KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Opgave Bestemmingsplan
1.3 Opbouw Toelichting
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Plangebied
2.2 Geldende Bestemmingsplan
2.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur Plangebied
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Europees Beleid
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Gewenste Ontwikkeling En Uitgangspunten
4.1 Ruimtelijke Structuur
4.2 Functionele Structuur
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Bodem
5.2 Cultuurhistorie En Archeologie
5.3 Water
5.4 Ecologie
5.5 Geluid
5.6 Milieuzonering
5.7 Milieueffectrapportage
5.8 Luchtkwaliteit
5.9 Externe Veiligheid
5.10 Parkeren En Verkeer
Hoofdstuk 6 Juridisch Systeem
6.1 Juridisch Systeem
6.2 Regels
6.3 Verklaring Van De Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Algemeen
7.2 Beleidskeuzen
Hoofdstuk 8 Economische- En Maatschappelijk Uitvoerbaarheid
8.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Bijlage 2 Lijst Toelaatbare Beroepen En Vormen Van Bedrijvigheid Bij Wonen
Bijlage 1 Rapport Natuurwaarden

Buitengebied, deelplan Gedempte Hoofddiep 1, Kerkenveld

Bestemmingsplan - Gemeente De Wolden

Vastgesteld op 25-11-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan

Bestemmingsplan Buitengebied, deelplan Gedempte Hoofddiep 1, Kerkenveld met identificatienummer NL.IMRO.1690.2021BP1002006-ON01 van de gemeente De Wolden;

1.2 plangebied

het gebied waarop dit plan van toepassing is, met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aan- of uitbouw

een aan een (hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk, dat ruimtelijk en architectonisch ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht onderdeel uitmaakt van dat (hoofd)gebouw;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aangebouwd bijgebouw

een rechtstreeks (niet verbonden door kunstmatige toevoegingen zoals bijvoorbeeld een gang of sluis) aan het (hoofd)gebouw aanwezig gebouw, dat zowel ruimtelijk, architectonisch als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;

1.7 aan-huis-verbonden beroep

een in Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bij wonen genoemd, dan wel een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen beroep, dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten;

1.8 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.9 archeologisch waardevol terrein

een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;

1.10 architectonisch ondergeschikt

een aan-, uit- of bijgebouw die qua omvang en uitstraling ondergeschikt is aan een op dezelfde plaats voorkomend hoofdgebouw; dit kan zich uiten door materiaalgebruik, gevelindeling en/of nokhoogte (minimaal 1 m lager dan de nokhoogte van het hoofdgebouw);

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.12 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.13 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.14 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.15 bestaand

  1. a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  2. b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan dan wel voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, de beheersverordening of een andere planologische toestemming;

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijgebouw

een op zichzelf staand niet voor bewoning bestemd gebouw, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 (bouw)perceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die met de grond verbonden is, dan wel steun vindt in of op de grond (direct of indirect)

1.25 cultuurlandschappelijk waardevol terrein

een terrein met een toegekende waarde ontstaan door het gebruik van dat terrein in de loop van de geschiedenis door de mens;

1.26 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.28 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.30 horecabedrijf en/of -instelling

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.31 kampeermiddel

  1. a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  2. b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;

een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.32 kampeerterrein

een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen, dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;

1.33 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit

de in Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bij wonen genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.34 landschappelijke waarden

de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap;

1.35 logiesverstrekkend bedrijf

een bedrijf waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt, waarbij de logieseenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf. Naast het verstrekken van logies kunnen accommodaties worden aangeboden voor dagverblijf en maaltijdbereiding;

1.36 mantelzorg

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

1.37 mantelzorgunit

een eenvoudig te plaatsen gebouw, zoals een stacaravan of een prefab cabine, ten behoeve van mantelzorg dat na afloop van de mantelzorg op eenvoudig wijze te verwijderen is;

1.38 natuurlijke waarden

de abiotische en biotische waarden van een gebied;

1.39 normaal onderhoud

het onderhoud dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming horen;

1.40 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.41 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat hooguit aan twee zijden tegen gevels is aangebouwd en aan minimaal twee zijden open is;

1.42 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.43 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.44 peil

  1. a. indien op het land wordt gebouwd:
    1. 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    2. 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  2. b. indien in het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil;

1.45 permanente bewoning

bewoning als hoofdverblijf binnen de vaste woonplaats;

1.46 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.47 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.48 prostitutiebedrijf

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een prostitutiebedrijf worden in elk geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.49 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.50 recreatieverblijf

een gebouw, uitsluitend in de vorm van een zomerhuis, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor verblijfsrecreatie;

1.51 restaurant of café-restaurant

een horecabedrijf dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van maaltijden;

1.52 semi-permanent kampeermiddel

kampeermiddel (stacaravan, pipowagen en/of hiermee vergelijkbaar onderkomen) bestemd voor gebruik gedurende de periode 15 maart tot en met 31 oktober ten behoeve van kamperen op erven van woningen en (agrarische) bedrijven (minicampings);

1.53 stacaravan

een caravan, die als een bouwwerk dient te worden aangemerkt;

1.54 verblijfsrecreatie

een verblijf dat plaatsvindt in het kader van de weekendrecreatie en/of het vakantieverblijf;

1.55 verkoopvloeroppervlakte

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.56 voorgevel(rooilijn)

  1. a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zo veel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zo veel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  2. b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg;
  3. c. in situaties waarbij a en b geen uitsluitsel geven kunnen de volgende uitgangspunten worden gehanteerd: plaats huisnummering, zijde van het gebouw waar zich de voordeur of de hoofdingang bevindt, plaats brievenbus, plaats van de hoofdontsluiting van het perceel;

1.57 vrijstaand bijgebouw

een niet met het (hoofd)gebouw verbonden gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;

1.58 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.59 woonhuis

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.60 zorg (in combinatie met de woonbestemming)

zorg in de vorm van dagbesteding en/of 24-uurs zorg ten behoeve van ouderen en/of personen met een lichamelijke en/of verstandelijke handicap.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Hieronder wordt tevens verstaan de hoogste zijde van een lessenaarsdak.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Overstekken van daken, dieper dan 40 cm, worden meegerekend bij de oppervlakte van bouwwerken;

2.6 de afstand tot de (bouw)perceelgrens

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (bouw)perceelgrens;

2.7 de hoogte van een molen of windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de molen of windturbine.

Bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 1 m wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarisch grondgebruik;
  2. b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden van de gronden;

met daaraan ondergeschikt:

  1. a. openbare nutsvoorzieningen;
  2. b. recreatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

  1. a. infrastructurele voorzieningen;
  2. b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. c. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  4. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

3.2 Bouwregels

  1. a. het bouwen van gebouwen en overkappingen is niet toegestaan.
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. 1. silo's en bassins zijn niet toegestaan;
    2. 2. de bouwhoogte van erf- terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
    3. 3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  1. a. het bebouwingsbeeld;
  2. b. de woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de milieusituatie;
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  7. g. de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het aanplanten van bomen en/of houtgewas, over een oppervlakte van meer dan 100 m² voor zover niet gelegen binnen een bouwperceel, met uitzondering van houtteelt, sier- en fruitteelt en/of overige opgaande teeltvormen;
    2. 2. het kappen en/of rooien van houtgewas en/of -singels;
    3. 3. het verharden van agrarische perceel-, kavelontsluitings- en/of onderhoudswegen buiten het bouwperceel met een grotere breedte dan 4 m;
    4. 4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen ten behoeve van het agrarisch gebruik buiten het bouwperceel, niet zijnde perceel- en/of kavelontsluitingswegen, met een oppervlakte van meer dan 50 m²;
    5. 5. het aanleggen van fiets-, voet- en ruiterpaden buiten het bouwperceel;
    6. 6. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden, zodanig dat er een verschil in hoogte, c.q. diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 30 cm;
    7. 7. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik;
    8. 8. het wijzigen van de grondsamenstelling en/of het aanbrengen van voorzieningen ten behoeve van de aanleg van paardrijbakken;
    9. 9. het aanleggen van ligplaatsen voor vaartuigen;
    10. 10. het graven of dempen, verdiepen of verbreden van sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen, uitsluitend indien dit een wijziging van het kavelpatroon tot gevolg heeft;
    11. 11. het aanleggen van wegen ten behoeve van gebiedsontsluiting;
    12. 12. het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van houtteelt, sier- en fruitteelt en/of overige opgaande teeltvormen.
  2. b. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. 1. het normale onderhoud betreffen;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening.
  3. c. De sub a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits:
    1. 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishouding van het gebied en de omliggende percelen, c.q. de gebruiksmogelijkheden daarvan.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, die zijn genoemd in de Bijlage B Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bij wonen,

met de daarbij behorende:

  1. a. wegen en paden;
  2. b. water;
  3. c. tuinen, erven en terreinen;
  4. d. woningen;
  5. e. aan- en uitbouwen;
  6. f. bijgebouwen;
  7. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

  1. a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
    1. 1. per bestemmingsvlak zal één vrijstaand woonhuis worden gebouwd;
    2. 2. een woonhuis zal worden gebouwd ter plaatse van het bestaande woonhuis dan wel ter plaatse van een bouwvlak in welk geval een hoofdgebouw binnen een bouwvlak zal worden gebouwd;
    3. 3. de oppervlakte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 200 m² bedragen;
    4. 4. de afstand van een hoofdgebouw tot de perceelgrens zal ten minste 5 m bedragen;
    5. 5. de goothoogte zal ten hoogste 4 m bedragen, tenzij de bestaande goothoogte hoger is, in welk geval de goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte zal bedragen;
    6. 6. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° bedragen, tenzij de bestaande goothoogte hoger is, in welk geval de goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte zal bedragen;
    7. 7. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten hoogste 60° bedragen, tenzij de bestaande goothoogte hoger is, in welk geval de goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte zal bedragen;
  2. b. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    1. 1. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen zullen ten minste 4 m achter de voorgevelrooilijn, dan wel het verlengde daarvan, worden gebouwd;
    2. 2. vrijstaande bijgebouwen en overkappingen zullen binnen een afstand van 25 m vanuit het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw worden gebouwd;
    3. 3. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 100 m² op bouwpercelen met een oppervlakte kleiner dan 1000 m² en 150 m² op bouwpercelen groter dan of gelijk aan 1000 m² bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer dan 100 m², respectievelijk 150 m², maar minder dan 200 m² bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen;
    4. 4. de afstand van een overkappingen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
    5. 5. een overkapping mag niet voor de voorgevel van een hoofdgebouw worden gebouwd;
    6. 6. de oppervlakte van een overkapping mag niet meer dan 30 m² bedragen;
    7. 7. de goothoogte van een aan-, uitbouw of bijgebouw zal ten hoogste 3 m bedragen;
    8. 8. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3,25 m bedragen;
    9. 9. de dakhelling van een aan-, uitbouw of bijgebouw zal ten minste 30°en ten hoogste 60° bedragen.
  3. c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte van erf- terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
    2. 2. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,5 m bedragen.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 4.2 sub a onder 2 en toestaan dat een woonhuis op een afwijkende situering wordt gebouwd.
  2. b. lid 4.2 sub a onder 4 en toestaan dat de afstand van een gebouw tot de perceelgrens wordt verkleind;
  3. c. lid 4.2 sub a onder 5 en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw voor maximaal 25% wordt vergroot tot 5,5 m;
  4. d. lid 4.2 sub b onder 10 en toestaan dat de dakhelling van aan- en uitbouwen wordt verlaagd tot 0º;
  5. e. lid 4.2 sub a onder 7 en sub b onder 10 en toestaan dat de dakhelling van hoofdgebouw en/of aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt verhoogd tot 80°;
  6. f. lid 4.2 sub b onder 2 en toestaan dat de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot het hoofdgebouw wordt vergroot, mits:
    1. 1. de afstand van 25 m niet realiseerbaar is als gevolg van een specifieke erfsituatie in relatie tot bestaande (karakteristieke) bijgebouwen en/of aanwezige erfbeplanting, dan wel indien de vergroting leidt tot een landschappelijk aanvaardbaardere situatie;
  7. g. lid 4.2 sub b onder 3 en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 200 m², mits:
    1. 1. de vergroting plaatsvindt op een bouwperceel waarvan de oppervlakte ten minste 3000 m² bedraagt;
    2. 2. de erfinrichting en bebouwing voldoen aan de uitgangspunten van erfinrichting zoals beschreven in hoofdstuk 2 en 3 van het Landschapsontwikkelingskader;
  8. h. lid 4.2 sub b onder 3 en toestaan dat, indien reeds 200 m² of meer aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen aanwezig is, maar minder dan 500 m², een per bouwperceel eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag plaatsvinden tot een maximum oppervlak van 50% van het oppervlak aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen boven de 200 m², met dien verstande dat over de oppervlakte van de als karakteristiek aangewezen aan- en uitbouwen en bijgebouwen geen reductie van toepassing is;
  9. i. lid 4.2 sub b onder 3 en toestaan dat, indien reeds meer dan 500 m² aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen aanwezig is, een per bouwperceel eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag plaatsvinden tot een maximum oppervlak van 20% van het oppervlak aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen boven de 500 m², met dien verstande dat over de oppervlakte van de als karakteristiek aangewezen aan- en uitbouwen en bijgebouwen geen reductie van toepassing is.

