Odoornerveen -Zuidzijde 21 en 23
Bestemmingsplan - Gemeente Borger-Odoorn
Vastgesteld op 07-05-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Odoornerveen - Zuidzijde 21 en 23 met identificatienummer NL.IMRO.1681.10BP0004-VG01 van de gemeente Borger-Odoorn;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan woning gebonden beroep of bedrijf:
het uitoefenen van een beroep of het verlenen van diensten op juridisch, medisch, therapeutisch, administratief of kunstzinnig gebied, als ondergeschikt onderdeel in een woning of bijbehorend bouwwerk, waarbij de woonfunctie centraal staat.
Commerciële dienstverlening als bankfilialen, uitzendbureaus, makelaardij en reisbureaus, alsmede detailhandel en horeca worden niet begrepen onder een aan een woning gebonden beroep of bedrijf;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aardkundige waarden:
landvormen en aardlagen met een informatiewaarde (over de natuurlijke ontstaanswijze van het gebied), een belevingswaarde (omdat zij identiteit en variatie aan het landschap geven) en een ecologische waarde (als aiotische basis van de biodiversiteit);
1.7 afsluiterlocatie:
een (eventueel fysiek) afgebakend terrein waarop/waarin zich een voorziening bevindt waarmee, in geval van onderhoudswerkzaamheden en/of calamiteiten, een gastransportleiding kan worden afgesloten;
1.8 agrarisch aanverwant bedrijf:
een bedrijf dat hoofdzakelijk is gericht op het leveren van diensten aan agrarische bedrijven of aan groene en recreatieve functies in het buitengebied, zo nodig met behulp van werktuigen en apparatuur, en agrarisch loonwerk, al dan niet in combinatie met onderhoud en/of reparatie van werktuigen of apparatuur;
1.9 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, inclusief een productiegebonden paardenhouderij;
1.10 agrarisch bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond waarop bebouwing met een hoofdgebouw en bijbehorende gebouwen van een agrarisch bedrijf is toegestaan;
1.11 agrarisch loonwerkbedrijf:
een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven, zoals het uitvoeren van cultuurtechnische werken, mestdistributie, grondverzet of soortgelijke dienstverlening;
1.12 agrarische hobbyactiviteit:
het houden van dieren op een kleinschalige, niet-bedrijfsmatige wijze, waarop het Activteitenbesluit niet van toepassing is;
1.13 akkerbouw:
de vorm van grondgebonden agrarisch bedrijf die zich uitsluitend of in hoofdzaak bezighoudt met de grootschalige teelt van veldgewassen op of in de open grond;
1.14 ambacht:
het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of het leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht;
1.15 archeologisch deskundige:
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie;
1.16 archeologisch onderzoek:
onderzoek (bureauonderzoek, booronderzoek, gravend onderzoek, begeleiding van bodemingrepen) verricht door een daartoe bevoegde instantie of onderneming;
1.17 archeologische verwachtingswaarden:
waarden die aan een gebied zijn toegekend op basis van de kans op het voorkomen van archeologische resten, ook wel archeologische verwachting genoemd. De archeologische verwachting zegt iets over de dichtheid waarin archeologische terreinen binnen een landschappelijke eenheid voorkomen of worden verwacht. Hoe hoger de archeologische verwachting, hoe groter de verwachte dichtheid aan archeologische resten. Hoe groter de dichtheid aan archeologische resten, hoe groter de (verwachte) archeologische waarde van een bepaalde landschappelijke eenheid. Met de termen hoge, middelhoge en lage verwachting wordt dit tot uitdrukking gebracht;
1.18 archeologische waarden:
waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. Bij toetsing aan de archeologische waarde zal telkens de Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Borger-Odoorn toetsingskader zijn;
1.19 bebouwde oppervlakte:
de som van de oppervlakte van alle gebouwen op een bouwperceel;
1.20 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.21 bed & breakfastvoorziening:
een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt met maximaal 6 kamers en maximaal 10 personen, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw en die geen zelfstandige eenheid mag zijn of kan verworden tot een zelfstandige eenheid;
1.22 bedrijf:
een inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, handel, vervoer of nijverheid;
1.23 bedrijfsbebouwing:
één of meerdere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van de uitoefening van een bedrijf, waaronder niet wordt begrepen een bedrijfswoning met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken;
1.24 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het gezin van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.25 belemmeringenstrook:
een strook grond of water waaraan beperkingen kunnen worden opgelegd in verband met de veiligheid van ondergrondse en/of bovengrondse leidingen;
1.26 beperkt kwetsbaar object:
een object als bedoeld in artikel 1, sub b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.27 bestaande:
- 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
- 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
Bestaande situatie als bedoeld in lid 3.4.2:
de activiteit die is toegestaan ten tijde van het vaststellen van dit bestemmingsplan op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 van de Wet natuurbescherming, een omgevingsvergunning waarbij de toestemming op grond van artikel 2.2aa onderdeel a van het Besluit omgevingsrecht is aangehaakt, of een melding op grond van artikel 2.7 van de Regeling natuurbescherming;
indien een vergunning of melding als bedoeld onder a ontbreekt: het feitelijke en planologisch legale gebruik;
1.28 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.29 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.30 bijbehorend bouwwerk:
een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.31 biovergisting (co-vergisting)
het vergisten van dierlijke mest en andere organische (afval)stromen waardoor biogas wordt opgewekt, dat daarna wordt verwerkt tot groen gas of groene stroom;
1.32 bos:
vlakvormig element met bosbeplanting van minimaal 1 ha;
1.33 bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, landschap, milieu en recreatie;
1.34 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.35 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.36 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.37 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.38 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.39 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.40 bouwwerk voor recreatief nachtverblijf:
een bouwwerk dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatief nachtverblijf, met een met de grond verbonden constructie en een plaatsgebonden karakter, hiertoe worden gerekend chalets, trekkershutten, stacaravans en dergelijke;
1.41 chalet:
een demontabel bouwwerk, ten behoeve van recreatief verblijf, bestaande uit hout of kunststof en zonder vaste verankering in de grond;
1.42 cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- of tuingronden (waaronder de houtteelt), met uitzondering van bos;
1.43 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt;
1.44 dagrecreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan; de inrichting van de gronden is beperkt tot voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
1.45 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.46 dienstverlening:
inrichtingen ten behoeve van het bedrijfsmatig verlenen van commerciële en niet commerciële diensten;
1.47 erf:
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt;
1.48 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.49 gebruiksgerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden en het bieden van (pension)stalruimte voor paarden; maneges zijn hierin niet begrepen;
1.50 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
1.51 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld.
1.52 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond;
1.53 hoofdgebouw:
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.54 horeca:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, hieronder niet begrepen discotheken en dancings;
1.55 houtteelt:
het telen van hout gericht op uitsluitend de productie als onderdeel van een agrarisch bedrijf;
1.56 intensieve veehouderij:
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en die gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkveehouderij en het biologisch houden van dieren conform de Landbouwkwaliteitswet;
1.57 mobiel kampeermiddel:
een onderkomen dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatief nachtverblijf, maar zonder een met de grond verbonden constructie en zonder een plaatsgebonden karakter; hiertoe worden gerekend tenten, toercaravans en campers; onder 'zonder een plaatsgebonden karakter' wordt verstaan het innemen van een standplaats op hetzelfde terrein voor niet langer dan het zomerseizoen;
1.58 kampeerplaats:
een afgeschermd terrein van circa 100 m2, waarop één tot ten hoogste drie kampeermiddelen voor een familie of een bij elkaar horende groep personen kunnen worden geplaatst;
1.59 kampeerterrein:
een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen behoeve van recreatief nachtverblijf;
1.60 kleinschalig kampeerterrein:
een verblijfsrecreatieterrein, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van ten hoogste 25 kampeerplaatsen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, hieronder niet begrepen chalets, trekkershutten en stacaravans;
1.61 kantoor:
een inrichting voor het op commerciële basis verlenen van diensten, zonder een baliefunctie;
1.62 karakteristieke gebouwen:
gebouwen die behoren tot het cultureel erfgoed vanwege hun cultuurhistorische waarde, architectonische en/of kunsthistorische waarde, situationele en/of ensemblewaarde, gaafheid en/of herkenbaarheid of zeldzaamheid;
1.63 kil- of zakgoot:
de schuin aflopende goten die zich bevinden in de overgang (kil) tussen twee naar binnen gerichte dakvlakken;
1.64 kwetsbaar object:
een object als bedoeld in artikel 1, sub l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.65 landgoed:
een openbaar toegankelijk (bos)complex, al dan niet met overige gronden, met daarin een woongebouw 'van allure' met maximaal twee à drie wooneenheden en een minimale omvang van de bebossing van minimaal 5 hectares; bovendien vormt het woonhuis een architectonische eenheid met het omringende grond;
1.66 landschappelijk inpassingsplan
plan dat aangeeft op welke wijze de inpassing van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in het desbetreffende gebied plaatsvindt; tot deze inpassing behoren de situering van de opstallen en de inrichting van het perceel, waaronder de erfbeplanting ten opzichte van het landschap; het gaat om bestaande en gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het landschap;
1.67 landschappelijke waarden:
de essentiële elementen en kenmerken van landschappen, fysiek van aard, zoals beschreven in het 'kwaliteitsdocument buitengebied Borger-Odoorn';
1.68 logies:
het bedrijfsmatig (nacht)verblijf bieden aan een recreant of tijdelijke werknemer, waarbij de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft;
1.69 maatschappelijke voorzieningen:
voorzieningen op het gebied van educatie, waaronder begrepen peuterspeelzaal, kinderopvang en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen, religieuze, museale, sociaal-culturele en sociaal-medische en publieksgerichte voorzieningen;
1.70 manege:
bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, gericht op het bieden van gelegenheid voor het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen, alsook ondergeschikte horeca ten dienste van deze activiteiten;
1.71 mestbassin:
een voorziening, niet zijnde een opslagtank of verpakking, die bestemd en geschikt is voor het bewaren van drijfmest;
