Bestemmingsplan Buitengebied, Zonnepark Valthermond M2883
Bestemmingsplan - gemeente Borger-Odoorn
Vastgesteld op 04-07-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Buitengebied, Zonnepark Valthermond M2883 met identificatienummer NL.IMRO.1681.00BP0057-VG02 van de gemeente Borger-Odoorn;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aardkundige waarden:
landvormen en aardlagen met een informatiewaarde (over de natuurlijke ontstaanswijze van het gebied), een belevingswaarde (omdat zij identiteit en variatie aan het landschap geven) en een ecologische waarde (als aiotische basis van de biodiversiteit);
1.6 archeologisch deskundige:
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie;
1.7 archeologisch onderzoek:
onderzoek (bureauonderzoek, booronderzoek, gravend onderzoek, begeleiding van bodemingrepen) verricht door een daartoe bevoegde instantie of onderneming;
1.8 archeologische verwachtingswaarden:
waarden die aan een gebied zijn toegekend op basis van de kans op het voorkomen van archeologische resten, ook wel archeologische verwachting genoemd. De archeologische verwachting zegt iets over de dichtheid waarin archeologische terreinen binnen een landschappelijke eenheid voorkomen of worden verwacht. Hoe hoger de archeologische verwachting, hoe groter de verwachte dichtheid aan archeologische resten. Hoe groter de dichtheid aan archeologische resten, hoe groter de (verwachte) archeologische waarde van een bepaalde landschappelijke eenheid. Met de termen hoge, middelhoge en lage verwachting wordt dit tot uitdrukking gebracht;
1.9 archeologische waarden:
waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. Bij toetsing aan de archeologische waarde zal telkens de Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Borger-Odoorn toetsingskader zijn;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.11 bestaand:
- a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
- b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bos:
vlakvormig element met bosbeplanting van minimaal 1 ha;
1.15 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.16 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
1.21 buitenstation:
een antenne- en sensorgroep die onderdeel vormt van de LOFAR-radiotelescoop maar zich niet bevindt in "Zonering radioastronomie I en II" als bedoeld in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe, die door middel van glasvezelkabels is verbonden met een centrale computer, hoofdzakelijk gericht op de ontvangst van signalen uit de ruimte en daarnaast te gebruiken voor ander wetenschappelijk onderzoek;
1.22 cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- of tuingronden (waaronder de houtteelt), met uitzondering van bos;
1.23 cultuurhistorische waarden:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt;
1.24 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.25 kleinschalig kampeerterrein:
een verblijfsrecreatieterrein, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van ten hoogste 25 kampeerplaatsen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, hieronder niet begrepen chalets, trekkershutten en stacaravans;
1.26 landschappelijk inpassingsplan:
plan dat aangeeft op welke wijze de inpassing van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in het desbetreffende gebied plaatsvindt; tot deze inpassing behoren de situering van de opstallen en de inrichting van het perceel, waaronder de erfbeplanting ten opzichte van het landschap; het gaat om bestaande en gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het landschap;
1.27 landschappelijke waarden:
de essentiële elementen en kenmerken van landschappen, fysiek van aard, zoals beschreven in het 'kwaliteitsdocument buitengebied Borger-Odoorn';
1.28 LOFAR-kerngebied:
het gebied dat als 'Zonering radioastronomie zone I' is aangeduid in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe;
1.29 LOFAR-radiotelescoop:
een ontvangstinrichting bestaande uit diverse antenne- en sensorgroepen verspreid over Nederland en Europa, warvan de kern zich bevindt in de "Zonering radioastronomie I en II" als bedoeld in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe, die door middel van glasvezelkabels zijn verbonden met een centrale computer, hoofdzakelijk gericht op de ontvangst van signalen uit de ruimte en daarnaast te gebruiken voor ander wetenschappelijk onderzoek;
1.30 natuurlijke waarden:
biotische en abiotische waarden van een gebied;
1.31 normaal onderhoud:
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden;
1.32 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
1.33 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient ter overdekking en dat met een of twee wanden is omgeven; hieronder wordt in elk geval een carport verstaan;
1.34 peil:
- a. peil gebouw: de hoogte van de afgewerkte vloer ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. peil ander bouwwerk:de hoogte ter plaatse van het gemiddelde afgewerkte terrein;
1.35 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.36 verblijfsrecreatie:
recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, recreatiewoningen, appartementen en/of recreatieverblijven, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;
1.37 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer en waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit;
1.38 weg:
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten, met dien verstande dat zelfstandige fiets- en voetpaden, brandgangen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voor openbaar verkeer openstaande paden hier niet onder worden begrepen;
1.39 zonnepaneel:
paneel met photovoltarische cellen dat elektriciteit en/of opwekt;
1.40 zonnepark:
een gebied waar door middel van zonnepanelen zonlicht in elektriciteit en/of warmte wordt omgezet, met de daarbij behorende voorzieningen zoals ontsluitingspaden, inkoopstation, transformators, omvormers, erfafscheidingen en landschappelijke voorzieningen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot- c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, luchtbehandeling- en liftinstallaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en/of de buitenzijde van overige niet-ondergeschikte bouwonderdelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 perceelgrensafstand
de afstand van de perceelgrens tot het zijgevelvlak van een gebouw, daaronder niet begrepen bouwonderdelen, voor zover deze minder dan 0,5 m buiten het zijgevelvlak uitsteken en mits bedoeld onderdeel geen grotere lengte verkrijgt dan een derde van de lengte van de zijgevel van het hoofdgebouw, gemeten daar waar de afstand het kleinst is.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en toegangsportalen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de buitenzijde van de gevel niet meer dan 1,5 m bedraagt.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden wolfseinden niet meegerekend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische cultuurgrond;
- b. LOFAR-radiotelescoop, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - radiotelescoop 2';
- c. het opwekken van energie door middel van het omzetten van zonlicht in electriciteit met gebruik van zonnepanelen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zonnepark';
en tevens voor:
- d. het behoud en het herstel van de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
met de daarbij behorende:
- e. voorzieningen ten behoeve van een zonnepark, waaronder begrepen inkoopstations, transformators en omvormers, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zonnepark';
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- h. verkeersdoeleinden in de vorm van wegen, paden en parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan te wijzigen door de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zonnepark' en de bijbehorende bouw- en gebruiksregels te verwijderen, met dien verstande dat:
- a. een termijn van tenminste drie jaar is verstreken na het moment dat dit plan onherroepelijk is geworden;
- b. gedurende die periode geen zonnepark is opgericht, dan wel op dat moment in oprichting is;
- c. een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een zonnepark is ingetrokken.
Artikel 4 Leiding - Gas
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen met de daarbij behorende belemmeringenstrook.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op of in de lid 4.1 bedoelde gronden zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van bestaande gebouwen;
- b. op of in de lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en) en/of het gasontvangststation worden gebouwd;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) mits het geen kwetsbaar object betreft en de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad.
Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de betrokken leidingbeheerder.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt begrepen:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kwetsbare objecten, met uitzondering van het bestaande gebruik;
- b. het opslaan van goederen, met uitzondering van het opslaan van goederen ten behoeve van de inspectie en het onderhoud van de gastransportleiding.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Waarde - Beekdal
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Beekdal' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de versterking van het waterbergend vermogen van het beekdal.
5.2 Bouwregels
Er mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van een zonnepark.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- a. het aanbrengen en/of veroorzaken van veranderingen die de toekomstige vergroting van de afvoer- en begingscapaciteit van het regionale watersysteem van het beekdal belemmeren.
Artikel 6 Waarde - Landschap En Cultuurhistorie 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Landschap en cultuurhistorie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de Veenkoloniën, alsmede de bescherming van de aardkundige waarden.
De waarden en kenmerken van het landschap zijn:
- rationeel verkavelingspatroon als resultaat van het onginningssysteem van kanalen en wijken;
- stelsel van (inmiddels gedempte) 'diepen' haaks op het Stadskanaal; zowel een enkel- als dubbelkanaalsysteem (Valthermond en Nieuw-Buinen);
- haaks op de diepen een duidelijk ritmiek van 'wijken' (sloten) die de kavels scheiden;
- lange bebouwingslinten langs de (voormalige) diepen met boerderijen en beplante erven zorgen voor verdichting en beslotenheid;
- grote mate van openheid tussen de bebouwingslinten;
- doorzichten vanuit het bebouwingslint richting het weidse achterliggende land.
De waarden van het landschap zijn beschreven in het 'Kwaliteitsdocument buitengebied Borger-Odoorn'.
6.2 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving. Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- a. het egaliseren of afvlakken van natuurlijk reliëf;
- b. het ophogen van de bodem;
- c. het diepploegen, mengwoelen of afgraven, dieper dan 0,3 m beneden maaiveld en het ontginnen;
- d. het afvoeren van keien groter dan 50 cm doorsnede.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken en geen werkzaamheden zijnde, uit te voeren, te doen en te laten uitvoeren:
- 1. het beplanten en/of bebossen van gronden met houtopstanden, erfbeplanting uitgezonderd;
- 2. het aanleggen, verwijderen en/of verharden van wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden en dagrecreatieve voorzieningen;
- 3. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
- 4. het aanleggen van lijnvormige beplantingen;
- 5. het dempen, graven en verleggen van sloten die dienen als kenmerkende kavelscheiding, haaks op de ontginningsas;
- 6. het zoeken naar delfstoffen (seismisch onderzoek en exploratieonderzoek).
- b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke het normale onderhoud betreffen.
- c. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichting)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in z'n geheel in de beoordeling betrokken.
- d. De onder a bedoelde vergunning mag geen afbreuk doen aan de in lid 6.1 omschreven waarden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Het is verboden gronden te gebruiken in strijd met de in het plan aan de grond en/of bouwwerken gegeven bestemmingsomschrijving.
Als strijdig gebruik wordt in elk geval aangemerkt:
- a. het gebruik van gronden voor kleinschalige kampeerterreinen, met uitzondering van de kleinschalige kampeerterreinen die met een omgevingsvergunning zijn vergund.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 vrijwaringszone - laagvliegroute
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Maatvoering
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. de gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen, daaronder niet begrepen de oppervlakte voor bijgebouwen en aan- en/of uitbouwen;
- b. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat een geringe verschuiving van de in het plan aangegeven bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en indelingslijnen met ten hoogste 5 m wordt aangebracht;
- c. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat openbare nutsvoorzieningen en openbare nutsgebouwtjes worden aangelegd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 10 m3 bedraagt;
- d. het bepaalde in het plan voor het houden van kortdurende evenementen.
10.2 Voorwaarden
De in lid 10.1 bedoelde omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gevoelige objecten en/of bedrijven;
- de verkeersveiligheid;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- natuur en landschap.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Uitsluiting seksinrichting
Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting, met uitzondering van de seksinrichting die als zodanig is bestemd en aangeduid.
11.2 Afstemming Wet natuurbescherming
Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming. Indien uit gegevens, dan wel uit onderzoek blijkt dat sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaken, zal de betreffende (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden nadat vrijstelling, dan wel ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is verkregen.
11.3 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden
- a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeerkencijfers in de CROW-publicatie 317 en dat, indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
- b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
- c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
- d. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en b:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid aeen omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a met maximaal 10%.
- c. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Zonnepark Valthermond M2883'.
Aldus vastgesteld in de raad d.d. 18 oktober 2018, nr 18.01132
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
KiesZon is een dochteronderneming van Greenchoice. Het bedrijf realiseert dakgebonden zonnestroomprojecten en grondgebonden zonneparken. Eén van de locaties voor een grondgebonden zonnepark betreft een landbouwperceel aan de weg Dreef in Valthermond. Initiatiefnemers zijn van plan om hier een zonnepark van een kleine 5 ha te gaan realiseren.
De ontwikkeling van het zonnepark is niet mogelijk binnen de geldende planologische kaders voor het plangebied. Om het initiatief juridisch-planologisch mogelijk te maken, is daarom dit bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Borger-Odoorn, ten noorden van de kern Valthermond. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de weg Dreef. Aan de overige zijden grenst het plangebied aan onbebouwde agrarische gronden.
Globale ligging plangebied zonnepark (bron: pdokviewer.pdok.nl)
1.3 Geldend Planologisch Kader
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan ‘Buitengebied Odoorn’ (vastgesteld 27 september 1996). Het perceel heeft in dit plan de bestemming ‘Veenontginningsgebied'. De realisatie van een zonnepark is niet mogelijk binnen deze bestemming.
De gemeente Borger-Odoorn is bezig met een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied. Dit bestemmingsplan is in voorbereiding en bevindt zich in de ontwerpfase. In het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied heeft het plangebied een agrarische bestemming. De ontwikkeling van een zonnepark is binnen de bestemming uit het ontwerp ook niet mogelijk.
