Ruinen, uitbreiding bedrijventerrein
Bestemmingsplan - Gemeente De Wolden
Vastgesteld op 26-09-2024 - vastgesteld
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Ruinen, uitbreiding bedrijventerrein met identificatienummer NL.IMRO.1690.2022BP1005002-VG01 van de gemeente De Wolden;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 ander werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal of minimaal bebouwd mag/moet worden;
1.9 bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. de levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, danwel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.10 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.11 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel, bedrijf of daarmee vergelijkbare voorzieningen, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.12 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is voor toezicht en beheer;
1.13 beroeps- cq. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.14 bestaand:
de op het moment van ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en conform de op dat moment geldende regels aanwezige gebouwen/ oppervlakten/ gebruik of waarvoor een bouwvergunning is verleend danwel een aanvraag om bouwvergunning is ingediend die kan worden verleend;
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 Bevi-inrichtingen:
inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, (alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats (Let op: indien van toepassing));
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.23 bouwwerk:
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.24 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.25 consumentenvuurwerk:
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;
1.26 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.27 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.28 dienstverlenend bedrijf:
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en prostitutie;
1.29 dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van prostitutie;
1.30 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, waaronder mede een carport wordt verstaan;
1.31 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, genoemd in artikel 2.4 van het Inrichting- en vergunningenbesluit milieubeheer van 5 januari 1993 houdende aanwijzing van categorieën inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
1.32 hoofdgebouw:
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.33 horizontale diepte van een gebouw:
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;
1.34 kampeermiddel:
tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel andere onderkomens of andere voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, die geheel of gedeeltelijjk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf van personeel, werkzaam op het kampeerterrein waar deze onderkomens of voertuigen zijn geplaatst;
1.35 kantoor:
een gebouw waarvan ten minste 80 % van de vloeroppervlakte wordt gebruikt voor administratieve activiteiten, inclusief daaraan gerelateerde activiteiten, zoals kantine en sanitair;
1.36 kap:
een gesloten en (overwegend) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk, bestaande uit ten minste één niet horizontaal vlak;
1.37 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.38 peil:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang danwel vanaf enig ander vast punt in de omgeving;
- 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.39 perceelgrens:
de scheiding tussen percelen die niet aan eenzelfde eigenaar behoren danwel niet door eenzelfde gebruiker worden gebruikt;
1.40 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.41 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.42 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden en opstallen dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.43 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.44 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.45 Staat van Bedrijfsactiviteiten:
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;
1.46 stacaravan:
een caravan, die als een gebouw valt aan te merken;
1.47 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.48 verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
(let op: dit is dus de netto-vloeroppervlakte);
1.49 volumineuze detailhandel:
detailhandel in ABC-goederen (auto's, boten en caravans), tuinartikelen, (grove) bouwmaterialen, keukens, sanitair en woninginrichting waaronder meubels. Deze winkels hebben vanwege omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig voor de uitstalling;
1.50 voorgevel:
het meest naar de zijde van de weg, waaraan de hoofdontsluiting van het perceel is gelegen, gekeerde deel van een hoofdgebouw;
1.51 vuurwerkbedrijven:
inrichtingen waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig is;
1.52 Wgh-inrichtingen:
inrichtingen in de zin van artikel 41 van de Wet geluidhinder jo artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.4 de afstand tot de perceelgrens
de afstand tussen de perceelsgrens en het dichtstbijzijnde punt van een bouwwerk;
2.5 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
De maximale bouwhoogte mag ten behoeve van deze ondergeschikte bouwdelen met ten hoogste 1 meter worden overschreden.
2.6 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
- voor lengten in meters (m);
- voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- voor verhoudingen in procenten (%);
- voor hoeken/hellingen in graden (°).
2.7 Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijvigheid tot en met categorie 2 van de Staat van bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
- b. bedrijvigheid tot en met categorie 3.1 van de Staat van bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1;
- c. bedrijfswoningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bedrijfswoning verplicht' een bedrijfswoning verplicht is;
met daarbijbehorende:
- d. gebouwen, een bedrijfswoning die onderdeel uitmaakt van de bedrijfsbebouwing daaronder begrepen;
- e. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
- f. andere-werken, waterhuishoudkundige voorzieningen, erven, terreinen en ontsluitingswegen;
met inachtneming van het volgende:
- 1. seksinrichtingen zijn niet toegestaan;
- 2. detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van productiegebonden en onderschikte detailhandel;
- 3. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- 4. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan, met uitzondering van bestaande Bevi-inrichtingen;
met dien verstande dat:
- de oppervlakte van nieuw uit te geven bouwpercelen niet minder dan 1.000 m2 en niet meer dan 2.000 m2 mag bedragen;
- maximaal 20 bedrijfskavels worden uitgegeven;
- er een beeldkwaliteitsplan van toepassing is.
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:
- a. 3.2.1 onder d en toestaan, dat het bebouwingspercentage met 5 wordt verhoogd, evenals het bebouwingspercentage in de bestaande situatie;
- b. 3.2.2 en toestaan dat de goothoogte wordt verhoogd tot niet meer dan 6 m;
- c. 3.2.4 en toestaan dat de afstand uit de perceelsgrens wordt verminderd.
3.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de milieusituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- e. de sociale veiligheid;
- f. de externe veiligheid.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 3.1 en toestaan dat:
- a. bedrijven worden toegelaten die van een hogere categorie zijn of niet zijn genoemd in de voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de reeds toegelaten categorie;
- b. op één bedrijfsperceel bedrijvigheid van verschillende categorieën plaatsvindt;
- c. de oppervlakte van een bouwperceel wordt vergroot tot niet meer dan 5.000 m2.
- d. meer dan 20 bedrijfskavels worden uitgegeven.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
met daarbij behorende:
- b. paden;
- c. speelvoorzieningen;
- d. ondergeschikte nutsvoorzieningen;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. bruggen, dammen en/of duikers;
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde en geen overkapping zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
Artikel 5 Tuin
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
- c. erkers ten dienste van de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen.
met uitzondering van het bepaalde onder c dienen de gronden niet als erf te worden beschouwd in de zin van artikel 2.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) (voorheen artikel 1 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- a. de aanleg van een inrit vanaf de Meppelerweg;
- b. het aanbrengen van verharding met uitzondering een strook van 1 m voor de voorgevel'
- c. het opslaan van goederen, voertuigen, materialen, puin e.d.
