KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Maatschappelijk
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Kwaliteitsdocument Buitengebied Borger-odoorn
Bijlage 2 Landschappelijk Inrichtingsplan
Bijlage 3 Landschappelijke Inrichtingstekening
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Plan
1.2 Planlocatie
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Gewenste Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- En Milieuaspecten
4.1 Milieu
4.2 Ecologie
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
4.4 Verkeer En Parkeren
4.5 Wateraspecten
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.3 Handhaving
Hoofdstuk 6 Wijze Van Bestemmen
6.1 Doel En Reikwijdte
6.2 Onderdelen Van Een Bestemmingsplan
6.3 Voorliggend Bestemmingsplan
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Toekomstige Situatieschets
Bijlage 2 Ontwikkeling Stichting Piti
Bijlage 3 Landschappelijk Inrichtingsplan
Bijlage 4 Landschappelijke Inrichtingstekening
Bijlage 5 Gewijzigde Milieutekening
Bijlage 6 Verkennend Bodem- En Asbest En Nader Asbestonderzoek
Bijlage 7 Quickscanflora En Fauna
Bijlage 8 Ecologisch Veldonderzoek
Bijlage 9 Uitgangspuntennotitie Watertoets
Bijlage 10 Presentatie Informatiebijeenkomst
Bijlage 11 Verslag Informatiebijeenkomst
Bijlage 12 Binnengekomen Zienswijzen Ontwerpbestemmingsplan

Nieuw-Buinen, Noorderdiep 99 en 101

Bestemmingsplan - Gemeente Borger-Odoorn

Vastgesteld op 07-02-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan "Nieuw-Buinen, Noorderdiep 99 en 101" met identificatienummer NL.IMRO.1681.05BP0019-VG01 van de gemeente Borger-Odoorn;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan woning gebonden beroep of bedrijf

het uitoefenen van een beroep of het verlenen van diensten op juridisch, medisch, therapeutisch, administratief of kunstzinnig gebied, als ondergeschikt onderdeel in een woning of bijbehorend bouwwerk, waarbij de woonfunctie centraal staat.

Commerciële dienstverlening als bankfilialen, uitzendbureaus, makelaardij en reisbureaus, alsmede detailhandel en horeca worden niet begrepen onder een aan een woning gebonden beroep of bedrijf;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aardkundige waarden

landvormen en aardlagen met een informatiewaarde (over de natuurlijke ontstaanswijze van het gebied), een belevingswaarde (omdat zij identiteit en variatie aan het landschap geven) en een ecologische waarde (als aiotische basis van de biodiversiteit);

1.7 agrarisch aanverwant bedrijf

een bedrijf dat hoofdzakelijk is gericht op het leveren van diensten aan agrarische bedrijven of aan groene en recreatieve functies in het buitengebied, zo nodig met behulp van werktuigen en apparatuur, en agrarisch loonwerk, al dan niet in combinatie met onderhoud en/of reparatie van werktuigen of apparatuur;

1.8 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen;

1.9 agrarisch bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond waarop bebouwing met een hoofdgebouw en bijbehorende gebouwen van een agrarisch bedrijf is toegestaan;

1.10 agrarisch loonwerkbedrijf

een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven, zoals het uitvoeren van cultuurtechnische werken, mestdistributie, grondverzet of soortgelijke dienstverlening;

1.11 agrarische hobbyactiviteit

het houden van dieren op een kleinschalige, niet-bedrijfsmatige wijze, waarop het Activteitenbesluit niet van toepassing is;

1.12 akkerbouw

de vorm van grondgebonden agrarisch bedrijf die zich uitsluitend of in hoofdzaak bezighoudt met de grootschalige teelt van veldgewassen op of in de open grond;

1.13 ambacht

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of het leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht;

1.14 archeologisch deskundige

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie;

1.15 archeologisch onderzoek

onderzoek (bureauonderzoek, booronderzoek, gravend onderzoek, begeleiding van bodemingrepen) verricht door een daartoe bevoegde instantie of onderneming;

1.16 archeologische verwachtingswaarden

waarden die aan een gebied zijn toegekend op basis van de kans op het voorkomen van archeologische resten, ook wel archeologische verwachting genoemd. De archeologische verwachting zegt iets over de dichtheid waarin archeologische terreinen binnen een landschappelijke eenheid voorkomen of worden verwacht. Hoe hoger de archeologische verwachting, hoe groter de verwachte dichtheid aan archeologische resten. Hoe groter de dichtheid aan archeologische resten, hoe groter de (verwachte) archeologische waarde van een bepaalde landschappelijke eenheid. Met de termen hoge, middelhoge en lage verwachting wordt dit tot uitdrukking gebracht;

1.17 archeologische waarden

waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. Bij toetsing aan de archeologische waarde zal telkens de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Borger-Odoorn het toetsingskader zijn;

1.18 bebouwde oppervlakte

de som van de oppervlakte van alle gebouwen op een bouwperceel;

1.19 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.20 bedrijf

een inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, handel, vervoer of nijverheid;

1.21 bedrijfsbebouwing

één of meerdere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van de uitoefening van een bedrijf, waaronder niet wordt begrepen een bedrijfswoning met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken;

1.22 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het gezin van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.23 bestaande

  1. 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  2. 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;

Bestaande situatie als bedoeld in lid 3.3.2

  1. 1. de activiteit die is toegestaan ten tijde van het vaststellen van dit bestemmingsplan op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 van de Wet natuurbescherming, een omgevingsvergunning waarbij de toestemming op grond van artikel 2.2aa onderdeel a van het Besluit omgevingsrecht is aangehaakt, of een melding op grond van artikel 2.7 van de Regeling natuurbescherming;
  2. 2. indien een vergunning of melding als bedoeld onder a ontbreekt: het feitelijke en planologisch legale gebruik;

1.24 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.25 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.26 bijbehorend bouwwerk

een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.27 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.28 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.29 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.30 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.31 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.32 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.33 cultuurgrond

grasland, akkerbouw- of tuingronden (waaronder de houtteelt), met uitzondering van bos;

1.34 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt;

1.35 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.36 dienstverlening

inrichtingen ten behoeve van het bedrijfsmatig verlenen van commerciële en niet commerciële diensten;

1.37 erf

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt;

1.38 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.39 geluidsbelasting

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.40 geluidszoneringsplichtige inrichting

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.41 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond;

1.42 hoofdgebouw

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.43 horeca

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, hieronder niet begrepen discotheken en dancings;

1.44 horeca, categorie I

horeca die wat betreft exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en daarmee qua openingstijden nagenoeg spoort en waar naast kleinere etenswaren alcoholvrije dranken worden verstrekt, zoals een lunchroom, koffiehuis, ijssalon, broodjeszaak, croissanterie, patisserie en crêperie, cafetaria, snackbar en shoarmazaak;

1.45 horeca, categorie II

horeca die wat betreft de exploitatievorm behoort bij en ondergeschikt is aan de hoofdfunctie van een bestemming, zoals een kantine;

1.46 horeca, categorie III

horeca waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt, die (deels) ter plaatse worden geconsumeerd, zoals een restaurant, bistro, poffertjeszaak, pannenkoekenhuis, hotel-restaurant, pension, pizzeria, Chinese restaurants;

1.47 intensieve veehouderij

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en die gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkveehouderij en het biologisch houden van dieren conform de Landbouwkwaliteitswet;

1.48 kantoor

een inrichting voor het op commerciële basis verlenen van diensten, zonder een baliefunctie;

1.49 kwetsbaar object

een object als bedoeld in artikel 1, sub l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.50 landschappelijk inpassingsplan

plan dat aangeeft op welke wijze de inpassing van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in het desbetreffende gebied plaatsvindt; tot deze inpassing behoren de situering van de opstallen en de inrichting van het perceel, waaronder de erfbeplanting ten opzichte van het landschap; het gaat om bestaande en gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het landschap;

1.51 landschappelijke waarden

de essentiële elementen en kenmerken van landschappen, fysiek van aard, zoals beschreven in het Kwaliteitsdocument Buitengebied Borger-Odoorn;

1.52 maatschappelijke voorzieningen

voorzieningen op het gebied van educatie, waaronder begrepen peuterspeelzaal, kinderopvang en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen, religieuze, museale, sociaal-culturele en sociaal-medische en publieksgerichte voorzieningen;

1.53 Natura 2000-gebied

een natuurgebied dat onderdeel uitmaakt van het Europese netwerk van natuurgebieden ‘Natura 2000’;