1.4 Leeswijzer
In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de huidige en toekomstige inrichting van het plangebied. Hoofdstuk 3 bestaat uit een beschrijving van en toets aan het relevante beleid op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 is gewijd aan de onderzoeken naar de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan aan bod. In het laatste hoofdstuk tenslotte wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het initiatief.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Plangebied En Omgeving
Het plangebied (kadastraal: gemeente Odoorn, sectie M, nummer 2883) van circa 5,4 ha ligt in buitengebied van de gemeente Borger-Odoorn, op circa 900 m ten noorden van de kern Valthermond. De dichtstbijzijnde woningen bevinden zich op een afstand van minimaal 500 m van het plangebied.
Het plangebied ligt in het open veenkoloniale deel van de gemeente en grenst aan het voormalige beekdal van het Achterste Diep. De gronden in het plangebied bestaan uit laagwaardige agrarische gronden. Door het landbouwkundig gebruik gecombineerd met veenoxidatie zakken deze gronden en zijn deze steeds slechter te gebruiken als landbouwgrond.
Globale begrenzing plangebied zonnepark (bron:kadastralekaart.com)
2.2 Het Plan
Omvang zonnepark
Zoals eerder aangegeven heeft het plangebied een oppervlakte van circa 5,4 hectare. Niet het hele plangebied wordt ingericht als zonnepark. Zo zal het park landschappelijk worden ingepast. Door het plangebied loopt een gastransportleiding. De gronden ter plaatse van de belemmeringenstrook van deze leiding worden vrijgehouden. Daarnaast zijn er onderhoudspaden en ruimtes tussen de panelen. De oppervlakte van het zonnepark is hierdoor kleiner dan 5 hectare.
Het zonnepark krijgt een geïnstalleerd vermogen van circa 4 MWp. Een dergelijk zonnepark op deze locatie kan op jaarbasis ongeveer 3.800 MWh aan stroom produceren. Dit staat gelijk aan het verbruik van circa 1.150 gemiddelde Nederlandse huishoudens (verbruik per jaar 3.300 KWh). Daarnaast zorgt het zonnepark voor een vermeden CO2-uitstoot van circa 2.200 ton per jaar. Overigens zal als gevolg van het vrijhouden van de belemmeringenstrook het vermogen iets naar beneden bijgesteld moeten worden. Het park wordt daarnaast bij de aanleg voorbereid op mogelijke opslag van de opgewekte energie.
Op onderstaande inrichtingsschets is de opzet van het zonnepark weergegeven. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het noordelijke zonnepark (rode rechthoek). Aan de zuidzijde van het plangebied wordt over de hele breedte van het perceel een strook van 25 meter vrijgehouden waar geen panelen worden geplaatst.
Inrichtingsschets zonnepark (rode rechthoek) (bron: KiesZon)
Technische realisatie
Het zonnepark is technisch goed te realiseren. Essentieel voor het slagen van het project is de mogelijkheid om het zonnepark aan te sluiten op het elektriciteitsnet binnen een acceptabele afstand. Uit gesprekken met de netbeheerder is geconcludeerd dat het zonnepark in de nabijheid van de locatie aangesloten kan worden. Voor dit park is gekozen voor een oostwest-opstelling. De panelen worden 1,65 meter hoog en worden geplaatst onder een hoek van 10°.
Ontsluiting en parkeren
Het zonnepark wordt ontsloten via de Dreef. Het betreft een rustige weg zonder doorgaand karakter. Tevens kan binnen het zonnepark worden geparkeerd ten behoeve van beheer en onderhoud.
Operationeel
Zodra het zonnepark is gerealiseerd zal het worden beheerd. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het onderhoud van de systemen, maar ook het monitoren van het zonnepark en diverse administratieve werkzaamheden. Bij voorkeur zal dit gedaan worden met lokale partijen.
KiesZon wil het terrein onderhouden door schapen te laten grazen tussen de panelen. Dit kan bijvoorbeeld in samenwerking met een lokale ondernemer. Per hectare kunnen ongeveer acht schapen grazen.
Een tweede mogelijkheid betreft het verhogen van het waterpeil om veenoxidatie te beperken. Veenoxidatie draagt bij aan de CO2-uitstoot. Het vernatten van het gebied draagt daarmee bij aan het beperken van deze uitstoot. De voorgenomen inrichting van het plangebied staat het verhogen van het waterpeil toe.
Aan het einde van de looptijd van 25 jaar wordt de grond weer opgeleverd in haar oorspronkelijke staat.
2.3 Inpassing
Landschappelijke inpassing
Om het zonnepark op een juiste wijze landschappelijk in te passen, is een inrichtingsplan opgesteld (zie afbeelding in paragraaf 2.2). Hierbij is gekeken naar de schaalniveaus van het landschap, de kavel en het object.
Het gebied waar het zonnepark gerealiseerd wordt, heeft een open karakter. Dit dient in de ruimtelijke inpassing meegenomen te worden en te worden bewaard. Het betreft een relatief klein zonnepark, kleiner dan vijf hectare. Daarnaast ligt het zonnepark op een afstand van ruim 500 m van de agrarische bedrijfswoning aan de Valtherblokken-Noord 21. De dichtstbijzijnde woningen aan de Valtherblokken-Noord 17 en 18 liggen op een afstand van ruim 700 m. De impact van het zonnepark op het landschap is dan ook klein. Om deze redenen is gezocht naar landschappelijke inpassing op plekken waar deze het meest belangrijk is, maar tegelijk ook goed uitvoerbaar is. Dit betreft de noordzijde waar de zonneweide aansluit op de Dreef. De noordzijde van een zonnepark wordt vaak gezien als het minst aantrekkelijk, omdat tegen de achterkant van de panelen aan wordt gekeken.
Aan de Dreef bevindt zich een watergang en een toegangspad naar het perceel. De watergang blijft behouden. Op het pad wordt een toegangshek geplaatst. De inpassing is gevonden in het aanplanten van een 3 meter brede groensingel met struiken (gelderse roos, wilg, vlier) op alle randen. Door deze lage groenstrook, die ongeveer even hoog wordt als de zonnepanelen, staan de zonnepanelen uit het zicht.
Ten zuiden van zonnepark M2883 is een tweede zonnepark van KiesZon geprojecteerd. Indien beide parken worden gerealiseerd dan is het hekwerk aan de zuidzijde niet noodzakelijk voor de inpassing.
Zicht vanaf Dreef op zonnepark (bron: ROM3D)
Aan de binnenzijde van de inpassingsstrook komt een hekwerk van twee meter hoog te staan. Door te kiezen voor een grofmazig hekwerk ontstaat een transparant beeld. Hierdoor blijft het open beeld behouden en is het hekwerk vrijwel niet zichtbaar vanaf grotere afstand. Om het hekwerk minder op te laten vallen zal deze in donkergroen worden uitgevoerd. Daarna volgt een onderhoudspad van drie meter breed en vervolgens worden de zonnepanelen op stellages geplaatst.
Door de lagere ligging van het plangebied in de omgeving, lage opstelling van zonnepanelen (1,65 meter hoog) en lage landschappelijke inpassing wordt aangesloten bij de uitgangspunten voor de ‘kavel’ uit het beleidsplan zonneoogst. Met de inpassing van het park binnen de bestaande kenmerkende wijkenverkaveling van het veenkoloniale landschap worden de open zichtlijnen zoveel mogelijk behouden.
De zaken die opvallen zijn de overige objecten; omvormers, transformatoren en opslag. Om deze minder op te laten vallen worden deze in een donkere kleurstelling gerealiseerd (kleur in overleg te bepalen, bijvoorbeeld antraciet of donkergroen).
Participatie
De gemeente Borger-Odoorn heeft in 2010 het ‘Cittaslow’ keurmerk ontvangen. Cittaslow legt de focus op landschap, milieu, cultuur en gastvrijheid en benadrukt het bewuster leven in een menselijk tempo. Dat betekent ook milieubewust en duurzaam ondernemen met toepassing van technologische ontwikkelingen met behoud van historie en identiteit. Met de uitgangspunten van Cittaslow in het achterhoofd stelt KiesZon de onderstaande verschillende vormen van participatie voor om de Zonneweide een plan van en voor de gemeente Borger-Odoorn te maken. Dat betekent tevens dat, wanneer gedurende het proces blijkt dat extra afstemming benodigd is, hiervoor tijd en energie vrijgemaakt zal worden.
MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE
- Overleg met direct omwonenden
In sommige gevallen zijn er burgerwoningen gelegen in de nabijheid van een zonnepark, welke hier op uitkijken. In die gevallen worden afspraken ingepland om met deze omwonenden wensen en behoeften te bespreken, zodat plannen hier op kunnen worden aangepast.
In de directe nabijheid van het plangebied staan geen woningen. De dichtstbijzijnde woning staat op ruim 500 meter afstand. Mocht er naar aanleiding van de plannen toch behoefte zijn aan individuele keukentafelgesprekken, dan zal KiesZon deze inplannen.
- Overige belanghebbenden
Op verschillende plekken in Nederland, waar KiesZon actief is, heeft de realisatie van een zonnepark impact op de omgeving. Voor iedere locatie wordt bekeken of er veel woningen in de directe omgeving staan en wordt een inschatting van de impact van het zonnepark gemaakt. Voor het zonnepark in dit plan geldt dat er weinig zicht op het park zal zijn en er geen woningen in de directe omgeving staan.
Wel heeft KiesZon in maart 2018 een inloopavond georganiseerd om eenieder te informeren over de voorgenomen plannen. Hiervoor zijn circa 40 omwonenden middels een brief uitgenodigd. Daarnaast is in de lokale krant een uitnodiging geplaatst. De informatieavond was voor iedereen toegankelijk. Circa 30 personen hebben de avond bezocht. Tijdens de inloopavond zijn de plannen gepresenteerd en is aanwezigen gevraagd hier op te reageren en suggesties te doen. Waar mogelijk zijn deze suggesties meegenomen bij het uitwerken van een definitief ontwerp. Overige geïnteresseerden kunnen daarnaast informatie inwinnen via de website van KiesZon. Op deze website publiceert KiesZon haar plannen zodra deze zijn afgestemd met de gemeente.
FINANCIËLE PARTICIPATIE
- Gedeelte van baten terug laten vloeien in de lokale gemeenschap
Om participatie te bevorderen en draagvlak te creëren is KiesZon van plan lokale duurzaamheidsbelangen, lokaal te ondersteunen. Dit kan onder meer door energiecoöperaties de administratie uit handen te nemen door dit onderdeel onder te brengen bij de administratie van Greenchoice. Ook de lange termijn continuïteit wordt hiermee wellicht nog beter gewaarborgd.
- Financiële participatie middels te betalen bouwleges en OZB
Om het zonnepark te kunnen realiseren is een omgevingsvergunning bouwen nodig (i.c.m. een projectafwijkingsbesluit of bestemmingsplanherziening). Voor deze omgevingsvergunning dient leges te worden te betaald. In veel legesverordeningen is een vast percentage opgenomen voor het te bepalen bedrag aan bouwleges. In sommige gevallen is voor dit te betalen bedrag een plafond ingesteld. Omdat met de realisatie van het zonnepark een fors bedrag gemoeid is, hangt hier veelal ook een hoog bedrag aan bouwleges vast. Dit bedrag overschrijdt daardoor vaak de door de gemeente gemaakte kosten, waardoor een surplus ontstaat. Dit surplus wordt toegevoegd aan de gemeentelijke financiën waardoor het uiteindelijk weer ten goede komt van de lokale gemeenschap. Gedurende de looptijd van de zonneweide is KiesZon OZB verschuldigd aan de gemeente. Dit houdt in dat de gemeente gedurende de looptijd extra inkomsten ontvangt.
- Gefinancierde postcoderoos
Zonneweide M2883 zal gerealiseerd worden via de Postcoderoosregeling (of Postcoderups). Een veel voorkomend probleem hierbij is het werven van leden die zelf de panelen binnen het zonnepark moeten aanschaffen. Met het energiebelastingvoordeel dat zij ontvangen duurt het ca 10 jaar voordat hun investering is terugverdiend. In samenwerking met moeder Greenchoice heeft KiesZon een propositie ontwikkeld waarbij de leden niet zelf hoeven te investeren en toch een voordeel krijgen op hun energierekening. Dus geen last van eigen inleg en geen last van verhuizingen naar buiten de postcoderoos. Greenchoice verzorgt hierbij alle administratieve handelingen. De participant hoeft zich alleen aan te melden en desgewenst af te melden. Mocht een lid liever wel zelf inleggen, dan kan dat natuurlijk ook.
- Levering van de zonnestroom in directe omgeving
De geproduceerde zonnestroom wordt 100% geleverd via het net aan Greenchoice. Greenchoice zal de zonnestroom afzetten aan de directe omgeving. Zij zal hiervoor een gereduceerd tarief hanteren dat aantrekkelijk is voor zowel bedrijven als particulieren.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie doelen uitgewerkt:
- vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- verbeteren van de bereikbaarheid;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Met de hiervoor genoemde doelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder van duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening heeft het Rijk voorts enkele nationale belangen voorzien van bindende regels. Deze dienen bij ruimtelijke plannen in acht te worden gehouden. Boven het plangebied ligt een militaire laagvliegroute voor jacht- en transportvliegtuigen. Deze laagvliegroute brengt beperkingen met zich mee voor het oprichten van bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 m (te meten vanaf het maaiveld) en voor het gebruik van het luchtruim (bijvoorbeeld voor drones) boven een hoogte van 40 m. In het bestemmingsplan is een hiervoor een regeling opgenomen.
