehouden moet worden met drie kernkarakteristieken: de weerstand, de veerkracht en het aanpassingsvermogen van gebieden.
- 2. Broeikasreductie. Dit is te bereiken door energie te besparen en de energievraag te beperken, als dat mogelijk is duurzame energiebronnen te benutten en het zo efficiënt mogelijk gebruiken van fossiele brandstoffen, indien niet anders kan.
Bij de aanpak staan verduurzaming en energiezuinigheid voorop. De gemeente richt zich op onder andere de volgende sectoren:
- Gebouwen: hanteren van een 10% strengere EPC norm en het energiezuinig ontwerpen van gebouwen. Voor gemeentelijke gebouwen geldt een 20% strengere EPC norm.
- Opzetten van een energiemanagementsysteem voor gemeentelijke gebouwen;
- Verkeer en vervoer: stimuleren van gebruik van het openbaar vervoer en de fiets;
- Duurzame energie: kansen onderzoeken om energieneutraal te worden. Gebruik maken van deze kansen, zoals warmtekoude opslag;
- Duurzame bedrijven: bij bedrijven en bedrijvigheid gaan voor duurzaamheid;
- (Energie)verspilling voorkomen.
Module Luchtkwaliteit (2008)
De luchtkwaliteit op Schouwen-Duiveland is, zeker vergeleken met andere gebieden in Nederland, goed. Die bijzondere positie moet behouden blijven. Waar mogelijk moet er naar gestreefd worden om de luchtkwaliteit zelfs nog te verbeteren. Het verminderen van autoverkeer kan daarbij helpen. Autoverkeer is een belangrijke vervuilingsbron. De volgende instrumenten worden hiertoe gehanteerd: stimuleren van andere en schonere vervoerswijzen, een betere doorstroming van het verkeer en stimuleren van duurzame energie. In het uitvoeringsprogramma wordt met name genoemd dat het fietsverkeer gestimuleerd kan worden door de realisatie van extra fietspaden en goede fietsenstallingen.
Module Bodem (2010)
Iedere bodem heeft zijn kwaliteiten. Hier liggen kansen en knelpunten. Door in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen deze kwaliteiten in beeld te brengen, zijn knelpunten vroegtijdig in beeld en kunnen kansen optimaal benut worden, waardoor er optimaal recht wordt gedaan aan de aanwezige bodemkwaliteiten. Hierdoor worden ook toekomstige beheerskosten beter in beeld gebracht en kunnen ze deel uitmaken van de afwegingen die leiden tot het definitieve plan.
Module Externe Veiligheid (2010)
Externe veiligheid betreft de maatregelen die moeten voorkomen dat er buiten de poort van een bedrijf/inrichting slachtoffers vallen, als er door het betreffende bedrijf wordt gewerkt met of opslag plaatsvindt van gevaarlijke stoffen. Daarbij wordt gedoeld op omwonenden maar ook op recreanten op kampeerterreinen of in jachthavens. Schouwen-Duiveland moet een plek zijn waar het veilig werken, wonen, winkelen en recreëren is. Toch blijft de gemeente ruimte bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven/inrichtingen die veiligheidsrisico's met zich meebrengen. Deze risico's dienen echter wel aanvaardbaar te zijn, en minimaal te voldoen aan de landelijke voorschriften. Het bestemmingsplan moet ervoor zorgen dat er geen ongewenste ontwikkelingen op het gebied van externe veiligheid kunnen voordoen. Dat gebeurt door:
- Externe veiligheid te betrekken bij actualisering van bestemmingsplannen;
- Externe veiligheid vroegtijdig te betrekken bij nieuwe ontwikkelingsplannen;
- Het hanteren van afstandseisen ten opzichte van gevaarlijke stoffen binnen een inrichting;
- Inrichtingseisen te stellen aan kampeerterreinen en jachthavens.
Concreet wordt het volgende nagestreefd:
- Bestemmingsplannen voorzien van risicocontouren bij Bevi-inrichtingen en bij propaantanks met een inhoud die groter zijn dan 13 kubieke meter;
- Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen de veiligheidseffectrapportage (v.e.r.) toepassen.
De activiteiten die in het kader van bovengenoemde milieumodules moeten worden opgestart en uitgevoerd, staan beschreven in een uitvoeringsprogramma. In dit programma, dat is onderverdeeld in thema's, is aandacht voor het doel van de activiteiten, de rol van de gemeente, de externe partijen waarmee de gemeente de activiteit wil uitvoeren, het betreffende gebied en een tijdsplanning.
Op de diverse milieuaspecten in relatie tot de ontwikkelingen die dit wijzigings- en uitwerkingsplan mogelijk maakt, wordt ingegaan in hoofdstuk 4.
Welstandsnota 2012
De gemeentelijke overheid heeft de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de bebouwde en onbebouwde omgeving in het algemeen en de visuele- of beeldkwaliteit in het bijzonder. In de Woningwet (vanaf 1 januari 2003) wordt de gemeenteraad verplicht:
- burgers, ruim voordat ruimtelijk planvormingsprocessen worden afgesloten, concreet duidelijk te maken wat het wettelijk criterium 'redelijke eisen van welstand' inhoudt;
- ruim vooraf een zo concreet mogelijk inhoudelijk toetsingskader te bieden dat door B&W en de welstandscommissie bij de uitoefening van hun wettelijke taken moet worden gehanteerd.
Dergelijke criteria dienen te worden opgenomen in een gemeentelijke welstandsnota. Voordat het gebiedsgericht welstandsbeleid opgesteld wordt, is het echter van belang te beschikken over een beleidskader inzake de ruimtelijk-visuele kwaliteit van het gehele gemeentelijk grondgebied.
Middels een uitgebreide inventarisatie en analyse van zowel de bestaande beleidsstukken als van de ruimtelijke structuur van het gemeentelijke grondgebied, is gebleken dat Schouwen-Duiveland onder te verdelen is in een aantal gebieden en/of clusters van gebieden met gelijke kenmerken en eigenschappen op stedenbouwkundige, architectonische, functionele en/of thematische gronden.
Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur van Schouwen-Duiveland. Het gaat met name om criteria ter beoordeling van regulier bouwvergunningplichtige (volgens Wabo: omgevingsvergunningplichtige) bouwwerken. Daarnaast omvatten de gebiedsuitwerkingen (eventueel) ook criteria voor de veel voorkomende kleine bouwplannen, aanvullend op de sneltoetscriteria. Gebaseerd op de ruimtelijke opbouw is onderscheid gemaakt naar een vijftal verschillende gebiedscategorieën (thema's) onderverdeeld in 19 deelgebieden met overeenkomstige kenmerken en eigenschappen.
De volgende gebiedscategorieën zijn aangegeven:
- 1. Dorpskernen;
- 2. Planmatige uitbreidingen;
- 3. Bedrijfs- en haventerreinen;
- 4. Sport en recreatie;
- 5. Buitengebied.
Binnen het selectieve gebiedsgerichte welstandsbeleid is het van belang om vast te stellen in welke gebieden meer regulering gewenst is en in welke gebieden minder. Dit is inzichtelijk gemaakt door het vastleggen van zogenaamde welstandsniveaus. In Schouwen-Duiveland wordt gebruik gemaakt van een viertal welstandsniveaus:
- I. Beschermde stads- en dorpsgezichten (extra bescherming gericht op consolidatie van historische context);
- II. Bijzondere welstandsgebieden (extra inspanning tot voordeel van de bestaande of gewenste ruimtelijke kwaliteit);
- III. Reguliere welstandsgebieden (normale inspanning gericht op het handhaven van de basiskwaliteit);
- IV. Welstandsvrije gebieden (geen welstandstoetsing).
Voorliggend plangebied maakt onderdeel uit van de uitbreidingswijk Noorderpolder (deelgebied De Velden). In de Welstandsnota is Noorderpolder ingedeeld onder 'planmatige uitbreidingen'. Alle planmatige uitbreidingen vallen onder welstandsniveau 3, 'regulier welstandsgebied'. Hierbij zijn in de Welstandsnota welstandscriteria opgesteld, op het gebied van onder meer plaatsing, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaal. Deze dienen altijd in samenhang met de gehele gebiedsbeschrijving van het desbetreffende deelgebied waarop een bouwvraag van toepassing is, te worden gehanteerd.
Voor de ontwikkeling van de nog te realiseren velden in deelgebied De Velden (waterveld, veld 3 en 4), is in dit kader een uitgebreid stedenbouwkundig en beeldkwaliteitsplan opgesteld. Hierin is onder meer aandacht besteed aan het algehele ruimtelijke en stedenbouwkundige concept, de planopzet en de invulling van de te realiseren bebouwing. Ook zijn randvoorwaarden voor de bebouwde en onbebouwde ruimte gesteld, en wordt ingegaan op de beeldbepalende profielen in het gebied. Hierbij is rekening gehouden met de criteria uit de gemeentelijke Welstandsnota. Het stedenbouwkundig plan is vervolgens vertaald in dit wijzigings- en uitwerkingsplan.
- 1. De Woningmarktanalyse wordt om de drie jaar geüpdatet.
- 2. Reguliere huishoudensgroei van +1.025 huishoudens van 2022 tot 2032. Daarnaast +55 huishoudens vanuit bovenregionale behoefte. Bron: Provinciale huishoudensprognose, 2022 & WMA, 2020.
- 3. Gebaseerd op de meest recente provinciale prognose (2022).
3.5 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende wijzigings- en uitwerkingsplan aansluit bij het beleid zoals in dit hoofdstuk beschreven.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Duurzaamheidskader
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden alle relevante milieuaspecten behandeld die van toepassing zijn op het plangebied. Daarbij is uitgegaan van de ontwikkelingen die met dit wijzigings- en uitwerkingsplan mogelijk worden gemaakt. Dat wil zeggen, waarvoor toepassing wordt gegeven aan de uitwerkingsplicht en wijzigingsbevoegdheid uit het moederplan en die nu een definitieve bestemming krijgen. In de voorwaarden bij de wijzigingsbevoegdheid is bepaald dat aan de diverse onderzoeksverplichtingen moet worden voldaan. Ook voor de uit te werken woonbestemming geldt dat de verschillende milieuaspecten nog moeten worden afgewogen, op basis van de definitieve planopzet en programmatische invulling.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.2.1 Toetsingskader
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-handreiking) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
De VNG-handreiking bevat een lijst met bedrijven waaraan, afhankelijk van de mate waarin de in de lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), een categorie wordt toegekend. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot de woongebieden. Per bedrijfstype wordt zo een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar.
De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en de gevel van een woning gelegen in een rustige woonwijk. Wanneer er geen sprake is van een rustige woonwijk, maar van een gemengd gebied, kan één afstandsstap worden teruggedaan. Een bedrijf dat 50 meter afstand tot een rustige woonwijk moet aanhouden, mag zich hierdoor op 30 meter van een gemengd gebied vestigen.
Onder een rustige woonwijk wordt verstaan een woongebied met weinig verkeer en praktisch geen bedrijven en/of winkelcentra. Gemengde gebieden zijn gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Naast wonen komen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en bedrijvigheid. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct naast de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Voor dergelijke gebieden kunnen de richtafstanden die gelden ten opzichte van een rustige woonwijk met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Milieucategorie | Minimale richtafstand tot een rustige woonwijk | Minimale richtafstand tot gemengd gebied | |
1 | 10 m | Niet van toepassing | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m |
Tabel 4.1: Milieucategorieën en richtafstanden (bron: Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009, VNG).
De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief worden gezien. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken, kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.
4.2.2 Toetsing
Zoals blijkt uit het moederplan, kan voorliggend plangebied worden gekwalificeerd als omgevingstype 'rustige woonwijk'. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen relevante bedrijfsbestemmingen, waarvan de richtafstand tot in of nabij het plangebied reikt. Op basis van vigerende bestemmingsplannen zijn in de omgeving hoofdzakelijk woonfuncties aanwezig.
Wel bevindt zich ten noorden van het plangebied een agrarische bestemming. Deze valt deels binnen het moederplan 'Zierikzee buiten de grachten', en voor een deel in het bestemmingsplan 'Buitengebied' (2009).
De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch' uit het moederplan zijn bestemd voor de bedrijfsvoering van een grondgebonden agrarisch bedrijf, uitsluitend in de vorm van akker- en vollegrondstuinbouw (de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen dier-, fruit- en bollenteelt). Door het niet toestaan van veehouderijen en paardenfokkerijen is in het moederplan rekening gehouden met de ligging in of nabij de bebouwde kom. Voor een agrarische (akkerbouw) functie geldt volgens de handreiking van de VNG een richtafstand van 30 meter ('rustige woonwijk'). Aan deze richtafstand tot aan de nieuwe woningen wordt voldaan.
In het kader van het moederplan is tevens al onderzoek gedaan naar de invullingsmogelijkheden van de uit te werken bestemming, uitgaande van de functie wonen. Daarbij is geconcludeerd dat er geen milieuhinderlijke functies in de omgeving zijn toegestaan die bij voorbaat een goed woon- en leefklimaat ter plaatse in de weg staan. Zo mogen boomgaarden niet worden opgericht binnen 50 meter van de woonbestemming, waarmee een spuitzone is vastgelegd en een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd wordt.
Ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch' uit het bestemmingsplan 'Buitengebied' zijn de gronden ook bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven, maar zonder nadere specificering. Dat betekent dat hier ook onder andere veehouderijen en paardenfokkerijen zijn toegestaan. Dit betreft een perceel ten noorden van de Korte Blokweg ter hoogte van het midden van het plangebied, en ten noordwesten van het plangebied. Omdat hiervoor niet zonder meer aan de richtafstand bij de maximale milieucategorie (3.2, 100 meter in 'rustige woonwijk') wordt voldaan, is nader ingezoomd op de feitelijk aanwezige bedrijvigheid.
Het gaat om de agrarische bedrijven aan de Korte Blokweg 3 en Lange Blokweg 52/52a. Aan de Korte Blokweg 3 is een agrarisch bedrijf met boerderijwinkel gevestigd (type B, milieucategorie 2). Aan de Lange Blokweg 52/52a bevindt zich een veehandel (type B, milieucategorie 3.2).
