KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Recreatie
Artikel 6 Sport
Artikel 7 Verkeer
Artikel 8 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Antidubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Begrenzing Bestemmingsplan En Vigerende Bestemmingsplannen
1.3 Doel Van Het Plan
1.4 Overzicht Onderzoeken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
2.1 Historie Plangebied
2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur Plangebied
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Europees En Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten
4.1 Inleiding
4.2 Bodem
4.3 Water
4.4 Archeologie En Cultuurhistorie
4.5 Flora- En Fauna
4.6 Verkeersstromen
4.7 Geluid
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Externe Veiligheid
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Randvoorwaarden En Uitgangspunten
5.3 Planbeschrijving
Hoofdstuk 6 Juridisch Bestuurlijke Aspecten
6.1 Inleiding
6.2 Plantoelichting, Verbeelding En Regels
6.3 Planregels
6.4 Verbeelding
Hoofdstuk 7 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Reactienota Zienswijzen
Bijlage 2 Bodemonderzoek 1 Van 3
Bijlage 3 Bodemonderzoek 2 Van 3
Bijlage 4 Bodemonderzoek 3 Van 3
Bijlage 5 Geluidonderzoek
Bijlage 6 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 7 Onderzoek Flora En Fauna
Bijlage 8 Archeologisch Onderzoek

Rolderstraat

Bestemmingsplan - gemeente Borger-Odoorn

Vastgesteld op 17-11-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplanRolderstraat van de gemeente Borger-Odoorn;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1681.01bp0001.VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aan- of uitbouw:

een onderdeel van een hoofdgebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan een woning gebonden beroep of bedrijf:

het uitoefenen van een beroep of het verlenen van diensten op juridisch, medisch, therapeutisch, administratief, kunstzinnig of daaraan verwant gebied, als ondergeschikt onderdeel in een woning, waarbij de woonfunctie centraal staat.

Commerciële dienstverlening als bankfilialen, uitzendbureaus, makelaardij en reisbureaus, alsmede detailhandel en horeca worden niet begrepen onder een aan een woning gebonden beroep of bedrijf;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bestaande:

  1. 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning;
  2. 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.16 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.17 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.18 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.19 dienst-/bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slecht bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.20 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in het bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.21 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht;

1.23 horeca categorie II

horeca die wat betreft de exploitatievorm behoort bij en ondergeschikt is aan de hoofdfunctie van een bestemming, zoals een kantine;

1.24 kantoren:

ruimte om te worden gebruikt voor het op commerciële basis verlenen van diensten, zonder een baliefunctie;

1.25 logies

een voorziening in een bewoond pand gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting als ondergeschikte bedrijfsmatige activiteit.

1.26 peil:

  1. 1. peil gebouw:

de hoogte van de afgewerkte vloer ter plaatse van de hoofdtoegang;

  1. 2. peil ander bouwwerk:

de hoogte ter plaatse van het gemiddelde afgewerkte terrein;

1.27 permanente verblijfsrecreatie

het genieten van recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in een kampeermiddel, waarvan het gebruik van permanente aard is. Onder ruimtegebruik van permanente aard wordt verstaan het innemen van een (stand)plaats op hetzelfde terrein langer dan het zomerseizoen;

1.28 permanente bewoning

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

1.29 publieksgerichte dienstverlening

het al dan niet op commerciële basis verlenen van publieksgerichte diensten in de vorm van technische, administratieve en persoonlijke dienstverlening, met of zonder een baliefunctie en de daarbij ondersteunende voorzieningen;

1.30 rijstrook

een rijstrook is een door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd gedeelte van de rijbaan van zodanige breedte, dat bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen daarvan gebruik kunnen maken, niet zijnde een in- en/of uitvoegstrook.

1.31 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.32 seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.33 verblijfsrecreatie met een kleinschalig karakter:

het houden van een kampeerterrein van kleinschalige omvang waarop kampeermiddelen kunnen worden geplaatst;

1.34 voorgevel:

de naar de weg, het voetpad of andere openbare ontsluiting toegekeerde gevel van een gebouw, met dien verstande dat slechts een gevel als zodanig kan worden aangemerkt;

1.35 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 perceelgrensafstand:

de afstand van de perceelgrens tot het zijgevelvlak van een gebouw, daaronder niet begrepen bouwonderdelen voorzover deze minder dan 50 cm buiten het zijgevelvlak uitsteken en mits bedoeld onderdeel geen grotere lengte verkrijgt dan een derde van de lengte van de zijgevel van het hoofdgebouw, gemeten daar waar de afstand het kleinst is;

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en toegangsportalen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de buitenzijde van de gevel niet meer dan 1,5 m bedraagt.

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden wolfseinden niet meegerekend.

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen wordt de afstand gemeten als kortste afstand tussen de buitengevels van de hoofdgebouwen en/of (bedrijfs)woningen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven, voorzover deze zijn genoemd in de milieucategorie 1 en 2 van de Staat van bedrijven als bedoeld in de brochure Bedrijven en Milieuzonering;

en tevens voor:

  1. b. de op het moment van de eerste tervisielegging bestaande bedrijvigheid;
  2. c. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  3. d. openbare nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. 1. de gebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
  2. 2. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 6 m en 10 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze hoger zijn;
  3. 3. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 6 m indien de gebouwen niet van een dakhelling worden voorzien;
  4. 4. bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden opgericht binnen het gebied dat is aangeduid met 'bedrijfswoning';
  5. 5. per bedrijf mag niet meer dan één bedrijfswoning worden gebouwd;
  6. 6. De goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoningen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 en 10 m;
  1. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte van de bouwwerken ten hoogste 8 m bedraagt, met dien verstande dat de hoogte van de perceel- en erfafscheidingen ten hoogste 2 m bedragen.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Onder een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van:

  1. a. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  2. b. risicovolle inrichtingen;
  3. c. detailhandel.

3.4 Afwijken van de gebruikregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gebouwen;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • natuur en landschap;

met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.1:

voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de milieucategorie 1 en 2, maar die wat betreft geur, stof, geluid en gevaar daarmee kunnen worden gelijkgesteld en tevens voor bedrijven genoemd in de categorie 3.1 en bedrijven die niet zijn genoemd in deze categorie, maar die wat betreft milieubelasting (geur, stof, geluid en gevaar) daarmee kunnen worden gelijkgesteld.

  1. b. lid 3.3, sub c:

voor wat betreft het toestaan van detailhandel die in directe relatie staat met de aanwezige bedrijfsvoering. De vloeroppervlakte aan detailhandel mag niet meer bedragen dan 50% van de bestaande bebouwing;

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. openbare nutsvoorzieningen;
  3. c. voet- en fietspaden
  4. d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  5. e. in- en uitritten
  6. f. geluidwerende voorzieningen

4.2 Bouwregels

  1. a. Voor deze bestemming geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.
  2. b. Geluidwerende voorzieningen hebben een maximale bouwhoogte van 4 m.
  3. c. Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte van de bouwwerken ten hoogste 2 m bedraagt.

Artikel 5 Recreatie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dagrecreatie;
  2. b. paden;
  3. c. sport- en speelvoorzieningen;
  4. d. openbare nutsvoorzieningen;
  5. e. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  6. f. groenvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. 1. de gezamenlijk bebouwde oppervlakte van de gebouwen bedraagt ten hoogste 5% van de oppervlakte van het terrein;
  2. 2. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 5 m;
  3. 3. op de gronden is geen bedrijfswoning toegestaan.
  1. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte van de bouwwerken ten hoogste 8 m bedraagt, met dien verstande dat de hoogte van perceel- en erfafscheiding ten hoogste 2 m bedraagt.

Artikel 6 Sport

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sport- en speelvoorzieningen;
  2. b. dagrecreatieve en culturele voorzieningen;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  5. e. openbare nutsvoorzieningen;
  6. f. voorzieningen die in overeenstemming zijn met horeca categorie II.

6.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. 1. de gebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
  2. 2. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 4,5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze hoger zijn;
  3. 3. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - wonen bestaand' is maximaal 1 woning toegestaan.
  1. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte van de bouwwerken ten hoogste 8 m bedraagt, met dien verstande dat de hoogte van de perceel- en erfafscheidingen ten hoogste 2 m bedragen.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. erftoegangswegen
  2. b. gebiedsontsluitingswegen
  3. c. voet- en fietspaden, bermen, bushaltes en dergelijke;
  4. d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. openbare nutsvoorzieningen;
  7. g. watergangen en bermsloten;

Het aantal rijstroken bedraagt ten hoogste twee.

7.2 Bouwregels

  1. a. Voor deze bestemming geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte van de bouwwerken ten hoogste 8 m bedraagt, met dien verstande dat de hoogte van de perceel- en erfafscheiding ten hoogste 2 m bedraagt.

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. tuinen en erven.
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-logies' is het verstrekken van logies toegestaan.

8.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. 1. de woningen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
  2. 2. de woningen worden vrijstaand gebouwd;
  3. 3. de maximale bouwdiepte van de woningen bedraagt 15 m, dan wel de bestaande bouwdiepte indien deze meer bedraagt;
  4. 4. de goot- en bouwhoogte van de woningen bedragen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze hoger zijn;
  5. 5. de dakhelling van de woningen bedraagt ten minste 35°;
  6. 6. de afstand van de zijgevels van de woningen, niet zijnde de aangebouwde zijgevels of geschakelde zijden van de woningen, tot de zijdelingse grens van het bouwperceel bedraagt ten minste 3 m, dan wel de bestaande afwijkende maat;
  7. 7. uitbreiding van het aantal woningen is niet toegestaan;
  8. 8. aan- en/of uitbouwen dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, kan hieraan niet worden voldaan, dan dient de oppervlaktemaat voor bijgebouwen ook van toepassing te zijn op aan- en uitbouwen.
  1. b. Aan- en/of uitbouwen dienen aan de onder a genoemde regels zoals die gelden ten aanzien van hoofdgebouwen te voldoen, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en/of uitbouwen niet meer mag bedragen dan 25% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, dan wel aan het gestelde onder c (regeling bijgebouwen).
  2. c. Voor het bouwen van bijgebouwen, aan- en/of uitbouwen bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. 1. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen, inclusief de oppervlakte van aan- en uitbouwen die niet voldoen aan de situeringseisen van de hoofdgebouwen, bedraagt niet meer dan 60 m²;
  2. 2. de afstand tot de zijdelingse grens van een bouwperceel dient ten minste 1 m te bedragen, tenzij op de grens van het bouwperceel wordt gebouwd;
  3. 3. ingeval zowel een goot- als bouwhoogte wordt toegepast, bedragen de hoogtematen ten hoogste respectievelijk 3 m en 6 m, mits wat betreft de bouwhoogte een verschil van 25% ten opzichte van het hoofdgebouw in acht wordt genomen. Bij het toepassen van uitsluitend een bouwhoogte, bedraagt de hoogtemaat ten hoogste 3 m;
  4. 4. de aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen dienen ten minste 3 m achter de voorgevel of het verlengde ervan van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
  1. d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte van de bouwwerken ten hoogste 8 m bedraagt, met dien verstande dat de hoogte van perceel- en erfafscheiding ten hoogste 2 m bedraagt.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gebouwen;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • natuur en landschap;

met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 8.2, sub c, onder 1:

voor een vergroting van de oppervlakte van bijgebouwen, aan- en/of uitbouwen bij een woning tot een maximum oppervlakte van 75 m², indien een medische indicatie dit noodzakelijk maakt;

  1. b. lid 8.2, sub c, onder 1:

tot een gezamenlijke bebouwde oppervlakte van aan- en/of bijgebouwen tot niet meer dan 100 m², met dien verstande dat:

  1. 1. de bebouwde oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50% van de bebouwde oppervlakte van de woning;
  2. 2. niet meer dan een derde gedeelte in het bouwperceel wordt bebouwd. de ontheffing is uitsluitend van toepassing op voormalige agrarische gebouwen, waaraan thans de bestemming 'Wonen' is toegekend;
  1. c. lid 8.2, sub c, onder 4:

voor het oprichten van aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen voor de naar de weg gekeerde gevel of het verlengde ervan van een woning;

  1. d. lid 8.2, sub c, onder 4:

voor het oprichten van aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen tot 1 m achter de naar de weg gekeerde gevel of het verlengde ervan van een woning.

