KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Gebruiksregels
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 7 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Geldend Planologisch Kader
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie En Cultuurhistorie
4.2 Bodem
4.3 Ecologie
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Geluid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Milieuzonering
4.8 Water
4.9 M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Inleiding
5.2 Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Beknopte Natuurtoets
Bijlage 2 Berekening Stikstofdepositie
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Watertoets
Bijlage 5 Uitgangspunten Watertoets
Bijlage 6 Aanmeldnotitie Vomrvrije M.e.r.-beoordeling

De Wijk, deelplan Prins Clauslaan 6

Bestemmingsplan - Gemeente De Wolden

Vastgesteld op 27-05-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan De Wijk, deelplan Prins Clauslaan 6 met identificatienummer NL.IMRO.1690.2020BP1003002-VG01 van de gemeente De Wolden;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aaneengebouwde woning:

een woning deel uitmakend van in een rij aaneen gebouwde woningen;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingspercentage:

de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van het bouwperceel;

1.8 bestaand:

  1. a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  2. b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van de beheersverordening of een andere planologische toestemming;

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.12 bouwen:

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten;

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.16 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.17 bouwwerk:

een constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.18 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van dat gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;

1.19 erker:

een plat afgedekte uitbouw aan de gevel van een woning;

1.20 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.21 evenement:

een voor publiek toegankelijke verrichting van kunst, ontwikkeling, ontspanning of vermaak, feesten en muziekvoorstellingen daaronder begrepen, waarvoor ingevolge regelgeving een melding moet worden gedaan, dan wel vergunning of ontheffing moet worden aangevraagd en verleend;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.24 huishouden:

een zelfstandig(e), dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

1.25 omgevingsvergunning:

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.26 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.27 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat hooguit aan twee zijden tegen gevels is aangebouwd en aan minimaal twee zijden open is;

1.28 peil:

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien de onder a en b genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil;indien op het land wordt gebouwd:

1.29 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.30 prostitutiebedrijf:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een prostitutiebedrijf worden in elk geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.31 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.32 voorerf:

gedeelte van het erf dat aan de voorkant van het gebouw is gelegen;

1.33 voorgevel:

de naar de weg, eventueel voetpad, vanwaar het gebouw hoofdzakelijk toegankelijk is, gekeerde gevel, indien een perceel met meerdere zijnde aan de weg grenst, geldt de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.34 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vrijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie, en waterkwaliteit;

1.35 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.36 woonzorgvoorziening:

voorziening waarbij sprake is van zelfstandig wonen, maar waarbij ondersteuning voor de dagelijkse levensbehoeften en/of zorg op maat wordt verleend aan ouderen, mensen met een lichamelijke of verstandelijke handicap of daarmee vergelijkbare categorieën mensen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwwerken zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Overstekken van daken, dieper dan 40 cm, worden meegerekend bij de oppervlakte van bouwwerken.

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt;

2.7 maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. e. voor hoeken/hellingen in graden (º);

2.8 meten

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonzorgvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. groenvoorzieningen;
  2. c. parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' ;
  3. d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. e. nutsvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. f. wegen en paden;
  2. g. gebouwen;
  3. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. i. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden;
  5. j. tuinen;
  6. k. erven.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Gebruiksregels

5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit plan wordt in elk geval wordt begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting/prostitutiebedrijf.

5.2 Toegestaan gebruik

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt niet verstaan:

  1. a. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend, dan wel een melding is gedaan;
  2. b. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
    1. 1. buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is, tenzij deze in het plan specifiek zijn geregeld;
    2. 2. hoogspanningsleidingen;
    3. 3. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 m of meer en een lengte van 10 km of meer.

Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels

6.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages voor zover dit gelet op het gebruik en/of de constructie noodzakelijk is;
  2. b. de bestemmingsregels teneinde het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate aan te passen, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  4. d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde opdat de bouwhoogte wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. e. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, opdat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
  6. f. de bestemmingsregels opdat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen;
    2. 2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken;
    3. 3. (hoek)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, met dien verstande dat:
      • de bouwvlakgrens met niet meer dan 1,5 m mag worden overschreden;
      • de afstand van een erker tot de naar de weg gekeerde perceelgrens niet minder dan 3 m mag bedragen;
      • de gezamenlijke oppervlakte per erker niet meer dan 6 m² mag bedragen;
      • de gezamenlijke oppervlakte van een erker niet wordt meegerekend bij de bepaling van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken.

6.2 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.1 kan slechts worden verleend indien deze niet leidt tot een onevenredige aantasting van:

  1. a. het bebouwingsbeeld;
  2. b. de woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de milieusituatie;
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  7. g. de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Artikel 7 Overige Regels

7.1 Afstemming Wet natuurbescherming

Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming. Indien uit gegevens, dan wel uit onderzoek blijkt dat sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaken, zal de betreffende (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden nadat vrijstelling, dan wel ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is verkregen.

7.2 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden

  1. a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeerkencijfers in de CROW-publicatie 381 en dat, indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
  1. b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  1. c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
  1. d. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en b:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  1. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  1. c. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepaling van die beheersverordening.