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 4.5 en toestaan dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor logiesverstrekking, mits:
    1. 1. de logiesverstrekking plaatsvindt binnen bestaande bebouwing;
    2. 2. in een bijgebouw uitsluitend slaapplaatsen met sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd. Hieraan gekoppeld moet in het bijbehorende hoofdgebouw een ontbijtruimte, en mag een eventuele woonkamer worden gerealiseerd;
    3. 3. indien een bijgebouw gebruikt wordt ten behoeve van de logiesverstrekking, dit bijgebouw zich in de directe nabijheid bevindt van en een duidelijk relatie heeft met het hoofdgebouw;
    4. 4. indien een bijgebouw gebruikt wordt ten behoeve van de logiesverstrekking, de uiterlijke kenmerken van dit bijgebouw behouden blijven. Er mogen geen uiterlijke kenmerken van een woning worden toegevoegd;
    5. 5. er maximaal drie slaapkamers worden gerealiseerd;
    6. 6. er geen keukenblok in de kamers wordt gemaakt;
    7. 7. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    8. 8. geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vestiging;
    9. 9. vestiging plaatsvindt aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
    10. 10. vesting geen onevenredige afbreuk doet aan de milieusituatie van agrarische bedrijven in de directe omgeving;
  2. b. lid 4.5 en toestaan dat een woonhuis wordt gebruikt voor meer dan één woning, mits:
    1. 1. de inhoud per woning na splitsing minimaal 450 m3 zal bedragen;
    2. 2. sprake is van een ruimtelijke, stedenbouwkundige, landschappelijke en/of volkshuisvestings-technische verbetering van het perceel en/of het hoofdgebouw. Deze verbetering dient, in het geval van volledige nieuwbouw van een hoofdgebouw, in samenhang te gebeuren met een aanpassing van het erf, zodanig dat er qua bouw en inrichting van het bijbehorende erf een in het landschap passende situatie ontstaat conform het landschapsontwikkelingskader;
  3. c. lid 4.5 en toestaan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de uitoefening van productiegebonden detailhandel, mits:
    1. 1. de functie inherent is aan de bestemming;
    2. 2. vestiging van de detailhandel in bestaande bebouwing plaatsvindt;
    3. 3. geen reclame-uitingen worden gebruikt;
    4. 4. parkeren op eigen erf plaatsvindt.
  4. d. lid 4.5 onder d en toestaan dat vrijstaande bijgebouwen mogen worden gebruikt voor bewoning ten behoeve van 24-uurs zorg mits:
    1. 1. De zorgverlener woonachtig is en blijft in de woning;
    2. 2. er maximaal 8 cliënten worden gehuisvest dan wel voor dagbesteding op het perceel worden toegelaten;

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het verwijderen van erfbeplanting, tenzij een omgevingsvergunning voor het kappen is vereist, in welk geval het behoud van waardevolle erfbeplanting middels de Bomenverordening zal worden geregeld;
    2. 2. het wijzigen van de grondsamenstelling en/of het aanbrengen van voorzieningen ten behoeve van de aanleg van paardrijbakken;
  2. b. Het bepaalde sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:
    1. 1. het normale onderhoud betreffen;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  3. c. De onder sub a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits:
    1. 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishouding van het gebied en de omliggende percelen, c.q. de gebruiksmogelijkheden daarvan.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede voor:

  • het behoud en herstel van de archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

  1. a. Daar waar de gronden op de Archeologische beleidskaart zijn aangegeven als 'hoge verwachting', 'hoge of middelhoge verwachting' voor zover de oppervlakte van de ingreep in de grond betrekking heeft groter is dan 1.000 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 30 cm wordt uitgevoerd:
  2. b. Daar waar de gronden op de Archeologische beleidskaart zijn aangegeven als 'hoge verwachting', 'hoge of middelhoge verwachting' voor zover de oppervlakte van de ingreep in de grond betrekking heeft groter is dan 1.000 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 30 cm wordt uitgevoerd:
    1. 1. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Wabo een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wabo de volgende regels worden verbonden:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen van opgravingen;
      • de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties, tenzij in het rapport als bedoeld onder a naar het oordeel van het bevoegd gezag is aangetoond dat het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 1.000 m² uit te voeren daar waar de gronden op de Archeologische beleidskaart zijn aangegeven als 'hoge of middelhoge verwachting', zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    1. 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 30 cm, met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het betreft niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor;
    2. 2. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen dieper dan 30 cm;
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
    4. 4. het aanplanten en/of het rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd op meer dan 30 cm diepte en/of voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 30 cm wordt geroerd;
    5. 5. het aanleggen en vervangen van drainage daar waar de gronden op de Archeologische beleidskaart zijn aan gegeven als 'hoge verwachting (essen)';
  2. b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. 1. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    3. 3. het normale onderhoud betreffen;
    4. 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met dit plan wordt in elk geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  2. b. het gebruik van de gronden als standplaats voor stacaravans;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  4. d. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  5. e. het storten van puin en afvalstoffen;
  6. f. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:
    1. 1. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages voor zover dit gelet op het gebruik en/of de constructie noodzakelijk is;
    2. 2. het bepaalde in het plan en toestaan dat zend- ontvangst- en/of antennemasten tot een bouwhoogte van 45 m worden gebouwd;
    3. 3. het bepaalde in het plan en toestaan dat een tijdelijke mantelzorgunit geplaatst wordt bij woningen, niet zijnde recreatiewoningen, ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:
      • de te realiseren woonruimte en de bewoning ervan noodzakelijk zijn uit oogpunt van mantelzorg;
      • door het gemeentelijke WMO/zorgloket of een deskundige (indicatiesteller) is aangetoond dat de extra bebouwing noodzakelijk is in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden;
      • de oppervlakte van units op een bouwperceel ten hoogste 100 m2 bedraagt;
      • de bebouwing in een langdurige behoefte aan mantelzorg zal voorzien;
      • de unit uitsluitend wordt gebruikt voor mantelzorg en deze wordt verwijderd na afloop van de mantelzorg voor de persoon waarvoor deze afwijking wordt toegepast. Het bevoegd gezag neemt hiertoe voorwaarden op in de omgevingsvergunning;
      • de mantelzorgunit ten minste 4 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd/geplaatst;
    4. 4. het bepaalde in het plan en toestaan dat gronden gebruikt worden voor kleinschalige kampeerterreinen, met dien verstande dat:
      • het kampeerterrein minimaal 50 m van de perceelgrens van buiten het bedrijf gelegen (bedrijfs)woningen, dan wel bedrijfsgebouwen is gesitueerd;
      • het maximale aantal kampeerplaatsen niet meer mag bedragen dan 25;
      • het kampeerterrein niet mag worden gesitueerd op een afstand van minder dan 500 m van een ander kampeerterrein;
      • het kampeerterrein goed landschappelijk wordt ingepast conform het Landschapsontwikkelingskader De Wolden;
      • het kamperen niet toegestaan is op essen en in de randzones daaromheen, in beschermde dorpsgezichten of anderszins cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen, in de open gebieden rondom die kernen, alsmede in zones van 50 m rondom natuurgebieden;
      • geen kampeerterrein mag worden gesitueerd op gronden gelegen in de bestemmingen Bos en Natuur;
    5. 5. het bepaalde in het plan en toestaan dat ten behoeve van het kamperen bij woningen en (agrarische) bedrijven gebouwtjes ten behoeve van sanitaire voorzieningen worden gebouwd, mits:
      • de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen per kampeerterrein ten hoogste 50 m2 bedraagt;
      • de goothoogte van een gebouw ten hoogste 3 m bedraagt;
      • tevens de onder d vergunning is verleend, dan wel de afwijking plaatsvindt bij bestaande kampeerterreinen;
    6. 6. het bepaalde in het plan en toestaan dat gronden gebruikt worden voor kamperen buiten de nabijheid van woningen, agrarische bedrijven, en niet-agrarische bedrijven, met dien verstande dat:
      • er sprake moet zijn van kamperen in bijzondere vormen, zoals:
        1. a. groepen uitgaande van een vereniging of andere organisatie met een doelstelling van sociale, educatieve of wetenschappelijke aard, gedurende een korte aaneengesloten periode;
        2. b. natuurkamperen, zoals dat voldoet aan door Onze Minister gestelde regelen in de Wet op de Openluchtrecreatie;
      • geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de woon- of bedrijfssituatie op nabijgelegen erven: tenzij het tegendeel blijkt wordt aangenomen dat deze woon- of bedrijfssituatie onevenredig wordt geschaad, als het perceel waar gekampeerd gaat worden op minder dan 75 m afstand is gelegen van (bedrijfs)woningen, agrarische bedrijven of niet-agrarische bedrijven;
      • het perceel mag niet grenzen aan een ander kampeerterrein, dan wel een onderlinge afstand met een ander kampeerterrein hebben van minder dan 500 m;
      • indien het betreft langdurige vormen van kamperen, dit kamperen inpasbaar moet zijn in het landschap;
      • het kamperen niet is toegestaan op essen en in de randzones daaromheen, in beschermde dorpsgezichten of anderszins cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen, alsmede in de open gebieden rondom die kernen;
      • percelen met een bestemming Bos of Natuur kunnen in beginsel voor deze vorm van kamperen in aanmerking komen, als daardoor de natuurwaarden, landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden geschaad;
    7. 7. het bepaalde in het plan en toestaan dat semi-permanente kampeermiddelen worden geplaatst, met dien verstande dat:
      • bij een minicamping met een maximale omvang van tien kampeerplaatsen er maximaal één semi-permanent kampeermiddel wordt geplaatst;
      • bij een minicamping met een omvang tussen tien en vijfentwintig kampeerplaatsen er maximaal twee semi-permanent kampeermiddel worden geplaatst;
      • semi-permanente kampeermiddelen in de periode van 1 november tot 15 maart worden verwijderd;
    8. 8. het bepaalde in het plan en toestaan dat agrarische gronden worden gebruikt als erf of tuin bij een woning;
    9. 9. het bepaalde in het plan en toestaan dat binnen de agrarische bestemmingen, de bedrijfs-, de recreatie- en de sportbestemmingen de plaatsing van een windturbine met een ashoogte van 15 m wordt toegestaan met dien verstande dat:
      • plaatsing binnen het bouwblok plaatsvindt; bij agrarische bestemmingen is plaatsing ook mogelijk aansluitend aan het bouwblok conform de afwijkingsbevoegdheid die het mogelijk maakt om 1500 m² buiten het bouwblok te realiseren;
      • plaatsing niet plaatsvindt binnen een gebied waarop de Welstandsnota van toepassing is;
      • plaatsing niet plaatsvindt binnen een zone van 500 m rondom gebieden waarop de Welstandsnota van toepassing is;
      • het Landschappelijk Ontwikkelingskader (LOK) indien nodig wordt toegepast;
      • voor percelen waarop de Welstandsnota van toepassing is onderzocht kan worden of plaatsing buiten het bouwvlak tot de mogelijkheden behoort met inachtneming van het bepaalde onder l, sub 3;
      • er maximaal 2 windturbines per perceel (bouwvlak) geplaatst kunnen worden.
      • de te plaatsen windturbine(s) moet(en) stroom opleveren voor de locatie waarop het wordt geplaatst ten behoeve van een energieneutraal bedrijf dan wel ten behoeve van een LDE (Lokaal Duurzaamheids Energie-initiatief). In afwijking hiervan mag ook geleverd worden aan adressen gelegen binnen de postcoderoos van de te realiseren windmolen(s);
    10. 10. het bepaalde in het plan en toestaan dat de plaatsing van mini-turbines tot 2 meter boven de nok op daken van bedrijfsgebouwen wordt toegestaan mits de totale hoogte van gebouw en turbine niet hoger wordt dan 15 m;
    11. 11. in het bepaalde in het plan en toestaan dat in welstandsgebieden miniwindturbines op daken worden geplaatst tot maximaal 1 m boven de nok van daken;
    12. 12. het bepaalde in het plan en toestaan dat zonnepanelen buiten het bouwblok worden geplaatst met dien verstande dat:
      • aangetoond wordt dat deze panelen geplaatst worden ten behoeve van het eigen bedrijf en/of de eigen woning;
      • de maximale toegestane oppervlakte bij een woonbestemming 50 m² bedraagt;
      • de maximale toegestane oppervlakte bij overige bestemmingen max. 150 m² bedraagt dan wel een grotere oppervlakte indien onderbouwd is dat deze ten dienste van het eigen bedrijf nodig is;
      • grootschalige zonnevelden buiten het bouwblok mogen worden geplaatst als aangetoond kan worden dat deze het doel hebben om meerdere huishoudens/bedrijven/LDE (Lokaal Duurzaamheids Energie-initiatief) binnen De Wolden van energie te voorzien;
      • de maximale oppervlakte afhankelijk is van het landschap waarin de panelen worden aangelegd;
      • voor de maatvoering wordt verwezen naar Deel 4 Landschappelijk Ontwikkelingskader (LOK) .
    13. 13. het bepaalde in het plan en toestaan dat bedrijfswoningen na bedrijfsbeëindiging worden gebruikt als woning met dien verstande dat gebruik wordt gemaakt van de bestaande inrit.
    14. 14. het bepaalde in het plan en toestaan dat gronden gebruikt worden voor de aanleg van een fietspad;
  2. b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit artikel mag slechts worden verleend indien deze niet leidt tot een onevenredige aantasting van:
    1. 1. het bebouwingsbeeld;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de sociale veiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
    7. 7. de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
    8. 8. voor de plaatsing van windmolens en zonnepanelen dient bij de vergunningverlening rekening te worden gehouden met Deel 4 Landschappelijk Ontwikkelingskader (LOK).