8.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gebouwen;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • natuur en landschap;

met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 8.1 en lid 8.2, sub c, onder 1:

voor een aan een woning gebonden beroep of bedrijf tot een bebouwde oppervlakte van maximaal 75 m². Hierbij dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:

  1. 1. de woonfunctie van de woning dient in overwegende mate te worden gehandhaafd;
  2. 2. er mogen geen verkeersaantrekkende activiteiten ontstaan, waardoor extra verkeersmaatregelen nodig zouden zijn;
  3. 3. detailhandel is uitsluitend aanvaardbaar, voorzover dit in rechtstreekse relatie staat tot het aan de woning gebonden beroep of bedrijf;
  4. 4. Het parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

Het is verboden gronden te gebruiken in strijd met de in het plan aan de grond en/of bouwwerken gegeven bestemming. Als strijdig gebruik wordt in elk geval aangemerkt:

  1. a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  6. f. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen;
  2. b. het bepaalde in het plan en toestaan dat:
    1. 1. een geringe verschuiving van de in het plan aangegeven bestemmingsgrenzen ,bouwgrenzen en indelingslijnen met ten hoogste 5 m wordt aangebracht;
    2. 2. openbare nutsvoorzieningen en openbare nutsgebouwtjes worden aangelegd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 10 m³ bedraagt;
    3. 3. (ondergrondse) rioleringswerken, zoals rioolputten en bergbezinkbassins worden aangelegd;
  3. c. het bepaalde in het plan voor het houden van kortdurende evenementen.
  4. d. het bepaalde in het plan en toestaan dat in het woongedeelte van de woning of (agrarische) bedrijfswoning logies wordt verstrekt in de vorm van bed and breakfast. Hierbij dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:
  1. 1. gebruik dient te worden gemaakt van de hoofdentree en andere voorzieningen van de woning of (agrarische) bedrijfswoning;
  2. 2. de bed and breakfastvoorziening mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneren als een zelfstandige eenheid;
  3. 3. de omvang van het verstrekken van logies dient ten opzichte van de huidige bestaande functie van de woning of (agrarische) bedrijfswoning van ondergeschikte betekenis te zijn tot maximaal 50% van het vloeroppervlak van de woning of bedrijfswoning met een maximale oppervlakte van 75 m²;
  4. 4. de bed and breakfastvoorziening biedt ruimte aan maximaal tien personen in maximaal zes slaapkamers;
  5. 5. er mogen geen verkeersaantrekkende activiteiten ontstaan waardoor extra verkeersmaatregelen nodig zijn;
  6. 6. het parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
  7. 7. er mag geen extra inrit worden gemaakt als gevolg van de realisatie van een bed and breakfastvoorziening;
  8. 8. een bed and breakfastvoorziening is uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie van de woning of (agrarische) bedrijfswoning;
  9. 9. de initiatiefnemer van de bed and breakfastvoorziening dient zelf de hoofdbewoner van de woning of bedrijfswoning te zijn.

12.2 Afwegingskader

De in artikel 12 genoemde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gebouwen;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. natuur en landschap.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Kleinschalige verblijfsrecreatie

Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van verblijfsrecreatie met een kleinschalig karakter.

13.2 Uitsluiting seksinrichting

Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting.

13.3 Afstemming Flora- en faunawet

Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Flora- en faunawet. Indien uit gegevens, dan wel uit onderzoek blijkt dat sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaken, zal de betreffende (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden nadat vrijstelling, dan wel ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is verkregen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

14.2 Omgevingsvergunning voor afwijken

Eenmalig kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van lid 14.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met ten hoogste 10 %.

14.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

14.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

14.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

14.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 14.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplanRolderstraat.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De belangrijkste toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen van Borger zullen plaatsvinden ten westen van de huidige bebouwde kom aan de overzijde van de N34. Belangrijke nieuwe ontwikkelingen in dit gebied zijn:

  • Afronding van de woonwijk Daalkampen;
  • Ontwikkeling van het toeristisch centrum Borger;
  • Uitbreiding van bedrijventerrein Aan de Strengen;
  • Mogelijke toekomstige woningbouw ten westen van Daalkampen;
  • Invulling van het gebied Strijkijzer.

Deze ontwikkelingen vragen om een goede bereikbaarheid en heldere ontsluitingstructuur. Daarnaast zijn de nieuwe ontwikkelingen van invloed op de reeds aanwezige regionale ontsluitingswegen (N34, N374 en N857) en de wijze waarop deze wegen op elkaar aansluiten in Borger-west.

De gemeente Borger-Odoorn heeft in samenwerking met de provincie Drenthe een verkeerskundige uitwerking laten opstellen van de ontwikkelingsvisie voor Borger (Grontmij, januari 2008). In deze uitwerking is een voorkeursvariant gepresenteerd voor een samenhangende verkeersstructuur voor Borger-west. De belangrijkste wijziging in deze voorkeursvariant is het verleggen van de aansluiting van de Rolderstraat (N857) op de Borgerveldweg (N374) naar het westen. De voorkeursvariant is door de gemeente Borger-Odoorn en de provincie Drenthe verder uitgewerkt tot een integraal plan voor de ontsluiting van Borger-west. Dit plan is door GS van de provincie Drenthe en de raad van Borger-Odoorn vastgesteld.

Ten behoeve van het plan zal een bestemmingsplanwijziging moeten plaatsvinden, omdat de geldende bestemmingsplannen niet voorzien in de voorgestane wijziging van de verkeersstructuur. Dit bestemmingsplan maakt de aanpassingen aan de verkeersstructuur van Borger-west planologisch mogelijk. In onderstaande afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven ten opzichte van Borger.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.01bp0001-VG01_0001.png"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.01bp0001-VG01_0002.png"

Begrenzing plangebied bestemmingsplan Rolderderstraat

1.2 Begrenzing Bestemmingsplan En Vigerende Bestemmingsplannen

In bovenstaande afbeelding is de begrenzing van het plangebied weergegeven.

  • In het zuidwesten wordt het plan begrensd door bedrijventerrein Aan de Strengen. Voor deze begrenzing is gekozen omdat de geplande ontsluiting van het bedrijventerrein en de geplande recreatieve voorzieningen ten zuiden van het bedrijventerrein niet langer zal plaatsvinden via een aantakking op de N374. Dit heeft gevolgen voor de verkavelingsstructuur van het bedrijventerrein en het recreactieterrein.
  • Het noordwesten van het plangebied wordt begrensd door het nieuwe tracé van de Rolderstraat.
  • Het noorden van het plangebied wordt begrensd door het huidige tracé van de Rolderstraat. Dit tracé zal verdwijnen en de bestemming 'Groen' krijgen.
  • Het oosten van het plangebied wordt begrensd door de weg Nuisveen. Deze weg is meegenomen in het bestemmingsplan omdat de weg een breder profiel zal krijgen en er een aansluiting vanaf Nuisveen met de Strengenweg wordt gerealiseerd.
  • Het zuiden van het plangebied wordt begrensd door de nieuw aan te leggen rotonde bij de aansluiting Rolderstraat-Nuisveen-N374 ten noordwesten van de toekomstige wijk Daalkampen II.

De volgende bestemmingsplannen worden gewijzigd met de vaststelling van dit bestemmingsplan:

Bestemmingsplan Vastgesteld Goedgekeurd
Bedrijventerrein Aan de Strengen 25 oktober 2007 23 januari 2008
Bedrijventerrein Nuisveen 22 december 1993 n.v.t.
Daalkampen II 28 juni 2007 18 december 2007
Buitengebied 23 april 1997 18 november 1997

1.3 Doel Van Het Plan

Het doel van dit bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van de nieuwe verkeersstructuur ten behoeve van de ontwikkelingen in Borger-west. Dit betreft:

  • De verlegging van de Rolderstraat;
  • De aansluiting van de Rolderstraat en Nuisveen op de N374 door middel van een rotonde;
  • Een nieuwe ontsluitingweg tussen Nuisveen, Rolderstraat en Turfmaadsweg;
  • Een uitbreiding en herverkaveling van het bedrijventerrein aan de Strengen;
  • Uitbreiding van de mogelijkheden voor recreatieve activiteiten ten zuiden van het bedrijventerrein Aan de Strengen;
  • Aansluiting van de Koesteeg op Nuisveen en Strengenweg.

1.4 Overzicht Onderzoeken

Voor de totstandkoming van het bestemmingsplan Rolderstraat zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd, waarvan de resultaten op hoofdlijnen in dit bestemmingsplan zijn verwoord. De volgende rapportages zijn als separate bijlagen opgenomen:

  • Verkennend bodemonderzoek plangebied de Strijkijzer Borger-Odoorn, Arcadis, juli 2009;
  • Indicatief bodemonderzoek N857 Nuisveen te Borger , Arcadis, juli 2010;
  • Indicatieve depotkeuring en (nader) asbestonderzoek terrein Nuisveen 2 te Borger, Arcadis, juli 2010;
  • Archeologisch onderzoek Rolderstraat te Borger, Inventariserend Veldonderzoek, Grontmij, 22 december 2009;
  • Toetsing Flora- en faunawet voor de verlegging van het tracé van de Rolderstraat, Buro Bakker, september 2010;
  • Akoestisch onderzoek verlegging Rolderstraat (N857) en uitbreiding bedrijventerrein Aan de Strengen, WNP, 28 juni 2010;
  • Onderzoek luchtkwaliteit verlegging Rolderstraat (N857) en uitbreiding bedrijventerrein Aan de Strengen te Borger, WNP, 28 juni 2010;
  • Onderzoek Externe Veiligheid bestemmingsplan Borger- Rolderstraat, Steunpunt Externe Veiligheid provincie Drenthe, 10 juni 2010.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 en 3 is aandacht besteed aan de huidige situatie en het voor dit bestemmingsplan relevante provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 is vervolgens aandacht is aan de milieuaspecten en de daaraan verbonden onderzoeken. In hoofdstuk 5 wordt een beschrijving van het plan gegeven. In hoofdstuk 6 en 7 komen de juridisch bestuurlijke aspecten en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie

2.1 Historie Plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de westrand van Borger. De aanwezigheid van meerdere hunebedden wijst op een vroege bewoning van de omgeving van Borger. Het huidige dorp Borger wordt pas voor het eerst genoemd in de Middeleeuwen. Dit esdorp is in de hoge middeleeuwen ontstaan op de hoger gelegen delen van de Hondsrug. Ten (zuid)westen daarvan lag de Borger Esch, de gezamenlijke akker waarop de gewassen werden verbouwd en het Borgerveld waarop de schapen werden geweid. De Koesteeg is op onderstaande kaart al duidelijk te zien als verbindingsweg tussen de brink - waar de koeien werden verzameld - en de zuidwestelijk gelegen weilanden in de beekdalen van het Voorste en Achterste Diep. De Rolderstraat is aangelegd als verbindingsweg tussen Borger en Rolde en sluit aan op de Koesteeg aan de rand van de Borger Esch.

Op de topografische kaart van 1900 is te zien dat de Rolderstraat is rechtgetrokken. De ligging komt vrijwel overeen met de huidige ligging. In de 19e eeuw staan zowel de Rolderstraat als de Schoonloërstraat rechtstreeks in verbinding met de Koesteeg: de belangrijkste toegangsweg aan de westzijde van Borger.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.01bp0001-VG01_0003.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.1681.01bp0001-VG01_0004.jpg"
Situatie1811-1813 Situatie1900

Tussen 1900 en 1962 is de huidige structuur van het plangebied ontstaan, zoals goed te zien is op onderstaande kaart. De Koesteeg is niet meer de de belangrijkste ontsluitingsweg. Deze rol is overgenomen door de Schoonloërstraat. Verder wordt Borger naar het noorden en zuiden ontsloten door de N34. Wanneer beide topografische kaarten worden vergeleken valt op dat de oorspronkelijke geomorfologie van het landschap moeilijker herkenbaar is op de kaart van 1962. Dit heeft met name te maken met de doorsnijding van Daalkampen (Borger Esch) door de Rolderstraat, N374 en N34.