Voor het bedrijf aan de Korte Blokweg 3 geldt zodoende een richtafstand van 30 meter. Uitzetten van de richtafstand rondom de perceelsgrens toont dat vrijwel alle woonbestemmingen en bouwvlakken buiten deze contour vallen. Ter plaatse van deze woningen zal in ieder geval sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat. Voor één woonblok in veld 3 valt een klein deel van de geprojecteerde bebouwing net binnen de richtafstand van 30 m. Het gaat echter alleen om een beperkt gedeelte van twee woningen. De bebouwing waarin het bedrijf is gevestigd bevindt zich enigszins terugliggend ten opzichte van de perceelsgrens. Gemeten vanaf de bebouwing zelf wordt wel aan een afstand van 30 m voldaan. De boerderijwinkel kent bovendien maar een beperkte omvang, en is qua activiteit feitelijk vergelijkbaar met een supermarkt. Voor supermarkten geldt volgens de VNG-handreiking milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 m; hieraan wordt voldaan. Wat betreft agrarische activiteiten, is al in 2009 voor de percelen ten noorden van de Korte Blokweg een overeenkomst gesloten met het oog op de toekomstige ontwikkelingen in Noorderpolder. In de eigendomsakte is vastgelegd dat hier geen bedrijf meer zal worden uitgeoefend waarvoor een milieuvergunning noodzakelijk is met een daaraan gekoppelde stankcirkel, dan wel enig ander bedrijf dat hinder kan opleveren voor de uitvoering van de bouwplannen in het plangebied. Hiermee is voldoende gewaarborgd dat (eventuele) agrarische activiteiten ten noorden van het plangebied geen belemmering vormen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen.
Voor wat betreft de veehandel aan de Lange Blokweg 52/52a is vanuit milieuoogpunt met name de mestplaats en het dierenverblijf relevant. De mestplaats (met daarnaast de agrarische opstallen) bevindt zich aan de noordkant van het perceel, ter hoogte van de Lange Blokweg 52a. Voor een mestplaats geldt een afstand van 100 meter tot aan de gevoelige woonfunctie. Deze afstand gemeten vanaf de mestplaats tot aan de dichtstbij gelegen woning in het plangebied wordt gerespecteerd. Aanvullend kan hier nog worden geargumenteerd dat de bestaande woningen ten westen van het plangebied (Korte Blokweg 2-4, Lange Blokweg 50) zich op kortere afstand bevinden dan de woningen in voorliggend plangebied. Daardoor kan in alle redelijkheid worden gesteld dat de ontwikkeling niet leidt tot extra belemmering van de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf.
Tot slot worden binnen het plangebied zelf, bij de appartementen en woningen mogelijk warmtepompen geplaatst. Dit is met name relevant met betrekking tot het milieuaspect geluid en het effect ervan op de omliggende gevoelige bestemmingen. In dit kader stelt het Bouwbesluit regels voor installaties voor warmte- of koudeopwekking, op een aangrenzend en een zelfde perceel. Ook hanteert de gemeente de Beleidsregel warmtepompen (2019). Hierin is onder meer bepaald dat ter bescherming van de fysieke leefomgeving het gemiddelde geluidsniveau LAr,LT als gevolg van één of meer installaties, op de erfgrens niet meer mag bedragen dan 40 dB(A). Hiermee is gewaarborgd dat geen sprake zal zijn van onevenredige (geluid)hinder bij omliggende woningen.
4.2.3 Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.
4.3 Luchtkwaliteit
4.3.1 Toetsingskader
Algemeen
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.
In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect stof niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht.
Regelgeving
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (hierna Wm), ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd (hierna Wlk). Het doel van de Wlk is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De in de Wlk vastgestelde normen voor luchtkwaliteit mogen niet overschreden of, in geval van een bestaande overschrijding, mag een eventuele toename niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteitsnormen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of
- een project per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of
- een project slechts in 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL); of.
- een project een ander project van gelijke of grotere omvang vervangt.
Niet in betekenende mate
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet In Betekenende Mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3%-grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Een geplande ruimtelijke ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging als:
- het valt onder de beschrijving in de tabellen met categorieën van gevallen in de 'Regeling Niet In Betekenende Mate', of
- het bevoegd gezag aannemelijk kan maken, bijvoorbeeld door berekeningen, dat de 3% grens niet wordt overschreden.
4.3.2 Toetsing
NIBM
In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg in beginsel aan te merken is als een ontwikkeling die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit wijzigings- en uitwerkingsplan maakt de ontwikkeling van maximaal 217 woningen mogelijk. De beoogde ontwikkeling blijft ruim onder dit criterium, en past zodoende binnen de term 'NIBM' bijdragend aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Onderzoek en toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit is daarom niet benodigd.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn wel de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. In de NSL-monitoringstool zijn deze concentraties bepaald langs de belangrijkste wegen, voor peiljaar 2020. Zoals blijkt uit figuur 5.1, bevinden de dichtstbijzijnde rekenpunten zich langs de N59 ten zuiden van het plangebied.
Uit figuur 5.1 blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 ter hoogte van het plangebied voor de voorgenoemde stoffen niet meer bedragen dan respectievelijk 15,2 µg/m3, 15,3 µg/m3 en 7,6 ìg/m3. De jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) wordt dan ook niet overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
Figuur 4.1: overzicht concentraties NO2, PM10 en PM2,5, peiljaar 2020 (NSL-monitoringstool).
4.3.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.
4.4 Geluid En Stilte
4.4.1 Toetsingskader
Algemeen
Een belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging in het kader van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige functies (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van o.a. wegverkeerlawaai en industrielawaai door middel van zonering.
In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect geluid niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht,
Wegverkeerslawaai
Ingevolge artikel 74 Wet geluid hinder (Wgh) zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt en woonerven. Tevens zijn in de Wgh onderzoekszones opgenomen waarbinnen onderzoek moet worden uitgevoerd naar de gevolgen van wegverkeerslawaai op een geluidsgevoelige bestemming. Deze onderzoekszones bedragen voor het stedelijk gebied voor wegen met 1 of 2 rijstroken 200 meter en voor het buitenstedelijk gebied 250 meter voor wegen met 1 of 2 rijstroken. Voor gezoneerde wegen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De grenswaarde ligt tussen de 53 dB en 68 dB, afhankelijk van de ligging en of het een nieuwe of bestaande situatie betreft.
Een geluidsbelasting hoger dan deze grenswaarde is niet toelaatbaar. In het gebied tussen de voorkeursgrenswaarde en de grenswaarde is de geluidbelasting alleen toepasbaar na een afwegingsproces in de vorm van een procedure hogere grenswaarde.
Industrielawaai
In de Wgh wordt verhoudingsgewijs maar een klein gedeelte van het industrielawaai gereguleerd, namelijk alleen voor bedrijven gelegen op een gezoneerd industrieterrein. De geluidsruimte is voor een deel van de bedrijven vastgelegd in de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu. Een groot deel van de bedrijven valt onder een algemene maatregel van bestuur. Hierin zijn o.a. voor geluid voorschriften opgenomen. Deze voorschriften kunnen bepalend zijn voor de benodigde afstand tussen het bedrijf en gevoelige functies in de omgeving. Daarnaast moet bij de afweging in het kader van bestemmingsplannen ook rekening worden gehouden met geluidsemissies die niet geregeld zijn in het kader van de milieuwetgeving zoals laden en lossen, verkeersaantrekkende werking of menselijk stemgeluid.
Menselijk stemgeluid
Bestemmingen waarbij menselijk stemgeluid in de beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening een rol kan spelen, zijn onder andere bedrijven (horeca), sportvelden of speelplaatsen/hangplekken. Getoetst moet worden of het stemgeluid niet leidt tot aantasting van het woon- en leefklimaat
4.4.2 Toetsing
De Wet geluidhinder verlangt inzicht in de akoestische effecten bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten. Voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van woningen, die worden gekenmerkt als geluidsgevoelig object.
De nieuwe woningen zijn gelegen binnen de onderzoekszone van de Lange Blokweg (N654) ten westen van het plan. Daarom is op grond van de Wgh akoestisch onderzoek benodigd. In dit kader heeft KuiperCompagnons een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is ook het verkeer op de bestaande en nieuw aan te leggen 30 km-wegen beschouwd. Gezien het relatief grote aantal woningen en de daarmee gepaard gaande verkeersproductie is hierin ook onderzoek gedaan naar de externe effecten van deze verkeersproductie. Voor wegen waar sprake is van een relatief grote verkeerstoename is onderzocht of sprake is van een significante verslechtering van het woon- en leefklimaat bij bestaande woningen. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 2, de belangrijkste resultaten zijn in deze paragraaf samengevat.
Uit het onderzoek blijkt dat het verkeer op de Lange Blokweg en Korte Blokweg en de nieuw aan te leggen 30 km-wegen in het plan geen geluidsbelasting veroorzaakt die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Op één punt zijn de weg en de woonbestemming zo dicht bij elkaar gelegen dat heel lokaal een geluidsbelasting optreedt die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. De geluidsbelasting is maximaal 52 dB.
Omdat op dit moment nog niet exact vaststaat waar de weg en de woningen komen te liggen, is niet uit te sluiten dat op enkele woningen een geluidsbelasting aan de orde zal zijn, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Geadviseerd wordt bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning op basis van de definitieve bouwplannen nogmaals de geluidsbelasting te toetsen. Voor zover de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, wordt geadviseerd de karakteristieke geluidwering van de woning af te stemmen op de hogere geluidsbelasting door het verkeer op de 30 km-wegen.
De verkeerstoename door de nieuwe woningen veroorzaakt bij de meeste bestaande woningen een zeer beperkte toename van de geluidsbelasting van (ruim) lager dan 1 dB. Omdat een dergelijke toename niet hoorbaar is voor het menselijke oor leidt deze toename niet tot belemmeringen.
Bij één woning in de nabijheid van de aansluiting van de Korte Blokweg met de Lange Blokweg is wel sprake van een significante toename van de geluidsbelasting. Dit is de woning Korte Blokweg 4. Uit het onderzoek blijkt verder dat geluidsreducerende maatregelen aan de bron en overdrachtsmaatregelen niet mogelijk zijn. In dit kader zal een maatregelonderzoek worden uitgevoerd. Onderzocht wordt of op basis van de geluidsbelasting na planrealisatie kan worden voldaan aan de binnenwaarde van 33 dB. Zo nodig kunnen gevelmaatregelen worden overwogen om de toename van het geluid te compenseren.
4.4.3 Conclusie
Uit akoestisch onderzoek blijkt dat het verkeer op de omliggende wegen geen geluidbelasting veroorzaakt op de nieuwe woningen die hogere is dan de voorkeursgrenswaarde, met uitzondering van één punt waar dit lokaal niet uitgesloten kan worden. Op basis van de definitieve bouwplannen zal dit nogmaals worden getoetst, waar nodig wordt de karakteristieke geluidwering hierop afgestemd. Het planeffect is bij de meeste bestaande woningen hooguit zeer beperkt en niet significant. Voor één bestaande woning zal nog worden onderzocht of na planrealisatie al dan niet met maatregelen aan de binnenwaarde kan worden voldaan.
4.5 Externe Veiligheid
4.5.1 Toetsingskader
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, beoordeeld te worden.
Plaatsgebonden risico
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor kwetsbare objecten wordt in zowel bestaande als nieuwe situaties het niveau van 10-6 per jaar als grenswaarde gehanteerd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn alleen toegestaan onder een gewichtige motivering. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour.
Groepsrisico
Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Voor het bevoegd gezag geldt met betrekking tot het GR wel een verantwoordingsverplichting.
Verantwoording groepsrisico
Binnen het invloedsgebied geldt dat voor ieder ruimtelijk plan groepsrisicoverantwoording verplicht is. Een verantwoording is een kwalitatieve beschrijving over de waarde van het groepsrisico, maatregelen, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Het advies van de veiligheidsregio speelt hierbij een belangrijke rol. Bij complexe projecten ligt doorgaans een proces van overleg met veiligheidsdeskundigen ten grondslag.
Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoor
In 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. In het Bevt staan regels voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen. In dit onderzoek is op deze wetgeving voorgesorteerd.
Het Bevt hanteert een vaste grens van 200 meter, vanaf de buitenrand van de transportroute, waarbuiten in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Buiten de 200 meter is een verantwoording niet noodzakelijk. Wel geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken buiten de 200 meter, in de toelichting aandacht moet worden gegeven aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Ten aanzien van de verantwoordingsplicht groepsrisico wordt onderscheid gemaakt tussen een volledige verantwoording en een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Een volledige verantwoording kan bovendien achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat:
- a. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
- b. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
- c. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.
- d. Indien sprake is van een volledige verantwoording dienen maatregelen ter beperking van het GR, alternatieve ruimtelijke ontwikkelingen met een lager GR en mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van de omvang van een calamiteit te worden overwogen. Een beperkte verantwoording houdt wel rekening met de effecten van een calamiteit en vindt alleen plaats als het plangebied binnen het invloedsgebied (effectgebied) van transportassen is gelegen.
In het Bevt zijn tevens plasbrandaandachtsgebieden (PAG) benoemd voor transportroutes. Een PAG is een zone, waarbinnen een aanvullende verantwoording noodzakelijk is met betrekking tot het al dan niet nemen maatregelen om de effecten van een plasbrand te beperken en de zelfredzaamheid van personen.
4.5.2 Toetsing
Externe veiligheid gaat over de invloed van het transport of opslag van gevaarlijke stoffen op de omgeving. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de realisatie van nieuwe kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Op basis van de risicokaart zijn de volgende risicobronnen in de omgeving aanwezig:
- Vervoer gevaarlijke stoffen over de provinciale weg N59 en N654.
Langs vervoersassen van gevaarlijke stoffen is een verantwoordingsgebied aanwezig van 200 meter. Het invloedsgebied van LPG is 355 meter en het invloedsgebied van toxische stoffen is meer dan 4.000 meter. De transportroute N654 ligt op circa 100 meter ten westen van het plangebied. De locatie is daarom gelegen binnen het verantwoordingsgebied en binnen het invloedsgebied voor GF3 van deze provinciale weg.
Voor de N654 dient daarom m.b.v. de HART-methode te worden aangetoond dat de ontwikkeling geen belemmering vormt.
Het plangebied bevindt zich tevens binnen het invloedsgebied voor toxische stoffen voor beide provinciale wegen. Er dient een beschrijving te worden gegeven van de aspecten 'zelfredzaamheid' en 'bestrijdbaarheid'.
HART-methode transportroute N654
Ten westen van de N654 is een sportterrein gelegen met o.a. een sporthal en hockey- en voetbalvelden. Ten oosten van de N654 is een dijklint gelegen waarachter het plangebied gerealiseerd wordt. Een sportterrein heeft volgens de Handleiding Populatieservice 1.0 een aanwezigheidsaantal van 30 personen per hectare. Voor een sporthal geldt circa 1 persoon per 20 m2. Aangezien de sporthal relatief ver van de weg afligt en tussen de sporthal en de weg een parkeerterrein en een waterpartij zijn gelegen kan voor het gebied ten westen van de N654 grofweg uitgegaan worden van maximaal 50 personen per hectare.