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met dit bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met de voorheen geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het Bestemmingsplan Buitengebied, deelplan Gedempte Hoofddiep 1, Kerkenveld.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Gedempte Hoofddiep 1 en 1a te Kerkenveld is initiatiefnemer voornemens conform het Ruimte-voor-ruimte beleid van de gemeente De Wolden, ter compensatie voor de afbraak van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, twee nieuwe woonhuizen met bijbehorende bouwwerken te bouwen.

Het Ruimte-voor-ruimte beleid maakt het mogelijk om bij sloop van ten minste 750 m² aan agrarische bedrijfsbebouwing een woning (ter compensatie) terug te bouwen. Het heeft de voorkeur om de compensatiewoningen binnen, dan wel aansluitend op het voormalige agrarische bouwvlak te realiseren. Met dit bouwplan wordt daaraan voldaan.

Bij schrijven van 25 januari 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders aangegeven in principe medewerking te verlenen voor de realisatie van twee woonhuizen met bijbehorende bouwwerken ter compensatie van de sloop van twee stallen op het perceel Gedempte Hoofddiep 1a.

Met dit plan wordt de huidige agrarische bestemming herzien tot de bestemming "Woondoeleinden" en wordt de realisatie van twee woonhuizen met bijbehorende bouwwerken mogelijk gemaakt. Tevens wordt de voormalige bedrijfswoning voorzien van een woonbestemming.

1.2 Opgave Bestemmingsplan

Om het voornemen mogelijk te maken wordt een partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld waarin het voornemen juridisch-planologisch wordt verankerd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader waarbinnen het beoogde gebruik en het bouwplan gerealiseerd kan worden.

1.3 Opbouw Toelichting

Bij het opstellen van dit plan is gebruik gemaakt van websites, visiedocumenten, beleidsstukken en rapportages. Waar nodig zijn de teksten en/of afbeeldingen integraal overgenomen om de inhoud zoveel mogelijk te waarborgen. Voor het overige is de naam en/of vindplaats van de bronnen weergegeven. Luchtfoto’s en kaartmateriaal zijn, tenzij anders aangegeven, noordelijk gericht.

In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens komt in hoofdstuk 4 het Europese-, rijks-, provinciale- en gemeentelijk beleid aan de orde. In hoofdstuk 5 worden de omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 6 is de indeling en de (juridische) opzet van het bestemmingsplan toegelicht. Hoofdstuk 7 behandelt het onderwerp handhaving. Hoofdstuk 8 gaat tenslotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente De Wolden, zuidelijk van het dorp Kerkenveld. Het plangebied is plaatselijk bekend als Gedempte Hoofddiep 1 en 1a te Kerkenveld. Het perceel is kadastraal bekend als Zuidwolde, sectie L, nummer 71, 658 en 657. In afbeelding 2.1 is het plangebied aangeduid met een rode belijning

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2021BP1002007-VG01_0001.jpg"

Op het perceel Gedempte Hoofddiep 1 en 1a te Kerkenveld was voorheen een (intensieve) veehouderij gevestigd. De voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is nog aanwezig. De stallen zijn al jaren buiten gebruik. Er worden ter plaatse geen bedrijfsmatige activiteiten (meer) uitgevoerd.

Het plangebied omvat twee kadastrale percelen. Het noordelijke deel is kadastraal bekend als sectie L nummer 71 en plaatselijk bekend als Gedempte Hoofddiep 1. Het zuidelijke deel is kadastraal bekend als sectie L nummer 658 en plaatselijk bekend als Gedempte Hoofddiep 1a. In afbeelding 2.2 zijn de kadastrale grenzen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2021BP1002007-VG01_0002.jpg"

2.2 Geldende Bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het plangebied van de beheersverordening buitengebied De Wolden en is daarin aangeduid met de bestemming ‘Agrarisch’. Op gronden met deze bestemming is de realisatie van twee nieuwe woonhuizen met bijbehorende bouwwerken en bewoning van de voormalige bedrijfswoning niet bij recht toegestaan.

2.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur Plangebied

Gedempte Hoofddiep 1 (perceel voormalige bedrijfswoning)

Het westelijke deel van het plangebied is eind 2019 aangekocht door de huidige bewoners. Op deze gronden is de voormalige bedrijfswoning met een vrijstaande garage/berging aanwezig.

Het perceel heeft een eigen inrit naar de Gedempte Hoofddiep. Het erf is reeds grotendeels ingericht als woonerf.

Gedempte Hoofddiep 1a (perceel voormalige stallen)

Initiatiefnemer heeft het zuidelijke deel van het plangebied aangekocht. Op het perceel zijn twee voormalige stallen aanwezig. De stallen zijn niet meer in gebruik.

Het perceel heeft een eigen inrit naar de Gedempte Hoofddiep. Het erf rond de stallen is in hoofdzaak ingericht met gras dat beweid wordt. Langs de oprit naar de stallen is voorzien in een aantal kleine bomen en struiken.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Europees Beleid

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen.

De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten.

De gronden vallende binnen voorliggend plangebied zijn op basis van dit verdrag getoetst. Een nadere beschrijving van het thema archeologie staat in hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten.

3.2 Rijksbeleid

Op 13 maart 2012 is de Rijkstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna SVIR) vastgesteld. Daarin is aangegeven dat het Rijk streeft naar ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’. Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk kiest daarbij voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Een aantal van deze nationale belangen worden juridisch geborgd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ geïntroduceerd en vervolgens vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Volgens de Nota van Toelichting van het Bro worden ontwikkelingen die geen extra verstedelijking tot gevolg hebben, maar bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals bijvoorbeeld de Ruimte-voor-Ruimteregelingen, niet gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Daarnaast volgt uit jurisprudentie dat wanneer sprake is van een functiewijziging, moet worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij is vast komen te staan dat plannen waarbij sprake is van salderen binnen een plangebied en/of reductie van onbebouwde plancapaciteit is, zoals een Ruimte-voor-Ruimte plan Laddervrij is.

Voor dit plan zijn in de SVIR dan wel de Barro geen onderwerpen van nationaal belang opgenomen waarmee rekening dient te worden gehouden.

3.3 Provinciaal Beleid

Op 2 juni 2010 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De laatst geactualiseerde visie is in werking getreden op 3 oktober 2018.

In de omgevingsvisie zijn de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein geformuleerd. De omgevingsvisie vormt het strategisch kader voor de ruimtelijk economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document en fungeert als provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening, als provinciaal milieubeleidsplan, als regionaal waterplan en als provinciaal verkeers- en vervoersplan.

Op de visiekaart 2020 is het plangebied aangeduid als ‘Landbouwgebied’.

In de gebieden aangewezen als landbouwgebied wordt de landbouw maximale speelruimte geboden. Bij de te nemen inrichtingsmaatregelen voor de landbouw dient zo veel mogelijk rekening gehouden te worden met de kernkwaliteiten. Ontwikkelingen in deze gebieden mogen daarom geen negatief effect hebben op de landbouw. In deze gebieden streeft de provincie naar een waterhuishoudkundige inrichting die is afgestemd op de functie Landbouw.

Het behouden en ontwikkelen van de kernkwaliteiten is belangrijk voor een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving in Drenthe, maar even belangrijk is een gezond economisch klimaat, met voldoende bedrijvigheid en werkgelegenheid, en een gezond sociaal klimaat, met voldoende variatie in het aanbod van woonmilieus en voorzieningen met een hoge leefbaarheid. De provincie Drenthe wil voorwaarden creëren voor het ontwikkelen van een robuuste sociaal economische structuur van Drenthe, met daarbij centraal het onderscheid tussen stad en land en het complementaire karakter van deze gebieden.