1.72 mestsilo:
een opslagplaats voor dierlijke mest, niet zijnde mestbassin, mestzak of mestkelder en geheel of grotendeels gelegen boven het aansluitende terrein;
1.73 monovergisting:
het kleinschalig vergisten van uitsluitend dierlijke meststoffen tot een hoeveelheid van maximaal 25.000 m3 per jaar;
1.74 Natura 2000-gebied:
een natuurgebied dat onderdeel uitmaakt van het Europese netwerk van natuurgebieden 'Natura 2000';
1.75 natuurlijke waarden:
biotische en abiotische waarden van een gebied;
1.76 nevenactiviteiten:
activiteiten die ruimtelijk in aard en omvang ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie ter plekke;
1.77 neventak agrarisch bedrijf:
activiteiten die niet rechtstreeks tot de bedrijfsvoering van de agrarische hoofdactiviteit behoren en die op basis van de standaardopbrengst (SO) norm daaraan ondergeschikt zijn, hierbij kan worden gedacht aan glastuinbouw, intensieve veehouderij of biovergisting (co-vergisting);
1.78 ondergeschikte horeca:
horeca die ondergeschikt en in hoofdzaak ten dienste staat van en gerelateerd is aan de bestemming en tot doel heeft het verstrekken van kleine etenswaren en dranken;
1.79 normaal onderhoud:
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden;
1.80 oorspronkelijk agrarisch gebouw:
- a. bebouwing die de afgelopen 15 jaar nog feitelijk agrarisch is gebruikt of die in het vorige bestemmingsplan een agrarische bestemming had en
- b. waarvan het hoofdgebouw het uiterlijk van een boerderij heeft;
1.81 openbaar toegankelijk gebied:
een weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
1.82 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient ter overdekking en dat met een of twee wanden is omgeven; hieronder wordt in elk geval een carport verstaan;
1.83 peil:
- 1. peil gebouw: de hoogte van de afgewerkte vloer ter plaatse van de hoofdtoegang;
- 2. peil ander bouwwerk:de hoogte ter plaatse van het gemiddelde afgewerkte terrein;
1.84 permanente bewoning:
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;
1.85 plattelandswoning:
een (voormalige) agrarische bedrijfswoning die (tevens) door derden mag worden bewoond en die niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf; de bedrijfswoning blijft juridisch-planologisch deel uitmaken van het agrarisch bedrijf (zie Wet Plattelandswoningen);
1.86 productiegerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht, die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden; hiertoe behoren onder andere hengstenstations, KI-stations, opfokbedrijven en stoeterijen;
1.87 publieksgerichte dienstverlening:
het al dan niet op commerciële basis verlenen van publieksgerichte diensten in de vorm van technische, administratieve en persoonlijke dienstverlening met een publieksgericht karakter, inclusief (sociaal-) culturele, medische en maatschappelijke dienstverlening met of zonder baliefunctie en de daarbij ondersteunende voorzieningen;
1.88 recreatiewoning:
een woonverblijf bestemd voor recreatief gebruik door gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.89 rijstrook:
het deel van een rijbaan dat de breedte heeft van een voertuig, plus enige speling aan beide zijden;
1.90 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.91 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan; een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.92 sierteelt:
de teelt van siergewassen, zoals bloemen en struiken, in de volle grond (open teelt);
1.93 stacaravan:
een caravan, die als een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf dient te worden aangemerkt;
1.94 stalvloeroppervlakte:
de gezamenlijke vloeroppervlakte van de stalruimtes waarin dieren worden gehouden op de wijze van een intensieve veehouderij, alsmede de hiermee onlosmakelijk verbonden ruimtes waaronder gang- en looppaden;
1.95 stikstofdepositie:
het neerslaan van stikstof uit de lucht op een oppervlakte; de depositie wordt uitgedrukt in mol per hectare per jaar (mol/ha/jaar);
1.96 trekkershut:
een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf van eenvoudige (houten) constructie met slaap- en kookgelegenheid, maar zonder verwarming of sanitaire voorzieningen, dat dienst doet in plaats van een zelf meegenomen tent of caravan;
1.97 verblijfsrecreatie:
recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, recreatiewoningen, appartementen en/of recreatieverblijven, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;
1.98 verblijfsrecreatie met een kleinschalig karakter:
het houden van een kampeerterrein van kleinschalige omvang waarop mobiele kampeermiddelen kunnen worden geplaatst;
1.99 volwaardig agrarisch bedrijf:
een duurzaam agrarisch bedrijf waarvan het aannemelijk is dat het aan ten minste één arbeidskracht volledige werkgelegenheid biedt of op termijn zal bieden;
1.100 voorgevel:
de naar de weg, het voetpad of andere openbare ontsluiting toegekeerde gevel van een gebouw, met dien verstande dat slechts één gevel als zodanig kan worden aangemerkt;
1.101 voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.102 vrijkomende agrarische bebouwing:
bebouwing op een bestaand agrarisch bouwperceel dat door (gedeeltelijke) beëindiging van het agrarisch bedrijf vrijkomt voor invulling met een niet-agrarische functie, dan wel gebouwen die als agrarisch gebouw zijn opgericht met een voormalige overeenkomstige bestemming en ook agrarisch in gebruik zijn geweest, maar inmiddels een niet-agrarische functie hebben;
1.103 windturbine:
een door wind aangedreven molen die wordt gebruikt voor de productie van electriciteit;
1.104 woning:
een complex van ruimten in een gebouw, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één persoon of meerdere personen of een gezin;
1.105 zomerseizoen:
de periode van 1 maart tot 1 november;
1.106 zorgboerderij:
een voorziening waar mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, psychiatrische cliënten of zorgbehoevende ouderen met een zorg- of hulpvraag terechtkunnen voor dagbesteding, dagopvang of arbeidstraining.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 perceelgrens afstand:
de afstand van de perceelgrens tot het zijgevelvlak van een gebouw, daaronder niet begrepen bouwonderdelen, voor zover deze minder dan 0,5 m buiten het zijgevelvlak uitsteken en mits bedoeld onderdeel geen grotere lengte verkrijgt dan een derde van de lengte van de zijgevel van het hoofdgebouw, gemeten daar waar de afstand het kleinst is.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en toegangsportalen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de buitenzijde van de gevel niet meer dan 1,5 m bedraagt.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden wolfseinden niet meegerekend.
- c.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- b. agrarische cultuurgrond;
- c. het kleinschalig vergisten van dierlijke mest (monovergisting);
- d. bestaande (vergunde) mestbassins buiten de bouwvlakken;
- e. bestaande houtteelt, bosbouw en opgaande boom- en fruitteelt;
- f. een agrarisch loonwerkbedrijf als ondergeschikt bedrijfsonderdeel;
en tevens voor:
- g. het behoud en het herstel van de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
- h. het telen van niet-opgaande siergewassen;
met de daarbij behorende:
- i. openbare nutsvoorzieningen;
- j. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- k. verkeersdoeleinden in de vorm van wegen, paden en parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gevoelige objecten en/of bedrijven;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- natuur en landschap,
- worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 3.2.2, sub b, voor het bouwen van een tweede bedrijfswoning, mits:
- 1. is aangetoond dat de tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor het constante toezicht op het agrarisch bedrijf en er voldoende bedrijfsomvang aanwezig is in verband met de duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;
- 2. de noodzaak is aangetoond met behulp van een bedrijfsontwikkelingsplan;
- 3. de tweede bedrijfswoning aan de wegzijde binnen het bouwvlak, in de directe omgeving van de bedrijfsgebouwen, wordt gesitueerd;
- 4. er nog niet eerder een tweede bedrijfswoning is gebouwd;
- 5. de geluidsbelasting van het geluidsgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
- 6. de bouwregels van lid 3.2.2 van toepassing zijn;
- b. lid 3.2.3 sub a, voor voor het bouwen van een sleufsilo buiten het bouwvlak, mits:
- 1. de bouwhoogte van sleufsilo's ten hoogste 3 m bedraagt;
- 2. het verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de sleufsilo, met inachtneming van het 'Kwaliteitsdocument buitengebied Borger-Odoorn'; het gebruik van de mestsilo is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en in stand gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' geheel of gedeeltelijk te slopen.
- b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die:
- 1. het normale onderhoud betreffen;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
- c. De onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
- 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;
- 2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
- 3. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
- 4. het delen van een gebouw of bijbehorende bouwwerken betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken en door sloop daarom geen onevenredige afbreuk/aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
en tevens voor:
- b. de bestaande (vergunde) aan huis gebonden beroepen en bedrijven
- c. bestaande (vergunde) bed & breakfastvoorzieningen, kleinschalige kampeerterreinen en recreatieappartementen;
met de daarbij behorende:
- d. tuinen en erven en parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gebouwen;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- natuur en landschap,
worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 4.2.1, sub e, voor een platte afdekking tot maximaal 25% van de oppervlakte van een hoofdgebouw;
- b. lid 4.2.2, sub a, voor de uitbreiding van de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken tot ten hoogste 250 m2 voor een agrarische hobbyactiviteit, met dien verstande dat:
- 1. er sprake is van eigendom van gronden ter grootte van minimaal 20.000 m2 (agrarische) cultuurgrond), direct aansluitend aan het bouwperceel;
- 2. deze afwijkingsmogelijkheid uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van stalruimte voor dieren en/of de opslag van materieel dat gebruikt wordt voor het onderhoud van de eigen gronden.
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. lid 4.2.2, sub c, voor het oprichten van bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel van een woning of het verlengde ervan;
- d. lid 4.2.2, voor het bouwen van een voorzieningengebouw voor kleinschalig kamperen, zoals bedoeld in lid 4.5.2, met een oppervlakte van ten hoogste 50 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Het is verboden gronden te gebruiken in strijd met de in het plan aan de grond en/of bouwwerken gegeven bestemmingsomschrijving.
Als strijdig gebruik wordt in elk geval aangemerkt:
- a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor permanente bewoning;
- b. het gebruik van verblijfsrecreatieve voorzieningen voor permanente bewoning;
- c. het gebruik van (een deel van) de (agrarische) (bedrijfs)woning voor een bed & breakfastvoorziening, met uitzondering van bed & breakfastvoorzieningen die met een omgevingsvergunning zijn vergund;
- d. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een (bedrijfs)woning als recreatieappartement, met uitzondering van recreatieappartementen die met een omgevingsvergunning zijn vergund;
- e. het gebruik van gronden voor kleinschalig kampeerterrein, met uitzondering van de kleinschalige kampeerterreinen die met een omgevingsvergunning zijn vergund.
