Drouwenermond, Zuiderdiep 30
Bestemmingsplan - Gemeente Borger-Odoorn
Vastgesteld op 04-07-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Drouwenermond, Zuiderdiep 30, van de gemeente Borger-Odoorn;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1681.07BP0004-VG01 met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van de aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door het houden van dieren;
1.6 akkerbouw:
de vorm van grondgebonden agrarisch bedrijf die zich uitsluitend of in hoofdzaak bezighoudt met de grootschalige teelt van veldgewassen op of in de open grond;
1.7 archeologische verwachtingswaarden:
waarden die aan een gebied zijn toegekend op basis van de kans op het voorkomen van archeologische resten, ook wel archeologische verwachting genoemd. De archeologische verwachting zegt iets over de dichtheid waarin archeologische terreinen binnen een landschappelijke eenheid voorkomen of worden verwacht. Hoe hoger de archeologische verwachting, hoe groter de verwachte dichtheid aan archeologische resten. Hoe groter de dichtheid aan archeologische resten, hoe groter de (verwachte) archeologische waarde van een bepaalde landschappelijke eenheid. Met de termen hoge, middelhoge en lage verwachting wordt dit tot uitdrukking gebracht;
1.8 archeologische waarden:
waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. Bij toetsing aan de archeologische waarde zal telkens de Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Borger-Odoorn toetsingskader zijn;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.10 bed & breakfastvoorziening:
een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt met maximaal 2 kamers en maximaal 6 personen, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw en die geen zelfstandige eenheid mag zijn of kan verworden tot een zelfstandige eenheid;
1.11 bedrijfsbebouwing:
één of meerdere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van de uitoefening van een bedrijf, waaronder niet wordt begrepen een bedrijfswoning met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken;
1.12 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het gezin van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.13 bestaande:
- 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
- 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.20 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan;
1.21 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoel om ter plaatse te functioneren;
1.22 bouwwerk voor recreatief nachtverblijf:
een bouwwerk dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatief nachtverblijf, met een met de grond verbonden constructie en een plaatsgebonden karakter, hiertoe worden gerekend chalets, trekkershutten, stacaravans en dergelijke;
1.23 dagrecreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan; de inrichting van de gronden is beperkt tot voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
1.24 dienst-/bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bestemd voor (het gezin van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.25 erf:
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt;
1.26 gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond;
1.28 intensieve veehouderij:
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en die gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkveehouderij en het biologisch houden van dieren conform de Landbouwkwaliteitswet;
1.29 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde; een en ander voorzover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf gedurende de periode van 1 maart tot en met 31 oktober;
1.30 landschappelijk inpassingsplan:
plan dat aangeeft op welke wijze de inpassing van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in het desbetreffende gebied plaatsvindt; tot deze inpassing behoren de situering van de opstallen en de inrichting van het perceel, waaronder de erfbeplanting ten opzichte van het landschap; het gaat om bestaande en gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het landschap;
1.31 landschappelijke waarden:
de essentiële elementen en kenmerken van landschappen, fysiek van aard, zoals beschreven in het 'kwaliteitsdocument buitengebied Borger-Odoorn';
1.32 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient ter overdekking en dat met een of twee wanden is omgeven; hieronder wordt in elk geval een carport verstaan;
1.33 peil:
- 1. peil gebouw:
de hoogte van de afgewerkte vloer ter plaatse van de hoofdtoegang;
2. peil ander bouwwerk:
de hoogte van het omliggende gemiddelde terrein in afgewerkte staat;
1.34 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.35 stikstofdepositie:
het neerslaan van stikstof uit de lucht op een oppervlakte; de depositie wordt uitgedrukt in mol per hectare per jaar (mol/ha/jaar);
1.36 verblijfsrecreatie:
recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, recreatiewoningen, appartementen en/of recreatieverblijven, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;
1.37 verblijfsrecreatie met een kleinschalig karakter:
het houden van een kampeerterrein van kleinschalige omvang waarop kampeermiddelen kunnen worden geplaatst;
1.38 woning:
een complex van ruimten in een gebouw, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één persoon of meerdere personen of een gezin.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
- a. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
- b. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;
- c. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
- d. dakhelling:
helling (in graden) langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak
- e. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, overstekken, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en toegangsportalen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de buitenzijde van de gevel niet meer dan 1,5 m bedraagt.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden wolfseinden niet meegerekend.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen wordt de afstand gemeten als kortste afstand tussen de buitengevels van de hoofdgebouwen en/of (bedrijfs-)woningen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf met dien verstande dat:
- 1. ter plaatse van de aanduiding 'akkerbouw' uitsluitend akkerbouwbedrijven zijn toegestaan;
- b. agrarische cultuurgrond;
- c. de instandhouding van de aanwezige landschappelijke waarde in de vorm van openheid;
- d. openbare nutsvoorzieningen;
- e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- f. landbouw- en kavelontsluitingswegen;
- g. opgaande groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijking van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en gebouwen;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- natuur en landschap,
- a. worden afgeweken van het bepaalde in lid3.2.2 voor het bouwen van een tweede bedrijfswoning, mits:
- 1. is aangetoond dat de tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor het constante toezicht op het agrarisch bedrijf en er voldoende bedrijfsomvang aanwezig is in verband met de duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;
- 2. de noodzaak is aangetoond met behulp van een bedrijfsontwikkelingsplan;
- 3. de tweede bedrijfswoning aan de wegzijde binnen het bouwvlak, in de directe omgeving van de bedrijfsgebouwen, wordt gesitueerd;
- 4. is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 5. er nog niet eerder een tweede bedrijfswoning is gebouwd;
- 6. de geluidsbelasting van het geluidgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
- 7. de bouwregels van lid 3.2.2 van toepassing zijn.