LADDER VOOR DUURZAME VERSTEDELIJKING
In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: Ladder) geïntroduceerd. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Volgend uit jurisprudentie wordt een zonnepark niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling beschouwd. Derhalve is toepassing van de Ladder niet aan de orde.
3.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsvisie
Het omgevingsbeleid van de provincie Drenthe is vervat in de Omgevingsvisie (juni 2010) met de bijbehorende Omgevingsverordening. Nieuwe inzichten en ontwikkelingen in Drenthe hebben geleid tot een beperkte aanpassing van de Omgevingsvisie Drenthe 2010. De geactualiseerde Omgevingsvisie is op 20 augustus 2014 in werking getreden. In de geactualiseerde versie wordt dieper ingegaan op de kernkwaliteiten van de provincie. Op dit moment heeft de provincie een ontwerp-Revisie Omgevingsvisie Drenthe, een PlanMER en een ontwerp-Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018 in voorbereiding. Deze hebben nog geen rechtskracht verkregen.
De missie uit de Omgevingsvisie is het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn rust, ruimte, natuur en landschap, oorspronkelijkheid, naoberschap, menselijke maat, veiligheid en kleinschaligheid (Drentse schaal). In de Omgevingsverordening zijn deze kernkwaliteiten doorvertaald als archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap, rust, en natuur.
Om de missie te bereiken, wil de provincie vier robuuste systemen ontwikkelen. Deze vier systemen zijn: het sociaal-economisch systeem, het watersysteem, het landbouwsysteem en het natuursysteem. Binnen deze systemen staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie (respectievelijk wonen en werken, water, natuur en landbouw) voorop. Een robuust systeem wil zeggen dat een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren van het systeem.
Daarnaast is voor het bereiken van de missie de ruimtelijke kwaliteit van belang. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.
KERNKWALITEITEN
Ter plaatse van het plangebied is sprake van de volgende kernkwaliteiten:
- Aardkundige waarden
- Landschap
- Cultuurhistorie
- Archeologie
Ten aanzien van de kernkwaliteit 'Aardkundige waarden' is sprake van een generiek beschermingsniveau. In deze gebieden wil de provincie lokale aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren.
Met betrekking tot de kernkwaliteit 'Landschap' ligt het plangebied in het landschapstype 'veenkoloniën'. Van provinciaal belang is de samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen. Het provinciaal beleid is gericht op het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken.
Ten aanzien van de kernkwaliteit 'Cultuurhistorie' geldt geldt voor het plangebied 'eisen stellen' als sturingsniveau. Van de initiatiefnemer verwacht de provincie dat de cultuurhistorische samenhang als de drager voor nieuwe plannen wordt gebruikt. Ontwikkelingen bouwen voort op de bestaande cultuurhistorische samenhang.
Met betrekking tot de kernkwaliteit ‘Archeologie’ geldt ‘verwachting toetsen (beekdal)’ als sturingsniveau.
ZONNE-ENERGIE
Onderdeel van de gewenste energietransitie is het stimuleren van een hogere productie van zonnestroom (zonnepanelen). Concreet streeft de provincie naar een uitbreiding van zonnestroom in 2020 tot 151 TJ (ruim 60MW). Ten opzichte van de productie in 2010 betekent dit een forse toename, van circa 143TJ. Om bij deze ontwikkelingen de ruimtelijke kwaliteit te borgen, hanteert de provincie een ruimtelijk kader voor de toepassing van zonne-energie. Het kader handelt alleen over de meer grootschalige ontwikkelingen en heeft dus geen betrekking op de inpassing van kleinschalige, losse zonnepanelen.
ZONNELADDER
- 1. Gebouwgebonden; zon op daken
De productie van zonne-energie wordt zo mogelijk gerealiseerd met behulp van gebouwgebonden installaties. Bij de toepassing op beschikbare en geschikt dakoppervlak wordt gestreefd naar een architectonisch rustig en evenwichtig beeld. Zonne-energie mag veelal ook worden toegepast in gebieden met cultuurhistorische of archeologische kernkwaliteiten.
- 2. Grondgebonden; zon op maaiveld
De aanleg van grondgebonden zonne-installaties op maaiveld wordt toegestaan in bestaand stedelijk gebied. Gedacht kan worden aan bedrijventerreinen en woningbouwlocaties die op korte tot middellange termijn geen invulling zullen krijgen. Er gelden daarbij voorwaarden die zorgen voor een zorgvuldige ruimtelijke inpassing.
- 3. Initiatieven met maatschappelijk draagvlak
Grondgebonden zonne-installaties buiten bestaand stedelijk gebied kunnen alleen dan op een positieve houding rekenen wanneer de initiatieven voorzien zijn van een breed maatschappelijk draagvlak en wanneer ze kunnen rekenen op betrokkenheid vanuit de directe omgeving.
Bij maatschappelijke initiatieven die inhaken op noaberschap, menselijke maat en kleinschaligheid – bijvoorbeeld in de vorm van lokale energiecoöperaties – gaat de provincie in samenspraak met de initiatiefnemers verkennen onder welke voorwaarden toepassing mogelijk is.
Omgevingsverordening
De Omgevingsvisie is doorvertaald naar de Provinciale Omgevingsverordening (POV), voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De geactualiseerde POV is op 15 oktober 2015 in werking getreden. In de POV is opgenomen dat in een bestemmingsplan uiteengezet wordt dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie. Daarnaast mag een bestemmingsplan geen nieuwe activiteiten dan wel een wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten. Verder dient in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik de Ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd te worden.
Ten aanzien van zonneenergie is in artikel 3.30 van de Omgevingsverordening opgenomen dat een ruimtelijk plan kan voorzien in de realisatie van zonneakkers mits de realisatie voldoet aan de door provinciale staten vastgestelde en in de Omgevingsvisie opgenomen 'Zonneladder' en het ter uitvoering daarvan door gedeputeerde staten vastgestelde 'Beleidskader Zonneakkers'.
Ten aanzien van het beekdal (kernkwaliteiten landschap en archeologie) wordt in artikel 2.34 van de Omgevingsverordening opgemerkt dat kapitaalintensieve functies worden geweerd, met uitzondering van kapitaalintensieve functies die van zwaarwegend maatschappelijk belang zijn, er geen reële alternatieven zijn, de functie geen feitelijke belemmering vormt om in de toekomst de afvoer en bergingscapaciteit van het regionale waterssysteem te vergroten en het negatieve effect op het watersysteem in het betreffende plan wordt gecompenseerd. Dit houdt bij de aanleg van zonneparken in dat goed gemitigeerd wordt door rekening te houden met water op het maaiveld.
De in het plangebied aanwezige kernkwaliteiten worden met het project niet significant aangetast. De ingrepen in de bodem (aardkundige waarden, archeologie) zijn beperkt, zo is ook archeologisch onderzoek uitgevoerd. Ten behoeve van het project is daarnaast een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, waarmee de landschappelijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.
Ruimtelijke verkenning zonne-akkers
De provincie Drenthe heeft een verkenning gedaan naar mogelijkheden voor zonne-akkers in Drenthe. In de 'Ruimtelijke verkenning zonne-akkers in de Provincie Drenthe' (2014) is vanuit visueel-ruimtelijk oogpunt onderzocht welke randvoorwaarden, kansen en concepten er zijn rondom grootschalige zonneakkers in Drenthe.
De verkenning moet bijdragen aan handvatten voor het toekomstig beleid rondom zonneakkers. Aandacht wordt besteed aan:
- De wisselwerking met de zes kernkwaliteiten die in het Drentse omgevingsbeleid worden gehanteerd;
- De verbinding van de energieproductie op de zonne-akker in relatie tot haar omgeving (aanwezigheid van infrastructuur en afnemers in de directe omgeving), mede gelet op de economische haalbaarheid;
- De huidige en toekomstige bestemming van het gebied in relatie tot het zijn van een logische plek voor een zonne-akker. Hierbij speelt ook de uitstraling die een zonne-akker kan hebben om Drenthe als duurzame provincie op de kaart te zetten;
- De relevantie van een zonne-akker als pauzelandschap.
Energiestrategie Drenthe
Drenthe zet in op het realiseren van een duurzame Drentse energiehuishouding. De inwoners moeten minder fossiele energie gebruiken, meer hernieuwbare energie produceren en fossiele energie efficiënter en schoner gebruiken. In de Energiestrategie Drenthe staat hoe dat kan. De provincie wil met partners werken aan concretisering en uitvoering van maatregelen, voortbouwend op de inspanningen in het verleden.
In de Energiestrategie Drenthe is de actuele situatie beschreven, in verhouding tot de doelstellingen voor 2020 en 2050. Het hoofddoel is minder uitstoot van broeikasgassen, maar het gaat ook om energieleveringszekerheid en de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Drenthe met nieuwe werkgelegenheid, nieuwe energielandschappen en nieuwe initiatieven van inwoners.
In de Energiestrategie is een aantal strategische sporen opgenomen. Met betrekking tot zonnestroom is in het spoor 'Groene energie en slimme systemen' onder meer het volgende opgenomen:
- Uitbreiding van de oppervlakte zonnepanelen op geschikte daken tot 100 ha en tot 200 ha met wijziging van landelijke regels. Eventuele aanleg op maaiveld (‘zonneakker’ of ‘zonneweide’) onder voorwaarden in nader aan te wijzen gebieden.
- Aanleg stimuleren door het mede organiseren van het uitwisselen van informatie, visie uitdragen, voorbeeldprojecten, overleg, kennis inbrengen, verbindingen organiseren etc.
- Bevorderen dat gemeenten, Natuur en Milieufederatie Drenthe en Drentse Energie Organisatie initiatieven stimuleren van inwoners, maatschappelijke organisaties en bedrijven.
Beleidskader Zonneakkers
Het Beleidskader vormt een uitwerking van trede 3 (initiatieven met maatschappelijk draagvlak) van de Zonneladder en omvat drie aandachtsvelden: locaties, omvang en ruimtelijke inpassing.
LOCATIES
- Aan de randen van woon- of werklocaties mogelijkheden om lokale opwekking van zonnestroom direct te koppelen aan eindgebruikers.
- Binnen de provincie zijn plekken en gebieden waar bestaande functies te combineren zijn met installaties voor zonne-energie. Er ontstaat meerwaarde door multifunctioneel ruimtegebruik. De provincie gaat graag het gesprek aan over initiatieven waarin dit soort ruimtes benut worden voor de opwekking van zonne-energie.
- Bepaalde bijzondere locaties, zoals vuilstorten, luchthavens, circuits of infrastructurele projecten, lenen zich door ligging en/of vorm voor initiatieven met een iconische uitstraling.
OMVANG
De aanleg van een zonneakker betekent dat een technische installatie in het landschap wordt geplaatst. Naarmate de omvang hiervan toeneemt, wordt ook de uitstraling meer industrieel. De provincie Drenthe wil een goede ruimtelijke verhouding tussen de oppervlakte van een initiatief en de nabijgelegen (gebouwde) omgeving. Tegelijkertijd is het vanuit zuinig en doelmatig ruimtegebruik wenselijk dat een balans wordt gezocht tussen de productie en de afname van zonne-energie in de omgeving.
RUIMTELIJKE INPASSING
De provincie vraagt initiatiefnemers een plan op te stellen waarin aandacht is voor de ruimtelijke fysieke context. Aandacht voor een samenhangend ontwerp, meerwaarde voor het gebied en inrichting van de randen zijn hierbij belangrijke aspecten. Juist aan de randen is het belangrijk dat wordt ingespeeld op de omgeving en de kernkwaliteiten in het gebied.
Afweging
KERNKWALITEITEN
In Hoofdstuk 2 en 4 is onderbouwd dat met de opzet en inpassing van het plan aangesloten wordt bij de kenmerken van het gebied. De kernkwaliteiten worden dan ook niet aangetast en worden waar mogelijk versterkt.
ZONNELADDER
- 1. Gebouwgebonden; zon op daken
KiesZon ontwikkelt in hoofdzaak gebouwgebonden zonnedaken (kieszon.nl/projecten) en is daarom goed bekend met de (on)mogelijkheden op dit gebied. De initiatiefnemer heeft in de omgeving van het plangebied niet voldoende beschikbaar en geschikt dakoppervlak tot zijn beschikking om te komen tot een zonnepark met een omvang als in dit plan. Gezien de omvang van het provinciale streven naar een uitbreiding van zonnestroom volstaat het ook niet om alleen dakoppervlak te gebruiken.
- 2. Grondgebonden; zon op maaiveld
Zoals eerder aangegeven in paragraaf 3.1 bestaat het stedelijk gebied in de omgeving uit kleinschalige dorpskernen. De mogelijkheden om binnen die dorpen in grootschalige zonneparken te voorzien met een omvang als die uit dit plan zijn niet aanwezig.