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval niet gerekend:
- a. het gebruik van gronden, waarop krachtens de bestemmingsregels gebouwen mogen worden gebouwd, ten behoeve van grondgebonden actieve zonnesystemen, zoals zonnepanelen en zonneboilers.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Maatvoering
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. de gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen, daaronder niet begrepen de oppervlakte voor bijgebouwen en aan- en/of uitbouwen;
- b. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat een geringe verschuiving van de in het plan aangegeven bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en indelingslijnen met ten hoogste 5 m wordt aangebracht;
- c. het bepaalde in het plan voor het houden van kortdurende evenementen.
7.2 Bed & breakfastvoorziening
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat in de woning of (agrarische) bedrijfswoning en/of aangebouwde bijbehorende bouwwerken logies worden verstrekt in de vorm van een bed and breakfast. Hierbij dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:
- a. gebruik dient te worden gemaakt van de hoofdentree en andere voorzieningen van de woning of (agrarische) bedrijfswoning;
- b. de bed and breakfastvoorziening mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneren als een zelfstandige eenheid;
- c. de omvang van het verstrekken van logies dient ten opzichte van de huidige bestaande functie van de woning of (agrarische) bedrijfswoning van ondergeschikte betekenis te zijn tot maximaal 50% van het vloeroppervlak van de woning of bedrijfswoning met een maximale oppervlakte van 75 m²;
- d. de bed and breakfastvoorziening biedt ruimte aan maximaal zes personen in maximaal twee slaapkamers;
- e. er mogen geen verkeersaantrekkende activiteiten ontstaan waardoor extra verkeersmaatregelen nodig zijn;
- f. het parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
- g. er mag geen extra inrit worden gemaakt als gevolg van de realisatie van een bed and breakfastvoorziening;
- h. een bed and breakfastvoorziening is uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie van de woning of (agrarische) bedrijfswoning;
- i. de initiatiefnemer van de bed and breakfastvoorziening dient zelf de hoofdbewoner van de woning of bedrijfswoning te zijn.
7.3 Recreatieappartementen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat een recreatieappartement wordt gerealiseerd in een bestaand vrijstaand bijbehorend bouwwerk. Hierbij dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:
- a. de oppervlakte van het recreatieappartement bedraagt niet meer dan 50 m2;
- b. er mogen geen verkeersaantrekkende activiteiten ontstaan waardoor extra verkeersmaatregelen nodig zijn;
- c. het parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
- d. er mag geen extra inrit worden gemaakt voor het recreatieappartement;
- e. een recreatieappartement is uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie van de woning of (agrarische) bedrijfswoning;
- f. de initiatiefnemer van het recreatieappartement dient zelf de hoofdbewoner van de woning of bedrijfswoning te zijn.
7.4 Gereguleerde overnachtingsplaats voor campers
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan voor de realisatie van een gereguleerde overnachtingsplaats voor campers.
Voor de situering, inrichting en het gebruik zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
- a. de overnachtingsplaats mag uitsluitend worden gebruikt voor campers;
- b. het totaal aantal camperplaatsen in de gemeente mag niet meer dan 50 bedragen;
- c. er worden voorzieningen aangelegd voor drinkwater, afval(water) en elektriciteit;
- d. de bouw van nieuwe gebouwen voor voorzieningen is niet toegestaan;
- e. de afstand van de overnachtingsplaats tot woningen van derden en/of andere geluidgevoelige bebouwing bedraagt minimaal 50 m;
- f. de overnachtingsplaats is zodanig gesitueerd dat er sprake is van een goede sociale veiligheid, zoals nabijheid van en zichtbaarheid vanaf bebouwing en wegen;
- g. er wordt voorzien in een goede openbare verlichting;
- h. het gebruik van de overnachtingsplaats is gedurende het hele jaar toegestaan;
- i. de aanvraag voor een omgevingsvergunning gaat gepaard met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de gereguleerde overnachtingsplaats; het gebruik van het terrein is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en in stand gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan.
7.5 Voorwaarden
De in lid 7.1 tot en met 7.4 bedoelde omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gevoelige objecten en/of bedrijven;
- de verkeersveiligheid;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- natuur en landschap.
Artikel 8 Overige Regels
8.1 Uitsluiting seksinrichting
Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting, met uitzondering van de seksinrichting die als zodanig is bestemd en aangeduid.
8.2 Afstemming Wet natuurbescherming
Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming. Indien uit gegevens, dan wel uit onderzoek blijkt dat sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaken, zal de betreffende (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden nadat vrijstelling, dan wel ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is verkregen.
8.3 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden
- a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeerkencijfers in de CROW-publicatie 317 en dat, indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
- b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
- c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
- d. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en b:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met de daarvoor geldende beheersverordening of het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van deze beheersverordening of dit bestemmingsplan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met de voorheen geldende beheersverordening of het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van deze beheersverordening of dit bestemmingsplan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als Regels van het bestemmingsplan 'Odoornerveen - Zuidzijde 21 en 23'
Bijlage
Bijlage 1 Lijst Nevenactiviteiten Bij Recht Bij Agrarische Bedrijven
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Bestemming Maatschappelijk
Bijlage 4 Bestemming Bedrijf
Bijlage 5 Kwaliteitsdocument
Bijlage 6 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 7 Beplantingsplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Van Het Plan
De aanleiding voor het bestemmingsplan Odoornerveen - Zuidzijde 21 en 23 is drieledig:
- 1. Het ruimte voor ruimte-plan voor de locatie aan de Zuidzijde 21;
- 2. De onterechte functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' van de locatie Zuidzijde 23;
- 3. De wens om het bouwvlak van de locatie Zuidzijde 23 uit te breiden.
Ruimte voor ruimte
Aan de Zuidzijde 23 in Odoornerveen exploiteert initiatiefnemer een akkerbouw- en sierteeltbedrijf, met als neventak loonwerk. In 2017 kwam de locatie aan de Zuidzijde 21 te koop. Op deze locatie was een vleeskuikenhouderij gevestigd met bijbehorende landbouwgronden. Initiatiefnemer heeft de locatie, met de landbouwgronden, aangekocht. De hoofdreden voor koop was dat de landbouwgronden, die aansluitend liggen aan de eigen percelen, in de koop besloten waren. Die gronden worden nu benut door het eigen bedrijf.
De bebouwing op de locatie aan de Zuidzijde 21 bestaat uit de oude vleeskuikenstal en een woning. Bij de laatste herziening van het bestemmingsplan Odoornerveen is aan de bebouwing de woonbestemming toegekend.
Initiatiefnemer heeft bij de gemeente het verzoek ingediend om de vleeskuikenstal te slopen in het kader van de ruimte voor ruimte-regeling. Door middel van de brief van 5 juni 2018 laat de gemeente weten onder voorwaarden mee te werken aan het verzoek.
De voorwaarde is dat de nieuwe woning tussen het pand Zuidzijde 21 en het verlengde van de kavelgrens van Zuidzijde 22b gesitueerd moet worden. Verder stelt de gemeente de voorwaarde dat de voorgevel van de nieuwe woning achter het verlengde van de voorgevellijn van de te handhaven bestaande boerderij gesitueerd moet worden.
Op het navolgende plaatje is de bestaande boerderij weergegeven alsmede het bouwvlak voor de extra nieuwe woning. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 1.995 m2.
Figuur 1: Bouwkavel ruimte voor ruimte
Het ruimte voor ruimte-plan is in strijd met het vigerende bestemmingsplan "Odoornerveen" omdat dit bestemmingsplan de bouw van een extra woning niet mogelijk maakt.
Functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'
Bij de herziening van het bestemmingsplan 'Odoornerveen' is aan de locatie Zuidzijde 23 in Odoornerveen de functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' toegekend. Deze functieaanduiding blijkt onterecht te zijn omdat de locatie de beschikking heeft over een bedrijfswoning. Door middel van dit bestemmingsplan wordt deze omissie hersteld.
Uitbreiding bouwvlak
Het agrarisch bedrijf van initiatiefnemer is een gezond en groeiend bedrijf. Met de aankoop van de gronden van de buren is een grote stap gemaakt. Het huidige bouwvlak is voor de toekomst van het bedrijf te klein. De wens is om het bouwvlak te vergroten. Deze uitbreiding van het bouwvlak zal plaatsvinden aan de noordwestzijde van het bestaande bouwvlak.
Door middel van dit bestemmingsplan worden de beschreven ontwikkelingen en wijzigingen juridisch - planologisch mogelijk gemaakt.
1.2 Ligging Plangebied
In de navolgende afbeelding zijn de 3 gebieden aangegeven waarvoor het bestemmingsplan is opgesteld.
Figuur 3: ligging van het plangebied
Deelgebied 1 is de Zuidzijde 21. Het bouwvlak van de vleeskuikenstal wordt wegbestemd en de bestemming 'Wonen' ter plaatse van de stal wordt omgezet in de bestemming 'Agrarisch'. De 'uitstulping' aan de noordwestzijde is de plek voor de ruimte voor ruimte-woning. Voor de exacte bestemmingslegging wordt verwezen naar de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding.
Deelgebied 2 is de bestaande bedrijfslocatie van initiatiefnemer aan de Zuidzijde 23. De bestemming 'Agrarisch' blijft ongewijzigd. De 'hap' die aan de noordoostzijde uit het bouwvlak is genomen wordt opgevuld en de functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' wordt van de verbeelding geschrapt.
Deelgebied 3 is de uitbreiding van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf aan de noordwestzijde van het bestaande agrarisch bouwvlak.
1.3 Vigerend Bestemmingsplannen
Voor de locatie Zuidzijde 21 en 23 geldt primair het bestemmingsplan Odoornerveen, dat op 13 juni 2013 door de gemeenteraad van Borger - Odoorn is vastgesteld. De gronden binnen het plangebied hebben in dit bestemmingsplan de bestemming "Wonen" (Zuidzijde 21) en "Agrarisch" (Zuidzijde 23).