- b. worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a 4 voor het verhogen van de goothoogte, voor ten hoogste 5,5 m
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak van een agrarisch bedrijf, danwel buiten het plangebied in het bestemmingsplan Buitengebied ligt en waarvan het bouwvlak aan de achterzijde in het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied ligt, tot een bouwvlak van maximaal 2 hectare, mits:
- a. is aangetoond dat binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
- b. de noodzaak van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
- c. dit, voor zover het een intensieve veehouderij betreft, samengaat met winst voor het milieu en het dierenwelzijn;
- d. er geen sprake is van omschakeling van een grondgebonden bedrijf met neventak intensieve veehouderij naar een intensieve veehouderij;
- e. de uitbreiding achter en aansluitend aan het bestaande bouwvlak wordt gerealiseerd;
- f. met de vormgeving van het bouwvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de landschappelijke karakteristiek en/of de landschappelijke structuur;
- g. er een landschappelijk inpassingsplan wordt opgesteld met inachtneming van het 'Kwaliteitsdocument Buitengebied Borger-Odoorn' en dat de aanleg en instandhouding hiervan in het wijzigingsplan wordt geborgd;
- h. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.6 Voorwaardelijke verplichting
- a. Tot een met de bestemming strijdige gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het 'Kwaliteitsdocument Buitengebied Borger-Odoorn' , zoals opgenomen in de Erfinrichitngsschets (Bijlage1) teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
- b. in afwijking van het bepaald onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder voorwaarde dat binnen een jaar na tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het 'Kwaliteitsdocument Buitengebied Borger-Odoorn', zoals opgenomen in de Erfinrichtingsschets (Bijlage 1) teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
- c. tot en met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de realisatie van watercompensatie als bedoeld in de brief van het waterschap Hunze en Aa's.
Artikel 4 Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterberging;
- b. waterhuishouding;
- c. waterlopen, waterwegen en/of vijvers;
- d. nutsvoorzieningen;
en tevens voor:
- e. groenvoorzieningen;
- f. openbare nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen geen gebouwen en/of overkappingen worden gebouwd.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Algemene Gebruiksregels
Het is verboden gronden te gebruiken in strijd met de in het plan aan de grond en/of bouwwerken gegeven bestemmingsomschrijving.
Als strijdig gebruik wordt in elk geval aangemerkt het gebruik van (vrijstaande) bijbehorend bouwwerken voor bewoning.
Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Algemeen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. de in het plan gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen;
- b. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat:
- en geringe verschuiving van de in het plan aangegeven bouwgrenzen met ten hoogste 5 m wordt aangebracht;
- openbare nutsvoorzieningen en openbare nutsgebouwtjes worden aangelegd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 10 m³ bedraagt;
- (ondergrondse) rioleringswerken, zoals rioolputten en bergbezinkbassins worden aangelegd.
7.2 Bed & breakfastvoorziening
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat in de woning of (agrarische) bedrijfswoning en/of aangebouwde bijbehorende bouwwerken logies worden verstrekt in de vorm van een bed and breakfast. Hierbij dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:
- a. gebruik dient te worden gemaakt van de hoofdentree en andere voorzieningen van de woning of (agrarische) bedrijfswoning;
- b. de bed and breakfastvoorziening mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneren als een zelfstandige eenheid;
- c. de omvang van het verstrekken van logies dient ten opzichte van de huidige bestaande functie van de woning of (agrarische) bedrijfswoning van ondergeschikte betekenis te zijn tot maximaal 50% van het vloeroppervlak van de woning of bedrijfswoning met een maximale oppervlakte van 75 m²;
- d. de bed and breakfastvoorziening biedt ruimte aan maximaal zes personen in maximaal twee slaapkamers;
- e. er mogen geen verkeersaantrekkende activiteiten ontstaan waardoor extra verkeersmaatregelen nodig zijn;
- f. het parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
- g. er mag geen extra inrit worden gemaakt als gevolg van de realisatie van een bed and breakfastvoorziening;
- h. een bed and breakfastvoorziening is uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie van de woning of (agrarische) bedrijfswoning;
- i. de initiatiefnemer van de bed and breakfastvoorziening dient zelf de hoofdbewoner van de woning of bedrijfswoning te zijn.
7.3 Recreatieappartementen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat een recreatieappartement wordt gerealiseerd in een bestaand vrijstaand bijbehorend bouwwerk. Hierbij dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:
- a. de oppervlakte van het recreatieappartement bedraagt niet meer dan 50 m2;
- b. er mogen geen verkeersaantrekkende activiteiten ontstaan waardoor extra verkeersmaatregelen nodig zijn;
- c. het parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
- d. er mag geen extra inrit worden gemaakt voor het recreatieappartement;
- e. een recreatieappartement is uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie van de woning of (agrarische) bedrijfswoning;
- f. de initiatiefnemer van het recreatieappartement dient zelf de hoofdbewoner van de woning of bedrijfswoning te zijn.
7.4 Gereguleerde overnachtingsplaats voor campers
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan voor de realisatie van een gereguleerde overnachtingsplaats voor campers.
Voor de situering, inrichting en het gebruik zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
- a. de overnachtingsplaats mag uitsluitend worden gebruikt voor campers;
- b. het totaal aantal camperplaatsen in de gemeente mag niet meer dan 50 bedragen;
- c. er worden voorzieningen aangelegd voor drinkwater, afval(water) en elektriciteit;
- d. de bouw van nieuwe gebouwen voor voorzieningen is niet toegestaan;
- e. de afstand van de overnachtingsplaats tot woningen van derden en/of andere geluidgevoelige bebouwing bedraagt minimaal 50 m;
- f. de overnachtingsplaats is zodanig gesitueerd dat er sprake is van een goede sociale veiligheid, zoals nabijheid van en zichtbaarheid vanaf bebouwing en wegen;
- g. er wordt voorzien in een goede openbare verlichting;
het gebruik van de overnachtingsplaats is gedurende het hele jaar toegestaan;
de aanvraag voor een omgevingsvergunning gaat gepaard met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de gereguleerde overnachtingsplaats; het gebruik van het terrein is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en in stand gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan.