De nieuwe woonpercelen voegen zich in het bestaande bebouwingslint aan de rand van het dorp Kerkenveld. Door deze omvang en ligging aan de rand van het dorp binnen een bestaand bebouwingslint, wordt landbouwgebied niet onevenredig aangetast en kan de gestelde maximale speelruimte voor de landbouw behouden blijven.

In de omgevingsvisie zijn de provinciale belangen benoemd, waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het beoordelen van bestemmingsplannen. De provinciale belangen zijn verdeeld in Drentse kwaliteiten en ontwikkelingen. Binnen de Drentse kwaliteiten staat het behoud en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten, de dynamiek van bedrijvigheid, de biodiversiteit en de milieu- en leefomgevingskwaliteit centraal. De kernkwaliteiten zijn opgenomen op een kernkwaliteitenkaart. Op het gebied van ontwikkelingen zijn onder meer het regionale economische vestigingsklimaat, de landbouw, het toerisme, de demografische ontwikkeling, de mobiliteit en de ontwikkeling van natuur en landschap (ecologische hoofd structuur, diversiteit in landschapstypen) als provinciaal belang benoemt.

De kernkwaliteiten vormen de belangrijkste basis voor het begrip 'ruimtelijke kwaliteit'. Daarnaast is zorgvuldig ruimtegebruik en milieu- en leefomgevingskwaliteit van belang.

Kernkwaliteit Landschap

Het plangebied is voor de kernkwaliteit Landschap aangeduid als ‘Landschap van de veenkoloniën’. Het provinciaal beleid voor deze gronden is gericht op het behouden en versterken van:

  • de laanbeplanting langs de hoofdontsluiting;
  • de ontginningsstructuur en de afwisseling tussen massa en ruimte;
  • de kenmerkende bebouwingslinten en de onderlinge afstanden.

De nieuwe woonpercelen worden op het voormalige agrarische bouwvlak gerealiseerd en voegen zich binnen de bestaande verkaveling in het bebouwingslint langs de Gedempte Hoofddiep.

De bestaande laanbeplanting langs de Gedempte Hoofddiep blijft intact. Door de verwijdering van de twee stallen en het realiseren van twee nieuwe woonhuizen, blijft de bestaande landschappelijke structuur behouden.

Het perceel Gedempte Hoofddiep 1a is voldoende breed om de voorgenomen bebouwing in te passen in het bestaande lint met behoud van voldoende ruimte ten opzichte van de aangrenzende woonbebouwing.

Door de met dit plan beoogde invulling, de realisatie van twee woonpercelen ter compensatie van de sloop van de twee bestaande stallen, zal het bebouwingslint ruimtelijk worden versterkt. De voorgenomen bebouwing en perceelindeling zijn nader omschreven en weergegeven in paragraaf 2.3 (Ruimtelijke kwaliteit).

Kernkwaliteit Aardkundige waarden, Archeologie en Cultuurhistorie

Het plangebied is voor de kernkwaliteit Aardkundige waarden aangeduid met het beschermingsniveau "Generiek beschermingsniveau: respecteren" en voor de kernkwaliteit archeologie aangeduid met het beschermingsniveau "Generiek: behoudenswaardige vindplaatsen kunnen niet ongezien verdwijnen". Verder is het plangebied voor de kernkwaliteit cultuurhistorie aangewezen met het beschermingsniveau Respecteren.

Het beschermingsniveau is het laagste sturingsniveau en is voorzien over het grootste deel van het grondgebied van de provincie Drenthe. Voor de gebieden aangewezen met het beschermingsniveau Respecteren richt men zich op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Daarbij hebben initiatiefnemers de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten.

De nieuwe woonpercelen zijn gelegen binnen de bestaande verkaveling van het voormalige agrarische erf. De bestaande cultuurhistorische hoofdstructuur wordt gerespecteerd en is benut als basis voor het (bouw)plan. De voorgenomen bebouwing en perceelindeling zijn nader omschreven en weergegeven in paragraaf 4.1 (Ruimtelijke kwaliteit).

Kernkwaliteit natuur en rust

Het plangebied is betreffende de kernkwaliteiten natuur en rust niet voorzien van enige waarde aanduiding.

De Provinciale omgevingsverordening Drenthe, met inbegrip van de navolgende wijzigingen, geeft de randvoorwaarden voor het opstellen van ruimtelijke plannen. De verordening heeft onder meer als doel om de kernkwaliteiten van Drenthe te behouden en te versterken. Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn, moet in het ruimtelijk plan uiteengezet worden dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale ontwikkelingsvisie. Een ruimtelijk plan mag geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten.

Op grond van artikel 2.16 (Ruimte-voor-ruimte regeling) mag een ruimtelijk plan voor een gebied, niet gelegen binnen het Bestaand Stedelijk Gebied, voorzien in een ruimte-voor-ruimte regeling als in dat gebied voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig is. Een van de randvoorwaarden is dat de bouw van een compensatiewoning niet plaatsvindt in gebieden die op de bij de Omgevingsvisie Drenthe behorende Visiekaart 2020 met de functie 'Natuurnetwerk Nederland' of 'Beekdal en bergingsgebied' is aangeduid. Daarop geldt een uitzondering indien het ruimtelijke plan in nieuwe kapitaalintensieve functies voorziet, waarbij de functie op die locatie geen feitelijke belemmering vormt om in de toekomst de afvoer- en bergingscapaciteit van het regionale watersysteem te vergroten. Een andere uitzondering betreft gronden gelegen binnen Natuurnetwerk Nederland (hierna NNN). Het plangebied is echter gelegen buiten de grenzen van het NNN en daarmee gaat deze bepaling in deze niet op. De voorwaarden voor deze provinciale Ruimte-voor-ruimte regeling zijn overgenomen en nader uitgewerkt in het gemeentelijk Ruimte-voor-ruimte beleid.

Dit plan voldoet aan voornoemde regeling, waarbij de twee compensatie woonhuizen zijn voorzien op de locatie van de te slopen voormalige agrarische bedrijfsbebouwing

Dit plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.4 Regionaal Beleid

Het plangebied is gelegen binnen het gebied van Waterschap Vechtstromen. In het kader van dit plan is de digitale watertoets doorlopen. Op basis van deze toets volgt de korte procedure. De standaard waterparagraaf is toegepast. In de waterparagraaf is tevens aandacht besteedt aan beleid en regelgeving. Zie paragraaf 5.3 alsmede bijlage 2 van dit plan.

Het plan betreft een geringe ruimtelijke ingreep welke geen invloed van betekenis heeft op de eisen vanuit het waterplan en op grond daarvan vormt dit plan geen beletsel voor de uitvoering.

3.5 Gemeentelijk Beleid

In maart 2011 heeft de gemeenteraad de structuurvisie 2010-2030 vastgesteld. Deze visie vormt het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen met 2030 als zichtjaar. De structuurvisie heeft niet als doelstelling de ontwikkelingslocaties op perceelsniveau op de kaart weer te geven, maar geeft de ontwikkelingsmogelijkheden per landschapstype weer.

De visie richt zich op het creëren van ontwikkelingsmogelijkheden, waarbij het versterken van de ruimtelijke kwaliteit de randvoorwaarde is. Ruimtelijke kwaliteit in De Wolden wordt bepaald en versterkt door de dynamiek van het landschap.

Het plangebied is op de visiekaart aangeduid als ‘landschap van de hoogveenontginningen’.

Het landschap van de veenontginningen maakt slechts een klein deel uit van de oppervlakte van de gemeente De Wolden. Dit landschapstype kenmerkt zich door de lange rechte lijnen welke overheersen in dit gebied. De turf is er op industriële wijze gewonnen, waarna het landschap kaal is achtergebleven, de uitzichten zijn wijds. Het landschap is open, slechts de hoofdwegen en –kanalen zijn in enkele gevallen voorzien van beplanting. De erven zijn over het algemeen beplant en staan als groene eilanden in het open gebied.

Met dit plan wordt de huidige agrarische bestemming herzien tot de bestemming "Woondoeleinden" en daarmee wordt op het perceel Gedempte Hoofddiep 1a ter compensatie van de te slopen stallen twee nieuwe woonpercelen met bebouwing mogelijk gemaakt. Tevens wordt daarmee de voormalige bedrijfswoning voorzien van een woonbestemming. De twee nieuwe woonpercelen en de daarop beoogde bebouwing, voegen zich in het bestaande bebouwingslint aan de rand van het dorp Kerkenveld. De nieuwe woonpercelen zijn gelegen binnen de bestaande verkaveling. Deze ontwikkeling heeft daarmee geen nadelig effect op de karakteristieken van het bestaande landschap.

De structuurvisie geeft een eerste aanzet voor inpassing van nieuwe ontwikkelingen op basis van de aangegeven landschapstypes. Dit toetsingskader is nader uitgewerkt in het LOK.

De gemeenteraad heeft op 29 november 2012 het LOK vastgesteld. Het LOK is een instrument waarbij de samenhang tussen de verschillende landschappen, stedenbouwkundige aspecten, uitbreidingsplannen en functieveranderingen op elkaar worden afgestemd. Daarnaast bevat het LOK randvoorwaarden waarbinnen ontwikkelingen kunnen plaatsvinden.

Het plangebied is gelegen binnen het ontginningslandschap (hoogveenontginning). De hoogveengebieden zijn lange ondoordringbare natte, ruige gebieden geweest. Doordat de hoogvenen volgens een systematische, planmatige opzet zijn ontgonnen, is er een rationeel ontginningspatroon met rechte lijnen en (min of meer) haakse hoeken ontstaan. De bebouwing vormt een lang lint aan de hoofdontginningsas.

Op de kruisingen van wegen liggen de dorpskommen van Alteveer en Kerkenveld. In tegenstelling tot de meer beplante linten, is het achterliggende gebied relatief open.

Verspreid liggende bosjes en laanbeplantingen zorgen echter toch voor enige beslotenheid. Hoogteverschillen komen niet voor. De op regelmatige afstand liggende wijken markeren nog het opstrekkende verkavelingspatroon. De afwisseling tussen bebouwing en doorzichten vanaf de beplante wegen naar het open achterland is aansprekend.

In de loop van de jaren zijn veel karakteristieken van de hoogveenontginningen vervaagd of verdwenen. Daarmee is ook het onderscheid met de jonge veldontginningen minder scherp geworden. Daarom zet de gemeente dan ook in op die elementen die duidelijk onderscheidend zijn: de opstrek en de wijken. De gemeente streeft er naar dat nieuwe ontwikkelingen in de hoogveengebieden het verkavelingspatroon accentueren, door de positionering van erfbeplantingen en de aanleg van nieuwe of verbreding van bestaande wijken.

Dit plan voorziet in twee nieuwe woonpercelen voor de bouw van twee woonhuizen met bijbehorende bouwwerken alsmede een passende bestemming voor het perceel met de voormalige bedrijfswoning. Met dit plan blijft de bestaande verkaveling en daarmee de bestaande landschappelijke structuur, intact. De nieuw bebouwing laat ruimte voor het herstel van doorzichten naar de achtergelegen landerijen. Met dit plan worden de karakteristieken van het omliggende landschap niet (extra) aangetast.

Ten behoeve van dit plan is voorzien in een landschappelijk inpassing. De landschappelijke inpassing is weergegeven in een inrichtingstekening met bijbehorende beplantingslijst, welke als bijlage A bij de regels is gevoegd. De aanleg en instandhouding van deze landschappelijke inpassing is geborgd in de regels van dit plan.