1.54 natuurlijke waarden

biotische en abiotische waarden van een gebied;

1.55 nevenactiviteiten

activiteiten die ruimtelijk in aard en omvang ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie ter plekke;

1.56 neventak agrarisch bedrijf

activiteiten die niet rechtstreeks tot de bedrijfsvoering van de agrarische hoofdactiviteit behoren en die op basis van de standaardopbrengst (SO) norm daaraan ondergeschikt zijn, hierbij kan worden gedacht aan glastuinbouw, intensieve veehouderij of biovergisting (co-vergisting);

1.57 normaal onderhoud

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden;

1.58 oorspronkelijk agrarisch gebouw

  1. a. bebouwing die de afgelopen 15 jaar nog feitelijk agrarisch is gebruikt of die in het vorige bestemmingsplan een agrarische bestemming had en
  2. b. waarvan het hoofdgebouw het uiterlijk van een boerderij heeft;

1.59 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient ter overdekking en dat met een of twee wanden is omgeven; hieronder wordt in elk geval een carport verstaan;

1.60 peil

  1. 1. peil gebouw: de hoogte van de afgewerkte vloer ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. 2. peil ander bouwwerk:de hoogte ter plaatse van het gemiddelde afgewerkte terrein;

1.61 permanente bewoning

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

1.62 plattelandswoning

een (voormalige) agrarische bedrijfswoning die (tevens) door derden mag worden bewoond en die niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf; de bedrijfswoning blijft juridisch-planologisch deel uitmaken van het agrarisch bedrijf (zie Wet Plattelandswoningen);

1.63 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.64 stikstofdepositie

het neerslaan van stikstof uit de lucht op een oppervlakte; de depositie wordt uitgedrukt in mol per hectare per jaar (mol/ha/jaar);

1.65 volwaardig agrarisch bedrijf

een duurzaam agrarisch bedrijf waarvan het aannemelijk is dat het aan ten minste één arbeidskracht volledige werkgelegenheid biedt of op termijn zal bieden;

1.66 voorgevel

de naar de weg, het voetpad of andere openbare ontsluiting toegekeerde gevel van een gebouw, met dien verstande dat slechts één gevel als zodanig kan worden aangemerkt;

1.67 voorkeursgrenswaarde

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.68 vrijkomende agrarische bebouwing

bebouwing op een bestaand agrarisch bouwperceel dat door (gedeeltelijke) beëindiging van het agrarisch bedrijf vrijkomt voor invulling met een niet-agrarische functie, dan wel gebouwen die als agrarisch gebouw zijn opgericht met een voormalige overeenkomstige bestemming en ook agrarisch in gebruik zijn geweest, maar inmiddels een niet-agrarische functie hebben;

1.69 woning

een complex van ruimten in een gebouw, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één persoon of meerdere personen of een gezin;

1.70 zomerseizoen

de periode van 1 maart tot 1 november;

1.71 zorgboerderij

een voorziening waar mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, psychiatrische cliënten of zorgbehoevende ouderen met een zorg- of hulpvraag terechtkunnen voor dagbesteding, dagopvang of arbeidstraining.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 perceelgrensafstand

de afstand van de perceelgrens tot het zijgevelvlak van een gebouw, daaronder niet begrepen bouwonderdelen, voor zover deze minder dan 0,5 m buiten het zijgevelvlak uitsteken en mits bedoeld onderdeel geen grotere lengte verkrijgt dan een derde van de lengte van de zijgevel van het hoofdgebouw, gemeten daar waar de afstand het kleinst is.

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en toegangsportalen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de buitenzijde van de gevel niet meer dan 1,5 m bedraagt.

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden wolfseinden niet meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'akkerbouw' uitsluitend akkerbouwbedrijven zijn toegestaan;
  2. b. de uitoefening van een neventak zorgactiviteiten bij een grondgebonden agrarisch bedrijf ten behoeve van een zorgboerderij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - neventak zorgactiviteiten’ en waarbij de relatie met de zorgboerderij aangetoond wordt met een koppelteken;
  3. c. wonen ten behoeve van het agrarisch bedrijf uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning - agrarisch bedrijf’;
  4. d. wonen ten behoeve van een zorgboerderij bij de neventak zorgactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning - neventak zorgactiviteiten';


en tevens voor:

  1. e. het behoud en het herstel van de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden;

met de daarbij behorende

  1. f. openbare nutsvoorzieningen;
  2. g. tuinen en groenvoorzienignen;
  3. h. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  4. i. verkeersdoeleinden in de vorm van wegen, paden en parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. educatieve doeleinden, waaronder begrepen bijvoorbeeld een school, een peuterspeelzaal, kinderopvang en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen, religieuze, sociaal-culturele voorzieningen, zoals een dorpshuis, sociaal-medische voorzieningen en publieksgerichte voorzieningen;
  2. b. zorgboerderij, ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';

met de daarbij behorende:

  1. c. groenvoorzieningen;
  2. d. openbare nutsvoorzieningen;
  3. e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  4. f. verkeersdoeleinden in de vorm van ontsluitingswegen, paden, parkeervoorzieningen, inclusief overdekt parkeren;
  5. g. speelvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

Het is verboden gronden te gebruiken in strijd met de in het plan aan de grond en/of bouwwerken gegeven bestemmingsomschrijving.

Als strijdig gebruik wordt in elk geval aangemerkt:

  1. a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor permanente bewoning;
  2. b. het gebruik van verblijfsrecreatieve voorzieningen voor permanente bewoning;
  3. c. het gebruik van (een deel van) de (agrarische) (bedrijfs)woning voor een bed & breakfastvoorziening, met uitzondering van bed & breakfastvoorzieningen die met een omgevingsvergunning zijn vergund;
  4. d. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een (bedrijfs)woning als recreatieappartement, met uitzondering van recreatieappartementen die met een omgevingsvergunning zijn vergund;
  5. e. het gebruik van gronden voor kleinschalig kampeerterrein, met uitzondering van de kleinschalige kampeerterreinen die met een omgevingsvergunning zijn vergund.

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval niet gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden, waarop krachtens de bestemmingsregels gebouwen mogen worden gebouwd, ten behoeve van grondgebonden actieve zonnesystemen, zoals zonnepanelen en zonneboilers.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Maatvoering

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. de gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen, daaronder niet begrepen de oppervlakte voor bijgebouwen en aan- en/of uitbouwen;
  2. b. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat een geringe verschuiving van de in het plan aangegeven bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en indelingslijnen met ten hoogste 5 m wordt aangebracht;
  3. c. het bepaalde in het plan voor het houden van kortdurende evenementen.

7.2 Voorwaarden

De in lid 7.1 bedoelde omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gevoelige objecten en/of bedrijven;
  • de verkeersveiligheid;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • natuur en landschap.

Artikel 8 Overige Regels

8.1 Uitsluiting seksinrichting

Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting, met uitzondering van de seksinrichting die als zodanig is bestemd en aangeduid.

8.2 Afstemming Wet natuurbescherming

Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming. Indien uit gegevens, dan wel uit onderzoek blijkt dat sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaken, zal de betreffende (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden nadat vrijstelling, dan wel ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is verkregen.

8.3 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden

  1. a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeerkencijfers in de CROW-publicatie 317 en dat, indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
  2. b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  3. c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
  4. d. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en b:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met de daarvoor geldende beheersverordening of het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van deze beheersverordening of dit bestemmingsplan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Vanaf 23 november 2018 is het niet langer toegestaan de gronden en bouwwerken in gebruik te nemen ten behoeve van pluimveeactiviteiten. Deze activiteiten worden ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan als strijdig gebruik aangemerkt.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met de voorheen geldende beheersverordening of het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van deze beheersverordening of dit bestemmingsplan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als Regels van het bestemmingsplan 'Nieuw-Buinen, Noorderdiep 99 en 101'

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Kwaliteitsdocument Buitengebied Borger-odoorn

Bijlage 2 Landschappelijk Inrichtingsplan

Bijlage 3 Landschappelijke Inrichtingstekening

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Plan

Voorliggend plan betreft een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan Nieuw Buinen - Buinerveen" en het "Perspectiefplan Boeren Nieuw Buinen" van de gemeente Borger-Odoorn ten behoeve van de uitbreiding van de akkerbouwactiviteiten van pluimveehouder Jansen PVA en het uitbreiden van de activiteiten van zorginstelling Stichting PiTi op de locaties aan het Noorderdiep 99 en 101 in Nieuw Buinen.