8.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  1. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  1. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  1. d. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met de voorheen geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van die beheersverordening.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan De Wijk, deelplan Prins Clauslaan 6'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Woonzorgcentrum Dunninghe ligt aan de rand van het dorp De Wijk. In het complex zijn onder andere aanleunwoningen aanwezig in de koop- en huursector. In deze woningen is het mogelijk om zo zelfstandig mogelijk wonen en, als het nodig is, de zorg te krijgen die nodig is. De aanleunwoningen in de huursector worden verhuurd door woningstichting Actium.

Actium is van plan om 14 nieuwe aanleunwoningen (huur) te gaan bouwen op het terrein van Dunninghe. Deze ontwikkeling past niet binnen de geldende beheersverording. Om de realisatie juridisch-planologisch mogelijk te maken is daarom dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied bevindt zich op het terrein van het woonzorgcentrum Dunninghe. Aan de zuid- en westzijde wordt het gebied begrensd door respectievelijk de Haalweidigerweg en de Julianaweg. Aan de overige zijden bevindt zich de bestaande bebouwing van het woonzorgcentrum. Op figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2020BP1003002-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Globale ligging plangebied (bron: PDOK)

1.3 Geldend Planologisch Kader

Het plangebied ligt in de beheersverordening 'De Wijk' (vastgesteld 30 juni 2016). In deze beheersverordening is het gebied bestemd als bestaande maatschappelijke voorzieningen. Het bouwen van nieuwe gebouwen is alleen toegestaan binnen het bouwvlak. Op het plangebied is op dit moment nog geen bouwvlak aanwezig. De bouw van 14 nieuwe aanleunwoningen past daarmee niet binnen de regels van de beheersverordening. Om de realisatie juridisch-planologisch mogelijk te maken is daarom dit bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het plan beschreven. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid op rijksniveau, provinciaal en gemeentelijk niveau aan bod. In hoofdstuk 4 worden de milieukundige en ruimtelijke omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 5 wordt de juridische vormgeving van het plan beschreven. De hoofdstukken 6 en 7 gaan achtereenvolgens in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

De Wijk is een ontginningsdorp, ontstaan in de middeleeuwen in het dal van de Reest. Het dorp was tot 1 januari 1998 het hoofddorp van de voormalige gemeente de Wijk, waartoe ook Koekange en een groot aantal gehuchten behoorden. De oudste bebouwing staat in het bebouwingslint aan weerszijden van de Dorpsstraat. Vooral na de Tweede Wereldoorlog is het dorp daarom sterk uitgebreid met nieuwbouw. Daarbij werden in noordelijke en zuidelijke richting planmatige woonwijken en -buurten gebouwd.

Woonzorgcentrum Dunninghe ligt aan de zuidrand van het het dorp De Wijk. Het woonzorgcentrum behoort tot Zorggroep Noorderboog. Op het terrein van Dunninghe zijn zorg- en aanleunwoningen aanwezig, maar ook voorzieningen op het gebied zorg, behandeling en dagbesteding. Daarnaast bevindt zich op het terrein een wijksteunpunt. Er zijn momenteel 46 aanleunwoningen aanwezig. Dit zijn deels koop- en grotendeels sociale huurwoningen. De huurwoningen worden verhuurd door woningstichting Actium.

Het plangebied van dit bestemmingsplan maakt in de huidige situatie al deel uit van het terrein van Dunninghe. Het ligt in het zuidwestelijk deel van het terrein en bestaat uit onbebouwde gronden.

2.2 Toekomstige Situatie

Actium is van plan om een nieuwe vleugel met 14 aanleunwoningen in de sociale huursector te realiseren. Hiervoor is een schetsplan opgesteld (zie figuur 2.1). Na oplevering van de nieuwbouw worden 15 al bestaande aanleunwoningen (huur) omgezet naar intramurale zorgplaatsen.

De nieuwe bebouwing bestaat uit twee bouwlagen met een kap. Met deze opzet wordt aangesloten op de bestaande bebouwing op het terrein. Op de begane grond bevinden zich zes woningen en verder bergingen. Op de verdieping worden acht woningen gerealiseerd. Aan de oostkant van het gebied wordt het ooievaarsnest teruggeplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2020BP1003002-VG01_0002.png"

Figuur 2.1 Toekomstige situatie (bron: HJK architecten)

Parkeren

Per woning worden er 0,8 parkeerplaats gerealiseerd. Dit is exclusief bezoekers en personeel. Voor 14 aanleunwoningen zijn 11 parkeerplaatsen nodig. Daarnaast komen er 11 artsenkamers in het huisartsencomplex. De CROW norm hiervoor ligt tussen de 2,4 en 2,7 parkeerplaatsen. Dit betreft ongeveer 27 parkeerplaatsen. Daarnaast komt er een apotheek in het complex van de huisartsen. Hiervoor is de norm 2,2 – 2,7. Derhalve zijn in totaliteit 39 parkeerplaatsen nodig. Aan de Prins Clauslaan en voor de bieb zijn 10 parkeerplaatsen gereserveerd. Op het terrein zelf is de resterende ruimte voor 29 parkeerplaatsen aanwezig.