De lintbebouwing ten oosten van de N654 bevat circa 20 woningen op 2,5 hectare. Dit komt neer op een aanwezigheid van circa 20 personen per hectare. In het plangebied worden 217 woningen gerealiseerd in een gebied van circa 8 hectare. Dit komt neer op een gemiddelde dichtheid van circa 30 personen per hectare. Het buurtje ten zuiden van het plangebied zijn kan getypeerd worden als rustige woonwijk met incidentele flats waarbij een gemiddelde dichtheid bij hoort van 80 personen per hectare1.
PR contour en PAG
De N654 heeft geen PR 10-6 contour en ook geen PAG.
Berekeningsmethode groepsrisico
De hoogte van het groepsrisico is inzichtelijk gemaakt op basis van de vuistregels uit de HART, routetype weg binnen de bebouwde kom (50 km/uur).
Groepsrisico:
- Vuistregel 1: Wanneer de vervoersstroom gevaarlijke stoffen in tankwagens (bulkvervoer) stoffen bevat uit de categorieën LT3, GT4 of GT5 (ongeacht de aantallen) pas dan RBM II toe.
- Vuistregel 2: Wanneer GF3 minder is dan 10 maal de drempelwaarde in Tabel 1-8 (eenzijdige bebouwing) of 10 maal de drempelwaarde in Tabel 1-9 (2-zijdige bebouwing) wordt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden.
Vuistregel 1
Er worden geen stoffen vervoerd uit de stofcategorieën LT3, GT4 of GT5, waardoor vuistregel 2 kan worden toegepast voor het bepalen van het groepsrisico.
Vuistregel 2
In tabel 1-9 (2-zijdige bebouwing) is af te lezen dat bij een dichtheid van 80 aanwezigen per hectare en een afstand van 100 meter tussen het plangebied en de as van de weg en ook bij een dichtheid van 20 aanwezigen per hectare en een afstand van 20 meter tussen het plangebied en de as van de weg de drempelwaarde GF3-vervoer meer dan twee maal het maximaal waargenomen aantal vervoerseenheden per jaar bedraagt. Dit betekent dat deze combinatie van afstand en dichtheid geen belemmering oplevert voor het groepsrisico. Bovendien zal het aantal GF3 transporten op deze provinciale weg in werkelijkheid ook zeer laag zijn.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. In het plangebied worden geen functies mogelijk gemaakt die specifiek bedoeld zijn voor personen met een beperkte zelfredzaamheid, zoals ouderen of gehandicapten. Evenwel is het natuurlijk niet uit te sluiten dat kinderen, ouderen en/of gehandicapten in de woningen gaan wonen/aanwezig zijn. Vanuit maatschappelijk oogpunt is het juist gewenst dat dergelijke specifieke doelgroepen zich gelijkmatig 'verspreiden' tussen de reguliere doelgroepen.
Maatgevende scenario BLEVE
Het maatgevende scenario is een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion). Er wordt onderscheid gemaakt tussen een warme BLEVE en een koude BLEVE. Bij een warme BLEVE kan door een incident op de weg kan een brand ontstaan waarbij een tankwagen met LPG is betrokken. Vanwege oplopende temperaturen neemt dan de druk in de tank met LPG toe. Binnen circa 20 minuten leidt het vrijkomen en het ontsteken van de inhoud tot overdrukeffecten en een grote vuurbal, een BLEVE. Een koude BLEVE treedt op zonder of voordat de LPG-tankwagen (maximaal) is opgewarmd door een externe brand. Het scheuren van de tank wordt veroorzaakt door een plaatselijke verzwakking van de tankwand. De maximale druk en temperatuur worden in dit scenario niet bereikt. De hittestraling van een BLEVE is kort en hevig en kan secundaire branden in de omgeving veroorzaken. Ontvluchting in het geval van een BLEVE is mogelijk, mits er geen bijzondere beperkingen zijn ten aanzien van zelfredzaamheid van aanwezigen.
Scenario toxische gassen
Door een incident kan de tankwand scheuren waardoor een groot deel van de toxische vloeistof in korte tijd uitstroomt. De toxische stof verdampt deels direct en wordt gedurende korte tijd meegevoerd door de wind. De resterende vloeistof vormt een plas. Het gevaar kan door de aanwezigen in het benedenwindse effectgebied opgemerkt worden door de herkenbare geur van ammoniak. Aanwezigen kunnen het beste binnen in gebouwen schuilen tegen de toxische effecten van het scenario.
Vluchtmogelijkheden
In het geval van een incident op de weg met een GF3 transportwagen kan men vluchten via de nieuw aan te leggen wegenstructuur naar de Korte Blokweg. Vandaar kan men van de bron af richting het oosten vluchten.
Mogelijkheden tot voorbereiden van bestrijding van rampen
Bij het stedenbouwkundig ontwerp en de indeling van de openbare ruimte dient rekening te worden gehouden met de bereikbaarheid en keermogelijkheden van hulpverleningsdiensten en opstelplaatsen in relatie tot ingangen van gebouwen. De wegenstructuur in het plangebied dient te voldoen aan de door de brandweer gestelde minimumeisen betreffende uitvoering en inrichting.
De aanwezigheid van effectieve bluswatervoorziening is tevens een belangrijk aandachtspunt. Brandkranen dienen nabij de entrees van gebouwen en de opstelplaatsen gerealiseerd te worden.
Ten behoeve van de zelfredzaamheid is het van belang dat E-Alert wordt ingezet.
In het kader van een effectieve zelfredzaamheid bij het vrijkomen van toxische stoffen wordt geadviseerd bij ontwikkelingen afsluitbare ventilatiesystemen in gebouwen toe te passen waarmee kan worden voorkomen dat toxische stoffen binnentreden. Aanwezigen zijn in gebouwen enkele uren beschermd tegen de effecten van toxische dampen. Het opleggen van het aanbrengen van afsluitbare mechanische ventilatiesystemen is alleen mogelijk indien dit in de planregels van het bestemmingsplan is vastgelegd.
Risicocommunicatie naar de bewoners is zeer belangrijk. Bij het sluiten van een huur-/koopcontract dient op de externe veiligheidsrisico's gewezen te worden. Er kan informatie worden verstrekt over de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming en bestrijding van incidenten en over de daarbij te volgen gedragslijn. De gemeente heeft in dit kader een informatieplicht.
4.5.3 Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' staat de vaststelling van het wijzigings- en uitwerkingsplan niet in de weg. Bij de uiteindelijke vergunningverlening dient formeel advies te worden gevraagd aan de RUD Zeeland.
4.6 Bodem
4.6.1 Toetsingskader
Milieuhygiënische bodemkwaliteit
Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht.
Een belangrijk basis vormt de Wet bodembescherming (Wbb) en daarnaast zijn het Besluit bodemkwaliteit en de Waterwet van toepassing. Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het Besluit bodemkwaliteit omvat de regels rond grondverzet, bouwstoffen en een stuk kwaliteitsborging.
Aardkundige waarde
Ten aanzien van de aardkundige waarde richt het gemeentelijk beleid zich op het versterken van de plaatselijke landschapskwaliteiten. Dit kan door aardkundige patronen een zichtbare rol te laten spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Doorsnijding en versnippering van het landschap moet zo veel mogelijk worden voorkomen.
Er is geen landelijke wetgeving met betrekking tot aardkundige waarden. In de provincie Zeeland en in de gemeente zijn de aardkundige waarden opgenomen in het omgevingsplan en bodembeleidsplan.
Bodemenergie
Bodemenergie is het gebruik van de bodem als energiebron of voor de opslag van energie (warmte/koude). In de meeste gevallen wordt er gebruik gemaakt van warmtekoude opslag systemen (WKO). Dit deels is geregeld in het Besluit bodemenergie. Het Besluit schrijft o.a. voor dat een nieuw systeem gemeld moet worden, een bestaand systeem niet mag hinderen en dat de systemen door een erkend bedrijf moeten worden aangelegd. Bodemenergiesystemen mogen niet in grondwaterbeschermingsgebieden worden aangelegd.
Voor de gesloten systemen geldt een meldingsplicht. Open systemen en grote gesloten systemen (>70kW) zijn vergunningsplichtig onder de Waterwet. De gemeente Schouwen-Duiveland beschikt over een kansenkaart bodemenergie.
Voor het opsporen en winnen van delfstoffen of aardwarmte is een vergunning nodig van de Minister van Economische Zaken (artikel 6 van de Mijnbouwwet). Tevens is een omgevingsvergunning nodig.
Niet gesprongen explosieven (NGE)
De potentiële aanwezigheid van niet gesprongen explosieven kan een bedreiging in houden bij grondroerende werkzaamheden en kan tot vertraging in de planvorming en - uitvoering leiden. De gemeente beschikt over NGE beleid. Dit beleid is opgesteld op basis van een historisch onderzoek, ooggetuigenverklaringen en eerdere vondsten. Afhankelijk van de toekomstige ontwikkeling wordt getoetst of een vervolg onderzoek nodig is. Daar waar het huidige grondgebruik wordt gecontinueerd is geen sprake van een verhoogd risico en is vervolgonderzoek of opsporing niet noodzakelijk.
4.6.2 Toetsing
Verkennend bodemonderzoek
Door ABO-Milieuconsult is voor het plangebied een vooronderzoek en verkennend bodemonderzoek (conform NEN 5725 en NEN 5740) uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in bijlage 3. De belangrijkste resultaten worden in deze paragraaf samengevat.
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn tot een diepte van circa 1,9 m-mv bodemvreemde bijmengingen aangetroffen bestaande uit puin, baksteen, asfalt en slib.
Bovengrond
In bovengrond zijn ten hoogste lichte verontreinigingen met zware metalen, PCB, PAK, minerale olie en OCB aangetoond. In de bovengrond zijn geen verhoogde waarden voor PFAS gemeten en voldoet aan de Achtergrondwaarde.
Ondergrond
In grondmonster M13og (boring P36, traject 0,4-0,7 m-mv, zwak asfalthoudend) is een sterke verontreiniging met PAK en lichte verontreinigingen met minerale olie en kwik aangetoond. In de overige grond(meng)monsters van de ondergrond zijn geen of ten hoogste lichte verontreinigingen met lood en/of PAK aangetoond.
Grondwater
In het grondwater uit de geplaatste peilbuizen zijn geen of ten hoogste lichte verontreinigingen (overschrijding streefwaarde) met koper, barium, naftaleen en xylenen aangetoond. De hypothese "De onderzoekslocatie is onverdacht” dient verworpen te worden.
Aanbevelingen
De aangetoonde sterke verontreiniging met PAK in de ondergrond ter plaatse van boring P36 geeft aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek (conform NTA5755). Het nader onderzoek bouwt voort op de resultaten die zijn verkregen bij het vooronderzoek (NEN 5725) en verkennend onderzoek (NEN 5740) en heeft tot doel het verkrijgen van meer en meer nauwkeurige gegevens over de aard en omvang van mogelijk aanwezige verontreiniging. Aan de hand van deze gegevens wordt de ernst van de verontreiniging vastgesteld. Vermoedelijk is de sterke verontreiniging met PAK in de ondergrond gerelateerd aan een mogelijk tijdelijke opslag van teerhoudend asfalt, aangezien in de bodem resten asfalt zijn waargenomen.
De aangetoonde concentraties in het grondwater zijn dermate gering dat deze resultaten geen aanleiding geven tot het uitvoeren van een nader grondwateronderzoek.
Aanvullend bodemonderzoek
Naar aanleiding van het verkennend bodemonderzoek en de daarin aangetroffen sterke verontreiniging met PAK in de ondergrond, is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het aanvullend onderzoek worden hieronder samengevat, de rapportage is opgenomen in bijlage 4.
Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat de sterke verontreiniging met PAK volledig is afgebakend. De sterke verontreiniging met PAK is zeer plaatselijk en kan worden gerelateerd aan de aangetroffen resten asfalt.
De oppervlakte van de sterke verontreiniging met PAK is op basis van de onderzoeksresultaten bepaald op circa 25 m2. De sterke verontreinigingen zijn aangetoond vanaf 0,4 m-mv tot een diepte van circa 0,7 m-mv. Het volume sterk verontreinigde grond is daarmee berekend op circa 8 m3.
De sterke verontreiniging betreft in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb) geen geval van ernstige bodemverontreiniging.
Voor het eventueel verwijderen van de sterke verontreiniging met PAK dient een Plan van aapak te worden opgesteld en te worden ingediend bij de bevoegd gezag (gemeente Schouwen-Duiveland). Geadviseerd wordt de bodemverontreiniging te saneren in combinatie met de voorgenomen herinrichting van het terrein.
4.6.3 Conclusie
Uit het verkennend bodemonderzoek is ter plaatse van één boring een sterke verontreiniging met PAK naar voren gekomen. Uit aanvullend onderzoek is gebleken dat het hier in het kader van de Wbb geen geval van ernstige bodemverontreiniging betreft. Voor het verwijderen van de verontreiniging dient een plan van aanpak te worden opgesteld. Voor het overige zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de realisatie van de woningen en het oppervlaktewater. Het aspect bodem vormt zodoende geen belemmering voor dit wijzigings- en uitwerkingsplan.
4.7 Water
4.7.1 Toetsingskader
Kaderrichtlijn Water (KRW)
In 2000 hebben de landen van de Europese Unie de Kaderrichtlijn Water (KRW) onderschreven om te komen tot basisbeginselen voor een duurzaam waterbeleid in de Europese Unie. De Kaderrichtlijn Water is door Nederland vertaald naar landelijke beleidsuitgangspunten voor een robuust en duurzaam watersysteem. In 2027 moeten de door Nederland aangewezen KRW-oppervlaktewaterlichamen voldoen aan de richtlijnen, zoals deze door de Europese Unie zijn vastgesteld. Voor het bereiken van de KRW-doelen is in het Nationaal Bestuursakkoord Water de onderlinge samenwerking tussen de overheden vastgelegd.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en instandhouder van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.