Tussen 1962 en 2000 wordt in het open gebied ten westen van Nuisveen het bedrijventerrein Aan de Strengen gerealiseerd. Direct ten zuiden van het plangebied heeft een ingrijpende verandering in het ruimtegebruik plaatsgevonden, namelijk de de uitbreiding van Borger ten westen van de N34 (woonwijk Daalkampen). Tussen 1962 en 2000 is er weinig veranderd aan de infrastructuur in en rond het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.01bp0001-VG01_0005.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.1681.01bp0001-VG01_0006.jpg"
Situatie 1962 Situatie 2000

2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de provinciale wegen N857 en N374 die ten westen van de N34 en Borger op elkaar aansluiten. De N374 vormt de hoofdontsluitingsweg van Borger-west met het centrum van Borger en de belangrijkste ontsluitingsweg van de gemeente, de N34. Het plangebied betreft een kleinschalig open gebied tussen de N34 en het bedrijventerrein Aan de Strengen. Voorheen was het gebied in agrarisch gebruik. Langs de Nuisveen is nog bebouwing aanwezig dat het voormalige agrarisch gebruik zichtbaar maakt. Deze bebouwing is tegenwoordig voornamelijk in gebruik voor bewoning. Op dit moment zijn de volgende functies in en aangrenzend aan het plangebied aanwezig:

Adres Functie
Rolderstraat 3 Beeldenopslag
Rolderstraat 2 Woning
Rolderstraat 2a Woning
Strengenweg/Rolderstraat 1 Woning
Nuisveen 1 Voormalig Glasblazerij
Nuisveen 2 Woning
Nuisveen 3 Woning
Nuisveen 1a Woning
Nuisveen 4 Woning
Nuisveen ten noorden van nr. 2 Klimschuur + achterliggende schuur
Strengenweg 1a, 1b Dienstwoning + bedrijf

De oorspronkelijke ruimtelijke structuur van het esdorpenlandschap ten westen van Borger is verloren gegaan door de grootschalige en rationele verkaveling. In de huidige situatie zijn het bebouwingslint van de Strengenweg en enkele bosstructuren de beeldbepalende elementen. De weg Nuisveen, ingericht als een smalle klinkerweg, begrenst het plangebied en vormt een verbinding tussen de Rolderstraat en de N374. De weg Nuisveen wordt aan de westzijde begeleid door bomen en groen die de aanwezige individuele bebouwing deels aan het zicht onttrekt. Omdat deze weg nog deels de oude structuur van de es volgt, vormt het een dissonant met de ten westen van de weg gelegen grootschalige structuren. In de huidige situatie ontbreekt een duidelijk herkenbare ruimtelijke structuur in het plangebied tussen het bedrijventerrein Aan de Strengen en Nuisveen. Net buiten het plangebied vormen de Rolderstraat en de Koesteeg kenmerkende structurerende elementen met de aanwezigheid van zware laanbeplanting langs deze wegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.01bp0001-VG01_0007.png"

Ruimtelijke structuur plangebied en omgeving

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees En Rijksbeleid

Op Europees en rijksniveau is geen beleid ontwikkeld dat kaderstellend is voor de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie 2010

Het ruimtelijk beleid van de provincie Drenthe is verwoord in de Omgevingsvisie Drenthe (vastgesteld juni 2010). Deze Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe en beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

In de Omgevingsvisie wordt de volgende missie verwoord: "Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten."

De kernkwaliteiten van Drenthe zijn:

  • Rust, ruimte, natuur en landschap;
  • Oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • Naoberschap;
  • Menselijke maat;
  • Veiligheid;
  • Kleinschaligheid (Drentse schaal).

Er zijn vier ‘systemen’ die in de ogen van de provincie de dragers zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling van Drenthe:

  • Sociaal-economische systeem;
  • Watersysteem;
  • Natuursysteem;
  • Landbouwsysteem.

Voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Drenthe moeten deze vier systemen ‘robuust’ zijn. Een systeem is robuust als een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren ervan. Binnen de robuuste systemen staat de ontwikkeling van de betreffende hoofdfunctie (wonen, werken, water, natuur of landbouw) voorop. Dit betekent dat de ontwikkeling van andere functies geen significante negatieve invloed mag hebben op het functioneren van de hoofdfunctie. Voor alle ontwikkelingen, dus ook die van de hoofdfunctie, geldt dat de ruimtelijke kwaliteit er door moet worden versterkt. In sommige situaties komen twee robuuste systemen samen, met mogelijk conflicterende belangen. In die gevallen is het van belang maatwerk te leveren met betrekking tot de gewenste ontwikkeling.

Mobiliteit

Voor de ambities op het gebied van wonen, werken en recreëren moet onze provincie veilig en goed te bereiken zijn, ook internationaal. De provincie wil voorwaarden creëren voor een duurzame ontwikkeling van de mobiliteit. De samenhang en de betrouwbaarheid van (inter)regionale netwerken voor auto, openbaar vervoer, fiets en goederen door de lucht en over weg, spoor en water zijn daarom van provinciaal belang, evenals de verknoping met de (inter)nationale netwerken.

Voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe is het van belang gunstige vestigingsvoorwaarden te creëren waarmee Drenthe kan concurreren met andere regio's. Dit vraagt om een goede bereikbaarheid. Mobiliteit heeft ook een belangrijke sociale functie: een goede bereikbaarheid van sociale voorzieningen, zorgvoorzieningen, onderwijsvoorzieningen en recreatieve voorzieningen draagt bij aan de ontplooiingsmogelijkheden van de inwoners van Drenthe.

De provincie Drenthe streeft naar een optimale en veilige bereikbaarheid. In het verkeers- en vervoersbeleid heeft de provincie normen voor reistijd en veiligheid opgenomen voor de verschillende schaalniveaus van infrastructuur (internationaal, regionaal en lokaal). De samenhang en de betrouwbaarheid van de netwerken voor auto, openbaar vervoer, fiets en goederen zijn van provinciaal belang, evenals de verknoping van het regionale netwerk met het (inter)nationale netwerk. Het beleid zoals vastgelegd in het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP, 2007) blijft onveranderd van kracht. De provincie voert de regie op de duurzame verbetering van de regionale mobiliteit door met de partners afspraken te maken over investeringen. De provincie geeft onder andere prioriteit aan het verbeteren van verbindingen, locaties of voorzieningen in het regionale netwerk (weg, spoor en water) die niet voldoen aan de normen voor bereikbaarheid en/of veiligheid.

3.2.2 Provinciaal verkeer- en vervoersplan (PVVP)

Het PVVP (vastgesteld door GS mei 2007) is het algemene beleidskader voor het provinciale mobiliteitsbeleid in de periode 2007-2020. Het is een nadere uitwerking van het verkeers- en vervoersbeleid zoals vastgelegd in het POP 2 (inmiddels omgevingsvisie). Aan de inhoud van het PVVP liggen verschillende beleidskaders (bijvoorbeeld Nota Ruimte, Nota Mobiliteit, Strategische Agenda Noord-Nederland, Regiovisie Groningen - Assen) en analyses (bijvoorbeeld Netwerkanalyse Groningen - Assen, Netwerkanalyse Zuid Drenthe) ten grondslag.

Het PVVP heeft naast ruimtelijk-economische ontwikkeling, bereikbaarheid en veiligheid nog drie centrale thema's: leefomgeving, innovatie en samenwerking. Voor Drenthe zijn naast de steden, de landschappelijke kwaliteiten van grote waarde. Het mobiliteitsbeleid moet daarom niet alleen gewenste ontwikkelingen ondersteunen, maar tegelijkertijd ook negatieve gevolgen voor de leefbaarheid beperken. Daarbij wordt een belangrijke bijdrage verwacht van innovatieve maatregelen.

In het PVVP is het provinciale wegencategoriseringsplan (eindbeeld 2010) opgenomen. Hierin is de N34 aangeduid als stroomweg (autoweg 100 km/u). De N374 vanaf de oostelijke komgrens Borger tot Stadskanaal is aangeduid als gebiedsontsluitingsweg. Hierbij hoort in principe een 80 km/u inrichting. Op dit moment is dit deel van de N374 ingericht als een autoweg (stroomweg 100 km/u). De N374 tussen Borger en Schoonloo is in het eindbeeld aangeduid als gebiedsontsluitingsweg. Dit geldt ook voor de Rolderstraat (N857). In de visie van de provincie dient deze laatste weg gedowngraded te worden. Verschillende delen van deze weg zijn in het kader hiervan heringericht tot 60 km/u.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Borger-Odoorn

De structuurvisie geeft de strategische ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het grondgebied van de gemeente Borger-Odoorn voor de komende 10 jaar. Deze visie brengt de gemeentelijke ruimtelijke belangen in beeld aan de hand van de ruimtelijk relevante thema's en trends. De structuurvisie geeft richting aan ruimtelijke ontwikkelingen en initiatieven van overheid, organisaties en marktpartijen. De visie zal onder andere vertaald worden in het nieuwe bestemmingsplan buitengebied van Borger-Odoorn.

De basis voor de ruimtelijke ontwikkeling van Borger-Odoorn wordt gevormd door de kenmerken van het landschap en trends. De integrale visie schept de kaders voor de ontwikkeling van het Zand, het Veen en de Hunze en geeft richting aan nieuwe initiatieven. Daarbij wordt de robuuste laag van Borger-Odoorn behouden of versterkt.

De ligging in de regio heeft grote invloed op de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De gemeente Borger-Odoorn heeft geen kernen waar grootschalige winkel-, cultuur, zorg- en onderwijsvoorzieningen aanwezig zijn. Er wordt ingezet op goede verbindingen met omliggende gemeenten waar deze voorzieningen wel voorhanden zijn. Een goede ontsluiting van de kernen op de N34 (Emmen, Assen), Mondenweg (Stadskanaal, Emmen) en N374 (Stadskanaal, Assen) is daarom van groot belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.01bp0001-VG01_0008.png"

Structuurvisie Borger-Odoorn (kaart werken en economie)

3.3.2 Ontwikkelingsvisie Waterrand op het Zand

In 1998 heeft de gemeente Borger-Odoorn de ontwikkelingsvisie Waterrand op het zand opgesteld. Deze visie is nader uitgewerkt in een aantal deelvisies en concrete bestemmingsplannen. Naast samenhang en integraliteit is het verwerven van een breed draagvlak bij belanghebbenden een belangrijke voorwaarde om de ontwikkelingsvisie uiteindelijk te realiseren.

Deze ontwikkelingsvisie gaat in op de specifieke kwaliteiten van Borger. De drie hoofdthema's zijn herkenbaarheid, bereikbaarheid en kwaliteit. Deze hoofdthema's zijn voor een vijftal deelgebieden nader uitgewerkt:

  • Het centrum; verder ontwikkelen van een dynamisch centrum;
  • De westzijde van de N34; nadruk op nieuwe functies, nieuw beeld met oude elementen;
  • Het noorden; nadruk op cultuur en cultuurhistorie;
  • Het oosten; nadruk op natuur en recreatie;
  • Het zuiden; nadruk op natuur en landschap.

Met name de invulling van het multifunctionele deelgebied Borger west is een belangrijke ontwikkeling. In het Structuurplan Borger west is een verdere uitwerking gegeven aan dit deelgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.01bp0001-VG01_0009.png"

Deelgebieden Ontwikkelingsvisie Waterrand op het Zand

3.3.3 Structuurplan Borger West

In het Structuurplan Borger West is een verdere uitwerking gegeven van ontwikkelingsvisie Waterrand op het zand voor het gebied ten westen van de N34. Hierin worden uitspraken gedaan voor de ontwikkelingsrichting van de verschillende deelgebieden van Borger West. Het structuurplan dient daarmee als basis voor de op te stellen bestemmingsplannen voor dit gebied.

Belangrijke aandachtspunten zijn onder meer:

  • Uitbreiding van het bedrijventerrein Aan de Strengen met lokale en op recreatie gerichte bedrijfsactiviteiten;
  • Ontwikkeling van de kop van Daalkampen als multifunctioneel gebied ter bescherming van de bestaande dorpskern. Deze zone ligt buiten de bestaande dorpskern én aan een belangrijk knooppunt van infrastructuur (N857, N374 en N34):
      1. a. Ten zuiden van de N374 gaat het om de combinatie van wonen, verzorgd wonen en woon-werkpercelen voor dienstverlenende functies;
      2. b. Ten noorden van de N374 krijgt Borger met de ontwikkeling van het ATC de gewenste recreatieve en toeristische impuls gesitueerd op een geschikte locatie.
  • Routes voor langzaam en alternatief verkeer;
  • Openbaar vervoervoorzieningen ten noordoosten van de kruising N374-N34;
  • Diverse vormen van dagrecreatieve en sportvoorzieningen, gecombineerd met openbaar groen.

3.3.4 Gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP)

Het GVVP Borger-Odoorn werd in 2000 vastgesteld en is in 2005 geactualiseerd. Dit plan heeft de afgelopen jaren de basis gevormd voor het verkeer- en vervoerbeleid. In het GVVP staat centraal het verbeteren/vergroten van de verkeersveiligheid en de bereikbaarheid met eigen (auto, fiets) en openbaar vervoer. Bij het opstellen van het plan zijn de uitgangspunten van de visie Duurzaam Veilig gehanteerd zijn. Ondanks dat de uitgangspunten in het GVVP Borger-Odoorn nog steeds actueel zijn, heeft een accentverschuiving plaatsgevonden. Het accent ligt nu meer op de bereikbaarheid van de economische kernzones (de steden) vanuit de gemeente en de blijvende aandacht voor de verkeersveiligheid.

De wegencategorisering is een belangrijk onderdeel van het Duurzaam Veilig beleid. De wegencategorisering is opgenomen in het GVVP en daarmee ook vastgesteld. De actuele wegencategorisering buiten de bebouwde kom is weergegeven in onderstaande afbeelding. Het plan kent buiten de bebouwde kom de stroomweg, de gebiedsontsluitingswegen en twee typen erftoegangswegen.

