Perspectiefplan Boeren Nieuw Buinen
Bestemmingsplan - Gemeente Borger - Odoorn
Vastgesteld op 21-06-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplanperspectiefplan Boeren Nieuw Buinen van de gemeente Borger-Odoorn;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1681.05BP0005-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aan- of uitbouw
een onderdeel van een hoofdgebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aaneengebouwde woning
blokken van meer dan twee aaneengebouwde woningen;
1.7 aan een woning gebonden beroep of bedrijf
het uitoefenen van een beroep of het verlenen van diensten op juridisch, medisch, therapeutisch, administratief, kunstzinnig of daaraan verwant gebied, als ondergeschikt onderdeel in een woning, waarbij de woonfunctie centraal staat.
Commerciële dienstverlening als bankfilialen, uitzendbureaus, makelaardij en reisbureaus, alsmede detailhandel en horeca worden niet begrepen onder een aan een woning gebonden beroep of bedrijf;
1.8 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder niet begrepen)
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.10 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.11 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.12 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.13 bestaande
- 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning;
- 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een afwijking als bedoeld in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bijgebouw
een vrijstaand gebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.18 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.24 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.25 dienst-/bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bestemd voor (het gezin van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.26 extensieve (dag)recreatie
die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;
1.27 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.28 geschakeld woonhuis
een woonhuis waarbij het hoofdgebouw door middel van een bijgebouw met een ander hoofdgebouw is verbonden en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelgrens mag worden gebouwd;
1.29 grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarische bedrijf waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond;
1.30 grondgebonden veehouderij
een bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van melkrundvee;
1.31 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel in bouwkundig opzicht door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.32 horeca
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, hieronder niet begrepen discotheken en dancings;
1.33 intensieve veehouderij
een bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;
1.34 kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde; een en ander voorzover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf gedurende de periode van 1 maart tot en met 31 oktober;
1.35 kantoren
ruimte om te worden gebruikt voor het op commerciële basis verlenen van diensten, zonder een baliefunctie;
1.36 kas
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;
1.37 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.38 maaiveld
het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
1.39 mantelzorg
zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak en op vrijwillige basis;
1.40 minder traditionele woonvorm
een groep personen die gezamenlijk een woning bewoont en waarbij sprake is van een onderlinge emotionele band en/of van een situatie waarin de woning (mede) wordt gebruikt om haar bewoners professionele begeleiding of zorg te bieden;
1.41 mobiele verblijfsrecreatie
het genieten van recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in een kampeermiddel, waarvan het ruimtegebruik van voorbijgaande aard is. Onder ruimtegebruik van voorbijgaande aard wordt verstaan het innemen van een (stand)plaats op hetzelfde terrein voor niet langer dan het zomerseizoen;
1.42 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
een agrarische bedrijfsvoering die geheel dan wel grotendeels onafhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend; hieronder worden in ieder geval verstaan: pluimvee-, pelsdieren- en varkenshouderijen, kalvermesterijen en viskwekerijen;
1.43 onderkomens
voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen en kampeermiddelen;
1.44 peil
- 1. peil gebouw:
de hoogte van de afgewerkte vloer ter plaatse van de hoofdtoegang; - 2. peil ander bouwwerk:
de hoogte ter plaatse van het gemiddelde afgewerkte terrein;
1.45 permanente verblijfsrecreatie
het genieten van recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in een kampeermiddel, waarvan het gebruik van permanente aard is. Onder ruimtegebruik van permanente aard wordt verstaan het innemen van een (stand)plaats op hetzelfde terrein langer dan het zomerseizoen;
1.46 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;
1.47 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.48 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;
1.49 publieksgerichte dienstverlening
het al dan niet op commerciële basis verlenen van publieksgerichte diensten in de vorm van technische, administratieve en persoonlijke dienstverlening, met of zonder een baliefunctie en de daarbij ondersteunende voorzieningen;
1.50 recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.51 recreatieve bewoning
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend-en/of verblijfsrecreatie;
1.52 recreatiewoning
een gebouw dat periodiek dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.53 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.54 twee-aaneenwoning
een woning van het type twee-aaneen gebouwd;
1.55 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.56 verbeelding
de digitale verbeelding van het bestemmingsplan perspectiefplan Boeren Nieuw Buinen;
1.57 verticale diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;
1.58 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.59 vrijstaande woning
een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning;
1.60 woning
een (gedeelte van een) gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van een huishouden, dan wel voor een met een huishouden gelijk te stellen minder traditionele woonvorm;
1.61 woongebouw
een gebouw dat een woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.62 zomerseizoen
de periode tussen 15 maart en 31 oktober.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.2 Wijze van meten
Tenzij anders bepaald, worden de waarden die in de regels m of m2 zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten:
- a. afstanden loodrecht,
- b. hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven, en
- c. maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 1,5 m buiten beschouwing blijven;
- d. Bij de toepassing van artikel 2.2 onder b, wordt een bouwwerk, voor zover dit zich bevindt op een erf- of perceelsgrens, gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschap
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- a. de uitoefening van een grondgebonden veehouderijbedrijf
- b. het weiden van vee;
- c. het verbouwen van gewassen;
- d. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in de openheid.
- e. infrastructurele voorzieningen die bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen.
met daarbijbehorende:
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde - niet zijnde voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest;
- h. waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. de landschappelijke waarden van het gebied;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld;
- c. de milieusituatie;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- f. de sociale veiligheid;
- g. de externe veiligheid.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch - Agrarisch bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- b. de uitoefening van een grondgebonden veehouderij ter plaatse van de aanduiding grondgebonden veehouderij;
- c. de uitoefening van een intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding intensieve veehouderij
- d. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning;
- e. een biovergistingsinsallatie ter plaatse van de aanduiding biovergistingsinsallatie;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterberging met een minimale oppervlakte van respectievelijk:
600 m² voor de bestemming A-AB
500 m² voor de bestemming A-AB (gv)
2400 m² voor de bestemming A-AB (iv) en (sa bvi) - h. het recreatief medegebruik;
- i. landbouw- en kavelontsluitingswegen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
"Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de beeldkwaliteit en representativiteit nadere eisen stellen aan de plaats, situering en afmetingen van de bebouwing en de weg- , water- en beplantingsstructuur. Hiervoor is een apart Beeldkwaliteitsplan opgesteld (kenmerk x110312.000238 dd. 30 november 2010) welke als bijlage bij de toelichting van dit bestemmingsplan is opgenomen."
4.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in 4.2.2 onder b ten behoeve van de vergroting van de bebouwde oppervlakte aan gebouwen mits wordt gebouwd binnen het bouwvlak;
- b. het bepaalde in 4.2.2 onder a ten behoeve van een vergroting van de goothoogte tot maximaal 5,5 m.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterberging;
- b. waterhuishouding;
- c. waterlopen, waterwegen en/of vijvers;
met daarbijbehorende:
- d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
- f. kruisingen met (spoor)wegen; waaronder bruggen;
- g. dammen;
- h. duikers.
5.2 Bouwregels
Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep;
tot het bestaande aantal woningen - b. de waterhuishouding;
- c. gebouwen;
- d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
- f. tuinen;
- g. erven;
6.2 Bouwregels
Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- e. de sociale veiligheid;
- f. de externe veiligheid.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 7 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf - Voorlopige Bestemming 1
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf - Voorlopige bestemming 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- b. de uitoefening van een grondgebonden veehouderij;
- c. de uitoefening van een intensieve veehouderij;
- d. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning;
- e. openbare nutsvoorzieningen;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterberging;
- g. het recreatief medegebruik;
- h. landbouw- en kavelontsluitingswegen.
7.2 Bouwregels voorlopige bestemming
7.3 Nadere eisen voorlopige bestemming
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de hoogte en de situering van bouwwerken, ter voorkoming van de hoogte en de situering van bouwwerken, ter voorkoming van de aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de in de omgeving aanwezige functies en ten behoeve van een verantwoorde landschappelijke inpassing van deze bebouwing.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt tenminste verstaan het gebruik van gronden en/of opstallen:
- a. voor detailhandel; behoudens detailhandel als nevenactiviteit van en gerelateerd aan het agrarisch bedrijf;
- b. voor berging van niet-agrarische doeleinden, zoals stalling voor caravans en dergelijk;
- c. voor het geplaatst houden van kampeermiddelen, behoudens kleinschalig kamperen waarbij aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan:
- 1. de oppervlakte van het perceel waarop de bestaande (bedrijfs)woning is gesitueerd dient een aangesloten oppervlakte te hebben van 5.000 m2;
- 2. de oppervlakte van het kleinschalig kampeerterrein bedraagt ten hoogste 5.000 m2;
- 3. de kortste afstand van een kleinschalig kampeerterrein tot de direct aangrenzende bestaande andere woning of ander geluidsgevoelige bebouwing bedraagt ten minste 50 m;
- 4. de kortste afstand van een kleinschalig kampeerterrein tot een ander aangrenzende (kleinschalig) kampeerterrein bedraagt ten minste 500 m, met uitzondering van bestaande situaties, indien de afstand minder bedraagt dan 500 m;
- 5. een landschappelijk verantwoorde inpassing dient te zijn gewaarborgd;
- 6. chalets, trekkershutten, stacaravans en naar de aard daarmee te vergelijken verblijfsrecreatieve onderkomens zijn niet toegestaan; uitsluitend kampeermiddelen zijn toegestaan;
- 7. sanitaire voorzieningen dienen binnen de bestaande bebouwing te worden gerealiseerd. Indien kan worden aangetoond dat dit feitelijk niet mogelijk is, is een zelfstandige sanitaire eenheid, dan wel andere voorzieningen zoals een kantine, tot een bebouwde oppervlakte van ten hoogste 50 m2 toegestaan, mits dit geen overschrijding tot gevolg heeft van de toegestane gezamenlijke oppervlakte van de (bedrijfs)woning en bijgebouwen van maximaal 250 m2;
- 8. het kleinschalig kampeerterrein mag geen belemmering opleveren voor de uitbreidingsmogelijkheden van de bestaande (agrarische) bedrijven.
7.5 Geldigheidsduur voorlopige bestemming
De termijn waarvoor de voorlopige bestemming geldt, bedraagt maximaal 5 jaar, gerekend vanaf de dag van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
7.6 Bestemmingsomschrijving definitieve bestemming
De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf - Voorlopige bestemming 1' aangewezen gronden zijn na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 7.5 bestemd voor 'Wonen, uit te werken' meer in het bijzonder voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep;
tot het bestaande aantal woningen - b. de waterhuishouding;
- c. gebouwen;
- d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
- f. tuinen;
- g. erven;
7.7 Uitwerkingsregels definitieve bestemming
Burgemeester en wethouders werken de in 7.6 omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:
7.8 Bouwregels definitieve bestemming
Zolang en voorzover de in 7.7 bedoelde uitwerking geen rechtskracht heeft, mogen de gronden niet worden bebouwd. Wanneer gebruik wordt gemaakt van een afwijking als bedoeld in 7.9 mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in voorbereiding zijnde bestemming worden gebouwd.
7.9 Afwijken van de bouwregels definitieve bestemming
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in 7.7, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gebouwen;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- natuur en landschap.
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in 7.6 en 7.7.2 onder a voor een aan een woning gebonden beroep of bedrijf tot een bebouwde oppervlakte van maximaal 75 m². Hierbij dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:
- 1. de woonfunctie van de woning dient in overwegende mate te worden gehandhaafd;
- 2. er mogen geen verkeersaantrekkende activiteiten ontstaan, waardoor extra verkeersmaatregelen nodig zouden zijn;
- 3. detailhandel is uitsluitend aanvaardbaar, voorzover dit in rechtstreekse relatie staat tot het aan de woning gebonden beroep of bedrijf;
- 4. het parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
- b. het bepaalde in 7.7.1 onder d voor een platte afdekking tot maximaal 25% van de oppervlakte van een hoofdgebouw;
- c. het bepaalde in 7.7.2 onder a voor een vergroting van de oppervlakte van bijgebouwen, aan- en/of uitbouwen bij hoofdgebouwen tot een maximum oppervlakte van 75 m², indien een medische indicatie dit noodzakelijk maakt;
- d. het bepaalde in 7.7.2 onder c voor het oprichten van aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen voor de naar de weg gekeerde gevel of het verlengde ervan van een woning;
- e. het bepaalde in 7.7.2 onder c voor het oprichten van aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen tot 1 m achter de naar de weg gekeerde gevel of het verlengde ervan van een woning.
Artikel 8 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf - Voorlopige Bestemming 2
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf - Voorlopige bestemming 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- b. de uitoefening van een grondgebonden veehouderij;
- c. de uitoefening van een intensieve veehouderij;
- d. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning;
- e. openbare nutsvoorzieningen;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterberging;
- g. het recreatief medegebruik;
- h. landbouw- en kavelontsluitingswegen
8.2 Bouwregels voorlopige bestemming
8.3 Nadere eisen voorlopige bestemming
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de hoogte en de situering van bouwwerken, ter voorkoming van de hoogte en de situering van bouwwerken, ter voorkoming van de aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de in de omgeving aanwezige functies en ten behoeve van een verantwoorde landschappelijke inpassing van deze bebouwing.
8.4 Specifieke gebruiksregels
Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt tenminste verstaan het gebruik van gronden en/of opstallen:
- a. voor detailhandel; behoudens detailhandel als nevenactiviteit van en gerelateerd aan het agrarisch bedrijf;
- b. voor berging van niet-agrarische doeleinden, zoals stalling voor caravans en dergelijk;
- c. voor het geplaatst houden van kampeermiddelen, behoudens kleinschalig kamperen waarbij aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan:
- 1. de oppervlakte van het perceel waarop de bestaande (bedrijfs)woning is gesitueerd dient een aangesloten oppervlakte te hebben van 5.000 m2;
- 2. de oppervlakte van het kleinschalig kampeerterrein bedraagt ten hoogste 5.000 m2;
- 3. de kortste afstand van een kleinschalig kampeerterrein tot de direct aangrenzende bestaande andere woning of ander geluidsgevoelige bebouwing bedraagt ten minste 50 m;
- 4. de kortste afstand van een kleinschalig kampeerterrein tot een ander aangrenzende (kleinschalig) kampeerterrein bedraagt ten minste 500 m, met uitzondering van bestaande situaties, indien de afstand minder bedraagt dan 500 m;
- 5. een landschappelijk verantwoorde inpassing dient te zijn gewaarborgd;
- 6. chalets, trekkershutten, stacaravans en naar de aard daarmee te vergelijken verblijfsrecreatieve onderkomens zijn niet toegestaan; uitsluitend kampeermiddelen zijn toegestaan;
- 7. sanitaire voorzieningen dienen binnen de bestaande bebouwing te worden gerealiseerd. Indien kan worden aangetoond dat dit feitelijk niet mogelijk is, is een zelfstandige sanitaire eenheid, dan wel andere voorzieningen zoals een kantine, tot een bebouwde oppervlakte van ten hoogste 50 m2 toegestaan, mits dit geen overschrijding tot gevolg heeft van de toegestane gezamenlijke oppervlakte van de (bedrijfs)woning en bijgebouwen van maximaal 250 m2;
- 8. het kleinschalig kampeerterrein mag geen belemmering opleveren voor de uitbreidingsmogelijkheden van de bestaande (agrarische) bedrijven.
8.5 Geldigheidsduur voorlopige bestemming
De termijn waarvoor de voorlopige bestemming geldt, bedraagt maximaal 5 jaar, gerekend vanaf de dag van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
8.6 Bestemmingsomschrijving definitieve bestemming
De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf - Voorlopige bestemming 2' aangewezen gronden zijn na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 8.5 bestemd voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' meer in het bijzonder voor:
- a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- b. de uitoefening van een grondgebonden veehouderijbedrijf
- c. het weiden van vee;
- d. het verbouwen van gewassen;
- e. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in de openheid.
- f. infrastructurele voorzieningen die bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
- g. waterhuishoudkundige voorzieningen.
met daarbijbehorende:
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde - niet zijnde voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest;
- i. waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.7 Bouwregels definitieve bestemming
Op de voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
8.8 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. de landschappelijke waarden van het gebied;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld;
- c. de milieusituatie;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- f. de sociale veiligheid;
- g. de externe veiligheid.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.9 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.10 Specifieke gebruiksregels
Artikel 9 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf - Voorlopige Bestemming 3
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf - Voorlopige bestemming 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- b. de uitoefening van een grondgebonden veehouderij ter plaatse van de aanduiding grondgebonden veehouderij;
- c. de uitoefening van een intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding intensieve veehouderij
- d. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning;
- e. een biovergistingsinsallatie ter plaatse van de aanduiding biovergistingsinsallatie;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterberging;
- h. het recreatief medegebruik;
- i. landbouw- en kavelontsluitingswegen.
9.2 Bouwregels voorlopige bestemming
9.3 Nadere eisen voorlopige bestemming
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de hoogte en de situering van bouwwerken, ter voorkoming van de hoogte en de situering van bouwwerken, ter voorkoming van de aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de in de omgeving aanwezige functies en ten behoeve van een verantwoorde landschappelijke inpassing van deze bebouwing.
9.4 Afwijken van de bouwregels voorlopige bestemming
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in 9.2.2 onder a ten behoeve van de vergroting van de bebouwde oppervlakte aan gebouwen mits wordt gebouwd binnen het bouwvlak;
- b. het bepaalde in 9.2.2 onder b ten behoeve van een vergroting van de goothoogte tot maximaal 5,5 m.
9.5 Specifieke gebruiksregels
Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt tenminste verstaan het gebruik van gronden en/of opstallen:
- a. voor detailhandel; behoudens detailhandel als nevenactiviteit van en gerelateerd aan het agrarisch bedrijf;
- b. voor berging van niet-agrarische doeleinden, zoals stalling voor caravans en dergelijk;
- c. voor het geplaatst houden van kampeermiddelen, behoudens kleinschalig kamperen waarbij aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan:
- 1. de oppervlakte van het perceel waarop de bestaande (bedrijfs)woning is gesitueerd dient een aangesloten oppervlakte te hebben van 5.000 m2;
- 2. de oppervlakte van het kleinschalig kampeerterrein bedraagt ten hoogste 5.000 m2;
- 3. de kortste afstand van een kleinschalig kampeerterrein tot de direct aangrenzende bestaande andere woning of ander geluidsgevoelige bebouwing bedraagt ten minste 50 m;
- 4. de kortste afstand van een kleinschalig kampeerterrein tot een ander aangrenzende (kleinschalig) kampeerterrein bedraagt ten minste 500 m, met uitzondering van bestaande situaties, indien de afstand minder bedraagt dan 500 m;
- 5. een landschappelijk verantwoorde inpassing dient te zijn gewaarborgd;
- 6. chalets, trekkershutten, stacaravans en naar de aard daarmee te vergelijken verblijfsrecreatieve onderkomens zijn niet toegestaan; uitsluitend kampeermiddelen zijn toegestaan;
- 7. sanitaire voorzieningen dienen binnen de bestaande bebouwing te worden gerealiseerd. Indien kan worden aangetoond dat dit feitelijk niet mogelijk is, is een zelfstandige sanitaire eenheid, dan wel andere voorzieningen zoals een kantine, tot een bebouwde oppervlakte van ten hoogste 50 m2 toegestaan, mits dit geen overschrijding tot gevolg heeft van de toegestane gezamenlijke oppervlakte van de (bedrijfs)woning en bijgebouwen van maximaal 250 m2;
- 8. het kleinschalig kampeerterrein mag geen belemmering opleveren voor de uitbreidingsmogelijkheden van de bestaande (agrarische) bedrijven.
9.6 Geldigheidsduur voorlopige bestemming
De termijn waarvoor de voorlopige bestemming geldt, bedraagt maximaal 5 jaar, gerekend vanaf de dag van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
9.7 Bestemmingsomschrijving definitieve bestemming
De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf - Voorlopige bestemming 3' aangewezen gronden zijn na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 9.6 bestemd voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf meer in het bijzonder voor:
- a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- b. het verbouwen van gewassen;
- c. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in de openheid.