Waterwet
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet is ontstaan uit het samenvoegen van acht oude waterwetten. De Waterwet kent één watervergunning, voor onder andere het lozen van afvalwater op het oppervlaktewater, het onttrekken van grondwater of het bouwen van een steiger. De Waterwet regelt het beheer van waterkeringen, het oppervlaktewater en grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. In de Keur heeft het waterschap regels opgenomen gericht op het veilig stellen van de water aan- en afvoer en de bescherming tegen wateroverlast. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
Nationaal Waterplan
Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 door de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken vastgesteld.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en het waterschap samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen (bijvoorbeeld wateroverlast of verdroging) in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in de wetgeving en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
Provinciale Waterverordening
De provincie Zeeland heeft de Waterwet en het Waterbeleid 21e eeuw uitgewerkt in de Waterverordening Zeeland. Hierin staan normen voor de regionale watersystemen (het slotenstelsel). Ze moeten bij hevige neerslag voldoende water kunnen bergen en afvoeren. Voor stedelijk gebied geldt als norm dat er eens in de 100 jaar ernstige wateroverlast mag optreden. Voor het landelijk gebied is de norm eens in de 25 jaar. Waar glastuinbouw is, geldt een norm van eens in de 50 jaar. Aan de hand van deze normen zorgt het waterschap voor de nodige inrichtingsmaatregelen en voorzieningen om wateroverlast te voorkomen.
Waterbeheerplan 2016 - 2021 waterschap Scheldestromen
In het Waterbeheerplan 2016 – 2021 laat het waterschap de hoofdlijnen zien van het beleid op het gebied van watersystemen en afvalwaterketen. Het waterschap heeft daar namelijk een specifieke verantwoordelijkheid voor. Wettelijk vastgelegde taken zoals het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem en het voor het doelmatig zuiveren van afvalwater. Ook hebben we de taak om het watersysteem en de afvalwaterketen toekomstbestendig te maken zodat we gevolgen van de klimaatverandering kunnen opvangen.
Dit waterbeheerplan staat voor verbinding van het werk van het waterschap met het werk van andere overheden: Provincie Zeeland, gemeenten, Rijkswaterstaat, naburige Vlaamse waterbeheerders en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Het waterschap schept randvoorwaarden voor gebruikers, maar biedt ook mogelijkheden en meerwaarde voor maatschappelijke gebruikers zoals burgers, agrariërs, terreinbeheerders, ondernemers en bedrijven en recreanten.
De visie van het waterschap is het doelmatig beheren van watersystemen en afvalwaterketen. Deze zijn robuust en toekomstbestendig ingericht. Het watersysteem en de afvalwaterketen in het beheergebied zijn in 2027 op orde, ook voor de klimaatomstandigheden die worden verwacht. Concreet betekent dat voor het watersysteem de volgende doelen:
- Watersystemen zijn zo ontworpen dat ernstige en langdurige wateroverlast zoveel mogelijk wordt voorkomen: oppervlaktewater treedt niet vaak buiten zijn oevers.
- De gehanteerde waterpeilen zijn afgestemd op het grondgebruik oftewel de functies landbouw, natuur en wonen: goed waterpeil onder normale omstandigheden.
- Zorgen voor waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: gezond oppervlaktewater.
- Faciliteren van een verantwoord gebruik van het beschikbare zoetwater.
Voor de afvalwaterketen wordt dit vertaald naar de volgende doelen:
- In de afvalwaterketen van de toekomst wordt afvalwater op een duurzame en efficiënte manier ingezameld en gezuiverd, zodat het geen bedreiging vormt voor volksgezondheid en omgevingskwaliteit.
Het beheer en onderhoud is gericht op het in stand houden van het waterlopenstelsel voor berging, doorvoer en afvoer van overtollig water. Daarnaast past het waterschap het watersysteem waar nodig aan om aan de doelen te (blijven) voldoen. Ook zet het waterschap zich in om emissies die nadelig zijn voor de waterkwaliteit, te beperken. In de afvalwaterketen gaat het waterschap de energie efficiency verbeteren. Dat doet het waterschap door duurzame energie en grondstoffen te winnen uit afvalwater. Ook geeft het waterschap in de afvalwaterketen prioriteit aan het veilig stellen van de vereiste functionaliteit door knelpunten weg te nemen en (groot) onderhoud uit te voeren. Het Waterbeheerplan 2016 -2021 is op 19 november 2015 door de algemene vergadering vastgesteld.
Watertoets
In ruimtelijke plannen moet voldoende aandacht besteed worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk.
In de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw tussen rijk, provincies, Waterschappen en gemeenten (d.d. 14 februari 2001) is overeengekomen dat vanaf de ondertekening van deze overeenkomst op alle voor de waterhuishouding relevante nieuwe ruimtelijke plannen een zogenaamde watertoets uitgevoerd dient te worden. Concreet betekent de invoering van de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.6, eerste lid, onder b, Bro.
In artikel 3.1.1. Bro is vastgelegd dat bij het opstellen van een bestemmingsplan (waaronder ook een wijzigingsplan wordt verstaan) overleg dient plaats te vinden met de waterbeheerder. Water dient in een zo vroeg mogelijk moment in de planvorming te worden meegenomen. Bij voorkeur in de initiatieffase.
4.7.2 Toetsing
Hieronder volgt de inhoudelijke toetsing van het plan aan de verschillende 'waterthema's'. Toetsing aan deze thema's levert de watertoets op.
Huidige situatie plangebied
Het plangebied ligt op het grondgebied van waterschap Scheldestromen. De gronden bestaan in de huidige situatie hoofdzakelijk uit onbebouwd braakliggend grasland. In en rondom het plangebied zijn verschillende waterlichamen aanwezig. Figuur 4.2 toont een uitsnede van de leggerkaart van het waterschap, waarop het oppervlaktewatersysteem in de omgeving is weergegeven. Aan de gehele oostzijde van het plangebied bevindt zich het waterveld. Dit oppervlaktewaterlichaam is in de huidige situatie al aanwezig, en is aangeduid als secundair water op de leggerkaart. Bij het zuidelijk deel van het waterveld zijn twee appartementengebouwen in ontwikkeling, waarbij het waterveld wordt uitgebreid tot aan de gebouwen.
De noordelijke velden worden vrijwel omringd door watergangen. Aan de zuidzijde loopt een smalle sloot evenwijdig aan de Ingeland en Watergang, die in het oosten aansluit op het waterveld. Deze vormt een afscheiding tussen de al gerealiseerde en nieuwe woonvelden, en wordt in de toekomstige situatie nog uitgebreid tot een bredere waterpartij. Aan de westzijde vormt een sloot de grens met de woonpercelen aan de Lange Blokweg, en daarmee van het plangebied. In het noordelijk deel vormt deze een duiker. Tot slot loopt evenwijdig aan de gehele noordgrens van het plangebied een watergang, eveneens aangeduid als secundair water. Deze ligt direct ten noorden van de Korte Blokweg, en valt daarmee buiten het plangebied. Zoals aangeduid op de leggerkaart, is rondom al deze oppervlaktewateren een beschermingszone opgenomen.
Figuur 4.2: Uitsnede Legger Oppervlaktewaterlichamen waterschap Scheldestromen.
Toekomstige situatie plangebied
Dit wijzigings- en uitwerkingsplan voorziet in de ontwikkeling van de noordelijke velden met woningbouw. Het bebouwd en verhard oppervlak neemt zodoende toe. De woningen worden in verschillende clusters gerealiseerd, waarbij de omliggende ruimte hoofdzakelijk groen wordt ingericht. Daarin is ook ruimte voor zaken als wadi's en natuurvriendelijke oevers. In de toekomstige situatie wordt ook het bestaande oppervlak aan oppervlaktewater vergroot. Zo wordt aan de oostzijde het waterveld uitgebreid, waarbij de nieuwe appartementengebouwen aan het water komen te liggen. Ook wordt de huidige smalle watergang aan de zuidkant van de nieuwe woonvelden uitgebreid tot een bredere waterpartij. Figuur 4.3 toont de waterstructuur in de toekomstige situatie van het plangebied.
Figuur 4.3: Toekomstige waterstructuur in het plangebied (bron: AM e.a., 25 januari 2022).
Hierna wordt per thema ingegaan op de verschillende wateraspecten in relatie tot dit plan.
Thema en water(schaps)doelstelling | Uitwerking |
Veiligheid waterkering Waarborgen van het veiligheidsniveau tegen water en de daarvoor benodigde ruimte. | Het plangebied valt niet binnen een beschermingszone (A of B) van een waterkering zoals opgenomen in de Legger waterkeringen. De gronden kennen in het vigerende bestemmingsplan dan ook geen beschermende dubbelbestemming. Het plan vormt daarom geen belemmering voor de waterveiligheid en bescherming van waterkeringen. |
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater) Bij de bouw wordt voldoende hoog gebouwd om instroming van oppervlaktewater in maatgevende situatie(s) te voorkomen. Het plan biedt voldoende ruimte voor vasthouden / bergen / afvoeren van water. | Binnen het plangebied is oppervlaktewater aanwezig in de vorm van het waterveld aan de oostkant, en de watergangen aan de zuid- en westkant. Een strook van 7 m evenwijdig aan deze wateren is aangeduid als 'beschermingszone oppervlaktewaterlichaam' in de Legger oppervlaktewaterlichamen (zie figuur 4.2). In de Keur is bepaald dat binnen deze zone een vergunning benodigd is voor onder andere werkzaamheden die de gebruikelijke wijze van onderhoud belemmeren, het plaatsen van werken of opgaande beplantingen (uitgezonderd afrasteringen mits op 0,5 m vanuit de insteek) en de hoogteligging van gronden meer dan 0,25 m te verhogen of verlagen. Met de voorgenomen ontwikkeling neemt het verhard oppervlak in het plangebied toe. In de huidige situatie zijn de gronden vrijwel geheel onverhard, in de toekomstige situatie worden woningen gebouwd en een ontsluitingsstructuur aangelegd. In de planologische situatie kent het plangebied al grotendeels een (uit te werken) woonbestemming. Daarmee is op basis van het eerdere stedenbouwkundig plan voorgesorteerd op de ontwikkeling van woningbouw in het gebied. Met de uitwerkingsplicht en wijzigingsbevoegdheid is ruimte gelaten voor aanpassing van het stedenbouwkundig plan. Voor de noordelijke velden is inmiddels een aangepast stedenbouwkundig plan vastgesteld. Daarin zijn niet alleen de woningen, maar ook de groen- en waterstructuren meegenomen. Dit vormt de basis voor de opzet van dit wijzigings- en uitwerkingsplan. Per saldo is hierin ten opzichte van het moederplan meer ruimte voor de groen- en waterbestemming opgenomen en de woonbestemming in omvang afgenomen. Uitgaande van het stedenbouwkundig ontwerp volgt dat er met de ontwikkeling sprake is van een toename in verhard oppervlak van circa 3,36 ha (wegen en daken). Op basis van dit verhard oppervlak dient er (3,36 ha * 75 mm =) 2.520 m3 waterberging gerealiseerd te worden, binnen het peilgebied. Ten behoeve van de benodigde waterberging worden er verschillende maatregelen genomen. De uit te graven waterpartij (west-oost) is circa 6.500 m2 groot (excl. taluds). Hiervan bedraagt circa 3.200 m2 bestaande watergang. Er wordt hier dus circa 3.300 m2 aan extra wateroppervlak gerealiseerd. In het plangebied bedraagt het zomerpeil -1,70 m NAP, het maximaal toelaatbare waterpeil (T = 100) -1,03 m NAP (0,67 m bergende waterschijf). Dit levert een waterberging van (3.300 m2 * 0,67 =) 2.211 m3 op, exclusief taluds. Het talud is 5 m breed en circa 430 m lang, met een nog onbekende helling (deze zal uit de grondbalans blijken). Bij een helling van 1 op 5 ontstaat er een extra waterberging in de taluds van circa 1.075 m3. Op basis van het stedenbouwkundig plan en huidige maaiveldhoogtes kan ervan uitgegaan worden dat met het ontgraven van de waterpartij normaliter voldaan wordt aan de benodigde waterberging. Daarnaast zal de openbare ruimte tussen de woningen zoveel mogelijk groen en onverhard worden ingericht. Daarbij wordt ook gedacht aan de aanleg van wadi's die zorgen voor extra waterberging. Verschillende afwateringsinrichtingen zorgen voor afwatering van verharde oppervlakten naar de wadi's en van de wadi's naar oppervlaktewateren. Met deze maatregelen wordt ruimschoots gecompenseerd voor de toename in verharding in het gebied. |
Riolering / RWZI (inclusief water op straat / overlast) Optimale werking van de zuiveringen/RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken en drainagewater in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. | Het afvalwater wordt afgevoerd door het vuilwaterstelsel van de gemeente. Hemelwater dient via het oppervlaktewater of via een gescheiden rioleringsstelsel te worden afgevoerd. Voor het hele gebied De Velden wordt het rioleringsstelsel volledig gescheiden uitgevoerd, waarbij hemelwater zoveel mogelijk oppervlakkig via wadi's naar het oppervlaktewater wordt geleid. Het beheer en onderhoud van het inzamelings- en transportstelsel van afvalwater, kortom de riolering, ligt bij de gemeente. Het waterschap is verantwoordelijk voor de zuivering van het aangeleverde afvalwater. |
Waterschapsobjecten Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van waterschapsobjecten niet belemmeren. Hierbij wordt gedacht aan milieucontouren rond RWZI's, rioolpersgemalen, poldergemalen, vrijverval- en/of persleidingen. | Binnen het plangebied zijn geen waterschapsobjecten aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling vormt geen belemmering voor waterschapsobjecten elders. |
Watervoorziening / -aanvoer Het voorzien van de bestaande functie van (grond- en/of oppervlakte)water van de juiste kwaliteit en de juiste hoeveelheid op het juiste moment. Het tegengaan van nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op de behoefte aan water. | Het plan heeft geen negatieve invloed op de voorziening en aanvoer van water. Het bestaande oppervlaktewater binnen het plangebied blijft behouden, en wordt uitgebreid. De toename in verharding door de beoogde ontwikkeling wordt gecompenseerd, zoals hierboven beschreven. |
Volksgezondheid (water gerelateerd) Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte. | Er zijn geen risico's voor volksgezondheid bekend. Door het afkoppelen van hemelwater van de DWA worden vuilwateroverstorten (in de omgeving) tegengegaan. De risico's van watergerelateerde ziekten en plagen worden hierdoor geminimaliseerd. |
Bodemdaling Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen met name in zettingsgevoelige gebieden kunnen veroorzaken. | Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling zal het (grond)waterpeil niet worden aangepast. Eventuele bodemdaling in de omgeving zal niet door het plan worden beïnvloed. |
Grondwateroverlast Tegengaan / verhelpen van grondwateroverlast. | Het plangebied is niet aangeduid als kwetsbaar gebied of grondwaterbeschermingsgebied. Grondwateroverlast in het gebied is niet bekend, en wordt niet verwacht als gevolg van de ontwikkeling. De (parkeer)kelders van de appartementengebouwen zullen waterdicht worden gebouwd. |
Oppervlaktewaterkwaliteit Behoud / realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. | Het plan maakt geen functies mogelijk die tot verslechtering van de waterkwaliteit leiden. Het hemelwater wordt waar mogelijk afgekoppeld / niet aangesloten op de riolering conform de door het Waterschap gehanteerde afkoppelbeslisboom. Hemelwater wordt zoveel mogelijk via onder meer wadi's en zuiverende oeverplanten naar het oppervlaktewater geleid. Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen voorkomt dat het hemelwater, dat wordt afgekoppeld naar het oppervlaktewater, wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Er mogen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen gebruikt worden op delen die met hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Afkoppeling van hemelwater zorgt ervoor dat het aantal riooloverstorten laag is. Ook dit komt de waterkwaliteit (in de omgeving) ten goede. |
Grondwaterkwaliteit Behoud / realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. | Alleen hemelwater dat valt op schone oppervlakken wordt afgekoppeld van de riolering en kan infiltreren in de bodem. Dat betekent dat er geen verontreinigd water in het grondwater terecht komt. |
Verdroging (Natuur) Bescherming karakteristieke grondwater afhankelijke ecologische waarden; van belang in en rond natuurgebieden (hydrologische) beïnvloedingszone. | De ontwikkeling van de woningen heeft geen invloed op de mate van verdroging in en rondom het plangebied. |
Natte natuur Ontwikkeling/Bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. | Het plangebied bestaat in de huidige situatie grotendeels uit grasland, het waterveld en de watergangen. Het plan voorziet niet in aanpassing van een (aquatisch) natuurgebied. In de toekomstige situatie blijven de bestaande oppervlaktewateren behouden, en worden deze uitgebreid. Deze worden onder meer voorzien van natuurvriendelijke oevers (zie figuur 4.3). Bij het vergraven van de waterlichamen wordt rekening gehouden met de aanwezige natuurwaarden (waaronder de rugstreeppad), zoals beschreven in paragraaf 4.8. Mogelijk wordt in de omgeving ook voorzien in een of meer paddenpoelen als geschikte biotoop voor rugstreeppadden. |
Onderhoud waterlopen Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden kunnen worden. | Rondom de oppervlaktewateren in het plangebied ligt een 'beschermingszone oppervlaktewaterlichaam' (zie figuur 4.2). Dit betreft een zone van 7 m, waarvoor in de Keur is bepaald dat hierbinnen een vergunning benodigd is voor het verrichten van werkzaamheden die de gebruikelijke wijze van uitvoering van het onderhoud aan het leggerwater kunnen belemmeren. Voorliggend plan vormt geen belemmering voor het uitvoeren van onderhoud aan dit leggerwater. Vrijwel overal is langs het water een groene zone voorzien die gevrijwaard blijft van bebouwing, waardoor de watergangen goed toegankelijk blijven. Daar waar binnen de zone werkzaamheden plaatsvinden zal een vergunning worden aangevraagd. |
Waterschapswegen Goede bereikbaarheid en in stand houden van wegen in beheer en onderhoud bij het waterschap. | Binnen het plangebied zijn geen waterschapswegen aanwezig. |
4.7.3 Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor dit wijzigings- en uitwerkingsplan. Het bestaande oppervlaktewater blijft behouden, en wordt uitgebreid. Daarmee wordt, in combinatie met de aanleg van onder meer wadi's, gecompenseerd voor de toename in verharding door de ontwikkeling. Voor werkzaamheden binnen de 'beschermingszone oppervlaktewaterlichaam' zal een watervergunning worden aangevraagd. Deze watertoets zal in het kader van het wettelijk vooroverleg aan het waterschap Scheldestromen worden voorgelegd.