- d. het plaatsen en bouwen van erfafscheidingen niet zijnde groene (natuurlijke) afscheidingen;
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. bruggen, dammen en/of duikers;
- f. sloten, bermen en beplanting;
- g. groenvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
6.2 Bouwregels
Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- het bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
- de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Artikel 7 Waarde - Archeologie
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en herstel van de archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
Voor zover de bouwaanvraag betrekking heeft op een activiteit met een grotere diepte dan 30 cm:
- a. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Wabo een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
- b. kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wabo de volgende regels worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties, tenzij in het rapport als bedoeld onder a naar het oordeel van het bevoegd gezag is aangetoond dat het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 voor de overlegging van het aldaar genoemd archeologische rapport indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
- 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 30 cm, met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het betreft niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor over een oppervlakte van meer dan 1.000 m2;
- 2. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen dieper dan 30 cm;
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
- 4. het aanplanten en/of het rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd op meer dan 30 cm diepte en/of voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 30 cm wordt geroerd.
- b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- 1. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
- 2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- 3. het normale onderhoud betreffen;
- 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
- 5. op archeologisch onderzoek zijn gericht.
- c. De onder a naar genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht, vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en/of cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of bescherming van die waarden of de eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit plan wordt in elk geval wordt begrepen:
- a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- b. het gebruik van de gronden als standplaats voor stacaravans;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
- d. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- e. het storten van puin en afvalstoffen;
- f. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
9.1 Voorwaardelijke verplichting nader ecologisch onderzoek
Tot een met dit bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het bebouwen en gebruiken van het plangebied zonder voorafgaand nader ecologisch onderzoek naar kleine marterachtigen conform het daarvoor geldende onderzoeksprotocol en:
- 1. een activiteitenplan is opgesteld;
- 2. een eventueel benodigde omgevingsvergunning voor de flora- en fauna activiteit is verkregen;
- 3. eventueel benodigde mitigerende of compenserende maatregelen zijn uitgevoerd.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages voor zover dit gelet op het gebruik en/of de constructie noodzakelijk is;
- b. het bepaalde in het plan en toestaan dat zend- ontvangst- en/of antennemasten tot een bouwhoogte van 45 m worden gebouwd;
- c. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- d. het bepaalde in het plan met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de ontheffing gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
- e. het bepaalde in het plan ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 12 m;
- f. het bepaalde in het plan en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken;
- 3. (hoek)erkers bij bedrijfswoningen over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
met dien verstande dat:
- de bebouwingsgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden;
- de afstand van een erker tot de naar de weg gekeerde perceelgrens niet meer bedraagt dan 3 m;
- de gezamenlijke oppervlakte per erker niet meer bedraagt dan 6 m2;
- de oppervlakte van een erker niet wordt meegerekend bij de toegestane oppervlakte aan aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen per woning, met dien verstande dat het maximale bebouwingspercentage van het bouwperceel onverminderd van toepassing blijft. ;
- g. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen.
10.2 Afwegingskader
Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit artikel mag slechts worden verleend indien deze niet leidt tot een onevenredige aantasting van:
- het bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
- de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
11.2 Parkeergelegenheid
- a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.
- b. bij een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in de CROW-publicatie 381, met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie verschijnt, met deze nieuwe versie rekening wordt gehouden. Hierbij kunnen voorschriften worden opgenomen over het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
- c. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend een functiewijziging van bouwwerken of onbebouwde gronden in een functie met een grotere behoefte, zonder dat in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's. Deze bepaling geldt niet:
- 1. voor bestaand gebruik;
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
- d. bij de toepassing van het bepaalde onder c wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in de CROW-publicatie 381, met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie verschijnt, met deze nieuwe versie rekening wordt gehouden, waarbij alleen gelet wordt op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de functiewijziging. Hierbij kunnen nadere eisen worden gesteld aan de situering en omvang van de parkeergelegenheid ten behoeve van het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
- e. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde sub a en c en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van de bestemmingsplan Ruinen, uitbreiding bedrijventerrein'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de westzijde van het dorp Ruinen bevindt zich bedrijventerrein Voor de Blanken. Op het bedrijventerrein zijn geen kavels meer beschikbaar, maar zowel vanuit de Ondernemersvereniging Ruinen als individuele ondernemers is er wel vraag naar bedrijvenkavels in Ruinen. Gemeente De Wolden wil haar ondernemers nu en in toekomst kunnen huisvesten op haar bedrijventerreinen of in vrijkomende agrarische bebouwing. Bij een aangetoonde behoefte worden bedrijventerreinen hiervoor uitgebreid.
In voorliggend geval is de behoefte aan bedrijvenkavels in Ruinen aangetoond en is het plan opgevat het bestaande bedrijventerrein in westelijke richting met circa 3,2 ha uit te breiden.
Omdat de voorgenomen ontwikkeling niet in overeenstemming is met de geldende beheersverordening 'Buitengebied' dient het bestemmingsplan herzien te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. In dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied ligt aan de westzijde van de kern Ruinen en grenst aan de oostzijde direct aan het bestaande bedrijventerrein Voor de Blanken. De locatie wordt verder aan de noordzijde begrensd door de Voor de Blanken, aan de zuidezijde door de Meppelerweg en westzijde door de verbindingsweg tussen deze wegen.
Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Ruinen en directe omgeving weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan.
![]() |
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Ruinen en directe omgeving (Bron: PDOK) |
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan 'Ruinen, Uitbreiding bedrijventerrein Voor de Blanken' bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1690.2022BP1005002-VG01en een renvooi;
- regels en bijbehorende bijlagen.