- d. infrastructurele voorzieningen die bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen.
met daarbijbehorende:
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde - niet zijnde voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest;
- g. waterhuishoudkundige voorzieningen.
9.8 Bouwregels definitieve bestemming
Op de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
9.9 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de beeldkwaliteit en representativiteit nadere eisen stellen aan de plaats, situering en afmetingen van de bebouwing en de weg- , water- en beplantingsstructuur.
9.10 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.11 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. het (laten) gebruiken van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksbedrijf en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
- b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
- c. het gebruik van grond, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een coffeeshop, growshop, headshop of smartshop.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Afwijkingsbevoegdheid
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
13.1 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 14 Overige Regels
14.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanperspectiefplan Boeren Nieuw Buinen.
Vastgesteld door de raad van de gemeente Borger-Odoorn in de vergadering van ...
, voorzitter
, griffier
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Sinds enige jaren werkt een aantal agrariërs uit het bebouwingslint van Nieuw Buinen aan verplaatsing van hun bedrijfsactiviteiten. Het gebied rondom de Tweederdeweg Zuid is uitgekozen als (her)vestigingslocatie voor deze bedrijven. Om deze ontwikkeling in goede banen te leiden is een stuurgroep en een projectgroep ingesteld, waarbinnen verschillende partijen zitting hebben. De resultaten van de werkzaamheden van de projectgroep en de stuurgroep hebben ertoe geleid dat de gemeente Borger-Odoorn besloten heeft medewerking te verlenen aan de hervestiging van agrarische bedrijven aan de Tweederdeweg Zuid.
Drie bedrijven (akkerbouwbedrijf, melkveehouderijbedrijf en een pluimveehouderij) hebben concrete plannen voor de ontwikkeling van bedrijfsactiviteiten rondom de Tweederdeweg Zuid. Daarnaast zijn er plannen om een energiebouwblok op te richten. Voor de verplaatsing van het akkerbouwbedrijf en het melkveehouderijbedrijf zijn inmiddels twee bestemmingsplannen gemaakt, maar de gemeente wil voor het totale gebied rondom de Tweederdeweg Zuid één bestemmingsplan hebben, waarin alle ontwikkelingen worden meegenomen. De perceelgerichte plannen komen daarmee te vervallen. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet hierin en is daarmee de planologisch-juridische regeling waarin de voorgestelde agrarische ontwikkelingen rond de Tweederdeweg Zuid mogelijk worden maakt.
1.1.1 Huidige situatie van de initiatieven
Akkerbouwbedrijf, Noorderdiep 276
Het akkerbouwbedrijf aan het Noorderdiep 276 is van oorsprong een traditioneel Veenkoloniaal akkerbouwbedrijf. Zeven jaar geleden heeft het bedrijf de lijn ingezet op verbreding, met name in de bloembollenteelt. Een deel van het 140 ha tellende bedrijf is vrijgemaakt van aardappelmoeheid (dit door middel van inundatie) en beplant met een scala van voorjaarsbloeiers.
Tulp en krokus zijn op dit moment de hoofdteelten maar ook narcissen en hyacinten zijn positief beproefd en zullen waarschijnlijk te zijner tijd weer opgenomen worden in het bouwplan. Er is eveneens ruimte voor bijvoorbeeld een proef met huisverkoop snijbloemen, en een proefhoek teelt Fritillaria. Een nieuwe innovatieve teelt is die van Saffraan.
Het pootgoed dat door het bedrijf wordt geproduceerd, wordt verscheept naar Afghanistan. De saffraan doet daar dienst als vervanger van de papaverteelt.
Met in het achterhoofd de ruimere vruchtwisseling mogelijkheden die het bedrijf biedt kan de familie de bloembollen op een milieuvriendelijke wijze telen. De reguliere akkerbouwgewassen zoals zetmeelaardappelen, suikerbieten en graan zijn echter nog steeds onmisbaar voor dit bedrijf.
Een groot knelpunt dat de bedrijfsontwikkeling op dit moment belemmert is de plaats van het bedrijf tussen de beide diepen in Nieuw Buinen, het enige agrarische bedrijf dat niet in lijn ligt met de overige agrarische bedrijven. De gebouwen liggen tussen het Noorderdiep en het Zuiderdiep met als directe buren: een basisschool, een bank, een tandartsenpraktijk en een voet-therapeutisch centrum. Met het in acht nemen van de plannen van de gemeente om de school te sluiten en op deze locatie woningbouw te gaan ontwikkelen, lijkt het uitgesloten dat duurzame bedrijfsontwikkeling kan plaatsvinden op deze plek. Ontwikkeling, lees uitbreiding van de gebouwen, is juist wat het bedrijf nodig heeft. Overal is letterlijk te zien dat het bedrijf op slot zit. Elk vrij stukje ruimte is benut. Er is een ernstig tekort aan opslagruimte, elders wordt daarom (tijdelijk) ruimte gehuurd voor de opslag van materiaal (machines en kisten). Dit levert weer extra vervoersbewegingen tussen het bedrijf en de opslaglocatie. Binnenkort stopt echter de overeenkomst voor het gebruik van de opslaglocatie.
Maar ook een (gewenste) ontwikkeling als verbreding in de bloembollenteelt is niet mogelijk op deze locatie.
Vooral op initiatief van de gemeente is de laatste vijf jaar gezocht naar mogelijkheden om op een andere locatie het bedrijf verder te ontwikkelingen. Door knellende regelgeving van o.a. de provincie (geleidelijk verplaatsen is niet mogelijk) is dit tot op heden niet gelukt.
Stagnatie en inkrimpen (in teelt en personeel) is dan ook het gevolg geweest.
Melkveehouderij, Noorderdiep 71
Aan het Noorderdiep 71 ligt het melkveebedrijf van de familie Van der Meer met ca. 75 stuks melkrundvee en jongvee. Het bedrijf is grondgebonden, maar kenmerkt zich door een versnipperde verkaveling, ± 25 ha grond ligt achter deze boerderij (huiskavel) en zestien ha aan de overzijde van het lint. Het melkveebedrijf wordt ingeklemd door collega-veehouders met aan de ene zijde een meststierenbedrijf en aan de andere zijde twee melkveehouders met o.a. een inplaatser van buiten het gebied. Bovendien bevinden in een straal van 50 meter van het bedrijf een rouwcentrum en een actieve Samen op weg-kerk, met bijbehorende gebouwen die deels een dorpshuisfunctie vervullen. De inrit van het bedrijf ligt direct nabij de toegang en de parkeervoorzieningen van de genoemde gebouwen.
Uitbreiding op de huidige locatie is niet mogelijk gezien het de omvang van het huidige bouwblok Deze is niet toereikend. Eventuele (minimale) uitbreiding zal bovendien de weidegang in gevaar brengen. De weidegang is voor de ondernemers een belangrijk aspect van het bedrijf.
Het bedrijf is in het haalbaarheidsonderzoek verplaatsing en samenwerking boeren Nieuw-Buinen in opdracht van gemeente Borger-Odoorn en de agenda van de Veenkoloniën 22-12-2005 (ARCADIS, DLV groen&ruimte en NLTO-projecten) erkend als knelgeval. Met de huidige milieuregels heeft het bedrijf zijn grenzen qua groei bereikt.
De ongunstige verkaveling van het bedrijf is eveneens een knelpunt. Niet alleen vanuit bedrijfseconomisch oogpunt is dit onwenselijk (inefficiënt), maar ook ten aanzien van verkeersveiligheid en geluidsbelasting naar de omgeving (de eerder genoemde overburen) is dit geen wenselijke situatie. De huidige verkaveling dwingt de ondernemer om met zware landbouwvoertuigen een groot aantal verkeersbewegingen uit te voeren door het bebouwingslint van Nieuw Buinen. Hier gaat hier onder andere om mesttransport. Al met al kan dit leiden tot gevaarlijke verkeerssituaties, in het lint maar ook bij de inrit van het bedrijf. Door de verplaatsing zullen de transportbewegingen afnemen en de verkeersveiligheid verbeteren.
Het bedrijf is al jaren op zoek naar nieuwe mogelijkheden (locaties) om de noodzakelijke groei te realiseren.
Pluimveehouderij, Noorderdiep 101
De pluimveehouderij aan het Noorderdiep 101 heeft in totaal een omvang van 245.000 stuks pluimvee (vleeskuikens) en 40 ha akkerbouw.
De activiteiten zijn verdeeld over vier locaties, allen zelfstandige inrichtingen:
- de hoofdlocatie betreft het pluimveebedrijf gelegen aan het Noorderdiep 101 met 125.000 stuks pluimvee en de akkerbouwtak;
- locatie stal Hospers aan het Zuiderdiep 14a met 30.000 stuks pluimvee, de stallen staan op 5.000 m2 eigen grond;
- locatie stal Corzaan aan het Zuiderdiep 102 met 30.000 stuks pluimvee, de locatie is in het geheel eigendom van de drie ondernemers (Jansen, Van der Meer en Schipper);
- locatie stal 1e Exloermond 86 te 1e Exloermond met 60.000 stuks pluimvee. Het betreft een pachtlocatie.
Het bedrijf is in het haalbaarheidsonderzoek verplaatsing en samenwerking boeren Nieuw-Buinen in opdracht van gemeente Borger-Odoorn en de agenda van de Veenkoloniën 22-12-2005 (ARCADIS, DLV groen&ruimte en NLTO-projecten) erkent als knelgeval.
Het is duidelijk dat het bedrijf zich kenmerkt door een sterke verspreiding van de activiteiten.
De verkeersbewegingen die nodig zijn voor de aan- en afvoerbewegingen van onder andere mest en voer leggen daarnaast een behoorlijke druk op het bebouwingslint.
De hoofdlocatie (complex) kenmerkt zich door een ongunstige ligging in het lint; vlakbij het toekomstige uitbreidingsplan van de gemeente Borger-Odoorn en de gemeente Stadskanaal: De Drentse Horn. Een gebied waar op termijn woningen met natuurontwikkeling moet komen. Door de huidige economische situatie is dit plan getemporiseerd. De ontwikkeling wordt uitgevoerd via kleinere deelplannen. Het bedrijf zal daardoor afbouwen op de huidige locatie.
Om de steeds stijgende kosten en dunner wordende marge het hoofd te bieden maar ook om te voldoen aan de normen voor dierwelzijn en te kunnen blijven voldoen aan de wettelijke normen aangaande geur en geluid zijn investeringen gedaan die over de komende 15 jaar volledig afgeschreven worden. Voor de langere termijn zijn additionele investeringen noodzakelijk. Gezien de verspreide ligging van de locaties is het inefficiënt om deze investeringen in de huidige bedrijfssituatie te doen, bijvoorbeeld door de stallen op te waarderen. Ook dit bedrijf is al enige jaren op zoek naar een geschikte ontwikkellocatie zodat op termijn de agrarische activiteiten op twee planologisch deels wegbestemd kunnen worden zodat deze onder het overgangsrecht komen te vallen. De mogelijkheden dit het voorliggende bestemmingsplan bieden zullen niet leiden tot toename van geur en ammoniak in totaal. Deze aspecten zullen verbeteren in de bestaande lint wat een positief effect op de leefbaarheid heeft.
1.2 Milieueffectrapportage
Wettelijke context
Bij de voorbereidingen van het bestemmingsplan is gebleken dat er sprake is van de plicht voor een planMER. Deze plicht geldt voor wettelijke of bestuursrechtelijk verplichte plannen:
- die het kader vormen voor toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige besluiten;
- en/of waarvoor een passende beoordeling nodig is op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn
Omdat het bestemmingsplan een kader vormt voor toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige besluiten, is sprake van planm.e.r.-plicht. De verplichting tot het doorlopen van een planm.e.r.-procedure komt voort uit de Wet milieubeheer en het Besluit mer. Inmiddels is op 1 april 2011 het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een andere reden voor plan-m.e.r. plicht is dat er een passende beoordeling nodig is. Het bestemmingsplan heeft mogelijk significante gevolgen op gebieden die vallen onder de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw). De Nbw is de Nederlandse vertaling van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De focus ligt hierbij op de veehouderij, omdat de ammoniak die vrijkomt uit de stallen van invloed is op gebieden die beschermd worden door de Nbw.
Het voornemen in relatie tot het MER
Het voornemen bestaat uit de (gefaseerde) verplaatsing van pluimveebedrijf Jansen naar de Tweederdeweg Zuid. Ook de verplaatsing van het melkveebedrijf van Van der Meer en akkerbouwbedrijf Schipper-Elberse zijn onderdeel van het voornemen ((intensieve) veehouderij bestemming verwijderd & “enge” bouwblokbegrenzing). Daarnaast wordt er een energiebouwblok (vergistingsinstallatie) gerealiseerd aan de Tweederdeweg Zuid. Derhalve is een planMER opgesteld. (het MER is opgenomen in de bijlagen) De ontwikkeling van melkveebedrijf Pegge is planologisch bestemd en in werking en maakt geen deel meer uit van het voornemen in het planMER.
Pluimveebedrijf Jansen, melkveebedrijf Van der Meer en het energiebouwblok zijn m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten (m.e.r. = milieueffectrapportage – de procedure). De effecten van het pluimveebedrijf Jansen, melkveebedrijf Van der Meer en het energiebouwblok worden dan ook beschreven in het planMER.
Verwacht mag worden dat de verplaatsing van het akkerbouwbedrijf Schipper-Elberse geen effecten met zich meebrengt voor wat betreft stikstof en geur en dat ook de effecten op de overige thema's zeer beperkt zijn. De verplaatsing is ook geen m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit en is planologisch al bestemd. Het nieuwe bestemmingsplan zorgt voor een verdere planologische beperking (geen mogelijkheid voor omschakeling naar intensieve veehouderij). De effecten van de verplaatsing van akkerbouwbedrijf Schipper-Elberse zijn dan ook geen onderdeel van de effectbeschrijving in het planMER.
Milieueffectrapportage
De eerste stap in de m.e.r.-procedure is het uitbrengen van een startnotitie. Nadat de gemeente Borger-Odoorn in 2009 aan de hand van een startnotitie milieueffectrapportage advies heeft ingewonnen (o.a. van de onafhankelijke Commissie voor de milieueffectrapportage), is medio 2011 een gecombineerd planMER/besluitMER uitgebracht. Bij nader inzien is die keuze voor deze combi verwarrend geweest, omdat de eisen voor planMER en besluitMER verschillend zijn.
Dit blijkt ook uit het advies van de Commissie voor de m.e.r. over dit combi-MER
(6 oktober 2011, nr. 2306-78). Besloten is om gekoppeld aan de besluitvorming van het bestemmingsplan een planMER op te stellen. In het kader van de vergunningverlening voor pluimveebedrijf Jansen zal een besluitMER worden opgesteld.
Doordat het planMER ter onderbouwing dient van het bestemmingsplan, zijn daarin de milieueffecten van het plan en eventuele alternatieven inzichtelijk gemaakt. Een ieder kan op het bestemmingsplan en op het MER zijn zienswijzen indienen.
Achtergrond en probleemstelling
In Nieuw-Buinen hebben de ondernemers Van der Meer, Schipper-Elberse en Jansen gezamenlijk gekeken naar de eigen situatie en het initiatief genomen om onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor verplaatsing. Reden is dat agrarische bedrijven in het algemeen te maken hebben met veranderingen in economische omstandigheden en de wet- en regelgeving. Nieuwe ontwikkelingen, bijvoorbeeld uitbreiding van het bedrijf, zijn op huidige locaties vaak niet mogelijk. De locaties zijn gelegen nabij burgerwoningen, de maximale groei is bereikt (normering voor geur en geluid) en/of er is letterlijk geen ruimte meer op de locatie. Dit beperkt de bedrijven in groei of zelfs in het voortbestaan (rendabele bedrijfsvoering). Verplaatsen is een mogelijkheid om te kunnen blijven bestaan en zelfs te groeien. De overheden (rijk, provincie en gemeente) stimuleren en ondersteunen dergelijke initiatieven.
Doelstellingen ondernemers, gemeente en in ruimer perspectief
De ondernemers zijn door de beschreven omstandigheden en problemen gekomen tot het initiatief om aan de Tweederdeweg Zuid te Nieuw-Buinen hun verplaatsingen te realiseren. Gezocht is naar innovatieve oplossingen om de bedrijven op een locatie samen te brengen en de verplaatsing te financieren. Zo is het plan om een energiebouwblok te realiseren, mede voor het verwerken van eigen afvalstoffen (mest) en het opwekken van energie, ontstaan. Tevens wordt gezocht naar mogelijkheden voor herontwikkeling van de oude locaties.
De gemeente Borger-Odoorn is vanwege haar bereidheid om planologisch medewerking te verlenen en een bestemmingsplan op te stellen mede-initiatiefnemer. Tevens begeleidt zij de ondernemers en vervult zij de rol van bevoegd gezag als het gaat om de vergunningverlening. De gemeente doet mee omdat het verplaatsen van de bedrijven past in haar (toekomst)visie. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het benutten van de ruimte (Tweederdeweg Zuid) voor de landbouw en nieuwe economische activiteiten. Maar ook het ontlasten (geur, lucht en verkeer) van het dorpslint. De gemeente staat met de ontwikkeling van het gebied niet alleen de realisatie van de verplaatsers en het energiebouwblok voor ogen, maar heeft ook de wens dat op termijn zich in het gebied nog meer bedrijven gaan vestigen.
Referentiesituatie
De referentiesituatie bestaat uit de huidige situatie + autonome ontwikkeling. Het voornemen is door middel van alternatieven vergeleken met deze referentiesituatie.
Huidige situatie
De huidige situatie die relevant is voor het planMER is betreft de huidige stalbezetting (met uitzondering van Zuiderdiep 102) van het pluimveebedrijf Jansen en het melkveebedrijf van Van der Meer op de huidige locaties.
Autonome ontwikkeling
Een voor dit planMER relevante autonome ontwikkeling is dat binnen enkele jaren alle bovenvermelde stallen moeten voldoen aan de AMvB-huisvesting. De referentie bestaat derhalve uit de huidige vergunde veebezetting, met inachtname dat de stallen waarin deze is gehuisvest, voldoet aan de normen van de AMvB-huisvesting.
In het plangebied speelt ook een ander initiatief namelijk het windpark De Drentse Monden. Voor het windpark Oostermoer en De Drentse Monden is een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd in het planMER. In deze gevoeligheidsanalyse wordt ingegaan op mogelijke cumulatie van effecten met de bedrijfsverplaatsingen Van der Meer en Jansen en de ontwikkeling van het energiebouwblok.
Milieugebruiksruimte
In het planMER is in beeld gebracht hoeveel groei er mogelijk is vanuit milieueisen voor stikstof, geur en fijn stof. Dit wordt ook wel aangeduid met de term “milieugebruiksruimte”. De relevante onderdelen hiervan zijn hieronder nader toegelicht:
- Stikstof
Voor de ammoniakuitstoot, een verzurende stof die als onderdeel van de neerslag aan stikstof natuurgebieden belast, geldt vooral de eis dat Europees beschermde Natura 2000-gebieden niet significant aangetast mogen worden. De achtergrondbelasting (het totaal van de neerslag aan stikstof) is zo hoog, dat er geen gram bij mag. Om die reden kan het initiatief de uitstoot aan stikstof niet uitbreiden, tenzij er ergens anders uitstoot gesaneerd wordt. Hoe verder het Natura 2000-gebied afligt van het initiatief, des te lager is de belasting van het gebied door het initiatief.
- Geur
Voor geurhinder geldt de Wet geurhinder en veehouderij als maatstaf. Bij uitbreiding of verplaatsing van een veehouderij moet de gemeente toetsen of dit niet leidt tot een overschrijding van geurnormen voor “burgerwoningen” in het buitengebied resp. in de bebouwde kom. Voor de meeste veehouderijen is de milieuruimte m.b.t. geur beperkt, hetgeen inhoudt dat ze maar beperkt kunnen groeien en tegen hun geurgrenzen 'aanlopen'. Voor melkveehouderij gelden vaste afstanden tot burgerwoningen en geldt de geurfactor dus niet. De milieuruimte rondom het woonlint en de woonkern is beperkt. De meest benutbare milieuruimte voor wat betreft geur is te vinden tussen het woonlint Nieuw-Buinen en het woonlint Eerste Exloërmond. Ook tussen het woonlint Eerste Exloërmond en het woonlint Tweede Exloërmond is er ruimte beschikbaar wat betreft geur.