Bij de erftoegangswegen buiten de bebouwde is een onderscheid gemaakt tussen type A en B. Op type B wegen geldt een maximale snelheid van 60 km/u. Op type A wegen geldt een maximale snelheid van 80 km/u, maar op knelpunten op de route worden maatregelen getroffen om de snelheid sterk te reduceren zodat de trajectsnelheid op 60 km/u ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.01bp0001-VG01_0010.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.1681.01bp0001-VG01_0011.jpg"

Wegencategorisering rond Borger (GVVP Borger-Odoorn)

3.3.5 Verkeerskundige uitwerking ontwikkelingsvisie Borger

In deze studie (januari 2008) is de huidige verkeerstructuur en verkeersstromen in Borger onderzocht. Dit gecombineerd met de op stapel staande ruimtelijke ontwikkelingen en de vigerende beleidsdocumenten heeft aan de basis gestaan van een aantal modellen voor de toekomstige verkeersstructuur van Borger. Hierbij is onderscheid gemaakt in een aantal deelgebieden. De ontwikkelingen in de deelgebieden Borger west en Borger centrum zijn het meest bepalend voor de verkeersstructuur van Borger.

Voor de toekomstige verkeersstructuur van Borger-west zijn meerdere modelvarianten opgesteld voor de wijze waarop de Rolderstraat (N857) aangesloten kan worden op de N374. Er is gezocht naar een model dat optimaal is afgestemd op de ruimtelijke ontwikkelingen in dit gebied op zowel korte als lange termijn. Bij het zoeken naar de voorkeursvariant is als uitgangspunt gehanteerd het bundelen van verkeersstromen naar één nieuwe aansluiting op de N374 die daarmee fungeert als centrale en veilige ontsluiting van de omliggende gebieden.

In de visie wordt geadviseerd te kiezen voor het model waarin de Rolderstraat wordt omgelegd tot een parallelle verbinding van het Nuisveen. Met het nieuwe tracé kan een optimale synergie ontstaan tussen het Strijkijzergebied en het ATC-terrein en wordt het meeste recht gedaan aan historische verkeersstructuren (het Nuisveen en de Rolderstraat). Tevens vormt de aansluiting van het nieuwe tracé op de N374 de centrale ontsluiting van de omliggende gebieden en daarmee een belangrijk markeringspunt in Borger West.

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de relevante omgevingsaspecten beschreven die aan orde zijn bij de inrichting van het plangebied rondom het nieuwe tracé van de Rolderstraat voor zover deze geregeld worden in dit bestemmingsplan.

4.2 Bodem

Verkennend bodemonderzoek (2009)

Om te beoordelen of er bodemverontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn is in 2009 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend bodemonderzoek plangebied de strijkijzer Borger-Odoorn, Arcadis, juli 2009). Het doel van dit bodemonderzoek is:

  • Aantonen dat op de betreffende percelen redelijkerwijs gesproken geen verontreinigende stoffen aanwezig zijn in de grond en/of het grondwater (voor de voor bodemverontreiniging 'onverdachte' terreindelen);
  • Vaststellen of vooronderstelde verontreinigingen ook daadwerkelijk op de vermoede plaatsen aanwezig zijn en in hoeverre de verontreinigende stoffen in de grond en het freatische grondwater respectievelijk de achtergrondwaarden en de streefwaarden overschrijden (voor de voor bodemverontreiniging 'verdachte' terreindelen).

Ter plaatse van het plangebied enkele verontreinigingen aangetroffen waarvoor een nader bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd ter bepaling van de ernst van de verontreinigingssituaties. Het betreft:

  • Een matige verontreiniging met nikkel in het grondwater op perceel 3325 (paardenbak en speelveld);
  • De matig tot sterke verontreiniging met minerale olie en PCB's in de bovengrond op perceel 3376 (terrein Timmer);
  • Ter plaatse van de olievlek op het erf van het perceel Nuisveen 4 is in de bovengrond eveneens een sterke verontreiniging met minerale olie geconstateerd. de omvang van deze verontreiniging betreft vermoedelijk maximaal enkele kubieke meters bodemvolume. De verontreiniging dient op basis van de ouderdom van de verontreiniging (vermoedelijke na 1987), en in verband met de voorgenomen herontwikkeling van het terrein te worden gesaneerd. Nader onderzoek dient dit uit te wijzen.

De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem op de overige terreindelen/deellocaties is voldoende vastgesteld. Ter plaatse zijn maximaal licht verhoogde waarden in de bodem (grond en grondwater) aangetoond. Voor deze terreindelen gelden geen gebruiksbeperkingen. De licht verhoogde waarden geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een vervolgonderzoek.

Aanvullend indicatief bodemonderzoek (2010)

Als vervolg op het verkennend bodemonderzoek is in 2010 een aanvullend indicatief onderzoek uitgevoerd (Indicatief bodemonderzoek N857 Nuisveen te Borger , Arcadis, juli 2010) . Naast de milieukundige kwaliteit van de bodem is tevens de civieltechnisch kwaliteit onderzocht ten behoeve van het zandbed. Het doel van het onderzoek is drieledig namelijk:

  • Het verkrijgen van een indicatie over de verontreinigingsgraad van de vrijkomende grond dat buiten het onderzoeksgebied van het verkennend bodemonderzoek2009 valt;
  • Het bepalen van de civieltechnische kwaliteit van het zand voor zandbed binnen het plangebied;
  • Het vaststellen van de kwaliteit en de mogelijkheden voor hergebruik van de grond ter plaatse van Nuisveen 2 in het kader van het Besluit bodemkwaliteit.

Uit de resultaten van het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • In de bovengrond is een licht verontreiniging met kobalt aanwezig. Uit indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit blijkt dat de bovengrond hier volgens het generieke kader voldoet aan klasse Achtergrondwaarde.
  • De ondergrond is niet verontreinigd. Uit indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit blijkt dat de bovengrond hier volgens het generieke kader voldoet aan klasse Achtergrondwaarde.
  • Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek en het eerder uitgevoerde onderzoek in opdracht van de gemeente Borger-Odoorn kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen reconstructie.

Asbestonderzoek Nuisveen 2 (2010)

Tijdens de uitvoering van werkzaamheden is in de drie gronddepots op het terrein van Nuisveen 2 te Borger asbestverdacht materiaal aangetroffen. Ook op het maaiveld nabij de depots ligt asbestverdacht materiaal. Uit analyse van het onderzochte materiaalmonster blijkt dat de plaatjes asbesthoudend zijn. Op basis van deze informatie is een indicatief milieukundig en (nader) asbestonderzoek uitgevoerd (Indicatieve depotkeuring en (nader) asbestonderzoek terrein Nuisveen 2 te Borger, Arcadis, juli 2010). Het doel van het onderzoeken is drieledig namelijk:

  • Het vaststellen van de indicatieve kwaliteit van de gronddepots ter plaatse van Nuisveen 2 in het kader van het Besluit bodemkwaliteit;
  • Het bepalen van het gemiddelde gehalte aan asbest ter plaatse van de depots;
  • Het vaststellen of het aangetroffen asbest op het maaiveld niet in de bodem aanwezig is.

Uit de resultaten van het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • De grond van depot 1 en 2 is licht verontreinigd met kwik. Uit indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit blijkt dat de grond hier volgens het generieke kader voldoet aan klasse Achtergrondwaarde.
  • De grond van depot 3 is niet verontreinigd. Uit indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit blijkt dat de grond hier volgens het generieke kader voldoet aan klasse Achtergrondwaarde.
  • In de depots 1, 2 en 3 is asbesthoudend materiaal aangetroffen in de vorm van asbestcementbrokken en plaatmateriaal. Uit de berekening van het gewogen gehalte asbest-totaal blijkt dat de asbestconcentratie boven de hergebruiksnorm ligt.
  • In de sleuven rondom de depots is zintuiglijk geen asbest of asbestverdacht materiaal aangetroffen. Na analyse van de grond op asbest blijkt dat er in de bodem geen verhoogde asbestconcentraties zijn aangetoond.
  • Uit de analyseresultaten van het verzamelmonster van het maaiveld rondom de depots blijkt dat de asbestconcentratie onder de norm van 100 mg/kg ds. (gewogen) is aangetoond.

Indien er grond van de locatie wordt afgevoerd, dan dient er rekening mee te worden gehouden dat deze niet vrij toepasbaar is. Hergebruik van grond valt onder de werkingsfeer van het Besluit bodemkwaliteit.

4.3 Water

Om te waarborgen dat bij de totstandkoming van het inrichtingsplan, en later bij de uitvoering, voldoende rekening wordt gehouden met alle relevante waterhuishoudkundige belangen is een watertoets uitgevoerd. De watertoets is vertaald in onderstaande waterparagraaf, waarin is aangegeven welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt of nog moeten worden gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van het thema water transparant.

Hydrologische situatie plangebied

Huidige situatie

Het plangebied bevindt zich binnen het beheersgebied van waterschap Hunze en Aa's. Door het plangebied loopt een hoofdwatergang van het waterschap. De watergang ontspringt in het Drouwenerveld en stroomt in zuidelijke richting naar het kanaal Buinen-Schoonoord. De hoofdwatergang kruist de N857 (Rolderstraat) en de N374 (Schoonloërstraat). De hoofdwatergang is belangrijk voor de afwatering van een groot gebied ten noorden van het plangebied met een winterstreefpeil van NAP +12,70 m en een zomerstreefpeil van NAP +12,95 m.

Bodem en hydrologie

De bodem in het plangebied is geclassificeerd als veldpodzol met leemarm en zwak lemig fijn zand (Hn21). Het type grondsoort wordt aangetroffen tot circa 6 m beneden maaiveld. Daaronder wordt tot circa 15 m beneden maaiveld zeer fijn zand aangetroffen. De grondwatersituatie kan worden aangeduid met grondwatertrap VI. Dat houdt in dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) kan voorkomen op een diepte vanaf circa 80 cm beneden maaiveld en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) vanaf ca. 120 cm beneden maaiveld. De bodem en hydrologische situatie biedt mogelijkheden voor infiltratie.

Toekomstige situatie

Door het verleggen van aansluitingen is een aanpassing van het oppervlaktewatersysteem benodigd. De gemeente is voornemens langs het tracé van de nieuwe Rolderstraat aan beide zijden afwateringssloten aan te leggen die aansluiten op de bestaande watergangen.

Door het verleggen van aansluitingen en de realisatie van nieuwe aansluitingen, bebouwing en bedrijventerrein neemt het verharde oppervlak toe. Door de herstructurering is een aanpassing aan het rioolsysteem noodzakelijk.

Door het industrieterrein en dagrecreatie wordt een groene buffer aangelegd van circa 20 m breed. De hoofdwatergang zal worden verplaatst binnen de bestemming 'groen'.

Uitgangspunten en randvoorwaarden

Hieronder worden de hydrologische uitgangspunten en randvoorwaarden voor de verlegging van de Rolderstraat en de uitbreiding van het industrieterrein en een dagrecreatieve voorziening beschreven. Bij de totstandkoming van de uitgangspunten en randvoorwaarden is gebruik gemaakt van informatie van het waterschap Hunze en Aa's en gemeente Borger-Odoorn. Daarnaast is gebruik gemaakt van de Handreiking Watertoets 3.

Riolering en berging

Schoon water van verhard oppervlak dient bij voorkeur niet afgevoerd te worden via het vuilwaterriool om de RWZI niet onnodig te belasten en om overstorten op het oppervlaktewater te beperken. Dit bevordert de waterkwaliteit.

Hemelwater wordt gescheiden opgevangen, zo mogelijk vast gehouden en/of geïnfiltreerd. Wanneer infiltratie niet mogelijk is kan het naar het oppervlaktewater worden afgevoerd. Hierbij dient er voldoende waterbergende capaciteit te zijn.

Door de voorgenomen herontwikkeling neemt het verhard oppervlak toe met circa 4.900 m2 (bruto oppervlak plangebied: circa 9,7 ha.). Voor een T=100 situatie en rekeninghoudend met het middenscenario voor klimaatverandering 2050 (+10%) dient circa 2.000 m3 extra water geborgen te worden. Ruimte hiervoor kan worden gevonden in een bergingsvoorziening van waaruit infiltratie naar de bodem kan plaatsvinden met een overloop naar het oppervlaktewatersysteem (vertraagde afvoer). De extra te bergen kuubs komt overeen met een nieuw te realiseren oppervlak aan openwater van circa 1.100 m2, bij een maximale peilstijging van 1 m.

In het plan wordt circa 800 m2 open water gecreëerd in de vorm van afwateringssloten langs de aansluitingen (excl. bestaande hoofdwatergang). Dat houdt in dat er nog ruimte voor ca. 300 m2 extra openwater gezocht dient te worden. Deze ruimte kan worden gevonden in groenzones langs afwateringssloten of langs de hoofdwatergang. De groene buffer is bij uitstek geschikt om te gebruiken als bergings- en infiltratievoorziening.