Het "Perspectiefplan Boeren Nieuw Buinen" voorziet in de planologische regeling voor de uitplaatsing van een aantal pluimveestallen uit het lint van Nieuw Buinen naar de Tweederdeweg Zuid en is in overleg met Jansen PVA en de gemeente Borger-Odoorn tot stand gekomen. Het "Perspectiefplan Boeren Nieuw Buinen" is op 21 juni 2012 door de gemeenteraad van de gemeente Borger-Odoorn vastgesteld.

In totaal regelt het bestemmingsplan de verplaatsing van een viertal pluimveelocaties van Jansen PVA (Zuiderdiep 14a, Zuiderdiep 102, 1e Exloërmond 86 en Noorderdiep 101). Inmiddels is de locatie aan de Tweederdeweg Zuid volledig ontwikkeld.

De pluimveelocatie aan het Noorderdiep 101 heeft in het "Perspectiefplan Boeren Nieuw Buinen" een voorlopige agrarische bedrijfsbestemming toegelegd gekregen. Dit houdt in dat de agrarische bestemming wordt gehandhaafd, maar dat de mogelijkheid voor het houden van pluimvee vervalt. De voorlopige agrarische bedrijfsbestemming kent beperkingen voor toekomstige ontwikkelingen op de locatie en geldt om formeel juridische redenen voor een periode van 5 jaar. Hiermee is (her)ontwikkeling van de locatie aan het Noorderdiep 101 noodzakelijk geworden. Het houden van pluimvee is inmiddels stijrig met het vigerende bestemmingsplan.

Om de locatie aan het Noorderdiep 101 te (her)ontwikkelen en om de vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing een andere invulling te geven, heeft Jansen PVA in samenwerking met zorginstelling Stichting PiTi een plan ontwikkeld. De naastgelegen woning aan het Noorderdiep 99 is al een aantal jaren in gebruik door zorginstelling Stichting PiTi. Stichting PiTi biedt onder andere zorg aan in de vorm van dagbesteding aan personen met ASS (Autisme Spectrum Stoornis). De Stichting wil haar activiteiten op de locatie aan het Noorderdiep 99 graag uitbreiden om zo meer diensten aan haar doelgroep aan te kunnen bieden en heeft daarbij de wens om deze activiteiten in de directe nabijheid van Noorderdiep 99 te gaan ontwikkelen.

Vanaf 2016 zijn Jansen PVA en zorginstelling Stichting PiTi in overleg met de gemeente Borger-Odoorn over de invulling van dit plan. De gewenste eindsituatie is een akkerbouwbedrijf met daarnaast een optimaal gebruik van de bestaande agrarische bebouwing door stichting PiTi. Richtinggevend is daarvoor het VAB-beleid, het versterken van het economisch draagvlak en het versterken van de ruimtelijke kwaliteit.

Voorliggend plan voorziet in de toekomstige invulling van de locatie aan het Noorderdiep 99 en 101. In het hoofdstuk "Planbeschrijving" (hoofdstuk 2) wordt het plan verder toegelicht, daar is ook een situatietekening van de toekomstige situatie opgenomen.

1.2 Planlocatie

De planlocatie is gelegen aan het Noorderdiep 99 en 101 en ligt aan de zuidwestkant van Nieuw-Buinen en Stadskanaal in het landelijk gebied van de gemeente Borger-Odoorn. In de volgende figuur is de topografische ligging van de planlocatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.05BP0019-VG01_0001.png"
Uitsnede topografische kaart locatie.
Bron: PDOK Viewer

De planlocatie is kadastraal bekend onder gemeente Borger (BGR01), sectie R, nummers 443, 444, 1664 en 1665. De totale oppervlakte van de locatie is 193.185 m². In de volgende figuur is de kadastrale ligging van de planlocatie weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.05BP0019-VG01_0002.png"
Kadastrale ligging percelen Noorderdiep 99 en 101.
Bron: kadestralekaart.com

1.3 Geldende Bestemmingsplannen

Ter plaatse van de locatie Noorderdiep 99 is het bepaalde uit het bestemmingsplan "Nieuw Buinen - Buinerveen", zoals vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Borger-Odoorn op 6 juni 2017, onverkort van toepassing.

De locatie heeft de bestemming "Maatschappelijk" en "Agrarisch" toegelegd gekregen. Er is geen dubbelbestemming voor archeologie opgenomen. De locatie kent een bouwvlak van circa 500 m².

In de volgende figuur is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan "Nieuw Buinen - Buinerveen" weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.05BP0019-VG01_0003.png"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

Ter plaatse van het huidige pluimveebedrijf aan het Noorderdiep 101 is het bepaalde uit het bestemmingsplan "Perspectiefplan Boeren Nieuw Buinen" van de gemeente Borger-Odoorn, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 21 juni 2012, onverkort van toepassing.

De locatie heeft de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf - voorlopige bestemming 3" toegelegd gekregen. Daarnaast heeft de locatie een functieaanduiding voor de bedrijfswoning en een functieaanduiding voor de intensieve veehouderij. De locatie kent geen dubbelbestemming voor archeologie.

Verder zijn er maatvoeringseisen opgenomen. Zo mag maximaal 20% van het terrein bebouwd worden en bedraagt de bouwhoogte maximaal 12 meter en de goothoogte maximaal 6 meter. De locatie heeft een bouwvlak van circa 25.000 m².

In de volgende figuur is een uitsnede van de verbeelding van het "Perspectiefplan Boeren Nieuw Buinen" weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.05BP0019-VG01_0004.png"Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

De gewenste ontwikkeling past niet binnen de bepalingen uit het geldende bestemmingsplan. In het geldende bestemmingsplan is eveneens geen afwijkingsmogelijkheid en/of wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Om deze reden is het noodzakelijk het geldende bestemmingsplan gedeeltelijk te herzien met een partiële herziening (ook wel postzegelbestemmingsplan genoemd) conform artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen, mits wordt aangetoond dat de ontwikkeling niet zal leiden tot bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak. Middels voorliggende toelichting wordt de ontwikkeling nader gemotiveerd en wordt aangetoond dat deze niet zal leiden tot onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en gewenste situatie en bevat een beschrijving van de situatie ter plaatse zoals momenteel bekend en de gewenste situatie ter plaatse na realisatie van de plannen van de initiatiefnemer.
  • Hoofdstuk 3 gaat in op de vigerende beleidskaders. Hierin worden de plannen van de initiatiefnemer getoetst aan het ruimtelijk beleid van het rijk, de provincie en de gemeente.
  • Hoofdstuk 4 gaat in op de toetsing van het plan aan de aspecten milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie, verkeer en parkeren en water. Hierin worden verschillende bureaustudies beschreven en, indien van toepassing, uitgevoerde aanvullende onderzoeken beschreven.
  • Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierin worden de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan getoetst en wordt kort ingegaan op het aspect handhaving.
  • Hoofdstuk 6 bevat de wijze van bestemmen. Hierin wordt nader gespecificeerd welke onderdelen een bestemmingsplan hoort te bevatten en welke bijzondere bepalingen ten aanzien van voorliggend plan van toepassing zijn.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

2.1.1 Gebiedsprofiel

De locatie is gelegen in het bebouwingslint als onderdeel van het landelijk gebied van gemeente Borger-Odoorn. Het landschap van de gemeente Borger-Odoorn kent een driedeling op basis van ondergrond en reliëf. Het (noord)westelijke deel wordt gevormd door het zand op het Drents Friese keileemplateau en de Hondsrug. Het oostelijke en zuidwestelijke deel van de gemeente is veenkoloniaal landschap. Het Hunzedal, het centrale deel, dat grofweg de scheiding markeert tussen zand- en veengebied, is opgegaan in het veenkoloniaal landschap. De drie gebieden hebben ieder hun eigen verhaal en ontstaansgeschiedenis.

De omgeving van de locaties Noorderdiep 99 en 101 behoort tot het veenkoloniale landschap. Na de laatste ijstijd steeg de temperatuur geleidelijk en keerde de vegetatie terug. Op de ondoordringbare keileem bleef regenwater staan dat zorgde voor een hoge grondwaterstand. In deze natte omstandigheden begon zich veen te ontwikkelen. Zo ontstonden uitgestrekte veenmoerassen in de gebieden ten oosten van de Hondsrug. Ten westen van de Hondsrug trad veenvorming op meer lokale schaal op in beekdalen en geïsoleerd gelegen laagtes.