- Fijn stof
Fijn stof bestaat uit in de lucht zwevende deeltjes die kleiner zijn dan 10 micrometer, die kunnen leiden tot gezondheidsproblemen en tot vroegtijdige sterfte. Wettelijk zijn grenswaarden vastgelegd, waarboven de fijn stof-concentratie in een bepaalde hoeveelheid tijd niet mag komen. De fijn stof-concentratie in Nieuw-Buinen ligt betrekkelijk ver onder die norm. Dit betekent dat er nog veel ruimte is voor uitbreiding van veehouderij, die deze uitstoot.
- Stalmaatregelen
Voor de bovengenoemde milieubelastende stoffen (stik stof, geur, fijn stof) bestaan in de veehouderij mogelijkheden om deze door stalinnovatie te beperken. Dit betekent dat uitbreiding toch mogelijk kan zijn, zonder dat er sprake is van een toename aan milieubelasting.
Alternatieven en gevoeligheidsanalyse
De effecten van het voornemen zijn volgens drie alternatieven en een gevoeligheidsanalyse verkend in het MER. Het voornemen wordt fasegewijs gerealiseerd, voor zover het pluimveebedrijf Jansen betreft. Om recht te doen aan de fasering en om de maximale ruimte die het bestemmingsplan biedt te laten zien, zijn drie alternatieven en een gevoeligheidsanalyse relevant voor het planMER.
Basisalternatief
Het basisalternatief bestaat uit:
- De realisatie van een pluimveebedrijf met 300.000 vleeskuikens aan de Tweederdeweg Zuid. In eerste instantie (tot maximaal vijf jaar) blijven tevens de locaties van Jansen aan Zuiderdiep 14a, Eerste Exloërmond 86 en Noorderdiep 101 in werking, waarbij voor deze locaties middels het vergunningspoor AMvB-maatregelen worden vereist. Dit maakt onderdeel uit van het basisalternatief.
- Een vergistingsinstallatie met een omvang van 50.000 ton per jaar, ook aan de Tweederdeweg Zuid.
- Van der Meer heeft op zijn nieuwe locatie 125 melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar en 90 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar.
Termijnalternatief
Het termijnalternatief bestaat uit:
- Op termijn (na vijf jaar) zullen de pluimveestallen aan Zuiderdiep 14a, Eerste Exloërmond 86 en aan Noorderdiep 101 worden opgeheven. Op dat moment is het pluimveebedrijf Jansen alleen nog gevestigd aan de Tweederdeweg Zuid. Het bedrijf groeit op de Tweederdeweg Zuid door naar 350.000 vleeskuikens.
- De vergistingsinstallatie houdt een capaciteit van 50.000 ton per jaar.
- Van der Meer groeit op zijn nieuwe locatie naar 150 melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar en 108 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar.
Gevoeligheidsanalyse termijnalternatief Op termijn van vijf jaar is het mogelijk om op locatie Noorderdiep 101 grondgebonden agrarische activiteiten te ontplooien, waaronder melkveehouderij. In een gevoeligheidsanalyse van het termijnalternatief zijn de relevante effecten in beeld gebracht van een maximale melkveehouderij-invulling op deze locatie, hetgeen inhoudt 300 melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar en 216 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar. |
Worst-case alternatief
Het bestemmingsplan biedt een bepaalde ruimte op de bouwblokken voor mogelijke uitbreiding. Vanuit planMER-optiek is het relevant te onderzoeken wat de maximaal mogelijke effecten zijn, als die ontwikkelruimte benut wordt. Binnen het nieuwe bouwblok van pluimveehouderij Jansen aan de Tweederdeweg Zuid is in het bestemmingsplan ruimte voor het bijbouwen van één extra stal met 50.000 kippen. Ter plaatse van de bestaande locaties die nog maximaal vijf jaar in werking zijn (Zuiderdiep 14a, Eerste Exloërmond 86 en Noorderdiep 101) wordt het bouwblok 'eng' begrensd rond de stallen, zodat er van uitbreidingsruimte geen sprake is. Ter plaatse van het bouwblok voor de vergistingsinstallatie is geen ruimte voor extra capaciteit, dus blijft de omvang 50.000 ton/jaar. Voor wat betreft Van der Meer bestaat er vanuit worst-case optiek de mogelijkheid dat de bedrijfsvoering op beide locaties (Noorderdiep en aan de Tweederdeweg Zuid) op een moment in werking is. Na een termijn van vijf jaar is deze situatie niet meer mogelijk.
Met het basisalternatief is de situatie welke de eerste vijf jaar ontstaat bemerd. Met het termijnalternatief bemerren we de situatie welke ontstaat na vijf jaar waarbij Jansen doorgroeit naar 350.000 vleeskuikens en Van der Meer naar 150 melk- en kalfkoeien met bijbehorende vrouwelijk jongvee hetgeen hun streven is. Het worst-case alternatief laat de effecten zien ten gevolgen van de maximale mogelijkheden die het bestemmingsplan gedurende een periode van 5 jaar biedt.
Effecten van de alternatieven
Op basis van modelberekeningen aan de alternatieven is bepaald wat de ammoniakuitstoot vanuit de veehouderij en de stikstofuitstoot vanuit de vergister is en in welke hoeveelheden deze neerslaat op natuurgebieden. Verder is berekend welke geurhinder te verwachten is. De effecten voor andere aspecten zijn vooral verkregen door de alternatieven te linken aan documentatie die beschikbaar is over bijvoorbeeld natuur- en landschapswaarden en de verkeerssituatie in het plangebied.
Gevoeligheidsanalyse windpark De Drentse Monden
Door de windparken en de ontwikkeling van pluimveebedrijf Jansen, melkveebedrijf Van der Meer en het energiebouwblok kan er een cumulatief effect ontstaan op de thema's landschap, cultuurhistorie en archeologie, verkeer & vervoer en duurzaamheid.
De landschappelijke kwaliteit, voornamelijk het open en uitgestrekte karakter, wordt beïnvloed door de windparken. Ook de ontwikkeling van pluimveebedrijf Jansen, melkveebedrijf Van der Meer en het energiebouwblok zorgen voor beïnvloeding van de landschappelijke kwaliteiten. Op welke schaal de windparken bijdragen aan beïnvloeding van de landschappelijke kwaliteiten in de Veenkoloniën valt te bezien. De Rijksadviseur voor het landschap benoemd juist dat de grote hoogveenontginningsgebieden (de Peel en de Veenkoloniën) vanuit de schaal en de onstaansgeschiedenis van het landschap een logische plek zouden zijn voor de ontwikkeling van windturbines (Rijksoverheid, december 2009: Windmolens hebben landschappelijk verhaal nodig). Beide ontwikkelingen kunnen zorgen voor een cumulatief effect op het thema landschap. Of dit gezien wordt als aantasting of niet is in sterke mate afhankelijk van het perspectief.
Door de windparken zal ook het aantal verkeersbewegingen in het plangebied toenemen. Tijdens de bouw is er een grote toename van verkeersbewegingen. Dit is een tijdelijke situatie waarvoor de nodige verkeersmaatregelen genomen worden. Als de windturbines in werking zijn is de verkeerstoename zeer beperkt. Ook door de ontwikkeling van pluimveebedrijf Jansen, melkveebedrijf Van der Meer en het energiebouwblok nemen de verkeersbewegingen toe in het plangebied. De windturbines hebben naar verwachting nauwelijks een cumulatief negatief effect op de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid.
Daarentegen zorgen de windparken voor wat betreft het thema duurzaamheid voor positieve effecten. Zo kunnen onder andere het pluimveebedrijf Jansen en melkveebedrijf Van der Meer profiteren van duurzaam opgewekte energie. Echter dient daarbij de kanttekening geplaatst te worden dat het energiebouwblok (mestvergistingsinstallatie) ook al zorgt voor aanlevering van energie.
Conclusies
Na een termijn van vijf jaar (het termijnalternatief) heeft de verplaatsing van pluimveebedrijf Jansen, melkveebedrijf Van der Meer en het vestigen van het energiebouwblok gemiddeld genomen positieve gevolgen voor geur, fijn stof en verkeer. Alle drie de alternatieven hebben positieve gevolgen voor duurzaamheid. Het basisalternatief en het worst-case alternatief scoren soms negatief, hetgeen een vinger aan de pols van de gemeente betekent. Dit is in de volgende paragraaf uitgewerkt in de vorm van een aantal aanbevelingen.
Aanbevelingen
Natuurbeschermingswet
Een belangrijk aandachtspunt is de bescherming van Natura 2000-gebieden door middel van de Natuurbeschermingswet 1998. De gemeente Borger-Odoorn en de initiatiefnemers wordt aangeraden de beleidsontwikkelingen hierover nauwgezet te volgen en te bezien of een eventuele uitwerking van dit beleid in het bestemmingsplan dient te worden opgenomen. Alhoewel de Natura 2000-gebieden op grote afstand liggen van het plangebied, wordt geadviseerd om in het bestemmingsplan een voorwaarde op te nemen dat de gemeente alleen bij zicht op toestemming vanuit de Natuurbeschermingswet medewerking verleent aan de planologische bepaling t.a.v. het bouwvlak. Overwogen kan worden om aanvullend daaraan te verwijzen naar het provinciale beleidskader Stikstof Drenthe en Natura 2000. Met name de ontwikkeling van het pluimveebedrijf Jansen, gecombineerd met het in stand houden van locaties in het lint, verdient juridisch (Nbw) nadrukkelijk aandacht.
Economische uitvoerbaarheid
In dit planMER is het uitgangspunt dat de pluimveelocaties Zuiderdiep 14a, Eerste Exloërmond 86 en Noorderdiep 101 uiterlijk vijf jaar na het in werking treden van het bestemmingsplan vervallen. Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de gemeente is dan ook geadviseerd om de economische uitvoerbaarheid van het plan in beeld te brengen, zie hiervoor 7.1 Economische uitvoerbaarheid.
Controle, handhaving, rapportage
Eén van de uitgangspunten van het project is het op termijn beëindigen van de mogelijkheden voor het houden van vee op de achter te laten locaties. In verband daarmee zijn voor een aantal locaties in het planMER een aantal mitigerende maatregelen opgenomen. De beëindiging van de bedrijfsactiviteiten is planologisch vastgelegd. De gemeente zal moeten toezien op de naleving daarvan door de locaties in het controle- en handhavingsprogramma op te nemen.
Mitigerende maatregelen
In dit planMER is een aantal mitigerende maatregelen genoemd. In enkele zienswijzen zijn zorgen geuit omtrent de grootschalige ontwikkeling op met name het bouwvlak van pluimveebedrijf en de vergistingsinstallatie. De gemeente kan in overweging nemen om – eventueel in overleg met betrokkenen binnen het project en betrokken in de omgeving – invulling te geven aan mitigerende maatregelen. Denk hierbij met name aan de volgende mogelijkheden:
- Versnelde beëindiging van de activiteiten op de locaties in het lint (korter dan vijf jaar).
- Omwonenden betrekken bij de herontwikkeling van deze locaties.
- Maatregelen om de verkeersveiligheid te verbeteren, zoals routering direct vanaf de Drentse Mondenweg en aanpassing van kritieke verkeersknelpunten (genoemd is de omgeving van het zwembad). Aanpassingen voor wat betreft de verkeersveiligheid bij het zwembad is niet nodig wanneer gekozen wordt voor routing via de Drentse Mondenweg.
- Een actief stimuleringsbeleid om de vergistingsinstallatie een zo duurzaam mogelijk profiel te geven.
1.3 Planologisch-juridische Regeling
De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in het bestemmingsplan "Nieuw Buinen-Buinerveen" dat op 28 januari 1997 door de gemeenteraad is vastgesteld.
Voorts zijn op 14 juli 2011 de bestemmingsplannen “Verplaatsing akkerbouwbedrijf Nieuw Buinen” en “Verplaatsing melkveehouderijbedrijf Nieuw Buinen” door de gemeenteraad vastgesteld. De bestemmingsplannen hebben betrekking op de verplaatsing van het akkerbouwbedrijf op het perceel Noorderdiep 276 en op de verplaatsing van het melkveehouderijbedrijf op het perceel Noorderdiep 71, beiden te Nieuw-Buinen, naar nieuwe locaties gelegen aan de Tweederdeweg Zuid in Nieuw-Buinen. De bestemmingsplannen voorzien in een toereikend bouwblok op de nieuwe locaties en in een bestemming voor woondoeleinden op de achter te laten percelen.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de gewenste verplaatsingen van de drie agrarische bedrijven en het energiebouwblok mogelijk. Voor de overige functies in het plangebied zijn de vigerende regels één op één overgenomen uit het bestemmingsplan "Nieuw Buinen-Buinerveen" en zijn er geen veranderingen.
Voor het plangebied is een gedetailleerde bestemmingsregeling opgesteld. Het bestemmingsplan is afgestemd op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en voldoet aan de meest recente inzichten betreffende de digitale uitwisseling en raadpleging (RO-Standaarden) en het Handboek standaard digitale bestemmingsplannen gemeente Borger-Odoorn. Hierdoor is het bestemmingsplan een goed leesbaar en bruikbaar plan.
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan " Perspectiefplan Boeren Nieuw Buinen" bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding, schaal 1:1.000;
- planregels;
- toelichting.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden aangegeven. In de planregels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. De toelichting heeft geen rechtkracht. In de toelichting zijn de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving opgenomen.
1.5 Situering Van Het Plangebied
Het plangebied betreft het gebied achter de woningen tussen het Zuiderdiep aan de noordzijde, de Spoorsingel en Stadswijk aan de oostzijde, de 1e Exloërmond aan de zuidzijde en de Drentse Monderweg aan de westzijde. Dwars door het plangebied loopt de Tweederde Weg Zuid.
Globaal genomen liggen de drie locaties voor grootschalige agrarische ontwikkelingen in het buitengebied van Nieuw Buinen binnen de rechthoek die gevormd wordt door Zuiderdiep, Industrieweg, 1e Exloërmond en de 24ste Laan. De locaties bevinden zich op relatief korte afstand van elkaar aan de Tweederdeweg Zuid.
1.6 Opbouw Toelichting
Hoofdstuk 2 bevat een gebiedsbeschrijving, vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. In Hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan de elementen die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied. In Hoofdstuk 5 is de planbeschrijving opgenomen. De juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling zijn toegelicht in Hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 sluit deze toelichting af door middel van een beschouwing over de uitvoerbaarheid alsmede de resultaten van het gevoerde overleg.
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Algemeen
Dit hoofdstuk geeft een globale beschrijving van het gebied en gaat specifiek in op de locaties voor de (her)vestiging van de agrarische bedrijven:
- Akkerbouwbedrijf, Noorderdiep 276
- Melkveehouderij, Noorderdiep 71
- Pluimveehouderij, Noorderdiep 101
2.2 Gebiedsbeschrijving
Historie van het landschap
De locaties van de bedrijfsverplaatsingen, zowel de te verlaten locatie als de nieuwe locaties, liggen op relatief korte afstand van elkaar aan de Tweederdeweg Zuid in het buitengebied van Nieuw Buinen. Dit gebied is vanaf het begin van de zeventiende eeuw door commerciële organisaties grootschalige ontginningen zijn uitgevoerd om aan de brandstofbehoefte te kunnen voorzien. In tegenstelling tot de eerdere, niet-systematisch en kleinschalige ontginningen vanaf de randen van het zandgebied ontstaat bij grootschalige ontginningen een strak georganiseerd landschap. Hierbij zijn indertijd vanuit gekanaliseerde riviertjes wijken gegraven voor ontwatering en transport. De gewonnen turf werd via hetzelfde water weer afgevoerd.
Na de ontginning hebben boeren zich gevestigd langs de kanalen. Oorspronkelijk is de bebouwing in de linten op ruime afstand en volgens een constant ritme gebouwd. In de loop der tijd zijn de linten steeds verder verdicht.
Het landschap van de veenkoloniale gebieden is zeer open, met een duidelijk contrast tussen de open ruimten en lijnvormige verdichtingen. De kavels bevinden zich aan rechte wegen en hebben een gunstige, rechthoekige verkaveling. Deze robuuste structuren zijn goed herkenbaar. Het landschap is zeer open, met een duidelijk contrast tussen de open ruimten en lijnvormige verdichtingen.
Het veenkoloniale landschap is over het algemeen ook zeer vlak. De vroegere hoogteverschillen in de dekzandondergrond zijn door het agrarische gebruik sterk genivelleerd.
Grondgebruik en bebouwing
Het buitengebied van Nieuw Buinen bestaat uit grootschalige tot zeer grootschalige ruimten. De uitgestrekte kavels zijn veelal in gebruik als landbouw/akkerland, mede door de gunstige verkaveling en goede waterhuishouding.
Het plangebied bestaat uit open veengebied. Langs de Tweederdeweg Zuid zijn geen agrarische bedrijven of woningen gevestigd, met uitzondering van een solitair mestbassin. Verder zijn aan de westzijde buiten het plangebied vloeivelden van AVEBE aanwezig voor opslag van terragrond.
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Algemeen
Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient een gemeente rekening te houden met het door de overheden (provinciaal, regionaal en gemeentelijk) uitgestippelde beleid. In dit hoofdstuk wordt daarom ingegaan op relevante onderdelen uit:
- het Provinciaal Omgevingsplan Drenthe, provinciaal beleid
- Gebiedsprogramma Agenda voor de Veenkoloniën, regionaal beleid
- Toekomstvisies, gemeentelijk beleid
Daarnaast wordt in dit hoofdstuk ingegaan op enkele in het verleden uitgevoerde onderzoeken naar de verplaatsingsmogelijkheden.
3.2 Nationaal Beleid
Aangezien de bestemming van het merendeel van het plangebied ongewijzigd blijft en de drie bedrijfsverplaatsingen van dusdanig kleinschalige omvang zijn, is het niet relevant om in het kader van dit plan nader in te gaan op het nationale beleid inzake het landelijk gebied.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Drenthe
Provinciale staten van Drenthe hebben op 2 juni 2010 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.
De Omgevingsvisie is ingevuld vanuit de wetenschap dat er een nieuwe Wet ruimtelijke ordening in werking is getreden, waarin de rol van de provincie anders is gedefinieerd. Deze nieuwe rol brengt met zich mee dat de provincie zijn eigen perspectieven en belangen helder moet benoemen. De provincie doet dit vanuit een basishouding 'decentraal wat kan, centraal wat moet' en op basis van gelijkwaardigheid met en vertrouwen in onze partners, waaronder de twaalf Drentse gemeenten.
De Omgevingsvisie Drenthe vervangt het tweede Provinciaal omgevingsplan (POPII) en is een integratie van vier wettelijk voorgeschreven planvormen; de provinciale ruimtelijke structuurvisie, het provinciaal milieubeleidsplan, het regionaal waterplan en het provinciaal verkeers- en vervoersplan.
In de Omgevingsvisie staat dat de provincie Drenthe de Drentse agribusiness in staat willen stellen haar positie op de Europese en wereldmarkt te versterken. Ook voor de landbouw wordt gestreefd naar een robuust systeem. Onder andere door gebieden aan te wijzen waar de landbouw de ruimte krijgt om zich te ontwikkelen, innovatie in de landbouw te stimuleren en minder beperkingen op te leggen. De landbouw wordt maximale speelruimte geboden in de gebieden die op de visiekaart als landbouwgebieden zijn aangeduid, binnen de kaders van de kernkwaliteiten. De Visiekaart 2020 is opgenomen in Bijlage 1.
Op deze visiekaart staat aangegeven dat het plangebied moet worden gezien als proefgebied landbouw. Dit wil zeggen dat nieuwe ontwikkelingen op landbouwgebied kunnen als eerste hier worden geïntroduceerd, wat actief wordt ondersteund. Het kan hierbij gaan om innovaties op het gebied van huisvesting, nieuwe teelten, verduurzaming en duurzame energie.