- 3. Initiatieven met maatschappelijk draagvlak
Het zonnepark betreft een grondgebonden zonne-installatie buiten bestaand stedelijk gebied. Op het plan is daarmee trede 3 van de provinciale zonneladder (Initiatieven met maatschappelijk draagvlak) van toepassing.
MAATSCHAPPELIJK DRAAGVLAK EN PARTICIPATIE
Initiatiefnemer wil omwonenden betrekken bij het proces. Dit doet zij onder meer door informatiebijeenkomsten te organiseren. Bij het realiseren van zonneparken maakt KiesZon gebruik diverse participatiemogelijkheden. Een postcoderoos heeft daarbij, zoals beschreven in Hoofdstuk 2, de voorkeur. Daarnaast worden lokale aannemers en installatiebedrijven ingeschakeld gedurende de realisatiefase. Na oplevering zal het beheer door lokale betrokkenen worden uitgevoerd en kan een lokale schaapsherder zijn kudde inzetten om de ondergrond te begrazen.Op deze wijze heeft de omgeving het meeste profijt van de totstandkoming van het zonnepark.
LOCATIE, OMVANG EN RUIMTELIJKE INPASSING
Het plangebied bestaat uit relatief natte agrarische percelen op venige grond. De oppervlakte van het zonnepark staat in een goede ruimtelijke verhouding tot die van de nabijgelegen kern Valthermond. Het plan betreft een klein park wat reeds bij aanleg voorbereid is voor mogelijke opslag van de opgewekte energie. Afhankelijk van de mogelijkheden met betrekking tot de stroomafname kan energieopslag een toegevoegde waarde vormen. Zoals eerder aangegeven in Hoofdstuk 2 is er door het laten grazen van het schapen sprake van multifunctioneel ruimtegebruik. In dat hoofdstuk is ook onderbouwd dat er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing waarbij aan de inrichting van de randen specifieke aandacht is besteed.
CONCLUSIE
Het plan past binnen het zowel het provinciale omgevingsbeleid als het beleid voor zonneparken.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Borger-Odoorn
In 2011 heeft de gemeente Borger-Odoorn de gemeentelijke Structuurvisie vastgesteld. Dit document bevat de strategische ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het grondgebied van de gemeente. De structuurvisie brengt de gemeentelijke ruimtelijke belangen in beeld aan de hand van de ruimtelijk relevante thema’s en trends. Daarbij wordt een driedeling gehanteerd aan de hand van de landschapstypes Zand, Hunzedal en Veen.
Het plangebied ligt in die driedeling op de overgang van het Hunzedal naar het Veen. Het Hunzedal wordt gevormd door het voormalig beekdal van de Hunze. De rivier ontspringt ten oosten van Exloo en mondt uit in het Zuidlaardermeer. De belangrijkste kernkwaliteit van het landschap is niet meer goed herkenbaar. Het beekdal gaf vroeger ruimte aan een meanderende Hunze. Deze is echter gekanaliseerd en het beekdal is verkaveld ten behoeve van de landbouw. Ondanks dat de ontstaansgeschiedenis van het Hunzedal niet meer goed af te lezen is in het landschap, vormt deze toch een belangrijke ruimtelijke drager voor de ontwikkeling van de gemeente. In de Structuurvisie wordt hier ingezet op waterrijke natuurontwikkeling die de oorspronkelijke structuur van het beek dal versterkt. De natuurontwikkeling respecteert het bestaande agrarisch gebruik en is een stimulans voor natuurvriendelijke recreatie.
De kernkwaliteiten van het Veengebied worden gevormd door de zichtbare ontstaansgeschiedenis van het landschap. Lintstructuren in een grootschalig open landschap, dat via een rationeel stelsel van wijken wordt ontwaterd vormen de identiteit van het gebied. De pioniersgeest die het gebied heeft gevormd, vormt nu de basis voor een hoogwaardig en innovatief landbouwgebied. Borger-Odoorn biedt hier ruimte voor innovatie op het gebied van energie, duurzaamheid, logistieke verbindingen en waterbeheersing ten behoeve van grootschalige landbouw in de veenkoloniën. Waar agrarische functies uit de linten verdwijnen, wordt flexibel omgegaan met de invulling van voormalige agrarische bebouwing met nieuwe functies. De cultuurhistorische betekenis van de lintstructuur en de openheid van het gebied blijven de kenmerkende kwaliteiten van het de Veenkoloniën.
Op de Visiekaart horend bij de Structuurvisie ligt het plangebied op de overgang van een zone waar het versterken van de agrarische functie met aandacht voor natuurlijke en landschappelijke waarden centraal staat naar een zone met de nadruk op het versterken van de agrarische functie. Qua landschap behoort het plangebied feitelijk tot het veenkoloniaal gebied. Borger-Odoorn biedt op grond van de structuurvisie in de veenkoloniën ruimte voor innovatie op het gebied van energie, duurzaamheid, logistieke verbindingen en waterbeheersing ten behoeve van grootschalige landbouw in de veenkoloniën. Aan bedrijven die hun bedrijfsvoering willen verbreden met het opwekken van duurzame energie wordt medewerking verleend.
Zonneoogst - Beleidsplan zonneakkers in Borger-Odoorn
Op 14 december 2017 is het het beleidsplan voor zonneakkers in Borger-Odoorn vastgesteld. Het beleidsplan vormt het instrument dat de gemeente gebruikt om initiatieven voor zonneparken ruimtelijke te toetsen.
Het uitgangspunt van het beleidsplan is beheerste groei. Het beleid van ‘beheerste groei’ is concreet gemaakt door in de periode 2018-2020 ruimte te geven aan maximaal 10 kleinschalige zonneakkers van maximaal 5 hectare (schaal M). Daarnaast kan in deze ‘pilotperiode’ onder duidelijke voorwaarden geëxperimenteerd worden met een tweetal grootschalige zonneakkers tot maximaal 49 MW (schaal L). De voorwaarden zijn uitgewerkt binnen de thema's economische aspecten, maatschappelijke inpassing en landschappelijke inpassing.
ECONOMISCHE ASPECTEN
- 1. Initiatieven die op een of andere manier innovatief zijn en dus meer bieden dan alleen opwekking van energie (dus bijvoorbeeld ook opslag) krijgen de voorkeur.
- 2. Initiatieven die economisch rendement opleveren voor meer lokale partijen dan alleen de aanvrager krijgen de voorkeur.
- 3. Er worden zo min mogelijk in gebruik zijnde agrarische gronden (veeteelt/akkerbouw) opgeofferd aan zonneakkers. Zonneakkers hebben een plaatsingsduur van 20 tot 25 jaar en mochten deze gronden toch worden benut, dan zal er sprake zijn van een tijdelijke zonneakkerbestemming. Na zo’n instandhoudingstermijn is de agrarische bestemming weer volledig van kracht.
- 4. Een initiatiefnemer mag bij maximaal twee initiatieven betrokken zijn, waarvan er maximaal één een grote zonneakker mag zijn van 49 MW. Op die manier wil de gemeente maximaal kunnen leren van verschillende mogelijkheden en werkwijzen. Dorpscoöperaties krijgen de voorkeur.
- 5. In de beoordeling wordt het aspect social return on investment meegenomen en projecten waarbij gebruik wordt gemaakt van lokale ondernemers krijgen de voorkeur.
- 6. Het protocol dat opgesteld is door Lofar en de windleveranciers ten aanzien van de beïnvloeding van het meetnet zal ook gelden voor de zonneakkers.
MAATSCHAPPELIJKE INPASSING
- 1. Dorpscoöperaties en gebiedsfondsen hebben de voorkeur boven commerciële ondernemers.
- 2. Zonneakkers moeten aansluiten bij de aspecten van het Cittaslow-keurmerk.
- 3. Er moet breed draagvlak zijn bij omwonenden. Zij kunnen participeren in het project, bijvoorbeeld via de methodiek van de zogeheten ‘postcoderoos’. Ook andere vormen van persoonlijk en/of gezamenlijk voordeel zijn mogelijk, zoals energiebesparing of snel internet. De initiatiefnemer moet aantonen voldoende te hebben geïnvesteerd in het verkrijgen van dit draagvlak.
LANDSCHAPPELIJKE INPASSING
Het landschap van de gemeente Borger-Odoorn is op basis van ondergrond en reliëf te verdelen in drie delen, elk met hun eigen ontstaansgeschiedenis en kenmerken:
- 1. Het (noord)westelijke deel wordt gevormd door het zand van de Hondsrug.
- 2. Het oostelijke en zuidwestelijke deel van de gemeente is veenkoloniaal landschap.
- 3. Het Hunzedal, dat grofweg de scheiding markeert tussen zand- en veengebied.
Afhankelijk van de aard van de omgeving en de omvang van het beoogde zonnepark zijn ruimtelijk verschillende oplossingen denkbaar. Bij het opstellen en beoordelen van een inrichtingsplan is het van belang om te letten op drie nauw met elkaar samenhangende schaalniveaus, te weten:
- Landschap (de structuur van de omgeving)
Het plangebied bevindt zich in de Veenkoloniën. Kenmerken van de Veenkoloniën zijn: ontginningslandschap, uitgestrekt landbouwgebied en lintdorpen met wijkenstructuur.
Gezien de omvang van het zonnepark betreft het een plan in schaal M. Uitgangspunten voor maat M zijn in de Veenkoloniën zijn: aansluiten op ontginningslandschap, aansluiten op de heldere structuur van kanalen en wijken, achter de boerderijen met bufferzone, beperkt aantal velden op flinke afstand van elkaar.
- Kavel (de vorm en afmetingen van de kavel)
Uitgangspunten voor maat M zijn: zonnepark in verkavelingsstructuur, openheid en zicht behouden, inpassen met walletjes, bloemenakkers en natuurlijke sloten.
- Object (de inpassingen van de panelen en trafohuisjes op het veld)
Ten aanzien van dit schaalniveau zijn in het beleid uitgangspunten opgenomen ten aanzien van onder meer hekwerken/omheiningen, het oplossen van rafelranden aan de binnenzijde en de ordening van trafo's.
Afweging
Het zonnepark sluit aan op het ontginningslandschap en wordt ingepast binnen de bestaande wijkenstructuur. Tot het dorpslint van Valthermond (Noorderdiep) wordt een afstand aangehouden van circa 900 meter. De dichtstbijzijnde woning staat op ruim 500 meter. De afstand tot het dichtstbijzijnde zonnepark, niet zijnde zonnepark M3006, is ruim 1,5 kilometer. Gezien de beperkte omvang van de zonneparken M2883 en M3006, de afstand van 50 m tussen beide parken, de inpassing in het landschap, de ruime afstand tot woningen en overige zonneparken, is het in dit geval aanvaardbaar dat de twee parken op een afstand van 50 m van elkaar worden gerealiseerd.
Zoals aangegeven wordt het zonnepark ingepast binnen de bestaande kavelstructuur. De bestaande kavelsloten worden gehandhaafd en gebruikt als afscheiding. Hekken worden enkel geplaatst op de plekken waar geen sloten aanwezig zijn. Bij plannen voor zonneparken elders in het veenkoloniaal gebied is er voor gekozen om het zicht op het zonnepark af te schermen door de bestaande walletjes te verhogen en verlengen. Rond het zonnepark zijn nu geen wallen aanwezig. Een minder 'harde' inpassing in de vorm van een groensingel wordt hier als passend beschouwd. De groensingel krijgt een breedte van 3 meter en wordt beplant met gelderse roos, wilg en vlier. Het voordeel van de groensingel tot bloemenakkers is dat deze een hoogte krijgt die vergelijkbaar is met die van de zonnepanelen, namelijk 1,65 meter.
In de planbeschrijving in Hoofdstuk 2 is verder reeds uitgebreid ingegaan op de inpassing van het zonnepark. Uit de toetsing aan het provinciale beleid in paragraaf 3.2 volgt dat er sprake is van een economische, maatschappelijke en landschappelijke inpassing van het zonnepark die niet alleen in overeenstemming is met het provinciale beleid, maar ook met het gemeentelijke beleid.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie En Cultuurhistorie
Wettelijk kader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Afweging
ARCHEOLOGIE
De gemeente beschikt over een archeologische beleidsadvieskaart die in 2011 is vastgesteld en in 2014 is gewijzigd. Het plangebied kent op grond van de beleidsadvieskaart een (middel)hoge verwachting (beekdal).
Ter plaatse van de gronden met een middelhoge verwachting (beekdal) moet bij ingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,3 m beneden maaiveld een veldinspectie na de uitvoering van de bodemingrepen worden uitgevoerd. Ter plaatse van de gronden met een hoge verwachting (beekdal) moet bij ingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,3 m beneden maaiveld archeologische begeleiding plaatsvinden.