Vanaf de 16e eeuw begon men met het ontginnen van het hoogveen. In deze periode ontstond het randveenontginningslint aan de voet van de Hondsrug. Pas vanaf de 19e eeuw werd de ontginning in Drenthe grootschaliger aangepakt en werd er een systematische structuur van kanalen en wijken aangelegd. De complexiteit van de verschillende patronen nam toe naar mate de tijd vorderde. De veenkoloniale dorpen die vanaf deze tijd ontstonden, volgen deze structuur en zijn als lintbebouwing te herkennen in het tegenwoordige uitgestrekte landbouwgebied, dat een weids en open karakter heeft. De lintbebouwing en openheid zijn kenmerkend voor het veengebied.

2.1.2 Ruimtelijke structuur

Op de locaties aan het Noorderdiep 99 en 101 zijn een tweetal boerderijen aanwezig. De locatie aan het Noorderdiep 99 is momenteel in gebruik als zorgboerderij voor zorginstelling Stichting PiTi. Op dit moment is hiervoor enkel de boerderij in gebruik.

Op de locatie aan het Noorderdiep 101 is momenteel één van de pluimveebedrijven van Jansen PVA gevestigd. Ter plaatse kunnen volgens de vergunde uitgangspositie op 21 juni 2012 120.000 vleeskuikens worden gehuisvest.

Op de bedrijfslocatie zijn een viertal pluimveestallen, een tweetal werktuigbergingen en een woonhuis met aan de achterzijde een werktuigenberging/werkplaats en garage aanwezig.

In de volgende figuur is een luchtfoto weergeven van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.05BP0019-VG01_0005.png"

Luchtfoto huidige situatie ter plaatse.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

In stal 1 kunnen volgens de vigerende vergunning (1 december 2005) 39.500 vleeskuikens worden gehuisvest, in stal 2 en 3 kunnen elk 25.000 vleeskuikens worden gehuisvest en in stal 4 kunnen 30.500 vleeskuikens worden gehuisvest. Alle 4 de stallen beschikken over een mechanische ventilatie met een emissiearm systeem BWL 2009.14 (RAV-code E 5.10). De wanden van de stallen bestaan uit metselwerk, het dak uit golfplaten en de vloer uit beton. Er is geen mestopslag onder de stallen aanwezig.

Werktuigenberging 5 en 6 beschikken beide over een natuurlijk ventilatie. De wanden bestaan uit damwanden, het dak uit golfplaten en de vloer uit beton. De bebouwing op de locatie heeft de volgende maatvoering:

  • Stal 1 heeft een oppervlakte van 1.938 m²;
  • Stal 2 heeft een oppervlakte van 1.240 m²;
  • Stal 3 heeft een oppervlakte van 1.240 m²;
  • Stal 4 heeft een oppervlakte van 1.710 m²;
  • Werktuigberging 5 heeft een oppervlakte van 868 m²;
  • Werktuigberging 6 heeft een oppervlakte van 643 m²;
  • Bedrijfswoning Jansen PVA (101), inclusief werktuigenberging en garage circa 350 m².
  • Zorgboerderij Stichting PiTi (99) circa 300 m².

In de direct omgeving van de locatie zijn enkele akkerbouwbedrijven, niet-agrarische bedrijven, woningen en sportvoorzieningen gelegen. Ten zuiden van de locaties is het lintdorp gesitueerd. In het noordoosten is het dorp Nieuw Buinen gelegen.

2.2 Gewenste Situatie

2.2.1 Plantoelichting

Zoals aangegeven is de nieuwe pluimveelocatie aan de Tweederdeweg Zuid inmiddels volledig ontwikkeld. Op de locatie aan het Noorderdiep 101 worden daarom de pluimveeactiviteiten gefaseerd beëindigd. Het voornemen van Jansen PVA is om vanaf het moment dat de ontwikkeling van de zorgactiviteiten op de locatie mogelijk is, geen vleeskuikens meer te huisvesten. Hierbij is het streven 23 november 2018. Deze datum is als overgangsbepaling opgenomen in de regels behorend bij dit plan. Jansen PVA is inmiddels al begonnen met het afbouwen van de pluimveeactiviteiten.

2.2.2 Ruimtelijke opzet

In de huidige situatie zijn de locaties Noorderdiep 99 en 101 verdeeld over twee verschillende bestemmingsplannen. Met dit plan worden de locaties samengevoegd tot één postzegelplan. De maatschappelijke bestemming voor het Noorderdiep 99 blijft behouden, evenals de agrarische bestemming voor het Noorderdiep 101. De intensieve veehouderij aanduiding wordt verwijderd.

Vervolgens krijgt de nieuwe bewaarloods voor de akkerbouwactiviteiten een strak omlijnt bouwvlak met de functieaanduiding 'akkerbouw'. Het deel van het erf en de agrariche bebouwing dat in gebruik wordt genomen door zorginstelling Stichting PiTi krijgt de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - neventak zorgactiviteiten’. De agrarische bedrijfswoning krijgt daarnaast de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning-agrarisch'.

De nieuwe te realiseren bedrijfswoning voor zorginstelling Stichting PiTi krijgt de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bedrjifswoning neventak zorgactiviteiten'. Het bouwvlak bestaat uit vier delen:

  1. 1. Akkerbouwloods;
  2. 2. Neventak zorgactiviteiten;
  3. 3. Bedrijfswoning neventak zorgactiviteiten;
  4. 4. Bedrijfswoning-agrarisch

Het totale bedraagt 7.834 m². In onderstaande figuur is de toekomstige situatie in een situatieschets weergeven. Een volledige situatieschets is terug te vinden in Bijlage 1 Toekomstige situatieschets.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.05BP0019-VG01_0006.png"

Toekomstige situatieschets
Bron: DLV Advies

Zorginstelling Stichting PiTi heeft de gewenste uitbreiding door een architectenbureau in beeld laten brengen. Dit betreft een sfeerimpressie van de toekomstige situatie. Het volledige document in terug te vinden in Bijlage 2 Ontwikkeling Stichting PiTi.

2.2.3 Landschappelijke inpassing

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet verloren gaat maar, als mogelijk, juist wordt versterkt. Tevens is vanuit het ruimtelijke beleid een goede landschappelijke inpassing een vereiste.

Om te onderzoeken of de ontwikkeling mogelijk kan bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving is door een landschapsdeskundige met inachtneming van het KwaliteitsdocumentBuitengebied Borger-Odoorn een landschapsplan opgesteld waarop is aangegeven hoe de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk zal worden ingepast. In het landschapsplan is opgenomen op welke manier de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast en welke soorten beplanting daarvoor worden toegepast. In onderstaande tabel is dit in een overzicht weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.05BP0019-VG01_0007.png"

Maatregelen landschappelijke inpassing
Bron: Laneco

In de volgende figuur is de bijbehorendelandschapstekening weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.05BP0019-VG01_0008.png"

Tekening landschappelijke inpassing.
Bron: Laneco

Voor het gehele landschappelijk inrichtingsplan wordt verwezen naar bijlage 3 van deze onderbouwing. Hiermee kan worden gesteld dat ter plaatse wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de SVIR maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.

Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden.

Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang zal het rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen dus aan de provincies en gemeenten overlaten. De uitgangspunten uit de SVIR zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven.

Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de belangen uit de SVIR dient daarom verder getoetst te worden aan het Barro. Verdere toetsing aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten. De locatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

Ingevolgde artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking, dient de toelichting bij een bestemmingsplan, waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt maakt, een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Een stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd:

"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

Bij de voorgenomen ontwikkeling is, op basis van deze definitie, geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Verdere toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking is daarmee niet vereist.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe 2014

De provincie Drenthe heeft op 2 juli 2014 de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014 vastgesteld. De Omgevingsvisie bevat de visie van de provincie op het ruimtelijk beleid in hoofdlijnen en biedt de kaders voor de verdere beleidsontwikkelingen.

De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. De Omgevingsvisie kent een duidelijke relatie met bestaande programma's en plannen. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020.

De missie van de Omgevingsvisie luidt als volgt:

'Het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is'.

3.2.2 Revisie Omgevingsvisie 2018

Inmiddels ligt er een ontwerp revisie Omgevingsvisie Drenthe 2018. Voor de revisie is een nadere verkenning en duiding voor de thema's energie, stedelijke ontwikkeling en vrijetijdseconomie uitgevoerd. Verder zijn de teksten (beperkt) aangepast, vanwege voortschrijdend inzicht, waar dit de werkbaarheid van de visie ten goede komt of waar thematische uitwerking van het beleid is vastgesteld. Hiermee wordt een moderniseringslag op de visie van 2014 uitgevoerd.