4.8 Flora En Fauna
4.8.1 Toetsingskader
Algemeen
In deze paragraaf wordt het toetsingskader op het vlak van ecologie beschreven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.
Regelgeving
De regelgeving voor de flora en fauna is sinds 1 januari 2017 gebundeld in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. De Wet Natuurbescherming regelt zowel de soortenbescherming als gebiedsbescherming.
Gebiedsbescherming: Wet Natuurbescherming (hoofdstuk 2) en Natuurnetwerk Nederland (voormalig EHS)
De gebiedsbescherming is verankerd in de Wet Natuurbescherming en de regelgeving rondom de Natuurnetwerk Nederland (NNN). Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet Natuurbescherming dan wel de NNN de uitvoering van het plan niet in de weg staat. In het kader van de Wet Natuurbescherming zijn binnen de gemeente de volgende Natura 2000-gebieden aangewezen: Voordelta, Oosterschelde, Grevelingen en Kop van Schouwen. Daarnaast loopt nog steeds een aanwijzingsprocedure voor het Krammer Volkerak.
Per Natura 2000-gebied worden in een aanwijzingsbesluit de instandhoudingdoelstelling voor bepaalde soorten of habitattypes bepaald en worden beheerplannen opgesteld. In een dergelijk beheerplan staat onder meer aangegeven voor welke nieuwe activiteiten geen vergunning nodig is. Ook activiteiten buiten de natuurgebieden kunnen effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen. Vandaar dat hier vooraf onderzoek naar moet worden verricht. Als er wel effecten zijn op de instandhoudingsdoelstellingen dan zal voor de activiteit een vergunning Wet Natuurbescherming moeten worden aangevraagd bij het bevoegd gezag (Provincie of Ministerie EZ).
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen niet zonder meer bestemmingsplanmatig mogelijk worden gemaakt als sprake is van negatieve effecten op de gebiedsafhankelijke kenmerken en waarden van de NNN.
Soortbescherming (hoofdstuk 3 Wet Natuurbescherming)
De soortenbescherming bestaat uit drie beschermingsregimes. Twee volgen er uit Europese wetgeving. Volgens de wet zijn de soorten uit de Vogelrichtlijn (VRL) beschermd (artikelen 3.1-3.4 Wnb) en de soorten die genoemd worden in de Habitatrichtlijn (HRL) (artikelen 3.5-3.9. Wnb) Daarnaast is er ook nog een nationale lijst met beschermde soorten (3.10 Wnb). Deze soorten staan vermeld in de bijlage van de wet. Voor alle bestemmingsplannen geldt dat onderzoek moet worden uitgevoerd naar mogelijke beschermde soorten die in het plangebied voorkomen.
Stikstofdepositie
Met de uitspraak van 29 mei 2019 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is de PAS-systematiek komen te vervallen. Voor activiteiten die een stikstofdepositie veroorzaken is de Wet natuurbescherming weer het kader, aangevuld met provinciale beleidsregel.
De Wnb bepaalt dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning. Indien ter plaatse van stikstofgevoelige habitats binnen de Natura 2000-gebieden geen stikstofdepositie wordt berekend, kunnen negatieve gevolgen in die gebieden worden uitgesloten.
4.8.2 Toetsing
Soortbescherming
De kans bestaat dat in het plangebied beschermde planten- en/of diersoorten voorkomen. Een quickscan in het kader van de Wet natuurbescherming is daarom benodigd. Door ABO-Milieuconsult is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in bijlage 5. De bevindingen hieruit worden in deze paragraaf samengevat.
Figuur 4.4 toont een overzicht van de in de quickscan onderzochte soorten en de onderzoeksresultaten uit de daarbij uitgevoerde bureaustudie en biotooptoets. Per soort(groep) is aangegeven of de ingreep mogelijk verstorend is, en of nader onderzoek en/of een ontheffing benodigd is.
Figuur 4.4: Overzicht onderzochte soortgroepen en onderzoeksresultaten (bron: ABO-Milieuconsult).
Uit de uitgevoerde bureaustudie en biotooptoets is naar voren gekomen dat met de plannen rekening gehouden moet worden met de aanwezigheid van de rugstreeppad. Voor het plaatsen van een paddenscherm is geen ontheffing nodig, maar voor het verplaatsen van mogelijke exemplaren die in daartoe opgestelde emmers vallen wel.
De procedure tot het verkrijgen van een ontheffing van de Wnb kan 13 plus 7 weken in beslag nemen; mogelijk langer indien extra informatie wordt gevraagd. Bij het aanvragen van een ontheffing worden alle details meegenomen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat rugstreeppadden het plangebied veilig kunnen verlaten.
Nadelige effecten op overige beschermde flora en fauna kunnen worden uitgesloten. Nader onderzoek daarnaar is dan ook niet noodzakelijk.
Zorgplicht
De zorgplicht van de Wnb is altijd van toepassing. In de quickscan is geadviseerd hoe aan deze zorgplicht invulling kan worden gegeven.
Zodra een niet in de Wnb beschermd in het wild levend dier wordt aangetroffen tijdens de werkzaamheden kan deze worden gevangen en direct worden overgeplaatst naar een geschikte habitat in de nabijheid van het plangebied. Vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken, steenhopen en dergelijke) moet gefaseerd worden verwijderd, waardoor aan amfibieën en grondgebonden zoogdieren gelegenheid wordt gegeven te vluchten.
Voor wat betreft de zorgplicht specifiek voor vogels (artikel 3.1), geldt dat indien de werkzaamheden starten binnen het broedseizoen (globaal van half maart tot half juli), deze pas mogen worden uitgevoerd indien vooraf door een deskundig ecoloog is vastgesteld dat geen verstoring van broedvogels zal plaatsvinden.
Aanbevelingen
Naast de consequenties voortkomend uit de Wnb worden in de quickscan in relatie tot de nieuwbouw enkele aanbevelingen gedaan met als doel de ecologische structuren in de omgeving te versterken.
Zo kunnen voor vleermuizen vleermuiskasten worden geplaatst in de spouw of tegen de muur op > 2,5 m hoogte, en vleermuisstenen worden ingemetseld. Hierbij wordt verwezen naar de brochure vleermuisvriendelijk bouwen. Ook kunnen neststenen worden aangebracht ten behoeve van huismussen en gierzwaluwen. Voor huismussen kan bijvoorbeeld ruimte open gelaten worden onder de eerste twee rijen dakpannen van de goot. Huismussen en andere dieren hebben behoefte aan schuilplaatsen in de omgeving. Het planten van inheemse bomen heeft de voorkeur. Liguster, lijsterbes, sleedoorn, meidoorn en vlier zijn ook bomen die in een haag geplant kunnen worden en goede bescherming geven. Voor rugstreeppadden kan een geschikte biotoop worden gecreëerd door het aanleggen van een of meer paddenpoelen. Een voorbeeld hiervan is in de quickscan aangegeven.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van en ligt niet in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied. Ook ligt het niet op gronden die zijn aangewezen als Natuurnetwerk Nederland (NNN). Er gaat dan ook geen oppervlakte aan NNN-gebied verloren. Het gebied maakt ook geen deel uit van een ander beschermd natuurgebied, zoals een belangrijk weidevogelgebied of strategische reservering natuur.
Stikstofdepositie
Voor het voorliggende plan heeft KuiperCompagnons een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd. De bijbehorende notitie is opgenomen in bijlage 6. Hierin is beoordeeld of in de aanleg- en gebruiksfase van het plan sprake is van een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitats binnen Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied. De meest nabij gelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn Oosterschelde (circa 1,9 km afstand) en Grevelingen (circa 4,6 km afstand).
In de notitie zijn de gehanteerde uitgangspunten in het onderzoek uiteengezet. Naast de uitgangspunten voor de aanleg- en de gebruiksfase is ook rekening gehouden met de samenloop daarvan in een gefaseerde ontwikkeling van het plan. Uitgangspunt is een realistische fasering waarbij in de periode van 2024 tot en met 2029 wordt voorzien in de bouw van de 217 woningen, de aanleg van de watergangen, de bouw van de bruggen en de overige civiele werken. De start van de bouw is voorzien in 2024, waarna tot het eind van de bouw in het jaar 2029 de gebruiksfase een steeds grotere rol zal gaan spelen omdat steeds meer woningen in gebruik worden genomen. De gehanteerde fasering is samengevat in tabel 4.2, waarbij de stappen corresponderen met de fasering in figuur 2.3. Daarnaast is in de berekeningen rekening gehouden met het bestaande en legale gebruik van het plangebied (intern salderen). Daarbij is uitgegaan van de gegevens uit de Basisregistratie gewaspercelen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, waarin tenminste 6,499 hectare binnen het plangebied is aangemerkt als agrarische grond.
Jaar | Aanlegfase | Gebruiksfase |
2024 | Aanleg oost/westelijke watergang bouw van 41 woningen en de aanpassing Korte Blokweg (stap 4 en stap 5 deels) | Geen |
2025 | Bouw 31 woningen (stap 5 deels) | Gebruik 41 woningen uit stap 4 en stap 5 deels |
2026 | Bouw bruggen en 41 woningen (stap 5 deels en stap 7 deels) | Gebruik 72 woningen uit stap 4 en stap 5 deels |
2027 | Bouw 41 woningen (stap 7 deels) | Gebruik 113 woningen uit stap 4 en 5 en stap 7 deels |
2028 | Bouw 37 woningen (stap 8) | Gebruik 154 woningen uit stap 4, 5 en 7 |
2029 | Bouw 26 woningen (stap 9) | Gebruik 191 woningen uit stap 4, 5, 7 en 8 |
2030 | Geen | Gebruik van alle 217 woningen (stap 4 tot en met 9) |
Tabel 4.2: Fasering aanleg- en gebruiksfase stikstofdepositie-onderzoek.
Uit het onderzoek wordt geconcludeerd dat met de daarin gehanteerde uitgangspunten met zekerheid kan worden gesteld dat geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie binnen stikstofgevoelige habitats van Natura 2000-gebieden in zowel de aanleg- als de gebruiksfase. Dit betekent dat significant negatieve effecten op de instandhouding van die gebieden kunnen worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming leidt niet tot belemmeringen voor de beoogde ontwikkelingen en de vaststelling van dit wijzigings- en uitwerkingsplan.
4.8.3 Conclusie
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor het plan. Met betrekking tot de aangetroffen rugstreeppadden wordt een ontheffing aangevraagd. Nadelige effecten op overige beschermde flora en fauna kunnen worden uitgesloten. Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd natuurgebied. Uit stikstofdepositie-onderzoek blijkt dat een toename van stikstofdepositie en daarmee significant negatieve effecten op stikstofgevoelige habitats van Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten, en de Wnb niet leidt tot belemmeringen voor de ontwikkelingen in dit plan.