Een klein deel van de vleeskuikenstal op de locatie Zuidzijde 21 ligt binnen het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Coevorden, vastgesteld op 9 december 2014. Hier geldt de bestemming "Agrarisch met waarden" en voor een deel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde. Tot slot is de gebiedsaanduiding 'overige zone - grootschalig landbouwgebied' van toepassing. Een bouwvlak ter plaatse van de vleeskuikenstal ontbreekt.
De uitbreiding van het bouwvlak op de locatie aan de Zuidzijde 23 (deelgebied 3) ligt geheel binnen het bestemmingsplan Odoornerveen. Hierin heeft dit deelgebied de enkelbestemming 'Agrarisch'. Er zijn geen dubbelbestemmingen aanwezig.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde ontwikkeling. Hoofdstuk 3 beschrijft het planologisch beleidskader geschetst op provinciaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 zijn de resultaten van de relevante milieuonderzoeken opgenomen. In hoofdstuk 5 komt de uitvoerbaarheid aan de orde en de te volgen procedure is tot slot beschreven in hoofdstuk 6.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Project
2.1 Bestaande Situatie
2.1.1 Zuidzijde 21
Aan de Zuidzijde 21 is een (voormalige) vleeskuikenhouderij gevestigd. Het betreft een langgerekte stal (circa 75 m) met de wanden en het dak van asbest en een bijbehorende woonboerderij. De stal heeft een oppervlakte van circa 1.150 m2. Aan weerszijden van de oude vleeskuikenstal zijn bomen aanwezig. Zie ook de onderstaande foto's.
Figuur 4: voorzijde van de kuikenstal
Figuur 5: vleeskuikenstal omgeven door bomen
De locatie ligt op een afstand van circa 200 meter van de weg Zuidzijde en wordt door middel van een eigen toegangsweg ontsloten. Op de navolgende foto is de eigen toegangsweg afgebeeld. Deze weg loopt langs de boerderij aan het Zuidzijde 20.
Figuur 6: Toegangsweg naar de locatie Zuidzijde 21
Als nevenactiviteit werd op de locatie aan de Zuidzijde 21 een mini-camping geëxploiteerd. De mini-camping ligt ten noordwesten van de stal. Als afscherming voor de camperplaatsen is beplanting aangebracht. In de navolgende figuur is dit goed te zien.
Figuur 7: vm. ligging minicamping
2.1.2 Zuidzijde 23
Ook op circa 200 meter uit de doorgaande weg bevindt zich de bedrijfslocatie van initiatiefnemer aan het Zuidzijde 23. Zie de navolgende foto.
Figuur 8: Zuidzijde 23
Op de locatie is een bedrijfswoning aanwezig (no. 1), en twee schuren (no. 2 en 3). Voor het uitbreiden van de grote schuur (no. 3) is een omgevingsvergunning verleend. Met deze uitbreiding aan de achterzijde van de schuur (zuidwestzijde) komt deze nagenoeg op de grens van het bouwvlak te liggen.
Figuur 9: bedrijfsbebouwing op de locatie aan de Zuidzijde 23
In de huidige situatie heeft het bedrijf van initiatiefnemer de beschikking over een bouwvlak van circa 5.000 m2. De ligging van het bouwvlak is op de navolgende afbeelding weergegeven.
Figuur 10: Ligging bouwvlak Zuidzijde 23
Het bouwvlak loopt aan de zuidwestzijde tot een de grens met de gemeente Coevorden.
2.2 Toekomstige Situatie
In het voorliggende bestemmingsplan zijn ontwikkelingen meegenomen voor het perceel aan de Zuidzijde 21 (ruimte voor ruimte) en voor het agrarisch bedrijf aan de Zuidzijde 23 in Odoornerveen. De ontwikkelingen op beide locaties staan los van elkaar.
2.2.1 Zuidzijde 21
Voor de locatie aan de Zuidzijde 21 wordt de ruimte voor ruimte-regeling toegepast. De ruimtelijke kwaliteitsverbetering wordt hier gerealiseerd door de sloop van de vleeskuikenstal. Verder zullen de twee bomenrijen aan weerszijden van de vleeskuikenstal worden gekapt.
De vleeskuikenstal ligt voor een groot deel binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Odoornerveen'. Hierin heeft het bij de laatste herziening een woonbestemming gekregen. Aan de bebouwing is een bouwvlak toegekend.
Het achterste gedeelte van de stal ligt in het bestemmingsplan Buitengebied Coevorden. Hier geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'. Tot slot is de gebiedsaanduiding 'overige zone - grootschalig landbouwgebied' van toepassing.
De verbeelding van beide bestemmingsplannen is in de navolgende figuur weergegeven. De dikke bolletjeslijn geeft de grens tussen beide bestemmingsplannen aan.
Figuur 11: bestemmingsplan 'Odoornerveen' ten noorden van de bolletjeslijn en Buitengebied Coevorden ten zuiden
In de toekomstige situatie wordt de woonbestemming van de vleeskuikenstal in het bestemmingsplan 'Odoornerveen' gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch'. Het bouwvlak wordt wegbestemd. De gronden worden in gebruik genomen bij het agrarisch bedrijf van initiatiefnemer.
In het bestemmingsplan Buitengebied Coevorden is de grond onder de stal al bestemd voor agrarische doeleinden. Een aanpassing van dit bestemmingsplan voor deze locatie is niet aan de orde.
De bestemming van de te handhaven bestaande boerderij blijft onveranderd evenals het bouwvlak.
Ten noordwesten van de boerderij is de bouwkavel geprojecteerd van de ruimte voor ruimte-woning. De bouwkavel ligt achter het verlengde van de voorgevel van de oorspronkelijke boerderij. Hiermee wordt de positie van de bestaande boerderij en de latere toevoeging van een woning duidelijk gemarkeerd.
In verband met het behouden van het doorzicht vanaf de weg wordt de bouwkavel gesitueerd tussen het pand Zuidzijde 21 en het verlengde van de kavelgrens van Zuidzijde 22b.
De vrijkomende grond zal grotendeels in gebruik worden genomen ten behoeve van het agrarisch bedrijf van initiatiefnemer.
Op de navolgende afbeelding is de nieuwe planologische situatie weergegeven.
Figuur 12: verbeelding Zuidzijde 21
2.2.2 Zuidzijde 23
Functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'
Uit onderzoek is gebleken dat voor de locatie Zuidzijde 23 in Odoornerveen, tot de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan 'Odoornerveen' per 13 juni 2013, geen beperkingen waren opgelegd ten aanzien van het gebruik van de locatie voor agrarische doeleinden. Het uitsluiten van een bedrijfswoning was niet aan de orde. In de navolgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de plankaart behorende bij het voorgaande bestemmingsplan uit 1985.
Figuur 13: uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Odoornerveen' 1985
In het voorliggende bestemmingsplan worden de gebruiksmogelijkheden van het agrarische bedrijf hersteld. Dit betekent dat de functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' van de verbeelding wordt verwijdert.
Uitbreiding bouwvlak
Voor de toekomst van het agrarisch bedrijf (akkerbouw, kwekerij en ondergeschikt loonbedrijf) is het wenselijk om het bouwvlak te vergroten. In noordwestelijke richting wordt het bouwvlak met circa 63 meter verlengd. De oppervlakte van de uitbreiding van het bouwvlak bedraagt circa 4.600 m2.
Aan de noordoostzijde ligt het bouwvlak op de zijgevel van de bedrijfswoning. Bij een eventuele calamiteit, waarbij sprake is van de noodzaak van de herbouw van de woning, is het vanuit brandveiligheid wenselijk om de bedrijfswoning los te koppelen van de aangebouwde schuur. Het bouwvlak ter plaatse van de bedrijfswoning is daarom iets verruimd. Het totale bouwvlak heeft in de toekomstige situatie een omvang van circa 9.900 m2. In afbeelding 14 is de (globale) ligging van het bouwvlak weergegeven. Voor de exacte ligging wordt verwezen naar de bijbehorende verbeelding.
Figuur 14: uitbreiding bouwvlak
De uitbreiding van het bouwvlak is in dit bestemmingsplan meegenomen voor toekomstige (bouw) ontwikkelingen van het bedrijf. De omvang van een bouwvlak van circa 1 hectare is voor de continuïteit van een volwaardig agrarisch bedrijf gewenst.
2.2.3 Landschappelijke inpassing ruimte voor ruimte
Buro Stad en Land heeft het landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dit plan is als Bijlage 1 aan deze toelichting toegevoegd. In het inpassingsplan zijn de volgende aspecten voorzien:
- 1. Waardering voor de historische structuur van het landschap;
- 2. Goede vorm, grootte en ordening van de gebouwen in verhouding tot het landschap;
- 3. Goede erfinrichting (plaats van de gebouwen, bomen en structuurgroen op het erf en in de omgeving);
- 4. Goede ontsluiting van het erf;
- 5. De ontwikkeling gericht op de toekomst en passend binnen voorziene ontwikkelingen;
- 6. Goede ruimtelijke ordening in verhouding tot de aanwezige woningen in de directe omgeving;
- 7. Voldoende afstand tussen de ontwikkeling en andere ruimtelijke elementen;
- 8. Duurzame ontwikkeling waar mogelijk.
Een belangrijk doel van het plan is de ruimtelijke, functionele relatie met de omgeving te versterken. Het erf met (toekomstige) bouwvormen en opstallen zou op een diffuse wijze over moet gaan in landschap en overeenkomstig de erven en bebouwing langs het Oranjekanaal.
Stedenbouwkundig
Uit de analyse blijkt dat het erf en toegangsweg aan de noordzijde reeds landschappelijk zijn ingepast met structuurgroen. Gelet op het feit dat het nieuwe bouwperceel ten noordwesten van de bestaande boerderij wordt gerealiseerd, worden de landschappelijke maatregelen voorzien op de naar de achterstrekkende erfgrenzen.