Waterkwaliteit

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak dient voorkomen te worden dat er vervuilingen ontstaan. Afstromend hemelwater van parkeerplaatsen en openbare wegen geven een zwaardere afvoer van milieuvreemde stoffen. In het kader van het duurzaam inrichten zal dan ook voorkomen moeten worden dat afgekoppeld verhard oppervlak als een diffuse bron het oppervlakte- en grondwater vervuild. In geval van lichte verontreiniging wordt bij voorkeur afgevoerd via een bodempassage om vuil tegen te houden; bijvoorbeeld bij het afkoppelen van rustige wegen.

Om de waterkwaliteit te bevorderen dienen nieuw te realiseren watergangen te voldoen aan de minimale breedte en aan te sluiten op het omliggende watersysteem, zodat doorstroming en circulatie mogelijk is.

Bij de bouw wordt uitgegaan van duurzame oplossingen, waarbij het hemelwater en daarmee het watersysteem niet negatief wordt belast.

In gebieden met neergaande grondwaterstromen, zoals het plangebied, beïnvloedt vervuiling het grondwater sterk. Afgekoppeld hemelwater van het bedrijventerrein dient bij voorkeur voorgezuiverd te worden voordat infiltratie naar de bodem plaatsvindt. De groene buffer is bij uitstek geschikt om te gebruiken als bergings- en infiltratievoorziening met bodempassage als voorzuivering.

(Grond)wateroverlast

In nieuwe stedelijke gebieden dient het watersysteem zodanig aangelegd te worden dat wateroverlast voorkomen wordt. Door de toename van het verharde oppervlak en door het afkoppelen van verharde oppervlakken zal neerslagwater sneller tot afvoer komen. Dit veroorzaakt pieken in de waterafvoer. Om het afwentelen van problemen te voorkomen dient de afvoer in de nieuwe situatie de huidige maatgevende afvoer niet te overschrijden. Voor het overtollige regenwater dat vrijkomt moet in of nabij het plangebied berging gerealiseerd worden. Hierboven zijn de uitgangspunten hiervoor beschreven.

Wateroverlast dient te worden voorkomen door voldoende ruimte voor, en een goede structuur van het waterafvoerstelsel. Bij de uitwerking van het ontwerp dienen maatregelen te worden opgenomen die een goede structuur en voldoende afwateringsmogelijkheden garanderen. De locatie en dimensionering van kunstwerken en minimale watergangprofielen dient in nauw overleg met het waterschap tot stand te komen.

Bij nieuwe stedelijke gebieden is het uitgangspunt dat de grondwaterstand niet mag resulteren in grondwateroverlast. Gezien de relatief lage grondwaterstand binnen het plangebied wordt grondwateroverlast niet verwacht. Om grondwateroverlast te voorkomen hanteert Waterschap Hunze en Aa's een ontwateringseis van 0,70 m beneden maaiveld ter plaatse van bedrijventerreinen en een ontwateringseis van 0,70 m beneden de as van secundaire wegen.

Beheer en onderhoud

Het eigendom, beheer en onderhoud van de hoofdwatergang en de bijbehorende infrastructuur ligt bij het waterschap. Veranderingen hierin moeten besproken worden met het waterschap. Langs hoofdwatergangen dient een beschermingszone van 5 meter gevrijwaard te blijven van obstakels. Alle veranderingen aan de hoofdwatergang en beschermingszone dienen via een Keurontheffing in het kader van de Waterwet te worden aangemeld.

De hoofdwatergang wordt bij voorkeur binnen de bestemming 'groen' aangelegd. Daarbij moet rekening worden gehouden met de benodigde ruimte langs de hoofdwatergang voor beheer en onderhoud. Daarnaast moet er ruimte zijn voor het creëren van een bergings- en infiltratievoorziening, bijvoorbeeld door het verbreden van de hoofdwatergang of het inrichten van plasbermen (overloopzones).

4.4 Archeologie En Cultuurhistorie

Door de wijziging van de Monumentenwet 1988 is de gemeente sinds 1 september 2007 bevoegd gezag met betrekking tot archeologie. Uitgangspunten van de wet zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Er is een archeologisch onderzoek uitgevoerd nabij de Rolderstraat te Borger (Archeologisch onderzoek Rolderstraat te Borger, Inventariserend Veldonderzoek, Grontmij, 22 december 2009). Het onderzoek heeft bestaan uit een bureaustudie, het uitvoeren van een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen (IVO-B) en de rapportage hierover. Het onderzoek is uitgevoerd conform de provinciale richtlijnen. Er is een booronderzoek uitgevoerd met aandacht voor geomorfologie, bodemopbouw en de mate van bodemverstoring. Tevens is gelet op de aanwezigheid van eventuele archeologische resten.

Bureauonderzoek

Het doel van het bureauonderzoek is om de bekende en potentiële archeologische waarden van het plangebied in kaart te brengen. Hierbij is gebruik gemaakt van bodemkaarten en van geologische, topografische en historische kaarten, het Archeologisch Informatiesysteem (Archis2) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), de Archeologische Monumentenkaart (AMK), de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en overige relevante literatuur. Aan de hand van deze gegevens is een specifieke archeologische verwachting opgesteld.

Archeologische verwachting

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek wordt de kans op het aantreffen van archeologische indicatoren binnen het plangebied middelhoog geacht. De geomorfologische en bodemkundige omstandigheden waren in alle archeologische perioden gunstig voor bewoning. Gezien het feit dat direct ten westen van het plangebied de bodem grotendeels verstoord is en hier vrijwel geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen wordt de hoge verwachting zoals weergegeven op de IKAW bijgesteld naar middelhoog. Binnen het plangebied kunnen archeologische resten worden aangetroffen vanaf het Paleolithicum t/m Nieuwe Tijd. De resten worden direct onder de bouwvoor verwacht.

Veldonderzoek

Het veldwerk voor het inventariserende veldonderzoek is verricht op 23 november 2009 door een KNA-archeoloog en een veldbodemkundig karteerder. Hierbij zijn 25 handmatige grondboringen verricht met behulp van een Edelmanboor met een diameter van 10 cm. De boringen zijn uitgevoerd tot een maximale diepte van 1,60 m beneden maaiveld.

Uit de resultaten van het veldonderzoek is gebleken dat de bodem in het grootste deel van het plangebied verstoord is. Het originele podzolprofiel is in slechts 1 boring aangetroffen. In de overige boringen is de top van de podzol verdwenen.

Er zijn tijdens het veldonderzoek geen archeologische indicatoren aangetroffen.

Conclusie en advies

Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek, waarbij de bodem in vrijwel het gehele plangebied verstoord is aangetroffen en de resultaten van het proefsleuvenonderzoek direct ten westen van het onderhavige plangebied, waarbij geen duidelijke nederzettingssporen zijn aangetroffen, wordt voor het onderhavige plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen. De voorgenomen bodemingrepen kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd.

4.5 Flora- En Fauna

Sinds 2002 moeten alle ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan bepalingen uit het natuurbeschermingsrecht: de Flora- en faunawet (soortbescherming), de Natuurbeschermingswet en de provinciale EHS (gebiedsbescherming). De natuurwetgeving heeft als belangrijkste component het zorgplichtbeginsel, dat van elke initiatiefnemer verlangt dat hij zich vooraf op de hoogte stelt van eventuele schadelijke effecten op voorkomende beschermde soorten planten en dieren en hun leefomgeving.

Vanuit deze wet- en regelgeving vloeit voort dat bij de planontwikkeling dient te worden na gegaan of ruimtelijke ingrepen een negatieve invloed hebben op planologische begrensde en beschermde natuur- en landschapswaarden (Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Ecologische Hoofdstructuur) en beschermde planten- en diersoorten. Is dat aan de orde, dan is een ontheffing van de Flora- en faunawet en/of een vergunning van de Natuurbeschermingswet en/of compensatie vereist. In hoeverre die afgegeven kunnen worden hangt af van de beschermingsstatus van de betreffende soort of het gebied, de aard van de effecten, de mogelijkheden voor compensatie en mitigatie, en het belang van de ruimtelijke ontwikkeling.

Gebiedsbescherming

Het gebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000 gebied, Ecologische Hoofdstructuur of een Ecologische verbindingszone. Ook zijn er geen specifieke natuurdoelen voor het gebied opgesteld. Op korte afstand zijn evenmin dergelijke gebieden aanwezig.

Soortbescherming

Om te beoordelen of er beschermde soorten in het plangebied voorkomen is een ecologisch toets uitgevoerd (Toetsing Flora- en faunawet voor de verlegging van het tracé van de Rolderstraat, Buro Bakker, september 2010).

Het te onderzoeken plangebied wordt gevormd door verschillende landschappen. Zo zijn er wegbermen, eikenopstanden, een erf met een schuur, een ligboxenstal, een braakliggend terrein, paardenweides en enkele sloten. Op het braakliggend terrein en naast de ligboxenstal werd ten tijde van het veldbezoek gewerkt met graafmachines. De stal was ook al voor een deel ontmanteld.

Gevolgen van de ingreep

Bij een beoordeling in het kader van de Flora- en faunawet zijn in de eerste plaats vaste verblijfplaatsen en groeiplaatsen van belang. Daaronder valt ook de functionele leefomgeving die nodig is om te overleven, zoals foerageergebied.

Wanneer de werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd kunnen deze mogelijk leiden tot de vernietiging van nesten van vogels die in het plangebied broeden. Dit geldt vooral voor de delen van het plangebied met opgaande beplanting (bomen en struiken), maar ook in lager begroeide delen zijn broedgevallen niet geheel uit te sluiten.

Nader vleermuisonderzoek heeft aangetoond dat de te verwijderen schuur van de taxicentrale en bomen in plangebied geen verblijfplaatsen, vliegroutes en belangrijke foerageergebieden voor vleermuizen betreffen.

De werkzaamheden zullen daarnaast leiden tot het verdwijnen van leefgebied en verblijfplaatsen of groeiplaatsen van enkele licht beschermde soorten (tabel 1 Flora- en faunawet). De negatieve effecten zullen echter niet leiden tot het vernietigen van hele populaties. Het betreft allemaal algemene soorten waarvan de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is. Voor deze soorten geldt een vrijstelling. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet hoeft voor deze soorten niet te worden aangevraagd. De algemene zorgplicht is dan wel van kracht.

Mogelijkheden voor mitigerende en compenserende maatregelen

Mitigerende maatregelen zijn aan de orde bij broedvogels. Vanwege het voorkomen van enkele broedvogels in het plangebied is het noodzakelijk om werkzaamheden zoals het bouwrijp maken van grond en de kap van bomen en struiken buiten het broedseizoen (half maart tot half juli) uit te voeren. Werkzaamheden kunnen wel gedurende het broedseizoen worden voortgezet, wanneer er redelijkerwijs van uit kan worden gegaan dat vogels zich niet in het gebied hebben gevestigd tijdens de werkzaamheden.

Voor schade aan soorten waarvoor een vrijstelling geldt voor de Flora- en faunawet (tabel 1 soorten) hoeft niet te worden gecompenseerd. Op deze soorten is de zorgplicht wel van kracht (artikel 2 Flora- en faunawet). De zorgplicht bepaalt dat men wilde planten en dieren zo min mogelijk schade dient te berokkenen. Dit kan er bijvoorbeeld uit bestaan te wachten tot het voorjaar en eventuele padden of kikkers uit hun winterverblijfplaatsen zijn vertrokken. In het voorjaar en de zomer kan de zorgplicht worden uitgevoerd door enkele dagen voordat er gegraven gaat worden de vegetatie kort af te maaien en opgaande beplanting grondig te verwijderen. Kleine zoogdiersoorten worden dan gestimuleerd om een andere leefomgeving te zoeken.

4.6 Verkeersstromen

De huidige verkeersintensiteiten voor de N857 (Rolderstraat), de N374 (Borgerveldweg), de N34, Koesteeg en Poolse Bevrijderslaan is gebaseerd op wegverkeersgegevens afkomstig van in 2009 uitgevoerde verkeerstellingen en het rapport verkeerswaarnemingen 2007 van de provincie Drenthe (zie onderstaande afbeelding). De gemiddelde weekdagintensiteiten voor de jaren 2010 en 2020 zijn geschat door de gemiddelde werkdagintensiteit te vermenigvuldigen met een factor 0,9. Er is een autonome groei aangehouden van 1,0 % per jaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.01bp0001-VG01_0012.png"

Bestaande verkeersgegevens

De verkeersgegevens van het Nuisveen, Aan de Strengen, Strengenweg, Turfmaadsweg zijn verstrekt door de gemeente Borger-Odoorn. Voor de wegen waarvan geen gegevens beschikbaar zijn is een inschatting gemaakt op basis van het aantal te realiseren bedrijfskavels (750 motorvoertuigen) op het bedrijventerrein Aan de Strengen en woonkavels (215 kavels x 6 ritten per kavel) in het woningbouwgebied Daalkampen II.