In de gemeente De Wolden bestaat de bestuurlijke wens tot deregulering en meer verantwoordelijkheid bij de burger neer te leggen. Deze wens heeft er toe geleid dat in de raadsvergadering van 13 december 2012 de raad besloten heeft tot het welstandsvrij verklaren van grote gebieden van de gemeente. Daarmee heeft de gemeenteraad het vertrouwen in de burger uitgesproken dat hij/zij de verantwoordelijkheid aan kan om op een juiste wijze met de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente De Wolden om te gaan.

Het plangebied is op de kaart behorende bij de welstandsnota 2013 aangewezen als welstandsvrij gebied.

Dit plan voldoet aan de doelstellingen en criteria van het voornoemde gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Gewenste Ontwikkeling En Uitgangspunten

4.1 Ruimtelijke Structuur

Gedempte Hoofddiep 1 (perceel voormalige bedrijfswoning)

Zoals aangegeven is het perceel Gedempte Hoofddiep 1 reeds grotendeels ingericht als woonerf en zijn met dit plan geen wijzigingen voorzien.

Gedempte Hoofddiep 1a (perceel voormalige stallen)

Door de sloop van de stallen op het perceel Gedempte Hoofddiep 1a zal de ruimtelijke kwaliteit verbeteren.

De nieuwe woonpercelen zullen worden ontsloten aan de Gedempte Hoofddiep. Bij de nadere uitwerking van de bouwplannen zal bezien worden of gebruik gemaakt kan worden van de bestaande uitweg. De bestaande laanbeplanting langs Gedempte Hoofddiep kan met dit plan intact blijven.

In afbeelding 4.1 is de voorgenomen terreinindeling alsmede situering van bouwlakken voor de beoogde woonhuizen op perceel Gedempte Hoofddiep 1a weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2021BP1002007-VG01_0003.jpg"

De te realiseren woonhuizen zullen schuin naast elkaar worden gerealiseerd. Het meest noordelijk gelegen nieuwe woonhuis, welke de middelste is van de drie woningen binnen dit plangebied, zal op iets grotere afstand van de Gedempte hoofddiep worden gesitueerd dan de bestaande woning alsmede het zuidelijk gesitueerde nieuwe woonhuis. Tevens blijft met deze indeling sprake van voldoende open ruimte tussen de bebouwing in het lint.

Het bebouwingslint langs de Gedempte Hoofddiep bevat bebouwing waarbij de bebouwingslijn van de hoofdgebouwen eveneens ten opzichte van de weg verspringt. Met de situering van de bouwvlakken voor de nieuwe woonhuizen is daarbij aansluiting gezocht. De verspringing is echter beperkt vanwege de aan te houden afstand tot het zuidoostelijk van het plangebied gelegen agrarische bedrijf.

Het plangebied is gelegen in een bebouwingslint met een variatie aan bouwstijlen, waaronder eenvoudige woningen, (voormalige) boerderijen en agrarische bedrijfsbebouwing. De voorgenomen nieuwe woonhuizen zullen worden vormgegeven in een landelijke stijl. Daarbij wordt gedacht aan het type schuurwoningen. De exacte uitvoering zal in de vergunningsfase worden uitgewerkt.

4.2 Functionele Structuur

Gedempte Hoofddiep 1 (perceel voormalige bedrijfswoning)

Voor het westelijke deel zijn met dit plan, behoudens een herziening van de bestemming naar Wonen, geen wijzigingen voorzien. De eigenaren zullen binnen de regels van de woonbestemming het erf kunnen gebruiken en inrichten, alsmede de woning en bijbehorende bouwwerken kunnen (ver)bouwen.

Met dit plan wordt voorzien in een woonbestemming voor een (bestaand) woonhuis met bijbehorende bouwwerken voor dit perceel.

Gedempte Hoofddiep 1a (perceel voormalige stallen)

Initiatiefnemer heeft het zuidelijke deel van het plangebied aangekocht met het voornemen twee woonhuizen met bijbehorende bouwwerken te realiseren. Dit plan is gebaseerd op het Ruimte-voor-Ruimte beleid van de gemeente De Wolden, ter compensatie van de afbraak van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing.

De bestaande stallen met een oppervlakte van ca 1946 m² zullen worden gesloopt. Ter compensatie zullen twee woonhuizen met bijbehorende bouwwerken, conform de regulier voor het buitengebied van De Wolden geldende regels voor een woonbestemming, worden gerealiseerd.

Met dit plan wordt voor dit perceel voorzien in een woonbestemming, ten behoeve van de realisatie van twee woonhuizen met bijgebouwen en andere bouwwerken. De oostelijk gelegen gronden van het plangebied behouden een agrarische bestemming.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het plan dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden niet te schaden.

Het plan omvat twee nieuwe woonpercelen voor twee woonhuizen met bijbehorende bouwwerken op grond van de ruimte-voor-ruimte regeling. Tevens wordt de voormalige bedrijfswoning bestemd tot wonen.

5.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient gemotiveerd te worden dat de bestemming (functie) die in het bestemmingsplan wordt toegelaten, passend wordt geacht in relatie tot de bodemkwaliteit. De te bouwen woonhuizen zijn een gevoelige functie.

Het perceel Gedempte Hoofddiep 1 is reeds in gebruik als woonperceel. Daarbij zijn met dit plan op dat perceel geen bodemingrepen voorzien.

Op het perceel Gedempte Hoofddiep 1a is de voormalige agrarische bebouwing nog aanwezig. De beoogde woonhuizen zijn ter hoogte van de te slopen stallen voorzien. De stallen bevatten asbestdaken. In het kader van de sanering van de asbesthoudende dakplaten zal eventuele verontreiniging wegens asbest(deeltjes) in de bodem worden bezien en indien nodig zal bodemonderzoek plaatsvinden.

Daarmee is voor dit plan geen nader onderzoek naar de bodemkwaliteit uitgevoerd. De met dit plan beoogde ontwikkeling brengt een zodanige waardevermeerdering met zich mee dat de kosten van het onderzoek en eventueel te treffen maatregelen, economisch haalbaar zijn.

Het aspect ‘bodem’ vormt in deze fase geen belemmering voor de uitvoering van dit plan, mits in het kader van de te bouwen woonhuizen na sloop van de stallen onderzoek wordt uitgevoerd.

5.2 Cultuurhistorie En Archeologie

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging dient plaats te vinden van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Eén van die belangen is de cultuurhistorie ofwel de aanwezigheid van monumenten of archeologisch waardevolle gebieden.

De binnen de gemeente De Wolden aangewezen rijksmonumenten en provinciale monumenten zijn op ruime afstand van het plangebied gesitueerd, zodat de voorgenomen ontwikkeling niet van enige invloed is op deze beschermde gebouwen. In de gemeente De Wolden zijn geen gemeentelijke monumenten aangewezen.

Op 26 januari 2012 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart voor de gemeente De Wolden vastgesteld. Het plangebied is op de kaart aangeduid met de verwachting ‘hoge of middelhoge verwachting’.

In deze gebieden is archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen van meer dan 1000 m² en dieper dan 30 cm –Mv.

Met dit plan wordt de huidige agrarische bestemming herzien tot een woonbestemming en daarmee wordt de bouw van twee woonhuizen met bijbehorende bouwwerken mogelijk gemaakt. Tevens wordt daarmee de voormalige bedrijfswoning voorzien van een woonbestemming.

De daarmee gepaarde bodemingreep is kleiner dan de gestelde eis van 1000 m². Archeologisch onderzoek is daarmee niet verplicht.

Op 13 maart 2014 heeft de gemeenteraad de Cultuurhistorische waardenkaart voor de gemeente De Wolden vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart biedt inspiratie voor recreatie, erfgoededucatie en PR-marketingstrategieën of ruimtelijk ontwerp (inrichting en beheer).

Op de beleidskaart is het plangebied aangeduid als beleidsgebied 3. Daarbij is aangegeven dat dit gebied, met uitzondering van de waardevolle bebouwing, een gemiddelde cultuurhistorische waarde heeft en dat bij nieuwe ontwikkelingen cultuurhistorische waarden een nevengeschikte rol spelen. De cultuurhistorie kan, waar mogelijk, als inspiratiebron dienen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2021BP1002007-VG01_0004.jpg"

Het plangebied is volgens de inventarisatiekaart gelegen in het cultuurlandschap: Rationele landbouwontginning, type veenkolonie.

Het karakter van deze gebieden kenmerkt zich door de strokenverkaveling. Deze verkaveling is nog altijd goed te herkennen. De percelen werden door de natte condities door sloten van elkaar gescheiden en het gebied was dus vanouds relatief open. De verkaveling is grotendeels intact, maar de wijkenstructuur is zover uitgekleed dat de gebieden niet meer als afzonderlijk landschapstype te onderscheiden zijn. Het gemeentelijk beleid is er voor deze gebieden op gericht om in de toekomst bij ruimtelijke ontwikkelingen inspiratie op te doen uit dit verdwenen historische beeld.

De te bouwen nieuwe woonhuizen sluiten aan bij het bestaande bebouwingslint aan de oostzijde van de weg Gedempte Hoofddiep. De woonpercelen zijn gelegen binnen de verkaveling van de huidige lang gestrekte kavel. De nieuwe bebouwing is beoogd op de plek waar nu de huidige stallen staan. De historische karakteristieke structuren van dit gebied blijven daarmee behouden en het bebouwingslint wordt passend aangevuld met (woon)bebouwing. Deze ontwikkeling zal het karakter van het cultuurlandschap niet aantasten.

Het aspect ‘cultuurhistorie’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.3 Water

In het kader van dit plan is op 28 februari 2020 de digitale watertoets uitgevoerd. Op basis daarvan kon de korte procedure gevolgd worden. Dit houdt in dat direct door kan worden gegaan met de planvorming onder voorwaarde dat de standaard waterparagraaf toepast wordt.

Standaard waterparagraaf

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Deze standaard waterparagraaf heeft betrekking op het plan Gedempte Hoofddiep 1 te Kerkenveld.

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewater-kwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheer-plannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via (de gekozen optie wordt hieronder bevestigd met ja):

een gemengd stelsel

een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geïnfiltreerd. ja

een gescheiden stelsel: hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater.

hemelwater wordt afgevoerd naar een hemelwaterriool van een verbeterd gescheiden stelsel.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Bij de verdere planuitwerking zal rekening worden gehouden met de aanbevelingen betreffende de aanleghoogte van de bebouwing en het voorkeursbeleid hemelwaterafvoer. De te bouwen woonhuizen zullen aangesloten worden op het vuilwater riool. Het afstromende hemelwater zal op natuurlijke wijze worden geïnfiltreerd op het eigen erf, waarbij bij overvloedige regelval het water zal worden afgevoerd naar de omliggende waterlopen alsmede het agrarische gebied.

Het aspect ‘water’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.4 Ecologie

Bij de ruimtelijke planvorming dient aandacht te worden besteed aan de natuurwetgeving. Hierbij kan een tweedeling gemaakt worden in soortbescherming en gebiedsbescherming. Soortbescherming wordt geregeld in de Wet Natuurbescherming. De gebiedsbescherming vindt plaats via Vogel- en Habitatrichtlijn (‘Natura 2000-gebieden’).

Op het perceel Gedempte Hoofddiep 1a waar de twee bouwkavels voor de nieuwe woonhuizen zijn voorzien staan nu nog twee (te slopen) stallen. Het erf is deels verhard en deels voorzien van gras.