Voorliggend plan valt niet onder het thema stedelijke ontwikkeling en vrijetijdseconomie. Verdere toetsing aan deze thema's is daarom niet nodig. Voorliggend plan valt (deels) wel onder het thema energie.

3.2.3 Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2015

Op 17 oktober 2015 heeft de provincie Drenthe de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe vastgesteld. De Omgevingsverordening bevat een vertaling van het ruimtelijke beleidskader uit de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014 naar concrete regels, waarmee de ruimtelijke beleidsvisie van de provincie Drenthe juridisch is verankerd.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Borger-Odoorn

De gemeente heeft op 9 december 2010 de Structuurvisie Borger-Odoorn: verbinding geeft perspectief vastgesteld. Deze structuurvisie verbeeldt en beschrijft de strategische ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het grondgebied van de gemeente Borger-Odoorn voor de komende 10-20 jaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.05BP0019-VG01_0014.png"
Visiekaart
Bron: gemeente Borger-Odoorn

3.3.2 VAB regeling Borger-Odoorn (maatwerkbenadering)

De gemeente Borger-Odoorn kent een groot buitengebied rondom de kernen en is van oudsher agrarisch. Vele agrarische bedrijven bestonden uit een hoofdgebouw met één of meerdere schuren. Nadat de schaalvergroting zich heeft doorgezet eind 90'er jaren stonden vele agrariërs voor de keuze om te stoppen of fors te gaan investeren. Er zijn vele voormalige agrarische bedrijfspanden vrijgekomen, waarop bestemmingsplantechnisch nog een agrarische bestemming rustte. Dit gold en geldt ook voor voormalige bedrijfspanden met een specifieke bedrijfsbestemming. Hoe nu om te gaan met voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (VAB)?

Er zijn gemeenten die hun VAB-beleid in het keurslijf van een gedetailleerd bestemmingsplan hebben gegoten. Het nadeel daarvan is dat er niet altijd maatwerk kan worden toegepast. In Borger-Odoorn worden de VAB mogelijkheden op de navolgende wijze aangeboden, uitgaande van het hergebruik van een bestaand hoofdgebouw met bestaande bijgebouwen.

Voormalige agrarische bedrijfsbebouwing met nog een agrarische bestemming

Wanneer een voormalig agrarisch bedrijfsperceel nog een agrarische bestemming heeft, dan moet in het hoofdgebouw worden gewoond. In het hoofdgebouw in combinatie met bestaande bijgebouwen is een functioneel hergebruik toegestaan. De eisen die daarbij worden gesteld zijn de volgende:

  • In het hoofdgebouw moet worden gewoond;
  • Bedrijvigheid moet binnen de bebouwing blijven, dus geen buitenstalling/-opslag;
  • Het parkeren moet op eigen erf plaatsvinden;
  • Er mag geen hinder voor omwonenden worden veroorzaakt.

Wanneer geen functioneel hergebruik wordt gewenst is het ook mogelijk om in het hoofdgebouw twee afzonderlijke zelfstandige woningen te realiseren.

De beoogde ontwikkeling op de locatie aan het Noorderdiep 99 en 101 past binnen het VAB-beleid van de gemeente Borger-Odoorn. Op de locatie wordt de agrarische hoofdbestemming behouden. De vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen krijgen met uitbreiding van de akkerbouwactiviteiten en de activiteiten van zorginstelling Stichting PiTi een andere invulling. Leegstand wordt daarmee voorkomen. Daarnaast wordt voldaan aan de vier gestelde eisen.

3.3.3 Kwaliteitsdocument Buitengebied Borger-Odoorn

De gemeente Borger-Odoorn heeft in mei 2017 het Kwaliteitsdocument Buitengebied Borger-Odoorn vastgesteld. Binnen de gemeente zijn van west naar oost op hoofdlijnen drie verschillend landschapstypen te onderscheiden:

  1. 1. de Hondsrug (het zand), ;
  2. 2. het Hunzedal (het beekdal);
  3. 3. de Veenkoloniën (het veen).


Deze landschapstypen zijn het directe gevolg van de natuurlijke ondergrond en de wijze waarop de mens de gebieden in cultuur heeft gebracht.


afbeelding "i_NL.IMRO.1681.05BP0019-VG01_0017.png"

Drie deelgebieden
Bron: gemeente Borger-Odoorn

3.3.4 Welstandsnota

De gemeente Borger-Odoorn heeft in 2013 de gemeentelijke welstandsnota uit 2009 herzien. De welstandsnota 2009 is aangepast aan de nieuwe wet- en regelgeving. De welstandsnota bevat richtlijnen voor de uitstraling van nieuwe bebouwing binnen de gemeente. In de welstandsnota zijn algemene criteria opgenomen welke gelden voor elke nieuwe ontwikkeling. Daarnaast zijn specifieke criteria opgenomen welke alleen van toepassing zijn voor ontwikkelingen in specifieke gebieden.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- En Milieuaspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geur, stof, geluid en gevaar. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven.

Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:

  1. 1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  2. 2. het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

In de VNG handreiking zijn richtafstanden opgenomen op het gebied van geur, stof, geluid en gevaar. Indien niet aan de in de handreiking opgenomen afstanden wordt voldaan is mogelijk sprake van milieuhinder aan de betreffende gevoelige functies. De genoemde afstanden betreffen echter geen harde normen maar richtafstanden waarvan, mits goed gemotiveerd, kan worden afgeweken. Dit houdt in dat wanneer niet aan de afstanden wordt voldaan een nadere motivatie noodzakelijk is waaruit blijkt dat geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt.

Bij de beoogde ontwikkeling is sprake van het uitbreiden van de akkerbouwactiviteiten en het uitbreiden van de nevenactak zorg van Stichting PiTi op de locatie aan het Noorderdiep 99 en 101. Er is sprake van één inrichting.

Ten aanzien van akkerbouw zijn in de handreiking de volgende richtafstanden opgenomen:

  • Geur: 10 meter.
  • Stof: 10 meter.
  • Geluid: 30 meter.
  • Gevaar: 10 meter.

Het dichtstbijzijnde gevoelig object bevindt zich op een afstand van ongeveer 140 meter (gemeten vanaf de voorzijde van de huidige pluimveestallen 2 en 3 tot de achterzijde van de woning aan het Noorderdiep 103). Hiermee wordt aan de gestelde richtafstanden voldaan en zal met de voorgenomen ontwikkeling geen onevenredige hinder worden veroorzaakt aan gevoelige objecten in de omgeving. Tevens zal ook aan de richtwaarde van 45 dB(A) etmaalwaarde worden voldaan vanwege de grote afstand tot het dichtstbijzijnde gevoelige object.

De locatie aan de Tweederdeweg Zuid is inmiddels volledig ontwikkeld. Daarom zullen de pluimveeactiviteiten op de locatie aan het Noorderdiep gefaseerd worden afgebouwd. Vanaf 23 november 2018 worden er geen pluimveeactiviteiten meer uitgevoerd ter plaatse. Daarmee zal de onevenredige hinder op het gebied van geur, fijnstof en geluid op de locatie aan het Noorderdiep afnenen of zelfs volledig verdwijnen.

4.1.2 Wijzigen omgevingsvergunning milieu

Bij de beoogde ontwikkeling is sprake van het uitbreiden van de akkerbouwactiviteiten en het uitbreiden van de nevenactak zorg van Stichting PiTi op de locatie aan het Noorderdiep 99 en 101. Het betreft één agrarische hoofdinrichting voor de akkerbouw met een nevenactiviteit voor de zorgactiviteiten. Er is sprake van één inrichting. Zoals aangetoond in paragraaf 2.2.1 zijn de zorgactiviteiten ondergeschikt aan de agrarische functie.

Voor het wijzigen van de functie van het pluimveebedrijf dient de huidige omgevingsvergunning mileu gewijzigd te worden. Het pluimveebedrijf wordt namelijk in het Activiteitenbesluit getypeerd als een inrichtin 'type C'. Bij de activiteit 'houden van landbouwhuisdieren in dierenverblijven' dient daarom de vergunning gewijzigd te worden. In bijlage 5 is de bijbehorende gewijzgde milieutekening terug te vinden.

4.1.3 Geur

De Wet geurhinder veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Het tijdstip van inwerkingtreding van de wet is vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 12 december 2006. Op 18 december 2006 is de Wet geurhinder en veehouderij gepubliceerd.