Op de verbeelding is de bestemming van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
1.4 Huidige Planologisch Regime
Het plangebied ligt grotendeels binnen de begrenzing van de beheersverordening 'Buitengebied' vastgesteld op 28 februari 2019. De gronden hebben een agrarische gebiedsbestemming. Verder geldt voor de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' ter bescherming van in de grond aanwezige archeologische waarden.
Daarnaast ligt een strook aan de oostzijde van het plangebied binnen de beheersverordening 'Ruinen' vastgesteld op 30 juni 2016. Deze gronden zijn bestemd voor het bestaande gebruik (bedrijventerrein zonder bouwmogelijkheden). Door deze strook mee te nemen sluiten de bouwvlakken van het bestaande en nieuwe deel op elkaar aan.
In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van de geldende beheersverordening opgenomen. Het plangebied is indicatief met de rode contour aangegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.2 Verbeelding geldende beheersverordening (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
1.5 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de kern Ruinen en wordt tevens een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Drenthe en de gemeente De Wolden beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project. Hoofdstuk 8 gaat in op vooroverleg en de inspraak.
Hoofdstuk 2 Ruinen En Beschrijving Plangebied
2.1 Ruinen
Ruinen is van oorsprong een esdorp, de eerste bebouwing stond rond de brink. De brink is nog aanwezig in het dorp. Het dorp is vanaf de Middeleeuwen tot de Franse Tijd een hoge heerlijkheid aangeduid als heerlijkheid Ruinen. In een akte van 1139 wordt Otto van Ruinen genoemd als één der dienstmannen van de bisschop van Utrecht. In 1140 werd door benedictijner monniken een klooster gesticht met een bijbehorende Mariakapel. Het klooster werd later naar Dickninge verplaatst.
Van 1811 tot 1998 was Ruinen een zelfstandige gemeente. Het grootste deel van Ruinen werd per 1 januari 1998 onderdeel van de nieuwe gemeente De Wolden, kleinere gedeeltes werden bij de gemeentes Hoogeveen en Westerveld gevoegd. Het dorp heeft van oudsher een agrarisch karakter (veeteelt en akkerbouw).
Na de tweede wereldoorlog is het dorp snel uitgebreid aan de noord- en zuidzijde van de Meppelerweg en Westerstraat. In plaats van de individuele bouw van voor de oorlog gaat het bij de nieuwe wijken om een meer planmatige opzet. Aan de westzijde van Ruinen is begin jaren '70 bedrijventerrein Voor de Blanken ontstaan, waar de grotere bedrijven van het dorp zich vestigden. Op het bedrijventerrein komen ook bedrijfswoningen voor.
2.2 Beschrijving Plangebied En Omgeving
Zoals reeds aangegeven ligt het plangebied aan de westzijde van de kern Ruinen. De ruimtelijke en functionele structuur van de omgeving wordt bepaald door het bestaande bedrijventerrein Voor de Blanken aan de oostzijde en agrarische cultuurgronden en verspreid liggende woonerven aan de andere zijden. Ten noorden bevindt zich aan Voor de Blanken 4 tevens een bedrijvenlocatie met onder andere een autobedrijf.
De Voor de Blanken ten noorden en Meppelerweg ten zuiden van het plangebied zijn belangrijke ruimtelijke structuurdragers in de omgeving.
Het plangebied zelf bestaat uit agrarische cultuurgronden met langs de randen opgaande beplanting. Hieronder wordt met een luchtfoto en een straatbeeld gezien vanaf de Meppelerweg/westzijde de huidige situatie in het plangebied weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.1 Luchtfoto ligging plangebied (Bron: PDOK) |
![]() |
Afbeelding 2.2 Straatbeeld bestaande situatie (Bron: Google Streetview) |
Hoofdstuk 3 Gewenste Ontwikkeling En Uitgangspunten
3.1 Inleiding
Zoals in hoofdstuk 1 reeds aangegeven is er zowel vanuit de Ondernemersvereniging Ruinen (Ondernemend Ruinen) als individuele ondernemers een vraag naar bedrijvenkavels in Ruinen. Op het bestaande bedrijventerrein Voor de Blanken is geen kavel meer beschikbaar. Gemeente De Wolden wil haar ondernemers nu en in toekomst kunnen huisvesten op haar bedrijventerreinen of in vrijkomende agrarische bebouwing. Bij een aangetoonde behoefte worden bedrijventerreinen hiervoor uitgebreid.
In dit hoofdstuk worden de planuitgangspunten beschreven. Eerst wordt ingegaan op de ontwikkeling en vervolgens wordt aandacht besteed aan de waterberging, verkeersgeneratie, ontsluiting en parkeren.
3.2 De Ontwikkeling
Het bestaande bedrijventerrein Voor de Blanken wordt in westelijke richting uitgebreid met circa 3,2 ha. Het vormt na realisatie de nieuwe westelijke rand van het dorp Ruinen.
In de begrenzing van het plan is ook een strook van het reeds bestaande bedrijventerrein meegenomen, zodat de grenzen en bouwvlakken in de nieuwe situatie goed op elkaar aansluiten.
Het nieuwe bedrijventerrein voorziet in circa 16 bedrijvenkavels met een uiteenlopende omvang. Bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 3.1 zijn toegestaan en daarnaast mogen op de kavels van het bedrijventerrein bedrijfswoningen worden gebouwd. Op de kavels langs de Meppelerweg is het bouwen van een vrijstaande bedrijfswoning verplicht.
Door het bedrijventerrein wordt een nieuwe ontsluitingsweg aangelegd welke op twee plekken aantakt op de Meppelerweg. De eerste ontsluiting bevindt zich ten zuidoosten. De tweede ontsluiting bevindt zich aan de westelijke zijde waar deze aantakt op de bestaande verbindingsweg tussen de Meppelerweg en Voor de Blanken. Deze weg wordt geupgrade naar volwaardige ontsluitingsweg.
De bedrijvenkavels aan de noordelijke zijde worden ontsloten op zowel de Voor de Blanken als de nieuwe ontsluitingsweg. De kavels aan de zuidzijde worden rechtstreeks ontsloten op de Meppelerweg.