Het erfinrichtingsplan betreft het gehele nieuwe erf. Het bestaande en nieuwe erf heeft een regelmatige blokvormige kavelvorm. De nokrichting van gebouwen is haaks geprojecteerd op de ontsluitingsweg. De opstallen worden centraal op het kavel gesitueerd op ruime afstand van de weg en tenminste 1 meter achter de voorgevelrooilijn van de bestaande, te behouden boerderij.
De ruimtelijke kenmerken van het landschap vormen belangrijke uitgangspunten voor het uitwerken van het plan. Het betreft hier de openheid en het gebruik van inheemse beplanting en bomen op of nabij het erf. De erfinrichting is bovenal sober, beperkt. In de directe omgeving is meer dan voldoende massa aanwezig, overeenkomstig de landschapskenmerken.
Het belangrijkste doel van dit kwaliteitsplan is dat het erf aansluit bij de karakteristieken van de omgeving. De kenmerken van dit landschap worden gevormd door de regelmatige kavelvorm, de diversiteit in architectuur (omgeving) en een relatief open tot halfopen gebied. De gewenste ontwikkeling wordt als zodanig hier ingepast. Om opstallen een ruimtelijke eenheid te laten vormen worden erfgrenzen sterker benadrukt in de vorm van brede, lijnvormige beplantingsvormen. Hiermee wordt tevens de visuele invloed op de omgeving beperkt. Ten aanzien van de toe te passen beplanting is een beplantingsplan opgesteld, welke als Bijlage 2 aan deze toelichting is toegevoegd.
In figuur 13 zijn de uitgangspunten van de landschappelijke inpassing vertaald naar een verbeelding.
Figuur 15: Landschappelijke inpassing van de bestaande boerderij Zuidzijde 21 en de naastgelegen ruimt voor ruimte kavel
Basisinspanning
Ten aanzien van de inpassing en de ruimtelijke kwaliteit dienen de volgende uitgangspunten gevolgd te worden:
- Behoud van bestaand structuurgroen aan zuidoostzijde;
- Bijgebouwen qua architectuur, kleurstelling en materialisatie ondergeschikt aan karakteristiek hoofdgebouw (en nieuw hoofdgebouw);
- Aanleg gesloten, brede bossingel (voetmaat 5 m. breedte met een kroonprojectie tot 10 m. breedte) op erfgrenzen;
- Gebruik van streekeigen/inheems plantmateriaal overeenkomstig de landschappelijke kenmerken met o.a. zomereik, zwarte els, ruwe berk, scherpe hulst, meidoorn, sleedoorn, hazelaar etc.;
- De nieuwbouw wordt uitgevoerd passend bij het landschapskarakter waarbij de materialisatie zal bestaan uit een sobere materialen (steen, hout, glas, staal en zwart- en aardetinten).;
- Hagen op erfgrenzen inheems, bijv. beuk of meidoorn.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante vigerende beleidskader. Paragraaf 3.2 besteedt aandacht aan het provinciaal beleid. In paragraaf 3.3 komt het regionaal beleid aan bod en in paragraaf 3.4 het gemeentelijk beleid. Paragraaf 3.4 omvat de conclusies ten aanzien van het ruimtelijk beleidskader voor het plangebied. Het in dit hoofdstuk samengevatte ruimtelijk beleidskader is niet uitputtend.
3.2 Rijksbeleid
Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de meest bepalende beleidsdocumenten. Zo schetst het kabinet in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Maar het Rijk wil zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaan zitten om dit streefbeeld te halen. Het uitgangspunt is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. Voor kleinschalige ontwikkelingen zoals onderhavige stelt het Rijk geen concrete beleidskaders. Het rijksbeleid staat de uitvoering van het plan zodoende niet in de weg.
Ladder voor Duurzame verstedelijking
In het kader van de Ladder voor Duurzame verstedelijking die is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6) moeten stedelijke ontwikkelingen getoetst worden om een zorgvuldige afweging te maken. De kleinschalige functieveranderingen binnen bestaande bebouwing worden niet gezien als een stedelijke ontwikkeling in het kader van de Ladder. Toetsing en regionale afstemming is voor deze ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk.
3.3 Provinciaal Beleid
Door de Wet ruimtelijke ordening is de positie van de provincie als bestuurlijke partner in de ruimtelijke ordening ingrijpend veranderd. Het nieuwe motto luidt 'centraal wat moet, decentraal wat kan'. De provincie zal voortaan alleen nog op thema's met een (inter)regionaal of bovenlokaal belang de (hoofd)koers aangeven. Het is aan de gemeenten om daaraan op lokaal niveau invulling te geven. Een en ander heeft de provincie vastgelegd in de Omgevingsvisie Drenthe.
Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie, vastgesteld op 3 oktober 2018, is het strategische kader voor de ruimtelijke economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020 met in sommige gevallen een doorkijk voor de periode daarna. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.
Thema Wonen
De provincie streeft naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Het maken van bovenlokale afspraken hierover is van provinciaal belang. Gemeenten werken hun aandeel in het woonaanbod en de woonmilieus uit in de gemeentelijke structuurvisies of woonplannen. Zij houden daarbij rekening met de huidige kernenstructuur in de gemeente en de behoefte aan verschillende woonmilieus.
De provincie wil investeren in de aantrekkelijkheid van Drenthe als woonprovincie. Drenthe kent karakteristieke woonmilieus die voorzien in de vraag naar landelijk en groen wonen. Bovenlokale afstemming is nodig om vraag en aanbod op de woningmarkt in balans te houden en om de herstructurering en verduurzaming van de woningvoorraad te bevorderen. Het is belangrijk om de woningvraag en het investeringspotentieel te benutten voor het herontwikkelen en transformeren van de bestaande woongebieden in de steden en dorpen. Daarmee geeft de provincie actief invulling aan de SER-Ladder voor zorgvuldig ruimtegebruik.
Ruimte voor ruimte
Drenthe kent een regeling om de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied te verbeteren (de ‘ruimte-voor-ruimte-regeling’). Landschap ontsierende, (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing wordt dan gesloopt en vervangen door een of meer compensatiewoningen, afhankelijk van de oppervlakte. In bijzondere situaties kan licht worden afgeweken van de oppervlaktenormen voor sloop, namelijk wanneer de ruimtelijke kwaliteit substantieel verbetert. We werken de regeling uit in de POV.
Landbouw
In het landelijk gebied wil de provincie voldoende ontwikkelingsmogelijkheden bieden voor landbouw, recreatie en toerisme en andere niet-agrarische bedrijvigheid. Het regionale economische vestigingsklimaat is voor de provincie van provinciaal belang.
De landbouw moet in de provincie voldoende mogelijkheden hebben voor schaalvergroting en voor de productie van energie. Ook dit is een provinciaal belang.
Vrijetijdseconomie is een belangrijke economische pijler voor Drenthe. Drenthe moet aantrekkelijk blijven voor recreanten en toeristen. Van provinciaal belang is het verbeteren en vernieuwen van het bestaande aanbod van verblijfs- en dagrecreatie en van de toeristisch-recreatieve infrastructuur.
De landbouw en de vrijetijdseconomie vallen onder de kernwaarde bedrijvigheid en spelen tevens een belangrijke rol bij het behouden en ontwikkelen van de kernkwaliteiten.
Kernkwaliteiten
De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen.
Landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken willen we in samenhang behouden en versterken. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap. Vanuit dat perspectief wil de provincie keuzes voor nieuwe ontwikkelingen in het landschap blijvend mogelijk maken.
Binnen Drenthe zijn zes landschapstypen te onderscheiden:
1. Esdorpenlandschap;
2. Esgehuchtenlandschap;
3. Wegdorpenlandschap van de laagveenontginning;
4. Wegdorpenlandschap van de hoogveenontginning;
5. Landschap van de Veenkoloniën;
6. Landschap van de Koloniën van Weldadigheid
De locaties aan de Zuidzijde 21 en 23 liggen in het 'Landschap van de Veenkolonien'.
Kenmerken van het landschap
Het meest voorkomende landschapstype in de provincie is het hoogveenontginningslandschap. Dit landschapstype beslaat in totaal ongeveer een kwart van het gehele grondgebied van de provincie. Tot dit landschapstype behoren behalve de Drents-Groningse Veenkoloniën ook het Odoornerveen, Hoogeveen-Hollandscheveld, Smilde en enkele kleinere gebieden bij Dalen en Roden. De meeste veenontginningen in Drenthe zijn onderling verbonden doorkanalenstelsels.
Kenmerkend voor deze hoogveengebieden is de strakke verkaveling, de bebouwingslinten langs kanalen en monden en de grote, weidse ruimtes met wijken. Elke ontginning heeft bovendien zijn eigen specifieke kenmerken, waaraan de tijd en de manier van ontginning is af te lezen. Zo heeft het gebied rond Hollandscheveld een kleinschalig, besloten karakter met veel verspreid voorkomende bebouwing en bosstroken. In Smilde vormt de Drentse Hoofdvaart de ruggengraat van de ontginning en zijn de Oude Veenkoloniën kleinschaliger dan de Veenkoloniën in de omgeving van Emmen.
Kenmerken van de nederzetting
Afhankelijk van het type dorp (enkellint of dubbellint) en de dichtheid van de bebouwing dringt het landelijk gebied diep of minder diep door in het dorp. Vanaf de hoofdontsluiting is het landelijk gebied in veel gevallen waarneembaar. Kenmerkend is de regelmaat. Het dorpssilhouet is een langgerekte strook waarvan de massa wordt gevormd door een aaneenschakeling van grote boerderijen en woningen met erfbeplantingen. Dominerend is de laanbeplanting in een open vlak landschap.
Provinciaal belang
Van provinciaal belang is de samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen.
Omgevingsverordening
Provincale Staten van Drenthe hebben op 3 oktober 2018 de Omgevingsverordening 2018 vastgesteld. De ruimte-voor-ruimte regeling is in artikel 2.16 opgenomen.
Artikel 2.16 Ruimte-voor-ruimte regeling
- 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied, niet gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, kan voorzien in een ruimte-voor-ruimte regeling als in dat gebied voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig is.