Voor dit plan is door Fopma natuuradvies een verkennend natuurwaarden onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek en de resultaten zijn vermeld in het rapport met nr. 2020-390, d.d. 10 april 2020. Het rapport is bijgevoegd als bijlage 1.

In het rapport wordt geconcludeerd dat als de daarin aangegeven aanbevelingen worden uitgevoerd de effecten op beschermde soorten voorkomen kunnen worden en er geen ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. De aanbevelingen zijn gedaan betreffende broedvogels.

Er wordt geadviseerd om het slopen en het bouwrijp maken voor het broedseizoen (globale richtlijn 15 maart - 15 juli) uit te voeren of te beginnen na 15 juli. Tevens wordt aangegeven dat door het plaatsen van wapperende zakken of enkele linten op het bouwperceel het vestigen van broedvogels voorkomen kan worden.

Ten slotte wordt aanbevolen bij de nieuwbouw te voorzien in het ‘natuurinclusief bouwen’ ter compensatie van een achteruitgang van de biodiversiteit.

Het plangebied is gelegen op ten minste 11 km van het Natura 2000 gebied ‘Mantingerzand‘. Het Mantingerzand is tevens aangewezen op grond van de Habitatrichtlijn. Gezien de beperkte omvang van de ontwikkeling betreffende dit plan en de forse afstand tot het meeste dichtbij gelegen Natura 2000 gebied worden er geen effecten op de Natura 2000-gebieden verwacht.

Voor dit plan is door Fopma natuuradvies een Aerius berekening uitgevoerd. Deze berekening is onderdeel van het voornoemde rapport (bijlage 1). Daaruit blijkt dat zowel in de aanlegfase en de gebruiksfase de depositie van stikstof op geen enkel meetpunt in het Natura 2000-gebied hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Daarbij wordt aangegeven dat ten opzichte van de bestaande situatie (bedrijf met vee) is er sprake van een significante afname van de stikstofdepositie. In het voornoemde rapport verkennend natuurwaarden is geconcludeerd dat er zijn geen effecten op de NND/EHS-gebieden danwel op de Natura 2000-gebieden, zijn te verwachten. En dat daarmee een vergunning op grond van Wet natuurbescherming niet noodzakelijk is.

Het advies om de werkzaamheden aan te vangen buiten het broedseizoen zal door initiatiefnemer worden opgevolgd. Naar alle waarschijnlijkheid worden de nieuwe woonpercelen als bouwkavels verkocht. Bij verkoop als bouwkavels zal de toekomstige koper worden geattendeerd op de aanbeveling van het ‘natuurinclusief bouwen’. Indien initiatiefnemer de woonhuizen voor eigen risico en rekening tot ontwikkeling zal brengen zal het ‘natuurinclusief bouwen’ worden toegepast.

Het aspect ‘ecologie’ vormt naar verwachting geen belemmering voor de uitvoering van dit plan

5.5 Geluid

Met dit plan is sprake van de toevoeging van een geluidsgevoelig object. Op grond van de Wet geluidhinder dient er een akoestische afweging in het kader van dit op te stellen bestemmingsplan te worden gemaakt.

Voor de Gedempte Hoofddiep geldt ter hoogte van het plangebied een maximum snelheid van 70 km/uur. Op grond van de Wet geluidhinder dient in het kader van dit plan een akoestische afweging te worden gemaakt. Daarbij kan de bestaande woning Gedempte Hoofddiep 1 op grond van de wet geluidhinder buiten beschouwing worden gelaten omdat daaraan met dit plan geen wijzigingen zijn voorzien.

In het kader van het gevoerde vooroverleg is Wegverkeerslawaai berekend. Uit de berekening blijkt dat met de gehanteerde uitgangspunten op grond van de Wet geluidhinder ter plaatse van de bestaande woning Gedempte Hoofddiep 1 (nog net) aan de voorkeurswaarde van 48 dB Lden wordt voldaan.

De bouwvlakken voor de beoogde woonhuizen zijn gelegen op een grotere afstand tot de gedempte Hoofddiep dan de voornoemde bestaande woning. Daarmee zal ter hoogte van de voorgevel van de nieuwe woonhuizen voldaan worden aan de geldende voorkeurswaarde.

Daarbij zal in het kader van de omgevingsvergunning ‘bouwen’ voor de nieuw woonhuizen de minimale geluids(isolatie) eisen van het Bouwbesluit in acht worden genomen. Daarmee is in dezen sprake van een goed woon- en leefklimaat.

In de nabijheid van het plangebied is geen spoorweg gesitueerd. Tevens is in de nabijheid geen gezoneerd industrieterrein gelegen. Daarmee kan een akoestische afweging achterwege blijven.

Het aspect ‘geluid’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.6 Milieuzonering

Een goed woon- en leefklimaat wordt bereikt als er balans is tussen de milieubelastende en milieugevoelige activiteiten, er is als het ware een goede mix van wonen en werken. In dat kader dient te worden beoordeeld of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die kunnen worden gehinderd door dit plan of waarvan het plan juist hinder ondervindt.

Een woning is een geurgevoelig object. De toevoeging van een woning kan gevolgen hebben voor nabij gelegen inrichtingen. Daarbij dient ter hoogte van nieuwe woningen sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat. De bestaande woning (Gedempte Hoofddiep 1) is een voormalige agrarische bedrijfswoning en daarmee een bestaande situatie alsmede belemmering voor nabijgelegen bedrijven.

In de nabijheid (straal 200 meter) van het plangebied zijn drie percelen met een agrarische bedrijfsbestemming gelegen. In onderstaande tabel staan deze bedrijfsbestemmingen met daarbij de afstanden tot het plangebied en het dichtstbij gelegen nieuwe woonperceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2021BP1002007-VG01_0005.jpg"

Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (2009). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof en geluidhinder.

Gemengd gebied

In de VNG-brochure is vermeld dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verlaagd indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied. De VNG-brochure geeft de volgende definitie aan voor gemengd gebied: "Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. Daarnaast gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen.". Op dit punt wordt in de rechtspraak sterk naar de feitelijke situatie gekeken.

Deze situatie kenmerkt zich door een overgang van het landelijk gebied naar het stedelijke gebied van Kerkenveld. Aan de noordzijde en oostzijde van het plangebied zijn agrarische bedrijfspercelen gelegen. Ten zuiden is een reeks van vier woonpercelen gelegen waarna nog een agrarisch bedrijfsperceel volgt.

De aan de westzijde van het plangebied gelegen Gedempte hoofddiep is de doorgaande ontsluitingsweg tussen de Kerkenveld-Alteveer naar Drogteropslagen en Slagharen. Deze weg wordt aangevuld met een vrij liggend fietspad. Vanuit regionaal opzicht kan gesteld worden dat deze weg onderdeel is van de hoofd infrastructuur.

Gezien voornoemde is te stellen dat sprake is van gemengd gebied en kunnen de richtafstanden, geldend voor een rustige woonwijk danwel rustig landelijk gebied, met een stap worden verkleind.

Richtafstanden

Zoals aangegeven zijn in de nabijheid (straal 200 meter) van het plangebied drie percelen met een agrarische bedrijfsbestemming gelegen. De voornoemde percelen zijn voorzien van de bestemming ‘agrarisch’ met een ‘bouwvlak’ en de aanduiding ‘agrarisch bedrijf’. Binnen deze bestemming en aanduiding, zijn agrarische bedrijven met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, toegestaan.

Volgens de VNG-publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’ dient tot een bedrijfsactiviteit gericht op het fokken en houden van rundvee (Sbi code 0141/2) in gemengd gebied een verkleinde richtafstand van 50 m in acht te worden genomen. Deze afstand is gebaseerd op de grootste afstand bepaald op het aspect geur. De afstanden met betrekking tot stof, geluid en gevaar zijn bepaald op 10, respectievelijk 0 meter. Voor een bedrijfsactiviteit gericht op het fokken en houden van paarden (Sbi code 0143/1) in gemengd gebied dient een verkleinde richtafstand van 30 m in acht te worden genomen. Deze afstand is tevens gebaseerd op de grootste afstand bepaald op het aspect geur. De verkleinde richtafstanden met betrekking tot stof, geluid en gevaar zijn bepaald op 10 en respectievelijk 0 meter.

Wijze meten richtafstand

Bij de wijze van meten van het voldoen aan de richtafstanden, dient in beginsel te worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden. Volgens vaste rechtspraak gelden de voornoemde richtafstanden enerzijds tussen de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woonhuis die met dit plan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is.

Daarbij kan de bestaande woning als bestaand recht achterwege worden gelaten. In voornoemde tabel is daarom tevens de afstand van het agrarische bouwvlak tot het meest dichtbij gelegen beoogde nieuwe bouwvlak(ken) opgenomen.

Afwijken richtafstand

Er kunnen zich situaties voordoen, waarbij niet voldaan kan worden aan de standaard richtafstanden. In dat soort situaties kan onderbouwd afgeweken worden van de richtafstanden.

Bij afwijken dienen de omliggende bedrijven niet in de bedrijfsvoering te worden belemmerd, dan wel te worden beperkt in eventuele (planologisch) toegestane uitbreidingen. Tevens mag er geen hinder optreden op de milieugevoelige functie voor wat betreft de aspecten geur, gevaar, stof en geluid.

Van de richtafstanden kan bovendien worden afgeweken wanneer wordt aangetoond, dat door maatregelen (hetzij aan de bron, hetzij aan het gevoelige object) toch een goed woon- en leefklimaat wordt geborgd.

Uitwerking per bedrijf

Jan Haarstraat 48

Het plangebied grenst direct aan het bouwvlak van het agrarische bedrijf Jan Haarstraat 48. De met dit plan beoogde nieuwe bouwvlak(ken) zijn op circa 33 meter van het bouwvlak van dit bedrijf gelegen.

Zoals aangegeven omvat het bedrijf zowel het houden van rundvee als paarden. Er wordt uitgegaan van de meest belemmerende richtafstand, namelijk voor het houden van rundvee. Daarbij geldt een (verkleinde) richtafstand van 50 meter. De afstand tussen de beoogde nieuwe bouwvlakken en het bouwvlak van dit bedrijf is kleiner dan de voornoemde richtafstand geldend voor geur. Er wordt wel voldaan aan de richtafstanden die gelden voor de overige hinderfactoren.

In dezen kan betreffende geur worden afgeweken omdat wel voldaan wordt aan de geldende afstanden op grond van de wet geurhinder. Zie paragraaf 4.1.2.

Tussen de beoogde nieuwe woonpercelen is het bestaande woonerf Gedempte Hoofddiep 1 gelegen. Deze voormalige agrarische bedrijfswoning is op kortere afstand gelegen dan de met dit plan beoogde nieuwe woningen. Daarmee zullen de beoogde nieuwe woningen geen (extra) belemmering vormen voor de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse van Jan Haarstraat 48.

Het plangebied is gelegen in het bebouwingslint langs de Gedempte Hoofddiep. Ten westen is sprake van een vrij open landelijk gebied met voornamelijk agrarische (weide)gronden. De omgeving kenmerkt zich als een open landelijk gebied met afwisselend agrarische bedrijven en woonpercelen. Het huidige milieuklimaat is voldoende om ter hoogte van de nieuwe woningen te voorzien in een goed woon- en leefklimaat.