Ten aanzien van het parkeren wordt een gebruiksovereenkomst opgesteld tussen Actium en de huisartsenpraktijk. De nieuwe parkeerplaatsen worden ontsloten op de Julianaweg.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits-Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • het verbeteren van bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten hebben in het nieuwe ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden, bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van dit plan past in die lijn.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder houdt in dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Afweging

STEDELIJKE ONTWIKKELING

Voordat de Ladder van de duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Het doel van het plan is de realisatie van 14 nieuwe aanleunwoningen op gronden van een bestaand woonzorgcomplex. Gezien de het aantal woningen moet de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevestigend worden beantwoord.

BEHOEFTE

Het project maakt de bouw van 14 aanleunwoningen in de sociale huursector mogelijk. Na oplevering van de nieuwbouw worden 15 al bestaande aanleunwoningen (huur) op het terrein omgezet naar intramurale zorgplaatsen. De nieuwbouw past zowel kwalitatief als kwantitatief binnen het regionale en gemeentelijke beleid zoals beschreven in paragraaf 3.3 en 3.4. Het plan voorziet in de vraag naar dit type woningen. Gesteld kan worden dat het plan voorziet in een behoefte.

BESTAAND STEDELIJK GEBIED

Voor bestaand stedelijk gebied wordt de definitie uit het Bro aangehouden. Het begrip is daarin gedefinieerd als: bestaand stedelijk gebied: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

De ontwikkeling vindt plaats op gronden van het bestaande woonzorgcomplex Dunninghe. De locatie bevindt zich binnen bestaand stedelijk gebied. Het plan voldoet daarmee aan de Ladder.

Conclusie

Uit het voorgaande blijkt dat de ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden die in het kader van toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking relevant zijn. Het initiatief is dan ook in overeenstemming is met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 3 oktober 2018 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld.

De missie uit de Omgevingsvisie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. Deze ambitie vormt het hart van het beleid. De provincie wil ‘ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit’, mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is. In het beleid zijn zes verschillende kernkwaliteiten benoemd die de Drentse ruimtelijke identiteit inhoud geven. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

De provincie streeft naar een robuuste ontwikkeling van de ruimtelijke dragers: de sociaaleconomische structuur, het landbouwsysteem, het watersysteem en het natuursysteem. Een systeem is robuust als het weinig gevoelig is voor verstoringen als gevolg van nieuwe ontwikkelingen. Waar geen dominant systeem aanwijsbaar is, wordt gesproken over ‘multifunctionele gebieden’.

COMBINATIEMODEL

Het doel is om functies, kwaliteiten en strategische opgaven met elkaar te combineren. In het combinatiemodel is er sprake van een gelaagde aanpak. De basis wordt gevormd door de kernkwaliteiten. Daarop liggen de robuuste systemen, waarin de strategische opgaven voor 2030 landen. De combinatie van opgaven en robuuste systemen binnen de context van de Drentse identiteit geeft invulling aan de visie van een bruisend Drenthe.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2020BP1003002-VG01_0003.png"

Figuur 3.1 Combinatiemodel Omgevingsvisie Drenthe 2018

3.2.2 Omgevingsverordening Drenthe

De Omgevingsvisie is verder vertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De Omgevingsverordening is op 3 oktober 2018 vastgesteld.

In de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe is opgenomen dat in een ruimtelijk plan uiteengezet wordt hoe het desbetreffende plan zich verhoudt tot het behoud en de ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid, en de strategische opgaven en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de omgevingsvisie. Verder maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die de kernkwaliteiten significant aantasten.

Daarnaast dient in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik de Ladder voor duurzame verstedelijking te worden gevolgd. In paragraaf 3.1.2 is onderbouwd dat het plan in overeenstemming is met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

KERNKWALITEITEN

Voor het plangebied zijn de kernkwaliteiten Archeologie, Landschap, Cultuurhistorie en Aardkundige waarde van toepassing:

  • Archeologie

Ten aanzien van de kernkwaliteit Archeologie ligt het plangebied in een zone die is aangeduid als 'verwachting toetsen (laaggelegen waterrijke gebieden)'. In paragraaf 4.1 wordt onderbouwd dat archeologisch onderzoek op grond van het gemeentelijke beleid niet noodzakelijk is.

  • Landschap

Ten aanzien van de kernkwaliteit Landschap ligt het plangebied in het esgehuchtenlandschap. In dit landschap zijn met name de (eenmans)essen en beekdalen van provinciaal belang. Het plangebied betreft bestaand stedelijk gebied en tast geen essen of beekdalen aan. De kernkwaliteit is dan ook niet in het geding.

  • Cultuurhistorie

Op grond van de kernkwaliteit Cultuurhistorie behoort het plangebied tot het deelgebied 'De Reest en Meppel'. Bepalend voor de hoofdstructuur van dit gebied is de waaier van waterlopen waartussen de randveenontginningen liggen met hun bebouwingslinten. In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. De kernkwaliteit wordt niet aangetast.

  • Aardkundige waarden

Op grond van de kernkwaliteit Aardkundige waarden geldt voor het plangebied een generiek beschermingsniveau. Voor deze categorie heeft de provincie Drenthe de ambitie om de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. Van gemeenten wordt verwacht dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplan en plannen en initiatieven daarop beoordelen.

