Buitengebied, Nieuwste Erf, Koekange
Bestemmingsplan - Gemeente De Wolden
Ontwerp op 23-08-2023 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels:
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
de/het bestemmingsplan Buitengebied, Nieuwste Erf, Koekange met identificatienummer NL.IMRO.1690.2021BP1002009-ON04 van de gemeente De Wolden;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan huis verbonden bedrijf
kleinschalige bedrijvigheid als bedoeld in Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bijwonen, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.4 aan-huis-verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep als bedoeld in Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bijwonen, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 aaneengebouwde woning:
blokken van minimaal twee aaneen gebouwde woningen, waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar gekoppeld zijn of geschakeld zijn middels bijbehorende bouwwerken;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 bestaand:
- a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
- b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening of een andere planologische toestemming;
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 bijbehorend bouwwerk
een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak;
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.16 (bouw)perceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.19 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.20 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.21 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.22 hoofdgebouw:
het gebouw, of gedeelte daarvan, op een perceel dat gelet op de bestemming en uiterlijke verschijningsvorm het belangrijkste is;
1.23 nadere eisen:
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
1.24 omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.25 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient ter overdekking en niet, of slechts gedeeltelijk, met wanden is omgeven;
1.26 peil:
- a. peil gebouw:
- 1. de hoogte van de afgewerkte vloer ter plaatse van de hoofdtoegang na voltooiing van de bouw;
- b. in andere gevallen:
- 1. de hoogte ter plaatse van het aansluitende afgewerkte terrein;
1.27 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;
1.28 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.29 tuin:
gronden behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, bestaande uit ontsluitingspaden, verhardingen, groenvoorzieningen, erven en terreinen;
1.30 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.31 voorgevelrooilijn:
een lijn, welke zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de oorspronkelijke voorgevels van de hoofdgebouwen;
1.32 woning:
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.33 woonhuis:
een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de afstand tot de perceelgrens
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (bouw)perceelgrens.
2.7 ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 1 m wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. opgaande beplantingen;
- c. het weiden van vee;
- d. (ondergrondse) afvalinzamelingssystemen;
met daarbijbehorende
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- f. paden en verhardingen;
- g. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. het bebouwingsbeeld;
- b. de landschappelijke inpassing;
- c. de milieusituatie;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
Gronden met deze bestemming dienen niet als erf te worden beschouwd in de zin van artikel 1 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met hoofdzakelijk een functie voor de ontsluiting van de aanliggende erven;
- b. fiets-/voetpad;
- c. verblijfsgebied;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
- g. nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. het bebouwingsbeeld;
- b. de landschappelijke inpassing;
- c. de milieusituatie;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen in woonhuizen;
met dien verstande dat:
- b. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
- c. de woning en/of een aan de woning aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag worden gebruikt voor een aan huis gebonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf als genoemd in Bijlage 1 tot een oppervlakte van ten hoogste 60 m2;
met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven, verhardingen en groenvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
Op de tot 'Wonen' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. het bebouwingsbeeld;
- b. de landschappelijke inpassing;
- c. de milieusituatie;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c van de Wabo wordt in elk geval verstaan, het gebruiken, te doen of laten gebruiken van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van:
- a. Het al dan niet ten verkoop opslaan van gebruikte , dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorrijtuigen of aanhangwagens, welke bruikbaar en niet aan hun bestemming onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks passend is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- b. Opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks passend is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden
- c. Een seksinrichting, escortbedrijf en raam- en straatprostitutie.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van de ouwwerken, geen gebouw zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- e. de bestemmingsregels en toestaan dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m²;
- f. het bepaalde ten aanzien van de maximale hoogte van gebouwen en toestaan dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m², met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m².
9.2 Afwegingskader
Een omgevingsvergunning als bedoeld in 9.1 wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de woonsituatie;
- c. de milieusituatie;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de sociale en/of externe veiligheid;
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
10.2 Parkeergelegenheid
- a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.
- b. bij een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in de CROW-publicatie 381 met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie verschijnt, met deze nieuwe versie rekening wordt gehouden. Hierbij kunnen voorschriften worden opgenomen over het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
- c. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend een functiewijziging van bouwwerken of onbebouwde gronden in een functie met een grotere behoefte, zonder dat in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's. Deze bepaling geldt niet:
- 1. voor bestaand gebruik;
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
- d. bij de toepassing van het bepaalde onder c wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in de CROW-publicatie 381 met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie verschijnt, met deze nieuwe versie rekening wordt gehouden, waarbij alleen gelet wordt op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de functiewijziging. Hierbij kunnen nadere eisen worden gesteld aan de situering en omvang van de parkeergelegenheid ten behoeve van het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
- e. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde sub a en c en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd,mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van de bestemmingsplan Buitengebied, Nieuwste Erf, Koekange'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een onbebouwd agrarisch perceel aan een zijstraat van de Meester Harm Smeengeweg, ten oosten van de kern Koekange. De locatie is in de huidige situatie onbebouwd en ingericht als grasland.
Initiatiefnemer is voornemens het perceel te herontwikkelen en op een landschappelijk ingepast wijze woningen te realiseren, één en ander met bijbehorende infrastructurele-, groen- en water huishoudkundige voorzieningen. Het betreft een landschappelijk bouwen locatie. Het plan voorziet in totaal in 11 koopwoningen, waarmee in een deel van de lokale woningbehoefte van Koekange kan worden voorzien. Hierbij gaat het om 6 rijwoningen, 2 twee-onder-een kapwoningen en 1 vrijstaande woning.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met de geldende beheersverordening, waardoor een herziening noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Hierbij zal worden aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een ‘goede ruimtelijke ordening'.