De intensiteit op het Nuisveen in het jaar 2020 is gebaseerd op de in de autonome situatie aanwezige verkeersstroom (ca. 40 motorvoertuigen) plus de intensiteit vanwege de verkeerstroom van en naar de Koesteeg (ca. 1450 motorvoertuigen). De totale intensiteit op het Nuisveen bedraagt derhalve 40 + 1450 = 1490 motorvoertuigen in het jaar 2020, er vanuit gaande dat al het verkeer in de nieuwe situatie via het Nuisveen rijdt.

Op een deel van het Nuisveen neemt de verkeersintensiteit toe vanwege de verkeersaantrekkende werking van het plan Strijkijzer en ATC. De in het jaar 2020 aanwezige verkeersstroom is gebaseerd op de intensiteit op het Nuisveen (ca. 1490 motorvoertuigen) plus de verkeerstroom van en naar dit gebied (ca. 1340 motorvoertuigen). De totale intensiteit op het deel van het Nuisveen tussen de verlegde Rolderstraat en de aansluiting met het Strijkijzer en ATC bedraagt derhalve 1490 + 1340 = 2830 motorvoertuigen in het jaar 2020. De verkeersaantrekkende werking van de toekomstige verstrekking van logies op Rolderstraat 1 is naar verwachting zeer gering gezien aard en omvang van de functie. Deze is daarom niet specifiek meegenomen, maar wordt verondersteld onderdeel te zijn van de autonome groei van het aantal verkeersbewegingen in het plangebied. Parkeren voor deze functie vindt plaats op eigen terrein.

De intensiteit op het weggedeelte van de N857 (Rolderstraat) tussen de N374 (Borgerveldweg) en de nieuwe aansluiting met het Nuisveen is bepaald op basis van de intensiteit in de autonome situatie in het jaar 2020 op deze weg plus de extra verkeersbewegingen vanwege (de uitbreiding van) het bedrijventerrein Aan de Strengen en de verkeersaantrekkende werking van het Strijkijzer en ATC .

De intensiteit op de N374 (Borgerveldweg) is berekend aan de hand van de autonome situatie in het jaar 2020, de (extra) verkeersbewegingen vanwege het nieuwe woningbouwgebied Daalkampen, de verkeersbewegingen vanwege de verlegging van de N857 (Rolderstraat) en (de uitbreiding van) het bedrijventerrein Aan de Strengen en de verkeersaantrekkende werking van het Strijkijzer en ATC.

Een overzicht van de huidige en toekomstige verkeersintensiteiten is gegeven in onderstaande tabel. Deze zijn gebruikt voor het akoestisch en luchtkwalteitsonderzoek.

Verkeersintensiteiten huidige en toekomstige situatie (gemiddelde weekdag)

Wegvak Huidige situatie (2010) Toekomstige situatie (2020)
N857 (Rolderstraat) 4530 5530/6570
N374 (Borgerveldweg) 3380 5880/4450
N34 12100 14440
Koesteeg 1450 1450
Poolse Bevrijderslaan 760 --
Nuisveen 40 1490/2830/40
Aan de Strengen 10 1290
Strengenweg 250 50
Turfmaadsweg -- 250
N857 (Rolderstraat) 4530 5530/6570

4.7 Geluid

In de Wet geluidhinder is vastgelegd dat geluidgevoelige objecten geen hinder mogen ondervinden van geluid afkomstig van wegen en industrieterreinen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst op hun geluidseffecten voor geluidsgevoelige objecten.

De voorgenomen verlegging van de Rolderstraat en de uitbreiding van het bedrijventerrein Aan de Strengen heeft invloed op de verkeerstromen en daarmee mogelijk een toename van wegverkeerslawaai tot gevolg. Op grond van de Wet geluidhinder moeten geluidgevoelige bestemmingen (woningen) die gelegen zijn binnen de zone van een weg getoets worden aan de normen van de Wet geluidhinder. Bij deze toetsing wordt onderzocht of er sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. In onderstaande figuur zijn de zones van de (toekomstige) wegen in het plangebied weergegeven. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevels van woningen die gelegen zijn binnen deze zones bedraagt 48 dB.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.01bp0001-VG01_0013.jpg"

Zones langs relevante wegen in het plangebied

Er is sprake van een reconstructie van een weg indien een bestaande weg wordt gewijzigd en aanliggende woningen ten gevolge van de wijziging een verhoging van de geluidsbelasting ondervinden van (afgerond) 2 dB of meer en de geluidsbelasting in de toekomstige situatie hoger is dan 49,5 dB. De algemene regel bij reconstructies is dat de bestaande geluidsbelasting niet mag worden verhoogd als gevolg van de reconstructie. Hiervan kan worden afgeweken. De verhoging mag in de regel niet meer bedragen dan 5 dB.

Onderzoek

Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van (de aanpassing van) het bestemmingsplan nabij de Rolderstraat te Borger (Akoestisch onderzoek verlegging Rolderstraat (N857) en uitbreiding bedrijventerrein Aan de Strengen, WNP, juni 2010). Het doel van het onderzoek is het bepalen van de te verwachten wijzigingen in de geluidsbelasting op de nabijgelegen (bestaande) woningen en overige geluidsgevoelige bestemmingen vanwege het in het plangebied en directe omgeving aanwezige wegverkeer.

De geluidsbelasting in het jaar 2010 (= jaar van aanvang wijziging) en de te verwachten geluidsbelasting in 2020 (10 jaar na de voorgenomen wijziging) is berekend met een akoestisch rekenmodel. De berekeningsresultaten zijn vervolgens getoetst aan de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder.

Resultaten en conclusie

Per weg is de geluidsbelasting op de nabijgelegen (bestaande) woningen en overige geluidsgevoelige bestemmingen vanwege de in het plangebied en directe omgeving aanwezige wegverkeer berekend. Tevens is aangegeven welke maatregelen genomen kunnen worden om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde of maximale ontheffingswaarde.

N857 (Rolderstraat)

De Lden-geluidsbelasting op de bestaande woningen vanwege het wegverkeer over de N857 (Rolderstraat) bedraagt in de nieuw te realiseren situatie in het jaar 2020 maximaal 58 dB invallend op de woningen gelegen aan de Rolderstraat. De berekende geluidsbelasting bedraagt 50 dB ter plaatse van de woning aan het Nuisveen 2 en 54 dB ter plaatse van het Nuisveen 4. Bij deze woningen is sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Nuisveen 4 zal echter in de nieuwe situatie een sportbestemming krijgen. Dit is geen geluidgevoelige functie op grond van de Wet geluidhinder.

Aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB kan worden voldaan door het toepassen van een stiller wegdek (dunne deklagen) en/of het aanbrengen van een geluidsscherm/geluidswal ter plaatse van de woning aan het Nuisveen 2. Ter plaatse van deze woningen wordt de geluidsbelasting dan zodanig gereduceerd dat geen sprake is van reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder (toename kleiner dan 2 dB).

Nuisveen

De Lden -geluidsbelasting op de bestaande woningen vanwege het wegverkeer over het Nuisveen bedraagt in het jaar 2020 maximaal 52 dB. De woningen voldoen in de nieuw te realiseren situatie niet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB bij een reconstructie van een buitenstedelijke weg wordt niet overschreden.

Bij toepassing van een stiller wegdek (fijn asfalt in plaats van de bestaande elementenverharding) wordt, uitgaande van de huidige rijsnelheid van 50 km/uur, ter plaatse van de woningen aan de Rolderstraat en het Nuisveen voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

De toegestane rijsnelheid op het Nuisveen bedraagt in de huidige situatie ter hoogte van de bestaande woningen 50 km/uur. De snelheid kan mogelijk worden beperkt tot 30 km/uur. Wegen waar maximaal 30 km/uur mag worden gereden, zijn niet gezoneerd in de zin van de Wet geluidhinder. Toetsing van de berekende geluidsbelasting aan de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder is daarom formeel gezien niet noodzakelijk.

N374 (Borgerveldweg)

De Lden -geluidsbelasting op de woning Nuisveen 3 vanwege het wegverkeer over de N374 (Borgerveldweg) bedraagt in de nieuw te realiseren situatie in het jaar 2020 maximaal 57 dB. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB bij een reconstructie van een buitenstedelijke weg wordt met 4 dB overschreden.

De geluidsbelasting kan door het aanbrengen van geluidreducerend asfalt (dunne deklagen) en een geluidswal zodanig worden gereduceerd dat wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 53 dB. De berekende geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 52 dB op de zuidgevel van de woning aan het Nuisveen 3.

Door beperking van alleen de rijsnelheid (van 80 km/uur naar 60 km/uur) wordt de geluidsbelasting zodanig gereduceerd dat geen sprake is van reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. In deze situatie wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor buitenstedelijke wegen. Het reduceren van de geluidsbelasting tot aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB is mogelijk door aanbrengen van geluidreducerend asfalt (dunne deklagen), een geluidswal en het verlagen van de rijsnelheid van 80 km/uur naar 60 km/uur.

Hogere waarde procedure

Hierboven zijn voor onderstaande woningen maatregelen aangegeven waarmee de geluidsbelasting kan worden gereduceerd tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB of maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor buitenstedelijke wegen.

Bij een hogere waarde procedure (als geen geluidreducerende maatregelen worden getroffen) dient te worden uitgegaan van een maximale Lden-geluidsbelasting van 52 dB vanwege het wegverkeer op het Nuisveen. Voor de volgende woningen moet in het kader van de bestemmingsplanprocedure een hogere waarde worden aangevraagd c.q. vastgelegd:

  • Nuisveen 1, Lden -geluidsbelasting van 52 dB vanwege wegverkeer op het Nuisveen;
  • Nuisveen 2, Lden -geluidsbelasting van 51 dB vanwege wegverkeer op het Nuisveen;
  • Rolderstraat 1, Lden -geluidsbelasting van 51 dB vanwege wegverkeer op het Nuisveen.

Voor de woningen aan het Nuisveen 3 en 4 dienen verplicht maatregelen te worden getroffen zoals aangegeven in hoofdstuk 6 om te kunnen voldoen aan de maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor buitenstedelijke wegen. Voor de volgende woningen moet in het kader van de bestemmingsplanprocedure een hogere waarde worden aangevraagd c.q. vastgelegd:

  • Nuisveen 3, Lden -geluidsbelasting van 53 dB vanwege wegverkeer op de N374, indien de rijsnelheid op deze weg wordt verlaagd van 80 km/uur naar 60 km/uur of 52 dB, indien geluidreducerend asfalt en een geluidswal wordt aangebracht;
  • Nuisveen 4 (bij woonbestemming), Lden -geluidsbelasting van 51 dB vanwege wegverkeer op de N857, indien deze weg wordt voorzien van geluidreducerend asfalt.

Maatregelen

Om de voorgenomen ontwikkeling te kunnen uitvoeren is gekozen voor de volgende maatregelen:

  • Toepassen van geluidreducerend asfalt;
  • Aanleggen van geluidwerende voorzieningen (geluidswal en/of geluidsschermen);
  • Aanvragen en vastleggen van een hogere waarde.

4.8 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste eisen ten aanzien van de luchtkwaliteit vastgelegd in de Wet luchtkwaliteit. Met de Wet luchtkwaliteit worden de luchtkwaliteitseisen bedoeld zoals vastgelegd in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Het doel van de Wet luchtkwaliteit is mensen te beschermen tegen risico’s van luchtverontreiniging. In de wijziging van de Wet milieubeheer zijn hiertoe onder andere luchtkwaliteitsnormen opgenomen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof (PM10), koolmonoxide en benzeen (bijlage 2 van de Wet milieubeheer). Maatgevend in de beoordeling van de luchtkwaliteit aan de randvoorwaarden van de ‘Wet luchtkwaliteit’ is de concentratie van stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5).

Het verleggen van de Rolderstraat (N857) en uitbreiding van het bedrijventerrein Aan de Strengen en het aanleggen van een verbindingsweg (Turfmaadsweg-Nuisveen) is mogelijk van invloed op de luchtkwaliteit in het plangebied. Daarom is onderzoek gedaan naar de te verwachten luchtkwaliteit in het plangebied vanwege het wegverkeer in de emissiejaren 2010 (huidige situatie) 2020 (toekomstige situatie na aanpassing) (Onderzoek luchtkwaliteit verlegging Rolderstraat (N857) en uitbreiding bedrijventerrein Aan de Strengen te Borger, WNP, 28 juni 2010).

Onderzoek

De ter plaatse aanwezige achtergrondniveaus en de door het aanwezige wegverkeer veroorzaakte concentraties aan schadelijke stoffen zijn berekend met het rekenprogramma ISL2, versie 2.10. De berekeningen zijn uitgevoerd overeenkomstig de rekenvoorschrift als vastgelegd in de “Handleiding Meten en rekenen luchtkwaliteit”. ISL2 berekent jaargemiddelde concentraties van de gekozen stoffen en toetst deze niet aan drempel- en/of grenswaarden.