Het plangebied betreft bestaand stedelijk gebied. De bodemingrepen ten behoeve van dit plan leiden niet tot een onevenredige aantasting van de kernkwaliteit.

ROBUUSTE SYSTEMEN

Ten aanzien van dit plan is met name het sociaaleconomische systeem als drager van belang, en dan specifiek het aspect wonen. De provincie vindt het van provinciaal belang om te anticiperen op een veranderende bevolkingssamenstelling en de effecten hiervan op de leefomgeving en de woningmarkt. De demografische ontwikkelingen maken het nodig dat er wordt geanticipeerd op een ouder wordende bevolking, toenemende vraag naar levensloopbestendig wonen en zorgwonen en een daling van het aantal huishoudens, in met name de buitengebieden.

In paragraaf 3.3.1 is onderbouwd dat er in De Wolden in de toekomst een behoefte zal blijven bestaan naar sociale huurwoningen. Het plan voor de bouw van 14 van dit soort woningen sluit daarmee aan bij deze behoefte.

VISIE

Ten aanzien van wonen streeft de provincie naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Zoals hierboven beschreven past dit plan binnen deze ambitie.

Conclusie

Het plan houdt rekening met de voor de locatie relevante kernkwaliteiten. Aan de combinatie van opgaven en robuuste systemen wordt op passende wijze invulling gegeven. Het plan is dan ook in overeenstemming met het provinciaal beleid uit de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Regionale Woonvisie Zuidwest-Drenthe

De provincie Drenthe stelt in haar Omgevingsvisie dat gemeenten binnen hun regio tot afstemming moeten komen van de woningbouwopgave. De Wolden hoort, samen met de gemeenten Westerveld, Hoogeveen en Meppel, tot de regio Zuidwest-Drenthe. De gemeenten in Zuidwest Drenthe hebben een regionale woonvisie opgesteld die is gericht op het zo veel mogelijk voorkomen van concurrentie en op het benutten en vergroten van de diversiteit in het regionale woningaanbod.

Binnen het woonbeleid in de regio wordt onder meer ingestoken op de volgende onderdelen:

  • Concentratie hoofdkernen en focus op de stad bij het voldoen aan de woonvraag;
  • In stand houden voorzieningen d.m.v. clusteren voorzieningen i.c.m. geconcentreerde woningbouw;
  • Inspelen op de gevolgen van de vergrijzing voor de woningvoorraad en zorg voor voldoende voorraad sociale woningbouw (zowel koop als huur).

Conclusie

Het plan voorziet in een behoefte aan levensloopbestendige aanleunwoningen in de sociale huursector in hoofdkern De Wijk. Het plan past binnen het regionale woonbeleid.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie

De gemeentelijke Structuurvisie 2010-2030 is een strategische beleidsdocument met een uitvoeringsparagraaf. De structuurvisie is vastgesteld door de gemeenteraad op 10 maart 2011 en is alleen bindend voor de opsteller, in dit geval de gemeente.

De structuurvisie is gebaseerd op de gedachte dat in hoofdzaak moet worden ingezet op nieuw te bouwen woningen in de vijf kerndorpen (Zuidwolde, de Wijk, Ruinen, Ruinerwold en Koekange). Dit met het oog op het in stand houden van de aanwezige voorzieningen aldaar. Bij alle kerndorpen zet de gemeente in op nieuwbouw (het creëren van aanbod) passend bij de aard en schaal van de dorpen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2020BP1003002-VG01_0004.png"

Figuur 3.2 Uitsnede structuurvisiekaart

3.4.2 Woonplan

Het Woonplan 2017-2022 geeft een overzicht van de belangrijkste woningmarktopgaven in gemeente De Wolden voor de komende jaren. In dit plan legt de gemeente vast wat haar visie is op deze opgaven en op welke manier zij hier richting aan geeft. Voor de komende jaren geeft de gemeente De Wolden, voor zover relevant voor het plangebied, prioriteit aan de volgende ontwikkelingen:

Kansen voor nieuwbouw benutten waar die zich voordoen

Het behalen van de geprognosticeerde huishoudensgroei is geen doel op zich. De gemeente wil echter wel voldoende ruimte bieden voor mensen die hier willen wonen; zowel nieuwe vestigers als starters die in de gemeente willen blijven wonen. In het licht van de nieuwe woningbehoefteraming kiest het college er voor een netto toename van de woningvoorraad van 440 woningen te faciliteren in de periode 2017 - 2022. Dat betekent dat zo'n 88 woningen per jaar kunnen worden toegevoegd.

Inbreiding

De gemeente heeft een voorkeur voor inbreiding, vanwege de landschappelijke kwaliteit.

Betaalbare woonruimte realiseren, zowel huur als koop

Om alle inwoners een passende woning te kunnen bieden, kiest de gemeente voor een gedifferentieerd nieuwbouwprogramma met zowel goedkopere als duurdere huur- en koopwoningen.

Afstemming van ontwikkelingen binnen de regio

De gemeente zal de ambities op het gebied van woningbouw afstemmen met de buurgemeenten. De inzet van de gemeente is hierbij de toevoeging van 440 woningen in de periode 2017 - 2022 (conform provinciale prognose): 80% in de hoofdkernen en 20% in de kleine kernen.