In afbeelding 3.1 wordt de inrichtingstekening voor de ontwikkeling weergegeven. In Bijlage 1 is deze op volledige grootte bijgevoegd.
![]() |
Afbeelding 3.1 Inrichtingstekening bedrijventerrein Ruinen (Bron: Project-ID/Liezen Civiel) |
3.3 Beeldkwaliteit
Vanwege de ligging van het plangebied aan de rand van Ruinen en de bijbehorende cultuurhistorische- en landschappelijke waarden is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan geeft richtlijnen om de beeldkwaliteit van het plangebied in de toekomst te waarborgen. Hiertoe zijn de beeldbepalende ruimtelijke en structurerende elementen van het plangebied omschreven en zijn de uitgangspunten voor de inpassing van de nieuwe bebouwing in de omgeving aangegeven.
Het beeldkwaliteitsplan wordt door de gemeenteraad vastgesteld als toevoeging op de welstandsnota en is tevens als beeldkwaliteitsplan bij voorliggend bestemmingsplan opgenomen.
In het beeldkwaliteitsplan zijn diverse ruimtelijk structurerende elementen van het bedrijventerrein beschreven. De situering van de gebouwen komt voort uit de bestemmingen en bouwvlakken die in het bestemmingsplan zijn vastgelegd. Daarnaast zijn in het beeldkwaliteitsplan uitgangspunten/criteria voor de vormgeving, detaillering, kleuren en materialen van de gebouwen en bijgebouwen geformuleerd. Ook zijn de uitgangspunten voor reclame uitingen en bewegwijzering opgenomen. Tot slot gaat het plan in op de landschappelijke elementen en groenstructuur in het plangebied.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het kabinet heeft in de SVIR (voorganger NOVI) vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.
4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.
In het gewijzigde Bro, van kracht sinds 1 juli 2017, is artikel 3.1.6, lid 2 gewijzigd in:
"De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied".
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
4.1.4 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het Rijksbeleid
De Nationale Omgevingsvisie laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de Omgevingsvisie en het Barro.
De uitbreiding van bedrijventerrein Voor de Blanken kan gelet op haar aard en omvang worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling en daarmee ladderplichtig. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting bij een bestemmingsplan een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Op basis van de definitie van het Bro moet worden geconcludeerd dat het plangebied niet binnen bestaand stedelijk gebied ligt. Daarom dient niet alleen de behoefte onderbouwd te worden, maar moet ook nagegaan worden of er geen alternatieven binnen bestaand stedelijk gebied voorhanden zijn.
Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
In voorliggend geval zijn op het bestaande bedrijventerrein Voor de Blanken alle kavels verkocht. Zowel vanuit de Ondernemersvereniging Ruinen als individuele ondernemers is er blijkens een enquête vraag naar bedrijvenkavels in Ruinen. Gemeente De Wolden wil haar ondernemers nu en in toekomst kunnen huisvesten op haar bedrijventerreinen of in vrijkomende agrarische bebouwing. Bij een aangetoonde behoefte worden bedrijventerreinen hiervoor uitgebreid.
De enquête vanuit de ondernemersvereniging Ruinen is uitgevoerd in februari 2021 en aanvankelijk gericht aan leden van de vereniging. Vervolgens zijn ook andere gegadigden (niet leden) die zich gemeld hebben meegenomen in de enquête. De potentiele gegadigden is gevraagd naar:
- ruimte behoefte
- alleen werken of wonen/werken
- soort bedrijfsactiviteiten
- Starter of locatie waar ze vandaan komen
Uit de uitgevoerde enquête is gebleken dat er in totale behoefte is aan ca. 5,2 ha extra bedrijfsgronden in Ruinen. Het gaat hierbij om 15 werkkavels en 20 woon-werkkavels. Met voorliggend bestemmingsplan kunnen gelet op de beschikbare ruimte van 3,2 ha 15 kavels worden uitgegeven. Alle kavels bieden de mogelijkheid voor de combinatie wonen/werken. De uit te geven kavels geven hiermee invulling aan een deel van de geïnventariseerde behoefte.
Naast bovengenoemde enquête is er een Concept Regionale Programmering Bedrijventerreinen Zuidwest-Drenthe (De Wolden, Meppel en Westerveld) in voorbereiding. Deze is opgesteld door Stec Groep en is gebaseerd op een behoefteraming van de provincie Drenthe uit 2022. In deze regionale programmering worden afspraken voor de periode tot en met 2025 gemaakt. De programmeringsafspraken hebben betrekking op reguliere bedrijventerrein zoals het bedrijventerrein Voor de Blanken.
Het is van groot belang vraag en aanbod op de bedrijventerreinenmarkt in balans te houden in Zuidwest-Drenthe. Er moet geen overaanbod van bedrijventerreinen ontstaan. Dit heeft als effect dat grond minder goed verkoopt en het langer duurt om terreinen in de geplande vorm volledig uit te geven aan eindgebruikers. Ook kunnen bestaande bedrijventerreinen dan leeglopen en verloederen omdat bedrijven vertrekken naar plekken met nieuwe aanbod en niet worden vervangen. Daarnaast moet voorkomen worden dat er te veel krapte heerst op de bedrijventerreinenmarkt. Dit heeft als gevolg dat bedrijven met een uitbreidingswens niet kunnen groeien of een locatie met uitgeefbaar aanbod vinden buiten de regio.
Tot en met 2030 is er een ruimtevraag van circa 30 hectare (uitbreidingsvraag en vervangingsvraag) te verwachten in Zuidwest-Drenthe. Het betreft droog (regulier) bedrijventerrein. Ook in de periode (tot en met 2040) daarna verwacht Stec Groep nog extra ruimtevraag, namelijk oplopend tot circa 30 hectare aanvullende ruimtevraag. Als regio wordt uitgegaan van het meest gunstige scenario voor de ruimtevraag. Er zijn diverse redenen om dit als uitgangspunt te hanteren:
- Historische uitgifte (sinds 2014) toont aan dat ruim 35 hectare bedrijventerrein is uitgegeven.