De zonnepanelen worden geplaatst op stellages met palen die in de grond worden gedreven. Daarnaast worden verspreid over het plangebied omvormers en een transformator geplaatst en kabels gelegd. Gecombineerd met ingrepen in het kader van de landschappelijke inpassing wordt de vrijstellingsgrens van 1.000 m2 overschreden. De totale oppervlakte van de ingreep is afhankelijk van de uiteindelijke inpassing. Ten behoeve van het bestemmingsplan is daarom een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 1).
Uit dit onderzoek komt naar voren dat door bodemverstoring eventuele archeologische resten van bewoning zullen zijn aangetast. Verder is de kans op geïsoleerde materialen van jacht, visvangst en rituele deposities klein. Het advies is daarom om geen nader archeologisch onderzoek te ondernemen en het plangebied op archeologische gronden vrij te geven voor de geplande inrichting.
Door de gemeente is aangegeven dat er inderdaad geen archeologisch vervolgonderzoek meer nodig is en dat de archeologische verwachting voor het plangebied kan worden bijgesteld naar "laag".
Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart met globale begrenzing plangebied
CULTUURHISTORIE
De gemeente beschikt over een cultuurhistorische waardenkaart die echter nog niet is vastgesteld. De kaart wordt wel gebruikt als informeel toetsingskader. Volgens de cultuurhistorische waardenkaart maakt het plangebied deel uit van de Veenkoloniën. Dit gebied heeft een hoge cultuurhistorische waarde. De hoge waarde van de veenkoloniën komt met name voort uit de gaafheid van de structuur ten opzichte van de uitvoering bij de vervening en ontginning. Weliswaar zijn de kanalen en een deel van de wijken gedempt, de verkaveling in smalle stroken en de lange lintdorpen maken dat het gebied relatief gaaf bewaard is gebleven en de belangrijke, nog relatief recente geschiedenis van het gebied representeert.
Met de situering van de zonnepanelen wordt aangesloten bij de verkaveling van het gebied. Het zonnepark wordt ingepast binnen de bestaande wijkenstructuur, die behouden blijft. De landschappelijke inpassing sluit aan bij de gebiedskenmerken. De cultuurhistorische waarden van het gebied worden daarmee gerespecteerd.
4.2 Bodem
Wettelijk kader
Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.
Afweging
Het zonnepark wordt gevormd door bouwwerken, waar geen personen verblijven. Daarnaast zijn bij de aanleg geen grootschalige bodemingrepen aan de orde. Ter plaatse van het plangebied is op grond van het Bodemloket (bodemloket.nl) geen sprake van historisch bekende activiteiten, onderzoeken en/of saneringen. Gelet op het huidige agrarische gebruik worden ook geen ernstige verontreinigingen verwacht. De kwaliteit van de bodem staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
4.3 Ecologie
Wettelijk kader
Om de uitvoerbaarheid van het plan te beoordelen, is een toetsing aan de Wet natuurbescherming (Wnb) uitgevoerd (Bijlage 2). Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.
Soortbescherming
Op basis van de resultaten van de quickscan en de te verwachten effecten van de ingreep kan redelijkerwijs uitgesloten worden dat met de uitvoer van de voorgenomen werkzaamheden vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels, zoogdieren, beschermde standplaatsen van planten of andere door de Wnb beschermde waarden verloren gaan. Het is niet noodzakelijk om een nader onderzoek dan wel een ontheffing aan te vragen in het kader van de Wnb. De werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd conform de projectplanning.
Wel dient er rekening gehouden te worden met de mogelijke aanwezigheid van nesten van weide- en akkervogels in het plangebied. Actieve nesten van vogels zijn altijd beschermd door de Wnb.
Daarnaast moet rekening gehouden worden met de mogelijke aanwezigheid van algemene amfibieën in en rond de sloten die het plangebied begrenzen. Werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling binnen het leefgebied van algemene amfibieën is vrijgesteld door de Wnb. Voor deze werkzaamheden geldt echter wel altijd een algemene zorgplicht (zorgvuldig werken) richting deze soorten.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied ligt op een afstand van meer dan 10 kilometer van het plangebied. Gezien deze afstand en de aard van de ingreep is het redelijkerwijs uit te sluiten dat de voorgenomen plannen wezenlijke negatieve effecten hebben op Natura 2000-gebieden.
Het plangebied ligt niet binnen het NNN. Wel grenst het plangebied aan de noordzijde aan een gebied behorend tot het NNN. Regelgeving met betrekking tot NNN gebied stelt alleen beperkingen voor activiteiten die binnen gebieden behorend tot het NNN vallen. De voorgenomen planontwikkeling heeft geen wezenlijke negatieve invloed op op flora en fauna in het naastgelegen NNN gebied.
Conclusie
Het is niet noodzakelijk om een nader onderzoek uit te voeren, dan wel een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming aan te vragen. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.4 Externe Veiligheid
Wettelijk kader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.
Afweging
Het zonnepark is geen inrichting als bedoeld in het Bevi.
Uit de risicokaart (riscokaart.nl) blijkt dat in of nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen, en transportassen (spoor, weg, water) aanwezig zijn. Het plangebied ligt ook niet in het invloedsgebied van inrichtingen en assen.
In het plangebied bevindt zich een transportleiding van NAM (NM-000438). Deze leiding heeft een belemmeringenstrook van 5 m, een 100% letaliteitszone van 69 m en een invloedsgebied van 142 m. Binnen de belemmeringenstrook worden geen zonnepanelen of andere bouwwerken ten behoeve van het zonnepark opgericht. Het plangebied ligt binnen de 100% letaliteitszone en het invloedsgebied.
Uitsnede risicokaart met globale begrenzing plangebied (bron: risicokaart.nl)
Op circa 900 m ten zuiden van het plangebied ligt een buisleiding van Gasunie (N-522-50). Deze leiding heeft een belemmeringenstrook van 4 m, een 100% letaliteitszone van 38 m en een invloedsgebied van 70 m. Het plangebied ligt buiten de belemmeringenstrook, de 100% letaliteitszone en het invloedsgebied.
Het zonnepark is geen kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi); er zijn geen personen aanwezig. Het aantal personen binnen het plangebied neemt niet toe, waardoor er geen effecten op de externe veiligheidssituatie zijn. Met betrekking tot externe veiligheid zijn dan ook geen belemmeringen aan de orde en kan aanvullend onderzoek achterwege blijven.
4.5 Geluid
Wettelijk kader
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen zones. In geval van het realiseren van geluidgevoelige bebouwing binnen deze zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Afweging
Een zonnepark is geen geluidgevoelig object. Akoestisch onderzoek is in dit kader dan ook niet noodzakelijk. Een zonnepark wordt aangemerkt als een inrichting in de zin van het Activiteitenbesluit. Er moet worden voldaan aan de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit.
De GGD adviseert om strengere normen op te leggen om geluidshinder te voorkomen, namelijk een geluidsbelasting op de dichtstbijzijnde gevel van ten hoogste Lden = 43 dB. De afstand van het zonnepark tot de dichtstbijzijnde geluidgevoelige gevel bedraagt meer dan 500 meter. Geluidhinder als gevolg van de transformatoren is vanwege deze grote afstand niet aan de orde. Gelet op de grote afstand tot de dichtstbijzijnde woning worden geen maatwerkvoorschriften opgelegd.
4.6 Kabels En Leidingen
Kader
Het Nederlands Instituut voor de Radio Astronomie, ASTRON, heeft drie grote vestigingen in Drenthe en manifesteert zich onder andere bij Exloo en Buinen (centrumgebied van LOFAR). Verder zijn er verspreid over de provincie kleine LOFAR-buitenstations voor wetenschappelijk onderzoek naar zowel astronomie, geofysica als infrageluid. Het streven is om verstoring van activiteiten te voorkomen.
De provincie Drenthe heeft vanwege de bescherming van de LOFAR-stations een tweetal zones rond LOFAR opgenomen in de Omgevingsvisie. De storingsvrije zone I (400 hectare) valt samen met het centrale LOFAR-gebied. Binnen zone I zijn windturbines uitgesloten. Zone II is een overlegzone waar overleg dient te worden gepleegd met ASTRON. In deze zone dient elektromagnetische straling die een verstorend effect heeft op LOFAR te worden voorkomen. Het zonnepark ligt in zone II.
Afweging
Initiatiefnemer is zich bewust van het belang van het voorkomen van meetstoringen voor de radiotelescoop LOFAR door stoorstraling richting de kern van de telescoop. Er zijn technische maatregelen voor storingsonderdrukking nodig om te voorkomen dat de voorziene zonnepanelen, elektrische installaties en infrastructuur de werking van de LOFAR-telescoop ernstig zullen verstoren. Te denken valt aan afscherming, filtering, aarding en kabelroutering.
Tussen Astron en de initiatiefnemer heeft overleg plaatsgevonden, hetgeen heeft geresulteerd in de ondertekening van een intentieverklaring met betrekking tot het vaststellen van de vereiste aanpassingen aan de technische installaties van het zonnepark (Bijlage 7). In de regels van dit bestemmingsplan zijn voorwaarden opgenomen ten einde verstoring te voorkomen. Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor het plan.
4.7 Lichthinder
Kader en afweging
Bij de plaatsing van een zonnepark is de lichtreflectie richting de omgeving vaak een punt van aandacht dat door omwonenden wordt genoemd. Het idee van efficiënte zone-energie is het absorberen van zoveel mogelijk licht en tegelijkertijd minimalisatie van de reflectie. De schittering en reflectie van een zonnepanelensysteem is dan ook aanzienlijk lager dan de schittering en reflectie die wordt gegenereerd door standaard glas en andere veel voorkomende reflecterende oppervlakken in de directe omgeving van een zonnepark1.
Uit onderzoeken voor zonneparken elders blijkt dan ook dat deze zonder onevenredige lichthinder op korte afstand van onder meer wegen en vliegvelden kunnen worden gerealiseerd2. In dit geval ligt de weg Valtherblokken-Noord op ruim 180 m ten westen van het plangebied. De Dreef grenst aan de noordzijde van het plangebied. Gezien de beperkte omvang van het zonnepark rijdt men het park in een paar tellen voorbij.
Het zonnepark ligt op circa 500 m ten noorden van de dichtstbijzijnde woning. De zonnepanelen in het park worden oost-west georiënteerd. De panelen liggen op tafels, onder een hoek van 10 graden ten opzichte van het aardoppervlak en met een maximale hoogte van 1,65 m. Gezien de draaiing van de aarde rond de zon en de ligging van de woning ten opzichte van het zonnepark, zal er van de oostgerichte zonnepanelen geen reflectie op de woning zijn. Voor zover er al sprake is van reflectie van de westgerichte panelen dan is deze, gezien het voorgaande, hoofdzakelijk van de woning af.
In het bestemmingsplan is verder opgenomen dat het zonnepark wordt ingepast met een struikenrand van 3 m breed met gelderse roos, wilg en vlier. Door deze groenstrook staan de zonnepanelen uit het zicht. De al kleine kans op van reflectie wordt hierdoor nog verder beperkt.
- 1. Sunpower Corporation: "PV Systems: Low Levels of Glare and Reflectance vs. Surrounding Environment" provided with information e.g. by the University of Minnesota
- 2. Zie onder meer: publications.tno.nl/publication/34622562/gbnnTb/TNO-2016-R10690.pdf en ruimtelijkeplannen.nl/web-roo/roo/bestemmingsplannen?planidn=NL.IMRO.0317.BPEZonneveldA1-Va02
4.8 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Afweging
Op grond van de nibm-tool (versie 2017) is een project pas in betekende mate bij een toename van het aantal verkeersbewegingen met ruim 450 per dag (met 20% aandeel vrachtverkeer). Het plan betreft de realisatie van een zonnepark. Tijdens de aanleg zal er tijdelijk sprake zijn van een toename van het aantal verkeersbewegingen. Na de opening van het park vindt in de gebruiksfase incidenteel verkeer plaats die samenhangt met het beheer en onderhoud van het zonnepark.
In beide perioden blijft het aantal verkeersbewegingen zeer ruim onder het genoemde aantal van 450 per dag. Het plan leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit met 3% en kan als 'niet in betekenende mate' worden beschouwd. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.
4.9 Milieuzonering
Wettelijk kader
Milieuaspecten worden geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, maar daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten rekening te worden gehouden. Het gaat dan om de situering van milieugevoelige objecten ten opzichte van milieuhinderlijke elementen. De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.
Afweging
In het plangebied is sprake van een agrarische functie. Het plan maakt geen nieuwe milieugevoelige functies mogelijk die een grotere bescherming dan ten opzichte van die functie noodzakelijk maken.
Zonneparken zijn niet opgenomen in de de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Voor de enigszins vergelijkbare functie 'elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorbedrijven' geldt voor bedrijven tot 10 MVA een grootste richtafstand van 30 meter, voor het aspect geluid. De afstand van de grens van het zonnepark tot de gevels van de dichtstbijzijnde woningen bedraagt minimaal 700 meter. De transformatoren van het zonnepark zijn op nog grotere afstand van die gevels geprojecteerd.