Voldoende sociale huurwoningen

De gemeente wil toewerken naar een systeem waarin de beschikbaarheid van sociale huurwoningen leidend is. Dit betekent dat verkoop van huurwoningen in principe moet worden gecompenseerd door nieuwbouw. Het woningbouwprogramma biedt ruimte voor vervangende nieuwbouw door corporaties om de kwaliteit van de voorraad op peil te houden en ervoor te zorgen dat de gewenste typen woningen worden aangeboden.

Bovenstaande prioriteiten komen tot uitdrukking in het transformatie- en nieuwbouwprogramma:

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2020BP1003002-VG01_0005.png"

Een ander hoofdpunt is het langer zelfstandig thuis wonen mogelijk maken. De gemeente wil er voor zorgen dat iedereen in de gemeente in een geschikte, toegankelijke woning kan wonen, met bereikbare voorzieningen. De woningvoorraad is nu nog niet goed afgestemd op langer thuis wonen van mensen met een zorgvraag. De gemeente wil er daarom op inzetten corporaties hun woningen zoveel mogelijk levensloopgeschikt maken. Daarnaast wil de gemeente helpen de belemmeringen weg te nemen die ouderen ervaren bij het realiseren van een verhuizing naar een geschiktere woning, of helpen alternatieven te bepalen.

Het plan maakt de bouw van 14 levensloopbestendige aanleunwoningen in de sociale huursector in kerndorp De Wijk mogelijk. Na oplevering van de nieuwbouw worden 15 al bestaande aanleunwoningen (huur) omgezet naar intramurale zorgplaatsen. Het plan past daarmee zowel kwalitatief als kwantitatief binnen het gemeentelijke woonbeleid.

3.4.3 Welstandsnota

In de Welstandsnota uit 2013 zijn grote delen van de gemeente De Wolden welstandsvrij verklaard. Het plangebied ligt in zo'n gebied dat is aangewezen als welstandsvrij gebied.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie En Cultuurhistorie

Kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Archeologie

De gemeente De Wolden beschikt over een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart heeft het plangebied een lage verwachtingswaarde. Onderzoek is noodzakelijk bij ingrepen groter dan 3 ha en dieper dan 0,3 m beneden maaiveld. De ingrepen uit dit plan blijven ruimschoots onder de grenswaarde van 3 ha. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2020BP1003002-VG01_0006.png"

Figuur 4.1 Uitsnede archeologische beleidskaart

Cultuurhistorie

De omgeving van de Wijk kenmerkt zich door een kleinschalig esgehuchtenlandschap met veel weidebouw. Ten zuidwesten van het dorp liggen de bosrijke landgoederen Dickninge en Havikshorst uit de negentiende eeuw. De Haalweidigerweg, ten zuiden van het plangebied, is een oude weg en nog in gebruik als zandpad. Uit de uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart blijkt dat het gebied zelf in een zone met lage cultuurhistorische waarde ligt. Zie hiervoor de onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2020BP1003002-VG01_0007.jpg"

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit plan

4.2 Bodem

Kader

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

Afweging

Voor het plan wordt ten tijde van de bouwaanvraag een bodemonderzoek uitgevoerd. Gezien het bekende historische gebruik worden vooralsnog hieromtrent geen belemmeringen in verband met de uitvoerbaarheid verwacht.

4.3 Ecologie

Kader

Om de uitvoerbaarheid van het plan te beoordelen, is een toets aan de Wet natuurbescherming (Wnb) uitgevoerd (Bijlage 1 en Bijlage 2). Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

Gebiedsbescherming

In het kader van de Wnb beschermde gebieden liggen op ruime afstand van het plangebied. Het meest nabij gelegen beschermde gebied betreft het Natura 2000-gebied 'De Wieden' dat op circa 9,3 km ten westen van het plangebied ligt. Het meest nabijgelegen, in het kader van het Natuurnetwerk Nederland, beschermd gebied ligt op een afstand van circa 30 m ten zuiden van het plangebied.

Het plangebied ligt op relatief grote afstand van het Natura 2000-gebied 'De Wieden'. Het plangebied is gescheiden van het Natura 2000-gebied door bebouwing, (water)wegen en agrarisch gebied.

Gezien de grote afstand, de inrichting van het tussenliggende gebied met bebouwing, wegen en de aard van de ontwikkeling, zijn potentiële effecten op het Natura 2000-gebied zoals licht-, zicht- en geluidsverstoring op voorhand uit te sluiten. Over deze afstand kan echter in potentie wel sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. Daarom is een AERIUS-berekening uitgevoerd waaruit blijkt dat tijdens de aanleg- en gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie boven 0,00 mol N/ha/jaar in stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden.

Het NNN in Drenthe kent geen externe werking. Gezien de terreinomstandigheden, de afstand tot beschermde gebieden, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van de ontwikkeling, zijn met betrekking tot het voorgenomen plan geen negatieve effecten op het NNN te verwachten.

Er treedt geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is dan ook niet nodig. Daarnaast is de ontwikkeling is op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.