- De gemeenten in Zuidwest-Drenthe voeren regelmatig gesprekken met bedrijven. Recente peilingen onder bedrijven tonen aan dat er een sterke behoefte is.
- (Economische) groeiverwachtingen voor de regio zijn goed. Het bedrijfsleven presteert goed en de regio lift mee op het succes van de Regio Zwolle.
Het grootste deel van de vraag wordt verwacht in Meppel. Dit is ook logisch, omdat hier de grootste economische activiteit (op bedrijventerreinen) is gevestigd. Circa 2/3e van de ruimtevraag (circa 20 hectare) zal hiervandaan komen. Westerveld en De Wolden hebben een bescheiden aandeel. Het gaat dan om circa 10 hectare voor beide gemeenten samen. Een en ander is ook afhankelijk van het moment en de aard van aanbod dat beschikbaar is/komt.
De regiogemeenten hebben in het verleden al geanticipeerd op de ruimtevraag van bedrijven. Vandaar dat de gemeenten bestemmingsplannen voor nieuwe bedrijventerreinen in procedure hebben gebracht. Deze zijn terstond uitgeefbaar en/of binnen afzienbare tijd onherroepelijk (en daarmee op korte termijn beschikbaar voor het bedrijfsleven). Het gaat in De Wolden om de uitbreiding van Hoge Akkers met 5,3 ha uitgeefbaar terrein.
Uit de gesprekken met de drie gemeenten blijkt bovendien dat er voorbereidende gesprekken zijn voor uitbreiding van de ruimte op bedrijventerreinen voor lokale ondernemers. Het gaat om eerste verkenningen, een peiling van de behoefte en opgenomen passages in Omgevingsvisies over mogelijke uitbreiding van bedrijventerreinen. Het voor de Wolden is de uitbreiding van bedrijventerrein Voor de Blanken' (3 hectare netto) in Ruinen het meest concreet. Deze uitbreiding geeft concrete invulling aan de locatie behoefte is regionaal afgestemd en daarmee in lijn met geraamde behoefte en op basis daarvan geformuleerde conceptafspraken.
Noodzaak ontwikkelen buiten bestaand stedelijk gebied
De ruimtevraag in Nederland moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. In het Bro is in artikel 1.1.1 een definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied. De definitie luidt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet op grond van artikel 3.1.6 lid 2 Bro gemotiveerd worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarbij spelen de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied een rol. Argumenten dat binnen bestaand stedelijk gebied geen mogelijkheden zijn voor de nieuwe stedelijke ontwikkeling kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op:
- kwalitatieve aspecten van de behoefte (denk bijvoorbeeld aan de aard en schaal van de bedrijvigheid die niet binnen bestaand stedelijk gebied kunnen worden ingepast);
- andere functies die ter plaatse al aanwezig zijn of, op grond van ruimtelijk beleid zoals een structuurvisie worden beoogd. Bijvoorbeeld park, maatschappelijke functies of woonplannen die later worden beoogd.
- aanzienlijke investeringen die eerst nodig zijn voor de inbreidingsplekken, bijvoorbeeld vanwege milieuaspecten die kunnen spelen op inbreidingsplekken.
Dit bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Voor de Blanken. De uitbreiding in oostelijke richting is een logisch vervolg op de ontwikkeling van het bedrijventerrein die sinds het einde van de jaren '70 plaatsvindt. Binnen het bestaand bebouwd gebied van Ruinen zijn geen geschikte inbreidingslocaties aanwezig om de behoefte aan bedrijfsterrein (3,2 ha) in te vullen en bovendien conflicteert de functie bedrijventerrein met bijbehorende geluid- en verkeershinder met de woonfuncties binnen de bestaande kern.
Verder is er sprake van een lokale behoefte uit Ruinen, waardoor de vraag niet kan worden ingevuld op bedrijventerrein bij kernen in de omgeving van Ruinen.
Tenslotte wordt opgemerkt dat de beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein past binnen de gemeentelijke ambities zoals verwoord in het collegeprogramma 'De Wolden onderneemt': Gemeente De Wolden geeft hierin aan dat bedrijven terecht kunnen op haar bedrijventerreinen en dat bij een aangetoonde behoefte wordt ingezet op uitbreiding als daar mogelijkheden voor zijn. In voorliggend geval is de uitbreiding ruimtelijk verantwoord (zie hiervoor ook de conclusies in hoofdstuk 5) en is de ontwikkeling tevens reeds bestuurlijk afgestemd met de provincie Drenthe.
Bereikbaarheid
Een goede ontsluiting is één van de redenen het bedrijventerrein Voor de Blanken aan de westzijde van de kern Ruinen is ontwikkeld. Via de Meppelerweg, Oosteinde en Koekangerweg kan (vracht)verkeer ontsluiten op de provinciale weg N375 in de richting van Meppel en Hoogeveen (A28).
Gelet op het voorgaande geldt dat met deze ontwikkeling wordt voldaan aan de uitgangspunten van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Er is sprake van verantwoord ruimtegebruik.
Conclusie toetsing ladder voor duurzame verstedelijking
Resumerend kan worden geconcludeerd dat het rijksbeleid geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
4.2 Provinciaal Beleid
Het provinciaal beleid behelst een doorvertaling van rijksbeleid en is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste betreffen de Omgevingsvisie Drenthe en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.
4.2.1 Omgevingsvisie Drenthe
4.2.2 Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018
4.3 Gemeentelijk Beleid
Het gemeentelijk beleid is een doorvertaling van rijks- en provinciaal beleid en is verwoord in tal van plannen en beleidsnota's. De belangrijkste voor voorliggende ontwikkeling betreffen de Structuurvisie De Wolden 2010-2030 en Toekomstvisie 2022-2040. Hieronder wordt eerst ingegaan op de Structuurvisie omdat de oorsprong van voorliggende ontwikkeling hiermee verbonden is. Vervolgens wordt ingegaan op de Toekomstvisie 2022-2040.