7.5 Voorwaarden
De in lid 7.1 tot en met 7.4 bedoelde omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gevoelige objecten en/of bedrijven;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. het straat- en bebouwingsbeeld;
- d. natuur en landschap.
Artikel 8 Overige Regels
8.1 Uitsluiting seksinrichting
Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting, met uitzondering van de seksinrichting die als zodanig is bestemd en aangeduid.
8.2 Afstemming Wet Natuurbescherming
Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming. Indien uit gegevens, dan wel uit onderzoek blijkt dat sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaken, zal de betreffende (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden nadat vrijstelling, dan wel ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is verkregen.
8.3 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden
- a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeerkencijfers in de CROW-publicatie 317 en dat, indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
- b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
- c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
- d. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en b:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %.
- c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Drouwenermond, Zuiderdiep 30".
juli 2019.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
De initiatiefnemer heeft een akkerbouwbedrijf op het adres Zuiderdiep 30 te Drouwenermond. Om het bedrijf voldoende continuïteit te bieden en voor uitbreiding van de bedrijfsgebouwen aan de achterzijde van zijn agrarisch bouwperceel voor stalling van het materiaal is uitbreiding van het agrarisch bouwblok naar 1,5 ha noodzakelijk.
1.2 Ligging Plangebied
De locatie van het plangebied ligt in de lintbebouwing van Drouwenermond in de gemeente Borger-Odoorn. Op onderstaande afbeelding is de ligging globaal weergegeven.
Afbeelding 1: Ligging plangebied
1.3 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 worden de huidige en de toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 3 gaat in op het beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 worden de uitgevoerde onderzoeken beschreven. De juridische aspecten van het plan komen in hoofdstuk 5 aan de orde. Hoofdstuk 6 behandelt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
In de huidige situatie staan er naast de bedrijfswoning, een schuur en een tweetal grote bedrijfsgebouwen.
Afbeelding 2: Huidige situatie
2.2 Vigerende Bestemming
Het formeel geldend planologisch kader is bepaald in het bestemmingsplan Drouwenermond van de gemeente Borger-Odoorn. Het perceel heeft daarin de bestemming "Agrarisch", en tevens de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3" . Voor het bedrijf is een bouwblok opgenomen.
De geplande uitbreiding ligt voor een deel nog in het bestemmingsplan Buitengebied. Het ontwerp van het plan heeft tot en met 9 mei 2018 ter inzage gelegen. Aansluitend op het bestemmingsplan Drouwenermond heeft het perceel binnen het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied de bestemming "Agrarisch" en tevens de bestemming "Waarde - Landschap en cultuurhistorie 3" binnen het plan Buitengebied.
De initiatiefnemer heeft een verzoek ingediend bij de gemeente Borger-Odoorn voor de uitbreiding van het agrarisch bouwblok tot 1,5 ha. Het college heeft in principe ingestemd met de voorgenomen uitbreiding door mee te werken aan de voorbereiding van een bestemmingsplan.
2.3 Toekomstige Situatie
Voor de huidige bedrijfsvoering is op het perceel een bouwblok opgenomen van 1 ha groot. Het is gebleken dat de huidige agrarisch bouwblok niet volstaat. Ten opzichte van 5 jaar geleden zijn de verwerkings- en sorteerbewegingen in het bedrijf toegenomen. Activiteiten die hoofdzakelijk in de bestaande schuur plaatsvinden. Hier zijn ook de schaftruimte en de toiletten te vinden. De uitbreiding is in het bijzonder noodzakelijk in verband met toegenomen opslag. Zo gaat het om een uitbreiding van de opslag van uien van eerder 400 ton naar gemiddeld 1500 tot 2000 ton. Bij het eerste plan was nog geen sprake van tulpen. Inmiddels gaat het om de opslag van ongeveer 1400 kisten minimaal met tulpen. Eerdere vestiging ging nog uit van een bedrijf met een omvang van 180 ha. Inmiddels gaat het om 250 ha met intensieve teelt van tulpen en uien. Verder kan worden vastgesteld dat meer machines en materialen buiten worden opgeslagen. Deze daardoor meer onderhoud vragen. Door stalling zullen de machines en de materialen langer meegaan.
Kortom om het bedrijf toekomstbestendig te maken is een bouwblok van 1,5 ha noodzakelijk. De gewenste uitbreiding van het bouwblok ligt in het verlengde van het huidig bouwblok. De oppervlakte van de bedrijfswoning wordt meegerekend bij de totale oppervlakte van het agrarisch bouwblok. Op onderstaande schets is de uitbreiding in grote lijnen aangegeven.
Afbeelding 3: Toekomstige situatie
Landschappelijke inpassing
De uitbreiding van het bouwblok en het toestaan van bebouwing heeft geen invloed op de landschappelijke hoofdstructuur. De voorgenomen ontwikkeling zal landschappelijk worden ingepast en wordt getoetst aan het kwaliteitsdocument Buitengebied Borger-Odoorn. Het erfinrichtingsplan is als Bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft het Rijk haar visie aan op de ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie Rijksdoelen uitgewerkt:
- vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- verbeteren van de bereikbaarheid;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Het Rijksbeleid met betrekking tot de landbouw is niet zozeer gericht op de (on)mogelijkheden met betrekking tot de bedrijfsvoering, maar meer op de landbouw in relatie tot het omringende landschap, onder meer op het gebied van natuur, milieu en waterbeheer. Het Rijk zet in op de verduurzaming van het Europees Landbouwbeleid (GLB) waarbij grondeigenaren kunnen worden gestimuleerd en beloond bij maatschappelijke prestaties op de voorgenoemde terreinen.
Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden zijn behouden, is één van de Rijksdoelen. Om flora- en faunasoorten in staat te stellen om op lange termijn te overleven en zich te ontwikkelen, is het behoud van leefgebieden en de mogelijkheid om zich te kunnen verplaatsen tussen leefgebieden essentieel. In het rijksbeleid worden de (begrensde) gebieden van de (herijkte) NNN (Natuur Netwerk Nederland, voorheen EHS) aangemerkt als onderdeel van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Binnen de door het Rijk gestelde kaders begrenzen, beschermen en onderhouden de provincies dit natuurnetwerk met de juiste ruimtelijke, water- en milieucondities voor kenmerkende ecosystemen van (inter-)nationaal belang. Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen het NNN zijn slechts toegestaan als de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied niet worden aangetast.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is niet strijdig met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe
Voor de provincie geldt de Omgevingsvisie Drenthe 2018. De Omgevingsvisie is het strategisch kader voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2030 met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna.
Het doel van de omgevingsvisie is het koesteren van kwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij die kwaliteiten. Het is een streven naar ruimtelijke kwaliteit door nieuwe ontwikkelingen en behoud van bestaande kwaliteiten. De missie is "het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is". Gestreefd wordt naar ruimtelijke kwaliteit door nieuwe ontwikkelingen en bestaande kwaliteiten in samenhang te bezien.
De belangrijkste doelstelling van het nieuwe omgevingsbeleid, is het behouden en creëren van ruimtelijke kwaliteit, die de provincie definieert als de optelsom van de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van omgevingen. De provincie onderscheidt een aantal kernkwaliteiten die samen voor een hoge ruimtelijke kwaliteit in Drenthe zorgen. Behoud en ontwikkeling van deze kernkwaliteiten staan centraal in het provinciale beleid. Voor een omgeving als die van de betreffende locatie zijn met name de volgende kernkwaliteiten relevant:
- rust, ruimte, natuur en landschap;
- oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
- naoberschap/leefbaarheid;
- menselijke maat en kleinschaligheid (passend bij Drenthe).
Naast ruimtelijke kwaliteit staan in de Omgevingsvisie zorgvuldig ruimtegebruik en het beschermen van de milieu- en leefomgevingskwaliteit centraal.
In de Omgevingsvisie zijn de provinciale belangen benoemd, waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het opstellen van bestemmingsplannen. De provinciale belangen zijn verdeeld in Drentse kwaliteiten en ontwikkelingen. Binnen de Drentse kwaliteiten staat het behoud en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten, de dynamiek van bedrijvigheid, de biodiversiteit en de milieu- en leefomgevingskwaliteit centraal.
De Omgevingsvisie is gefundeerd op drie onderdelen, namelijk de kernkwaliteiten, zorgvuldig ruimtegebruik (SER-ladder) en de milieu- en leefomgevingskwaliteit. Daarnaast staat de kernwaarde bedrijvigheid centraal. Deze is gelijkwaardig aan de kernkwaliteiten. Bij een beoordeling vindt een integrale afweging plaats.
Ad 1: Kernkwaliteiten
De locatie ligt in het gebied 'Landschap van de veenkoloniën'. Van provinciaal belang is de samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen. Het provinciaal beleid is gericht op:
- de laanbeplanting langs de hoofdontsluiting;
- de ontginningsstructuur en de afwisseling tussen massa en ruimte;
- de kenmerkende bebouwingslinten en de onderlinge afstanden.
Bij de planvorming van de locatie is rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden van het landschap van de locatie en de omgeving.
Voor de kernkwaliteit aardkundige waarden geldt voor de locatie het middel 'respecteren'. In deze gebieden wil de provincie de lokale aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. Vanuit dit aspect zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Voor de kernkwaliteit archeologie is het beschermingsregime 'verwachting toetsen' van toepassing, waarbij geldt dat behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen. In paragraaf 4.4 is nader ingegaan op archeologie.
Voor de kernkwaliteit cultuurhistorie is het beschermingsregime 'eisen stellen' in deze gebieden wil de provincie de lokale cultuurhistorische kenmerken voor de toekomst bewaren. In paragraaf 4.4 is nader ingegaan op cultuurhistorie.
Ad 2: SER-ladder
Nieuwe ruimtevragende ontwikkelingen op het gebied van niet aan het buitengebied gebonden woon- en werklocaties zijn pas toegestaan als blijkt dat dit op basis van de SER-ladder gerechtvaardigd is. De voorgenomen ontwikkeling betreft een aan het buitengebied gebonden functie. Daarom hoeft niet nader te worden ingegaan op de SER-ladder.
Ad 3: Milieu- en leefomgevingskwaliteit
De milieubelasting in Drenthe is relatief gering en neemt, met uitzondering van ammoniak, steeds verder af. De gewenste kwaliteit wordt echter nog niet overal bereikt. Het doel is dat in Drenthe minimaal aan de wettelijke milieunormen wordt voldaan en er wordt gestreefd naar behoud en waar mogelijk verbetering van de huidige milieu- en leefomgevingskwaliteit.
De uitvoering van het milieubeleid in Drenthe wordt in sterke mate gestuurd door Europese en landelijke wet- en regelgeving. Het provinciaal milieubeleid richt zich in hoofdlijnen op het vroegtijdig aanhaken bij processen in de ruimtelijke ordening, het opnemen van eisen in omgevingsvergunningen milieu (milieuvergunningen), het saneren van situaties die niet aan de milieunorm voldoen, het concentreren en zoneren van milieuhinderlijke bedrijven en het verlenen van subsidies.