1.2 Opgave Bestemmingsplan
Om het voornemen mogelijk te maken is een partiële herziening van de geldende beheersverordening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader waarbinnen het beoogde gebruik en het bouwplan gerealiseerd kan worden.
1.3 Opbouw Toelichting
Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:
- hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
- hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant Europees-, rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid;
- hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de uitgangspunten van het plan weer;
- hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieu aspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, water, etc.;
- hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
- hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
- hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Plangebied
Het plangebied is gelegen buiten de bebouwde kom, ten oosten van de kern Koekange. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan een zijstraat van de Meester Harm Smeengeweg. Aan de overige zijden wordt het plangebied omgeven door agrarische cultuurgronden. Afbeelding 2.1 geeft met rode omlijning de ligging van het plangebied aan.
![]() |
Afbeelding 2.1 Ligging van het plangebied ten opzichte van Koekange (Bron: PDOK) |
2.2 Geldend Planologisch Kader
Het plangebied ligt binnen de grenzen van de beheersverordening “Buitengebied”, vastgesteld op 28 februari 2019 door de gemeenteraad van De Wolden.
Op basis van de geldende beheersverordening heeft het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch'. Daarnaast is het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf'.
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede voor het behoud en herstel van de archeologische waarden.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met de bestemmingsregels, omdat de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor het beoogde woningbouwplan ontbreken.
Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridische planologisch kader op basis waarvan de voorgenomen ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.
2.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur Plangebied
Het plangebied is gelegen aan een zijstraat van de Meester Harm Smeengeweg, ten oosten van de kern Koekange.
De ruimtelijke en functionele structuur van de directe omgeving bestaat voornamelijk uit woningbouw met name behorend tot de kern Koekange en agrarische gronden. Ten noorden van het plangebied is de spoorlijn Groningen – Zwolle gelegen.
Het plangebied zelf is onbebouwd en ingericht als agrarische cultuurgrond. Langs de weg en de noordelijke kavelgrens loopt respectievelijk een watergang en kavelsloot. In afbeeldingen 2.2 en 2.3 is de huidige situatie op (lucht)foto's weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.2 Huidige situatie plangebied (rode omlijning) (Bron luchtfoto: PDOK) |
![]() |
Afbeelding 2.3 Foto's van de huidige situatie ter plaatse van het plangebied (Bron: Natuurbank Overijssel) |
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Europees Beleid
3.1.1 Verdrag van Malta
In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen. De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Erfgoedwet. Voor archeologische waarden geldt de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten. De gronden vallende binnen dit plan zijn getoetst aan de archeologische wet- en regelgeving. Voor de toetsing wordt verwezen naar hoofdstuk 5.
3.1.2 Wet natuurbescherming
De laatste tijd ondervindt de ruimtelijke ordening steeds meer invloed van het Europese beleid. In het bijzonder geldt dit voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van de beschermde flora en fauna. Sinds 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. De gronden vallende binnen dit plan zijn aan deze wet getoetst. Voor de toetsing wordt verwezen naar hoofdstuk 5.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Drenthe
De Omgevingsvisie is voor Drenthe een centraal visiedocument. Deze Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De ambitie ziet toe op het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. Deze ambitie vormt het hart van ons beleid waarmee wordt ingezet op ‘ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit’, mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is. In de omgevingsvisie worden zes verschillende kernkwaliteiten benoemd die de Drentse ruimtelijke identiteit inhoud geven. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.
Het plangebied is op de visiekaart niet voorzien van een specifieke aanduiding. Wel is het plangebied aangeduid op de kernkwaliteitenkaarten voor wat betreft de aspecten:
- 'Landschap' - wegdorpenlandschap van de laagveenontginningen en macrogradient;
- 'Cultuurhistorie' - deelgebied 8 (de Reest en Meppel - alle(s) voer(t) naar Meppel en respecteren);
- 'Archeologie' - beschermingsniveau 1 generiek (archeologie);
- 'Aardkundige waarde' - beschermingsniveau generiek (aw).
Hierna wordt puntsgewijs op de kernkwaliteiten ingegaan.
'Landschap' - landschap van de veenkolonien;
Kenmerken van het landschap
Het wegdorpenlandschap van de laagveenontginning, ook wel het ‘slagenlandschap’, ligt op de laagst gelegen plekken in de provincie Drenthe, waar in de benedenlopen van de beekdalen veen is ontstaan. Kenmerkend zijn de ontginningsassen, de langgerekte lintdorpen (waarvan het karakter en de sfeer grotendeels bepaald worden door bebouwing en wegbeplanting) en de grote, open weidegebieden (met de smalle, langgerekte verkaveling en het slotenpatroon haaks op de ontginningsas). Sommige delen hebben door de kavelgrensbeplanting een min of meer besloten karakter.
Kenmerken van de nederzetting
Het omringende landelijke gebied dringt door in het wegdorp, dat ook wel streekdorp wordt genoemd. Vanaf de hoofdweg is tussen de bebouwing door het landelijk gebied steeds waarneembaar. Het silhouet van het dorp is een langgerekte strook, waarvan de massa wordt gevormd door een aaneenschakeling van forse boerderijen met erfbeplantingen en de dominerende beplanting langs de weg. De beplanting bestaat uit opgaande bomen in een overigens vrij open landschap.
Provinciaal belang
Van provinciaal belang is het open weidegebied en de smalle verkaveling met het fijnmazige slotenpatroon.
Beleid
Het provinciaal beleid is gericht op het behouden en versterken van het open karakter en de smalle verkavelingsstructuur.