4.3.1 Structuurvisie De Wolden 2010-2030
4.3.2 Toekomstvisie 2022-2040
4.3.3 Toetsing aan het gemeentelijk beleid
Zoals hiervoor reeds vermeld is de locatie van het plangebied zowel op de structuurvisiekaart als kaart van de toekomstvisie reeds aangeduid als uitbreidingslocatie voor het bedrijventerrein voor de Blanken. De ontwikkeling is daarmee in lijn met de structuurvisie en toekomstvisie. Er worden bedrijvenkavels voor de lokale bedrijvigheid gerealiseerd, zodat deze de mogelijkheid krijgt bij het bestaande dorp gevestigd te blijven. Deze ontwikkeling is van groot belang voor de lokale economie van Ruinen.
De SER-Ladder voor zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is inmiddels vervangen voor de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. In paragraaf 4.1.4 is de ontwikkeling reeds getoetst aan de ladder en is geconcludeerd dat de ontwikkeling invulling geeft aan een concrete lokale behoefte waarbij tevens sprake is van verantwoord ruimtegebruik.
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieu- en omgevingsaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, Besluit milieueffectrapportage, water en duurzaamheid.
5.1 Bodem
5.1.1 Normstelling
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5725 en 5740.
5.1.2 Situatie plangebied en onderzoeksresultaten
In voorliggend geval is in februari 2021 door EcoReest een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het plangebied. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. Hierna worden de onderzoekresultaten besproken.
Onderzoeksresultaten
Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit zwak siltig, matig fijn zand dat in de bovengrond zwak tot matig humeus is. In de ondergrond is tevens sprake van sterk zandig leem. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op een diepte variërend tussen 1,4 en 2,16 m-mv.
Tijdens het veldwerk zijn geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen. Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.
Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:
Grond:
In de boven- en ondergrond van de onderzoekslocatie zijn geen gehalten aan de onderzochte parameters gemeten boven de achtergrondwaarden en/of detectiegrenzen.
Grondwater:
In het grondwater van de onderzoekslocatie zijn plaatselijk licht verhoogde concentraties aan barium of kwik gemeten.
Conclusies:
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in het grondwater overschrijdingen van de streefwaarden aan barium en kwik zijn aangetoond. Deze licht verhoogde concentraties aan zware metalen worden beschouwd als zijnde van nature verhoogde achtergrondconcentraties.
De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, is hiermee derhalve bevestigd.
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming (bedrijfsbestemming) van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de bedrijfsbestemming van het terrein.
5.1.3 Conclusie
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.
5.2 Archeologie En Cultuurhistorie
5.2.1 Archeologie
5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.3 Conclusie
Op basis van de resultaten van het veldonderzoek wordt geen archeologisch vervolgonderzoek in het plangebied uitgevoerd en het plangebied vrijgegeven voor het aspect archeologie. Bij de uitbreiding van bedrijventerrein Voor de Blanken is rekening gehouden met het cultuurhistorisch waardevolle Esdorpenlandschap waar het plangebied zich in bevind. De uitbreiding ligt binnen de bestaande landschapsstructuur die is omzoomd met opgaande beplanting. Hiermee sluit de uitbreiding logisch aan op het bestaande bedrijventerrein en doet het geen afbreuk aan het landschap.
5.3 Water
5.3.1 Vigerend beleid
5.3.2 Waterparagraaf
5.3.3 Conclusie
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
5.4 Natuur En Ecologie
5.4.1 Algemeen
Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn (het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn) en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.
5.4.2 Gebiedsbescherming
5.4.3 Soortenbescherming
Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Door Eco Reest is een verkennend onderzoek naar flora en fauna uitgevoerd binnen het plangebied. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 8 van deze toelichting. Hieronder worden de onderzoeksesultaten beknopt beschreven.
Onderzoeksresultaten en adviezen
Uit de quickscan Wet natuurbescherming ten aanzien van soortenbescherming wordt het volgende geconcludeerd:
- Het plangebied biedt gezien de terreinkenmerken en afwezigheid van bebouwing en opgaand groen geen geschikte broedgelegenheid voor (beschermde) vogels. In de directe omgeving van het plangebied kunnen wel algemene vogelsoorten tot broeden komen. Ten zuiden van het plangebied zijn meerdere holtes in bomen aangetroffen die geschikt zijn voor vogels (onder andere spreeuw en specht) als nestlocatie. Wanneer werkzaamheden binnen het broedseizoen worden opgestart is niet op voorhand uit te sluiten dat verstoring op mogelijke broedgevallen plaats kan vinden.
- Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn vanwege het ontbreken van bebouwing en bomen binnen het plangebied uitgesloten. In de directe omgeving (met name ten zuiden van het plangebied) zijn potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig in de bomen. Een mogelijke overtreding op de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming kan voorkomen worden door de zuidelijke bomenrijen te ontzien van kunstmatige lichtbelasting en obstakels. Mogelijk vormt het plangebied onderdeel van een vliegroute en foerageergebied. Dit betreft echter geen essentieel leefgebied en de ontwikkeling heeft geen negatief effect op de functionaliteit ervan.
- Groei- en verblijfplaatsen van beschermde flora, grondgebonden zoogdieren, vissen, amfibieën, reptielen en ongewervelden zijn gezien de terreinkenmerken, habitateisen en bekende verspreidingsgegevens uitgesloten.
- In het plangebied zijn enkele algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren te verwachten. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de verbodsartikelen.
Advies overige broedvogels
In de directe omgeving van het plangebied kunnen diverse (niet jaarrond beschermde) vogels tot broeden komen. Voor alle inheemse vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die soorten, nesten, eieren of vaste rust-of verblijfplaatsen beschadigen.
Voor werkzaamheden met schadelijke effecten op broedvogels wordt veelal geen ontheffing verleend, omdat het uitvoeren van de werkzaamheden buiten het broedseizoen over het algemeen een goed alternatief vormt. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd, omdat deze per soort en vaak per jaar kan verschillen. Van belang is of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Voor de meeste soorten kan de periode tussen maart en september worden aangehouden als broedseizoen. Dit is echter afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.
Bij uitvoering van de werkzaamheden in het broedseizoen kan ervoor worden gekozen de werkzaamheden voor het broedseizoen op te starten en continue door te werken, zodat vogels buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden geschikte broedgelegenheid zullen zoeken.