De GGD adviseert om het zonnepark zodanig in te richten dat het elektromagnetische veld ter hoogte van woningen niet hoger is dan 0,4 microtesla, hetgeen overeenkomt met Rijksbeleid bij hoogspanningslijnen. De gemeente sluit zich bij dit advies aan. Zoals GGD aangeeft betreft die afstand die men dan voor die situatie moet aanhouden enkele tientallen meters. Met het planvoornemen is daarvan sprake: de afstand van het zonnepark tot aan de dichtstbijzijnde woning bedraagt meer dan 500 meter. Om de werking van de LOFAR-telescoop niet te benadelen, worden bovendien technische maatregelen voor storingsonderdrukking getroffen, waardoor het elektromagnetisch veld wordt verkleind.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor het project.
4.10 Verkeer En Parkeren
Kader en afweging
Na opening wordt het park incidenteel bezocht in het kader van beheer en onderhoud. Voor zover er al sprake is van een verkeersaantrekkende werking dan is deze beperkt.
Het uitgangspunt is dat een ontwikkeling voorziet in de eigen parkeerbehoefte. Op het park is voldoende parkeergelegenheid aanwezig voor het eerdergenoemde incidentele bezoek. Het plan voorziet in de benodigde parkeerbehoefte.
4.11 Water
Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Het plangebied valt in het werkgebied van het Waterschap Hunze en Aa’s. Het waterschap is op 3 april 2018 geïnformeerd over het bestemmingsplan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de korte procedure van de watertoets is doorlopen. Dit houdt in dat het waterschap een standaard wateradvies afgeeft in de vorm van een standaard waterparagraaf (Bijlage 3). Voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets in het niet noodzakelijk het waterschap te betrekken, als er met de opmerkingen in het wateradvies rekening wordt gehouden tijdens de verdere uitwerking van het plan.
Thema wateroverlast
Het waterschap zorgt voor het functioneren van het watersysteem. Het watersysteem moet nu, maar ook op de lange termijn, goed functioneren. Het watersysteem moet zodanig zijn dat de inundatienormen niet worden overschreden bij toekomstige veranderingen zoals klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. Dit is gebaseerd op het principe van niet-afwentelen zowel bestuurlijk, financieel en geografisch, in de tijd op elk schaalniveau. Er zijn landelijke werknormen (Nationaal Bestuursakkoord Water) opgesteld voor wateroverlast. Het gaat hierbij om wateroverlast, die ontstaat door inundatie vanuit oppervlaktewater als gevolg van lokale neerslag. De normen zijn uitgedrukt in de kans dat het peil van het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt.
Grondgebruikstype | Maaiveldcriterium | Inundatienorm (1/jaar) | |
grasland | 5% | 1/10 | |
akkerbouw | 1% | 1/25 | |
hoogwaardige land- en tuinbouw | 1% | 1/50 | |
glastuinbouwgebied | 1% | 1/50 | |
bebouwd gebied | 0% | 1/100 |
Bovenstaande werknormen zijn gebaseerd op basis van de middenvariant van het klimaatscenario 2050 van het KNMI (klimaatscenario G).
STEDELIJK GEBIED
In open water in stedelijk gebied kan water geborgen worden. De berging is afhankelijk van het oppervlak open water en de maximale toelaatbare peilstijging. In een situatie T=10 (T= herhalingstijd in jaren) wordt een geoorloofde peilstijging van 0,40 meter gehanteerd en ingeval van een T=100 (inclusief 13% klimaatverandering) is dat afhankelijk van de laagst gelegen gronden in het stedelijk gebied; 0% van het bebouwd gebied mag inunderen. Hierbij moet opgemerkt worden dat in stedelijk gebied ook groen en gras voorkomt waarop een lagere norm (nm. de norm van het grondgebruikstype grasland) van toepassing is dan het bebouwd gebied. Bepaalde gebieden kunnen zelfs aangewezen worden voor de tijdelijke opvang van water.
Bij stedelijke uitbreidingen of herstructureringen mag een toename van het verhard oppervlak niet resulteren in een extra belasting van het watersysteem, er moet waterneutraal gebouwd worden. Dit houdt in dat de initiatiefnemer voldoende maatregelen neemt om de versnelde waterafvoer, te compenseren. De initiatiefnemers van de uitbreiding van het verhard oppervlak moeten ervoor zorgen dat ze voldoende compenserende maatregelen nemen.
BEPALEN COMPENSATIE BIJ TOENAME VERHARDING
Voor de berekening van de vereiste waterberging, om de toename van het verhard oppervlak te compenseren, wordt gebruik gemaakt van de regenduurlijnmethode. Met deze methode kan op basis van het oppervlak open water, de maximale peilstijging, de afvoernorm bij maatgevende afvoer, maatgevende buien en het maatgevende klimaatscenario op eenvoudige wijze inzichtelijk gemaakt worden hoeveel extra waterberging vereist is.
Voor stedelijke gebieden betekent dit concreet dat een regenbui van 89 mm in 24 uur opgevangen moet kunnen worden zonder dat de inundatienorm en de toegestane gebiedsafvoer wordt overschreden.
Als vuistregel hanteert het waterschap dat per m2 toename verhard oppervlak 80 liter extra waterberging gerealiseerd moet worden in het plangebied. In het definitieve wateradvies van het waterschap wordt een maatwerkberekening opgenomen voor de benodigde extra berging.
Thema afvalwater & riolering
Samenwerking in de waterketen leidt tot een grotere doelmatigheid en verdergaande kwaliteitsverbetering van het oppervlaktewater. In een groot deel van het bestaand stedelijk gebied wordt het hemelwater en het afvalwater verzameld in een gemengd rioolstelsel. Via het gemengde stelsel wordt dit afvalwater getransporteerd naar de RWZI, waar het na zuivering geloosd wordt op het oppervlaktewater. Door het hemelwater gescheiden te houden van het afvalwater wordt het hemelwater niet vervuild en kan dit schone water behouden blijven voor het watersysteem. Ook is een vermindering van het volume afvalwater gunstig voor de capaciteit van de bestaande riolering, transportvoorzieningen en de RWZI. Het vrijkomende hemelwater na afkoppeling mag niet resulteren in een versnelde afvoer en het hemelwater mag in principe niet door diffuse bronnen zijn verontreinigd voordat het in het oppervlaktewatersysteem terecht komt.
VERONTREINIGING VOORKOMEN
De invloed van diffuse bronnen op hemelwater moet zoveel mogelijk worden beperkt door het hanteren van de beleidsuitgangspunten in het landelijk emissiebeleid. Dit gaat volgens de trits voorkomen, scheiden en zuiveren. Door het gebruik van preventieve/ brongerichte maatregelen komt hemelwater met zo weinig mogelijk vervuilende stoffen of uitlogende materialen in aanraking en blijft het zo schoon mogelijk. Het uitgangspunt bij de invulling van deze zorgplicht is het gebruik van de beste beschikbare technieken. Alternatieve maatregelen zijn ook acceptabel, mits deze maatregelen aantoonbaar hetzelfde effect opleveren. Op grond van de huidige wet- en regelgeving is het niet de bedoeling om de zorgplicht volledig af te kaderen. De lozer mag zelf invulling geven aan de zorgplicht. Mogelijke preventieve/brongerichte maatregelen zijn:
- Bij nieuwbouw en renovatie zo weinig mogelijk uitlogende materialen zoals zink, koper en lood gebruiken. Alternatieven gebruiken heeft de voorkeur. De nationale pakketten duurzaam bouwen geven handvaten voor alternatieven;
- Hondenuitlaatplaatsen aanleggen of mogelijkheid bieden of de verplichting in de APV opnemen om hondenpoep op te ruimen;
- Afvalinzamelpunten plaatsen in woonbuurten, langs toegankelijke wegen voor burgers en op publieksintensieve locaties als pleinen en markten om zwerfvuil te voorkomen;
- Autowasplaatsen aanleggen of autowassen op straat verbieden in de APV om menging van autowaswater met hemelwater te voorkomen;
- De openbare ruimte zodanig inrichten dat onkruidgroei zo weinig mogelijk kans krijgt. Hiermee kan het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen op verhardingen worden voorkomen of beperkt. Het rapport "Handboek Bestrijdingsmiddelen in stedelijk gebied" gaat hierop in. Als de middelen toch gebruikt worden, dan moet de gebruiker maatregelen treffen om contact met hemelwater zoveel mogelijk te voorkomen. Deze maatregelen zijn opgenomen in de methode voor Duurzaam Onkruidbeheer (DOB-methode);
- Goten langs wegen vegen om onkruidgroei te voorkomen.
- Op opslagplaatsen, tankputten en andere terreinen van bedrijven zo weinig mogelijk knoeien met stoffen;
- Bij op- en overslag bulkpartijen bevochtigen om verwaaiing te voorkomen of beperken;
- Luchtemissies van bedrijven verminderen of voorkomen om atmosferische depositie te beperken of te voorkomen;
- Gladheidbestrijding effectief toepassen of beperken zolang de veiligheid dit toelaat. Gebruik middelen, die zo milieuvriendelijk mogelijk zijn.
Lozing van hemelwater op het oppervlaktewaterlichaam mag niet leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van dat oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast moet de lozing van hemelwater passen binnen de te bereiken waterkwaliteitsdoelstellingen voor het oppervlaktewaterlichaam of de functies van het gebied. Lozen op een oppervlaktewaterlichaam zonder één van de hierna aangegeven specifieke functies heeft de voorkeur boven lozen op een kwetsbaar oppervlaktewaterlichaam.
KWETSBAAR WATER
Op een aantal kwetsbare oppervlaktewaterlichamen staat Waterschap Hunze en Aa's geen afvalwaterlozingen toe:
- Oppervlaktewaterlichamen met de functie zwemwater;
- Oppervlaktewaterlichamen met de functie drinkwater;
- Oppervlaktewaterlichamen met de functie natuur(waarde);
- Oppervlaktewaterlichamen met de functie viswater;
- Oppervlaktewaterlichamen in een ecologisch gevoelig gebied;
- Kleine oppervlaktewaterlichamen met een geringe doorstroming.
LANDELIJK BELEID
Voor de beoordeling van hemelwater, dat in contact is geweest met verontreinigde oppervlakken/activiteiten of schadelijke/verontreinigende stoffen, geeft de huidige Europese en landelijke wet- en regelgeving, het emissiebeleid en het vergunningen- en handhavingsbeleid van Waterschap Hunze en Aa's het kader aan.
Hemelwater lozen op het vuilwaterriool is de minst gewenste en minst duurzame manier om het hemelwater af te voeren. Hemelwater mag alleen op het vuilwaterriool worden geloosd als de lozer het hemelwater niet kan hergebruiken of kan afvoeren via de bodem, het openbaar regenwaterstelsel, een oppervlaktewaterlichaam zonder een specifieke functie of een kwetsbaar oppervlaktewaterlichaam. Lozingen op de riolering vallen onder de bevoegdheid van de gemeente.
Thema grondwater & ontwatering
TAKEN EN VERANTWOORDELIJKHEID
Ten aanzien van grondwater zijn de taken en verantwoordelijkheden verdeeld tussen burger, gemeente en waterschap. Perceeleigenaren zijn zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen tegen grondwateroverlast op hun eigen perceel, voor zover deze problemen niet aantoonbaar worden veroorzaakt door onrechtmatig handelen of nalaten van de buur (overheid of particulier).
Gemeente hebben een zorgplicht in het openbaar gebied en moeten maatregelen treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dit voor zover gemeentelijke maatregelen doelmatig zijn en het niet de verantwoordelijkheid van de provincie of het waterschap is om maatregelen te nemen. Maatregelen die een gemeente kan nemen zijn het aanleggen van drainage , ontwateringssloten of hemelwaterriolering (grondwater mag niet geloosd worden op vuilwaterriolering).
Het waterschap is beheerder van het freatisch (ondiep) grondwater. Het beheer bestaat vooral uit toetsing, advies en vergunningverlening voor kleine onttrekkingen.
GRONDWATER ORDENEND
Het functioneren van het grondwatersysteem moet als ordenend element meegenomen worden in de locatiekeuze en de inrichting van plannen. Bij de aanleg van nieuwe gebieden is het uitgangspunt dat wijzigingen in de grondwaterstanden niet mogen resulteren in nadelige gevolgen voor andere gebieden. Dat kan tot gevolg hebben dat het oppervlaktewaterpeil niet gewijzigd kan worden of dat er daarvoor of daardoor aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn om grondwateroverlast in het plangebied te voorkomen.