4.9 Energie En Klimaat
4.9.1 Toetsingskader
Algemeen
Energiebesparing en het gebruik van duurzame energie is een belangrijk thema in het nationale klimaatbeleid. In een bestemmingsplan gaat het er bij het thema energie om dat rekening gehouden wordt met duurzaamheidsaspecten bij het ontwikkelen van een plangebied.
Regelgeving
Alleen via het Bouwbesluit geldt een wettelijke verplichting om bij bestemmingsplannen aandacht te besteden aan (duurzame) energie. In een bestemmingsplan kunnen geen voorwaarden worden gesteld met betrekking tot energie van niet stedenbouwkundige aard.
Nationaal klimaatbeleid
In 2013 zijn er in het 'Energieakkoord voor duurzame groei' reeds afspraken gemaakt over energiebesparing, stimuleren van duurzame energie en werkgelegenheid tussen de overheid, vakbonden, werkgevers en milieuorganisaties. Tijdens de klimaattop in Parijs in 2016 hebben 197 landen, waaronder Nederland, zich gecommitteerd aan het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen en de opwarming van de aarde te beperken tot maximaal 2 graden met 1,5 graad als streefwaarde. In de Klimaatwet (2019) is vastgelegd dat broeikasgasuitstoot (ten opzicht van 1990) met respectievelijk 49 procent in 2030 en 95 procent in 2050 verminderd moeten worden. Daarnaast moeten er in 2050 een volledig CO2-neutrale elektriciteitsproductie zijn. In het Klimaatakkoord dat op 26 juni 2019 door het kabinet is gepresenteerd staan afspraken met verschillende sectoren om de uitstoot van broeikasgassen tegen te gaan en de doelen uit de Klimaatwet te kunnen halen. Deze afspraken zijn ingedeeld per sector: elektriciteit, gebouwde omgeving, industrie, landbouw en landgebruik, en mobiliteit. Zo is voor de gebouwde omgeving afgesproken dat in 2030 1,5 miljoen bestaande woningen verduurzaamd zijn, en in 2050 7 miljoen woningen en 1 miljoen gebouwen van het aardgas af zijn. Hierbij is een centrale rol weggelegd voor gemeentes, en wordt een wijkgerichte aanpak gehanteerd.
Wet Voortgang Energie Transitie
Op 1 juli 2018 is de Wet Voortgang Energie Transitie (VET) in werking getreden. Deze Wijzigingswet heeft een aantal aanpassingen doorgevoerd in de Gaswet en de Elektriciteitswet. Door de wijziging van de Gaswet mag een netbeheerder geen aardgasaansluiting meer verzorgen voor nieuwbouw. De aansluitplicht is dus vervallen, waarmee nieuwbouw niet meer aangesloten kan worden op het aardgasnet. Een belangrijk aandachtspunt is dat dit alleen geldt voor kleinverbruikers. Kleinverbruikers hebben een gasmeter tot en met G25 (een doorlaatwaarde tot en met 40 m³ per uur). Veel grotere kantoorpanden en bedrijven hebben een grotere aansluiting en hebben dus nog steeds recht op een aardgasaansluiting. Daarnaast biedt de Wet VET het college de ruimte om gebieden aan te wijzen waar netbeheerders geen nieuwe aardgasaansluitingen meer mogen verzorgen. Van deze bevoegdheid mag alleen gebruik worden gemaakt als er is voorzien in alternatieve voorzieningen. Dit heeft echter alleen invloed op kleingebruikers. Voor grootverbruikers vervalt het recht op een gasaansluiting hiermee dus niet. De wetgeving biedt ook ruimte aan het college van B&W om bij zwaarwegende redenen van algemeen belang uitzonderingen te maken en toch in een gasaansluiting te voorzien.
BENG
Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vloeien voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese Energy Performance of Buildings Directive (EPBD). De energieprestatie bij BENG wordt bepaald aan de hand van 3 individueel te behalen eisen:
- 1. de maximale energiebehoefte in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar (kWh/m2.jr);
- 2. het maximale primair fossiel energiegebruik, eveneens in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar (kWh/m2.jr);
- 3. het minimale aandeel hernieuwbare energie in procenten (%).
4.9.2 Toetsing
Met de realisatie van de nieuwe woningen wordt in ieder geval toepassing gegeven aan de wettelijke vereisten op het gebied van duurzaamheid, klimaat en energie. Zo worden de woningen onder meer gasloos gebouwd, en wordt voldaan aan de BENG-eisen.
Daarnaast zijn er op de daken zonnecollectoren voorzien. Installaties en zonnepanelen worden zorgvuldig mee ontworpen en worden beschouwd als onderdeel van de architectuur. Het paneel of de collector wordt geplaatst binnen het dakvlak, in of direct op het dakvlak. De panelen worden op een horizontale lijn gerangschikt ten opzichte van elkaar en met een regelmaat in maatvoering en afstand, en alleen in rechthoekige vlakken. Bij de appartementengebouwen en/of de grondgebonden woningen worden mogelijk ook warmtepompen geplaatst.
Daarnaast zijn in het ontwerp van de openbare ruimte klimaatadaptieve maatregelen meegenomen. Zo worden de open ruimten tussen de woonclusters zoveel mogelijk groen ingericht (zie afbeelding 2.7). Daarbinnen worden verschillende wadi's aangelegd, wat zorgt voor extra bergingscapaciteit voor hemelwater. Daarbij is voorzien in afwateringsinrichtingen die zorgen voor afwatering van hemelwater dat valt op verharde oppervlakten naar de wadi's, en van de wadi's naar oppervlaktewateren. Het planten van veel en verschillende bomen kan daarnaast bijdragen aan het voorkomen van hittestress in het gebied. Bovendien levert het een positieve bijdrage aan de biodiversiteit in het gebied.
4.9.3 Conclusie
Het aspect energie en klimaat vormt geen belemmering voor dit wijzigings- en uitwerkingsplan.
4.10 Archeologie
4.10.1 Toetsingskader
Erfgoedwet
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels uit de vorige wet- en regelgeving zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet.
4.10.2 Toetsing
In het vigerende bestemmingsplan kent het voorliggende plangebied geheel een archeologische dubbelbestemming. Het betreft grotendeels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 7' en voor enkele kleinere delen 'Waarde - Archeologie - 6'. In de bijbehorende regeling is bepaald dat niet mag worden gebouwd indien het bouwplan betrekking heeft op een bouwwerk met een oppervlakte groter dan 5.000 m² respectievelijk 2.500 m² en waarbij bovendien grond- of graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 m beneden het maaiveld plaatsvinden. Hiervan kan bij omgevingsvergunning na overlegging van een archeologisch rapport worden afgeweken. Ook is een verbod opgenomen voor het zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden met een grotere diepte dan 0,5 m en oppervlakte groter dan 5.000 m² respectievelijk 2.500 m².
In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen in het gebied, is door Vestigia een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage is te vinden in bijlage 7 bij deze toelichting. Doel van het onderzoek was om vast te stellen of er in het plangebied sprake is (of kan zijn) van archeologische resten die door de ingrepen verstoord dreigen te worden. Hiertoe is een bureauonderzoek verricht, waarbij voor het plangebied een specifiek archeologisch verwachtingsmodel is opgesteld. Vervolgens is een inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen uitgevoerd om dit verwachtingsmodel te toetsen. Op basis van dit onderzoek is tenslotte een advies geformuleerd in het kader van de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ).
Op basis van de beschikbare landschappelijke en archeologische gegevens werd binnen het plangebied een opeenvolging van het Laagpakket van Walcheren, op Hollandveen, op het Laagpakket van Wormer verwacht. Het plangebied had daarom met name een (middel)hoge archeologische verwachting op het aantreffen van resten van bewoning en menselijke activiteit uit de periode Late IJzertijd – Romeinse Tijd, en een lage archeologische verwachting voor sporen van bewoning uit de Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd, maar wel met een hoge archeologische verwachting voor sporen van het agrarisch cultuurlandschap (verkavelingsgreppels, sloten etc.). De onder het veen gelegen afzettingen van Wormer hadden een lage archeologische verwachting.
Om het archeologisch verwachtingsmodel te toetsen is een inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen uitgevoerd. Concluderend kan worden gesteld dat de bodemopbouw die werd verwacht op basis van het bureauonderzoek ook daadwerkelijk is aangetroffen. De bovenste laag tot aan de top van het veen is in sterke mate verstoord geraakt door de moernering binnen het plangebied. Eventuele archeologische waarden in de top van het Hollandveen (met een verwachting IJzertijd/Romeinse tijd) of de afzettingen van het Laagpakket van Walcheren (met een verwachting Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd) zullen hierbij verloren zijn gegaan. In de boringen waar niet of minder is afgegraven zijn geen kenmerken van bodemvorming aangetroffen afgezien van veraard veen ten gevolge van de verlaagde grondwaterspiegel; er zijn ook geen aanwijzingen voor cultuur- of laklagen of andere primaire of secundaire archeologische indicatoren aangetroffen.
Advies
Op basis van de resultaten van het onderzoek is het advies de archeologische verwachting voor het gehele plangebied (inclusief de delen die zijn onderzocht onder Zaak ID 4043409100 en 4004172100) bij te stellen naar ‘laag’. Vestigia adviseert dan ook geen vervolgstappen in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ).
Het bevoegd gezag, de gemeente Schouwen-Duiveland, neemt op basis van dit rapport en het daarin geformuleerde advies een besluit ten aanzien van het voortzetten of beëindigen van het onderzoeksproces.
Ook nadat het archeologisch onderzoek is afgerond, blijft de meldingsplicht archeologische toevalsvondst of waarneming van kracht (Erfgoedwet, artikel 5.10). Aangezien het nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens eventueel grondverzet een archeologische toevalsvondst wordt gedaan, is het wenselijk om voorafgaande aan de werkzaamheden een werkprotocol toevalsvondsten op te stellen. De uitvoerder van het grondwerk wordt daarmee geïnstrueerd wat te doen bij een dergelijke vondst. Het is het wenselijk de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag, de gemeente Schouwen-Duiveland, en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
4.10.3 Conclusie
Op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek is het advies de archeologische verwachting voor het gehele plangebied bij te stellen naar ‘laag’. Vestigia adviseert dan ook geen vervolgstappen in het kader van de AMZ. De gemeente Schouwen-Duiveland neemt op basis van dit rapport en advies een besluit ten aanzien van het voortzetten of beëindigen van het onderzoeksproces.
4.11 Verkeer En Parkeren
4.11.1 Toetsingskader
Integraal verkeer- en vervoersplan (2017)
De IVVP 2017 is een mobiliteitsplan waarin hoofdlijnen is vastgesteld wat we op het gebied van verkeer en vervoer willen bereiken. Het verkeersbeleid is vastgelegd en is aan de hand van een aantal thema's vertaald in een aantal concrete doelen op het gebied van bereikbaarheid, leefbaarheid, veiligheid, gezondheid en duurzaamheid. De thema's uit het IVVP zijn:
- 1. Wegencategorisering
- 2. Fiets
- 3. Openbaar vervoer
- 4. Vrachtverkeer
- 5. Landbouw
- 6. Toegankelijkheid
- 7. Voorzieningen
- 8. Kustgebied
In het IVVP 2017 zijn geen uitspraken opgenomen over te hanteren parkeernormen.
Het IVVP gaat ook specifiek in op de fiets. Insteek is stimuleren van het gebruik van de fiets. Hiervoor dient een netwerk van routes aanwezig te zijn wat voldoet aan de vastgelegde basiscriteria. Belangrijk is dat bestemmingen die relevant zijn voor fietsers (zoals scholen) aan dit netwerk zijn gelegen en goed bereikbaar zijn per fiets en beschikken over voldoende voorzieningen zoals fietsparkeerplaatsen.
Parkeerbeleid 2017-2020
In het Parkeerbeleid 2017-2020 worden diverse aspecten rondom het parkeren in Schouwen-Duiveland behandeld, zoals parkeerregulering en de toegankelijkheid en het kwaliteitsniveau van parkeerplaatsen. Bewust zijn geen parkeernormen opgenomen, omdat situaties vaak erg specifiek zijn en maatwerk vaak nodig is. Daarvoor kan prima worden gebruik worden gemaakt van de landelijke CROW-richtlijnen, die zijn vastgelegd in de CROW publicatie nummer 317 “kencijfers parkeren en verkeersgeneratie”. In deze publicatie zijn parkeerkencijfers voor verschillende functies opgenomen. Per functie is het kencijfer te bepalen op stedelijkheidsgraad en locatie.
In de beleidsnota wordt voor de gemeente Schouwen-Duiveland de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' aangehouden. Voor Zierikzee wordt onderscheid gemaakt in de deelgebieden/locaties 'centrum', 'centrumschil' en 'rest bebouwde kom'. Voorliggend plangebied is aangeduid als locatie 'rest bebouwde kom', zoals te zien in figuur 4.5.
Figuur 4.5: Deelgebieden/locaties parkeerbeleid in Zierikzee.
Het beleid gaat er verder van uit dat bij nieuwe ontwikkelingen het benodigd aantal parkeerplaatsen in beginsel op eigen terrein wordt gerealiseerd. Wanneer dat niet mogelijk is, moet worden aangetoond dat op openbaar terrein voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn.
4.11.2 Toetsing
Ontsluiting
Op de invulling van het plangebied met woningbouw (en de bijbehorende verkeersgeneratie) is al voorgesorteerd met het voorlopig stedenbouwkundig plan voor Noorderpolder. Dit is vertaald in het vigerende bestemmingsplan, deels in de vorm van woonbestemmingen met een wijzigingsbevoegdheid en deels middels een uit te werken woonbestemming. Daarbij heeft al een uitgebreide afweging plaatsgevonden van de toekomstige ontsluiting van de woonwijk. De opzet van deelgebied De Velden is zo vormgegeven dat de Emil Sandströmweg en de Korte Blokweg fungeren als de twee wijkontsluitingswegen. De Emil Sandströmweg zorgt voor de ontsluiting van de (inmiddels gerealiseerde) zuidelijke velden, de Korte Blokweg van de (nog te ontwikkelen) noordelijke velden. De bussluis van de Kadeweg aan de oostkant fungeert daarbij als scheiding voor gemotoriseerd verkeer. Zodoende worden de verkeersbewegingen van en naar de wijk over de ontsluitingswegen verdeeld.