Het initiëren van deze nieuwe mogelijkheden loopt via de 'Agenda voor de Veenkoloniën' (een gezamenlijke gebiedsopgave van gemeenten en provincie, in Groningen en Drenthe).
De provincie Drenthe wil geen verdere groei van niet-grondgebonden landbouw in Drenthe. Intensieve veehouderijbedrijven tasten de belevingswaarde van het buitengebied aan en leiden tot een grotere milieudruk. Nieuwvestiging van intensieve veehouderijbedrijven wordt daarom uitgesloten. Dat geldt ook voor het starten van een neventak intensieve veehouderij en voor het omschakelen van een grondgebonden landbouwbedrijf naar een intensief veehouderijbedrijf. De provincie biedt alleen ontwikkelkansen aan bestaande intensieve veehouderijbedrijven in Drenthe, onder de voorwaarde dat de ontwikkeling plaatsvindt:
- door een zorgvuldige maatwerkbenadering passend bij de kernkwaliteiten
- door sanering en samenvoegen van kleinere bedrijven (bijvoorbeeld uit gebieden waar verdere groei niet of nauwelijks mogelijk is).
Agrarische bedrijven die zich verder willen ontwikkelen, hebben vaak behoefte aan uitbreiding of nieuwbouw van bedrijfsgebouwen, waardoor de grootte van het bouwvlak toeneemt. Uitbreiding van het bouwvlak hoort gepaard te gaan met de toepassing van de SER systematiek en ruimtelijke inpassing. Hierbij moeten de kernkwaliteiten in acht moeten worden genomen. Voor de gebieden met de functie landbouw is het vaststellen van een maximale oppervlaktemaat de verantwoordelijkheid van de gemeente. Voor de multifunctionele gebieden geldt dat de maximale grootte van het bouwblok 1,5 ha is, met mogelijkheden tot een verdere vergroting onder voorwaarde van ruimtelijke inpassing.
De provincie onderzoekt waar clustering van verschillende agroproductieketens mogelijk is. Het doel is om grootschalige industriële ontwikkelingen te concentreren op locaties waar dit kan. In deze afweging spelen vooral de impact op het landschap en op het verkeer- en vervoersnetwerk een rol. Op diverse locaties zijn inmiddels initiatieven met verschillende schaalgroottes gestart. Het project in Nieuw Buinen is er hier één van. Ook zijn er plannen om functies te koppelen en kringlopen te sluiten. Er wordt aansluiting gezocht bij deze initiatieven en gekeken welke aanvullende mogelijkheden (nodig) zijn. Het sluiten van kringlopen past in het streven naar een 'biobased economy', waarin biomassa uit landbouw(rest)producten onder meer wordt gebruikt voor de productie van energie.
Op grond van bovenstaande wordt geconcludeerd dat de verplaatsing van de agrarische bedrijven binnen het plangebied aansluit op de doelstellingen zoals aangegeven in de Omgevingsvisie van de provincie Drenthe.
3.3.2 Verordening
Artikel 4.1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) geeft de provincie de bevoegdheid voor ruimtelijk relevante onderwerpen van provinciaal belang een verordening vast te stellen. Provinciale Staten van Drenthe hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en hebben op 9 maart 2011 de Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid vastgesteld (besluit 2011-464-1). De verordening wordt als hoofdstuk 3 ingevoegd in de Provinciale Omgevingsverordening. De Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid is gericht tot de gemeenten en bevat voorschriften waar ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, aan dienen te voldoen. Bij de totstandkoming van de Verordening is het beleid uit de Provinciale Omgevingsvisie Drenthe en de Structuurvisie Ondergrond als uitgangspunt genomen. De verordening behelst een juridische vertaling van dit beleid; er is geen nieuw beleid aan toegevoegd.
De onderwerpen die van provinciaal belang worden geacht en waarvoor regels in de verordening zijn opgenomen, zijn:
- ruimtelijke kwaliteit (waaronder kernkwaliteiten, leefomgevingskwaliteit en zorgvuldig ruimtegebruik);
- bestaand stedelijk gebied;
- ondergrond;
- wonen;
- detailhandel;
- verblijfsrecreatie;
- agrarische bedrijvigheid/glastuinbouw
- ruimte-voor-ruimte regeling;
- mobiliteit;
- radioastronomie;
- water;
- windenergie;
- Nationaal Landschap Drentsche Aa;
- ecologische hoofdstructuur.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente en voorziet in een intensieve agrarische bedrijfsontwikkeling. De provincie voorziet dat een te sterke groei van de intensieve veehouderij de milieuruimte voor de landbouw in zijn totaliteit onder druk zet. Om deze reden willen wij de niet-grondgebonden landbouw beperkt laten groeien. Het betreft de hokdierbedrijven (CBS/LEI) met varkens, pluimvee, vleeskalveren of pelsdieren. Nieuwe vestigingen en de omschakeling van grondgebonden naar niet-grondgebonden bedrijven worden in principe uitgesloten. Uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijen en een neventak intensieve veehouderij bij bestaande grondgebonden bedrijven worden wel toegestaan.
Het bouwblok bij uitbreiding bedraagt beleidsmatig maximaal 1,5 hectare, dat bij winst voor milieu/dierenwelzijn en landschappelijke inpassing mag worden vergroot tot 2 hectare. Het bouwblok bij verplaatsing bedraagt 1,5 hectare, dat bij maatwerk en landschappelijk inpassing mag worden vergroot tot 2 hectare. Bij verplaatsing gaat de voorkeur uit naar de Veenkoloniën vanwege de plaatsingsruimte voor veehouderijen en het bestaande mesttekort.
Proefgebied landbouw
Het plangebied maakt deel uit van het gebied De Veenkolonieën. De Veenkoloniën is aangewezen als proefgebied landbouw. Nieuwe ontwikkelingen op landbouwgebied kunnen als eerste hier worden geïntroduceerd. Dit wordt actief ondersteunt door de provincie. Het kan hierbij gaan om innovaties op het gebied van huisvesting, nieuwe teelten, verduurzaming en duurzame energie. Het initiëren van deze nieuwe mogelijkheden loopt via de ‘Agenda voor de Veenkoloniën’ (een gezamenlijke gebiedsopgave van gemeenten en provincies in Groningen en Drenthe).
Uitsnede uit het kaartmateriaal behordende bij de Omgevingsvisie.
Voor het onderhavige project is het aspect ruimtelijke kwaliteit in relatie tot de afmeting van het bouwblok aan de 2/3e weg Zuid van belang. Voor de bedrijfsvoering en om te voldoen aan de recente huisvestingsnormen is een bouwblok van 4,7 ha noodzakelijk. Derhalve is het college van Gedeputeerde Staten gevraagd ontheffing te verlenen van maximale maat voor een bouwblok. Bij besluit van 4 oktober 2011 is de gevraagde ontheffing verleend.
3.4 Regionaal Beleid
3.4.1 Agenda voor Veenkoloniën
De Veenkoloniën vormen een uniek gebied dat door mensenhanden is gekneed en gevormd. Diverse ontwikkelingen, zoals verminderde EU-steun voor de akkerbouw en een afname van de werkgelegenheid, vormen een bedreiging voor het gebied. Vanwege die bedreiging is in december 2000 de Commissie Hoekstra in het leven geroepen. Deze commissie constateerde een aantal sociaaleconomische en ruimtelijke problemen zoals eenzijdigheid, afhankelijkheid en een negatief imago.
De Agenda voor de Veenkoloniën (hierna: Agenda) is het antwoord van de regio op het advies van de Commissie Hoekstra. De Agenda omvat een samenhangende visie op hoofdlijnen en een programma met concrete maatregelen voor het Veenkoloniaal gebied. Het gaat om zeven economische, sociale en fysieke maatregelen, die zijn vertaald in zestien concrete projecten. Het gebied waarvoor de Agenda wordt opgesteld omvat het veenkoloniale deel van de gemeenten Aa en Hunze, Hoogezand-Sappemeer, Menterwolde, Veendam, Pekela, Borger-Odoorn, Stadskanaal, Vlagtwedde en Emmen. Naast deze gemeenten werken in de Stuurgroep Agenda voor de Veenkoloniën de provincies Groningen en Drenthe en de waterschappen Hunze en Aa's, en Velt en Vecht samen.
GebiedsProgramma Agenda Voor de Veenkoloniën, onderdeel Agribusiness
Van oudsher is er een belangrijke economische rol in de Veenkoloniën weggelegd voor de agrarische sector. De agrarische sector zal zich de komende jaren sterk richten op het stimuleren van innovatieve methoden en producten, en het versterken van de landbouw vanuit de mogelijkheden die het Veenkoloniale landschap biedt. Kortom, een duurzame en veilige sector met een uitstekend economisch perspectief.
Binnen het thema Agribusiness heeft de stuurgroep van de Agenda vijf projecten gedefinieerd. De stuurgroep voert projecten uit, die aan de ene kant zijn gericht op innovatie en vernieuwing en aan de andere kant als doel hebben het ondernemersklimaat in de regio te verbeteren. Verder is er vanuit de Agenda voor de Veenkoloniën een netwerk gestart, waarin kennis over het gebied en daarbuiten wordt uitgewisseld. Daarin staat ook afstemming met landelijke kennis en expertise centraal.
Het project 'Boeren Nieuw Buinen' waar dit bestemmingsplan uit voortkomt, is één van de projecten.
Deelrapportage Toekomstvisie Veenkoloniën
De deelrapportage Toekomstvisie Veenkoloniën verdeelt het Veenkoloniale gebied in een aantal deelgebieden. Het plangebied is gelegen in het 'Centraal Veenkoloniaal gebied'. In de visie wordt aangegeven dat nu de landbouw onder druk staat, het de uitdaging is om een nieuw evenwicht te vinden tussen landbouw en andere functies. Door de grootschalige landbouw in de regio zal de landbouw de ruimte moeten houden, zowel voor schaalvergroting alsmede om hen tegen de beperkingen vanuit regelgeving te wapenen. Dit zal onder andere leiden tot een (gedeeltelijke) ontmenging van landbouw en woonfuncties.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Toekomstvisie en Structuurvisie gemeente Borger-Odoorn
Toekomstvisie
De gemeenteraad van Borger-Odoorn heeft op 29 oktober 2009 de toekomstvisie voor de gemeente Borger-Odoorn vastgesteld. In de toekomstvisie 'hoe verder je kijkt, hoe meer je ziet' wordt richting gegeven aan de gewenste ontwikkeling van de gemeente. De wensen en belangen van de gemeente zijn in beeld gebracht voor de lange termijn, zodat zorgvuldig onderbouwde keuzes gemaakt kunnen worden ten aanzien van ontwikkelingen op het gebied van o.a. wonen, werken, voorzieningen, verkeer, recreatie en toerisme, natuur, landschap en cultuurhistorie.
De Toekomstvisie heeft de gemeente Borger-Odoorn, in overeenstemming met de Wro, vertaald naar een concrete structuurvisie.
Structuurvisie
De structuurvisie geeft de strategische ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het grondgebied van de gemeente Borger-Odoorn voor de komende 10 jaar tot 20 jaar. Deze visie brengt de gemeentelijke ruimtelijke belangen in beeld aan de hand van de ruimtelijk relevante thema's en trends. De structuurvisie geeft richting aan ruimtelijke ontwikkelingen en initiatieven van overheid, organisaties en marktpartijen.
De basis voor de ruimtelijke ontwikkeling van Borger-Odoorn wordt gevormd door de kenmerken van het landschap. Het landschap van de gemeente Borger-Odoorn kent een driedeling op basis van ontstaansgeschiedenis. Het (noord)westelijke deel wordt gevormd door het Zand op het Drents-Friese keileemplateau en de Hondsrug. Het oostelijke en zuidwestelijke deel van de gemeente is veenkoloniaal landschap. Het Hunzedal, het centrale deel, dat grofweg de scheiding markeert tussen zand- en veengebied, is nagenoeg opgegaan in het veenkoloniaal landschap. Binnen de drie deelgebieden zijn kernkwaliteiten te onderscheiden die de landschappelijke onderlegger vormen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Deze landschappelijke onderlegger is de 'robuuste laag' van Borger-Odoorn. De robuuste laag bevat onder andere de Hondsrug, de bos- en heidegebieden, de openheid van het veenkoloniaal landschap, de lintstructuren in het veen en de esdorpen.
Rekening houdend met genoemde trends en kernkwaliteiten heeft de gemeente Borger-Odoorn een integrale gebiedsvisie opgesteld. De integrale visie schept de kaders voor de ontwikkeling van het Zand, het Veen en de Hunze en geeft richting aan nieuwe initiatieven. Daarbij wordt de robuuste laag van Borger-Odoorn behouden of versterkt.
Het plangebied is gelegen op het Veen. De gemeente heeft de volgende ruimtelijke ambities met dit deelgebied: De pioniersgeest die het veengebied heeft gevormd, vormt nu de basis voor een hoogwaardig en innovatief landbouwgebied. Borger-Odoorn biedt ruimte voor innovatie op het gebied van energie, duurzame, logistieke verbindingen en waterbeheersing ten behoeve van grootschalige landbouw in de veenkoloniën.
Veenkoloniën – Grootschalige (innovatieve) landbouw
De kernkwaliteiten van het veengebied worden gevormd door de zichtbare ontstaansgeschiedenis van het landschap. Lintstructuren in een grootschalig open landschap, dat via een rationeel stelsel van wijken wordt ontwaterd vormen de identiteit van het gebied. De pioniersgeest die het gebied heeft gevormd, vormt nu de basis voor een hoogwaardig en innovatief landbouwgebied.
Borger-Odoorn biedt ruimte voor innovatie op het gebied van energie, duurzaamheid, logistieke verbindingen en waterbeheersing ten behoeve van grootschalige landbouw in de veenkoloniën. Waar agrarisch functies uit de linten verdwijnen, wordt flexibel omgegaan met de invulling van voormalige agrarische bebouwing met nieuwe functies. De cultuurhistorische betekenis van de lintstructuur en de openheid van het gebied blijven de kenmerkende kwaliteiten van het de Veenkoloniën.
Werken en economie op het Veen
In het veengebied wordt nieuwe bedrijvigheid op de bestaande bebouwde percelen rond de knooppunten van de Mondenweg geconcentreerd. Hier is sprake van een optimale bereikbaarheid. Langs de tweederde weg tussen Nieuw-Buinen en 1e Exloërmond zijn er mogelijkheden voor clustering van landbouwbedrijven. Aandachtspunt hierbij is de inpassing in het veenkoloniale landschap.
Landbouw
Ontwikkelingen in markt en maatschappij hebben invloed op de landbouwsector in Borger-Odoorn. Marktbescherming door Europa wordt afgebouwd en de maatschappij is kritisch ten aanzien van de wijze van produceren en het product. De marges in de landbouw staan door deze trends onder druk. Een deel van de agrarische ondernemers zal kiezen voor schaalvergroting, specialisatie of verdieping van de bedrijfsvoering. Anderen zullen kiezen voor bedrijfsbeëindiging. Het ruimtelijk beleid speelt in op deze ontwikkelingen.
In het veengebied wordt soepel omgesprongen met het vergroten van bouwkavels, mits er geen milieuconflicten ontstaan door de aanwezigheid van woningen nabij de agrarische bedrijven. In de gebieden die gekenmerkt worden door grootschaligheid vormt landbouw de ruimtelijke drager van het gebied. Deze gebieden bevinden zich in het veenkoloniale gebied ten oosten van het Hunzedal en Odoornerveen en zijn op de visiekaart aangegeven met 'versterken agrarische functie'. Het plangebied van dit bestemmingsplan maakt onderdeel uit van dit gebied.
Clustering landbouw langs tweederde weg
Agrarische bedrijven binnen de bestaande lintstructuren kunnen tot milieuhinder leiden in de vorm van geurhinder, maar ook tot verkeershinder.
Wanneer er in de linten geen uitbreidingsruimte kan worden gevonden is uitplaatsing mogelijk. Langs de tweederde weg tussen Nieuw-Buinen en 1e Exloërmond zijn mogelijkheden voor clustering. De openheid van het gebied wordt zoveel mogelijk behouden. Met name op het gebied van bio-energie en logistieke processen kan clustering schaalvoordelen opleveren. Aan bedrijven die hun bedrijfsvoering willen verbreden met het opwekken van duurzame energie wordt medewerking verleend.
3.5.2 Bestemmingsplan Nieuw Buinen/Buinerveen
Het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied is het bestemmingsplan Nieuw Buinen/Buinerveen, vastgesteld op 26 juni 1996 en goedgekeurd op 28 januari 1997.
In het noordoosten van het plangebied ligt de geluidcontour vanuit het naastgelegen bedrijventerrein. De milieusituatie is niet gewijzigd. Ook zonder deze zone kunnen geen milieugevoelige objecten worden opgericht. In voorliggend bestemmingsplan is de geluidcontour dan ook niet opgenomen.
Verder loopt over het onderhavige plangebied een onderzoeksgebied voor een straalpad. Deze is niet meer actueel en zal dus niet in dit bestemmingsplan en op de verbeelding behorende bij dit plan terugkomen.
3.6 Studies
3.6.1 Studie 'Verplaatsing uit lint 6 ondernemers'
In 2005 heeft een zestal agrariërs, samen met gemeente Borger-Odoorn en de provincie Drenthe een studie doorlopen om tot een tweede lint voor bedrijvigheid te komen nabij Nieuw Buinen. Deze studie heeft ARCADIS samen met DLV en LTO-projecten uitgevoerd. Na dit traject was het helder dat een bedrijfsverplaatsing naar de Tweederdeweg Noordzijde niet kansrijk was, met name vanwege het ontbreken van bestuurlijk draagvlak. De redenen varieerden van planologisch niet kansrijk en dat nut en noodzaak van de nodige verplaatsingen niet aan de orde waren. Drie agrariërs hebben de handen ineen geslagen om toch tot verplaatsing van hun onderneming te komen naar een nieuw te realiseren lint aan de Tweederdeweg Zuid. Dit onderzoek vormde de basis voor het verplaatsingsplan Agrarisch bedrijven, dat uiteindelijk in juni 2009 is afgerond.
3.6.2 Nieuw Boeren in Nieuw Buinen: Verplaatsen agrarische bedrijven
Op basis van de studie in 2005 is ARCADIS verder gegaan met de planvorming rond de verplaatsing van de boerenbedrijven naar de Tweederdeweg Zuid. In dit plan is uitgegaan van de verplaatsing van een drietal boerenbedrijven uit het bebouwingslint. Voor deze drie boeren is een nieuwe plek gevonden aan de Tweederdeweg Zuid. Om invulling te geven aan het beleid voor de inplaatsing van melkveehouderijbedrijven in de Veenkoloniën is ook een plek gevonden voor een inplaatser vanuit Overijssel (melkveehouder). Voor de betrokken bedrijven zijn diverse alternatieven getoetst, is de economische haalbaarheid van hun verplaatsing getoetst en zijn verschillende ontwerpen voor hun vrijkomende locaties gemaakt. Ook zijn, door het architectenbureau SKETS, ontwerpen gemaakt van de nieuwe locaties, zodat het aspect beeldkwaliteit hierin een zeer belangrijk aspect is geworden.
Om een deel van de kosten van de verplaatsing te dragen én om invulling te geven aan het begrip duurzaamheid, is er in het plan ruimte gecreëerd voor een energiebouwblok. Dit bouwblok draagt bij aan de verplaatsing, mede doordat slimme constructies gevonden zijn die kosten besparend werken. Voor dit energiebouwblok is ook een exploitant gevonden.
In de tussentijd is er ook hard gewerkt aan het verkrijgen van de gronden op de juiste plekken. Door middel van een uitgebreid ruilproces zijn de betrokken agrarische bedrijven én de omliggende bedrijven er sterk op vooruit gegaan, voor wat betreft verkaveling.
Concluderend wordt in het verplaatsingsplan dan ook gesteld dat de verplaatsing haalbaar is.
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Algemeen
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).
Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken die zijn opgenomen in de Bijlagen.
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Per 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.
Er heeft een inventariserend archeologisch veldonderzoek plaatsgevonden voor drie percelen aan de Tweederdeweg Zuid. Het overige plangebied blijft ongewijzigd, waardoor hiervoor geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Het inventariserend archeologisch veldonderzoek dat heeft plaatsgevonden voor de drie percelen aan de Tweederdeweg Zuid onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.