Wanneer de werkzaamheden in het broedseizoen worden opgestart en de locaties niet van tevoren ongeschikt gemaakt kunnen worden, moet de locatie voorafgaand aan de werkzaamheden worden vrijgegeven door een ervaren ecoloog (broedvogelcheck). Indien bij de controle in gebruik zijnde nesten van vogels, of in aanbouw zijnde nesten worden aangetroffen moet een zorgvuldige werkwijze worden bepaald of dienen de werkzaamheden worden uitgesteld tot het nest niet meer in gebruik is.
Advies natuurinclusief bouwen
Het te herontwikkelen plangebied met de te realiseren nieuwbouw en in te richten buitenruimte
biedt mogelijkheden voor het realiseren van verblijfplaatsen en leefgebied voor onder andere vleermuizen, gierzwaluw en huismus. Hiervoor zijn vele mogelijkheden. Geadviseerd wordt in een vroeg stadium van de planvorming een ecoloog te betrekken om mee te denken bij een natuurinclusieve invulling met faunavoorzieningen in de realiseren bebouwing en een ecologische meerwaarde in de buitenruime.
5.4.4 Conclusie
Het aspect ecologie vormt met inachtneming van de gegeven adviezen geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
5.5 Geluid
5.5.1 Algemeen
De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:
- woningen;
- andere geluidsgevoelige gebouwen;
- geluidsgevoelige terreinen.
Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.
Onder "woning" wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.
In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Wanneer niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.
5.5.2 Situatie plangebied
In voorliggend geval worden op het nieuwe bedrijventerrein planologische mogelijkheden gecreëerd voor bedrijfswoningen. Dit zijn geluidsgevoelige objecten. Hieronder wordt ingegaan op de aspecten industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai.
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet in of nabij een zone van een gezoneerd bedrijventerrein. Daarom wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 5.5 (milieuzonering) wordt nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.
Railverkeerslawaai
De dichtstbijzijnde spoorweg ligt op ruime afstand van het plangebied. Daarom wordt niet nader op het aspect railverkeerslawaai ingegaan.
Wegverkeerslawaai
In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.
Wettelijke geluidszones van wegen:
Aantal rijstroken | Stedelijk gebied | Buitenstedelijk gebied |
1 of 2 rijstroken | 200 m | 250 m |
3 of 4 rijstroken | 350 m | 400 m |
5 of meer rijstroken | 350 m | 600 m |
De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:
- wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
- wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).
Het plangebied betreft een bedrijventerrein dat aan de noordzijde wordt begrensd door Voor de Blanken en aan de zuidzijde de Meppelerweg. De Voor de Blanken betreft momenteel een 50 km weg tot de buitenste grens van het huidige bedrijventerrein en het bebouwde kom bord en wordt daarna in het buitengebied een 60 km weg. De Meppelerweg is tot aan de buitenste grens van het huidige bedrijventerrein en het bebouwde kom bord eveneens een 50 km weg. Vervolgens wordt het een 80 km weg. In de nieuwe situatie wordt de bebouwde kom grens opgeschoven tot de grens van het nieuwe bedrijventerrein.
Op het bedrijventerrein worden bedrijfswoningen toegestaan. Hoewel vanwege de ligging op het bedrijventerrein al enige geluidhinder voor deze woningen te verwachten is, is er volledigheidshalve ook een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd (Bijlage 9). Hieronder wordt ingegaan op de onderzoeksresultaten.
Onderzoeksresultaten
De geluidbelasting ten gevolge van de Meppelerweg bedraagt, incl. 5 dB aftrek (art. 110 Wgh), hoogstens 53 dB. Met deze waarde wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Wel wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB uit de Wgh. De geluidbelasting ten gevolge van de Voor de Blanken bedraagt, incl. 5 dB aftrek (art. 110 Wgh), hoogstens 46 dB. Met deze waarde wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. De cumulatieve geluidbelasting (excl. reductie) bedraagt hoogstens 58 dB.
De bron- en overdrachtsmaatregelen die getroffen kunnen worden om aan de voorkeurswaarde te voldoen ontmoeten bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard. Gevelmaatregelen kunnen voldoende geluidwering bieden om een binnenniveau van 33 dB te garanderen. Een hogere waarde van hoogstens 53 dB vanwege het wegverkeerslawaai afkomstig van de Meppelerweg voor te realiseren woningen kan dan ook worden verleend.
Gelet op vorenstaande is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de bouwvlakken.
5.5.3 Conclusie
Het aspect geluid in het kader van de Wgh vormt, mits een hogere waarde wordt verleend, geen belemmering voor de uitvoering van dit plan. Het hogere waardenbesluit wordt gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan genomen.
5.6 Milieuzonering Bedrijven
5.6.1 Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
5.6.2 Gebiedstypen
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied zelf ligt direct aansluitend op het bestaande bedrijventerrein Voor de Blanken (ten oosten) en de bedrijvigheid aan Voor de Blanken 4 (ten noorden) er kan daarom worden uitgegaan van het omgevingstype “gemengd gebied”. Ook voor woning aan Meppelerweg 25 wordt uitgegaan van omgevingstype 'gemengd' gebied. Deze woning grenzt weliswaar niet direct aan bedrijfsfuncties, maar ligt al wel dichtbij het bestaande bedrijventerrein voor de Blanken, binnen de milieuzonering waar categorie 3.2 bedrijvigheid is toegestaan (100m). Daarnaast ligt Meppelerweg 25 aan een drukke weg die reeds wordt gebruikt voor verkeer van en naar het bestaande bedrijventerrein. Het is daarom goed te verantwoorden om voor deze woning uit te gaan van omgevingstype 'gemengd gebied'.
Voor de woning aan Voor de Blanken 8 wordt uitgegaan van omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
5.6.3 Situatie plangebied
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.
Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
- 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
- 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.