De luchtkwaliteit is berekend op een aantal toetsingspunten ter plaatse van relevante woningen langs de desbetreffende wegen. De resultaten zijn voor de qua beoordeling/toetsing maatgevende stoffen (PM10 en NO2) per toetsingspunt samengevat in onderstaande tabellen. De in deze tabellen voor fijn stof (PM10) weergegeven toetsingswaarden zijn, conform de regeling ‘Beoordeling luchtkwaliteit 2007’, voor zeezout gecorrigeerd. Verder zijn weergegeven de berekende concentraties voor stikstofdioxide (NO2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.01bp0001-VG01_0014.png"

Overzicht berekende concentraties PM10 (fijn stof) in de emissiejaren 2010 en 2020 (voor zeezout gecorrigeerd)

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.01bp0001-VG01_0015.png"

Overzicht berekende concentraties NO2 (stikstofdioxide) in de emissiejaren 2010 en 2020

Conclusie

Doel van het onderzoek is het bepalen van de in het plangebied te verwachten luchtkwaliteit vanwege het wegverkeer in de emissiejaren 2010 (huidige situatie) 2020 (toekomstige situatie na aanpassing).

Uit de berekeningen blijkt dat in het plangebied in de emissiejaren 2010 en 2020 de grenswaarden voor PM10 en NO2 volgens bijlage 2 van de Wet milieubeheer niet worden overschreden. Voor de overige stoffen zoals benzeen, zwaveldioxide (SO2) en koolmonoxide (CO) wordt gezien de afnemende concentraties in de buitenlucht geen overschrijding van de normen verwacht. Voor PM2,5 wordt eveneens geen overschrijding verwacht (de berekende PM10-concentratie voldoet aan de jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 van 25 µg/m3).

De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied heeft naar verwachting geen negatieve invloed op de luchtkwaliteit. Ten aanzien van luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor het uitvoeren van dit bestemmingsplan.

4.9 Externe Veiligheid

In 2004 is het Besluit externe veiligheid (Bevi) in werking getreden. Het Bevi is van toepassing voor inrichtingen, die in het kader van de Wet Milieubeheer een vergunning nodig hebben, maar ook op bestemmingsplannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening.

Wettelijk kader

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over spoor is de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen van toepassing. Deze Circulaire is gebaseerd op de Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen. Deze sluit zoveel mogelijk aan bij het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het BEVI zijn de waarden voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico voor het eerst wettelijk verankerd. Voor het plaatsgebonden risico houdt dit in dat voor nieuwe kwetsbare bestemmingen niet binnen de 10-6 contour gebouwd mag worden. Voor het groepsrisico geldt een oriëntatiewaarde, maar tevens een verantwoordingsplicht, waarbij elke toename van het groepsrisico gemotiveerd dient te worden.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico geeft inzicht in de theoretische kans op overlijden van een individu op een bepaalde horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door te stellen dat een (fictief) persoon zich 24 uur per dag gedurende een heel jaar onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door het aantal transporten van gevaarlijke stoffen en de ongevalfrequentie en wordt uitgedrukt als een kans per jaar.

De plaatsgebonden risicocontour is een contour waarbij alle punten met een gelijk risico met elkaar verbonden worden. Deze punten worden bepaald door de kans van optreden van diverse ongevalscenario's. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico is 10-6 per jaar en geldt voor nieuwe situaties. Hierbinnen mogen geen kwetsbare objecten worden toegevoegd en ook nieuwe beperkt kwetsbare objecten, zijn in beginsel niet toegestaan. Kwetsbare bestemmingen zijn woningen, scholen, bedrijven met meer dan 50 werknemers e.d. Als het plaatsgebonden risico 10-8 per jaar is, wordt het als verwaarloosbaar beschouwd.

Groepsrisico

Het groepsrisico wordt behalve de ongevalfrequentie en het aantal transporten van gevaarlijke stoffen, tevens bepaald door de hoeveelheid aanwezige mensen in de nabijheid van een mogelijk ongeval. Bij het aangeven van representatieve hoeveelheden personen wordt gewerkt vanuit zowel kwetsbare als beperkt kwetsbare objecten. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe groot het aantal dodelijke slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de hoeveelheid aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers groter wordt, moet de kans op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Bij het bepalen van het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde.

Verantwoordingsplicht

In de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Vanuit de 'circulaire' dient aandacht aan de verantwoording gegeven worden wanneer het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt of wanneer het groepsrisico (significant) toeneemt. Bij de verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van deze kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten zoals mogelijke bronmaatregelen, bestrijdbaarheid, zelfredzaamheid.

Risicovolle inrichtingen

In de nabije omgeving (1.400 en 1.000 meter) van het plangebied is een tweetal risicovolle inrichtingen van de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg gelegen. Het betreft het LPG tankstation Q8 Sevicestation Borger, aan de Buinerstraat 1 te Borger en de vuurwerkopslag van E. Egberts Rijwielspeciaalzaak, aan de Hoofdstraat 63 te Borger. Het plangebied ligt ruim buiten het invloedsgebied van de beide risicovolle inrichtingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.01bp0001-VG01_0016.png"

Risicokaart provincie Drenthe

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het plangebied ligt in de nabijheid van de N34 en N374 waar transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

N374 Borgerveldweg

De nieuw aan te leggen ontsluiting ligt ter hoogte van de N374 Borgerveldweg (traject Borger – Schoonloo). De ontsluiting wordt niet aangemerkt als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N374 vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van de ontsluiting. Wel kan het vervoer van gevaarlijke stoffen een beperkt verhoogd groepsrisico met zich meebrengen. De PR 10-7contour van de N374 ligt op 3 meter en de PR 10-8 contour van de N374 ligt op 120 meter. Deze contouren overlappen het tracé van de ontsluiting gedeeltelijk nabij de aan te leggen rotonde. Aangezien een ontsluitingsweg niet wordt aangemerkt als zijnde kwetsbaar of beperkt kwetsbaar, hoeft er geen risico gehouden te worden met de PR contouren.

Wanneer binnen de beide genoemde PR contouren beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten worden ontwikkeld, is het mogelijk dat een verplichte verantwoording dient te worden afgelegd door bevoegd gezag.

N34

Op ca. 400 meter afstand van het plangebied ligt de N34. De externe veiligheidsrisico's die de N34 door het vervoer van gevaarlijke stoffen met zich meebrengt is verwaarloosbaar vanwege deze afstand.

Spoorweg

De nieuw aan te leggen ontsluiting is niet gelegen in de nabijheid van een spoorweg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Waterweg

De nieuw aan te leggen ontsluiting is niet gelegen in de nabijheid van een waterweg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Buisleidingen

In het plangebied liggen volgens de risicokaart provincie Drenthe geen buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico wordt beïnvloed door de transporten van gevaarlijke stoffen en niet door de ruimtelijke situatie. Voor de N374 is geen sprake van een plaatsgebonden risico.

Toetsing aan de normstelling voor het plaatsgebonden risico, zoals beschreven in de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, toont aan dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over de rijkswegen N 374 geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling van het plangebied.

PR-contouren Afstand in meters
10-6/jaar 0
10-7/jaar 0
10-8/jaar 59

Groepsrisico

De hoogte van het groepsrisico wordt bepaald door het vervoer, maar ook door de omgeving. Onderscheid is gemaakt in de berekening van het groepsrisico tussen de huidige ruimtelijke situatie en de geplande bebouwing in relatie tot de vervoerscijfers. In de onderstaande grafieken is het groepsrisico voor de twee situaties weergegeven.

Huidige ruimtelijke situatie met het huidig transport

Met de vervoerscijfers en de huidige bebouwing is er geen sprake van een groeps- risico. Onderstaande grafiek geeft het groepsrisico weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.01bp0001-VG01_0017.png"

Toekomstige ruimtelijke situatie met huidig transport

In de situatie met de vervoerscijfers in combinatie met de toekomstige bebouwing is er geen toename van het groepsrisico, er is zelfs geen sprake van een groepsrisico. Onderstaande grafiek geeft deze resultaten weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.01bp0001-VG01_0018.png"

Gelet op bovenstaand dient geen invulling te worden gegeven aan de verantwoordingsplicht van het groepsrisico.

Conclusie

Er zijn geen externe veiligheidsrisico's die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In samenwerking met de provincie Drenthe heeft de gemeente Borger-Odoorn een plan opgesteld waarin de verkeerssituatie in Borger-west wordt verbeterd. Het plan is gebaseerd op de uitgangspunten en de tracéstudie die zijn gepresenteerd in het rapport 'Verkeerskundige uitwerking ontwikkelingsvisie Borger' (Grontmij, 2008) .Het belangrijkste onderdeel van het plan is de verlegging van de Rolderstraat in westelijke richting met een nieuwe aansluiting op de N374.

5.2 Randvoorwaarden En Uitgangspunten

Bij de uitwerking van het plan hebben de volgende randvooraarden en uitgangspunten een rol gespeeld:

  • Hanteren uitgangspunten Duurzaam Veilig;
  • Aansluiten bij de bestaande structuren en toekomstige ontwikkelingen;
  • Passend binnen bestaand beleid;
  • Optimaal gebruik van de kruising N34-N374;
  • Tegengaan van sluipverkeer via de Koesteeg en door de woongebieden;
  • De inrichting van het plangebied moet een logische structuur vormen voor het recreatieverkeer.
  • Een betere spreiding van de ligging van de kruising N857-N374 ten opzichte van de op- en afritten van de N374.

Met het verleggen van de Rolderstraat wordt gestreefd naar een betere inpassing van en synergie tussen de plannen omtrent het ATC en de locatie Strijkijzer. In de huidige situatie doorsnijdt de Rolderstraat deze twee te ontwikkelen locaties. Daarnaast worden betere mogelijkheden gecreëerd voor de ontsluiting van de woonwijk Daalkampen.

5.3 Planbeschrijving

De belangrijkste ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is de verlegging van de Rolderstraat in westelijke richting. De Rolderstraat zal direct ten oosten van bedrijventerrein Aan de Strengen afbuigen richting de N374 en hierop aansluiten door middel van een rotonde. De toekomstige ontsluiting van Daalkampen II zal ook via deze rotonde plaatsvinden. Hierdoor gaat de weg de oostelijke begrenzing van het bedrijventerrein vormen. Bij het verleggen van het tracé wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande structuur. Wel zullen een viertal gebouwen moeten worden gesloopt om het verleggen van het tracé mogelijk te maken. Dit betreft een schuur achter Nuisveen 2, een schuur behorende bij Nuisveen 4 en twee gebouwen tussen Nuisveen 1 en 3. De woningen op Rolderstraat 2a, 2 en 3 krijgen een nieuwe inrit naar de Rolderstraat.

Het huidige gedeelte van het tracé zal komen te vervallen en worden ingericht als groenvoorziening. Binnen deze groenstrook wordt ruimte gecreëerd voor de aanleg van geluidswerende voorzieningen (geluidswal en/of geluidsschermen), waarmee de geluidsbelasting van de gevels van de nabijgelegen woningen wordt gereduceerd (zie afbeelding volgende pagina).

De beoogde ontsluiting van het bedrijventerrein rechtstreeks op de N374 zal niet worden gerealiseerd. Het bedrijventerrein zal via een verlenging van de Turfmaadsweg aansluiten op het nieuwe tracé van de Rolderstraat (zie afbeelding volgende pagina). Door het vervallen van de beoogde rechtstreekse verbinding tussen bedrijventerrein Aan de Strengen en de N374 komt er ruimte vrij voor een aantal extra kavels waardoor het bedrijventerrein met circa 0,5 ha kan worden uitgebreid. De huidige Turfmaadsweg wordt rechtstreeks verbonden met de Rolderstraat en Nuisveen, zodat het bedrijventerrein optimaal wordt ontsloten. Het bedrijventerrein komt door deze veranderingen direct aan de nieuwe Rolderstraat te liggen.

Voor een deel van het bedrijventerrein wordt een andere inrichting voorgesteld. In de huidige situatie zijn de achtererven van de bedrijven naar deze zijde gericht. Door het onderbreken en verplaatsen van de huidige entree aan de Strengenweg wordt er naar gestreefd om samen met groenelementen een op de nieuwe entree aansluitende invulling te krijgen.

Het tracé van Nuisveen wordt verlegd en geherprofileerd waarbij de bestaande bomenrijen langs de weg zoveel mogelijk zullen worden behouden evenals het bosje tussen de Koesteeg en Nuisveen. De Nuisveen zal op de Rolderstraat worden aangetakt ter plaatse van de nieuwe entree van bedrijventerrein Aan de Strengen.