Met het voorliggende plan vindt een koppeling plaats tussen het milieubeleid en het proces van de ruimtelijke ordening. In Hoofdstuk 4 is nader ingegaan op de milieutechnische randvoorwaarden bij de voorgenomen ontwikkeling.
Robuust landbouwsysteem
De provincie stelt de Drentse agribusiness in staat haar positie op de Europese en wereldmarkt te versterken. Ook voor de landbouw wordt om die reden gestreefd naar een robuust systeem. Daarom worden onder andere gebieden aangewezen waar de landbouw de ruimte krijgt om zich te ontwikkelen, door innovatie in de landbouw te stimuleren en door minder beperkingen op te leggen.
De locatie ligt in het gebied 'Landbouwgebied plus' en 'Proefgebied Landbouw'. In deze gebieden heeft de landbouw nog verdere mogelijkheden, zoals schaalvergroting en meer geïndustrialiseerde vormen van landbouw. Ook zijn dit de voorkeursgebieden voor het verplaatsen en het inplaatsen van agrarische bedrijven. De kernkwaliteiten spelen in deze gebieden een ondergeschikte rol. Dit betekent dat bij de belangenafweging het belang van de landbouw zwaarder weegt dan dat van de kernkwaliteiten. Er vindt wel een afweging tussen beide plaats. Wanneer de gewenste ontwikkeling niet kan samengaan met de aanwezige kernkwaliteiten, moet dit worden onderbouwd. In deze gebieden is geen ruimte voor andere grootschalige functies, zoals nieuwe grootschalige verblijfsrecreatie, natuur en vestiging van landgoederen en woonmilieus.
Grondgebonden agrarische bedrijven
Agrarische bedrijven die zich verder willen ontwikkelen, hebben vaak behoefte aan uitbreiding of nieuwbouw van bedrijfsgebouwen. Uitbreiding van het bouwvlak moet ruimtelijk worden ingepast. Hierbij moeten de kernkwaliteiten (kaarten 2a t/m 2f) in acht worden genomen.
Voor de gebieden met de aanduiding ‘landbouwgebied’ (kaart 6, Robuust landbouwsysteem) zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het vaststellen van de maximale oppervlaktemaat. Voor de multifunctionele gebieden is de maximale grootte van het bouwblok 1,5 hectare. Onder voorwaarde van ruimtelijke inpassing is een verdere vergroting mogelijk.
Wanneer aantoonbaar andere provinciale doelen worden gehaald (bijvoorbeeld uitplaatsing uit de NNN), hoeft de grootte van een agrarisch bouwvlak onze medewerking niet in de weg te staan. We streven in die gevallen samen met de betrokken partijen naar een oplossing op maat.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de Provinciale Omgevingsvisie.
3.2.2 Omgevingsverordening Drenthe
De uitgangspunten uit de omgevingsvisie zijn vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen in de Omgevingsvisie Drenthe. Het plan is in overeenstemming met de regels uit de verordening.
Conclusie
De conclusie is dat de ontwikkeling die door middel van dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, past binnen de beleidskeuzes van de provincie en dat er geen afbreuk aan de kenmerken van het gebied wordt gedaan.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Borger-Odoorn
De gemeente Borger-Odoorn heeft op 9 december 2010 de Structuurvisie Borger-Odoorn vastgesteld. De structuurvisie geeft een ruimtelijk overzicht van bestaande visies en plannen om zo in de toekomst op samenhangende en integrale wijze de ruimtelijke ontwikkeling van Borger-Odoorn te kunnen sturen.
De structuurvisie zegt over grootschalige (innovatieve) landbouw, dat de pioniersgeest die het veengebied heeft gevormd, vormt nu de basis voor een hoogwaardig en innovatief landbouwgebied. Borger-Odoorn biedt ruimte voor innovatie op het gebied van energie, duurzame, logistieke verbindingen en waterbeheersing ten behoeve van grootschalige landbouw in de Veenkoloniën. Verder worden in de structuurvisie de volgende voelen van de gemeente binnen thema landbouw benoemd:
- ruimte voor ontwikkeling landbouw, Borger-Odoorn als economische pijler platteland
- verbreding van de landbouw met natuur- en landschapsbeheer op het zand
- verbreding landbouw met bio-energiewinning in het veen
- balans natuur en landbouw met het oog op recreatieve waarde platteland
Specifiek voor het veengebied waar Zuiderdiep 30 zich bevindt, wordt soepel omgesprongen met het vergroten van bouwkavels ten behoeve van de landbouw, mits er geen milieuconflicten ontstaan door de aanwezigheid van woningen nabij de agrarische bedrijven. In de gebieden die gekenmerkt worden door grootschaligheid vormt landbouw de ruimtelijke drager van het gebied.
Conclusie
Bij de voorgenomen ontwikkeling gaat het om de uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf en de ontwikkeling is daarom niet strijdig met de uitgangspunten van de Structuurvisie Borger-Odoorn.
3.3.2 Toekomstvisie Borger-Odoorn
De gemeente Borger-Odoorn heeft op 29 oktober 2009 de toekomstvisie Borger-Odoorn vastgesteld. In de toekomstvisie worden de ontwikkelingen benoemd waar de gemeente Borger-Odoorn de komende jaren mee te maken krijgt en hoe de gemeente met deze ontwikkelingen om zal gaan.