Soortenbescherming

In het plangebied staat een paal met een ooievaarsnest. Dit nest was tijdens het veldbezoek bewoond door een paartje ooievaars. Het jaarrond beschermde nest van ooievaar moet bij uitvoering van het plan worden verplaatst naar een andere locatie (bij voorkeur) binnen het plangebied. Aangezien tijdens het veldbezoek is vastgesteld dat het ooievaarsnest bewoond is door een paartje ooievaar is geen nader onderzoek nodig. Het nest wordt verplaatst naar een locatie die binnen de invloedssferen van de beoogde werkzaamheden ligt. Voor het verplaatsen van het nest en omdat deze binnen de invloedssferen van de werkzaamheden staat is een ontheffing voor de Wnb nodig. Deze is inmiddels in behandeling bij de provincie als bevoegd gezag.

Voor het overige kunnen negatieve effecten op soorten worden uitgesloten. Met betrekking tot de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient wel rekening te worden gehouden met het broedseizoen.

4.4 Externe Veiligheid

Kader

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2020BP1003002-VG01_0008.png"

Figuur 4.2 Uitsnede risiscokaart met plangebied (groene rechthoek)

Transportroutes en buisleidingen

Uit een inventarisatie van de risicokaart (risicokaart.nl) blijkt dat zich in de omgeving van het plangebied geen transportroutes en buisleidingen bevinden die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van risicovolle transportroutes en leidingen.

Inrichtingen

In de omgeving van het plangebied bevindt zich één risicovolle inrichting. Dit is het lpg-tankstation aan de Dorpsstraat 75. Het maximale invloedsgebied van dit tankstation voor het plaatsgebonden risico is 35 m. Voor het groepsrisico is het invloedsgebied 150 m.

De afstand van het plangebied tot het tankstation is circa 300 m. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van het tankstation. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

4.5 Geluid

Kader

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs wegen zones. In geval van het realiseren van geluidgevoelige bebouwing binnen deze zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. In principe zijn alle wegen zoneringsplichtig behalve wegen die deel uitmaken van een woonerf en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Afweging

De wegen in de omgeving van het plangebied hebben een maximum snelheid van 30 km/uur. De wegen hebben daarmee in de zin van de Wgh geen zone. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening is toch besloten de Julianaweg in een akoestisch onderzoek te onderzoeken (Bijlage 3).

Bij gebrek aan een wettelijk kader is bij de beoordeling van deze weg aangesloten bij de normstelling die de Wgh kent voor gezoneerde wegen. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB is als richtwaarde beschouwd.

Uit het onderzoek blijkt dat twee van de te realiseren woningen niet voldoen aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai vanwege de Julianaweg. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt maximaal 3 dB vanwege deze weg.

Op grond van de Wgh is de Julianaweg niet 'zoneplichtig' en behoeft formeel geen verdere actie te worden ondernomen. Bij gebrek aan een wettelijk kader is bij de beoordeling van deze weg aangesloten bij de normstelling die de Wgh kent voor gezoneerde wegen.

Omdat maatregelen aan de bron en in het overgangsgebied niet mogelijk zijn zullen, indien nodig, aanvullende geluidwerende maatregelen aan de betreffende gevels van de geluidsgevoelige bebouwing worden toegepast teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB.

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

NSL/NIBM

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".

Voor woningbouwlocaties is een nibm-grens opgenomen van 1.500 woningen bij minimaal één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Een project dat kleiner is dan deze grenzen, is in beginsel 'niet in betekenende mate'.

Onderzoek

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van maximaal 14 aanleunwoningen. Het blijft daarmee ruimschoots onder de nibm-grens en kan als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd.

Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, moet ook worden bekeken of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het projectgebied de achtergrondniveaus voor NO2,PM10 en PM2,5 in zowel 2011, 2015 als 2020 onder de grenswaarden liggen.

Het plan moet worden beschouwd als een nibm-project. Uit de achtergrondniveaus blijkt dat deze onder de wettelijke normen blijven. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

4.7 Milieuzonering

Kader

Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009. Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.

Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.

Onderzoek

De omgeving van het plangebied kan worden aangemerkt als een rustige woonwijk met in hoofdzaak woonfuncties. Er zijn in de omgeving geen milieubelastende functies die belemmerend zijn voor de ontwikkeling. Daarnaast zijn er in de omgeving geen functies die in hun ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd worden door het plan.

4.8 Water

Kader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.

Watertoets

Voor het plan is een watertoets uitgevoerd op de website dewatertoets.nl (Bijlage 4Watertoets en Bijlage 5Uitgangspunten watertoets). Op basis van deze toets geldt de normale procedure. Dit houdt in dat het Waterschap Drents Overijsselse Delta een watertoetsdocument opstelt met informatie over de waterhuishouding in en rond het plangebied, concrete uitgangspunten van het waterschap die in het plan verwerkt kunnen worden en de voortgang van het watertoetsproces. Dit watertoetsdocument is hieronder weergegeven.

Uitgangspuntennotitie

Het beleid van waterschap Drents Overijsselse Delta, is beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021 en de beleidsnotitie stedelijk waterbeheer Water Raakt! (2015). Het doel van de uitgangspuntennotitie isom in de initiatieffase van een plan bruikbare informatie aan te leveren voor de waterhuishouding in en rond het plangebied. De uitgangspuntennotitie bevat:

  • de bestaande waterhuishouding van het plangebied;
  • concrete uitgangspunten voor het plan op basis waarvan de waterhuishouding kan worden geregeld;
  • informatie over het vervolg van de watertoets en de uiteindelijke beoordeling van het waterschap in het kader van de watertoets.