- 2. De ruimte-voor-ruimte regeling wordt vormgegeven met inachtneming van het volgende:
- a. toepassing van de regeling is alleen mogelijk voor agrarische bedrijfsbebouwing die op 2 juni 2010 al aanwezig was;
- b. de randvoorwaarde dat de sloopnorm voor 1 compensatiewoning tenminste 750 m2 en tenminste 2.000 m2 voor maximaal 2 compensatiewoningen aan agrarisch bedrijfsbebouwing bedraagt;
- c. een beperkte afwijking van de onder b genoemde randvoorwaarde is mogelijk mits sprake is van een extra kwaliteitsslag;in het ruimtelijk plan mag de mogelijkheid worden geboden tot het samenvoegen van agrarische bebouwing op meerdere percelen (saldering) om te kunnen komen tot de sloopnorm van 750 m2 of tot 2.000 m2;
- d. randvoorwaarden voor inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning worden vastgelegd;
- e. de randvoorwaarde dat bouw van een compensatiewoning niet plaatsvindt in gebieden die op kaart D3 (Natuurnetwerk Nederland) en/of kaart D11 (Beekdal en bergingsgebied) zijn aangeduid, tenzij de oorspronkelijke agrarische bedrijfsbebouwing wordt verwijderd in de betreffende gebieden.
Toetsing
Het perceel aan de Zuidzijde 21 in Odoornerveen ligt buiten het bestaand stedelijke gebied. Op het perceel is een vleeskuikenstal uit 1970 aanwezig met een oppervlakte van 1.150 m2. Met de sloop van de vleeskuikenstal komen initiatiefnemers in aanmerking voor één compensatiewoning.
In de regels van dit bestemmingsplan zijn de randvoorwaarden voor inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning worden vastgelegd. Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland en een Beekdal of bergingsgebied. Het plan voldoet aan de omgevingsverordening van de provincie.
Conclusie
Het saneren van de oude vleeskuikenstal, waarbij tevens een grote oppervlakte aan asbest wordt opgeruimd, past binnen het ruimte voor ruimte-beleid van de provincie. Er wordt ruim meer gesloopt dan benodigd is om in aanmerking te komen voor een ruimte voor ruimte-woning.
De uitbreiding van het agrarisch bedrijf is in overeenstemming met het beleid aangezien de provincie de landbouw als kernwaarde ziet en voldoende mogelijkheden wil bieden voor schaalvergroting.
Met de zorgvuldige landschappelijke inpassing van de ruimte voor ruimte-woning en de boerderij op no. 21 wordt voorkomen dat de landschappelijke kernkwaliteiten worden aangetast.
Het cultuurhistorisch waardevolle lintdorp Odoornerveen wordt door de ontwikkelingen niet aangetast vanwege de ligging van het plangebied op relatief grote afstand van het lint.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Borger - Odoorn 'Verbinding geeft perspectief'
De komende 10 jaar zal er sprake zijn van vergrijzing en krimp, zal schaalvergroting in landbouw, maar ook in andere economische sectoren doorzetten en is de invloed van het veranderende klimaat onzeker. De gemeente Borger-Odoorn anticipeert op deze trends door het formuleren van integraal ruimtelijk beleid.
Deze structuurvisie verbeeldt en beschrijft de strategische ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het grondgebied van de gemeente Borger-Odoorn voor de komende 10-20 jaar.
Veenkoloniën – Grootschalige (innovatieve) landbouw
De kernkwaliteiten van het veengebied worden gevormd door de zichtbare ontstaansgeschiedenis van het landschap. Lintstructuren in een grootschalig open landschap, dat via een rationeel stelsel van wijken wordt ontwaterd vormen de identiteit van het gebied. De pioniersgeest die het gebied heeft gevormd, vormt nu de basis voor een hoogwaardig en innovatief landbouwgebied.
Borger-Odoorn biedt ruimte voor innovatie op het gebied van energie, duurzaamheid, logistieke verbindingen en waterbeheersing ten behoeve van grootschalige landbouw in de veenkoloniën. Waar agrarisch functies uit de linten verdwijnen, wordt flexibel omgegaan met de invulling van voormalige agrarische bebouwing met nieuwe functies. De cultuurhistorische betekenis van de lintstructuur en de openheid van het gebied blijven de kenmerkende kwaliteiten van het de Veenkoloniën.
Bij het ruimte voor ruimte-plan is er sprake van een agrarisch intensieve veehouderij die is gestopt. De gemeente wil flexibel omgaan met de invulling van voormalige agraische bebouwing net nieuwe functies. Hieronder kan ook ruimte voor ruimte geschaard worden. Het plan past binnen de kaders van de structuurvisie.
Voor de landbouw zijn de volgende doelstellingen geformuleerd:
- Ruimte voor ontwikkeling landbouw Borger-Odoorn als economische pijler platteland;
- Verbreding van de landbouw met natuur- en landschapsbeheer op het zand;
- Verbreding landbouw met bio-energiewinning in het Veen;
- Balans natuur en landbouw met het oog op recreatieve waarde platteland.
Het agrarisch bedrijf van initiatiefnemer is een gezond en groeiend bedrijf. Hier wil de gemeente ruimte bieden voor ontwikkeling. De uitbreiding van het bouwvlak sluit hier zondermeer op aan.
Duurzaam bouwen en verbeteren
Duurzaam bouwen en verbeteren is sinds jaren speerpunt van het gemeentelijk beleid. Als eerste gemeente in Drenthe besloot Borger-Odoorn het Convenant Duurzaam Bouwen te ondertekenen. Dit betekent dat de gemeente de ambitie op dit vlak geleidelijk gaat verhogen naar het niveau van de maatlat duurzame woningbouw en renovatie.
Behalve energiebesparende maatregelen moeten ook zo veel mogelijk duurzaam geproduceerde materialen worden toegepast (die bijvoorbeeld geen uitlogende werking hebben). Aan aspecten als het woonkeur, duurzaam bruikbaar/ levensloopbestendig, zongerichte verkaveling, afkoppeling van verhard oppervlak van de riolering en natuurontwikkeling wordt eveneens veel aandacht besteed. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning wordt dit nader uitgewerkt.
Bestemmingsplan 'Odoornerveen'
In het hoofdstuk over toekomstige ontwikkeling is aangeven dat de gemeente het provinciaal beleid volgt ten aanzien vrijkomende agrarische bebouwing (VAB). De functie van deze bebouwing mag onder voorwaarden wijzigen in ambachtelijke bedrijvigheid of wonen.
Ten aanzien van de agrarische bedrijven is aangeven dat deze agrarisch zijn bestemd. In het bestemmingsplan Buitengebied wordt direct aangrenzend aan de begrenzing van de agrarische bouwpercelen een arcering aangebracht, waarbinnen toekomstige uitbreiding van deze agrarische bouwpercelen wordt gewaarborgd.
De locatie van initiatiefnemer grenst echter niet aan het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Borger - Odoorn. Het staat echter wél vast dat de gemeente uitbreiding van agrarische bouwpercelen wil toestaan.
3.5 Conclusie
Zowel het ruimte voor ruimte-plan als het uitbreiden van het agrarisch bouwvlak zijn in overeenstemming met het vigerend ruimtelijke beleid.
Ten aanzien van het wegbestemmen van de functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' kan worden gesteld dat dit ook in overeenstemming is met het beleid omdat deze woning nimmer wegbestemd had mogen worden. Bovendien laat het beleid een eerste bedrijfswoning bij agrarische bedrijven toe.
Hoofdstuk 4 Milieuonderzoeken
In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Per paragraaf wordt ingegaan op het geldende beleid voor de verschillende aspecten en op de wijze waarop dit van invloed is op het voorliggende plan. Ten aanzien van de ecologieparagraaf, de paragraaf over het geluid en de bodem, is informatie uit de onderzoeken van de deskundigen gebruikt.
4.1 Ecologie
Algemeen
Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat geen strijdigheid ontstaat met de wetgeving ten aanzien van de gebiedsbescherming en de soortenbescherming. Ten behoeve van de ontwikkeling geldt de wettelijke verplichting onderzoek te verrichten naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna en de mogelijke effecten van de ruimtelijke ingreep daarop.
Onderzoek
Door Natuurbank Overijssel is onderzoek uitgevoerd naar de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroute ter plaatse van de te slopen stal en de te kappen bomen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied. De uitbreiding van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf is niet meegenomen in het onderzoek omdat er nog geen concrete bouwplannen zijn.
Het rapport (projectnummer 1858 d.d. 17 mei 2019), waarin de bevindingen zijn uitgewerkt, is als Bijlage 3 aan deze toelichting toegevoegd. In deze paragraaf is een samenvatting gegeven van de ecologisch quickscan.
Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op ruime afstand van gronden die tot het NatuurnetwerkDrenthe en Natura2000 behoren. Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied en de lokale invloedssfeer van de voorgenomen activiteiten, hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op (beschermd) natuurgebied.
Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming
Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillendevogel-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde diergroepen benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er ieder voortplantingsseizoen vogels in de bomen en bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een vaste rust- en/of voortplantingslocatie.
In het plangebied nestelen alleen vogelsoorten waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Werkzaamheden die leiden tot het beschadigen of vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode uitgevoerd te worden.
Voor de beschermde grondgebonden zoogdiersoorten, die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaatsen’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. De functie van het plangebied als foerageergebied is voor de in het plangebied voorkomende vogel- en grondgebonden zoogdiersoorten niet beschermd. De functie van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet aangetast.
Stikstof
Bestaande situatie
In de bestaande situatie werd / wordt het perceel aan de Zuidzijde 21 conform de bestemming gebruikt voor woondoeleinden. Bij de woning was een minicamping aanwezig (zie ook figuur 7 van deze toelichting). Ten behoeve van het wonen en de camping treden verkeersbewegingen op met licht verkeer. Ten behoeve van het houden van de vleeskuikens traden al lange tijd geen verkeersbewegingen meer op omdat de agrarische activiteiten al lang geleden zijn beëindigd.
Nieuwe situatie
In de nieuwe situatie verdwijnt de minicamping, wordt de vleeskuikenstal gesloopt en wordt een extra (ruimte voor ruimte) woning gebouwd. In de sloop- en bouwfase komt NOx vrij bij het verkeer van en naar de bouwplaats en machines met een verbrandingsmotor. In de gebruiksfase komt NOx vrij bij het verkeer van en naar de woning. De nieuwe woning wordt gasloos gebouwd zodat verwarming lokaal niet leidt tot extra emissies.