Uit dit onderzoek blijkt dat de bodem van de onderzochte percelen vrijwel overal ernstig verstoord is. Slechts op één locatie is een restant van een intacte B-podzol en een BC-podzol aangetroffen. Dit boorpunt bevindt zich tussen de weg en een grote berg opgebrachte aarde. Vermoedelijk heeft de recente bodemverstoring (verploeging) hier niet plaatsgevonden. In de resterende delen is geen intact bodemprofiel meer te verwachten. Dit betekent dat de archeologische context van eventueel aanwezige archeologische waarden eveneens verstoord is.
Er wordt aanbevolen om het plangebied vrij te geven van archeologisch vervolgonderzoek. De implementatie van deze aanbevelingen is afhankelijk van het oordeel van het Bevoegd Gezag van de gemeente Borger-Odoorn, hierin vertegenwoordigd door de regio-archeoloog. Wanneer onverhoeds toch archeologische waarden worden aangetroffen tijdens grondwerkzaamheden dan dient dit direct te worden gemeld aan het bevoegd gezag van de gemeente Borger-Odoorn.
In het plangebied komen geen archeologische monumenten voor. Monumenten met de status rijksmonument vallen onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OC&W). Er zijn ook gemeentelijke monumenten in Nederland. Deze groep is omvangrijker en heeft een duidelijk plaatselijke betekenis. De bescherming van deze monumenten is afdoende geregeld in het kader van de Monumentenwet.
4.3 Natuur
In het kader van de gewenste verplaatsingen van de agrarische bedrijven moet rekening worden gehouden met het aspect ecologie. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. In het kader van de bedrijfsverplaatsingen is een natuuronderzoek uitgevoerd dat is opgenomen in bijlage 3 bij het planMER, zie Bijlage6. Voor het overige deel van het plangebied is geen onderzoek noodzakelijk, omdat deze gronden ongewijzigd blijven.
Het onderzoek maakt de gevolgen met betrekking tot de bedrijfsverplaatsingen en de natuurwetgeving inzichtelijk en geeft aan welke vervolgstappen genomen moeten worden.
Gebiedsbescherming
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen. Een planologische ontwikkeling mag geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied.
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een Natura 2000-gebied en/of EHSgebied. De Natura 2000-gebieden die evt. beïnvloed zouden kunnen worden betreffen “Drouwenerzand”, en “Lieftinghsbroek” op respectievelijk 8 en 12 kilometer afstand van het plangebied . Beide gebieden zijn aangewezen in het kader van de Habitatrichtlijn. Om eventuele effecten te beoordelen, is een Passende Beoordeling opgesteld in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Deze beoordeling is nodig om aan te geven of activiteiten van de pluimveehouder leiden tot negatieve effecten op beschermde natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Het doel van deze toetsing is de mogelijk optredende effecten van de ruimtelijke ingreep op de bestaande natuurwaarden te inventariseren waarvoor het gebied is aangemeld. Het gaat daarbij om beoordeling van effecten van het initiatief die, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura-2000 gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
De centrale vraag bij deze beoordeling is of het initiatief leidt tot significante effecten op de natuurwaarden waarvoor deze gebieden op basis van het conceptaanwijzingsbesluiten zijn aangewezen als Habitat- en/of Vogelrichtlijngebied. De vergunning voor een project wordt alleen verleend wanneer zeker is dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast en de instandhoudingdoelstellingen niet in gevaar worden gebracht
Bij het initiatief zijn m.b.t. de Natura 2000-gebieden op voorhand enkel effecten te verwachten als gevolg van een verandering van de stikstofdepositie. Een toename van stikstofdepositie als gevolg van vestiging of uitbreiding van landbouwbedrijven leidt mogelijk tot significante effecten. In de uitgevoerde Passende beoordeling is daarom getoetst op mogelijke effecten van verandering van de stikstofdepositie op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden.
Op basis van de Passende Beoordeling worden de navolgende conclusies getrokken:
- In de huidige situatie leidt de achtergronddepositie voor Drouwenerzand op verschillende habitattypen tot een overschrijding van de stikstofdepositie. Ook in de autonome ontwikkeling (2020) is nog steeds een overschrijding van de kritische depositiewaarden voorzien voor deze stikstofgevoelig habitattypen.
- In de huidige situatie leidt de achtergronddepositie voor Lieftinghsbroek tot een overschrijding van de stikstofdepositie van Blauwgraslanden en mogelijk Beuken-eikenbossen met hulst en Eiken-haagbeukbossen. Door de daling van de stikstofdepositie is voorzien dat de kritische depositiewaarde van de laatste twee habitattypen in de toekomst niet meer overschreden wordt.
- De verwachte toename van stikstofdeposities als gevolg van het initiatief op beide Natura 2000-gebieden zijn zeer laag en niet meetbaar. De toename valt weg binnen de fluctuaties van stikstofdeposities.
- Voor veel stikstofgevoelige habitattypen geldt dat stikstofdepositie niet de enige beperkende factor is. Verdroging en uitblijven van passend beheer leiden tot aanzienlijke effecten.
- De effecten zijn zeer gering en door het nemen van maatregelen (in overleg met bevoegd gezag en beherende instanties) worden mogelijke effecten teniet gedaan en zijn significante effecten te voorkomen.
- Cumulatie van effecten is in geringe mate mogelijk. De mogelijke depositie van andere projecten is naar verwachting ook laag. Effectgerichte maatregelen die samenhangen met het project in Nieuw-Buinen, doen ook deze effecten teniet. Wanneer voldoende brongerichte maatregelen worden genomen is van cumulatie mogelijk niet eens sprake.
- Negatieve effecten op andere Natura 2000-gebieden als gevolg van het project zijn vanwege de geringe toenames niet voorzien.
Soortbescherming
Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en Faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
Om te beoordelen of dit bestemmingsplan uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.
In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. "AMvB art. 75" van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:
- alle soorten, opgenomen in Habitat richtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3);
- soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2);
- soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt.
De ontwikkelingen hebben geen negatieve ecologische effecten tot gevolg. Het voorkomen van beschermde soorten is zeer beperkt. Er is geen sprake van een overtreding in het kader van de Flora- en faunawet en het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk mits de volgende maatregelen in acht worden genomen:
- Geen werkzaamheden in het broed-/voortplantingseizoen (maart-juli)
- Geen hoog opgaande beplanting (bomen) bij de inpassing van de erven van de bouwblokken;
- Watergangen worden ontzien tijdens de werkzaamheden;
- Wat betreft jaarrond beschermde nesten in het plangebied en (bij sloop van) de te verlaten gebouwen zullen hiervoor passende maatregelen getroffen moeten worden door middel van mitigatie of compensatie van effecten.
4.4 Watertoets
Sinds 1 november 2003 is het wettelijk geregeld dat voor het vaststellen van ruimtelijke plannen de watertoetsprocedure dient te worden doorlopen. Het doel van de Watertoets is om de waterbeheerders vroegtijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming en waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar te maken in het plan. Op basis van de waterparagraaf wordt een wateradvies aangevraagd bij waterschap Hunze en Aa's.
Het plannen voor de verplaatsing van de agrarische bedrijven zijn aangemeld op www.dewatertoets.nl. Hiermee zijn de voorgenomen plannen kenbaar gemaakt aan het waterschap. Via deze weg is de uitgangspuntennotitie verkregen, die input levert aan deze waterparagraaf.
Zowel de uitgangspuntennotities als de instemmende reactie van het waterschap zijn in de bijlage opgenomen, zie Bijlage 3.
4.4.1 Beleid
Waterbeheersplan 2010-2015
Het beleid van waterschap Hunze en Aa's is verwoord in het nieuwe beheerplan 2010-2015. De ruimtelijke zonering van de provincie heeft het waterschap vertaald naar een eigen zonering met water als belangrijkste element. Het waterschap benadrukt in haar functiezonering de volgende aspecten: de hoogte van de waterpeilen en het gewenste grondwaterregime (GGOR), een optimale wateraanvoer en –afvoer (waterkwantiteit), de waterkwaliteit voor verschillende functies en de inpassing van water in het landschap.
Notitie stedelijk waterbeheer, waterschap Hunze en Aa's
In het beleid van waterschap Hunze en Aa's (Notitie stedelijk waterbeheer, maart 2003) staat het beheer van waterkeringen en het watersysteem centraal. Daarbij zijn het niet afwentelen van problemen en het aansluiting bij het natuurlijke watersysteem belangrijke elementen. Hunze en Aa's handelt vanuit een principe van een natuurlijke evenwicht. Het watersysteem dient zodanig te worden ingericht dat wateroverlast voorkomen wordt. Dit kan onder meer bereikt worden door voldoende bergingscapaciteit in het oppervlaktewatersysteem te creëren in combinatie met infiltratie in de bodem. Het waterschap stelt voorts waterkwaliteitsnormen op, gerelateerd aan functies en gebieden. Daarbij staat de watersysteembenadering voorop. Ook voert het waterschap actief bronnenbeleid ter voorkoming van ongewenste overstortsituaties.
Watersysteemplan Veenkoloniën
In het watersysteemplan Veenkoloniën, dat door waterschap Hunze en Aa's is opgesteld wordt onderscheid gemaakt tussen een korte termijn strategie en een lange termijn strategie. De korte termijn strategie richt zich vanaf het heden tot 2015 en heeft als zwaartepunt het op orde krijgen van het watersysteem. De lange termijn strategie richt zich op de tijd er na op het op orde houden van het watersysteem. Veiligheid, wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit zijn de thema's van het beleid.
4.4.2 Huidige situatie
De beschrijving van de huidige situatie is gericht op de drie agrarische bedrijven die worden verplaatst. Voor het overige plangebied blijft de huidige situatie gehandhaafd en is een watertoets derhalve niet noodzakelijk.
Bodem
De bodem op de planlocaties op de Bodemkaart van Nederland (kaartblad 12/13) is gekarteerd als Moerige eerdgronden, Moerige podzolgronden en Veldpodzolgronden. De moerige gronden hebben een veenkoloniaal dek met daaronder een moerige laag. De moerige eerdgrond is gelegen op zand. De Veldpodzolgrond is getypeerd als gemeenschappelijk gebruikt, buiten de essen gelegen, heideveld.
In onderstaande afbeelding is een uitsnede weergegeven van de Bodemkaart van Nederland met daarin het projectgebied van de watertoets en de locaties van de drie te verplaatsten agrarische bedrijven (gele cirkels).
De ondergrond (bron: TNO) bestaat tot 14 meter beneden maaiveld uit matig fijn zand. In de laag van 14 tot 20 meter beneden maaiveld bevindt zich zeer grof zand. Vanaf 21 meter beneden maaiveld bevinden er zich enkele kleilagen met een dikte van 0,2 meter afgewisseld door zandlagen.
Grondwaterhuishouding
Op de Bodemkaart van Nederland zijn de grondwatertrappen gekarteerd. Hieruit blijkt dat in het gebied grondwatertrappen III en V heersen. Ten oosten van de locaties heerst ook het grondwaterregime van grondwatertrap IV. De bijbehorende Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) en Gemiddelde Laagste Grondwaterstand (GLG) zijn in de volgende tabel opgenomen.
III | IV | V | |||
GHG | < 0,4 m-mv | > 0,4 m-mv | < 0,4 m-mv | ||
GLG | 0,8 – 1,2 m-mv | 0,8 – 1,2 m-mv | > 1,2 m-mv |
In onderstaande afbeelding is een uitsnede weergegeven van de grondwatertrappen met daarin het projectgebied van de watertoets en de locaties van de drie te verplaatsten agrarische bedrijven (gele cirkels).
Oppervlaktewaterhuishouding
In de huidige situatie is het projectgebied in gebruik voor agrarische doeleinden. In de voorgenomen ontwikkelingen zijn geen watergangen anders dan kavelsloten gelegen. In het noorden, vlak buiten het projectgebied, is er een visvijver. Ten zuiden van de locaties ligt het kanaal de Dreefleiding. Deze watert af op het Musselkanaal. Ten oosten van het projectgebied is een vloeiveld, welke ingericht is om 1x in de 25 jaar te inunderen.
Watersysteem De Veenkoloniën
Het projectgebied valt binnen het gebied van de veenkoloniën. Veenkoloniën typeren zich als uitgestrekte agrarische gebieden met lintbebouwingen langs de kanalen. De veenontginning is begonnen in de 15e eeuw. Deze karakteristieke eigenschappen zijn samen met de eis van waterberging bij extreme buien de peilers van de ontwikkeling die de komende jaren in gang gebracht en uitgevoerd dient te worden.
Door het oxideren van het veen zal er een bodemdaling intreden. Deze bodemdaling is voor het projectgebied bepaald tussen de 0 en 20 cm. Hemelwater dient zo optimaal mogelijk in het oppervlaktewatersysteem worden ingebracht. Hierdoor kan een verbetering van de waterkwaliteit behaald worden en wordt het wateraanvoerstelsel minder belast.
4.5 Toekomstige Situatie
Afwatering
Voor alle drie de te verplaatsen agrarische bedrijven geldt dat in de toekomstige situatie, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, wordt aangesloten bij de uitgangspunten van een duurzaam waterbeheer. Vuil water (huisaansluitingen, eventueel bedrijfsafvalwater) wordt opgevangen in een IBA-systeem opgevangen.
Het hemelwater wordt niet op de riolering aangesloten, maar op het oppervlaktewatersysteem rond de locatie. Infiltratie is met oog op de hoge grondwaterstanden niet aan te bevelen. Op deze locatie wordt geadviseerd het hemelwater te bergen en vertraagd af te voeren naar oppervlaktewater. Deze berging wordt gerealiseerd om piekafvoeren op het bestaande watersysteem te voorkomen. Een deel van het water zal op natuurlijke wijze infiltreren in de zanderige bodem met lage grondwaterstanden.
Conform het beleid van waterschap Hunze en Aa's dient voorkomen te worden dat de realisatie van het plan wateroverlast veroorzaakt. Hiervoor zijn in het beheersgebied Hunze en Aa's normen opgesteld. In extensief bebouwd gebied dient een neerslaggebeurtenis van eens per 100 jaar (T=100) geen wateroverlast te veroorzaken of inundatie op het maaiveld in de omgeving optreden. Daarbij mag rekening worden gehouden met een afvoer van 1 l/s/ha. In een T=100 situatie mag 2 l/s/ha worden afgevoerd naar het oppervlaktewater.
In de nader planvorming dient het watersysteem nader te worden uitgewerkt. Daarbij wordt uitgegaan van bovenstaande afvoernormen en de volgende neerslaggebeurtenissen.
Maatgevende neerslag- gebeurtenis | Duur neerslag gebeurtenis | Intensiteit neerslag gebeurtenis | Inhoud neerslag gebeurtenis | Frequentie | |||
Zomer | 30 minuten | 230,8 l/s/ha | 41,5 mm | 1/100 jaar | |||
Winter | 7200 minuten | 2,8 l/s/ha | 119,0 mm | 1/100 jaar |
Op basis van deze getallen is indicatie bepaald wat de 'wateropgave' voor de drie deelgebieden zijn. Voor de worstcase situatie is de zomersituatie berekend. Deze getallen geven een indicatie en dienen in een later stadium verder te worden uitgewerkt.
In het geval van het akkerbouwbedrijf is het bruto oppervlak 4,0 ha. De verharding op het perceel (daken en terreinverharding) bedraagt circa 1,35 ha. De inhoud van een zomerse neerslaggebeurtenis is 565 m³, waarbij 4,0 l/s afgevoerd mag worden. De inhoud van de berging dient circa 560 m³ te zijn. Hiervoor is circa 2.350 m² nodig (uitgaande van 0,3 m peilstijging en ruimte voor taluds).
In geval van de melkveehouderij is het bruto oppervlak 2,5 ha. De verharding op het perceel (daken en terreinverharding) bedraagt circa 1,15 ha. De inhoud van een zomerse neerslaggebeurtenis is 475 m³, waarbij 2,5 l/s afgevoerd mag worden. De inhoud van de berging dient circa 470 m³ te zijn. Hiervoor is circa 1.950 m² nodig (uitgaande van 0,3 m peilstijging en ruimte voor taluds).
In het geval van de pluimveehouderij is het bruto oppervlak 4,3 ha. De verharding op het perceel (daken en terreinverharding) bedraagt circa 3,6 ha. De inhoud van een zomerse neerslaggebeurtenis is 1.495 m³, waarbij 4,3 l/s afgevoerd mag worden. De inhoud van de berging dient circa 1.490 m³ te zijn. Hiervoor is circa 6.200 m² nodig (uitgaande van 0,3 m peilstijging en ruimte voor taluds).
Wanneer bestaande watergangen (deels) worden gedempt, dient de verloren gaande berging in hetzelfde watersysteem en/of peilvak gecompenseerd te worden.
De exacte locatie van deze retentievoorziening is nog niet bekend. De benodigde ruimte voor een retentievoorziening is daarom wel opgenomen in de regels, maar niet op de verbeelding.
Wateroverlast
Wateroverlast wordt voorkomen door de bergingsvoorziening te voorzien van een noodoverlaat. Indien de berging volledig gevuld is, en er meer regen valt, kan het water in deze situatie versneld overstorten naar het oppervlaktewatersysteem.
Daarnaast wordt geadviseerd om het vloerpeil van de bouwblokken (in ieder geval de woning en eventueel andere gevoelige bouwblokken) 0,3 m hoger aan te leggen dan het omliggend maaiveld of verharding. Hiermee wordt voorkomen dat bij intensieve neerslaggebeurtenissen het hemelwater wateroverlast veroorzaakt in deze bouwblokken.
Ontwatering
De ontwatering is de afstand tussen de hoogste grondwaterstanden en het maaiveld, de terreinverharding of de vloeren van de bebouwing. Het is belangrijk om voldoende ontwatering te realiseren om grondwateroverlast en verzakking van terreinverharding te voorkomen. Conform de uitgangspuntennotitie van waterschap Hunze en Aa's worden de volgende ontwateringsnormen gehanteerd:
- Woningen/bebouwing met kruipruimte: 0,7 m ten opzichte van onderzijde vloer;
- Woningen/bebouwing zonder kruipruimte: 0,3 m ten opzichte van onderzijde vloer;
- Secundaire wegen/terreinverharding: 0,7 m.
De ontwateringseisen dienen te worden afgestemd met de oppervlaktewaterpeilen. Wanneer er onvoldoende ontwatering aanwezig is, wordt eerst gekeken naar mogelijkheden voor ophoging. Als tweede komt drainage in beeld. Bezien vanuit duurzaamheid heeft drainage niet de voorkeur.
Waterkwaliteit
Omdat het hemelwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater, is het belangrijk de waterkwaliteit te bewaken. Om deze reden worden in het plan geen uitloogbare materialen (lood, koper, zink) toegepast. Daarnaast wordt zo min mogelijk gebruik gemaakt van strooizout en chemische onkruidbestrijding.
4.6 Milieuhygiënische Aspecten
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang om na te gaan in hoeverre milieuhygiënische factoren belemmeringen opleveren voor de voorgestane ontwikkeling. In dit kader dient aandacht te worden besteed aan de volgende punten:
- geluidsaspecten;
- bodem;
- luchtkwaliteit;
- externe veiligheid.
4.6.1 Bodem
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
Op de percelen die betrekking hebben op de verplaatsing van de drie agrarische bedrijven is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd. Voor de overige gronden in het plangebied blijft de situatie ongewijzigd en is derhalve bodemonderzoek niet noodzakelijk. Het onderzoeksrapport met betrekking tot de drie locaties is opgenomen in Bijlage 4. Dit onderzoek toont aan dat op de locaties redelijkerwijs gesproken geen verontreinigende stoffen aanwezig zijn in de grond of in het freatisch grondwater in gehalten boven de achtergrondwaarde of streefwaarde.
Ten aanzien van de nieuwe locatie voor het akkerbouwbedrijf wordt het volgende geconcludeerd:
- Het noordelijke teelaardedepot is licht verontreinigd met de parameter lood. In de overige boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond.