In de gemeente Borger-Odoorn komt de landbouw steeds meer onder druk te staan. Vele agrarische bedrijven zijn de afgelopen jaren gestopt met hun bedrijfsvoering. Daar tegenover staat dat de bedrijven die zijn overgebleven, steeds groter zijn geworden. Deze schaalvergroting zal volgens de gemeente de komende jaren doorzetten. Aan deze ontwikkeling wordt daarom ook ruimte geboden, om de agrarische bedrijven niet op slot te zetten. De kwaliteit van leven van de plattelandsbevolking is echter ook belangrijk. Deze wordt gewaarborgd door de steeds strengere milieueisen ten aanzien van geluids- en stankoverlast.
De mogelijkheden voor schaalvergroting in de landbouw verschillen per deelgebied. Op het Veen, waar de voorgenomen ontwikkeling zich bevindt, is ruimte voor uitbreiding van de huidige agrarische bedrijven zolang dit vanwege milieuhygiënische overwegingen en ruimtelijke beperkingen mogelijk is. Als uitbreiding op de huidige locatie niet mogelijk is zal het Veengebied ruimte moeten bieden aan nieuwe en grote akkerbouw- en veeteeltbedrijven. Deze bedrijven mogen echter niet de identiteit en de rust en ruimte van het gebied verstoren. Daarom is het van belang om clustering van agrarische bedrijven te stimuleren. Langs de wegen die parallel lopen aan de lintdorpen is ruimte voor bouwblokken die landschappelijk ingepast worden en waar ruimte geboden kan worden aan duurzame gebouwen. Innovatie, (bio-)energie en nieuwe bedrijvigheid dienen te worden gestimuleerd.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is niet strijdig met de uitgangspunten van de Toekomstvisie Borger-Odoorn. Op de milieuhygiënische aspecten wordt verder ingegaan in hoofdstuk 4.
Hoofdstuk 4 Onderzoeken
4.1 Milieu
4.1.1 Bodem
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt.
Hierbij is van belang te weten of ter plaatse van de percelen een bodemverontreiniging in de grond aanwezig is die de functiedoelen kan frustreren en de financiële haalbaarheid van de het ruimtelijke plan in gevaar kan brengen.
Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
Conclusie
Uit de beschikbare bodeminformatie bij de gemeente en de RUD Drenthe blijkt dat het aspect 'bodem' naar verwachting niet zal leiden tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling ter plaatse van het bestemmingsplangebied. Opgemerkt wordt dat in het kader van een aanvraag omgevingsvergunning activiteit bouw een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 nodig kan zijn.
Indien grond van het eigen terrein moet worden afgevoerd, dan dient deze verwerkt te worden conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit. De mogelijkheden hiertoe kunnen worden vastgesteld na overleg met de betrokken overheidsinstanties.
Tijdens de nieuwbouw van de bedrijfsgebouwen is het zorgplichtbeginsel uit artikel 13 van de Wet bodembescherming van toepassing.
Het zorgplichtbeginsel verplicht degene die handelingen verricht waardoor de bodem kan worden verontreinigd of aangetast, alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om de bodem te saneren en de directe gevolgen te beperken en zo veel mogelijk ongedaan te maken. Indien in de grond zintuigelijk duidelijk waarneembare verontreinigingen (zoals puin, koolas, asbest, afwijkende geur, verkleuringen, afval) aanwezig zijn, moeten de werkzaamheden ter stond worden gestaakt en contact opgenomen worden met gemeente Borger-Odoorn. Door middel van een bodemonderzoek moet de milieuhygiënische kwaliteit van de grond worden bepaald, waarna eventueel te nemen vervolgstappen kunnen worden bepaald.
Conclusie
Het aspect 'bodem' leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.
4.1.2 Bedrijven en milieuzonering
Op basis van Bedrijven en milieuzonering geldt voor akkerbouwbedrijven een grootste afstand van 30 m. Zelfs indien wordt uitgegaan van bloembollendroog- en prepareerbedrijven. De dichtsbijzijnde woning staat op een afstand van ongeveer 60 gerekend vanaf de dichtsbijzijnde erfgrens van het bestaande agrarisch bouwblok. De uitbreiding van het agrarisch bouwblok is ook nog eens aan de achterzijde gesitueerd, zodat de ontwikkeling geen probleem vormt voor wat betreft de Bedrijven en milieuzonering.
4.1.3 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. In deze wet is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.
De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt indien in dat bestemmingsplan mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Het plan betreft de vergroting van het agrarisch bouwvlak van het perceel. Nieuwe geluidgevoelige objecten in het kader van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai worden hiermee niet mogelijk gemaakt.
In algemene zin kan worden opgemerkt dat het bedrijf zal moeten voldoen aan de geluidsvoorschriften van de vergunning, danwel de eisen op basis van het Activiteitenbesluit. Gelet op de afstand tot de naastgelegen woningen wordt verwacht dat het bedrijf hieraan kan voldoen. Er is volgens de RUD sprake van waarborgen van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect geluid levert geen beperkingen op voor het voorliggende plan.
4.1.4 Externe veiligheid
De voorgenomen ontwikkeling maakt geen gevoelige functies mogelijk en betreft zelf geen risicovolle inrichting. Verder kan worden opgemerkt dat de locatie op tenminste 1 kilometer afstand is gelegen van de N374. In de directe omgeving zijn geen risicovolle inrichtingen gevestigd. Het aspect 'externe veiligheid' is hier dus niet aan de orde.
De RUD is gevraagd advies uit te brengen ten aanzien van het onderdeel externe veiligheid. In het advies wordt melding gemaakt van een aardgastransportleiding die op 25 meter vanaf de planlocatie is gelegen. Echter deze transportleiding is buiten gebruik gesteld in begin 2018 vanwege de sluiting van de Gaszuiveringsinstallatie in Emmen.
De leiding heeft geen consequenties meer voor het plangebied.