Macrogradiënt
De geologische ontwikkeling van Drenthe en het menselijk ingrijpen heeft geleid tot reliëfrijke overgangen in het landschap. Deze overgangen versterken de contrasten tussen landschapstypen, we noemen deze overgangen de Macrogradiënt. Ook voor de cultuurhistorie is deze macrogradiënt belangrijk. Prehistorische jagers en historische boeren kozen voor de aanleg van hun jachtkamp of boerennederzetting bij voorkeur een plek uit waar binnen korte afstand meerdere landschappen voorkwamen. Het behouden en versterken van de karakteristieke macrogradiënten (steile overgang van het Drents Plateau en de keileemruggen en stuwwallen naar de lager gelegen gebied, de zogenaamde macrogradiënt) van het Drents Plateau in relatie tot de aangrenzende en lager liggende veengebieden.
Toetsing
Er is een studie uitgevoerd naar de ontwikkelingsmogelijkheden van Koekange in het landschap. Uit deze visie zijn drie ontwikkelingsrichtingen voortgekomen die passend zijn binnen het aanwezige landschap, te weten de richtingen; natuurlandhuizen, nieuwe erven en bosbuurtschappen. Voorliggend project gaat uit van de ontwikkelingsrichting 'Nieuwe Erven', welke uitgaat van erven die opgebouwd zijn uit meerdere huizen die met elkaar een ensemble vormen. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op dit concept. Hier wordt geconcludeerd dat het woningbouwplan op een passende wijze is vormgegeven in het bestaande landschap.
'Cultuurhistorie' - deelgebied 9 (Het Hollandsche veld en Hoogeveen en respecteren);
Omgevingsbeeld
Bepalend voor de hoofdstructuur van dit gebied is de waaier van waterlopen waartussen de randveenontginningen liggen met hun bebouwingslinten. Waar de waterlopen samenkomen heeft Meppel zich vanaf de middeleeuwen ontwikkeld als handelsstad en doorvoerhaven.
De randveenontginningen kenmerken zich door bewonings- en ontginningsassen op smalle zandruggen, met van daaruit smalle, zeer lange verkavelingstroken, en veelal een jongere tweede bewoningsas, zoals bij Ruinerwold. Bij Kolderveen en Nijeveen zijn enkele middeleeuwse griften (turfkanalen) nog aanwezig. De grillige loop van de Reest is authentiek gebleven als grensrivier met Overijssel, met aan weerszijden zandkoppen waarop losse erven en esgehuchten zich aftekenen als eilanden in een open uitgestrekt beekdal.
Ambitie
Leidend in dit deelgebied is een samenloop van verschillende waterlopen waartussen en waarlangs verschillende ontwikkelingen hebben plaatsgevonden. De sturing is verschillend voor elk van deze onderdelen. Gestuurd wordt op:
- Het zichtbaar houden van de middeleeuwse griften bij Kolderveen en Nijeveen;
- Het in stand houden van het oude en het nieuwere lint van Ruinerwold en de ligging ervan in de omgeving. Dit wordt gedaan door het herkenbaar houden van de verschillen in positionering, weginrichting en architectuur, door het vasthouden aan de verkavelingstructuren en door het open houden van de ruimte tussen de twee bebouwingslinten;
- Het veilig stellen van het esgehuchtenlandschap van het Reestdal door het benadrukken van de samenhang tussen de erven, essen en groenlanden en de karakteristieke erf- en esbeplanting die de erven en essen markeert in het verder open beekdal van de Reest;
- Het versterken van het karakter van de Drentse Hoofdvaart als beelddrager van een ensemble van kanaal, sluis- en brugcomplexen en gerelateerde bebouwing;
- Het herkenbaar houden van de historische kern van Meppel als markt- en handelsstad, zowel bovengronds als ondergronds, met alle elementen die daaraan refereren, zoals bebouwingsstructuren, waterlopen, pleinen en parken.
Toetsing
De hiervoor beschreven cultuurhistorische waarden worden ten gevolge van het plan niet aangetast, aangezien geen watergangen worden gedempt of groenelementen worden verwijderd.
'Archeologie' - beschermingsniveau 1 generiek (archeologie);
Het beschermingsniveau Generiek richt zich op het algemene uitgangspunt dat alle behoudenswaardig archeologische vindplaatsen (waarden) die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Drenthe staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen.
Toetsing
Verwezen wordt subparagraaf 5.2 waar nader wordt ingegaan op het aspect archeologie. Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid is het uitvoeren van archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
'Aardkundige waarde' - beschermingsniveau generiek (aw).
In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. De provincie verwachten van gemeenten dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplan en plannen en initiatieven daarop beoordelen. Bij ontwikkelingen kunnen aardkundige kwaliteiten als inspiratiebron worden gebruikt.
Toetsing
Verwezen wordt subparagraaf 5.2 waar nader wordt ingegaan op de aspecten archeologie en cultuurhistorie. Het plangebied kent voor zover bekend geen aardkundige waarde.
Naast de kernkwaliteiten is tevens het beleid op het gebied van wonen van belang.
Wonen
Voor wat betreft wonen heeft de provincie de ambitie om Drenthe als woonprovincie aantrekkelijker te maken met gevarieerde en leefbare woonmilieus, die voorzien in de woonvraag. De provincie verwacht dat gemeenten een gemeentelijke woonvisie opstellen en dat de lokale visies in een bovenlokale strategie, een regionale woonvisie wordt vervat.
Toetsing
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van maximaal 11 woningen. Concreet gaat het om 1 vrijstaande woning, 2 twee-onder-een-kapwoningen en 6 rijwoningen. Voorliggend plan voorziet dan ook een gevarieerd woningbouwprogramma, waardoor de woningen geschikt zijn voor een brede doelgroep. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 3.4.4 waar de gemeentelijke woonvisie uitgebreid wordt behandeld.