- Het grondwater is licht verontreinigd met barium, koper, nikkel en/of zink.
- De aangetoond gehalten en concentraties vormen geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek.
Op basis van de gemeten gehaltes in grond en grondwater dient de hypothese “onverdacht” formeel te worden verworpen. De gevonden gehalten in de bodem vormen in milieuhygiënische zin geen belemmeringen voor de voorgenomen activiteiten.
4.6.2 Geluid
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid". In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai. Spoorweglawaai en industrielawaai van een gezoneerd industrieterrein zijn in deze situatie niet relevant.
Wegverkeerslawaai
De volgende tabel geeft een overzicht van de te verwachten vervoersbewegingen van en naar het akkerbouwbedrijf, de melkveehouderij en de pluimveehouderij, wanneer deze bedrijven op de nieuwe locaties gevestigd zijn.
Soort bedrijf | Intern of extern | Vervoersbewegingen | |
Akkerbouwbedrijf | Intern | In de oogstperiode van de akkerbouwproducten worden deze vanaf het land naar de opslag-/ verwerkingschuur gebracht. De aanvoer vindt plaats via de landbouwstraat, middels een kiepwagen (gemiddeld 10 ton). Per product geldt de navolgende verdeling: - Fabrieksaardappelen ongeveer 200 vrachten, februari – half april (1 week voor levering) - Suikerbieten ongeveer 300 vrachten, oktober – half januari (1 week voor levering) - Bloembollen ongeveer 100 vrachten, half juni – half juli Vervolgens worden de akkerbouwproducten afgevoerd (uitgaande van een gemiddelde vrachtauto van 35 ton): - Fabrieksaardappelen ± 60 vrachten, februari – half april (in totaal 2 of 3 dagen) - Suikerbieten ± 85 vrachten, oktober – half januari (in totaal 1 of 2 dagen); - Bloembollen ± 30 vrachten, juli – half augustus (3 of 4 dagen per week de gehele periode) Voor diverse benodigdheden zoals aanvoer materiaal/kunstmest en pootgoed etc. ongeveer 10 vrachten per jaar. | |
Akkerbouwbedrijf | Extern | Transport van kisten met bloembollen periode juni/juli/augustus met heftrucks: - 1x diesel voor bij spoellijn en buiten - 2x elektrisch voor binnen De lijn is grofweg van drooggedeelte naar verwerkingsruimte | |
Melkveehouderij | Intern | Tankauto melk 1x per 3 dagen Overige vrachtauto's gemiddeld 1x per week | |
Melkveehouderij | Extern | Dagelijks gebruik: - trekker (diesel) - shovel(diesel) | |
Pluimveehouderij | Intern | Vervoersbewegingen: - 1 dag per 6 weken 3 vrachtwagens met eendagskuikens (overdag) - 4 dagen per 6 weken totaal 45 vrachtwagens met vleeskuikens (overdag en 's nachts) - 12 vrachtwagens mestafvoer in 6 weken of 30 landbouwkeepers mestafvoer in 6 weken - 1x per week 1 vrachtwagenbezoek kadaver afvoer - 40 vrachtwagens voer in periode van 6 weken - 2x per week 1 vrachtwagen bodedienst/gasolie/strooisel/oid - 2x per week 1 vrachtwagen met biobrandstof voor houtkachel - 4x per 6 weken transportbus vervoer van ingeleend personeel (kippenvangen) - 2x per 6 weken transportbus vervoer van ingeleend personeel (schoonmaakploeg) - 1x per 6 weken transportbus vervoer van ingeleend personeel (ontsmetting) | |
Pluimveehouderij | Extern | Voor pluimvee en mesttransport en vullen van houtkachel en bedrijfsmatige klussen (dagelijks gebruik): - verreiker (diesel) - shovel (diesel) |
In de directe omgeving van de bedrijven liggen geen geluidsgevoelige bestemmingen. De geluidsaspecten in het overige plangebied blijven ongewijzigd. Op grond van deze gegevens worden geen problemen verwacht ten aanzien van geluidshinder en is nader onderzoek niet noodzakelijk.
4.6.3 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening gehouden worden met het gestelde in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.
Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
- a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
- b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
- c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of
- d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
- woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
- infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
- kantoorlocaties: minimaal 100.000 m² brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m² brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
Het bestemmingsplan bevat niet een van deze ontwikkelingen. Geconcludeerd kan worden dat door de ontwikkelingen die in het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, namelijk de verplaatsing van drie agrarische bedrijven, de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Aan het bepaalde omtrent luchtkwaliteit wordt dan ook voldaan.
4.6.4 Externe veiligheid
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ('Indeling Leidraad maatramp') zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
- inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Inrichting
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (hierna: Bevi) regels gesteld.
Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient te worden onderzocht:
- Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
- Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor kwetsbare objecten geldt een plaatsgebonden risico PR 10-6 en voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico PR 10-6.
Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen Bevi-inrichtingen. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Buisleiding
In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen
In de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
4.7 Verkeer En Parkeren
Bij de voorgenomen ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventuele gevolgen voor verkeerskundige aspecten in of nabij het plangebied, zoals verkeersbewegingen en parkeren.
Het plangebied en de betreffende locaties zijn goed bereikbaar. De ontsluiting van de percelen is geregeld via in-/uitritten op de Tweederdeweg Zuid. Deze wordt vervolgens ontsloten via de Drentse Mondenweg en de 24e Laan.
De voorgenomen ontwikkelingen hebben een geringe verkeersaantrekkende werking (zie het overzicht van de te verwachten verkeersbewegingen in paragraaf 4.7). De verkeerskundige aspecten leveren derhalve geen problemen op voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.8 Duurzaamheid
Juist het duurzaamheidsaspect heeft de agrarische bedrijven er toe gezet de verplaatsing in gang te zetten. In het lint zaten de bedrijven door de vele woningen en andere bebouwing ‘op slot’. Uitbreiding in het dorp zou ten koste gaan van het leefklimaat en aan de Tweederdeweg Zuid lag de mogelijkheid om nieuwe bouwblokken te ontwikkelen.
Door de ruilverkaveling en de locatie van de bouwblokken worden de transportafstanden voor de boeren beperkt. Bovendien hoeven de vrachtauto’s en landbouwvoertuigen niet meer door het dorp waardoor de verkeershinder in het dorp afneemt, en de verkeersveiligheid toeneemt. Transporten van materialen tussen de bouwblokken onderling (bijvoorbeeld mest via een pijpleiding naar het energiebouwblok) kunnen door slimme technieken geheel zonder verkeersbewegingen blijven.
De bouw van de nieuwe locaties, en de nieuwbouw op de oude locaties, vindt plaats met duurzame bouwmaterialen. Er wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van bouwmaterialen die een lokale oorsprong vinden (bijvoorbeeld uit hennepteelt), zodat een ‘biobased economy’ ontstaat. Ook zal worden gezocht naar nieuwe, innovatieve materialen.
De erven die nu worden gerealiseerd dienen te voldoen aan de laatste eisen ten aanzien van energie en water. Water dat op de verharde oppervlaktes valt, wordt zo veel mogelijk opgevangen en gebruikt in de bedrijfsprocessen. Overtollig water wordt zo veel mogelijk geborgen en waar mogelijk geïnfiltreerd in de zanderige bodem met lage grondwaterstanden. Ten aanzien van energie kunnen de dak-oppervlakten worden gebruikt voor de opwekking van zonne-energie.
Ook kunnen de bedrijven door schaalvergroting op de nieuwe locatie een bedrijfsvoering toepassen die duurzamer is dan op de kleinere locaties in het lint. Zo wordt op de nieuwe bedrijfslocaties een goede afweging gemaakt ten aanzien van de onderdelen People-Profit-Planet.
4.9 Kabels En Leidingen
In het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn.
Hoofdstuk 5 Het Plan
5.1 Algemeen
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de verplaatsing van een akkerbouwbedrijf, een melkveehouderij en een pluimveehouderij en de realisatie van een energiebouwblok.
- Het akkerbouwbedrijf is gevestigd aan de Noorderdiep 276 en wordt verplaatst naar de Tweederdeweg Zuid .
- De melkveehouderij is gevestigd aan het Noorderdiep 71 en wordt eveneens verplaatst naar de Tweederdeweg Zuid.
- De pluimveehouderij is gevestigd aan Noorderdiep 101 en 1e Exloermond 86. Een deel van de activiteiten wordt verplaatst naar de Tweederdeweg Zuid.
- Het energiebouwblok is nieuw en wordt gesitueerd in het verlengde van de pluimveehouderij aan Tweederdeweg Zuid.
5.2 Beschrijving Toekomstige Situatie
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de verplaatsing van een akkerbouwbedrijf, een melkveehouderij en een pluimveehouderij en de realisatie van een energiebouwblok.
- Het akkerbouwbedrijf is gevestigd aan de Noorderdiep 276 en wordt verplaatst naar de Tweederdeweg Zuid .
- De melkveehouderij is gevestigd aan het Noorderdiep 71 en wordt eveneens verplaatst naar de Tweederdeweg Zuid.
- De pluimveehouderij is gevestigd aan Noorderdiep 101 en een deel van de activiteiten wordt verplaatst naar de Tweederdeweg Zuid.
- Het energiebouwblok is nieuw en wordt gesitueerd in het verlengde van de pluimveehouderij aan Tweederdeweg Zuid.
In deze paragraaf wordt de toekomstige situatie van de drie bedrijven afzonderlijk beschreven. Ook wordt aangegeven hoe met de vrijkomende locaties wordt omgegaan.
Op onderstaande afbeelding is zichtbaar hoe de nieuwe bedrijfslocaties ten opzichte van elkaar gesitueerd zijn aan de Tweederdeweg Zuid.
5.2.1 Akkerbouwbedrijf
Het akkerbouwbedrijf richt zich op de teelt van fabrieksaardappelen, suikerbieten, bloembollen en innovatieve teelten (saffraan). De kansen en ervaring (8 jaar) voor het bedrijf liggen vooral in de krokusteelt zowel voor sierteeltproductie als teelt voor de saffraankrokus.
Onderdelen van het bedrijf op hoofdlijnen worden:
- een woonhuis;
- een schuur, bestaande uit twee cellen met kantoor, opslag ed;
- een werktuigenloods;
- en een spoelput.
Het bedrijf gaat gefaseerd over naar de nieuwe locatie. In eerste instantie wordt de schuur (bewaren, verwerken, drogen) gebouwd. Dit in verband met een urgent gebrek aan bewaarruimte op de oude locatie. De rest van het nieuwe bedrijf wordt daarna gerealiseerd waarna ook het resterende deel van de bedrijfsvoering verplaatst wordt.
Dit zal betekenen dat mogelijk meerdere bouwvergunningen (verschillende fases) worden aangevraagd.
Bouwblok
Het totale (bouw)perceel met een totaaloppervlakte van 40.050 m2/4 ha. (150 x 267 meter) wordt centraal geplaatst in de ruim 150 hectare tellende gronden van het bedrijf.
Op onderstaande afbeelding is de nieuwe indeling van het akkerbouwbedrijf weergegeven.
Op het bouwblok wordt 10.929 m2/1,09 ha ingericht als agrarisch bouwblok (inclusief oprit, exclusief woning). In totaal bedraagt de erfverharding 5.988,29 m2 (0,6 ha.). Op het bouwblok is genoeg ruimte om de in de toekomst uitbreiding, een extra schuur te kunnen realiseren.
Onderdeel | Oppervlakte | Bouwhoogtes | |||
Nok | Dakgoot | ||||
Schuur | 3448,9 m2 (37,9 x 91 m.) | 10,5 m. | 3,25 / 4,095 m | ||
Opslag/werkplaats | 948,64 m2 (30,8 x 30,8 m.) | 10,5 m. | 3,25 / 4,095 m | ||
Spoelputten | 533,17 m2 (20,35 x 26,2 m.) | N.v.t. | N.v.t. | ||
Woning | 423,5 m2 (19,25 x 22 m.) | 8.5 m. | 6.5 m. | ||
Erfverharding (onbebouwd) | 5998,29 m2 (incl. oprit 365 m2) | N.v.t. | N.v.t. | ||
Overig (onbebouwd) | 27.947,5 m2 | N.v.t. | N.v.t. | ||
Totaal | 40.050 m2 / 4,0 ha. | N.v.t. | N.v.t. |
Voorzieningen
Voor de bedrijfsvoering wordt grondwater onttrokken aan de bodem of wordt oppervlaktewater gebruikt. Regenwater wordt opgevangen in retentievijver/sloot aanleg.
Het schoonspuiten van landbouwmachines gebeurt op een wasplaats met een vloeistofdichte vloer. De elektriciteit wordt verkregen via het net. Stoken gebeurt op propaangas of groengas.
Doorgroei - situatie in 2020
In 2020 is het bedrijf doorgegroeid in/met de krokusteelt en mogelijk ook uien. Daarmee is een verdubbeling van de bewaar en droog capaciteit nodig. Dit is gerealiseerd door het spiegelen van bewaarwand en droogvloer, maar ook door het realiseren van een tweede schuur. Deze stal zal een oppervlakte hebben van 3460,92 m2/0,35 ha. (90,6 x 38,2 meter).
5.2.2 Melkveehouderij
De nieuwe inrichting van melkveebedrijf Van der Meer wordt een melkveebedrijf met 125 stuks melkrundvee en 90 stuks jongvee. Het betreft een grondgebonden bedrijf: al het vee weidt, jongvee dag en nacht, melkkoeien alleen overdag. Het bedrijf gaat samenwerken met een akkerbouwer.
Het bedrijf, een gezinsbedrijf, wordt gangbaar uitgeoefend. Maar: met een sterk oog voor milieuaspecten en dierwelzijn.
Onderdelen van het bedrijf op hoofdlijnen worden:
- een woonhuis;
- een traditionele open ligboxenstal met roostervloer;
- een jongveestal;
- sleufsilo's;
- een mestplaat.
Mestopslag vindt plaats in de mestkelder onder de stal met een capaciteit van 500 ton (diepte 2,2 meter onder maaiveld).
Voor een traditionele ligboxenstal met roostervloer geldt een emissiewaarde van 9,5 kg NH3 per dierplaats per jaar, fijn stof 118 g PM10 per dier per jaar.
Dit is gelijk aan de maximale emissiewaarde van het Besluit huisvesting, waarbij de dieren geweid worden. Bij bedrijven die melkrundvee weiden, komt de ammoniakemissie met geen van de huisvestingssystemen boven de huidige maximale emissiewaarde uit.
Bouwblok
Het totale (bouw)perceel met een totaaloppervlakte van 27.750 m2/2,78 ha. (150 x 185 meter) wordt centraal geplaatst binnen het aaneengesloten eigendom van circa 57 hectare.
Op onderstaande afbeelding is de nieuwe indeling van de melkveehouderij weergegeven.
Op het bouwblok wordt 6.678 m2/0,67 ha ingericht als agrarisch bouwblok (inclusief mestplaat en oprit, exclusief woning en retentievijver). In totaal bedraagt de erfverharding 2.723 m2 (0,27 ha.). Op het bouwblok is genoeg ruimte om de in de toekomst uitbreiding, een extra stal te kunnen realiseren.
Onderdeel | Oppervlakte | Bouwhoogtes | |||
Nok | Dakgoot | ||||
Stal | 2.355 m2 | 10,5 m. | 3,25 / 4,095 m | ||
Opslag | 595 m2 (15 x 37 m.) | 10,5 m. | |||
Mestplaat | 150 m2 (10 x 15 m.) | N.v.t. | N.v.t. | ||
Sleufsilo's | 855 m2 (19 x 45 m.) | N.v.t. | N.v.t. | ||
Woning | 418 m2 (19 x 22 m.) | 8,5 m. | 6,5 m. | ||
Erfverharding (onbebouwd) | 2.723 m2 (incl. oprit 280 m2) | N.v.t. | N.v.t. | ||
Overig (onbebouwd) | 20.054 m2 | N.v.t. | N.v.t. | ||
Totaal | 27.750 m2 / 2,78 ha. | N.v.t. | N.v.t. |
Voorzieningen
Elektriciteit wordt verkregen van het net. Bedrijfsafvalwater wordt geloosd op de mestkelder. Het regenwater wordt geborgen in een retentievoorziening.
Doorgroei - situatie in 2020
In 2020 is het bedrijf doorgegroeid naar 150 stuks melkrundvee. Daartoe zal de optie van de extra stal zijn gerealiseerd. Deze stal zal een oppervlakte hebben van 2.800 m2/0,28 ha. (90 x 30 meter).
5.2.3 Pluimveehouderij
In totaal zullen direct 300.000 vleeskuikens worden gehouden, verdeeld over zes stallen. Akkerbouw wordt eveneens een onderdeel van de bedrijfsvoering, in totaal 100 hectare. Het bedrijf zal voldoen aan het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij. Met het genoemde aantal vleeskuikens kunnen twee mensen fulltime werken op het bedrijf.
Onderdelen van het bedrijf op hoofdlijnen worden:
- zes stallen;
- een woonhuis;
- een opslag/werkloods die tevens de locatie is van een biomassakachel;
- een mestopslag.
Het huisvestingsysteem van de stallen is een systeem met mengluchtventilatie: het Wesselman stalsysteem. Dit systeem heeft in de Regeling ammoniak en veehouderij het nummer BWL2009.14. Het betreft hier een vleeskuikenstal met verwarmingssysteem met warmteheaters en ventilatoren.
Het systeem wordt geleverd en geplaatst door Technisch advies, installatiebureau De Roo.
Het systeem staat aangemerkt als BBT.
Emissiefactor is 0,035 kg NH3 per dierplaats per jaar.
Bouwblok
Het totale (bouw)perceel met een totaaloppervlakte van 46.500 m2/4,7 ha. (150 x 310 meter). Op onderstaande afbeelding is de nieuwe indeling van de pluimveehouderij weergegeven.
De stallen (25 x 110 m.) worden dwars op het perceel geplaatst, zo komen ze achter elkaar te staan. Alleen op deze manier blijft er op het perceel (150 meter breed) ruimte over voor een erfpad aan de zijkant (rechts).
Het bouwblok wordt gerealiseerd op een zo kort mogelijke afstand tot de provinciale weg (Drentse Mondenweg) om het aantal vervoersbewegingen zo veel mogelijk te beperken.
Op het bouwblok wordt 35.365 m2/3,5 ha. (125 x 280 + oprit) ingericht als agrarisch bouwblok (inclusief oprit, exclusief woning). In totaal bedraagt de erfverharding 15.565 `m2 ( ha.). Op deze wijze is op het bouwblok nog genoeg ruimte om de in de toekomst uitbreiding, een extra stal aan de achterzijde te kunnen realiseren.
Onderdeel | Oppervlakte | Bouwhoogtes | |||
Nok | Dakgoot | ||||
Stallen (totaal 6) | 16.500 m2 (25 x 110m.) | 10,5 m. | 3,25 / 4,095 m. | ||
Opslag/werkplaats | 3.300 m2 (30 x1 10m.) | 10,5 m. | 3,25 / 4,095 m. | ||
Woning | 418 m2 (19 x 22 m.) | 8,5 m. | 6,5 m. | ||
Erfverharding (onbebouwd) | 16.565 m2 (incl. oprit 365 ) | N.v.t. | N.v.t. | ||
Overig (onbebouwd) | 10.717 m2 | N.v.t. | N.v.t. | ||
Totaal | 46.500 m2 / 4,7 ha. | N.v.t. | N.v.t. |
Voorzieningen
Het bedrijf wil grondwater onttrekken aan de bodem. Daartoe wordt een bron geslagen met een zuiveringsinstallatie. Dit water wordt gebruikt voor de drinkwatervoorziening van het pluimvee. Op het terrein wordt een wateropslag gerealiseerd van ongeveer 30 m3 per stal.
Voor de warmtevoorziening realiseert het bedrijf een biomassakachel. Als brandstof wordt hout of stro gebruikt. Elektriciteit wordt verkregen van het net.
Bedrijfsafvalwater wordt geloosd via het vuilwaterriool.
Wat betreft het regenwater: de stallen hebben geen dakgoot, het water blijft op het terrein.