De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij.

Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. Hiervoor dienen de minimale afstanden van 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom, en 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom te worden aangehouden. Deze afstanden gelden van emissiepunt van het dierenverblijf tot de gevel van het gevoelige object. Tussen de gevel van het dierenverblijf en de gevel van het gevoelige object geldt een minimale afstand van 50 meter bij objecten binnen de bebouwde kom en 25 meter bij objecten buiten de bebouwde kom.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het beëindigen van de pluimveeactiviteiten op de locatie aan het Noorderdiep 101 en het daarmee mogelijk maken om de akkerbouwactiviteiten en de activiteiten van zorginstelling Stichting PiTi uit te breiden. De agrarische bestemming blijft behouden. De hoofdactiviteit op de locatie aan het Noorderdiep 99 en 101 wordt akkerbouw. De zorgactiviteiten van Stichting PiTi worden getypeerd als nevenactiviteit bij de agrarische bestemming.

Een akkerbouwfunctie veroorzaakt geen geurhinder aan de omgeving. Hiermee zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot een toename van de geurbelasting aan gevoelige objecten in de omgeving.

4.1.4 Luchtkwaliteit

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer (Wmb) goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name paragraaf 5.2 uit Wmb is veranderd. Omdat paragraaf 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe paragraaf 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per kubieke meter lucht (µg/m³) voor fijnstof en stikstofoxiden (NO2).

Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatie-specifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.

4.1.5 Geluid

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de Wgh is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. De Wgh kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen, zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc..

Daarnaast kent de Wgh de volgende geluidsgevoelige terreinen:

  • Terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg.
  • Woonwagenstandplaatsen.

Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidswerende voorzieningen en geluidbelastingskaarten en actieplannen.

4.1.6 Woon- en leefklimaat

Wanneer sprake is van het oprichten van gevoelige objecten of wanneer een inrichting wordt opgericht welke mogelijk hinder aan gevoelige objecten in de omgeving veroorzaakt is het van belang te onderzoeken of ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Een ontwikkeling kan niet plaatsvinden indien het niet aannemelijk is dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.

4.1.7 Externe veiligheid

Externe Veiligheid heeft betrekking op de veiligheid rondom opslag, gebruik, productie en transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen aanvaardbaar te blijven.

Het externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers.

In de wet is geregeld wanneer de verantwoordingsplicht van toepassing is. Omdat de wettelijke basis per risicobron verschilt, verschillen per risicobron ook de voorwaarden die verantwoording wel of niet verplicht stellen.

4.1.8 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.

4.1.9 Voortoets MER-beoordeling

Op 16 mei 2017 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Uit dit besluit blijkt dat toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst uit de bijlage van het besluit ontoereikend is om de vraag te beantwoorden of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld. Deze handreiking geeft aan hoe moet worden vastgesteld of een activiteit, met een omvang onder de drempelwaarde, toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst uit de bijlage van het besluit en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt.

Uit deze toets kan een van twee onderstaande conclusies volgen:

  1. 1. Belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten;
    of
  2. 2. Belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uit te sluiten.

In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. Die toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EU-richtlijn milieubeoordeling projecten.

4.2 Ecologie

4.2.1 Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten, de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In de Wet natuurbescherming wordt de bescherming van verschillende dieren- en plantensoorten geregeld. Met name bescherming van kwetsbare soorten is hierbij van belang.

De Wet natuurbescherming kent een vergunningplicht. Een vergunning voor een project wordt alleen verleend als de instandhoudingsdoelen van een gebied niet in gevaar worden gebracht en als geen sprake is van mogelijke aantasting van beschermde planten- en dierensoorten of de leefgebieden van deze soorten.

Voor activiteiten is het van belang om te bepalen of deze leiden tot mogelijke schade aan de natuur. De Wet natuurbescherming toetst aanvragen op drie aspecten, namelijk gebiedsbescherming, houtopstanden en soortenbescherming.

4.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Een vorm van gebiedsbescherming komt voort uit de aanwijzing van een gebied als Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, leggen de provincies nieuwe natuur aan. De provincies zijn verantwoordelijk voor begrenzing en ontwikkeling van het NNN en stellen hier zelf beleid voor op.

Het NNN is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor flora en fauna zijn nodig om het uitsterven van soorten te voorkomen. Het netwerk is er daarnaast ook voor rust en recreatie, voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur.

Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting of beperking van de natuurdoelen. De status als NNN is niet verankerd in de natuurwetgeving, maar het belang dient in de planologische afweging een rol te spelen.

Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet in het NNN gelegen. Het dichtstbijzijnd NNN-gebied is gelegen op een afstand van ongeveer 5.000 meter, ten noorden van Gasselternijveenschermond. Door het uitvoeren van de werkzaamheden gaat geen oppervlakte aan NNN verloren. Gezien de afstand en de lokale aard van de ingreep kunnen negatieve effecten op de NNN worden uitgesloten.

Het plangebied geldt tevens als agrarisch zoekgebied en is aangemerkt als ‘open akkerland’ binnen het natuurbeheerplan 2018. De nu voorliggende plannen worden echter binnen de bestaande erfgrenzen uitgevoerd, en leggen geen beslag op het aanwezige open akkerland buiten de planlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.05BP0019-VG01_0024.png"

Uitsnede kaart NNN.
Bron: Provincie Drenthe

Gezien de locatie niet in het NNN is gelegen zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed hebben op deze gebieden en staat het plan de ontwikkeling van deze gebieden niet in de weg.

4.2.3 Wet ammoniak en veehouderij

Op 8 mei 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) in werking getreden. De Wav vormt een onderdeel van de ammoniakregelgeving voor dierenverblijven van veehouderijen en kent een emissiegerichte benadering voor heel Nederland met daarnaast aanvullend beleid ter bescherming van de (zeer) kwetsbare gebieden. Deze (zeer) kwetsbare gebieden ingevolge de Wav (Wav-gebieden) zijn gebieden die nadelige invloed kunnen ondervinden als de uitstoot van ammoniak op deze gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom deze gebieden aangewezen als buffer om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.

Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet in een Wav-gebied of zone van 250 meter daaromheen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.05BP0019-VG01_0025.png"
Uitsnede kaart Wav-gebieden.
Bron: Provincie Drenthe

Gezien de locatie niet in een Wav-gebied of zone van 250 meter daaromheen is gelegen zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen van deze gebieden onevenredig worden aangetast.

4.3 Archeologie En Cultuurhistorie

4.3.1 Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.

Gemeenten stellen, ter bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden, een eigen beleid op, waarbij de kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem is weergegeven in een archeologische verwachtingskaart. Afhankelijk van de verwachtingswaarde stelt de gemeente Borger-Odoorn voorwaarden voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

Zoals te zien is in de archeologische verwachtingskaart in de volgende figuur is de locatie gelegen in een gebied dat is aangemerkt als een gebied met een middelhoge of lage verwachting (paarse kleur).

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.05BP0019-VG01_0026.png"

Uitsnede archeologische verwachtingskaart.
Bron: Gemeente Borger-Odoorn.

Ten aanzien van deze gebieden stelt de gemeente in haar beleid dat er een veldinspectie nodig is. Echter gaat de beoogde uitbreiding van de akkerbouwactiviteiten en uitbreiding van de zorgactiviteiten van Stichting PiTi grotendeels in de vrijkomende agrarische bebouwing gerealiseerd worden. Voor uitbreiding van de akkerbouwactiviteiten wordt wel een nieuwe bewaarloods gerealiseerd op de plek van pluimveestal 2 en 3. Gezien het feit dat op dit moment al stallen staan op deze locatie en de bodem in het verleden is geroerd tijdens de bouw van de pluimveestallen worden er geen archeologische waarden geschaad.

Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen mogelijk voorkomende archeologische resten zullen worden geschaad.

4.3.2 Cultuurhistorie

Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang.

De cultuurhistorische waarden van een gebied zijn in kaart gebracht in de zogenaamde cultuurhistorische waardenkaart. Deze wordt door de provincies beheerd.

Zoals te zien in de volgende figuur zijn nabij de locatie wel cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.05BP0019-VG01_0027.png"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart.
Bron: Provincie Drenthe

Nabij de locatie wordt het lintdorp en de dubbelzijdige lintbebouwing getypeerd als cultuurhistorisch waardevol element (aangegeven met gele lijnen). De beoogde uitbreiding van de akkerbouwactiviteiten en de uitbreiding van de zorgactiviteiten van Stichting PiTi hebben geen invloed op de cultuurhistorische lintbebouwing. De ontwikkelingen vinden namelijk achter op het bestaande agrarische perceel plaats.

Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van onevenredige aantasting van cultuurhistorisch waardevolle elementen.

4.3.3 Aardkundig waardevolle gebieden

Het doel van het beleid met betrekking tot aardkundige waarden is om de ontstaansgeschiedenis van het aardoppervlak zichtbaar, beleefbaar en begrijpelijk te houden. Om aardkundige waarden te beschermen zijn aardkundig waardevolle gebieden aangewezen.

Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet in een aardkundig waardevol gebied gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.05BP0019-VG01_0028.png"

Uitsnede kaart aardkundig waardevolle gebieden.
Bron: Provincie Drenthe

Gezien de locatie niet in een aardkundig waardevol gebied is gelegen zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van aantasting van aardkundige waarden.

4.4 Verkeer En Parkeren

4.4.1 Infrastructuur en parkeren

Een goede ontsluiting is gerealiseerd op het Noorderdiep. De locatie is voorzien van één brede bedrijfsinrit welke aansluit op de openbare weg. Via deze inrit worden beide karakteristieke boerderijen ook ontsloten. Hierbij heeft het inkomend en vertrekkend verkeer voldoende ruimte om het bedrijf te betreden en verlaten, waardoor geen onnodige verkeershinder op de openbare weg zal plaatsvinden. In de toekomstige situatie zal het aantal (nachtelijke)verkeersbewegingen afnemen omdat er geen pluimvee meer aanwezig zal zijn op de locatie.

Op het terrein zelf is voldoende gelegenheid voor personenauto's en vrachtwagens om te keren. Hierbij hoeft niet op de openbare weg alsnog gekeerd te worden, waardoor geen achteruit rijdende personenauto's en/of vrachtwagens de openbare weg op hoeven rijden. Dit bevordert de verkeersveiligheid.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal uitsluitend gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. Hierbij zal rekening worden gehouden met de capaciteit van de ontsluitingsweg, zodat geen situatie ontstaat waarbij meer verkeer over de ontsluitingsweg rijdt dan dat deze kan verwerken. Hiermee kan worden gesteld dat geen sprake is van aantasting van de bestaande infrastructuur.

In de huidige situatie vindt het parkeren geheel op eigen terrein plaats. Bij de beoogde ontwikkeling is het vereist dat het parkeren ook na realisatie van het project geheel op eigen terrein plaatsvindt. Ook na realisatie van het project zal er op eigen terrein voldoende gelegenheid zijn voor zowel vracht- als personenauto's om te kunnen parkeren. Hiermee zal parkeren, ook na realisatie van het project, geheel op eigen terrein plaatsvinden.

4.4.2 Verkeersbewegingen

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het uitbreiden van de akkerbouwactiviteiten en het uitbreiden van de zorgactiviteiten van Stichting PiTi op de locatie aan het Noorderdiep 99 en 101.

In vergelijking met de huidige situatie zal het aantal verkeersbewegingen niet in onevenredige mate toenemen. Met het verplaatsen van de pluimveestallen zal het aantal nachtelijke verkeersbewegingen van vrachtwagens verdwijnen. Bij het houden van vleeskuikens was de piek tijdens de aan- en afvoer van de kuiikens hoog. Deze piek zal in de toekomstige situatie verdwijnen. Er zal een meer constante verkeerstroming ontstaan doordat het aantal verkeersbewegingen verdeeld wordt over de dag.

Tussen 19:00 uur en 07:00 zijn er nauwelijks verkeersbewegingen te verwachten. Dit komt de nachtrust van de directe omgeving ten goede.

In onderstaande tabel is een weergegeven wat de verwachting is van het aantal verkeersbewegingne.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.05BP0019-VG01_0029.png"
Geschatte aantal verkeersbewegingen
Bron: DLV Advies

Wat verkeersveiligheid betreft zullen de verkeersstromen van de agrarische- en zorgactiviteiten direct na de inrit gescheiden worden van elkaar. Er zullen geen agrarische voertuigen op het gedeelte van de zorgactiviteiten komen. Hiermee wordt de veiligheid van de zorgcliënten gewaarborgd.

4.5 Wateraspecten

Het klimaat is aan het veranderen. De gevolgen zijn merkbaar. Regenbuien worden extremer. Er valt in een korte periode meer regen, maar ook nattere winters en drogere zomers komen steeds vaker voor. Ook stijgt de zeespiegel, waardoor waterafvoer naar zee minder eenvoudig wordt en dijken moeten worden verhoogd. Daarbij krijgt men op sommige plaatsen te maken met bodemdaling.

Ook bij ruimtelijke plannen dient men hiermee rekening te houden. Gevolgen van extreme neerslag- gebeurtenissen mogen geen wateroverlast veroorzaken, er moet voldoende water zijn ingeval van lange perioden met droogte en het watersysteem dient voldoende veilig te zijn.

Op grond van paragraaf 3.1, in het Besluit Ruimtelijke Ordening, moeten ruimtelijke plannen worden afgestemd met o.a. de waterschappen. Hiervoor moet bij het waterschap Hunze en Aa's het proces van de digitale watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterschap Hunze en Aa's beoordeelt wat de invloed van het plan op de waterhuishouding is en geeft een wateradvies.

4.5.1 Voorgenomen activiteit

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het uitbreiden van de akkerbouwactiviteiten en het uitbreiden van de zorgactiviteiten van Stichting PiTi op de locatie aan het Noorderdiep 99 en 101. Voor het uitbreiden van de akkerbouwactiviteiten worden pluimveestal 2 en 3 gesaneerd. Daarvoor in de plaats wordt een nieuwe bewaarloods gebouwd. Uitbreiding van de zorgactiviteiten van Stichting PiTi zal gebeuren in de vrijkomende agrarische pluimveestallen en werktuigberging.

Afkoppeling van het hemelwater zal plaatsvinden middels een gescheiden stelsel. Hierbij zal het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak niet op het riool worden afgevoerd, maar middels straatkolken en dakgoten worden afgevoerd naar infiltratie- en/of bergingsvoorzieningen. Van belang daarbij is dat bij een ruimtelijke ontwikkeling hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.

Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang (waterbergingscompensatie). Voor de mate van compensatie hanteert het waterschap de volgende richtlijnen:

  • Een toename in verhard oppervlak in het stedelijk gebied van meer dan 150 m²;
  • Een toename in verhard oppervlak in het landelijk gebied van meer dan 1.500 m².

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal het verhard oppervlak niet toenemen met meer dan 1.500 m². Ter plaatse neemt het verhard oppervlakt juist af. Hiermee is geen aanvullende compensatie vereist en zal met de voorgenomen ontwikkeling sprake zijn van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.

Echter wordt er voor uitbreiding van de akkerbouwactiviteiten, op de plek van de huidige pluimveestallen 2 en 3, wel een nieuwe bewaarloods gerealiseerd. Om negatieve effecten op de huidige goede waterkwaliteit te voorkomen en waterbesparing te bereiken wordt/worden:

  • zoveel mogelijk maatregelen getroffen om het waterverbruik zo gering mogelijk te laten zijn en verontreiniging van het regenwater en oppervlaktewater te voorkomen;
  • duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast;

De locatie is voorzien van een gemeentelijke riolering, waar het huishoudelijk afvalwater van de (bedrijfs)woningen en de zorgappartementen op geloosd kan worden. Hiervoor is geen aanvraag/vergunning nodig.

Het bedrijfsafvalwater van de nieuwe bewaarloods voor de akkerbouwactiviteiten wordt middels een gescheiden stelsel afgevoerd. Hemelwater wordt hierbij niet afgevoerd op het rioleringssysteem, maar wordt middels dakgoten en straatkolken afgevoerd naar oppervlaktewater. Eveneens kan het afgevoerde hemelwater infiltreren in de bodem. De gemiddelde hoogste grondwaterstand bied daartoe voldoende mogelijkheden. Hiermee is sprake van afkoppeling van hemelwater naar Rioolwaterzuiveringsinstallaties.

Op 15 juni 2018 is de Digitale Watertoets ingevuld. Het waterschap Hunze en Aa's heeft de Digitale Watertoets beoordeeld. Doordat er geen toename van verharding ontstaat op de locatie, zijn er hier geen belemmeringen op de waterhuishouding en kan het waterschap Hunze en Aa´s instemmen met het plan. De volledige uitgangspuntennotitie is te vinden in bijlage 9.