Bestaande waterhuishouding

Het plan ligt in het stroomgebied De Reest. Rond het plangebied liggen secundaire watergangen die in het beheer van het waterschap zijn. Het peilgebied heeft een maximumpeil van NAP + 0,4 m. Dit peil is de instelhoogte van het kunstwerk. Lokaal kunnen er verschillen optreden in het peil afhankelijk van de afstand tot de instelhoogte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2020BP1003002-VG01_0009.png"

Kaartbeeld bestaande waterhuishouding rond het plangebied (blauwe lijn is secundaire watergang, in rood een deel van het peilgebied) Hierboven is de kaart van de bestaande waterhuishouding weergegeven. Hieruit blijkt het volgende:

- De hoogte van het maaiveld ligt gemiddeld op ongeveer NAP + 2,80 m;

- De bodem (deklaag) bestaat voornamelijk uit zandgronden;

- De maximale grondwaterstand ligt op max 20 - 40 cm onder het maaiveld.

Uitgangspunten voor het plan op inrichtingsniveau

Het waterschap adviseert de onderstaande uitgangspunten te verwerken in het plan: Watersysteem : aanvoer van voldoende water, waarborg van de waterkwaliteit en ruimte voor water. Watergangen: Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een secundaire watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De inititiatiefnemer is niet voornemens wijzigingen in beschermingszone van de watergang aan te brengen.

Secundaire watergangen (>10 ltr/sec afvoer en <25 ltr/sec gedurende gemiddeld 1 tot 2 dagen per jaar): het waterschap is verantwoordelijk voor de inrichting en het beheer, maar de grondgebruikers zijn verantwoordelijk voor het onderhoud (eigenaar is onderhoudsplichtig). In de B-watergangen is een bepaalde vorm van toezicht door het waterschap mogelijk (schouw). De initiatiefnemer zal de watergang op ordentelijke wijze onderhouden.

Overige wateren: Voor het dempen van overige wateren (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. In dit geval zal geen watergang gedempt worden.

C watergangen: hier zijn de grondgebruikers verantwoordelijk voor de inrichting en ze doen zelf het onderhoud. Er geldt geen onderhoudsverplichting en het waterschap houdt geen toezicht of onderhoud goed wordt uitgevoerd. Dit type watergang is niet in het plangebied gesitueerd.

Wateroverlast

Het plan is zodanig ontworpen dat kortstondige hevige buien zonder problemen kunnen worden opgevangen in het gebied. In dit geval geldt als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet voor berging ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende hemelwater. In het plan wordt een verhard oppervlak van circa 1220 m2 gerealiseerd. Dit houdt in dat een waterbergend oppervlak van circa 122 m2 wordt aangelegd waarin maximaal 30cm peilstijging is toegestaan. De aan te leggen waterberging wordt ontworpen als wadi (122 m2) en is weergegeven op de schets aan de oostkant (zie hoofdstuk planbeschrijving).

Gemeentelijk beleid

De gemeente heeft een beleid dat erop is gericht om water vast te houden op particulier terrein. In het gemeentelijke rioleringsplan hebben zij aangegeven hoeveel mm water moet worden geborgen. Het waterschap adviseert rekening te houden met dit beleid. Door aanleg van de wadi kan de initiatiefnemer zijn water vasthouden op eigen terrein.

Waterkwaliteit

Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico's voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren. Het schone hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Ten tijde van de bouwaanvraag wordt aandacht besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte, dit om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Licht vervuilde hemelwater (bijvoorbeeld van de parkeerplaatsen) wordt via een bodempassage geloosd op het oppervlaktewater. Er zullen geen geïsoleerde vijverpartijen of watergangen worden aangelegd. Het watersysteem wordt ontworpen met aandacht voor doorspoeling. Daarnaast zullen geen materialen worden gebruikt die een verontreiniging van het oppervlaktewater met zich meebrengen. Metalen, zoals lood, koper of zink worden niet worden gebruikt.

Riolering

Het afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering, waarbij er aandacht is vor het optimalisering van de aanvoer richting de waterzuivering. Dit houdt in dat de hydraulische belasting van de rioolwaterzuivering zoveel mogelijk vermindert en riooloverstorten op het oppervlaktewater zo min mogelijk plaatsvinden. De gemeente heeft een zorgplicht voor doelmatige verwerking en afvoer van hemelwater, afvalwater en grondwater. In het plan wordt rekening gehouden met het gemeentelijke rioleringsbeleid. Afvalwater en hemelwater worden op de perceelgrens gescheiden aangeboden. De bergingseis (zie wateroverlast) wordt gehaald. Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu worden teruggebracht. Dat kan door infiltratie in de bodem of door berging in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om daar waar mogelijk, het hemelwater oppervlakkig af te voeren en via een wadi te infiltreren in de bodem. Dat is in onderhavig plan het geval.

Er zal geen sprake zijn van lozing van afvalwater (al het water waarvan de initiatiefnemer zich moet ontdoen) op oppervlaktewater vanuit de woningen. Uitgangspunt is dat het huishoudelijk afvalwater op een gemeentelijk rioolstelsel wordt geloosd.