WATEROVERLAST
Een te hoge grondwaterstand kan grondwateroverlast veroorzaken, bijvoorbeeld in de vorm van water in de kruipruimte. Te lage grondwaterstanden daarentegen resulteren in verdroging. Het verlagen van grondwaterstanden in bestaande bebouwde gebieden kan problemen geven wanneer er sprake is van houten funderingen en funderingen op klei. Zijn die aanwezig dan mogen de gemiddeld laagste grondwaterstanden (GLG) niet verder worden overschreden (niet nog lager worden). Ook de aanwezigheid van oude bomen verdient aandacht. Volwassen bomen kunnen afsterven als de ontwateringsdiepte snel en drastisch worden veranderd en verder verlaagd worden dan 1 m minus maaiveld. Oude bomen kunnen hun wortelstelsel niet meer aanpassen aan grote veranderingen in het grondwater. Tevens kunnen natuurgebieden in en rond het plangebied negatief beïnvloed worden wanneer het hydrologisch systeem veranderd. Het is dan ook belangrijk bij elk inrichtingsplan samen met het waterschap vanuit het bestaande watersysteem vast te stellen wat de huidige en gewenste grondwaterstanden zijn en of er sprake is van een nadelige beïnvloeding van de omgeving.
NORMEN
Bij een gewenste grondwatersituatie is er geen sprake van overlast en zijn de volgende ontwateringseisen richtinggevend. Voor verschillende typen grondgebruik gelden bij een halve maatgevende afvoer (een afvoer die 10 à 15 keer per jaar wordt overschreden) de volgende ontwateringsadviezen. Advies ontwateringsdiepte grondgebruik:
- Woningen met kruipruimte: 0,7 m onder onderkant vloer;
- Woning zonder kruipruimte: 0,3 m onder onderkant vloer;
- Gangbare wegen (met grof zand cunet) primair: 1,0 m onder as van de weg;
- Gangbare wegen (met grof zand cunet) secondair: 0,7 m onder as van de weg;
- Gangbare wegen (met grof zand cunet) weg op polystyreen-hardschuim: circa 0,3 m onder as van de weg;
- Gangbare tuin/plantsoen: 0,5 m onder maaiveld.
Om de geadviseerde ontwateringsdiepte te realiseren, moet het oppervlaktewaterpeil en het technisch ontwerp hier op afgestemd worden. Technische aspecten die van invloed zijn op de grondwaterstand zijn bodemtype, waterpeil, afstanden van waterlopen en drains en draindiepten. Als de gewenste grondwaterstanden niet te realiseren zijn met sturing in peilen, waterlopen en drainage of omdat aanpassing van de grondwaterstanden niet gewenst is door de negatieve beïnvloeding van de omgeving, bieden maatregelen als ophoging van het maaiveld, kruipruimteloos bouwen of een aangepaste inrichtingsvorm of een aangepaste functie wellicht een oplossing. Door creatief te zoeken naar van nature geschikte locaties dan wel aangepaste inrichtingsvormen (partieel ophogen van wegen en woningen, of minder gangbare vormen van woningen, wegen en tuinen) moet gestreefd worden naar een inrichting tegen de laagste maatschappelijke kosten.
GEMIDDELD HOOGSTE GRONDWATERSTANDEN
Om grondwateroverlast in woningen te voorkomen is een minimale ontwatering van 0,7 m minus het maaiveld nodig. In het plangebied is de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (plaatselijk) hoger dan op basis van deze ontwateringsnorm gewenst is. Woningbouw op deze plekken is zonder aanvullende maatregelen niet gewenst en zal resulteren in grondwateroverlast. Nader onderzoek naar de drooglegging en ontwatering is gewenst. De inrichting van dit gebied en de benodigde aanvullende maatregelen moeten afgestemd worden op dit nadere onderzoek.
INFILTRATIE
In het plangebied wordt de grondwaterstand lokaal beïnvloed door een neerwaartse grondwaterstroming (> 0.75 mm). Deze gebieden zijn meestal voldoende diep ontwatert en bieden mogelijkheden om hemelwater in de bodem te infiltreren, mits er geen sprake is van ondiepe slecht doorlatende lagen.
Thema oppervlaktewaterpeilen & drooglegging
Het uitgangspunt voor het operationele peilbeheer is het streven naar de gewenste grondwaterstand voor de verschillende functies en belangen. Het waterschap stelt voor het gehele beheersgebied peilbesluiten op waarin de te hanteren oppervlaktewater peilen worden vastgelegd. Een wijziging van een functie kan een reden zijn het peil te wijzigen, uitgangspunt hierbij is dat de peilwijziging niet mag resulteren in nadelige gevolgen voor andere gebieden als gevolg van de door de peilwijziging opgetreden wijziging in de grondwaterstand. Het wijzigen van een peil moet vastgelegd worden in een peilbesluit.
Het gewenste peil kan bepaald worden op basis van de drooglegging en of op basis van het gewenste grondwaterregime (GGOR). Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het vastgestelde oppervlaktewaterpeil of het streefpeil ligt. Voor bebouwd gebied hanteert het waterschap voor het straatpeil een droogleggingsnorm van 1 m en voor het bouwpeil (= vloerpeil van de begane grond) een norm van 1,30 m. Deze droogleggingsnormen gelden bij het zomerstreefpeil.
Om water te kunnen bergen in extremere situaties is een stijging van het waterpeil toelaatbaar. Conform de landelijke werknormen mag in een situatie die 1/100 per jaar (inclusief 13% klimaatverandering) voorkomt in bebouwd gebied 0% inunderen, de toelaatbare peilstijging is in dergelijke situaties afhankelijk van de maaiveldhoogte. Hierbij dient opgemerkt te worden dat in stedelijk gebied ook groen en gras voorkomt waarop een lagere inundatienorm van toepassing is dan het bebouwd gebied.
Thema inrichting watersysteem
Het eigendom, beheer en onderhoud van alle oppervlaktewater en de bijbehorende infrastructuur ligt bij waterschap, gemeente of derden. Het waterschap Hunze en Aa's streeft ernaar om het hoofdsysteem welke een belangrijke functie vervult in de aan en afvoer van water in eigendom, beheer en onderhoud te hebben.
Naast het stelsel van hoofdwatergangen zijn er ook sloten aangewezen als schouwsloot. Schouwsloten vervullen een belangrijke functie in de detailwaterbeheersing en zijn meestal in eigendom bij gemeente en/of derden. Schouwsloten vallen onder de schouwverordening van het waterschap en moeten jaarlijks in november worden geschoond.
Met het dempen van sloten/watergangen neemt de potentiële bergingsruimte van oppervlaktewater af. Het dempen van sloten veroorzaakt hogere grondwaterstanden. In dit kader is een beleidsregel vastgesteld die het dempen van hoofdwatergangen, schouwsloten en overige sloten verbiedt. Het is onder andere verboden het profiel van hoofdwatergangen en schouwsloten te veranderen. Het dempen van sloten is alleen mogelijk onder de voorwaarden die zijn opgenomen in de beleidsregel Dempingen.
HOOFDWATERGANG
Nabij het plangebied zijn hoofdwatergangen van het waterschap gelegen. Aan weerszijden van alle hoofdwatergangen ligt een beschermingszone van 5 meter breed. Deze beschermingszone is ter bescherming van de hoofdwatergang. Deze beschermingszone moet worden gerekend vanaf de insteek. De beschermingszone langs hoofdwatergangen moet vrij blijven van obstakels. Obstakels kunnen bijvoorbeeld zijn: heggen, afrastering, bomen, schuttingen, schuurtjes, verharde paden. Binnen deze beschermingszone is voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden een watervergunning nodig. In de keur van het waterschap is aangegeven voor welke werkzaamheden een watervergunning noodzakelijk is.
SCHOUWSLOOT
Binnen het plangebied zijn schouwsloten gelegen. Schouwsloten zijn sloten die niet in eigendom zijn van het waterschap maar wel een belangrijke functie vervullen voor de ontwatering. Om deze ontwateringsfunctie goed te laten vervullen is het van belang dat een schouwsloot schoon is. De eigenaren van de schouwsloot zijn verplicht de schouwsloot jaarlijks schoon te maken, het waterschap ziet hier op toe. Schouwsloten mogen niet zonder toestemming van het waterschap worden gedempt, ook het profiel van een schouwsloot mag niet zonder toestemming gewijzigd worden. In de beleidsregel dempingen is aangegeven onder welke voorwaarden demping mogelijk is.
Thema inrichting natuur en ecologie
Bij de inrichting van het watersysteem dient er aandacht te zijn voor waterkwaliteit en ecologie. Van groot belang is het voorkomen van stilstaand water. In wateren met onvoldoende doorstroom mogelijkheden kunnen waterkwaliteitsproblemen ontstaan als vissterfte, blauwalg en de opeenhoping van drijfvuil. Bij het ontwerp dient rekening gehouden te worden met doorspoelmogelijkheden en moeten stilstaand water in watergangen voorkomen worden.
Tevens is een goede waterkwaliteit sterk afhankelijk van de mogelijkheid of water- en oeverplanten zich in voldoende mate kunnen vestigen en ontwikkelen. Ruimte voor natuurvriendelijke oevers met geleidelijke overgangen van nat naar droog is van groot belang voor het ecologisch functioneren van het watersysteem en het bieden van voldoende migratiemogelijken en leef- en fourageergebied voor planten en dieren.
Naast de inrichting is ook het beheer en onderhoud van invloed op het te behalen resultaat voor de natuur. Tijdens de voorbereiding van plannen moet ook nagedacht moeten worden over het uit te voeren toekomstig onderhoud en de daarbij behorende voorzieningen.
Afweging
De hoofdwatergang en schouwsloten in of nabij het plangebied blijven behouden. Langs de hoofdwatergang wordt een onderhoudspad met een breedte van 5 m vrijgehouden. Hekwerken worden op 5 m van de insteek van de watergang geplaatst.
Onder de zonnepanelen wordt geen gesloten verharding aangelegd. Het regenwater kan daardoor vrij afstromen en onbelemmerd infiltreren in de bodem. Compensatie van verharding is dan ook niet aan de orde. De panelen en de constructie wordt uitgevoerd in niet-uitloogbare materialen. Daarnaast biedt een zonnepark een kans voor waterberging. Onder de panelen kan de grondwaterstand namelijk hoger zijn. In overleg met het waterschap worden de mogelijkheden hiervoor onderzocht.
4.12 M.e.r.-beoordeling
Wettelijk kader
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
Afweging
De gronden in het plangebied zijn bestemd als en in gebruik als agrarische gronden. Het plan maakt een, tijdelijk, gebruik als zonnepark mogelijk. Van een functiewijziging, in planologische zin, in natuur, recreatie of landbouw is geen sprake; de agrarische bestemming wijzigt niet met het plan.
De activiteit komt niet voor op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals opgenomen in dit hoofdstuk, blijkt verder dat het plan geen significante effecten op de omgeving heeft.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de regels van het bestemmingsplan. De regels vormen samen met de verbeelding het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. Zowel de verbeelding als de regels voldoen aan de verplichte landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO2012 en SVBP2012). Het bestemmingsplan bestaat uit:
- 1. een verbeelding van het plangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
- 2. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.
Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting. Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgesteld, tegelijk met een verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Als de digitale en papieren verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding leidend.
5.2 Bestemmingsregels
Inleidende regels
De inleidende regels bestaan uit twee artikelen, namelijk de ‘begrippen’ en de ‘wijze van meten’. In de begrippen zijn de noodzakelijke begripsomschrijvingen opgenomen die worden gebruikt in de regels. Het bevat definities om misverstanden te voorkomen. De wijze van meten regelt hoe er moet worden gemeten.
Bestemmingsregels
Voor het buitengebied van de gemeente Borger-Odoorn is op dit moment een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding. Bij de opzet van de regels is het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan Buitengebied als uitgangspunt genomen.
Dit bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:
AGRARISCH
De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn in hoofdzaak bestemd voor agrarische cultuurgrond en voor het opwekken van energie door middel van het omzetten van zonlicht in electriciteit met gebruik van zonnepanelen. Binnen de bestemming zijn alleen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een zonnepark toegestaan. Middels een specifieke aanduiding voor de radiotelescoop is een verstoring van LOFAR-metingen veiliggesteld.
LEIDING - GAS
Op de verbeelding is voor de leiding in het plangebied en de bijbehorende belemmeringenstrook een dubbelbestemming opgenomen. Daaraan is een standaardregeling gekoppeld ter beperking van het grondgebruik rond de leiding.
WAARDE - BEEKDAL
Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud, het herstel en de versterking van het waterbergend vermogen van het beekdal. Er is een beschermende regeling opgenomen om te voorkomen dat de afvoer- en bergingscapaciteit van het regionale watersysteem van het beekdal wordt belemmerd.
WAARDE - LANDSCHAP EN CULTUURHISTORIE 3
Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan de Veenkoloniën. Dit sterk rationeel opgezette landschap met een systeem van diepen en wijken is al jarenlang een robuuste drager voor alle ontwikkelingen. Om de karakteristiek van dit landschap te behouden, is de dubbelbestemming opgenomen. Naast het ontginningssysteem is ook de wijdsheid en openheid van het gebied tussen de bebouwingslinten bepalend. Er is een omgevingsvergunningstelsel (aanlegvergunningen) opgenomen voor werken en werkzaamheden.
Algemene regels
De algemene regels bestaan uit regels die gelden voor alle bestemmingen. Het gaat daarbij om de anti-dubbeltelregel, algemene gebruiks- en afwijkingsregels en overige regels.