Doorgroei – situatie in 2020
In 2020 is het bedrijf doorgegroeid naar 350.000 stuks pluimvee. Daartoe wordt 1 stal bijgebouwd, aan de achterzijde. Deze stal zal een oppervlakte hebben van 3460,92 m2/0,35 ha. (90,6 x 38,2 meter).
De bestaande situatie wordt via het voorliggende plan conserverend bestemd en zal over 10 jaar onder het overgangsrecht worden gebracht.
5.2.4 Energiebouwblok
Door Raedthuys Bio-energie Holding B.V. uit Enschede wordt een bio-energiecentrale (BEC) ontwikkeld op het energiebouwblok. Dit energiebouwblok is gesitueerd achter en op hetzelfde perceel als de pluimveehouderij.
De bio-energiecentrale bestaat uit een vergistinginstallatie waarin door de vergisting van mest en co-substraten biogas ontstaat. Dit biogas wordt of verbrand in een verbrandingsmotor (WKK), waarmee elektriciteit en warmte wordt geproduceerd of het wordt omgezet in groen gas en in het aardgasnetwerk gevoed. Beide opties zijn meegenomen, dit is van belang om te kunnen anticiperen op regelgeving en subsidieverstrekking van de overheid.
De installatie verwerkt jaarlijks maximaal 50.000 ton biomassa. De biomassa bestaat voor maximaal 25.000 m3 uit mest en voor maximaal 25.000 m3 uit co-substraten. Co-substraten worden aan mest toegevoegd om de economische haalbaarheid van mestvergisting te vergroten. Zowel de mest als de co-substraten worden zoveel mogelijk uit de nabije omgeving – waaronder de drie agrarische bedrijven waarop dit bestemmingsplan ziet - betrokken.
Indien gebruik wordt gemaakt van een verbrandingsmotor (WKK) produceert de BEC jaarlijks ruim 27 miljoen kWh aan elektriciteit. Deze elektriciteit wordt geleverd aan het elektriciteitsnet. Dit is voldoende om per jaar ruim 7.900 huishoudens van elektriciteit te voorzien. Ook ontstaat er warmte. Er zijn mogelijkheden om de warmte te benutten bij de omliggende agrarische bedrijven. Tevens is er een optie voor een droger meegenomen. In deze droger wordt de dikke fractie digestaat verder ingedroogd tot korrels. Ook hiervoor kan de warmte van de WKK worden benut.
Een tweede optie is om de kwaliteit van het biogas op te schalen tot aardgaskwaliteit. Daarmee wordt de verbrandingswaarde van het biogas op hetzelfde niveau gebracht als dat van aardgas. Daarvoor worden enkele stoffen (kooldioxide (CO2), water en waterstofsulfide (H2S)) uit het biogas verwijderd. Het methaangehalte stijgt door deze bewerking naar ongeveer 90 procent. Dit groen gas wordt ingevoerd in het aardgasnet. In de BEC kan ongeveer 7,3 miljoen m3 groen gas worden geproduceerd.
Vanuit de vergisters ontstaat digestaat. Dit restproduct wordt gescheiden in een dunne en dikke fractie en beide fracties worden toegepast als meststof in de landbouw.
Zowel de mest als co-substraten als de digestaat worden aan- en afgevoerd door middel van vrachtwagens. De ontsluiting van de BEC loopt achter de pluimveehouderij langs naar de Tweederdeweg Zuid.
Binnen de BEC zijn twee personen werkzaam
Bouwblok
Het bouwperceel heeft een omvang van circa 3,1 hectare (circa 164 bij 188 meter). Op onderstaande afbeelding is de indeling van het bouwperceel weergegeven.
Figuur 1 Terreininrichting BEC Nieuw-Buinen
Het bouwblok is van zuid (boven) naar noord ingedeeld. Aan de zuidzijde bevindt zich de opslag voor de invoer van de vergisters. In het midden staan de bedrijfshal en de vergisters. Aan de noordzijde is de opslag van de dunne en dikke fractie digestaat.
Voorzieningen
Het bouwblok wordt aan de zuidkant begrensd door sleufsilo's voor de opslag van vaste co-producten. De hoogte van de wanden van de sleufsilo's is circa 2,5 meter, de oppervlakte van deze sleufsilo's is circa 4100 m2. Tevens komen er twee betonnen en vijf polyester silo's (hoogte circa 10 meter) voor de opslag dunne co-substraten en mest. De betonnen silo's hebben een betonhoogte van circa 8 meter en een hoogte inclusief dak van circa 11 meter. De doorsnede van deze opslagen is circa 13 meter.
Centraal staan de bedrijfshal, twee hoofdvergisters, een navergister en de opslag van de dunne fractie digestaat. De bedrijfshal is circa 900 m2 groot en de nokhoogte is circa 11 meter. In de bedrijfshal bevindt zich onder andere een kantoor, een ontvangstruimte, een kleine analyse en opslagruimte voor monsters van co-substraten en digestaat, de warmtekrachtkoppeling met transformatorruimten, een hal voor de opwerkinginstallatie voor groen gas, ruimten voor de menging van de input van de vergisters alsmede voor de hygiënisatie van de digestaat en een opslaghal annex stalling en werkplaats.
De twee hoofdvergisters en de navergister hebben een betonhoogte van circa 10 meter (boven maaiveld) en een tophoogte (inclusief membraandak) van circa 13 meter. Rond de hoofdvergisters bevindt zich een mengring met een breedte van circa 2 meter en een hoogte van circa 1 meter. De totale doorsnede van deze vergisters inclusief mengring is circa 31 meter. De vloer van de vergisters en mengring ligt circa 1,5 meter onder maaiveld. Voor de hoofdvergisters is dit noodzakelijk omdat de mengringen rond deze hoofdvergisters goed bereikbaar moeten zijn om ze te vullen met mest en substraat. De hoogte van de vergisters is van belang om een grootte inhoud te verkrijgen. Dit is belangrijk voor een efficiënte vergisting van met name minder goed verteerbare biomassa (zoals gras). Deze biomassa heeft een langere verblijftijd nodig zodat de bacteriën alle gelegenheid hebben om de biomassa af te breken en gas te vormen. De totale inhoud van de vergisters is circa 25.000m3. De verblijftijd van de biomassa in de hoofdvergistingtanks is circa 100 dagen. Dit is ruim voldoende voor efficiënte vergisting van de beoogde biomassastromen.
De vier opslagsilo's voor de dunne fractie digestaat hebben een betonhoogte van circa 10 meter. De tophoogte inclusief membraandak is circa 13 meter. Deze opslagbassins hebben elk een opslagcapaciteit van circa 7.400 m3. De totale opslag in deze silo's bedraagt circa 29.500 m3. De dikke fractie wordt opgeslagen in een opslagbunker (sleufsilo). De oppervlakte van deze bunker is circa 3000 m2, de maximale opslagcapaciteit bedraagt circa 7.500 ton. Omdat meststoffen niet het gehele jaar in de landbouw mogen worden uitgereden, is een opslag voor een langere periode (groter dan 6 maanden) gewenst.
Naast deze grote bedrijfsonderdelen zijn er enkele kleinere onderdelen. Dit zijn bijvoorbeeld een fakkel, 2 Triolieten (mengers/vullers van de vergisters), een maïsbunker en een luchtwasser. Tevens is er ruimte gereserveerd voor de realisatie van een droger. Hiervoor een ruimte opgenomen van 70 bij 20 meter. Deze ruimte overlapt de opslagruimte van dikke fractie digestaat. Als de droger gerealiseerd wordt, is een kleinere opslag van dikke fractie digestaat nodig.
Onderdeel | Aantal | Oppervlakte | (Bouw)hoogte | ||||
circa | Nok/inclusief membraandak | Dakgoot/beton-hoogte van silo's en vergisters | |||||
t.o.v. maaiveld | t.o.v. maaiveld | ||||||
Bedrijfshal | 1.000 m2 | ||||||
Sleufsilo vaste co-substraten | 1 | 4.100 m2 | n.v.t. | 2,5 meter | |||
Opslagsilo's mest en dunne cosubstraten | 2 | Diameter 13 m | 11 meter | 8 meter | |||
Polyestersilo's | 5 | 10 meter | n.v.t. | ||||
Hoofd- en navergisters | 3 | Diameter 32 m, incl. mengring 36 m | 13 meter (max.15 meter*) | 10 meter | |||
Opslagbassins dunne fractie digestaat | 4 | Diameter 32 meter | 13 meter (max.15 meter*) | 10 meter | |||
Sleufsilo vaste fractie digestaat | 1 | 3.000 m2 | n.v.t. | 2,5 meter | |||
Fakkel | 1 | 12 meter | n.v.t. | ||||
Droger | 1 | 1.400 m2 | 6 meter | ||||
Erfverharding (onbebouwd) | 8900 m2 | n.v.t. | n.v.t. | ||||
Overig (onbebouwd) | 6100 m2 | n.v.t. | n.v.t. |
Schema Overzicht bedrijfsonderdelen
* mits ruimtelijk inpasbaar
Doorgroei – situatie in 2020
In het bouwblok is nog ruimte voor de groei van het vergistingvolume. Ook is er ruimte om de bedrijfshal te vergroten.
5.3 Beeldkwaliteitsplan
Ten behoeve van de bedrijfsverplaatsingen is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Dit plan benoemt de criteria ten aanzien van ligging, massa, vormgeving, inpassing, detaillering, kleur en materiaalgebruik. De criteria zijn geformuleerd op basis van de ontwerpen die voor nieuwe bouwblokken zijn gemaakt. De criteria in het beeldkwaliteitsplan zijn gerangschikt volgens de systematiek van de Welstandsnota Borger-Odoorn en dient als toetsingskader voor de verdere planuitwerking.
Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 5 van dit bestemmingsplan.
Binnen het kader waarbinnen de bedrijfsverplaatsingen plaats kunnen vinden wordt onderscheid gemaakt tussen een zone direct langs de Tweederdeweg Zuid en een verder naar achteren gelegen zone voor bedrijfsbebouwing.
De zone direct aan de weg betreft een multifunctionele zone geschikt voor wonen, tuinen en waterberging, maar ook voor andere niet bedrijfsachtige functies, zoals agroexpo en lichte vormen van recreatie. De diepte van deze zone is 61 meter ten opzichte van het hart van de weg.
In de ruimte achter deze zone, die verder van de weg is gelegen, is volop ruimte voor bedrijfsbebouwing.
De inzet is om zowel de woon- als de bedrijfsbebouwing niet te verstoppen achter groen, maar de kwaliteit van de architectuur te laten spreken. Aan de architectuur en bebouwingsopzet worden daarom in het beeldkwaliteitsplan eisen gesteld. Groen op eigen terrein wordt wel gestimuleerd, maar niet verplicht gesteld.
Bebouwing dient te worden opgericht in een Neo-Veenkoloniale bouwstijl, zodat de nieuwe bebouwing aansluit bij zowel de bebouwingskenmerken van de bestaande veenkoloniale bebouwing, als bij moderne kenmerken. De materialen die voor de gevels van de bedrijfswoning gebruikt worden dienen hoofdzakelijk traditioneel te zijn. Het dak daarentegen heeft een moderne uitstraling, uitgevoerd in moderne materialen.
De bedrijfsbebouwing dient te passen in het landschap. Het is daarom van belang dat stallen, schuren en andere opslagfuncties of bebouwing op het achtererf zorgvuldig worden ingepast en qua verhoudingen passen bij de streekeigen schaal.
Voor verdere informatie, uitgangspunten en een nadere detaillering van de gewenste beeldkwaliteit wordt verwezen naar de inhoud van het beeldkwaliteitplan in Bijlage 5.
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Planopzet
Ingegaan wordt op de wijze waarop de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen", kortweg SVBP. De van het bestemmingsplan deeluitmakende planregels worden - voor zo ver nodig geacht - van een nadere toelichting voorzien. De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De regels geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er mag worden gebouwd. Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is.
6.2 Toelichting Op De Planregels
De regels vormen een juridisch bindend element van het bestemmingsplan.
De regels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk is.
Het kan in een concrete situatie voorkomen, dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe worden dan afwijkingsbepalingen opgenomen en dat maakt afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht dienen burgemeester en wethouders bij vergunningverlening de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren en de belangen zorgvuldig af te wegen.
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
- 1. Inleidende regels.
- 2. Bestemmingsregels.
- 3. Algemene regels.
- 4. Overgangs- en slotregels.
In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld.
Hoofdstuk 3 bevat de bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen en in hoofdstuk 4 komt het overgangsrecht aan de orde en de slotregel.
6.2.1 Nadere toelichting op de regels
Onderstaand worden enige regels nader toegelicht.
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch nu ten behoeve van een ander bouwperceel wordt betrokken.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is een aantal regels opgenomen, om het mogelijk te maken dat het plan op ondergeschikte punten wordt aangepast. Omdat een en ander zich niet beperkt tot één bestemming maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.
Het verlenen van een omgevingsvergunning mag geen automatisme zijn. Burgemeester en wethouders zullen het verlenen van die vergunning zorgvuldig moeten afwegen en motiveren conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht.
Overgangsregels
Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening.
Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing wordt mogelijk gemaakt. Indien de onder het overgangsrecht gebrachte bebouwing door een calamiteit verloren gaat is volledige herbouw toegestaan.
Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot.
Hoofdstuk 7 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening gaat een
bestemmingsplan vergezeld van een toelichting waarin ook inzicht wordt gegeven in de
uitvoerbaarheid van het plan.
De verplaatsing wordt betaald uit private middelen. Er wordt vanuit de gemeente geen bijdrage aan het initiatief gedaan. Kosten die gemaakt worden als gevolg van bijvoorbeeld de aanleg van de inrit zijn gedekt via de legesverordening. Er zullen maatregelen aan de Tweederdeweg Zuid getroffen worden omdat de vergister extra verkeersbewegingen tot gevolg heeft waarop de Tweederdeweg Zuid niet is berekend. De vergoeding van deze kosten wordt vastgelegd in een exploitatieovereenkomst met de initiatiefnemer van de vergister. Het plan is hiermee voor de gemeente economisch uitvoerbaar.
7.2 Inspraak
Vermelde plannen hebben vanaf 14 juli tot en met 12 september 2011 ter inzage gelegen en er is gelegenheid gegeven tot het kenbaar maken van zienswijzen. Van die mogelijkheid is gebruik gemaakt door één persoon en twee instanties.
Op donderdag 21 juli is er een inloopbijeenkomst gehouden waarbij (op verzoek) informatie is vertrekt en gelegenheid is gegeven voor een gedachtewisseling. Ook van deze gelegenheid is gebruik gemaakt.
De schriftelijke zienswijzen zijn ingediend door de natuur- en milieu federatie Drenthe, door de Stichting Weidevogels te Buinerveen en door een inwoner te Nieuw Buinen.
Hierna wordt puntsgewijs ingegaan op hetgeen in de zienswijzen is genoemd, waarbij de gemeentelijke reactie wordt vermeld.
7.2.1 De zienswijze van de natuur- en milieufederatie Drenthe.
De zienswijze van de natuur- en milieufederatie Drenthe heeft vooral betrekking op de wijze waarop de verplaatsing van het pluimveebedrijf is het bestemmingsplan is geregeld. Daarnaast zijn er enkele opmerkingen met betrekking tot de mogelijkheden voor de andere bedrijven.
In principe bestaat geen bezwaar tegen de uitplaatsing van agrarische bedrijven uit de lintbebouwing, wanneer dit de uitkomst is van een proces waarbij de voordelen voor een duurzame landbouw in de veenkoloniën duidelijk zijn of worden. Verbazing bestaat echter over de inplaatsing van het pluimveebedrijf. Daarbij wordt aangetekend dat de federatie in de veronderstelling verkeert dat oorspronkelijk alleen sprake zou zijn van inplaatsing van melkveebedrijven.
Reactie:
Voor dit gebied is in feite sprake van twee afzonderlijke projecten. Enerzijds is dat het project in het kader van de Agenda van de Veenkoloniën waarbij is ingezet op de inplaatsing van melkveebedrijven van elders. Dit project heeft betrekking op het gehele gebied van de Gronings- Drentse Veenkoloniën. Dit project is inmiddels afgesloten en het resultaat is geweest dat 5 bedrijven zijn ingeplaatst waarvan drie binnen de gemeente Borger-Odoorn. Eén van die drie, het bedrijf van de familie Pegge, dat is gebouwd in Buinerveen, is gekoppeld aan het project uitplaatsing agrarische bedrijven uit het lint van Nieuw Buinen. Dat laatstgenoemde project is een initiatief van (oorspronkelijk) een 5-tal agrarische ondernemers en vindt de basis in de toekomstvisie die de gemeenten Borger-Odoorn en Stadskanaal samen hebben laten opstellen door het bureau van Riek Bakker.
Uiteindelijk is een plan gemaakt voor de verplaatsing van drie bedrijven. Dat zijn een akkerbouwer met als neventak de bollenteelt, een melkveebedrijf en een pluimveebedrijf. Doel van dit project is tweeledig. Enerzijds wordt hinder in het lint weggenomen en anderzijds wordt de bedrijven perspectief geboden.
Ten aanzien van de verplaatsing van het pluimveebedrijf is geen sprake van milieuwinst omdat het aantal dierplaatsen fors toeneemt van 245.000 nu naar 485.000 in de toekomst en mogelijk zelfs tot 535.000 dieren.
Reactie:
Het pluimveebedrijf is nu gevestigd op 4 locaties, waarvan het de bedoeling is dat deze alle op termijn worden gesloten. Op de oude locaties zijn nu 245.000 dierplaatsen. Op de nieuwe locatie kunnen in eerste instantie 300.000 dieren worden gehouden. Dit betekent inderdaad een geringe toename van het aantal dieren.
Echter, ook op de huidige (oude) locaties bestaat planologisch gezien nog de mogelijkheid tot uitbreiding van het aantal dieren.
Het betreft voor twee locaties, t.w. Zuiderdiep 14a en 102 oude stallen waarvoor het doen van milieu-investeringen (met name geldt dit voor Zuiderdiep 102) en t.b.v. het dierenwelzijn niet de meest logische keus is. Voor de locatie Noorderdiep 101 geldt dat recentelijk verbeteringen zijn aangebracht en dat gelegenheid moet worden geboden dat deze investering wordt “terugverdiend” op de oude locatie.
De vestiging op het perceel 1e Exloërmond 86 betreft een pachtlocatie en de pacht zal worden beëindigd zodra stalruimte op de nieuwe locatie gereed is.
De mogelijkheid voor het houden van dieren op al deze locaties vervalt. Voor wat betreft de wijze waarop dit is vastgelegd wordt hier verwezen naar de reactie op het advies van de provincie. De milieuwinst wordt behaald door “oude” stallen te laten vervallen en dieren te houden in stallen die voldoen aan de nieuwste vereisten en door het samenvoegen van vier locaties zodat sprake is van een afname van de vervoersbehoefte. De nieuwe locatie is bovendien buiten de lintbebouwing gesitueerd.
het bouwblok voor de pluimveehouderij heeft een oppervlakte van 4,7 ha en een dergelijk omvang is in strijd met de omgevingsvisie Drenthe. Op basis van deze laatste mag de oppervlakte maximaal 2 ha bedragen. Daarnaast kan alleen sprake zijn van verplaatsing indien sprake is van sanering, samenvoeging dan wel oplossing van een knelpunt en daarvan is geen sprake.
Reactie:
De oppervlakte van het nieuwe bouwblok is inderdaad 4,7 ha. Daarin is echter ook begrepen ruimte voor een ruim ingepaste bedrijfswoning, groen, verharding en een werkplaats t.b.v. het akkerbouwbedrijf. De inrichting van het bouwblok is ruim opgezet vanwege een goede landschappelijke inpassing en er is verhoudingsgewijs veel ruimte tussen de stallen in verband met de brandveiligheid. Feitelijk resteert 16.500 aan oppervlakte voor de pluimveestallen.
In verband met de grootte van het bouwblok hebben Gedeputeerde Staten, na raadpleging van de AFLO, bij besluit van 4 oktober 2011 ontheffing verleend ingevolge de provinciale Omgevingsverordening.