Ten aanzien van de in de Omgevingsvisie genoemde milieuaspecten als water, bodem, luchtkwaliteit, geluid- en geurhinder en externe veiligheid heeft er een nadere beoordeling plaatsgevonden. Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten.
3.3.2 Omgevingsverordening Drenthe
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is uitsluitend artikel 2.17, lid 1 (woningbouw) van de Omgevingsverordening Drenthe noemenswaardig. Hierna is betreffende artikel opgenomen.
Artikel 2.17 Woningbouw
- 1. Een ruimtelijk plan kan voorzien in nieuwe woningbouw mits de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie kan worden aangetoond en aansluit bij bestaand stedelijk gebied. De gemeentelijke woonvisie ten aanzien van de woningvoorraad:
- a. draagt bij aan balans tussen vraag en aanbod in de gehele Drentse woningvoorraad op de lange termijn en is hiertoe afgestemd binnen de woningmarktregio's;
- b. benoemt tenminste de kwaliteit, kwantiteit, doelgroepen, duurzaamheid, kernenstructuur;
- c. schetst de opgaven in de bestaande woningvoorraad;
- d. geeft aan op welk wijze balans op lange termijn wordt gerealiseerd;
- e. geeft een lange termijn beeld.
Het plan voorziet in elf nieuwe woningen, waarvan de behoefte is aangetoond middels de gemeentelijke woonvisie. Kortheidshalve wordt verwezen naar subparagraaf 3.4.4. Daarnaast ligt het plangebied op korte afstand van de kern Koekange (binnen 2e ontginningsas) en past het binnen de uitbreidingsmogelijkheden die voor Koekange zijn bepaald. In hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met artikel 2.17 van de Omgevingsverordening Drenthe.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie De Wolden
3.4.2 Landschappelijk Ontwikkelingskader (LOK)
3.4.3 Welstandsnota 2013
3.4.4 Woonplan 2017-2022
3.4.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid
Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het hiervoor behandelde gemeentelijke beleidskader.
Hoofdstuk 4 Gewenste Ontwikkeling En Uitgangspunten
4.1 Inleiding
Om in de geprognosticeerde woningbehoefte te voorzien voor de komende tien jaar is het van belang om nieuwe woningen te realiseren binnen de gemeente De Wolden. De gemeentelijke Structuurvisie 2010-2030 gaat uit van de gedachte dat in hoofdzaak moet worden ingezet op nieuw te bouwen woningen in de vijf kerndorpen (Zuidwolde, de Wijk, Ruinen, Ruinerwold en Koekange). Dit met het oog op het in stand houden van de aanwezige voorzieningen aldaar.
Bij alle kerndorpen zet de gemeente in op nieuwbouw (het creëren van aanbod) passend bij de aard en schaal van de dorpen. Voor de uitbreidingen geldt de voorwaarde dat ze passend moeten zijn binnen de landschappelijke kenmerken van de deelgebieden.
Met voorliggend plan wordt een bijdrage geleverd aan het voorzien in voldoende woningen in Koekange. Het gaat om een relatief kleinschalige woningbouwontwikkeling, passend bij de locatie en schaal van Koekange. In 2005 is een studie uitgevoerd naar potentiële ontwikkelingsmogelijkheden van Koekange, waarbij nadrukkelijk is naar de landschappelijke inpasbaarheid van dergelijke uitbreidingen. De studie benoemt drie ontginningslijnen in Koekange en benoemt voor elke ontginningslijn het type ontwikkeling die het slagenlandschap van Koekange kan versterken. De studie ziet voor de 2de ontginningslijn kansen van het ontwikkelen van 'Nieuwe Erven'. Hierna is aan de hand van voorbeelden het betreffende concept verbeeld.
![]() |
Afbeelding 4.1 Ontwikkelingsrichting 'Nieuwe Erven'(Bron: La4Sale) |
Voorliggend plan sluit qua inrichting en landschappelijke inpassing aan op deze ontwikkelingsrichting.
4.2 De Ontwikkeling
Zoals beschreven in de aanleiding is initiatiefnemer voornemens ter plaatse van het plangebied 11 woningen te realiseren. Concreet voorziet het voornemen in een gevarieerd woningbouwprogramma met 1 vrijstaande woning, 2 twee-onder-een-kapwoningen en 6 rijwoningen.
Het uitgangspunt is om ter plaatse een kleinschalige woonbuurt te realiseren die aansluit op het principe van 'Nieuwe Erven'. Ten behoeve van de ontsluiting van de te realiseren woningen wordt er een ontsluitingsweg gerealiseerd.
In afbeelding 4.2 is een indicatieve inrichtingstekening opgenomen.
![]() |
Afbeelding 4.2 Indicatieve inrichtingstekening |
De kavels voor de rijwoningen volgen de richting van het landschap en staan haaks op de overige woningen. De voorgevels van deze woningen zijn geörienteerd op het voetpad. De kavels zijn geschikt voor een brede doelgroep waaronder starters.
De twee-onder-een kapwoning op het voorterrein zijn georiënteerd op de zijstraat. Het andere woonblok twee-onder-een kapwoningen en de vrijstaande woningen zijn georiënteerd op het voetpad. Deze woningen zijn met name geschikt voor twee persoonshuishoudens en gezinnen, waarbij wordt opgemerkt dat de kavels van voldoende omvang zijn om de woningen levensloopbestendig uit te voeren. Levensloopbestendig houdt in dat op de begane grond tevens een slaapkamer en badkamer aanwezig is. Hiermee zijn de woningen tevens geschikt voor senioren.