In dit hoofdstuk zijn ook de algemene aanduidingsregels opgenomen.
Boven het plangebied ligt een militaire laagvliegroute voor jacht- en transportvliegtuigen. Deze laagvliegroute brengt beperkingen voor het oprichten van bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 m (te meten vanaf het maaiveld) met zich mee en voor het gebruik van het luchtruim (bijvoorbeeld voor drones) boven een hoogte van 40 m. In het bestemmingsplan is een regeling opgenomen. De laagvliegroute is op de verbeelding aangeduid als 'vrijwaringszone - laagvliegroute'.
Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht geregeld en is de slotregel vastgelegd.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Wanneer er sprake is van een bouwplan als bepaald in artikel 6.12 Wro en 6.2.1 Bro moet hiervoor in beginsel een exploitatieplan worden vastgesteld. Hiervan kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. De realisatie van een zonnepark is geen bouwplan als bepaald in de genoemde artikelen. Daarnaast is er een overeenkomst gesloten tussen gemeente en ontwikkelende partij, waarin het kostenverhaal, waaronder planschade, is geregeld. De vaststelling van een exploitatieplan is bij dit bestemmingsplan niet nodig.
Het zonnepark wordt gerealiseerd via een door Greenchoice gefinancierde postcoderoosregeling. Indien de postcoderoos niet volloopt met deelnemers, wordt voor de totstandkoming van het zonnepark een, gedeeltelijke, subsidie op grond van de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE+) aangevraagd. Deze subsidie is in de exploitatie dan noodzakelijk voor de bedrijfseconomische haalbaarheid.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Informatie avond
Op 13 maart 2018 is een informatie avond voor omwonenden belegd. Circa 30 mensen hebben deze avond bezocht. Het verslag van deze avond is als bijlage toegevoegd (Bijlage 4).
Vooroverleg
Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg gestuurd naar provincie Drenthe, waterschap Hunze en Aa's, Veiligheidsregio Drenthe en RUD Drenthe (Bijlage 5). De relevante onderdelen uit de reacties zijn hieronder samengevat weergegeven en van een gemeentelijke reactie voorzien.
PROVINCIE DRENTHE
- Productie hernieuwbare energie
Het initiatief M2883 wordt gelijktijdig ontwikkeld met initiatief M3006. Het doet hierbij voorkomen dat één groot project in tweeën is geknipt om binnen gemeentelijk beleid (Zonneoogst) te kunnen worden gerealiseerd.
De provinciale zonneladder wordt wel genoemd, maar niet juist gehanteerd.
Reactie gemeente
Er is inderdaad sprake van twee verschillende initiatieven. M2883 zal gebruikt worden voor energieopslag en om een (gefinancierde) postcoderoos te starten. M3006 zal ingezet worden voor een crowdfunding. De twee plannen kennen daarmee een van elkaar afwijkende opzet. De ervaring van de initiatiefnemer is verder dat kleinschalige zonneweides beter inpasbaar zijn in de omgeving en daardoor een groter draagvlak hebben. Daarnaast zijn opslagtechnieken voor kleinschalige zonneweides reeds verder ontwikkeld dan die voor grootschalige zonneweides.
Paragraaf 3.2 van de toelichting is aangevuld met een nadere onderbouwing van de zonneladder.
- Combinatiefunctie
In de toelichting wordt aangegeven dat in deze omgeving veenoxidatie een problematiek is. Er wordt echter geen verdere aandacht aan besteed en biedt hier ook geen oplossing voor. Er wordt ook niet anders naar een combinatie gekeken. De gronden worden begraasd met schapen, maar dit wordt door de provincie gezien als een vorm van beheer en niet als landbouwkundig gebruik.
Reactie gemeente
KiesZon is bereid om de mogelijkheden tot het verhogen van het waterpeil te onderzoeken. De voorgenomen inrichting van het plangebied staat dit in principe toe. Hierbij wordt echter wel opgemerkt dat deze ontwikkelingsrichting mede afhankelijk is van de wensen en belangen van andere partijen in het gebied.
- Landschap en cultuurhistorie
Er wordt gebruik gemaakt van het rechtlijnige karakter van de Veenkoloniën. Daarnaast wordt voor de locatie passende beplanting, riet, toegepast. Het betreffende perceel is echter tussen twee wijken gesitueerd. Deze wijken zijn kenmerkend voor de Veenkoloniën. Ze structureren het landschap en hebben een functie voor het watersysteem, maar ze verdwijnen op veel plekken langzaam. In het plan wordt echter nauwelijks uiteengezet op welke wijzen de cultuurhistorische waarden ruimtelijk worden meegenomen en toegepast ter inspiratie in de nieuwe plannen. Zo worden de noord-zuid-georiënteerde wijken als begrenzing en waterstructuren in het plan niet per sé ruimtelijk versterkt of als hoofdas beschouwd. Deze structuur zou beter te gebruiken zijn bij de landschappelijke inpassing. Door de structuur te versterken/herstellen kunnen ze wellicht een nieuwe functie krijgen voor natuur of waterberging.
Reactie gemeente
Met de inrichting van het plangebied wordt aangesloten bij het ontginningspatroon, door de bestaande wijken te behouden en het zonnepark in te passen binnen deze wijken. De opstelling van de zonnepanelen volgt verder de kavelrichting door de oostwest-opstelling van de panelen. In overleg met het waterschap kan bekeken worden of herstel van de wijken voor waterberging wenselijk en haalbaar is.
- Archeologie
Voor het aspect archeologie dienen de toelichting en de regels aangepast te worden. De inschatting is namelijk dat de archeologische onderzoeksvrijstellingsgrens overschreden zal worden.
Verzocht wordt verder om in de regels onder "Waarde - Archeologie 4" (art. 5.3.5) de zin "niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,3 m onder de bouwvoor" te wijzigen naar "tot maximaal 0,1 m onder de bouwvoor (bouwvoordikte 0,3 m)".
Reactie gemeente
De totale oppervlakte van de ingreep is afhankelijk van de uiteindelijke inpassing, maar overschrijdt naar verwachting de vrijstellingsgrens. Ten behoeve van het bestemmingsplan wordt daarom een archeologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten worden te zijner tijd verwerkt. In afwachting van de onderzoeksresultaten worden in dit bestemmingsplan regels opgenomen in de agrarische bestemming en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' ter bescherming van de verwachtingswaarden. Paragraaf 4.1 van de toelichting is op grond van voorgaande aangevuld. Artikel 5.3.5 is aangepast conform het verzoek van de provincie.
- Astron
De provincie gaat ervan uit dat er voldoende zekerheid is dat de aanduiding 'vrijwaringszone - radioastronomie 2' met bijbehorende regels daadwerkelijk de goede werking van Astron garanderen.
Reactie gemeente
De aanduiding 'vrijwaringszone - radioastronomie 2' met bijbehorende regels is overgenomen uit het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente en garandeert de goede werking van Astron. Daarenboven is een convenant met Astron afgesloten, waarvan de juridisch relevante aspecten in de regels mede zijn opgenomen.
WATERSCHAP HUNZE EN AA'S
- Hoofdwatergang
Aan de noordzijde van het plangebied ligt langs De Dreef een hoofdwatergang in eigendom van het waterschap. Hier dient een obstakelvrije zone, in het kader van de Keur, aangehouden te worden van minimaal 5 m. Hekwerken moeten op 5 m van de insteek van de watergang te komen.
Reactie gemeente
De opmerkingen van het waterschap zijn in paragraaf 4.11 verwerkt.
- Vergunningen
Voor aanpassingen in of aansluiting van afvoer hemelwater op het watersysteem (dammen, duikers, dempingen), moet een vergunning in het kader van de Keur of conform de Algemene Regels worden aangevraagd. Aangeraden wordt het inrichtingsplan vroegtijdig voor te leggen aan het waterschap.
Reactie gemeente
De opmerking van het waterschap wordt meegenomen bij de verdere uitwerking van het plan.
- Wijzigen waterpeil
In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' (art. 5.3.1 onder d) is ten onrechte een vergunningplicht opgenomen voor het verlagen of verhogen van het waterpeil. Het is namelijk wettelijk bepaald dat ten aanzien van (grond)waterpeilveranderingen het bevoegd gezag bij het waterschap ligt. Verzocht wordt om ongewenste dubbele regelgeving te voorkomen en deze vergunningplicht ten aanzien van het waterpeil uit de bestemmingsregels te verwijderen.
Reactie gemeente
Het verzoek van het waterschap is overgenomen. De hierboven genoemde regel is uit het bestemmingsplan verwijderd.
VEILIGHEIDSREGIO DRENTHE
Geadviseerd wordt om in de planregels een dubbelbestemming op te nemen voor de NAM-leiding, met een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van deze buisleiding.
Daarnaast wordt geadviseerd om in de planregels op te nemen dat trafostations, en eventueel in de toekomst zeecontainers met Energie Opslag Systemen, voor de hulpverlenende diensten bereikbaar dienen te zijn. Verder wordt geadviseerd om in het hekwerk vluchtwegen/nooduitgangen op te nemen om het zonneveld in beginsel via twee zijden te kunnen ontvluchten.
Reactie gemeente
In de regels en op de verbeelding van het bestemmingsplan is een dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen met een belemmeringenstrook. De overige opmerkingen ten aanzien van externe veiligheid wordt voor kennisgeving aangenomen. De bereikbaarheid wordt niet in de regels van het bestemmingsplan vastgelegd. Bij de verdere uitwerking van het project wordt hiermee wel rekening gehouden. Dit geldt ook voor de ontvluchtingsmogelijkheden.
RUD DRENTHE
- Aardgasleiding
Het zonnepark krijgt volgens het bestemmingsplan een hekwerk van 2 meter hoog. Ook dit hekwerk mag niet binnen de belemmeringenstrook van de buisleiding worden geplaatst. De belemmeringenstrook moet namelijk onbelemmerd kunnen worden bereikt. Bij de ontwikkeling van het zonnepark dient hier dus terdege rekening mee te worden gehouden.
Op de verbeelding ligt de buisleidingstrook binnen de specifieke aanduiding zonnepark. Het is niet wenselijk dat de specifieke aanduiding zonnepark binnen de dubbelbestemming leiding gas komt te liggen. Wanneer de verbeelding blijft zoals deze nu is, bestaat de mogelijkheid dat zonnepanelen en of een hekwerk binnen de belemmeringenstrook kunnen worden geplaatst, het geen niet is toegestaan.
Reactie gemeente
In de regels van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' is opgenomen dat in geval van strijdigheid van bepalingen de regels van 'Leiding - Gas' gaan vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. In de bestemming 'Leiding - Gas' is opgenomen dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding zijn toegestaan. Zonnepanelen of hekwerken ten behoeve van het zonnepark zijn daarmee op dit moment al uitgesloten binnen de belemmeringenstrook. Bij de uitwerking van het plan dient er verder rekening mee gehouden te worden dat de belemmeringenstrook bereikbaar blijft.
- Lichthinder
Er dient aandacht te worden besteed aan het aspect lichthinder door mogelijke weerkaatsing van het zonlicht voor nabij gelegen woningen en weggebruikers. Hier kan bij de ruimtelijke/landschappelijke inpassing rekening mee worden gehouden.
De RUD heeft het bestemmingsplan verder getoetst op de aspecten bodem, externe veiligheid, lucht/energie, geluid en milieu algemeen.
Reactie gemeente
Er is een paragraaf 'lichthinder' toegevoegd aan het bestemmingsplan (paragraaf 4.7). Voor de overige aspecten zijn de opmerkingen van de RUD niet direct relevant voor het bestemmingsplan. Ze worden voor kennisgeving aangenomen en, waar nodig, verwerkt in de omgevingsvergunning.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft zes weken ter inzage gelegen, van 19 juli 2018 tot en met 29 augustus 2018. Tijdens deze periode zijn zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn in een afzonderlijke notitie samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien (Bijlage 6).
Bijlage 1 Convenant Co-existentie Zonnepark Valthermond M2883, International Solar Projects Iv Bv, Windpark De Drentse Monden En Oostermoer En De Lofar- Radiotelescoop Van Astron
Bijlage 2 Inrichtingsplan
Bijlage 3 Kwaliteitsdocument Buitengebied Borger-odoorn
Bijlage 3 Kwaliteitsdocument buitengebied Borger-Odoorn
Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 1 Archeologisch onderzoek
Bijlage 2 Quick Scan Wet Natuurbescherming
Bijlage 2 Quick scan Wet natuurbescherming
Bijlage 3 Watertoets
Bijlage 4 Verslag Informatieavond
Bijlage 4 Verslag informatieavond
Bijlage 5 Overlegreacties
Bijlage 6 Nota Zienswijzen
Bijlage 7 Intentieverklaring Ontwikkeling Zonneparken In Beschermingszone Lofar
Bijlage 7 Intentieverklaring ontwikkeling zonneparken in beschermingszone LOFAR