Zoals hiervoor is aangegeven worden de vier oude bedrijfslocaties gesloten en samengebracht op een nieuw locatie en derhalve is sprake van een sanering. Het vervallen van de agrarische bestemmingen is in het bestemmingsplan vastgelegd.
Ten aanzien van het energiebouwblok wordt verzocht om de omvang nader te onderbouwen en om te borgen dat uitsluitend mest en cosubstraten uit de directe omgeving worden verbruikt en om tenslotte vast te leggen dat geen warmte verloren gaat.
Reactie:
Toen het voorontwerp bestemmingsplan en het ontwerp MER bekend werden gemaakt was er te weinig informatie over dit onderdeel van het plan bekend. Inmiddels is die er wel en deze zal in de plannen worden opgenomen.
Er zal een bio-energiecentrale op het perceel worden gerealiseerd door Raedthuys Bio-energie Holding B.V. uit Enschede. Het plan voorziet uit de oprichting van een vergistinginstallatie waarin door de vergisting van mest en cosubstraten biogas ontstaat. Dit biogas wordt verbrand in een verbrandingsmotor, waarmee elektriciteit en warmte wordt geproduceerd en/of wordt omgezet in groen gas dat in het aardgasnetwerk wordt gevoegd. Beide opties zijn nog in het plan opgenomen.
De installatie zal jaarlijks maximaal 50.000 ton bio massa kunnen verwerken. De biomassa bestaat voor maximaal 25.000 m3 uit mest en voor maximaal 25.000 m3 uit co-substraten. Co-substraten worden aan mest toegevoegd om de economische haalbaarheid van mestvergisting te vergroten. Voor de installatie mag het bedrijf uitsluitend eigen geproduceerde mest verwerken, en/of mest van een in de nabijheid gelegen bedrijf. De vergiste mest wordt op tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd. Dit is ook in de planregels vastgelegd.
Ten aanzien van de bouwblokken voor het melkveebedrijf en het akkerbouwbedrijf bieden te planregels ruimte voor vestiging van een tak van intensieve veehouderij of een volwaardig intensief veehouderijbedrijf. Zulks kan niet de bedoeling zijn.
Reactie:
Deze opmerking is terecht gemaakt. In de planregels in combinatie met de plankaart is vastgelegd dat alleen de uitoefening van een akkerbouwbedrijf (zonder de mogelijkheid voor het houden van dieren) en een melkrundveebedrijf zijn toegestaan.
De oppervlakte van het bouwblok voor het akkerbouwbedrijf is 4 HA. Het bouwblok biedt ruimte om in de toekomst nog een extra schuur te realiseren maar ook dan is nog 1 ha onbebouwd. Verzocht wordt om de grootte van het bouwblok te onderbouwen dan wel om de oppervlakte te beperken.
Reactie:
Het betreft inderdaad een bouwblok met een oppervlakte van iets meer dan 4 HA. Dat betekent niet dat de oppervlakte aan gebouwen ook 4 HA wordt. Uitgangspunt voor de gekozen oppervlakte is dat alle andere werken en bouwwerken, werkzaamheden en opslagen binnen het bouwblok plaatshebben. Daar is die oppervlakte voor nodig. Het betreft een schuur, een opslagruimte met werkplaats, spoelputten een bedrijfswoning en oprit en erfverharding en groenvoorzieningen.
Binnen de planperiode wordt een groei voorzien middels teelt van onder meer krokussen en uien. Daarvoor is ook droog- en bewaarcapaciteit nodig. In het plan is met die groei rekening gehouden.
De invulling van het bouwblok is vastgelegd in een beeldkwaliteitplan dat aan het bestemmingsplan is gekoppeld.
Tenslotte wordt gevraagd naar de bekendmaking van het plan.
Reactie:
Het betreft een voorontwerp bestemmingsplan en een ontwerp MER waarop in het kader van de inspraak de gelegenheid is gegeven zienswijzen kenbaar te maken. Hierover is alleen een publicatie opgenomen in het plaatselijk verschijnende Week in Week uit. De bekendmaking is eveneens geplaatst op de website van de gemeente. Hierbij is ook het ontwerp van de plannen met alle bijlagen gevoegd.
Ten behoeve van de vestiging van het melkveebedrijf en het akkerbouwbedrijf zijn zogenoemde minibestemmingsplannen gemaakt die alleen betrekking hebben op het bouwblok. Hiervoor zijn aparte procedures gevolgd en in dat kader zijn de officiële bekendmakingen ook in de Staatscourant geplaatst. Deze procedure zijn overigens al afgerond en de (deel-) plannen zijn onherroepelijk geworden.
7.2.2 De zienswijze van de Stichting Weidevogelbescherming De Monden.
In algemeen zin merkt de stichting op dat van uitplaatsing alleen sprake is wanneer alle vier locaties waarop het pluimveebedrijf nu is gevestigd zijn vervallen.
Reactie:
Hierop is hiervoor voldoende ingegaan onder punt 2 bij de vorige zienswijze.
Gepleit wordt voor de vestigingsmogelijkheid van een zogenoemde 2egeneratie biovergister en omdat hiermee geen rekening is gehouden is de kwaliteit van het MER onder de maat.
Reactie:
Het energiebouwblok is onderdeel van het project uitplaatsing agrarische bedrijven. Het heeft een directe koppeling met de drie bedrijven die worden verplaatst. Dit betekent dat producten (mest, ander afval, energie, warmte en digistaat) moeten kunnen worden uitgewisseld. En ook de cosubstraten komen uit de directe omgeving.
De mogelijkheden die het energiebouwblok biedt zijn hierop afgestemd en het betekent ook dat niet “zomaar voor een ander type vergister kan worden gekozen.
Overigens is het type (2e generatie bio-vergister) vooralsnog alleen toegespitst op mest van rundvee en staat de ontwikkeling nog in de kinderschoenen. Hiermee kan dan daarom geen rekening worden gehouden.
Er wordt in het MER lichtzinnig omgegaan met de gevolgen voor vogels. Er komen in het gebied niet alleen verschillende rode – lijst soorten voor, ze broeden er ook. En door de vestigingsmogelijkheid van de bedrijven gaat ter plaatse en in de directe omgeving broed – en foerageergebied verloren.
Reactie:
Zowel ten behoeve van het MER als voor het bestemmingsplan is een natuuronderzoek uitgevoerd. Naast bureauonderzoek en raadpleging van gegevens via het Natuurloket is ook twee keer een veldonderzoek verricht. De resultaten daarvan zijn vastgelegd en maken deel uit van het onderzoeksrapport.
Uitgangspunt is dat het overgrote deel van het plangebied ongewijzigd blijft en dat alleen ter plaatse van de bouwblokken nieuwe ontwikkelingen zijn. Geconcludeerd is dat de ontwikkelingen geen negatieve ecologische effecten hebben.
Door de gekozen bedrijfsopzet van het pluimveebedrijf zal er i.t.t. conclusies in het MER geen juist sprake zijn van een toename van het aantal verkeersbewegingen. Alleen ontsluiting van de bedrijfslocatie via de Mondenweg zou zonder grote gevolgen blijven en zou voor vrachtverkeer verplicht moeten worden gesteld.
Reactie:
Er is gedegen onderzoek gedaan naar de aantallen vervoersbewegingen. Deze zijn ook meegenomen in de verschillende alternatieven van de MER. Conclusie is dat sprake is van een neutraal effect tot aan een licht negatief effect, maar dat wel sprake is van een verschuiving van het gebied waarin de verkeersbewegingen zijn.
Verkeersbewegingen tussen de verschillende bedrijfslocaties blijven op termijn uiteraard achterwege. Verder is het een belangrijk onderdeel van het project dat overlast, onder meer de verkeersbewegingen, in de lintbebouwing wordt teruggedrongen. Daarvan is sowieso sprake wanneer het verplaatsingstraject is afgerond. Ontsluiting van het plangebied vanaf de Mondenweg ligt voor de hand gezien de ligging van het gebied ten opzichte van de belangrijkste aan- en afvoerwegen. Op welke wijze dit verplicht zou moeten worden gesteld zou onderwerp van nadere studie kunnen zijn. Het planologisch kader is daarvoor evenwel niet de juiste.
7.2.3 De zienswijze van een inwoner te Nieuw Buinen
Verplaatsing van agrarische bedrijven uit de lintbebouwing is een goed uitgangspunt. Voor het pluimveebedrijf zou dit ook van toepassing zijn wanneer ook alle oude locaties daadwerkelijk zouden vervallen.
Reactie:
Hierop is voldoende ingegaan onder punt 2 van de eerste zienswijze.
Het grootschalig pluimveebedrijf heeft een impact op milieu en vooral het open landschap.
Reactie:
Die constatering is juist. Daarom zijn de gevolgen onderzocht in een milieueffect rapportage. Deze zijn in een rapport vastgelegd. Aan de invulling van het open landschap is extra aandacht gegeven door rekening te houden met de invulling van de bouwblokken en met de toepassing van zogenoemde “golvende daken” op gebouwen. Hiervoor is een beeldkwaliteitplan gemaakt dat is gekoppeld aan het bestemmingsplan.
Het MER geeft een duidelijk beeld van mogelijke aan- en afvoerwegen, maar in de huidige situatie zijn de wegen niet geschikt voor vrachtverkeer en daardoor worden onveilige situaties gecreëerd.
Reactie:
De 2/3 weg is de belangrijkste ontsluitingsweg voor de bedrijven in het plangebied. Deze weg dient in de eerste plaats als ontsluiting van de landbouwpercelen. Dat houdt ook in dat aan- en afvoer van producten ook nu via deze weg plaatsheeft. Berekend is dat de toe name door vestiging van de bedrijven in verhouding tot de bestaande aantallen erg gering is. Met name voor het akkerbouw bedrijven en het melkveebedrijf worden de landbouwpercelen bereikbaar vanaf de nieuwe locatie en dat betekent dat leidt tot minder verkeersbewegingen in de lintbebouwing.
De 2/3 e weg is inderdaad een smalle weg en bij een tegenligger moet worden uitgeweken naar de berm. Dat is zowel in de huidige situatie het geval als in de nieuwe. Voor wat dat betreft is de verandering dan ook niet ingrijpend.
De zorg voor de verkeersveiligheid in combinatie met de breedte van de 2/3 weg bestaat ook bij het gemeentebestuur. Op dit moment is er geen reden om de toestand van de weg te veranderen maar de ontwikkeling zal nauwlettend worden gemonitoord en zonodig zullen zo nodig maatregelen volgen.
Onderdeel van het plan is de mogelijkheid tot vestiging van een biovergister. De hiervoor benodigde biomassa moet voor een belangrijk deel van elders worden aangevoerd en daarom is in feite sprake van een industriële activiteit die niet thuishoort in deze agrarische omgeving. Een bioraffinagesysteem, zoals de Agri-MoDEM zou hier beter op zijn plaats zijn. Daarnaast genereert het energiebouwblok extra verkeersbewegingen.
Reactie:
In de reactie onder punt 2 van de Stichting Weidevogels De Monden is voldoende ingegaan op het gekozen type bio-vergister. Daarnaast is aangegeven dat het aantal extra verkeersbewegingen t.b.v. de biovergister beperkt is doordat aanvoer van producten plaatsheeft van af de drie bedrijven in het plangebied dan wel uit de directe omgeving en dat reststoffen ook in de directe omgeving worden toegepast.
Bovendien heeft, om te benadrukken dat de bio-vergisting een onderdeel is van het project en verbonden is met de drie agrarische bedrijven, ook de bio-vergister een agrarische bestemming gekregen. Daarmee wordt voorkomen dat zich een industriële activiteit kan ontwikkelen.
Er zullen maatregelen moeten worden getroffen om de toename van de Odeur Units te beperken.
Reactie:
In de Wet geurhinder en veehouderij zijn normen vastgelegd om hinder bij gevoelige objecten te voorkomen. Zowel binnen de invloedssfeer van het energiebouwblok als van het pluimveebedrijf staan geen gevoelige objecten en deze zijn ook niet gepland.
Er is dan ook geen aanleiding voor maatregelen.
Er dient meer inzicht te komen in de gevolgen voor de gezondheid omdat het hier gaat om een grootschalig pluimveebedrijf.
Reactie:
In de MER is geconcludeerd dat er een groot hiaat is in kennis over intensieve veehouderij en gezondheidsrisico's. In dit verband wordt in opdracht van het rijk een onderzoek uitgevoerd naar het effect van de intensieve veehouderij op de gezondheid van aanwonenden. De resultaten daarvan zijn nog niet bekend.
Een ruimtelijke scheiding van de veehouderijen en woonfuncties zou kunnen bijdragen aan een positief effect op de gezondheidsrisico's. In die zin is de verplaatsing en bundeling van de pluimveebedrijven naar de 2/3 e weg een gunstige ontwikkeling.
7.3 Vooroverleg
De plannen zijn in het kader van het voor-overleg voorgelegd aan het inspectoraat Vrom, de provincie en het waterschap Hunze en Aa's.
7.3.1 Inspectie VROM
De genoemde inspectie heeft te kennen gegeven dat bij het plan geen nationale belangen zijn betrokken en dat het de betrokken rijksdiensten geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
7.3.2 Waterschap Hunze en Aa's
Het waterschap Hunze en Aa's is in een eerder stadium bij de planvorming betrokken en heeft bij brief van 29 september meegedeeld in te kunnen stemmen met het bestemmingsplan, zie Bijlage 3.
7.3.3 Provincie Drenthe
De provincie heeft het plan getoetst aan de volgende aspecten van provinciaal belang:
- proefgebied landbouw (innovatie; nieuwe teelten; duurzame energie)
- onderscheid grondgebonden en niet grondgebonden landbouw
- kernkwaliteiten als landschap, cultuurhistorie; openheid en lintbebouwing)
- zorgvuldigheid / toepassing SER-ladder (herbestemming op te heffen agrarische bestemmingen);
Er is een drietal aspecten van provinciaal belang benoemd die nadrukkelijk aandacht behoeven en moeten leiden tot aanpassing van het bestemmingsplan. Het gaat om de volgende:
1) Onderscheid moet worden gemaakt tussen grondgebonden en niet grondgebonden agrarische bedrijven.
Reactie gemeente:
Het onderscheid is alsnog aangebracht. Met betrekking tot de mogelijkheden voor het houden van dieren is een verdergaande specificatie aangebracht in verband met uit te voeren berekeningen in het kader van de milieu effect rapportage. Gekozen is voor de volgende oplossing, waarbij voor intensieve veehouderij wordt aangesloten op de provinciale omgevingsverordening.
In de begripsomschrijvingen wordt verstaan onder:
- Agrarisch bedrijf, een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder niet begrepen)
- Grondgebonden agrarisch bedrijf, een bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundvee, varkens-, vleeskalver-, of pluimveehouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;
- Grondgebonden veehouderijbedrijf, een bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundvee, varkens-, vleeskalver-, of pluimveehouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;
- Intensieve veehouderij, een bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;
Vervolgens zijn in artikel 4 van de planregels en in combinatie met aanduidingen op de verbeelding per bouwperceel de mogelijkheden aangegeven. Geen aanduiding betekent derhalve dat de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan, zonder de mogelijkheid van het houden van dieren. Ter plaatse van de aanduiding grondgebonden veehouderij kan het melkveebedrijf worden uitgeoefend en ter plaatse van de aanduiding intensieve veehouderij kan het pluimveebedrijf worden uitgeoefend. Tenslotte kan ook worden opgemerkt dat de bio-vergister aan het project blijft gekoppeld door deze als een agrarische activiteit te bestemmen. Op de verbeelding is daartoe de aanduiding bvi opgenomen binnen de bestemming agrarisch bedrijf.
Deze wijze van bestemmen gaat verder dan alleen het onderscheid van grond- en niet- grondgebonden maar doet recht aan het project en biedt een goede basis voor het uitvoeren van berekeningen t.b.v. het plan- en projectmer.
2) Het beeldkwaliteitplan moet formeel-juridisch worden gekoppeld aan het bestemmingsplan.
Reactie gemeente:
Er is een beeldkwaliteitplan gemaakt om te komen tot een goede landschappelijke inpassing. Dat plan bevat naast architectonische regels, voorwaarden m.b.t. toe te passen materialen en kleurstelling en daarnaast voorwaarden die betrekking hebben op de inrichting van de bouwpercelen en het aanbrengen van beplanting. Het plan verkeert nu nog in ontwerpvorm, maar wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan ter vaststelling aan de gemeenteraad voorgelegd. Daarbij wordt eveneens vastgelegd dat het beeldkwaliteitplan wordt toegevoegd aan de gemeentelijk welstandsnota. In dat kader vormt het beeldkwaliteitplan de basis voor de welstandsbeoordeling. Als extra voorwaarde is artikel 4.3 in de planregels opgenomen, waarin is bepaald dat “burgemeester en wethouders ten behoeve van de beeldkwaliteit en representativiteit, nadere eisen kunnen stellen aan de plaats, situering en afmetingen van de bebouwing en de weg-, water,- en beplantingsstructuur. Hiervoor is een apart beeldkwaliteitplan opgesteld (kenmerk x1110312000238 d.d. 20 november 2010), welke als bijlage bij de toelichting van het bestemmingsplan is opgenomen.
Tenslotte hebben alle initiatiefnemers middels ondertekening van een verklaring aangegeven bereid te zijn uitvoering te zullen geven aan het beeldkwaliteitplan.
Conclusie kan dan ook zijn dat de uitvoering voldoende is verzekerd.
3) Het herbestemmen van de achter te laten locaties heeft in de planvorming veel aandacht gekregen, maar de uitwerking in de regels en op de verbeelding is onvoldoende. Deze herbestemming kan niet los worden gezien van de recent verleende ontheffing van de provinciale omgevingsverordening t.b.v. de opname van een bouwblok van 4,7 ha het te verplaatsen pluimveebedrijf. Ook moet in de planregels worden vastgelegd dat de bedrijfsbebouwing uit één bouwlaag mag bestaan.
Reactie gemeente:
Een uniforme bestemmingsregeling voor de achter te laten locaties is op dit moment niet meer mogelijk. De achter te laten locaties van het akkerbouwbedrijf en het melkveebedrijf zijn namelijk al opgenomen in de zogenoemde mini-bestemmingsplannen die voor de verplaatsing van deze bedrijven zijn gemaakt. Deze plannen zijn inmiddels onherroepelijk. Daarin is zowel voor het melkveebedrijf, als voor het akkerbouwbedrijf gekozen voor de bestemming A-AB-VRL (Agrarisch -Agrarisch Bedrijf-Voorlopige Bestemming). Deze bestemming is van toepassing maximaal 5 jaar na de inwerkingtreding van de bestemmingsplannen (medio september 2011). Daarna krijgen de percelen de bestemming “Wonen”. Voor deze locaties is derhalve reeds vastgelegd dat de agrarische bestemming vervalt.
Voor de vier locaties die het pluimveebedrijf achterlaat is in het voorliggende plan een regeling opgenomen. Voor één locatie (Zuiderdiep 102) vervalt de agrarische bestemming op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt en voor de overige drie locaties (Zuiderdiep 14A, Noorderdiep 101 en 1e Exloërmond 86) kan de agrarische functie nog niet op korte termijn worden opgeheven, maar is gekozen voor een voorlopige bestemming waarbij de agrarische bestemming 5 jaar, na inwerkingtreding van het plan, vervalt (zulks conform de regeling voor het akkerbouw- en melkveebedrijf).
De achter te laten locaties zijn opgenomen in het voorliggende plan en herbestemd, op een zodanige wijze dat geen uitbreiding kan plaatsvinden.
In de planregels is onder 3.2.2.2 c gevolg gegeven aan de verzochte regeling voor
1 bouwlaag.
Bijlage 1 Kaart Omgevingsvisie Drenthe
Bijlage 1 Kaart Omgevingsvisie Drenthe
Bijlage 2 Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek
Bijlage 2 Inventariserend archeologisch veldonderzoek
Bijlage 3 Advies Waterschap Hunze En Aa's
Bijlage 3 Advies waterschap Hunze en Aa's
Bijlage 4 Verkennend Milieukundig Bodemonderzoek
Bijlage 4 Verkennend milieukundig bodemonderzoek