Het nieuwe stedenbouwkundig plan voor de resterende noordelijke velden sluit op deze opzet aan en geeft hiervan een nadere uitwerking. Figuur 4.6 toont de verkeersstructuur van het plangebied in de toekomstige situatie. Hieruit blijkt dat de twee zuidelijke appartementengebouwen aan het waterveld (buiten dit wijzigings- en uitwerkingsplan) via een ontsluitingsweg aansluiten op de Emil Sandströmweg. De nieuwe woningen in de noordelijke velden worden alle ontsloten op de Korte Blokweg. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen veld 3 en 4, die beiden met een afzonderlijke lusvormige ontsluitingsweg worden aangesloten op de Korte Blokweg. Deze 'lussen' sluiten op twee punten aan op de Korte Blokweg, en kennen verschillende vertakkingen richting de afzonderlijke woonclusters en parkeervoorzieningen. Het gehele plangebied wordt ingericht als 30 km/u-zone, inclusief de wijkontsluitingswegen Emil Sandströmweg en Korte Blokweg. De 'lussen' worden ingericht als woonstraat, met ook een belangrijke verblijfsfunctie van de openbare ruimte en ruimte voor langzaam verkeer.
De wijkontsluitingswegen zorgen voor de verdere ontsluiting van het gebied. Voor de zuidelijke woonvelden wordt het verkeer via de Emil Sandströmweg verdeeld in oostelijke richting naar de Kadeweg en Nassaulaan, en in westelijke richting waar op korte afstand onder meer de N654 (westkant) en N59 (zuidkant) bereikbaar zijn. Voor de noordelijke velden zorgt de Korte Blokweg voor een directe aansluiting op de nabijgelegen N654. Via daar wordt het verkeer in noordelijke en zuidelijke richting verder verdeeld.
Figuur 4.6: Infrastructuur waterveld en noordelijke velden (bron: AM e.a., 25 januari 2022).
Langzaam verkeer
Naast de ontsluitingsstructuur voor auto's, is in het stedenbouwkundig plan ook aandacht besteed aan de langzaam verkeerstructuren in het gebied. Zoals te zien in figuur 4.7, is voorzien in een fijnmazig netwerk van verbindingen en voorzieningen voor langzaam verkeer in het gebied. Zo worden verschillende voet- en fietspaden in het gebied aangelegd, die de verschillende woonvelden onderling verbinden en aansluiten op het bestaande netwerk in de omgeving. Daarop aansluitend worden verschillende speel- en ontmoetingsplekken in het gebied gerealiseerd.
Figuur 4.7: Langzaam verkeerstructuren waterveld en noordelijke velden (bron: AM e.a., 25 januari 2022).
Parkeren
Voor wat betreft parkeren dient te worden voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid ('Parkeerbeleid 2017-2020', of het daarvoor in de plaats tredende parkeerbeleid). In het actuele stedenbouwkundig plan van het nog te ontwikkelen deel van De Velden is per woonveld een sluitende parkeerbalans opgesteld. Voor de parkeerbalans is uitgegaan van het gemiddelde uit de tabellen van de CROW-publicatie, aansluitend bij het gemeentelijk parkeerbeleid.
In figuur 4.8 is de parkeeroplossing uit het stedenbouwkundig plan voor het waterveld en de noordelijke velden (3 en 4) weergegeven. Per wooncluster is aangegeven wat het benodigde aantal parkeerplaatsen is, hoeveel parkeerplaatsen gerealiseerd worden en hoe deze worden uitgevoerd. Hieruit blijkt dat in het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt voorzien, en zodoende sprake is van een sluitende parkeerbalans. Dit is geborgd in de regels van dit wijzigings- en uitwerkingsplan (artikel 7.3), waarin is bepaald dat bij nieuwbouw en/of uitbreiding van gebouwen op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid dient te worden voorzien en in stand dient te worden gehouden, overeenkomstig het 'Parkeerbeleid 2017-2020' of de rechtsopvolger daarvan.
Figuur 4.8: Parkeeroplossing waterveld en noordelijke velden (bron: AM e.a., 25 januari 2022).
4.11.3 Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.12 M.e.r.-beoordeling
4.12.1 Toetsingskader
Algemeen
De bedoeling van de M.e.r.-regelgeving is om (in een aantal gelimiteerde gevallen) milieu een volwaardige plaats in de besluitvormingsprocessen van een groot aantal wetten, waaronder de Wro, te geven.
Regelgeving
De basis voor de regelgeving met betrekking tot de MER wordt gevormd door de Europese richtlijn voor milieueffectrapportage (85/337/EEG) en de Europese richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (2001/42/EG). Beide richtlijnen zijn in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 7) en het Besluit milieueffectrapportage in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.
De MER-regelgeving maakt onderscheid tussen plannen en besluiten en geeft hiervoor verschillende procedurele verplichtingen. Uitgangspunt van de MER-regelgeving is dat de procedure van het betreffende plan of besluit, waarbij het milieueffectrapport wordt opgesteld wordt gevolgd.
De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid tussen:
- I. een m.e.r.-plicht voor plannen (plan-m.e.r.);
- II. een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor projecten (project-m.e.r.);
- III. een m.e.r.-beoordeling voor projecten die als activiteit genoemd zijn in het Besluit m.e.r., ook al blijven zij onder de genoemde drempelwaarden.
Dit betekent dat het bevoegd gezag ook bij deze kleinere activiteiten (die niet aan de drempelwaarden voldoen), na moet gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Als uit de m.e.r-beoordeling blijkt dat geen milieueffectrapport behoeft te worden opgesteld of uit een milieueffectrapport blijkt dat er als gevolg van het plan geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen, kan het plan worden uitgevoerd.
4.12.2 Toetsing
Dit wijzigings- en uitwerkingsplan maakt de bouw van 217 nieuwe woningen mogelijk. Deze ontwikkeling is aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals voorkomend in de eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van het Besluit m.e.r. (categorie 11.2). Hoewel de drempelwaarden van 100 hectare en 2.000 woningen (kolom 2) niet worden overschreden, dient evenwel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden opgesteld.
Als hieruit blijkt dat er mogelijk belangrijke milieugevolgen zijn, is alsnog een uitgebreide m.e.r.-beoordeling of MER nodig. Sinds 16 mei 2017 moet voor elk ruimtelijk plan expliciet een besluit worden genomen over het al dan niet opstellen van een milieueffectrapport (MER), op een zo vroeg mogelijk moment. Voor de terinzagelegging van het ontwerpbesluit moet het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen, waarin wordt aangegeven of er wel of niet een MER moet worden opgesteld. Het besluit over de m.e.r.-beoordeling wordt opgenomen bij het ontwerpbesluit tot vaststelling van het wijzigingsplan.
Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient rekening gehouden te worden met de criteria zoals die zijn opgenomen in bijlage III van de EU-richtlijn milieubeoordeling projecten. Deze criteria hebben betrekking op:
- kenmerken van het project;
- plaats van het project;
- kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
In het kader van dit wijzigings- en uitwerkingsplan en de ontwikkeling van de woningen die hiermee mogelijk wordt gemaakt, is zodoende een 'aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling' opgesteld. Deze aanmeldnotitie is opgenomen in bijlage 8.
Hieruit wordt geconcludeerd dat als gevolg van de ontwikkeling geen significant nadelige milieueffecten optreden. Deze effecten zijn weloverwogen beoordeeld. Nadelige effecten die eventueel en hooguit in beperkte mate optreden zijn te compenseren, en er is mogelijk ook sprake van positieve effecten. Maatregelen zullen worden uitgevoerd om negatieve effecten te beperken en positieve effecten te stimuleren. De geïnventariseerde effecten maken het opstellen van een MER niet benodigd.
De verschillende milieu- en omgevingsaspecten zijn daarnaast in de voorgaande paragrafen van dit hoofdstuk nader besproken. Per aspect is daarbij ingegaan op de uitgevoerde onderzoeken en de effecten van de voorgenomen ontwikkeling.
4.12.3 Conclusie
Op basis van de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt geconcludeerd dat als gevolg van de ontwikkeling geen significant nadelige milieueffecten optreden, en dat het opstellen van een MER niet benodigd is. Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpwijzigings- en uitwerkingsplan is door het college van burgemeester en wethouders een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen.
4.13 Conclusie
Uit de toetsing aan de sectorale aspecten blijkt dat er, rekening houdend met de in deelconclusies opgenomen voorwaarden, geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkelingen.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Inleiding
Dit wijzigings- en uitwerkingsplan kan worden gekarakteriseerd als een ontwikkelgericht plan. Het is opgesteld om de ontwikkeling van de woningen mogelijk te maken. Daarbij wordt gecombineerd toepassing gegeven aan de uitwerkingsplicht en wijzigingsbevoegdheid die voor de gronden in het moederplan zijn opgenomen.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de huidige en beoogde situatie van het plangebied, de beleidsmatige verantwoording en een toetsing aan de diverse milieuaspecten. Dit hoofdstuk beschrijft de wijze waarop deze, hiervoor afgewogen, nieuwe invulling van het plangebied in het wijzigings- en uitwerkingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat de nieuwe regeling de beoogde ontwikkeling in het plangebied mogelijk maakt.
5.2 Plansystematiek
Het wijzigings- en uitwerkingsplan bestaat uit planregels, een verbeelding en een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het wijzigings- en uitwerkingsplan. Hierna volgt een toelichting op de afzonderlijke onderdelen. De verbeelding is een kaart van het plangebied waarop onder andere te zien is waar, welke bestemming geldt en waar bouwvlakken liggen waarbinnen gebouwen opgericht dienen te worden. Op de verbeelding zijn de volgende hoofdgroepen opgenomen:
- Enkelbestemmingen;
- Dubbelbestemmingen;
- Gebiedsaanduidingen;
- Functieaanduidingen;
- Bouwvlakken;
- Bouwaanduidingen;
- Maatvoeringen.
Uit de bestemmingsregels blijkt hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De planregels bestaan altijd uit de volgende vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
De opzet van de verbeelding en regels sluit aan op de wettelijk vastgelegde Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Verder zijn de bestemmingen zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gronden.
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridische plangedeelte, dient het wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels.
5.3 Toelichting Op De Bestemmingen
5.3.1 Inleidende regels
De inleidende regels staan in hoofdstuk 1 (artikel 1 en 2) van de regels.
In artikel 1 van de regels worden diverse begrippen die in de planregels voorkomen nader omschreven. Bij de toetsing aan het wijzigingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis, ook als in het normale spraakgebruik of bijvoorbeeld in een encyclopedie andere, afwijkende definities voorkomen.
Artikel 2 geeft aan hoe hoogte-, oppervlakte- en andere maten moeten worden gemeten.
5.3.2 Bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 (met de artikelen 3 tot en met 6) zijn de bouw- en de gebruiksregels opgenomen van de op de verbeelding opgenomen (enkel)bestemmingen en dubbelbestemmingen.
In de regels van de verschillende bestemmingen komen een aantal onderdelen (bijna altijd) terug. De bestemmingsomschrijving omschrijft voor welke functies de gronden zijn bedoeld. In de bouwregels is vervolgens geregeld wat er ten behoeve van de bestemming mag worden gebouwd.
In de specifieke gebruiksregels is het volgens de begripsomschrijving toegestane gebruik van zowel de onbebouwde gronden als van de aanwezige gebouwen gedetailleerder uitgewerkt en/of wordt een nader omschreven soort gebruik uitgesloten.
Verder komen diverse flexibiliteitsbepalingen voor (afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden) en kan een vergunningplicht zijn opgenomen om bepaalde werkzaamheden te mogen uitvoeren.
Let op: de gebruiks- en de bouwmogelijkheden die in de enkelbestemmingen zijn opgenomen, kunnen worden beperkt door de dubbelbestemmingen of door de bepalingen uit hoofdstuk 3 (de algemene regels). |
Artikel 3 Groen
Deze bestemming is opgenomen voor de gronden rondom de woonclusters. Het gaat hier om openbare ruimte die hoofdzakelijk groen wordt ingericht. Hiermee wordt qua systematiek ook aangesloten bij de groenbestemmingen in de omgeving van het plangebied. Binnen deze bestemming zijn naast groen- ook waterhuishoudkundige en speelvoorzieningen toegestaan, met hierbij horende ondergeschikte voorzieningen zoals bermstroken, bermsloten, waterpartijen, taluds, oevers, verhardingen, voet- en fietspaden, inritten, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en nutsvoorzieningen.
Artikel 4 Verkeer
De bestemming 'Verkeer' is opgenomen ten behoeve van de twee 'ontsluitingslussen' van veld 3 en 4. Het gaat alleen om de hoofdweg, inclusief naastgelegen parkeerplaatsen; de vertakkingen richting de woonclusters zijn niet als zodanig vastgelegd. Deze zijn als toegangswegen mogelijk binnen de groenbestemming. Gronden bestemd als 'Verkeer' zijn onder meer bestemd voor wegen en voet- en fietspaden, en bijbehorende ondergeschikte voorzieningen zoals uitvoegstroken, water(huishoudkundige voorzieningen), straatmeubilair, bruggen, nuts-, parkeer, afvalverzamel-, speel- en groenvoorzieningen.
Artikel 5 Water
De waterlichamen zoals die zijn opgenomen in de stedenbouwkundige structuur, zijn bestemd als 'Water'. Het gaat om het waterveld aan de oostzijde, en de verbrede watergang ten zuiden van de noordelijke woonvelden. De begrenzing wijkt op enkele punten af van de vigerende waterbestemming, afgestemd op het actuele stedenbouwkundig plan. Inhoudelijk is de regeling overgenomen uit het moederplan; de gronden zijn bestemd voor water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen, taluds en oevers, en hierbij horende ondergeschikte voorzieningen.
Artikel 6 Wonen - De Velden
In het moederplan was voor het nog in ontwikkeling zijnde deel van deelgebied De Velden voorzien in een aparte regeling. Deels middels de eindbestemming 'Wonen – De Velden', waarmee is voorzien in bepaalde typen en aantallen woningen, waarvoor specifieke aanduidingen zijn opgenomen. Ook bevat de regeling specifieke bouwregels die voortkomen uit het vastgestelde Kwaliteitshandboek Noorderpolder II. Op deze gronden zijn twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen: 'wetgevingszone 5' en 'wetgevingszone 6'. Het grootste deel van het plangebied is voorzien van de globale voorlopige bestemming 'Wonen - Uit te werken De Velden'. Deze gronden zijn bestemd voor wonen, maar hiervoor geldt een uitwerkingsplicht waarvoor aan enkele uitwerkingsregels moet worden voldaan.