Gebuiksfase
Het toevoegen van een nieuwe woning zal resulteren in extra verkeersbewegingen. Aan de hand van de kengetallen van het CROW model dient voor een vrijstaande woning met garage in het gebiedstype landelijk wonen rekening gehouden worden met 9 motorvoertuigbewegingen per etmaal (gemiddelde weekdag). Hiertegenover staat dat de minicamping is beëindigd en dat de verkeersbewegingen die hieraan verboden waren komen te vervallen. In de berekening van de stikstofdepositie in de gebruiksfase is daarom per saldo uitgegaan van een toename van het aantal verkeersbewegingen van 6 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
De uitbreiding van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf aan de Zuidzijde 23 levert niet direct een toename van het aantal verkeersbewegingen op omdat nu nog geen uitbreiding van de bedrijfsomvang zijn voorzien.
Met behulp van Aerius Calculator is de NOx depositie berekend van de gebruiksfase. Gebleken is dat op geen enkel Natura 2000 gebied deposities optreden boven de 0,00 mol N / ha/jaar.
Realisatiefase
Ten aanzien van de realisatiefase dient rekening gehouden te worden met afvoer van (sloop) materialen, de aanvoer van bouwmaterialen en de verkeersbewegingen ten aanzien van het werkpersoneel. Tot slot zal voor de sloop van de stal en het bouwrijp maken van grond voor de ruimte voor ruimte woning gebruik worden gemaakt van mobiele werktuigen.
Voor wat bereft de uitbreiding van het bouwvlak van het bedrijf aan de Zuidzijde 23 zijn geen werkzaamheden voorzien.
Ten aanzien van de invoergegevens is uitgegaan van een tijdelijk project van maximaal 1 jaar (worst case). In Aerius zijn de volgende gegevens ingevoerd:
Aantal verkeersbewegingen
• Licht verkeer: 1 per etmaal (365 bewegingen)
• Zwaar verkeer: 1 per etmaal (365 bewegingen)
Inzet mobiele kraan bouwfase
Inzet mobiele kraan (stage 111, 75 - 130 kW, bouwjaar 2012 ) met een totaal brandstofverbruik van 500 liter.
Uit de Aerius berekening van de realisatiefase blijkt dat ook geen deposities optreden boven de 0,00 mol N / ha/jaar. Op grond hiervan staat vast dat het plan geen significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. De berekeningen zijn als Bijlage 4 en Bijlage 5 aan deze toelichting toegevoegd.
Het gegeven dat zowel de sloop-, bouw- als de gebruiksfase geen waarneembare stikstofdepositie veroorzaakt op enig Natura 2000 gebied is de zekerheid verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van de omliggende Natura 2000-gebieden in ieder geval niet zal aantasten.
Conclusie
Het plangebied bestaat uit intensief beheerd agrarisch cultuurland, bebouwing, erfverharding en solitaire bomen (zonder ondergroei). Gelet op de inrichting, het gevoerde beheer en de geïsoleerde ligging van het plangebied in intensief beheer agrarisch cultuurlandschap, wordt het plangebied als een weinig geschikt functioneel leefgebied voor zeldzame en/of kritische (grondgebonden) zoogdieren beschouwd en als een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten.
Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren in het kader van de Wnb.
Het plan tast bovendien de natuurlijke kenmerken van de omliggende Natura 2000-gebieden niet aan.
Het aspect ecologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.2.1 Archeologie
Algemeen
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg zijn gemeenten sinds 2007 verplicht om in bestemmingsplannen rekening te houden met archeologie. Om op zorgvuldige wijze met het archeologisch bodemarchief te kunnen omgaan, heeft de gemeente Borger-Odoorn een archeologische beleidsadvieskaart laten opstellen door RAAP Archeologisch Adviesbureau. De gemeenteraad heeft deze kaart in 2011 vastgesteld.
Onderzoek
Sinds de vaststelling van de beleidsadvieskaart is deze leidend voor de omgang met archeologie in ruimtelijke plannen. Volgens de beleidsadvieskaart heeft het plangebied een middelhoge of lage verwachting voor archeologie.
Figuur 16: Uitsnede beleidsadvieskaart
In een gebied met deze verwachting dient bij plannen met een omvang van 2,0 ha of meer en waar bij bodemingrepen zijn voorzien die dieper reiken dan 0,3 m -Mv, een veldinspectie te worden uit gevoerd.
Op de verbeelding van het bestemmingsplan Odoornerveen is voor beide locaties (Zuidzijde 21 en 23) geen dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' opgenomen.
De verstoring van de bodem als gevolg van de plannen zal ruim beneden de 2 ha blijven.
Conclusie
Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg. Toevalsvondsten zullen worden gemeld aan de Minister van OC&W.
4.2.2 Cultuurhistorie
Algemeen
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. Op grond van deze wijziging dienen alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden mee gewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Onderzoek
Volgens de cultuurhistorische waardenkaart van Borger-Odoorn (2014) ligt
het plangebied tegen het cultuurhistorisch waardevolle ensemble van Odoornerveen aan.
Het ensemble van Odoornerveen wordt gevormd door het Oranjekanaal met aan weerzijden een historisch bebouwingslint met een groot aantal beeldbepalende panden en de ruimtelijke relatie met het achterliggende ontgonnen gebied. Een van de belangrijkste kenmerken van dit ensemble is het Oranjekanaal met aan weerzijden wegen en direct daaraan verspreid liggende bebouwing. De verspreid liggende bebouwing zorgt ervoor dat de kenmerkende ruimtelijke relatie tussen het kanaal en het ontgonnen gebied duidelijk zichtbaar is.
Conclusie
Het cultuurhistorische ensemble van Odoornerveen wordt als gevolg van de plannen niet aangetast aangezien het plangebied op enige afstand uit het bebouwingslint ligt.
4.3 Waterparagraaf
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het plangebied valt binnen de grenzen van het waterschap Vechtstromen. Voor het plan is de digitale watertoets uitgevoerd. De inhoud van deze paragraaf is deels gebaseerd op de gegevens die via de watertoets zijn ontvangen.
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Wateraspecten plangebied
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel. Het hemelwater wordt geïnfiltreerd dan wel afgevoerd naar het oppervlaktewater.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
Conclusie
Het ruimte voor ruimte-plan voorziet in de sloop van een stal. Ter compensatie wordt een ruimte voor ruimte-woning gebouwd. Per saldo is er sprake van een afname aan verhard oppervlak.
De uitbreiding van het bouwvlak aan de Zuidzijde 23 heeft geen directe gevolgen voor de waterkwantiteit. Bij eventuele uitbreiding van bebouwing binnen het vergrote bouwvlak zal voldaan moeten worden aan het beleid van waterschap.
Het aspect water vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
4.4 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben'.
Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van NIBM, zijn vastgelegd in de AMvB-NIBM.
In de AMvB-NIBM is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd. Dit kan worden gelijk gesteld aan een toename van 1.200 motorvoertuigen per etmaal.
Het plan biedt zeer beperkte mogelijkheden tot het realiseren van nieuwbouw bij recht, namelijk de bouw van maximaal één woning. Dit levert een zodanig geringe hoeveelheid extra motorvoertuigbewegingen op dat dit als ‘niet in betekenende mate’ wordt beschouwd. Derhalve hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.5 Geluid
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, door spoorwegverkeer, en/of door inrichtingen (industrielawaai) het milieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidbelasting op de gevel van gevoelige objecten niet hoger mag zijn dan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting, dan wel een, door het college vast te stellen, nader bepaalde waarde (hogere waarde). Voor het vaststellen van een nader bepaalde waarde zijn plafondwaarden vastgelegd in de Wet geluidhinder.
Gevoelige objecten
Woningen worden door de Wet geluidhinder aangemerkt als gevoelige objecten. De begrippen woning, woning in aanbouw en geprojecteerde woning zoals bedoeld in de Wgh worden beschreven in artikel 1 van de Wgh. Het begrip woning luidt als volgt: "Een gebouw dat voor bewoning gebruikt wordt of daartoe bestemd is".
Het geluidsonderzoek is alleen uitgevoerd voor de nieuwe ruimte voor ruimte woning en niet voor de boerderij aan de Zuidzijde 23 aangezien de boerderij bestaand is.
Het geluidsonderzoek is uitgevoerd door Sain. Het onderzoek is als Bijlage 6 toegevoegd.
Onderzoek
De geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de geplande ruimte voor ruimte woning is berekend volgens de Standaard Rekenmethode I uit het Reken- en Meetvoorschrift geluid 2012.
Op basis van de aangeleverde verkeersgegevens zijn rijlijnen ingevoerd. De geluidsbelasting ten gevolge van de Noordzijde en de Zuidzijde is hierbij cumulatief beschouwd . Vervolgens is een aftrek toegekend van 2 dB, overeenkomstig de generieke correctie die mag worden toegepast. De berekeningsresultaten, inclusief aftrek, zijn nu direct te toetsen aan het wettelijke kader.
In het rekenmodel is verder rekening gehouden met de aard van de bodem en met de aan de overzijde van de wegen liggende bebouwing. Hierbij is een worst-case benadering gevolgd: er is gerekend met 10% akoestisch absorberend gebied en met 10% reflecterende objecten.
Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidsbelasting op de nieuwe woning lager is dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder, namelijk 39 dB.
Conclusie
De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai zal ter plaatse van de nieuwe woonbestemming voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Er zijn geen verdere procedures in het kader van de Wet geluidhinder nodig. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.
4.6 Verkeer En Parkeren
Verkeer
Aan de hand van de kengetallen van het CROW model dient voor een vrijstaande woning met garage in het gebiedstype landelijk wonen rekening gehouden worden met 9 motorvoertuigbewegingen per etmaal (gemiddelde weekdag).
Het plan voorziet in de realisatie van 1 extra woning. Op basis van de normen levert dit 9 motorvoertuigbewegingen per etmaal (gemiddelde weekdag) op.
Dit aantal verkeersbewegingen is dermate gering dat deze zondermeer opgenomen kunnen worden in het heersende verkeersbeeld van het Zuidzijde.