Gedempte Hoofddiep 5

Het plangebied grenst direct aan het bouwvlak van het bedrijf Gedempte Hoofddiep 5. Opvallend is dat een strook oostelijk van het (oorspronkelijke) agrarische bedrijfsperceel Gedempte Hoofddiep 1 is toegevoegd aan het perceel Gedempte Hoofddiep 5. Dit is echter planologisch niet als zodanig geregeld. Daarmee is de ligboxenstal ca 2 meter buiten het bouwvlak behorende tot het bedrijf Gedempte Hoofddiep 5 gelegen. Deze situatie blijft met dit plan ongewijzigd.

De meest dicht bij dit agrarische bedrijfsvlak gelegen gronden hebben in dit plan een agrarische bestemming.

Voor de situering van de bestemmingsvlakken wonen is uitgegaan van de bebouwingsruimte van dit bestaande bedrijf. Het bouwvlak van dit agrarische bedrijf strekt aan de zuidoostzijde van het plangebied voorbij de bestaande bij het bedrijf behorende bedrijfswoning. Volgens de bouwregels zou ter plaatse een veestal en/of mestopslag opgericht kunnen worden. Daarbij dient een afstand van 5 meter tot de zijdelingse perceelsgrens te worden aangehouden. Vanwege verplichte afstand tot de perceelgrens, de bestaande inrichting alsmede de situering van de bestaande bebouwing, is de bouw van een veestal en/of mestopslag op dat deel van de agrarische bedrijfsgronden onlogisch en niet te verwachten. De met dit plan beoogde bestemmingsvlakken wonen zijn zodanig gesitueerd dat deze is gelegen op 50 meter vanaf de bestaande bedrijfsgebouwen en de voornoemde uitbreidingruimte naast de bestaande bedrijfswoning. In afbeelding 4.1 is dit verbeeld.

Zoals aangegeven omvat het bedrijf het houden van rundvee en daarmee is een verkleinde richtafstand van 50 meter van toepassing. met de voornoemde situering van de bestemmingsvlakken wonen wordt daar aan voldaan en daarmee is in dezen sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Gedempte Hoofddiep 11

Blijkens de voorstaande tabel is het bouwvlak ter hoogte van het agrarische bedrijf Gedempte Hoofddiep 11 op voldoende afstand gelegen van het plangebied. Daarmee wordt voldaan aan de hinderrichtafstand en kan er met dit plan geen sprake zijn van een belemmering van de bedrijfsvoering. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)

Zoals hiervoor reeds vermeld is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en het Activiteitenbesluit voor veehouderijen het toetsingskader voor de omgevingsvergunning milieu voor het aspect geurhinder. Hiervoor zijn in de tabel de percelen aangegeven welke planologisch zijn toegestaan.

De Wgv maakt onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactoren. Voor dieren met geuremissiefactoren gelden (maximale) waarden voor geurbelasting. Voor dieren zonder geuremissiefactoren gelden alleen minimumafstanden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gevoelige functies binnen en buiten de bebouwde kom.

Bij de nabijgelegen agrarische bedrijven is enkel sprake van dieren zonder geuremissiefactoren.

Geldende vaste afstanden

Op grond van de Wgv (artikel 4) geldt voor dieren zonder geuremissiefactoren een vaste afstand van 100 meter binnen de bebouwde kom. Voor een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom geldt een minimale vaste afstand van 50 meter.

Ook bij beoordeling op grond van de Wgv en het Activiteitenbesluit is het vaste jurisprudentie om uit te gaan van de rand van het bouwblok. Er moet rekening gehouden worden met de gevestigde belangen en het recht om overal binnen het bouwblok te bouwen. Blijkens jurisprudentie blijkt dat als er andere, bestaande geurgevoelige objecten op kortere afstand liggen en die bepalend zijn, bij de beoordeling uit mag worden gegaan van het bestaande emissiepunt van de stallen.

Binnen of buiten de bebouwde kom

In de Wgv dan wel de gemeentelijke geurverordening is niet voorzien in een definitie van het begrip bebouwde kom.

Volgens vaste rechtspraak is bebouwde kom (Wgv) het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijffunctie heeft, waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven. De grens van de bebouwde kom van de Wgv volgt niet uit de Wegenverkeerswet 1994, maar net zoals in de ruimtelijke ordening bepaalt de aard van de omgeving waar de grens ligt. Om te spreken van bebouwde kom, moet er sprake zijn van op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing, die is geconcentreerd tot een samenhangende structuur. Bij de beoordeling van de aard van de omgeving is de feitelijke situatie bepalend en speelt volgens rechtspraak eventuele toekomstige woonbebouwing geen rol.

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van de beheersverordening buitengebied. In de gemeentelijke geurverordening is geen verduidelijking gegeven betreffende de grenzen van de bebouwde kom. In de ruimtelijke ordening is een soortgelijke bepaling geldend, namelijk betreffende de afwijkingen op grond van het Besluit omgevingsrecht. Binnen de gemeente De Wolden geldt dat gronden welke gelegen zijn in de ruimtelijke plannen voor de dorpen, aangemerkt worden als bebouwde kom.

Daarmee is te stellen dat het plangebied en de daarbinnen beoogde nieuwe woonpercelen, gelegen zijn buiten de bebouwde kom. Daarmee geldt dus volgens de Wgv de vaste afstand van 50 meter in plaats van 100 meter.

Jan Haarstraat 48 te Kerkenveld:

Deze inrichting valt onder de werkingssfeer van het activiteitenbesluit. In de meest recente melding Besluit landbouw milieubeheer (ingediend 13 september 2011) zijn de volgende diersoorten en aantallen vermeld:

  • Paarden in opfok (jonger dan 3 jaar): 40
  • Zoogkoeien ouder dan 2 jaar: 12
  • Vleesstieren en overig vleesvee van 6 tot 24 maanden: 12
  • Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar: 12

Blijkens de bij voornoemde melding behorende inrichtingstekening is het dichtstbijzijnde dierenverblijf op meer dan de geldende 50 meter van het bouwvlak van het dichtstbijzijnde beoogde nieuwe woonhuis gelegen. Daarmee wordt voldaan aan de geldende vaste afstand van de Wgv. Er is met dit plan geen sprake van een (extra) belemmering van de bedrijfsactiviteiten.

Daarbij is zoals hiervoor reeds is opgemerkt de voormalige agrarische bedrijfswoning Gedempte Hoofddiep 1 op kortere afstand gelegen dan de met dit plan beoogde nieuwe woningen.

Deze inrichting valt tevens onder de werkingssfeer van het activiteitenbesluit. In de meest recente melding Besluit landbouw milieubeheer (ingediend 29 december 2009) zijn de volgende diersoorten en aantallen vermeld:

  • Melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar: 190
  • Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar: 93

Blijkens de bij voornoemde melding behorende inrichtingstekening is het dichtstbijzijnde dierenverblijf aan de oostzijde gelegen op meer dan de in dezen voorgeschreven 50 meter van de bouwvlakken van de beoogde nieuwe woningen gelegen.

Het bouwvlak van dit agrarische bedrijf grenst tevens aan de zuidzijde van het plangebied. Op dit deel van het agrarische bouwvlak is de agrarische bedrijfswoning gesitueerd. Volgens de bouwregels van de beheersverordening dienen de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten minste 4 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning, dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd. Theoretisch zou daarmee een deel van de bestaande bedrijfsbebouwing in westelijke richting kunnen worden uitgebreid. De beoogde woonhuizen zijn tevens op meer dan de voornoemde 50 meter vanaf het punt tot waar uitbreiding zou kunnen plaatsvinden.

Met dit plan kunnen binnen de woonbestemming, vergunningsplichtige en vergunningsvrije, voor wonen danwel andere geurgevoelige functies bestemde aan- en uitbouwen behorende bij de woningen worden opgericht. Daarom is met dit plan de woonbestemming op 50 meter vanaf de bestaande stal als mede de voornoemde uitbreidingsmogelijkheid van dit agrarisch bedrijf gesitueerd. In afbeelding 4.1 is dit nader verbeeld.

Daarmee wordt in beginsel voldaan aan de geldende vaste afstand van de Wgv. Gezien voornoemde is er met dit plan geen sprake van een (extra) belemmering van de bedrijfsactiviteiten.

Daarbij is het als zodanig bestemde woonperceel Gedempte Hoofddiep 3 op 26 meter van het in dezen bedoelde agrarische bedrijfsperceel gelegen. Deze bestaande woning kan op grond van de bouwregels van de beheersverordening binnen de voornoemde 50 meter worden uitgebreid danwel herbouwd. Tevens kunnen binnen deze woonbestemming en dus binnen de voornoemde 50 meter, vergunningsplichtige en vergunningsvrije, aan- en uitbouwen met een geurgevoelige functie worden opgericht. Daarmee is theoretisch deze woonbestemming de meest belemmerende factor voor dit agrarische bedrijf.

Het aspect ‘milieuzonering’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.7 Milieueffectrapportage

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. (uitvoeringswetgeving met betrekking tot de m.e.r.) gewijzigd. De belangrijkste wijziging is dat de drempels voor de m.e.r.-beoordeling gewijzigd zijn van absolute naar indicatieve waarden. Dit blijkt uit het aangepaste artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit. Onder dit artikelonderdeel vallen alle activiteiten die beneden de voor de m.e.r.-beoordeling gedefinieerde drempelwaarden vallen. Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag zich ervan moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij in het bijzonder moet worden nagegaan of er sprake is van omstandigheden zoals bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffect-beoordeling.

Beoordeeld moet worden of voor een op een later moment te nemen besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Deze toets, die een nieuw element is in de m.e.r.-beoordeling, vindt plaats volgens het nee, tenzij principe. Dit betekent dat er geen m.e.r. hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije worden onderzocht?') moet aandacht besteed worden aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.

Naar aanleiding van het gestelde hiervoor moet er een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De toets kan gebeuren aan de hand van de aspecten, die hiervoor al aan de orde zijn geweest voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu.

Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig project, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Dit project voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit project m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit project besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Daarbij zijn volgende drempelwaarden van een m.e.r.-beoordelingsplichtig project aangegeven:

  1. 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  2. 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  3. 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Het begrip stedelijk ontwikkelingsproject is nergens gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit MER zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Al deze voorbeelden hebben met elkaar gemeen dat het een verstening of urbanisering van een gebied betreft.

Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden gekeken naar de concrete omstandigheden van het geval. Onder meer de aard, de omvang en de milieugevolgen van de stedelijke ontwikkeling zijn relevant. Als een ontwikkeling aanzienlijke negatieve milieugevolgen heeft - bij een uitbreiding is daar in de regel eerder sprake van dan bij sloop en herbouw - dan wijst dit op een stedelijk ontwikkelingsproject. De milieugevolgen zijn volgens de Afdeling echter niet allesbepalend.

Volgens de Afdeling is een plan waarbij het ruimtebeslag beperkt blijft tot de bestaande bebouwing en deze niet wordt uitgebreid er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject.

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.

Uit voorgaande paragrafen van de toelichting is gebleken dat het projectgebied niet grenst aan een gebied dat beschermd wordt vanuit natuurwaarden. Zoals verwoord in de paragraaf Ecologie van dit hoofdstuk is er geen sprake van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden en op het NNN. Van een externe werking van de ontwikkeling op deze gebieden is eveneens geen sprake.

Daarnaast behoort het projectgebied niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het projectgebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt, ook behoort het niet tot Bèlvéderegebied en is er eveneens geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied.

In dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid, bodem en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Het besluit ‘Milieueffectrapportage’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.8 Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit dient te worden meegenomen in de ruimtelijke besluitvorming. Uitgangspunt is dat een project niet leidt tot overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. Als er wel sprake is van een overschrijding, dan mag een project de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechteren.