Met voorliggend wijzigings- en uitwerkingsplan is gecombineerd toepassing gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid van 'wetgevingszone 5' en uitwerking van de bestemming 'Wonen - Uit te werken De Velden'. Op basis van het actuele stedenbouwkundig plan voor de resterende velden, is voor alle woningen de eindbestemming 'Wonen - De Velden' opgenomen. De wijzigingsbevoegdheden en uit te werken bestemming (evenals de faseringsaanduidingen) zijn daarmee geheel ingelost en verwijderd.
Rekening houdend met de wijzigings- en uitwerkingsregels uit het moederplan, zijn daarbij de bestemmingen, bouwvlakken en aanduidingen toegespitst op het stedenbouwkundig plan. Qua bestemmingssystematiek en -regels is aangesloten bij het moederplan. Dat betekent relatief ruime bouwvlakken binnen de woonbestemmingen, met aanduidingen voor de typen woningen, het aantal wooneenheden en de maximum bouw- en goothoogte. Deze zijn gebaseerd op het stedenbouwkundig plan. Zo is voor de appartementengebouwen de bouwaanduiding 'gestapeld' opgenomen. Voor de grondgebonden woningen is onderscheid gemaakt tussen veld 3 en veld 4, met specifieke bouwaanduidingen. In beide velden zijn vrijstaande, twee-aaneengebouwde en aaneengebouwde woningen toegestaan. Aan de aanduidingen zijn ook bouwregels gekoppeld die specifiek gelden voor het betreffende veld, zoals over bouwhoogtes, kappen en dakopbouwen. Om flexibiliteit te bieden is het maximum aantal wooneenheden per bouwvlak enigszins ruim genomen. Voor de bestemming als geheel is het maximale aantal woningen bepaald op 217. Zo is enige schuifruimte mogelijk, zonder dat het totale woningaantal toeneemt.
Vergelijkbaar met de systematiek uit het moederplan (zowel binnen De Velden als De Lanen), is ook een faseringsregeling opgenomen. Aan de woonbestemmingen binnen veld 3 (stap 4 en 5 in de fasering uit figuur 2.3) is de aanduiding 'overige zone - bouwverbod 1' toegekend; aan de woonbestemmingen binnen veld 4 (stap 7 en 8) 'overige zone - bouwverbod 2'. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bouwverbod 2' geldt dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen alleen kan worden verleend indien minimaal 70% van de toegestane woningen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bouwverbod 1' gebouwd dan wel in aanbouw is. Hiermee wordt de bestaande faseringsregeling vervangen en aangepast op de actuele planopzet en fasering.
5.3.3 Algemene regels
In hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen.
Artikel 7 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn regels opgenomen voor - legale - bouwwerken die niet voldoen aan de bouwregels uit het vorige hoofdstuk. Eventueel afwijkende hoogte-, inhouds- hellings- en oppervlaktematen gelden voor die bouwwerken als vervangende (maximale/minimale) maat, ook als sprake is van vervangende nieuwbouw.
Verder is een regeling opgenomen die vanwege de ruimtelijke kwaliteit een beperking oplegt aan het aantal vlaggenmasten en een regel die vanwege het gemeentelijk beleid gericht op behoud van duisternis het naar boven toe verlichten van reclame-uitingen verbiedt. Ten slotte zijn enkele voorwaarden gesteld aan onoverdekte zwembaden in tuinen.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn enkele algemene verboden opgenomen, maar ook een tweetal regelingen voor functies die in woningen aanvullend aan het 'wonen' wel zijn toegestaan.
Naast een verbod om gronden en bouwwerken in strijd met het wijzigings- en uitwerkingsplan te gebruiken is in dit artikel een aantal specifieke gebruiksverboden opgenomen. Zo is bijvoorbeeld vanuit de algemene veiligheid een verbod opgenomen voor opslag en be- en verwerking van explosieve stoffen.
Als voldaan wordt aan de genoemde voorwaarden mag in een woning een bed & breakfast worden gevestigd met maximaal 5 slaapplaatsen.
Ook is een regeling opgenomen voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis in een woning.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Om een aantal ondergeschikte veranderingen aan gebouwen mogelijk te maken in de gevallen dat ze niet rechtstreeks aan de bouwbepalingen van de verschillende bestemmingen voldoen, is een algemene afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Toepassing geven aan deze bevoegdheid is alleen mogelijk als het passend is vanuit stedenbouwkundig oogpunt, de verkeersveiligheid niet negatief beïnvloeden en als het niet te grote nadelen oplevert voor naastgelegen percelen.
De afwijkingsbevoegdheid is verder alleen mogelijk indien niet eerder al afgeweken is voor eenzelfde soort bouwwerk. Een afwijking voor bijvoorbeeld een entreepartij is dus eenmalig mogelijk.
Ook zijn een tweetaldrietal afwijkingsbevoegdheden opgenomen voor woningen: het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als gastenverblijf en het gebruik als beroep of bedrijf aan huis waarbij een grotere oppervlakte mogelijk is dan rechtstreeks is toegestaan.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
Om een aantal functioneel en architectonisch ondergeschikte bouwwerken mogelijk te maken die net buiten de 'eigen' bestemmingsgrens vallen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De stedenbouwkundige passendheid en het niet mogen veroorzaken van substantiële nadelen voor naastgelegen percelen zijn ook hier voorwaarden waaraan voldaan moet worden om toepassing te kunnen geven aan deze flexibiliteitsbepaling. Een wijziging is verder alleen mogelijk indien dit niet eerder al is toegepast voor eenzelfde soort bouwwerk. Een wijziging voor bijvoorbeeld een entreepartij is dus eenmalig mogelijk.
Artikel 11 Overige regels
In dit artikel is onder meer de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel voorkomt dat meer wordt gebouwd dan het wijzigings- en uitwerkingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als een deel van een bouwperceel van eigenaar wisselt, terwijl diezelfde gronden bij een al eerder verleende omgevingsvergunning zijn meegeteld bij het bepalen van de maximale bebouwingspercentage van het bouwperceel waartoe het behoorde. Het is dus niet mogelijk de gronden in te zetten voor twee verschillende bouwpercelen om op die manier een omgevingsvergunning voor het bouwen te verkrijgen.
5.3.4 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing opgenomen en is in de slotregel (artikel 13) de citeertitel van de planregels benoemd.
In artikel 12 is het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken opgenomen voor zover dat afwijkt van de (nieuwe) bestemming. Bestaand gebruik en bestaande bebouwing die in strijd zijn met dit nieuwe wijzigings- en uitwerkingsplan, maar al aanwezig was ten tijde van voorgaande plannen, mag onder voorwaarden in stand blijven (bebouwing) dan wel worden voorgezet (gebruik). Gebruik en bebouwing dat voorheen al illegaal was, wordt met deze bepaling niet gelegaliseerd.
5.4 Handhaving
5.4.1 Handhaving en bestemmingsplannen
Handhaving van regelgeving vraagt om geactualiseerde regels. Door actualisering van bestemmingsplannen worden de bestaande ruimtelijke kaders aangegeven en worden daarmee tevens de grenzen bepaald waarbinnen planologische ontwikkelingen mogelijk zijn.
De regels van het bestemmingsplan (in dit geval: wijzigings- en uitwerkingsplan) leggen een ruimtelijke relevante norm vast, met dikwijls een daaraan gekoppelde afwijkingsmogelijkheid, die het bestuur de mogelijkheid geeft in te spelen op de dynamiek van de samenleving. Op die wijze wordt ook de gelegenheid geboden een belangenafweging te maken van de individuele belangen ten opzichte van het algemeen belang.
De term handhaving wordt vaak beperkt uitgelegd als uitsluitend het toepassen van handhavingsinstrumenten, zoals de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom. Deze vorm van handhaving is overwegend repressief van aard. Handhaving bestaat echter ook uit het geven van voorlichting en het houden van toezicht op een goede uitvoering. Dit is de preventieve invalshoek. In de meest optimale situatie zou sanctionering niet nodig moeten zijn.
Handhaving van bestemmingsplannen en ruimtelijke regelgeving is steeds meer in de belangstellingkomen te staan van bestuurlijk Nederland. Door het plaatsvinden van enkele ingrijpende incidenten is de handhaving van wet- en regelgeving in een stroomversnelling gekomen. In toenemende mate spreken burgers de gemeente aan op het handhaven van de (eigen) regels.
De rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over het handhaven van de regelgeving en neemt daartoe in beginsel een plicht tot handhaving aan. Dit houdt in dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift of regel het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
5.4.2 Handhavingsbeleid gemeente
Binnen de gemeente Schouwen-Duiveland wordt er zo veel mogelijk planmatig gehandhaafd. Hiertoe wordt jaarlijks een handhavingsprogramma vastgesteld. Daarnaast is er ook de nodige ruimte om te kunnen handhaven op incidenten en klachten.
In principe dient tegen alle geconstateerde overtredingen te worden opgetreden. De zogenaamde beginselplicht tot handhaving. Het vaststellen van prioriteiten is echter onvermijdelijk. Als belangrijke handhavingsdoelen kunnen genoemd worden: het tegengaan van het bouwen zonder vergunning en het optreden daar waar sprake is van afwijking van reeds verleende vergunningen. Ook in de gevallen waar de veiligheid in het geding is en/of aantasting van het milieu plaatsvindt, dient prioriteit te worden gegeven aan de handhaving. Het tegengaan van strijdig gebruik van gronden en/of gebouwen is eveneens een belangrijke doelstelling. Als nevengeschikte doelen van de handhaving kunnen worden genoemd: het ongedaan maken van de gevolgen van een overtreding of een daarmee behaald voordeel.
5.4.3 Uitvoering handhaving
De uitvoering van het handhavingsbeleid is vastgelegd in de hiertoe relevante handhavingsprotocollen, het handhavingsplan en het daaruit voortvloeiende jaarprogramma. Daar waar een overtreding wordt geconstateerd en legalisatie niet mogelijk is, moet in eerste instantie toepassing worden gegeven aan de bestuursrechtelijke handhaving om tot herstel van de rechtsorde te komen. Het proces van bestuursrechtelijke handhaving is vastgelegd in een stappenplan, waarin de verschillende stadia van de besluitvorming en procedures tot uitdrukking komen.
Naast de bestuursrechtelijke mogelijkheden van handhaving wordt een taak gezien voor de strafrechtelijke handhaving. De uitvoering en voortgang van de handhaving wordt jaarlijks vastgelegd in een verslag, dat bestuurlijk wordt vastgesteld.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien een bestemmings- of wijzigingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.
6.2 Toepassing Grondexploitatiewet
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan c.q. wijzigingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan, een projectbesluit of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening:
- de bouw van een of meer woningen;
- de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
- de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
- de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
- de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.000 m² bedraagt;
- de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Tevens is wettelijk geregeld dat voor onbenutte bouwruimte die al opgenomen was in een bestemmingsplan dat nog op basis van de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening was opgesteld en vastgesteld en bij de herziening van dat bestemmingsplan na 1 juli 2008 geen andere bestemmingsregeling is vastgesteld, geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.
Met de ontwikkelaar(s) van de woonvelden zal een anterieure overeenkomst worden gesloten. Het kostenverhaal is hiermee anderszins verzekerd, waardoor het opstellen van een exploitatieplan niet nodig is.
6.3 Conclusie
Gelet op het voorgaande kan de economische uitvoerbaarheid voldoende gewaarborgd worden geacht.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
Gedurende de voorbereiding van bestemmings- of wijzigings- en uitwerkingsplannen wordt het plan één of meerdere keren ter inzage gelegd. Tijdens de periode van terinzagelegging kunnen bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan. In dezelfde periode wordt ook overleg gevoerd met andere overheden over het plan. De resultaten van de terinzagelegging kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan. In dit hoofdstuk wordt beschreven wat de resultaten zijn van deze maatschappelijke consultaties.
7.2 Resultaten Vooroverleg Voorontwerpwijzigings- En Uitwerkingsplan
Op grond van artikel 3.1.1 van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een wijzigings- en uitwerkingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
In dit kader is het voorontwerpwijzigings- en uitwerkingsplan voorgelegd aan de wettelijk vereiste overleginstanties en zijn daarnaast enkele andere organisaties en verenigingen voor een vooroverlegreactie benaderd. Verder heeft het voorontwerp van 22 augustus tot en met 3 oktober 2022 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld een inspraakreactie te geven op het wijzigings- en uitwerkingsplan.
De resultaten van de vooroverleg- en inspraakprocedure zijn beschreven in een antwoordnotitie, die is opgenomen in bijlage 9. Hierin zijn de binnengekomen vooroverleg- en inspraakreacties samengevat, beantwoord en is aangegeven of en zo ja op welke wijze het plan is aangepast.
7.3 Resultaten Terinzagelegging Ontwerpwijzigings- En Uitwerkingsplan
Het ontwerp wijzigings- en uitwerkingsplan heeft van 11 september tot en met 23 oktober 2023 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft iedereen schriftelijk of mondeling zienswijzen naar voren kunnen brengen op het ontwerp wijzigings- en uitwerkingsplan. Binnen de termijn zijn vier zienswijzen naar voren gebracht. Deze zienswijzen zijn samengevat, beantwoord en van een conclusie voorzien in een antwoordnotitie, die is opgenomen in bijlage 10. In een conclusie is benoemd of en zo ja op welke wijze het ontwerp wijzigings- en uitwerkingsplan is aangepast. Tenslotte is er een opsomming toegevoegd van de ambtshalve aanpassingen die in het vastgestelde plan zijn verwerkt.
Bijlage 1 Stec Groep & Bureau Stedelijke Planning (19 Augustus 2022) Laddertoets Voor Woningbouw Noorderpolder - De Velden
Bijlage 2 Kuipercompagnons (17 Augustus 2023) Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai - Wijzigings- En Uitwerkingsplan Noorderpolder Ii, Deelgebied De Velden, Fase 3
Bijlage 3 Abo-milieuconsult (14 Oktober 2021) Verkennend Bodemonderzoek Volgens Nen 5740 Korte Blokweg Ong. Te Zierikzee
Bijlage 4 Abo-milieuconsult (8 November 2021) Aanvullend Bodemonderzoek Korte Blokweg Ong. Te Zierikzee
Bijlage 5 Abo-milieuconsult B.v. (2 Januari 2023) Flora- En Faunaonderzoek Zierikzee - Korte Blokweg
Bijlage 5 ABO-Milieuconsult B.V. (2 januari 2023) Flora- en faunaonderzoek Zierikzee - Korte Blokweg