De goothoogte van de woningen zal ten hoogste 3,5 m bedragen, waarbij de dakhelling ten minste 30° dient te bedragen en ten hoogste 60° mag bedragen. Uitzondering op deze goothoogte betreft de westelijke vrijstaande woning. Voor deze woning geldt een minimum goothoogte van 5,5 meter en maximum goothoogte van 7 meter. Daarnaast mag de bouwhoogte van betreffende woning niet meer bedragen dan 11,5 meter. Deze woning kent een afwijkende maatvoering omdat het een markant hoofdhuis dient te worden. De woning moet, in combinatie met het groen, een duidelijk front gaan vormen van het nieuwe erf. Hiermee sluit de inrichting aan bij de traditie van Koekange.
Bijgebouwen worden met de woning mee ontworpen.
De overige gronden binnen het plangebied worden ingericht met infrastructuur, groen- en speelvoorzieningen en water huishoudkundige voorzieningen, waaronder een wadi waarin het overtollige hemelwater zal worden opgevangen (noordoosten en zuiden). De buurt wordt ontsloten via één hoofdontsluitingsweg aan de zuidzijde van het plangebied.
Het beoogde plan bevindt zich in het open gebied rondom Koekange. Het plan wordt landschappelijk ingepast conform het LOK De Wolden. Het ontwerp zorgt, door haar ontwerp en landschappelijk inpassing, in een versterking van het slagenlandschap in de omgeving van Koekange. Hierbij is nadrukkelijk rekening gehouden met de uitstraling van de buitenzijde van het plangebied ten opzichte van de omgeving. Gelet op het vorenstaande wordt gesteld dat het plan leidt tot een stedenbouwkundig verantwoord beeld.
4.3 Beeldkwaliteit
De eisen ten aanzien van beeldkwaliteit zijn beschreven en weergegeven in het beeldkwaliteitsplan. Hierna zijn enkele onderdelen uit het beeldkwaliteitsplan opgenomen. Voor het volledige beeldkwaliteitsplan wordt verwezen naar bijlage 1 bij deze toelichting.
In het beeldkwaliteitsplan worden aanbevelingen gedaan of richtlijnen gegeven voor:
- vormgeving van de bebouwing;
- inrichting van de openbare ruimte;
- start van ontwerpprocessen.
Voor een nadere toelichting wordt kortheidshalve verwezen naar het beeldkwaliteitsplan.
Het beeldkwaliteitsplan wordt door de gemeenteraad vastgesteld als toevoeging op de Welstandsnota. De bouwplannen worden binnen de kaders van het beeldkwaliteitsplan beoordeeld en getoetst. Het beeldkwaliteitsplan geeft zowel voor de ontwikkelende partij als de toekomstige bewoners zekerheid over de kwaliteit van de nieuwe situatie.
Opgemerkt wordt dat in afwijking van het beeldkwaliteitsplan niet 5, maar 6 rijwoningen worden gerealiseerd. De in het beeldkwaliteitsplan opgenomen aanbevelingen/richtlijnen blijven echter onveranderd.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Bodem
5.1.1 Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
5.1.2 Onderzoek en conclusie
Sigma Bouw & Milieu heeft ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar bijlage 2 bij deze toelichting.
Grond
bovengrond (0.0-0.5 m-mv)
Bovengrondmengmonster MM1 bevat geen van de onderzochte componenten verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
Bovengrondmengmonster MM2 bevat geen van de onderzochte componenten verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
ondergrond (0.5-2.0 m-mv)
Ondergrondmengmonster MM3 bevat geen van de onderzochte componenten verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
Ondergrondmengmonster MM4 bevat geen van de onderzochte componenten verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
Grondwater
peilbuis 1 (1.1-2.1 m-mv)
Het grondwater t.p.v. peilbuis 1 bevat een verhoogd gehalte barium, koper, nikkel en zink (zware metalen) t.o.v. de streefwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) wordt in deze gevallen niet overschreden zodat er uit milieuhygiënische overweging, naar onze mening, geen directe aanleiding is tot het instellen van aanvullend onderzoek.
Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging. Het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie bevat enkele zware metalen verhoogd t.o.v. de streefwaarde. De licht verhoogd gemeten gehalten overschrijden de tussenwaarde/bodemindex-waarde (>0.5) niet en geven daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.
Geconcludeerd wordt dat het aspect bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.2 Archeologie En Cultuurhistorie
5.2.1 Normstelling
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2023 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn archeologische monumenten kaarten en gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten opgesteld.
De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland.
5.2.2 Onderzoek en conclusie
Op 26 januari 2012 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart voor de gemeente De Wolden vastgesteld. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de archeologische beleidskaart opgenomen.
![]() |
Afbeelding 5.1 Uitsnede archeologische beleidskaart (Bron: gemeente De Wolden) |
Het plangebied ligt in een gebied aangemerkt als 'verstoord tot onder archeologisch niveau'. Voor dergelijke gebieden geldt geen onderzoeksplicht.
Daarnaast bevinden zich in en rondom het plangebied geen cultuurhistorische objecten of waarden.
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen dan ook geen belemmering.
5.3 Water
5.3.1 Algemeen
In dit bestemmingsplan worden wel nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente De Wolden is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.
5.3.2 Normstelling
De waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen vormen samen met waterschap Rijn en IJssel het waterschapsgebied Rijn-Oost. De waterschappen hebben hun beleid voor stedelijk waterbeheer vastgelegd in de gezamenlijke beleidsnotitie 'Water Raakt'. Deze notitie vormt op hoofdlijnen het beleid voor de wijze waarop de waterschappen in stedelijk gebied invulling geven aan het waterbeheer. Het waterbeheer richt zich op de volgende drie beleidsthema's:
- 1. Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld;
- 2. Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken is het WB21 opgesteld. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door enige goede redenen - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert;
- 3. Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Wet natuurbescherming). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000-gebieden is geen uitstel mogelijk.
Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW. Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheer-plannen (waterbeheerder) en vergunningen.
Watertoetsproces
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
5.3.3 Onderzoek en conclusie
Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is op 4 juni 2021 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het waterschap heeft voor voorliggend project een uitgangspuntennotitie opgesteld, behorend bij de normale procedure. Voor de uitgangspuntennotitie wordt verwezen naar Bijlage 3 bij deze toelichting.
Binnen het plangebied is op dit moment geen sprake van wateroverlast. Om het hemelwater te kunnen bergen worden er twee nieuwe watergangen gegraven. Op deze watergangen worden de hemelwaterafvoeren van de woningen en wegen geloosd. De nieuwe watergangen worden aangesloten op de primaire watergang van het waterschap. Het waterschap heeft aangegeven dat dit principe van afvoeren prima is, maar dat voor het graven van de watergang een vergunning benodigd is en dat voldoende watercompensatie moet plaatsvinden. Voor de waterberging wordt gerekend met 80mm compensatie per m2 verhardoppervlak. Als er 2000 m2 verhard oppervlak komt moet er 2000*0,08 (80mm)=160 m3 (kuub) aan waterberging aan worden gelegd.
In betreffende aanvraag zal omgevingsvergunning dan tevens worden beschouwd of en op welke wijze (bijv. vertraagde afvoer/overstort) de watergangen binnen het plangebied op de bestaande primaire watergang aangesloten kan worden en sprake is van voldoende watercompensatie.
Wat betreft afvalwater zullen de woningen worden aangesloten op de gemeentelijke riolering.
Het aspect water vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
5.4 Natuur En Ecologie
5.4.1 Normstelling
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.
Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte zijn de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming.
5.4.2 Onderzoek en conclusie
Natuurbank Overijssel heeft in voorliggend geval een quickscan natuurwaarden uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar bijlage 4 bij deze toelichting.
De voorgenomen activiteiten worden gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden', en het opzettelijk 'verstoren, beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verstoren of te doden en om opzettelijk de vaste rust- en voortplantingsplaats te mogen beschadigen en te vernielen. Afhankelijk van de status van de beschermde soorten, kan soms ook gewerkt worden conform een door de Minister goedgekeurde, en op de situatie toepasbare, gedragscode. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
Het plangebied behoort niet tot Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Drenthe. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de uitvoering van voorgenomen activiteiten, kan op voorhand niet uitgesloten worden. Om de wettelijke consequenties vast te kunnen stellen dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden.
De inrichting van het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Mogelijk benutten vogels, grondgebonden zoogdiersoorten het plangebied als foerageergebied, bezet de veldmuis er een vaste rust- en voortplantingsplaats en nestelen er kieviten. Voor amfibieën en vleermuizen wordt het plangebied als ongeschikt leefgebied beschouwd.
Als gevolg van het uitvoeren van grondverzet, wordt mogelijk een veldmuis gedood en wordt mogelijk een vaste rust- en/of voortplantingsplaats van de veldmuis beschadigd en vernield. Voor de veldmuis geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden' en het 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen'.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten (kievit), is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien het bouwrijp maken, verharden en bebouwen van het plangebied tijdens de voortplantingsperiode plaatsvindt, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren, en vogels af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties omdat deze functie niet beschermd is voor de dieren die het plangebied benutten als foerageergebied.
Stikstofonderzoek
BJZ.nu heeft in voorliggend geval een stikstofonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar bijlage 5 bij deze toelichting.
Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.
De aspecten natuur en ecologie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.5 Geluid
5.5.1 Normstelling
De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:
- woningen;
- andere geluidsgevoelige gebouwen;
- geluidsgevoelige terreinen.
Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.
Onder "woning" wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.
In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Wanneer niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.
5.5.2 Onderzoek en conclusie
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszonering van een industrieterrein. Daarnaast zijn de woningen binnen het plangebied op voldoende afstand gelegen van de Meester Harm Smeengeweg.
Het plangebied is wel gelegen binnen de wettelijke geluidszone van de spoorlijn Zwolle – Groningen. BJZ.nu heeft in voorliggend geval een railverkeerslawaaionderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar bijlage 6 bij deze toelichting. Opgemerkt wordt na het uitvoeren van het onderzoek het planvoornemen in beperkte mate is gewijzigd, in die zin dat in plaats van een blok met 5 rijwoningen een blok met 6 rijwoningen wordt gebouwd. Gelet op het feit dat de situering van de woningen niet wijzigt zijn de resultaten representatief en behoeft het onderzoek geen aanpassing.
De geluidsbelasting ten gevolge van spoorweglawaai bedraagt ter plaatse van de te realiseren woningen hoogstens 53,5 dB. Hiermee wordt aan de voorkeurswaarde van 55 dB voldaan. Er is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wat betreft het aspect spoorweglawaai.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.6 Milieuzonering Bedrijven
5.6.1 Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
5.6.2 Onderzoek en conclusie
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.
De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen milieubelastende functies aanwezig. Alle bedrijvigheid in Koekange is op ruimvoldoende afstand gelegen. Ter plaatse van het plangebied is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verwachten. Omgekeerd worden er ten gevolge van het plan geen bedrijven in hun bedrijfsvoering beperkt.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.7 Milieueffectrapportage (Mer)
5.7.1 Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
- Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
- Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
5.7.2 Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 11 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. Deze is opgenomen in bijlage 7 bij deze toelichting.
Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen of het uitvoreen van een plan-MER zijn dan ook niet noodzakelijk.
5.8 Luchtkwaliteit
5.8.1 Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.1 weergegeven.
Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
5.8.2 Onderzoek en conclusie
Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals hiervoor beschreven kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.9 Externe Veiligheid
5.9.1 Normstelling
Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
Het groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied.
5.9.2 Onderzoek en conclusie
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.
![]() |
Afbeelding 5.3 Uitsnede Risicokaart (Bron: Nederland.risicokaart.nl) |
De weergegeven buisleidingen zijn in beheer bij de NAM. Betreffende leidingen hebben een invloedsgebied van maximaal 185 meter. Het plangebied is gelegen op grotere afstand en daarmee buiten het invloedsgebied.
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.10 Verkeer En Parkeren
5.10.1 Normstelling
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte die ontstaat als gevolg van de nieuwe ontwikkeling.
5.10.2 Onderzoek en conclusie
Parkeren
Op basis van de vorenstaande uitgangspunten ontstaat qua parkeerbehoefte als gevolg van het project het volgende beeld:
Functie | Parkeerbehoefte bewoners per woning (gemiddeld) | Parkeerbehoefte bezoekers per woning | Aantal woningen | Totale parkeerbehoefte (gemiddeld) |
Koop, huis, vrijstaand | 2 | 0,6 | 1 | 2,6 |
Koop, huis, 2^1 | 2 | 0,6 | 4 | 10,4 |
Koop, huis, tussen/hoek | 2 | 0,6 | 6 | 15,6 |
Totaal | 28,6 |
De totale parkeerbehoefte voor de te realiseren woningen komt naar boven afgerond neer op 29 parkeerplaatsen. Voor de vrijstaande, 2^1 kapwoningen en de hoekwoningen geldt 2 parkeerplaatsen op eigen terrein. Voor de rijwoningen geldt 1 parkeerplaats op eigen terrein en 1 in de openbare ruimte. Voor bezoekers dienen er in totaal 7 parkeerplaatsen in de openbare ruimte te worden aangelegd. In totaal worden er 18 parkeerplaatsen op eigen terrein aangelegd en 11 parkeerplaatsen in de openbare ruimte. In onderstaande afbeelding zijn de parkeerplaatsen aangegeven.
![]() |
Afbeelding 5.4 Situering parkeerplaatsen (Bron: La4Sale) |
Binnen het plangebied wordt dan ook voorzien in het benodigde aantal parkeerplaatsen en daarmee de verwachte parkeerbehoefte.
Verkeersgeneratie
Om het aantal verkeersbewegingen te bepalen is gebruik gemaakt van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW.
Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- Verstedelijkingsgraad: niet stedelijk / gemeente De Wolden (Bron: CBS Statline);
- Stedelijke zone: buitengebied.
In de publicatie van de CROW is de verkeersgeneratie per functie uiteengezet. Daarnaast wordt hierin een minimaal en maximaal aantal verkeersbewegingen voor de functies aangegeven. In voorliggend geval is van het gemiddelde uitgegaan.
Op basis van de vorenstaande uitgangspunten ontstaat qua verkeersgeneratie als gevolg van het project het volgende beeld:
Functie | Verkeersbewegingen per woning per weekdag (gemiddeld) | Aantal woningen | Totaal aantal verkeersbewegingen per weekdag (gemiddeld) |
Koop, huis, vrijstaand | 8,2 | 1 | 8,2 |
Koop, huis, 2^1 | 7,8 | 4 | 31,2 |
Koop, huis, tussen/hoek | 7,4 | 6 | 44,4 |
Totaal | 83,8 |
De totale verkeersgeneratie voor de te realiseren woningen komt afgerond neer op 84 verkeersbewegingen per weekdag.
Het plangebied wordt ontsloten via de zijstraat op de Meester Harm Smeengeweg. De huidige verkeersintensiteit op deze weg is beperkt en de weg heeft voldoende capaciteit om de beperkte toename aan verkeersbewegingen op te vangen. De bestaande aansluiting van de zijstraat op de Meester Harm Smeengeweg is overzichtelijk en verkeersveilig.
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.11 Duurzaamheid
Met dit plan wordt agrarische cultuurgrond herbestemd tot 'Wonen', waarbij 11 grondgebonden woningen worden toegestaan.
De woningen zullen conform de geldende bouwbesluit eisen (nieuwbouw niveau) gebouwd worden, waarbij wordt opgemerkt dat sprake zal zijn van gasloze bouw.
Schoon hemelwater wordt opgevangen en afgevoerd naar nieuw aan te leggen watervangen.
Vanuit het aspect duurzaamheid zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording
6.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels.
6.2 Opzet Van De Regels
6.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
• Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
• Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
6.2.3 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemming. In dit hoofdstuk en de daarin opgenomen artikelen 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer' en 'Wonen' wordt een onderverdeling gemaakt in onder andere:
- Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de toegestane activiteiten;
- Bouwregels: eisen waar bebouwing aan moet voldoen (aantal hoofdgebouwen, bouwhoogte, etc.);
- Afwijken van de gebruikt- en bouwregels: voorwaarden waaronder afgeweken mag worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.
In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze bestemmingen is gekozen.
6.2.4 Algemene regels
In dit hoofdstuk worden de algemene regels weergegeven. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Het hoofdstuk bestaat uit de volgende onderdelen:
- Anti-dubbeltelregel (artikel 7): deze regel is opgenomen om ongewenste verdichting van bebouwing te voorkomen;
- Algemene gebruiksregels (artikel 8): dit artikel beschrijft welk gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval strijdig zijn met het bestemmingsplan;
- Algemene afwijkingsregels (artikel 9): deze regels maken het mogelijk om op de beschreven punten af te wijken van de regels in het wijzigingsplan;
- Overige regels (artikel 10): regels die aangeven hoe er met welstandscriteria, afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden, de natuurbeschermingstoets en parkeernormen wordt omgegaan in het bestemmingsplan.