De ontsluiting van de woning vindt plaats door middel van de ontsluitingsweg welke naast de boerderij op het Zuidzijde 20 loopt. Voor de ontsluiting van de woning zal een recht van overpad worden gevestigd.
De uitbreiding van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf heeft geen directe consequenties voor het aantal verkeersbewegingen omdat nu nog geen beddrijfsuitbreiding binnen dit bouwvlak is voorzien.
Parkeren
Borger-Odoorn valt voor het bepalen van de parkeernorm op basis van het CROW als geheel onder de stedelijkheidsgraad niet-stedelijk. Bij het toepassen van de kencijfers hanteert de gemeente de maximale waarde, aangezien de gemeente een zeer autoafhankelijke gemeente is.
Voor vrijstaande woningen wordt daarbij de categorie 'koop, vrijstaand' aangehouden. Hiervoor wordt een parkeernorm van (maximaal) 2,8 parkeerplaatsen per woning gehanteerd.
Het perceel van de ruimte voor ruimte woning heeft een oppervlakte van bijna 2.000 m2. Op dit perceel zijn ruim voldoende mogelijkheden om te parkeren.
Ook op het perceel aan de Zuidzijde 23 is voldoende ruimte voor het parkeren. Het plan heeft geen verkeersaantrekkende werking waardoor een uitbreiding van de parkeermogelijkheden niet aan de orde is.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.7 Externe Veiligheid
De externe veiligheid wordt bepaald door de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in en rond het plangebied. Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en beperkt kwetsbare objecten, zoals woningen, moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele calamiteit het aantal slachtoffers beperkt blijft.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid gekeken te worden naar:
- Bedrijven waar opslag en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water;
- Vervoer van gevaarlijke stoffen via leidingen.
Voor heel Nederland is een risicokaart opgesteld. De risicokaart heeft een signalerende functie voor risicovolle inrichtingen, transportroutes van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Op basis van de risicokaart van de provincie Zuid-Holland is gekeken naar risicovolle activiteiten in de omgeving van het plangebied (zie figuur 14). De globale ligging van het plangebied is door middel van een rode stip aangegeven.
Figuur 17: risicokaart
Uit de risicokaart blijkt dat in of nabij het plangebied geen risicovolle objecten liggen (inrichtingen met gevaarlijke stoffen, wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd en buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd). De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is het tankstation Shell Compaan van Zijl op 1,7 kilometer afstand, aan de Maatschappijweg 1 in Schoonoord. De risicocontour van deze inrichting ligt ver buiten het plangebied.
Het plangebied bevindt zich ook niet in het invloedsgebied van een buisleiding. Er is daarom geen verantwoordingsplicht ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
4.8 Bodemkwaliteit
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied.
De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging, dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
Onderzoek
Door Sigma Bouw en Milieu is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de bouwlocatie van de ruimte voor ruimte woning (projectnummer 19-M8825 dd 14 mei 2019). Voor de bestaande boerderij aan de Zuidzijde 23 en voor de uitbreiding van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf is het uitvoeren van het bodemonderzoek niet aan de orde. Bij de vergunningverlening van de boerderij is de bodem al geschikt bevonden. Ter plaatse van het vergrote bouwvlak van het agrarisch bedrijf zullen geen voorzieningen / gebouwen worden opgericht die om een bodemonderzoek vragen.
Het complete rapport van het bodemonderzoek is als Bijlage 7 aan deze toelichting toegevoegd. In deze paragraaf is een samenvatting gegeven van de onderzoeksresultaten.
Op basis van het vooronderzoek wordt geconcludeerd dat er geen indicatie is dat op de locatie potentieel bodembedreigende activiteiten of evt. potentieel bodembedreigende calamiteiten hebben plaatsgevonden.
Nabij het plangebied wordt melding gemaakt van twee mogelijk gedempte sloten. De gedempte sloten liggen buiten de onderzoekslocatie en zijn daarom buiten het onderzoek gelaten.
Op 5 maart 2019 zijn de grondboringen uitgevoerd en is de peilbuis geplaatst. Het bemonsteren van het grondwater is conform NEN-5740 een geruime tijd na plaatsing van de peilbuis op 22 maart 2019 uitgevoerd.
Naar aanleiding van de resultaten van het verkennend milieukundig bodemonderzoek worden de volgende conclusies getrokken.
grond
Op basis van zintuiglijke waarnemingen is in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen (indicatieve waarneming).
bovengrond (0,0-0,5 m-mv)
Bovengrondmengmonster MM1 (boring 1 t/m 8) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
ondergrond (0,5-2,0 m-mv)
Ondergrondmengmonster MM2 (boring 1+2) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
grondwater
Het grondwater ter plaatse van de peilbuis bevat een verhoogd gehalte barium (zware metalen), dichloormethaan en som C+T dichlooretheen (gechloreerde koolwaterstoffen) t.o.v. de streefwaarde.
De verhoogd gemeten gehalten barium (zware metalen), dichloormethaan en som C+T dichlooretheen (gechloreerde koolwaterstoffen) in het grondwater ter plaatse van de peilbuis overschrijden de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex waarde (>0,5) niet en geven daardoor uit milieuhygiënische overweging, naar onze mening, geen directe aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.
Conclusie
Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging.
Het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie bevat enkele stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde. De verhoogd gemeten gehalten overschrijden de tussenwaarde en de bodemindex waarde (>0,5) niet en geven daardoor geen directe aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.
Indien de grond ontgraven gaat worden, bijvoorbeeld ten behoeve van bouwwerkzaamheden, is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Door middel van het Besluit is het mogelijk om door het lokaal bevoegd gezag lokale maximale bodemgebruikswaarden vast te stellen, of om deze bodemgebruikswaarden te conformeren aan de maximale waarden uit het (landelijke) generieke model.
Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt.
Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.9 Bedrijven En Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype tot rustig gebied:
Daarnaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Onderzoek
Ruimte voor ruimte-woning
Ten noordoosten van de ruimte voor ruimte-locatie bevindt zich een grondgebonden agrarisch bedrijf. De afstand tussen het bouwvlak van dit bedrijf en de plaats van de ruimte voor ruimte-woning is circa 70 meter. Voor een akkerbouwbedrijf geldt op basis van de brochure een aan te houden minimale afstand van 30 meter. Hieraan wordt ruimschoots voldaan. Ter plaatse van de ruimte voor ruimte-woning kan daarom gesteld worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Op het adres Zuidzijde 16b is een voorzieningen op het gebied van educatie, waaronder begrepen peuterspeelzaal, kinderopvang en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen, religieuze, sociaal-culturele en sociaal-medische voorzieningen en publieksgerichte dienstverlening, toegestaan. De ruimte voor ruimte-woning heeft geen negatief effect op de exploitatie van deze voorziening.
Figuur 18: verschillende functies in de omgeving van het plangebied
Uitbreiding bouwvlak Zuidzijde 23
De uitbreiding van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf ligt op ruim voldoende afstand van de omliggende woningen. De dichtstbijzijnde woning ligt op een afstand van circa 140 meter. De uitbreiding van het bouwvlak ligt derhalve op voldoende afstand. Er wordt voldoende ruimtelijke scheiding in acht gehouden.
Bedrijfswoning Zuidzijde 23
De aanduiding 'bedrijfswoning' uitgesloten wordt met deze partiële herziening van het bestemmingsplan van de verbeelding gehaald. Echter omdat het om een bestaande bedrijfswoning gaat, heeft het wederom positief bestemmen van de woning geen gevolgen voor de omliggende bedrijven.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieu zonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.10 Besluit Milieueffectrapportage
In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van een bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Conclusie
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de plandrempels uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de voorliggende paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Inleiding
Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Bij het tweede gaat het erom hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.
5.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.
De gemeente zal een anterieure overeenkomst sluiten met initiatiefnemer waarin het kostenverhaal wordt geregeld. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.
5.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Vooroverleg
Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1. aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden zijn geïnformeerd.
De provincie en brandweer hebben in het kader van het vooroverleg op het plan gereageerd. De reacties zijn als Bijlage 8 en Bijlage 9 aan deze toelichting toegevoegd.
Provincie
De provincie geeft aan dat de landschappelijke inpassing in de regels moet worden geborgd. Verder vindt de provincie dat het inpassingsplan nader uitgewerkt moet worden zodat bij de realisatie duidelijk is welke beplanting waar moet worden gerealiseerd.
In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee de uitvoering van de landschappelijke inpassing is geborgd en bovendien is een beplantingsplan opgenomen (zie bijlage 2 bij de toelichting).
Brandweer
De brandweer geeft in haar reactie aan dat ten aanzien van de paragraaf 'externe veiligheid' (paragraaf 4.7) over het algemeen geen opmerkingen zijn, maar wel enkele aanvullingen.
- 1. Vastleggen van de laagvliegroute;
- 2. De locatie / plangebied valt buiten de dekking van het Waarschuwingsalarmeringsstelsel. Dit is conform de HAVOS;
- 3. Gezien de opkomsttijd van de zuidzijde 21 verzoeken wordt aan de gemeente verzocht om de initiatiefnemer te informeren over de mogelijkheden m.b.t. brandveiligheidsmaatregelen die men kan nemen;
Het is niet gebruikelijk om de laagvliegroute op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan vast te leggen. De overige opmerkingen zijn ter kennisgeving aangenomen dan wel aan initiatiefnemers overlegd.
De opmerkingen van de brandweer hebben niet tot aanpassing van het bestemmingsplan geleid.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van donderdag 27 februari 2020 tot en met woensdag 8 april 2020 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Overige wijzigingen
Per abuis was in het ontwerpbestemmingslan het bouwvlak van het agrarisch bedrijf aan het Zuidzijde 23 te ruim ingetekend doordat het bouwvlak ook op een deel van het kadastrale perceel 10552 was gelegd. Dat is niet de bedoeling. De uitbreiding van het bouwvlak had alleen op (een deel van) het kadastrale perceel 10551 moeten plaatsvinden. Bij de vaststelling van het plan is dit gecorrigeerd en is de uitbreiding van het bouwvlak correct ingetekend.