Op de verbeelding van het aangrenzende bestemmingsplan Buitengebied is de ligging van deze aardgastransportleiding met bijbehorende belemmeringenstrook nog wel zichtbaar. In het kader van dit bestemmingsplan hoeft hieraan verder geen aandacht te worden besteed.
4.1.5 Luchtkwaliteit
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing worden vastgesteld, indien:
- a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing biedt, niet leiden tot het overschrijden van de aangegeven grenswaarde, of
- b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
- c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor een aangegeven grenswaarde is opgenomen of
- d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit "in betekenende mate" als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
- 1. woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
- 2. infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
- 3. kantoorlocaties: 10.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 20.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
Het bestemmingsplan betreft slechts de uitbreiding van een agrarisch bouwblok en maakt de bouw van schuren mogelijk en daarom kan geconcludeerd worden dat door de ontwikkeling, die in het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
4.2 Ecologie
De geplande vergroting van het agrarisch bouwblok is gepland op agrarisch grond aansluitend aan het huidige agrarische bouwblok.
Conclusie
Het aspect 'ecologie' levert geen belemmeringen op bij de voorgenomen ontwikkeling.
4.3 Water
Algemeen
Op grond van paragraaf 3.1, in het Besluit Ruimtelijke Ordening, moeten ruimtelijke plannen worden afgestemd met o.a. de waterschappen. Hiervoor moet bij het waterschap Hunze en Aa's het proces van de digitale watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterschap Hunze en Aa's beoordeelt wat de invloed van het plan op de waterhuishouding is en geeft een wateradvies. In maart 2018 is de digitale watertoets ingevuld ten behoeve van de ontwikkeling. Op basis van de ingevulde gegevens heeft het waterschap een reactie afgegeven, die als Bijlage 1 bij dit plan is gevoegd.
Over de wijze waarop het waterschap betrokken dient te worden bij ruimtelijke plannen is terug te vinden in Bijlage 1.
Voor wat betreft de te bepalen compensatie bij toename verharding is rekening gehouden bij het erfbeplantingsplan, dit plan is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.
Het hemelwater wordt los gekoppeld van de riolering ter plaatse. Uitgangspunt is infiltratie in de bodem. Echter bij grote pieken biedt de bestaande sloot voldoende capaciteit om deze pieken op te vangen. De bestaande sloot zal voor zover mogelijk worden verlengd en iets worden verbreed, zodat de capaciteit toeneemt.
Verder kan worden opgemerkt dat alle agrarische bedrijven vallen onder het Activiteitenbesluit. Voor akkerbouwbedrijven gelden aanvullende voorschriften voor de toepassing van bestrijdingsmiddelen en kunstmest. In het Activiteitenbesluit is een lozingsverbod opgenomen van verontreinigd hemelwater dat rechtstreeks afstroomt van het verharde erf naar het oppervlaktewater (=erfafspoelwater). Bij de inrichting van het plan moet rekeningen worden gehouden met de voorschriften uit het Activiteitenbesluit. Voor het Activiteitenbesluit geldt een meldingsplicht bij het waterschap.
Betrokkenheid van Waterschap
Vanuit het Activiteitenbesluit zal het waterschap in ieder geval betrokken worden bij de totstandkoming van de plannen. Voor een deel zal de uitgangspuntennotitie zoals verwoord in Bijlage 1 bepalend zijn voor de vergroting van het agrarisch bouwblok en de bouw van de bedrijfshal. Deze uitgangspuntennotitie is afgestemd op uw geselecteerd plangebied. Voor alle water gerelateerde onderwerpen die van toepassing zijn, zijn adviezen opgenomen in dit document.
Bouwplan
De vergroting van het agrarisch bouwblok heeft alles te maken met het nieuw realiseren van opslagruimte. In de nieuwe bedrijfshal zullen geen voorzieningen worden gemaakt als toiletgebouwen en wasgelegenheid. Met andere woorden er is geen sprake van huishoudelijk afvalwater. De hiervoor genoemde voorzieningen zijn al aanwezig in de bestaande bedrijfshal.
Conclusie
In het kader van het Activiteitenbesluit wordt het waterschap actief betrokken bij de planvorming (vergroting agrarisch bouwblok en bouw van de bedrijfshal). Tijdens de bestemmingsplanprocedure wordt nader overleg gepleegd met het waterschap. Mits wordt voldaan aan de nog door het waterschap te stellen voorwaarden levert de ontwikkeling wat betreft het aspect water geen problemen op.
4.4 Cultuurhistorie En Archeologie
Cultuurhistorie
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Wat zijn cultuurhistorische waarden? De Memorie van Toelichting bij het Besluit ruimtelijke ordening zegt met betrekking tot artikel 3.1.6 het volgende:
Bij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.
Het veengebied in de gemeente Borger-Odoorn kenmerkt zich door de openheid.
Het contrast tussen het coulissenlandschap en het grootschalige open landschap is uniek. Nieuwe bebouwing vindt daarom plaats binnen de structuur van de linten. Dit geldt ook voor agrarische bebouwing. Uitzondering hierop is de mogelijkheid van clustering van agrarische bedrijven langs de 2/3e weg tussen Nieuw-Buinen en 1e Exloërmond. Door clustering wordt de openheid zoveel mogelijk behouden.
Bij de ontwikkeling van dit plan is rekening gehouden met de concentratie van bebouwing in het lint van Drouwenermond. Verder zal het plan moeten voldoen aan de algemene uitgangspunten voor erfbeplanting, zoals opgenomen in de Kwaliteitsdocument Borger-Odoorn en meer specifiek aan het landschappelijk inpassingsplan (erfinrichitngsplan), zoals dat in Bijlage 2 bij deze toelichting is opgenomen.