6.2.5 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
6.3 Verklaring Van De Bestemmingen
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
Artikel 3 Groen
Deze bestemming is opgenomen op de toekomstige groenvoorzieningen, waaronder begrepen de watergangen.
Gronden met deze bestemming zijn onder meer bedoeld voor groenvoorzieningen, water en water huishoudkundige voorzieningen met de daarbij behorende voorzieningen.
Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van nutsvoorzieningen en met inachtneming van de gestelde maatvoeringseisen. Daarnaast zijn er bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde toegestaan tot een maximale hoogte van 2 meter.
Artikel 4 Tuin
Deze bestemming is opgenomen voor de voorgevels van de rijwoningen en de twee-onder-een kapwoningen. Op de kavel voor de vrijstaande woning is deze niet toegekend aangezien daar bijgebouwen voor de voorgevel zijn toegestaan (t.p.v. de aanduiding bijgebouwen).
Gronden met deze bestemming zijn onder meer bedoeld voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Gebouwen zijn niet toegestaan.
Alleen bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde zijn toegestaan, een en ander met inachtneming van de maatvoeringseisen.
Artikel 5 Verkeer
Deze bestemming is opgenomen op de toekomstige ontsluitingsweg, stoepen en openbare parkeerplaatsen.
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor wegen, fiets-/voetpaden, verblijfsgebied, parkeer- en groenvoorzieningen.
Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van nutsvoorzieningen en met inachtneming van de gestelde maatvoeringseisen. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de regel dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 2 meter zal bedragen.
Artikel 6 Wonen
Deze bestemming is toegekend aan de toekomstige woonkavels.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in een woonhuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, die zijn genoemd in de Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bij wonen', een en ander met bijbehorende voorzieningen.
De bouwregels maken onderscheid tussen hoofdgebouwen, aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
Voor het bouwen van woningen geldt dat uitsluitend woonhuizen gebouwd mogen worden. Woonhuizen dienen binnen het daarvoor opgenomen bouwvak te worden gebouwd. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven. Daarnaast geldt er een maximale goot- en bouwhoogte in combinatie met minimale en maximale dakhellingen. Voor de meest westelijke woning (vrijstaande woning) geldt tevens een minimum goothoogte.
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd dan wel ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. Daarnaast gelden er diverse maatvoeringseisen ten aanzien van hoogte, oppervlakte en dakhellingen
Tot slot zijn er bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde toegestaan. De bouwhoogte van erf- terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 meter en daarachter ten hoogste 2 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 meter of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Economische uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Voorliggend plan betreft een aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro. In het voorliggende geval worden de gemeentelijke kosten, op basis van de legesverordening, verhaald op de initiatiefnemer. Met de initiatiefnemer wordt tevens een planschadeovereenkomst gesloten zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig is.
Maatschappelijk uitvoerbaarheid
Het voorontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijke verplichte vooroverleg (artikel 3.1.1. Bro) voorgelegd aan het waterschap Drents Overijsselse Delta en de provincie Drenthe.
Provincie Drenthe
De provincie heeft een vooroverlegreactie gegeven, waarna een overleg heeft plaatsgevonden. De provincie heeft hierin aangegeven te kunnen instemmen met de huidige opzet en de landschappelijke inpassing/versterking zoals in het voorontwerpbestemmingsplan is opgenomen. De provincie verwacht echter dat de westelijke (vrijstaande) woning als markant hoofdhuis gerealiseerd wordt. Dit om de doorvertaling van de uitbreiding (tweede lint) op de bestaande lintstructuur te waarborgen. Het hoofdhuis moet namelijk, in combinatie met het groen, duidelijk het front vormen van het nieuwe erf. De regels zoals opgenomen zijn in het voorontwerpbestemmingsplan maakt een dergelijk prominent hoofdhuis niet mogelijk. Naar aanleiding van deze vooroverlegreactie zijn de maatvoeringsregels voor betreffende woning gewijzigd, waardoor het realiseren van een prominent hoofdhuis mogelijk is.
Waterschap Drents Overijsselse Delta
Het waterschap heeft een vooroverlegreactie gegeven. Het waterschap geeft aan zich te kunnen vinden in het plan, mits duidelijk de watercompensatie wordt genoemd die moet plaatsvinden door het toenemen van verhard oppervlak. Dit is toegevoegd aan paragraaf 5.3.3.
Omwonenden
Initiatiefnemer heeft de omgeving meermaals geïnformeerd over de voorgenomen plannen. Men is men overwegend positief over de voorgenomen ontwikkeling.
Vervolgprocedure
Het ontwerpbestemmingsplan zal voor een periode van 6 weken ter inzage worden gelegd. Gedurende deze inzagetermijn kan een ieder een zienswijze kenbaar maken. De bekendmaking hiervan zal plaatsvinden in de Wolder Courant alsmede in de Staatscourant en via elektronische weg.
Het vervolg daarop bestaat, kort samengevat, uit de volgende stappen in de procedure:
- 1. vaststelling (al dan niet gewijzigd) door de gemeenteraad;
- 2. beroepsmogelijkheid bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage 1 Lijst Toelaatbare Beroepen En Vormen Van Bedrijvigheid Bij Wonen
Bijlage 1 Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bij wonen
Bijlage 2 Landschapsplan
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 3 Uitgangspuntennotitie
Bijlage 3 Uitgangspuntennotitie
Bijlage 4 Quickscan Natuurwaarden
Bijlage 4 Quickscan natuurwaarden
Bijlage 5 Stikstofonderzoek
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek Railverkeerslawaai
Bijlage 6 Akoestisch onderzoek railverkeerslawaai