4.5.2 Compenserende waterberging

Ter compensatie van de toename van het verharde oppervlak bij ruimtelijke ontwikkelingen dient compenserende waterberging plaats te vinden om wateroverlast te voorkomen. Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Voorgenomen activiteit" (paragraaf 4.5.1) is voor de voorgenomen ontwikkeling geen compenserende waterberging nodig.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het project. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het project. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van projectkosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van projectkosten zeker te stellen.

Op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeente een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro zijn deze bouwplannen nader omschreven:

"Artikel 6.2.1

Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:

  1. a. de bouw van een of meer woningen;
  2. b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  3. c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
  4. d. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  5. e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m2 bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
  6. f. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte."

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, onder sub b van de Wro, waarmee een exploitatieplan zou moeten worden opgesteld. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  1. 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan, project of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  2. 2. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Tussen de gemeente en de initiatiefnemers wordt naast dit project een separate overeenkomst gesloten met betrekking tot hetgeen voortvloeit uit dit onderdeel van de Wro. In deze overeenkomst is opgenomen dat alle gemaakte kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de procedure voor rekening van de initiatiefnemer zijn. Gemaakte kosten door de gemeente worden middels het heffen van leges op de initiatiefnemer verhaald, zoals is opgenomen in de legesverordening van de gemeente Borger-Odoorn. Verder zal ook eventuele planschade in een separate overeenkomst worden geregeld.

Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het project begrepen gronden anderzijds verzekerd, waarmee geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld en kan worden gesteld dat het project financieel haalbaar wordt geacht.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het voorliggend plan betreft een herziening op het bestemmingsplan "Nieuw Buinen - Buinerveen" en "Perspectiefplan Boeren Nieuw Buinen" van de gemeente Borger-Odoorn en wordt opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In het kader van deze procedure wordt eenieder tijdens de terinzagetermijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. Het organiseren van een informatiebijeenkomst zorgt voor draagvlak en het voorkomen van zienswijzen.

Wanneer het plan ter inzage ligt, wordt dit gepubliceerd in de gemeentelijke bladen en in de digitale Staatscourant. Tevens wordt het plan voor eenieder digitaal raadpleegbaar gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl.

5.2.1 Informatiebijeenkomst

Op 8 oktober 2018 heeft Stichting PiTi een informatieavond georganiseerd in de boerderij aan het Noorderdiep 99. In bijlage 10 is de presentatie en in bijlage 11 is het verslag van de informatieavond te vinden. Er zijn tijdens de bijeenkomst geen noemenswaardige bijzonderheden naar voren gekomen.

5.2.2 Zienswijzen

Op 14 november 2018 is door de natuur en milieu federatie Drenthe een zienswijze ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan. De zienswijze gaat in op het feit dat in de regels behorend bij dit plan in lid 9.2 Overgangsrecht de datum 23 november 2018 niet is opgenomen.

De datum 23 november 2018 is toegevoegd aan aan lid 9.2 Overgangsrecht. Op deze wijze is juridisch geregeld dat de pluimveeactiviteiten vanaf dat moment moeten worden beëindigd.

Verder hebben provincie Drenthe en de Brandweer Drenthe een advies uitgebracht op het ontwerpbestemmingsplan. Beide adviezen zijn positief. Er zijn naar aanleiding van beide adviezen geen aanpassingen doorgevoerd.

De volledige zienswijzen zijn opgenomen in bijlage 12 van deze onderbouwing.

5.3 Handhaving

Een bestemmingsplan en/of een omgevingsvergunning is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in de omgevingsvergunning ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Borger-Odoorn vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen.

Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van een ruimtelijk project heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van een bestemmingsplan of een vrijstelling.

Hoofdstuk 6 Wijze Van Bestemmen

6.1 Doel En Reikwijdte

Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen centraal staan. Dit zijn:

  1. 1. goede ruimtelijke ordening;
  2. 2. uitvoerbaarheid.

Als een plan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de wet.

Via een bestemmingsplan worden functies aan gronden gegeven. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe, namelijk toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder, etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  1. 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en;
  2. 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en kan daarbij regels geven voor:

  1. 1. het bebouwen van de gronden;
  2. 2. het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid. Via overeenkomsten kan de gemeente met betrokken partijen aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via het bestemmingsplan geregeld kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zeker stellen dat bepaalde activiteiten ook werkelijk verricht worden om zo het toelatingskarakter van een bestemmingsplan aan te scherpen.

6.2 Onderdelen Van Een Bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit 3 onderdelen. Dit zijn de toelichting, de planregels en de verbeelding (plankaart).

6.2.1 De toelichting

De toelichting wordt opgesteld volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere motivatie dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook zowel ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en voor een ander deel beheergericht).

Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek voor zover nodig voor de uitvoerbaarheid en de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig). Als er bij het bestemmingsplan een milieu-effect rapport is gemaakt hoeft niet ingegaan te worden op monumentale en/of andere waarden in het plangebied noch de milieukwaliteit in het gebied, want dat gebeurt in dat geval in het milieu-effect rapport. Via de toelichting wordt zo inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Centraal in de toelichting moet staan waarom de functies als opgenomen op de plankaart, met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden en waarom dit past op die locatie.

Bijlagen bij de toelichting:

Bij de toelichting kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan zelf. Omdat ze een onlosmakelijk onderdeel zijn van het bestemmingsplan kan de toelichting zelf kort van tekst blijven omtrent het desbetreffende onderwerp. Hierdoor blijft de toelichting zelf kort en daarmee leesbaar.

Algemene beleidsdocumenten hoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als bijlage opgenomen te worden bij het bestemmingsplan. Denk aan verschillende sectorale beleidsdocumenten als ook structuurvisies. Een toelichting moet, voor zover het beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het bestemmingsplan en dat beleidsdocument.

6.2.2 De planregels

De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels:
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Deze begrippen zijn soms erg belangrijk voor een goed inzicht in de gebruiksmogelijkheden. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2) bepaald;
  2. 2. Bestemmingsregels:
    In dit hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Als er voorlopige bestemmingen, nog uit te werken bestemmingen en/of dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving, vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden opgenomen, aangevuld met mogelijke wijzigingsbevoegdheden. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld;
  3. 3. Algemene regels:
    In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter die gelden voor het hele plan. Deze moeten daarom altijd goed gelezen worden voordat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht. Voorbeelden van algemene regels zijn de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen (een binnenplanse afwijking is, zoals het woord het al zegt, een afwijkingsmogelijkheid van de regels in het bestemmingsplan zelf, dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingen). In de algemene regels kunnen erg belangrijke bepalingen zijn opgenomen;
  4. 4. Overgangs- en slotregels:
    In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

Bijlagen bij de planregels:

Bij de regels kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de regels.

6.2.3 De verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc.. Via de bijhorende regels in de planregels wordt bepaald wat hier wel en niet is toegestaan.

De verbeelding wordt ook wel plankaart genoemd. Dan wordt hetzelfde bedoeld. Belangrijk te weten is dat een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend is. Dat digitaal bestand bepaalt waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen etc.. Een afgeleide van dat digitale bestand is bijvoorbeeld een '.pdf-bestand' of een papieren (analoge) verbeelding. Bij twijfel over een '.pdf-bestand' of een papieren versie van de verbeelding geeft het digitale bestand de juridische doorslag.

6.3 Voorliggend Bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.

Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Agrarisch', waarbij de functie akkerbouw en nevenactiviteit zorg wordt neergelegd.
  • 'Maatschappelijk'', waarbij de functie zorgboerderij wordt neergelegd.

Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden. Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.1 van het Besluit omgevingsrecht (Bro).

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Toekomstige Situatieschets

Bijlage 2 Ontwikkeling Stichting Piti

Bijlage 3 Landschappelijk Inrichtingsplan

Bijlage 4 Landschappelijke Inrichtingstekening

Bijlage 5 Gewijzigde Milieutekening

Bijlage 6 Verkennend Bodem- En Asbest En Nader Asbestonderzoek

Bijlage 7 Quickscanflora En Fauna

Bijlage 8 Ecologisch Veldonderzoek

Bijlage 9 Uitgangspuntennotitie Watertoets

Bijlage 10 Presentatie Informatiebijeenkomst

Bijlage 11 Verslag Informatiebijeenkomst

Bijlage 12 Binnengekomen Zienswijzen Ontwerpbestemmingsplan