Archeologie
Binnen de archeologie in Nederland kan op basis van de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) worden vastgesteld dat de locatie niet is aangemerkt als van Archeologische waarde, Hoge archeologische waarde en/of Zeer hoge archeologische waarde, beschermd.
Volgens de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart is op deze locatie sprake van een middelhoge of lage archeologische verwachting. Het gaat hierbij om Veenkoloniale ontginnngsvlakte. Deze gronden zijn al behoorlijk verstoord door de veenkoloniale ontginning en vaak ook door latere ruilverkavelingen. Hoewel het dekzand onder het veen nog wel intact zou kunnen zijn, blijkt uit de aanwezigheid van (een winbare hoeveelheid) veen wel dat de afwatering van dergelijke locaties niet goed was. Deze omstandigheden waren dus minder geschikt voor prehistorische nederzettingen. Uitgangspunt is dat tijdens de graafwerkzaamheden een veldinspectie wordt gehouden. De inspectie houdt in dat een archeologische begeleiding achteraf plaatsvindt. Tijdens de graafwerkzaamheden is er geen archeoloog aanwezig. Bij bodemontsluitingen worden deze direct nadat ze zijn gegraven, geïnspecteerd op het voorkomen van archeologische resten. Er kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen voor een veldinspectie worden gekozen, bijvoorbeeld omdat er een lage archeologische verwachting voor een gebied geldt, maar er desondanks een controle dient plaats te vinden. Een veldinspectie wordt als zodanig niet genoemd in de KNA.
Wijziging archeologische beleidsadvieskaart
Op 9 oktober 2014 heeft de gemeenteraad van Borger-Odoorn een wijziging van de archeologische beleidsadvieskaart vastgesteld. De vrijstelling voor gebieden met een hoge of middelhoge verwachting (al dan niet verstoord) die een vrijstelling van archeologisch onderzoek hebben voor bodemingrepen van minder dan 500 m², wordt vergroot tot 1000 m². Deze wijziging is op 13 november 2014 van kracht geworden. Deze verruiming zal vertaald worden in de gemeentelijke bestemmingsplannen en ook als toetscriterium worden gebruikt voor ontwikkelingen waar een bodemingreep bij nodig is.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het beleid op cultuurhistorie en archeologie. Er wordt toegezien op een veldinspectie achteraf.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Plansystematiek
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en regels. Het bestemmingsplan is opgesteld conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening welke op 1 juli 2008 in werking is getreden.
De voor dit plan gestelde bouw- en gebruiksregels zijn opgenomen in artikel 3: "Agrarisch". Dit artikel legt het gebruik van de gronden vast, alsmede het oppervlakte en de maatvoering van de agrarische bedrijfsbebouwing. Binnen deze bestemming is tevens een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de erfinrichting. Dit houdt in dat de nieuw gewenste bedrijfsbebouwing pas gebouwd kan worden als invulling is gegeven aan het erfinrichtingsplan. De bouw wordt mede afhankelijk gesteld van eventuele watercompensatie.
De verbeelding is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
5.2 Algemeen
De opzet van de regels is zodanig dat is aangesloten op nieuwe wettelijke regelingen, namelijk de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Tevens sluiten de regels aan bij de nieuwe eisen conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP 2012).
De inleidende regels (begrippen en wijze van meten) sluiten aan bij de eisen van de nieuwe Bro. Dit geldt tevens voor de opzet van het overgangsrecht bouwwerken, het overgangsrecht gebruik en de anti-dubbeltelbepaling.
Het bestemmingsplan is overeenkomstig artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening vervat in:
- a. een geometrische plaatsbepaling van het plangebied en van de daarin aangewezen bestemmingen;
- b. een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden aangegeven.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan Drouwenermond, Zuiderdiep 30 wordt conform artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening voorbereid met de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat betekent dat er gelegenheid wordt gegeven voor het indienen van zienswijzen.
Vooroverleg
Het voorontwerpplan is aan de provincie Drenthe opgestuurd voor advies. De provincie heeft bij brief van 16 augustus 2018 laten weten dat als het plan overeenkomstig het voorontwerp in procedure wordt gebracht, met als aandachtspunten de situering van de bebouwing, duidelijkheid over wijkstructuur en bovengenoemde aanpassing in de toelichting cultuurhistorie, er geen aanleiding is in te grijpen vanuit het provinciaal belang. De brief is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.
In het kader van het vooroverleg is een reactie gekomen van het Waterschap Hunze en Aa's. Zij adviseren in artikel Waarde - Archeologie 3 het artikel 5.4.1. onder g te verwijderen uit de regelgeving. Aangegeven kan worden dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' in zijn geheel is verwijderd. De brief van het waterschap is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.
De RUD heeft bij advies van 25 juli 2018 een vooroverlegreactie gegeven op het plan. De verschillend genoemde aspecten/opmerkingen over bodem, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit en milieu algemeen zijn in de toelichting verwerkt. Verwezen wordt naar met name hoofdstuk 4 van dit plan. Het advies is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Dit project is een particulier initiatief en heeft voor de gemeente geen financiële gevolgen. Er hoeft geen exploitatieplan op grond van artikel 6.12 Wro opgesteld te worden. Voor eventuele planschade is een planschadeovereenkomst gesloten.
juli 2019
Bijlage 1 Erfinrichtingsschets
Bijlage 1 Erfinrichtingsschets
Bijlage 2 Lijst Van Nevenactiviteiten
Bijlage 2 Lijst van nevenactiviteiten
Bijlage 1 Watertoets
Bijlage 2 Erfinrichtingsplan
Bijlage 3 Vooroverlegreactie Provincie
Bijlage 3 Vooroverlegreactie provincie
Bijlage 4 Vooroverleg Waterschap
Bijlage 4 Vooroverleg Waterschap