Ten zuiden van het bedrijventerrein wordt ruimte geboden voor dagrecreatieve voorzieningen. Een exacte invulling van dit gebied wordt nog gezocht. Tussen het bedrijventerrein en de Rolderstraat en het bedrijventerrein en de dagrecreatieve voorzieningen wordt een groenstrook gerealiseerd met een breedte van circa 20 m. De functie van de woning (voormalige agrarische bedrijfswoning) op het perceel Rolderstraat 1 wordt verruimd. Dit bestemmingsplan staat het verstrekken van logies op het perceel toe. Parkeren vindt op eigen terrein plaats.

Relatie met gebiedsontwikkeling Strijkijzer
De gemeente Borger-Odoorn is bezig met een invulling op hoofdlijnen van het gebied Strijkijzer. Dit gebied is gelegen tussen de huidige Rolderstraat en het Nuisveen. In de structuurvisie Borger-west is vastgelegd dat hier een bedrijventerrein gericht op recreatie en toerisme gevestigd kan worden. Dit streven staat ook nu nog overeind. Leidend voor de invulling van het gebied is de hele ontwikkeling van Borger-west met de gewenste verkeersstructuur in het bijzonder.

De situering van de nieuwe Rolderstraat zorgt voor een duidelijke begrenzing tussen het reguliere bedrijventerrein en het toeristisch-recreatieve bedrijventerrein. Ook biedt deze situering kansen voor in het gebied bestaande verkeerskundige en ruimtelijke knelpunten. De wegen voor bestemmingsverkeer krijgen een directe aansluiting op de nieuwe Rolderstraat. Door de nieuwe rotonde bij Daalkampen II, de nieuwe kruising bij de N34 en de bestaande aansluiting bij de brandweerkazerne is daar, om de functie van de N374 te behouden, geen ruimte voor een nieuwe aansluiting. De ontsluiting van zowel bedrijventerrein Aan de Strengen, als Strijkijzer en ATC zal vanaf de nieuwe Rolderstraat plaatsvinden. Hoe de ontsluiting van Strijkijzer en ATC wordt vormgegeven zal nader uitgewerkt worden in combinatie met de planvorming voor deze gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.01bp0001-VG01_0019.png"

Profiel Rolderstraat (kijkrichting Zuid)

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.01bp0001-VG01_0020.png"

Tracé-ontwerp: gearceerde tracédelen vervallen

Hoofdstuk 6 Juridisch Bestuurlijke Aspecten

6.1 Inleiding

De verdere ontwikkeling van het plangebied, zoals verwoord in de voorgaande hoofdstukken, is vastgelegd in de regels en verbeelding. Dit hoofdstuk beschrijft de juridische vormgeving van voorliggend bestemmingsplan.

6.2 Plantoelichting, Verbeelding En Regels

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De regels en verbeelding zijn aan elkaar gerelateerd. Dit betekent dat de verbeelding en de regels altijd in samenhang moeten worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzen te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Borger-Odoorn (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de plankaart aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.

Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing.

Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden, door alleen te regelen wat nodig is. Dit heeft geleid tot een tot een bestemmingsplanregeling met 15 artikelen.

6.3 Planregels

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS

In hoofdstuk 1 worden enkele in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde grootheden dienen te worden gemeten.

Artikel 1: Begripsbepaling

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Behalve de eerste twee begrippen zijn deze omschrijvingen alfabetisch gerangschikt. Zij zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2: Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven bestemmingen omschreven. De bestemmingsregels zijn opgenomen in artikel 3 tot en met 8. De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van gronden en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend bepalingen die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om bouwvergunning. De ontheffing van de bouwregels geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden ontheffing te verlenen van een specifieke regel. De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik.

Artikel 3: Bedrijventerrein

Binnen deze bestemming zijn bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Dit zijn bedrijven die weinig tot geen milieubelastende activiteiten ontplooien. Ten behoeve van de hiervoor genoemde doeleinden zijn andere bouwwerken, bijgebouwen, nutsvoorzieningen, toegangswegen en parkeervoorzieningen toegestaan. In de bouwregels is verder aangegeven aan welke maatvoering gebouwen moeten voldoen.

Gebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak worden opgericht. In de bouwregels zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van hoofd- en bijgebouwen. Deze bepalingen zorgen er voor dat er een duidelijk visueel onderscheid gemaakt kan worden tussen hoofd- en bijgebouwen. Bedrijfswoningen mogen alleen opgericht worden in de daarvoor aangegeven zone. Deze zone ligt aan de rand van het bedrijventerrein, zodat de woningen bepalend zijn voor de uitstraling van het terrein. De woningen mogen alleen worden opgericht indien een hogere waarde is vastgesteld, omdat de geluidsbelating vanwege het wegverkeer de 48 dB-norm overschrijdt.

In de bestemming is een afwijkingsbepaling opgenomen voor de vestiging van bedrijven uit milieucategorie 3.1. Bij gebruikmaking van deze ontheffing moet vooraf getoetst worden of dit geen milieuhinder oplevert voor de bewoners van de op het terrein aanwezige bedrijfswoningen.

Verder is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor de vestiging van detailhandel, mits deze rechtsstreeks voortvloeit uit de bedrijfsvoering en het 'winkeloppervlak' beperkt blijft tot 50 % van de bestaande bebouwing.

Artikel 4: Groen

Tussen het nieuwe tracé van de Rolderstraat en Nuisveen bevinden zich percelen die voorheen in gebruik waren ten behoeve van de landbouw. Deze worden bestemd als groenvoorzieningen. Dit geldt ook voor het terrein dat vrijkomt door de verwijdering van het huidige tracé van de Rolderstraat.

Binnen de bestemming Groen is het oprichten van bebouwing niet toegestaan, zodat het gebied haar open karakter behoudt. Tussen de Rolderstraat en het bedrijventerrein wordt een groenstrook aangelegd die dient als een buffer tussen de weg en de bebouwing. Dit geldt ook voor de groenstrook ten zuiden van het bedrijventerrein. Deze zorgt voor een overgang van het bedrijventerrein naar de dagrecreatieve bestemming. Binnen de bestemming Groen is de aanleg van geluidwerende voorzieningen toegestaan. Dit is van belang om de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer te reduceren.

Artikel 5: Recreatie

De bestemming Recreatie biedt mogelijkheden voor het inrichten van dagrecreatieve en sport- en speelvoorzieningen tussen de N374 en het bedrijventerrein Aan de Strengen. Op dit moment is de exacte vorm van recreatie nog niet bekend. Daarom is een ruime bestemmingsomschrijving opgenomen. Verblijfsrecreatie is niet toegestaan. Er wordt naar gestreefd om deze overgangszone open en groen te houden. Daarom is alleen over een beperkt oppervlak relatief lage bebouwing toegestaan. Het gebied heeft tevens een functie voor landschappelijke inpassing en de berging van hemelwater ten behoeve van het bedrijventerrein.

Artikel 6: Sport

Het bestaande activiteitencentrum langs de Nuisveen, waarin onder andere een klimmuur aanwezig is en paintball gespeeld kan worden, is bestemd voor sport. Het gebied het gebied ten oosten van de bestaande weg Nuisveen zal benut worden voor een invulling met kleinschalige (ambachtelijke) bedrijvigheid op gebied van recreatie en toerisme. Door het verplaatsen van de Rolderstraat ontstaat de mogelijkheid om de panden aan de westzijde van Nuisveen een andere functie te geven, passend en aanvullend bij de ontwikkeling van het Strijkijzer. Om deze reden is gekozen voor een bestemming Sport op de percelen Rolderstraat 1 en Nuisveen 4.

Echter, indien de activiteiten in de toekomst verschuiven naar recreatieve of culturele voorzieningen is dit ook mogelijk. Dit sluit aan bij de voorgestane onwikkeling van Borger West (Strijkijzer en ATC). De bebouwingsmogelijkheden zijn beperkt tot de huidige situatie met geringe uitbreidingsmogelijkheden.

Artikel 7: Verkeer

De bestemming verkeer maakt de verlegging van de Rolderstraat, de aanpassingen aan de Nuisveen, de rotonde in de N374 en het doortrekken van de Turfmaadsweg mogelijk. Het volledige profiel van de wegen, inclusief berm en bermsloten maakt onderdeel uit van de bestemming. Dit biedt flexibiliteit bij de aanleg van de weg. Voor alle wegen geldt dat het aantal rijstroken is beperkt tot 2. De functie van de wegen in het plangebied is gebiedsontsluitingsweg (Rolderstraat en Borgerveldweg) of erftoegangsweg (Turfmaadsweg en Nuisveen).

Artikel 8: Wonen

De bestaande woningen in het plangebied worden positief bestemd. De bij een woning behorende tuinen en erven behoren ook bij deze bestemming. Deze mogen echter niet worden bebouwd . Bebouwing is beperkt tot het bouwvlak. Er mogen niet meer dan het bestaande aantal woningen worden opgericht. De functie van de voormalige agrarische bedrijfswoning op het perceel Rolderstraat 1 is verruimd. Op het perceel is het gebruik van de woning ten behoeve van een kleinschalige verblijfsaccomodatie toegestaan in de vorm van logies.

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS

In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardbepalingen opgenomen te weten, de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkingsregels en de algemene procedureregels.

Artikel 9: Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelbepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 10: Algemene gebruiksregels

Het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van bewoning wordt uitgesloten in deze bepaling

Artikel 11: Algemene bouwregels

In dit artikel wordt, bij de toepassing van bepalingen van het bestemmingsplan, de aanvullende werking van de bouwverordening uitgesloten. Verder wordt in dit artikel een opsomming gegeven van onderwerpen, waarop de bouwverordening wel van toepassing is.

Artikel 12: Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om met een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Met deze bepalingen wordt meer flexibiliteit aan het plan gegeven. Dit voorkomt dat bij kleine ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk is.

Artikel 13: Overige regels

In deze bepaling wordt benadrukt dat kleinschalige vormen recreatief medegebruik, zoals kamperen langs de kant van de weg en het gebruik van de gronden ten behoeve van een seksinrichting niet zijn toegestaan. Verder wordt benadrukt dat bij het gebruik of het bebouwen van de gronden de regels van de Flora en faunawet in acht genomen moeten worden.

HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

In hoofdstuk 4 zijn twee artikelen opgenomen, het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 14: Overgangsrecht

In deze bepaling is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht.

Artikel 15: Slotregel

Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling omschrijft de titel van het plan.

6.4 Verbeelding

Tot dit bestemmingsplan behoort de verbeelding met nummer NL-imro-1681-01bp0001.VG01. De verbeelding moet altijd in samenhang met de regels worden gelezen.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen weergegeven. Binnen de bestemming wonen, bedrijventerrein en sport zijn bouwvlakken opgenomen. Binnen de bestemming bedrijventerrein is tevens een aanduiding opgenomen waarbinnen bedrijfswoningen mogen worden opgericht.

Hoofdstuk 7 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.

De kosten voor de uitvoering van het project zijn geraamd op circa € 4,28 miljoen. Deze kosten worden gedragen door de gemeente Borger-Odoorn en de provincie Drenthe.

Hierdoor is geborgd dat de kosten die gepaard gaan met de uitvoering van de plannen en eventuele planschadekosten door de gemeente en provincie worden gedragen. Hiermee zijn alle plankosten als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening verzekerd en is het niet verplicht een exploitatieplan op te stellen.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het voorontwerp bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg (artikel 3.1.1 Bro) opgestuurd naar diverse instanties, zoals het waterschap Hunze en Aa's, de VROM-inspectie en de provincie Drenthe. Naar aanleiding van de reacties is het bestemmingsplan op enkele punten gewijzigd.

Het voorontwerp bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg (artikel 3.1.1 Bro) opgestuurd naar diverse instanties, zoals het waterschap Hunze en Aa's, de VROM-inspectie en de provincie Drenthe. Naar aanleiding van de reacties is het bestemmingsplan op enkele punten gewijzigd.

Het ontwerp van dit bestemmingsplan is overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht zes weken ter visie gelegd. Zienswijzen en een reactie daarop zijn in het bestemmingsplan opgenomen in de Nota van beantwoording. In deze nota is tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de verschillende reacties worden opgenomen. De nota maakt deel uit van de toelichting van het bestemmingsplan. Waar dit standpunt heeft geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan zijn deze verwerkt.

Bijlage 1 Reactienota Zienswijzen

Bijlage 1 Reactienota zienswijzen

Bijlage 2 Bodemonderzoek 1 Van 3

Bijlage 2 Bodemonderzoek 1 van 3

Bijlage 3 Bodemonderzoek 2 Van 3

Bijlage 3 Bodemonderzoek 2 van 3

Bijlage 4 Bodemonderzoek 3 Van 3

Bijlage 4 bodemonderzoek 3 van 3

Bijlage 5 Geluidonderzoek

Bijlage 5 Geluidonderzoek

Bijlage 6 Onderzoek Luchtkwaliteit

Bijlage 6 Onderzoek luchtkwaliteit

Bijlage 7 Onderzoek Flora En Fauna

Bijlage 7 Onderzoek Flora en fauna

Bijlage 8 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 8 Archeologisch onderzoek