Luchtkwaliteitsnormen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als aannemelijk is dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. a. Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  2. b. Een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  3. c. Een project draagt slechts ‘niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging.
  4. d. Een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Er is sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m² brut vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Geen van de voorgenoemde ontwikkelingen doet zich voor en er is daarom sprake van een project dat ‘niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Conclusie:

Het aspect ‘luchtkwaliteit’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.9 Externe Veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op bedrijven, buisleidingen of transportroutes.

In deze categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid, moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) en de eventuele toename hiervan te worden bepaald.

Dit plan voorziet in bouwmogelijkheden voor twee woonhuizen en een woonbestemming voor de voormalige bedrijfswoning. Een woning is aan te merken als een kwetsbaar object.

Volgens www.risicokaart.nl van het interprovinciaal Overleg zijn in de directe omgeving van het plangebied (straal 500 meter) risicobronnen aanwezig. Op ca. 1,8 kilometer van het plangebied zijn twee hogedruk aardgasleidingen van de Gasunie gelegen. Gezien deze afstand liggen de bestaande woning alsmede beoogde woonhuizen ruim buiten de beïnvloedingszone van deze buisleidingen.

Het aspect ‘externe veiligheid’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.10 Parkeren En Verkeer

Met dit plan zijn bouwmogelijkheden voorzien voor bouwkavels voor twee woonhuizen. Deze ontwikkeling is van invloed op de parkeerbehoefte en het verkeer.

De CROW-publicatie 317 geeft parkeerkerncijfers en kerncijfers verkeersgeneratie voor verschillende bestemmingen in de groepen wonen, werken, winkelen en boodschappen, sport, cultuur en ontspanning, horeca en (verblijfs)recreatie, gezondheidszorg en (sociale)voorzieningen en onderwijs.

Op grond van de geldende beheersverordening is voor het plangebied alsmede de daarop aanwezige stallen, een agrarische bedrijfsvoering toegestaan. Voor de agrarische bedrijfsvoering is gerekend met de norm voor ‘Bedrijfsruimte: bedrijf arbeidsintensief, bezoekersextensief’.

De omgeving van het plangebied is op basis van de publicatie te kenmerken als een weinig stedelijk buitengebied. In onderstaande berekening is de gemiddelde norm aangehouden.

Met het plan is sprake van een afname van de parkeerbehoefte. De toegestane agrarische bedrijfsvoering brengt een hogere parkeerdruk met zich mee dan het voorliggende plan.

Volgens de CROW normen is voor een vrijstaande koopwoning de parkeerbehoefte 2.4 per woning. Het bestaande (woon)perceel Gedempte Hoofddiep 1 alsmede de nieuwe woonpercelen resulteren in een parkeerbehoefte van (3 x 2,4) 7,2 voertuigen.

Het bestaande (woon)perceel Gedempte Hoofddiep 1, alsmede de nieuwe woonpercelen zijn voldoende groot om in deze parkeerbehoefte te voorzien.

Met het plan zal tevens sprake zijn van een afname van de verkeersintensiteit. De toegestane agrarische bedrijfsvoering bracht een hogere verkeersintensiteit met zich mee dan de beoogde compensatiewoningen.

Volgens de CROW normen is voor een vrijstaande koopwoning de verkeersintensiteit 8,2 per woning. Het bestaande (woon)perceel Gedempte Hoofddiep 1 alsmede de nieuwe woonpercelen resulteren in een verkeersintensiteit van (3 x 8.2) 24,6 verkeersbewegingen.

De Gedempte Hoofddiep is een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom en heeft voldoende capaciteit om de toename in verkeer op te kunnen vangen. De Gedempte Hoofddiep sluit via de Linderveldweg/Braambergerweg aan op de N852 welke in noordelijke en zuidelijke richting een goede ontsluiting geeft naar Hoogeveen en Slagharen. Tevens is er via het dorp Kerkenveld en het dorp Alteveer een route naar de N48, een autoweg tussen Ommen en Hoogeveen.

Het aspect ‘parkeren en verkeer’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

Hoofdstuk 6 Juridisch Systeem

6.1 Juridisch Systeem

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de voorgaande hoofdstukken, hebben in de regels van dit plan hun juridische vertaling gekregen. Daarmee zijn de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied vastgelegd.

Het plan is opgesteld conform het Handboek bestemmingsplannen van de gemeente De Wolden en de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012).

6.2 Regels

De opzet van de bestemmingsregels is gebaseerd op de beheersverordening Buitengebied. Daarbij zijn de niet van toepassing zijnde begrippen en bepalingen niet opgenomen in dit plan.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  1. 1. Inleidende regels;
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels;
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

Begrippen (Artikel 1): In dit artikel is een omschrijving gegeven van de in regels van dit bestemmingsplan gebruikte begrippen.

Wijze van meten (Artikel 2): Hierbij is een omschrijving aangegeven over de wijze van meten van de in de regels aangegeven afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten.

In dit hoofdstuk zijn de regels betreffende de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De bepalingen zijn als volgt opgebouwd:

  1. 1. Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van het gebruik wat is toegestaan binnen de bestemming,
  2. 2. Bouwregels: de regels, waar en met welke maatvoering, mag worden gebouwd,
  3. 3. Nadere eisen: eisen welke met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van de aangegeven aspecten, voorwaarden kunnen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
  4. 4. Afwijken van de bouwregels: de afwijkingsmogelijkheden welke specifiek gelden voor de bouwregels van de betreffende bestemming;
  5. 5. Specifieke gebruiksregels: in de specifieke gebruiksregels wordt aangegeven welk gebruik in strijd is met de bestemming, waaronder indien nodig specifieke voorwaardelijke verplichtingen.
  6. 6. Afwijken van de gebruiksregels: de afwijkingsmogelijkheden welke specifiek gelden voor de gebruiksregels van de betreffende bestemming;
  7. 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: vergunningstelsel voor specifiek aangegeven werkzaamheden en werken.

In paragraaf 6.3 wordt een nadere toelichting gegeven van de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen.

De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3.

Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel: Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en er op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.
  • Algemene gebruiksregels: In deze regel is aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
  • Algemene afwijkingsregels: In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om met een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk staan de overgangs- en slotregels vermeld. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.

6.3 Verklaring Van De Bestemmingen

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

De gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn normaliter bedoeld voor een agrarische bedrijfsvoering. In dezen is deze bestemming gekozen om te voorzien in voldoende afstand tot het aangrenzende agrarische bedrijfsperceel. Daarmee is de voor het buitengebied gebruikelijke afwijkingsbevoegd om het gebruik als erf en tuin bij een woning mogelijk te maken in dit plan bij recht opgenomen. Tevens zijn deze gronden bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden van de gronden en openbare nutsvoorzieningen. Daarbij zijn infrastructurele voorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, sloten, beken, en daarmee gelijk te stellen waterlopen, tuinen en erven en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

De bijbehorende bepalingen, zoals vastgelegd in de beheersverordening Buitengebied De Wolden, zijn overgenomen in dit plan. Daarbij zijn de niet van toepassing zijnde regels weggelaten.

Volgens de bepalingen uit de beheersverordening kan het bevoegd gezag met een (algemene) afwijking medewerking verlenen om agrarische gronden te gebruiken als erf of tuin bij een woning. Gezien de omvang van de gronden is met dit plan bij recht het gebruik van erven of tuinen bij een woning toegestaan.

De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bedoeld voor het wonen met daarbij behorende gebouwen, tuinen, erven en terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

De bouwregels zijn gebaseerd op de regels voor de bestemming ‘Wonen’ uit de beheersverordening Buitengebied, waarbij enkele maatwerkaanpassingen zijn getroffen. Tevens zijn de niet van toepassing zijnde regels weggelaten.

In de bouwregels en op de verbeelding zijn bouwvlakken toegevoegd, waarin de twee compensatiewoningen dienen te worden gebouwd. Ten behoeve van de bestaande woning is niet voorzien in een bouwvlak.

Bij een woning is een gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen volgens de reguliere staffeling toegestaan. Daarnaast is voorzien in bouwregels met betrekking tot de afstand tot de perceelgrens, dakhelling, bouw- en goothoogte.

In de specifieke gebruiksregels is voorzien in een voorwaardelijke verplichting voor uitvoeren en in stand houden van de landschappelijke inpassing. In aanvulling daarop bevat de bestemmingsomschrijving een verwijzing naar voornoemde specifieke gebruiksregels. Met een afwijkingsbepaling kan het college toestemming verlenen om af te wijken van het inpassingsplan.

De dubbelbestemming ‘waarde-archeologie’, zoals vastgelegd in de beheersverordening Buitengebied blijft behouden in dit plan. De bijbehorende bepalingen, zoals vastgelegd in de beheersverordening Buitengebied De Wolden, zijn overgenomen in dit plan.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

7.2 Beleidskeuzen

Er is een Kadernota Handhaving en Toezicht met looptijd tot 2018. In de afgelopen jaren is er veel veranderd aangaande dit thema. In de Packagedeal die de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO) en het Rijk in juni 2009 hebben gesloten, is afgesproken dat er kwaliteitscriteria worden ontwikkeld en vastgesteld waaraan vergunningverlening, toezicht en handhaving in het Omgevingsrecht moeten voldoen. De criteria maken inzichtelijk welke kwaliteit burgers, bedrijven, instellingen, overheden onderling mogen verwachten bij de uitvoering of de invulling van de vergunningverlening-, toezicht-en handhavingstaken. De Kadernota geldt voor iedereen die betrokken is bij de handhaving van regels voor de fysieke leefomgeving en veiligheid door de gemeente De Wolden.

De nota bevat de handhaving van een breed scala aan landelijke en gemeentelijke regelgeving,

zoals de Woningwet, Wet ruimtelijke ordening, Wet milieubeheer, Wet Bodembescherming, Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en de bijzondere wetten (Drank-en horecawet, Wet op de Kansspelen). Omdat bijzondere wetten ook onder de reikwijdte vallen, horen ook veiligheids- en openbare orde vraag stukken onder de werking van deze nota.

Hoofdstuk 8 Economische- En Maatschappelijk Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het college heeft de bevoegdheid te besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Aangezien onderhavig plangebied gering van omvang is en de ruimtelijke consequenties beperkt zijn, is overeenkomstig het besluit van het college geen gelegenheid tot inspraak geboden.

Door de initiatiefnemer zijn de eigenaren respectievelijk bewoners van de aangrenzende bebouwde percelen geïnformeerd over dit voornemen. De eigenaar van Gedempte Hoofddiep 1 is bij aankoop van dat perceel reeds op de hoogte van deze ontwikkeling.

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro heeft het college het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de provincie en het waterschap. Daarop zijn er geen reacties met inhoudelijke opmerkingen ontvangen.

Het voorliggend bestemmingsplan zal als ontwerp ter visie worden gelegd voor een periode van 6 weken. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan in te dienen.

8.2 Economische Uitvoerbaarheid

Het gaat om een particulier initiatief waarbij de initiatiefnemer garant staat voor de economische uitvoerbaarheid van het plan. Eventuele planschadekosten en aan dit plan verwante kosten komen daarmee voor rekening van de initiatiefnemer.

Bijlage 1 Inrichtingsplan

Bijlage 1 Inrichtingsplan

Bijlage 2 Lijst Toelaatbare Beroepen En Vormen Van Bedrijvigheid Bij Wonen

Bijlage 2 Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bij wonen

Bijlage 1 Rapport Natuurwaarden

Bijlage 1 Rapport natuurwaarden