Externe werking ruimtelijk plan

Er zal geen sprake zijn van nadelige gevolgen voor de omgeving omdat het grond- en oppervlaktewatersysteem niet zal veranderen. De waterstanden binnen het in te richten gebied worden tijdens of na het bouwrijp maken niet structureel verlaagd. Voor tijdelijke of structurele grondwateronttrekking is op grond van de Waterwet een melding of vergunning van het waterschap nodig. Deze wordt indien sprake is van tijdelijke verlaging aangevraagd bij het waterschap. Dit is in onderhavig plan niet nodig. Tot slot blijft het bestaande grond- en oppervlaktewaterregime in stand. Informeel overleg over de uitgangspunten Over de bovenstaande uitgangspunten is via de mail (november 2020) overleg geweest tussen inititiatiefnemer en zijn architect, waterschap en gemeente.

4.9 M.e.r.-beoordeling

Kader

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Afweging

Het plan maakt de bouw van 14 aanleunwoningen mogelijk. Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten (D11.2) geldt een grenswaarde van 2.000 woningen. Het plan blijft met het genoemde aantal ruimschoots onder de drempelwaarde, zoals die is opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.

Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals opgenomen in deze onderbouwing, en de Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling (Bijlage 6) blijkt dat de effecten van de realisatie van het plan in het betreffende gebied niet van dien aard zijn dat er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen. De aard van de voorgenomen activiteit is niet van die omvang dat er onevenredig nadelige effecten op de omgeving plaatsvinden. Daarnaast vindt de ingreep niet plaats in een gevoelig gebied. Er zijn geen negatieve effecten op de omgeving te verwachten.

Het plan is van een relatief geringe omvang. Daarbij is het plan qua situering en potentiële negatieve effecten op de omgeving niet van dien aard dat het nader beoordeeld moet worden in een afzonderlijke m.e.r.(beoordelings)procedure.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Inleiding

In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven. Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  1. 1. Inleidende regels.
  2. 2. Bestemmingsregels.
  3. 3. Algemene regels.
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zo veel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de in de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen mogen worden gebruikt. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld.

Hoofdstuk 3 bevat de regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.

In hoofdstuk 4 komt het overgangsrecht en de slotregel aan de orde.

5.2 Bestemmingen

Maatschappelijk

Binnen deze bestemming zijn in hoofdzaak woonzorgvoorzieningen toegestaan. Gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maximale bouw- en goothoogte van gebouwen is respectievelijk 10 m en 6 m.

Het parkeerterrein is aangeduid met de aanduiding 'parkeerterrein'.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikt de gemeente over de mogelijkheid tot het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Wanneer sprake is van een bouwplan als bepaald in artikel 6.12 Wro en 6.2.1 Bro moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

In dit geval wordt er, voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan, een overeenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer, waarin het kostenverhaal is geregeld. Hierin wordt ook rekening gehouden met mogelijke planschade. De vaststelling van een exploitatieplan bij het bestemmingsplan is dan ook niet nodig.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of insprak wordt verleend bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid. In voorliggend geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Er is reeds in een eerder stadium eden informatie-avond georganiseerd waarbij de omwonenden in de gelegenheid zijn gesteld het plan te bekijken.

7.2 Overleg

Provincie Drenthe

Het plan is in het kader van het vooroverleg naar de provincie toegezonden. De provincie heeft aangegeven dat het aspect cultuurhistorie op basis van de geldende Omgevingsvisie van provinciaal belang is maar dat de cultuurhistorische waarden van het gebied niet worden aangetast door het onderhavige plan. Derhalve zijn er geen bezwaren tegen dit plan.

Waterschap

Het plan is eveneens in het kader van het vooroverleg naar het waterschap gestuurd. Met het waterschap heeft nader overleg is plaatsgevonden, wat heeft geleid tot de aanvraag van een watervergunning voor het dempen van een aanwezige greppel op het terrein. Daarnaast is vorm gegeven aan de waterberging op het terrein, die van voldoende omvang is in relatie tot de vergroting van het verharde oppervlak in de nieuwe situatie. In het kader van de aanvraag watervergunning vindt nog verdere afstemming plaats.

Veiligheidsregio Drenthe

Ook is het plan in het kader van het vooroverleg naar de Veiligheidsregio Drenthe (VRD) gestuurd. zij kunnen zich vinden in de tekst die met betrekking tot externe veiligheid is opgenomen. Verder voldoet het plan aangaande bereikbaarheid en bluswatervoorziening.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Eventuele wijzigingen naar aanleiding van de zienswijzen worden te zijner tijd in het bestemmingsplan verwerkt.

Bijlage 1 Beknopte Natuurtoets

Bijlage 1 Beknopte natuurtoets

Bijlage 2 Berekening Stikstofdepositie

Bijlage 2 Berekening stikstofdepositie

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Watertoets

Bijlage 4 Watertoets

Bijlage 5 Uitgangspunten Watertoets

Bijlage 5 Uitgangspunten watertoets

Bijlage 6 Aanmeldnotitie Vomrvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 6 Aanmeldnotitie vomrvrije m.e.r.-beoordeling