In voorliggende situatie gaat het om de uitbreiding van het bedrijventerrein voor de Blanken met als uitgangspunt bedrijven tot milieucategorie 3.1. Bij milieucategorie 3.1 hoort in het omgevingstype 'Rustige woonwijk' een richtafstand van 50 meter en in 'gemengd gebied' een richtstand van 30 meter voor mogelijke geluidshinder. Voor het bedrijventerrein is gebruik gemaakt van 'inwaarts zoneren'. Dit houdt in dat de in de maximaal toegestane bedrijvencategorie rekening worden gehouden met de omliggende gevoelige functies (woonbestemmingen en bijbehorend bouwvlak) en hun ligging in het omgevingstype 'Rustige woonwijk' (Voor de Blanken 8) en 'gemengd gebied' (Meppelerweg 25). Op de verbeelding van dit bestemmingsplan zij deze inwaartse zonering zichtbaar.
Door de aangegeven maximale milieucategorieën te hanteren wordt voor de omliggende gevoelige functies (de woonbestemmingen Voor de Blanken 8 en Meppelerweg 25) voldaan aan de richtafstanden kan ervan uit worden gegaan dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van deze gevoelige functies aanvaardbaar blijft. Nader akoestisch onderzoek is om die reden niet noodzakelijk.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies (in de omgeving). In voorliggend plan worden voornamelijk bedrijfsgebouwen toegevoegd. Het betreffen mede gebouwen bestemd en geschikt voor structureel verblijf van mensen zoals werkplaatsen. Daarnaast worden op het bedrijventerrein bedrijfswoningen toegestaan.
Bedrijfswoningen
Een bedrijfswoning die een functionele binding heeft met het bedrijf, waar de woning bij hoort, wordt niet beschermd tegen de hinder van het eigen bedrijf. Voor bedrijfswoningen geldt wel enige bescherming tegen bedrijfsactiviteiten van derden op het bedrijventerrein, er moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. In de basis zijn de richtafstanden uit de VNG Handreiking bedrijven en milieuzonering een goed hulpmiddel om de aanvaardbaarheid te bepalen. De richtafstanden kunnen echter niet zonder meer worden toegepast, wanneer zoals in voorliggend geval bedrijfswoningen bewust op een bedrijventerrein gesitueerd worden.
Uit jurisprudentie (ABRS 19 september 2018, no. 201709944/1/R1) blijkt dat bedrijfswoningen op lokale bedrijventerreinen met een maximale milieucategorie 3.1 ruimtelijk aanvaardbaar zijn. Op dergelijk bedrijventerreinen bevinden zich geen grote lawaaimakers en de bedrijfsactiviteiten vallen onder het Activiteitenbesluit. De bedrijven op het bedrijventerrein moeten hieraan voldoen, waarbij ook omliggende bedrijfswoningen worden beschouwd.
Geur
Zoals reeds aangegeven maakt voorliggend plan bedrijfswoningen en bedrijfsgebouwen mogelijk die bestemd en geschikt kunnen zijn voor structureel verblijf van mensen zoals werkplaatsen. Dergelijke gebouwen zijn geurgevoelig. Geurproducerende functies zoals veehouderijen liggen in voorliggend geval op meer dan 1 kilometer afstand van het plangebied.
Gelet op de grote afstand kan geconcludeerd kan worden dat er voor geur geen belemmeringen zijn voor uitbreiding van het bedrijventerrein Voor de Blanken in Ruinen.
5.6.4 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de functies binnen het plangebied geen hinder ondervinden van omliggende bedrijven en er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Andersom geldt dat bestaande omliggende bedrijven niet extra beperkt worden als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
5.7 Milieueffectrapportage (Mer)
5.7.1 Algemeen
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r.
Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:
- Een bestemmingsplan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
- Een bestemmingsplan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
- Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordlingsplichtig.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Het komt er op neer dat voor bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
- Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
- Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
5.7.2 Situatie plangebied
Voor deze ontwikkeling is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld (Bijlage 10). De vormvrije m.e.r.-beoordeling maakt duidelijk dat de milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling beperkt zijn en dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die het opstellen van een plan-m.e.r. noodzakelijk maakt.
Op ….. is bij besluit van …. vastgesteld dat geen MER nodig is, zie bijlage ....
5.8 Luchtkwaliteit
5.8.1 Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.1 weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
5.8.2 Situatie plangebied
In het kader van luchtkwaliteit dient op twee manieren naar een plan te worden gekeken:
- Externe werking van het plan op de omgeving
- Interne werking achtergrondwaarden op het plan
Externe werking
Het voornemen voorziet in de ontwikkeling van het plangebied naar bedrijventerrein. Op basis van het stedenbouwkundig plan zoals beschreven in paragraaf 3.1 is aan de hand van de CROW-uitgave 'Toekomstbestendig parkeren' (publicatie 381) in paragraaf Verkeer en parkeren de verwachte verkeersgeneratie globaal in beeld gebracht. De uitbreiding brengt op basis van het beoogde programma in totaliteit een verkeersgeneratie van circa 425 voertuigbewegingen per weekdagetmaal met zich mee.
Via een NIBM-tool berekening is onderzocht of de ontwikkeling wel of niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aandeel vrachtverkeer is gelet op de verhouding personenautobewegingen (344) en vrachtwagenbewegingen (81) op 19 % gezet.
![]() |
Afbeelding 5.4 Berekening NIBM-tool (Bron: Kenniscentrum InfoMil) |
Uit de berekening blijkt dat voorliggend plan 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Vervolgonderzoek naar effecten op de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Interne werking
Op de “grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland”, gepubliceerd door het Rijksinstituut Volksgezondheid en Milieu op https://www.rivm.nl/gcn-gdn-kaarten/concentratiekaarten.nl zijn op schaal van vierkante kilometer vakken de gemiddelde achtergrondconcentraties aangegeven van diverse luchtverontreinigende stoffen. Op deze kaart voor 2025 is voor km2 vak waarin het projectgebied is gelegen aangegeven dat:
- De achtergrond concentratie Stikstofdioxide (NO2) voor projectgebied is 6,828 µg/m3. Dit is ruim onder grenswaarde NO2 40 µg/m3 van de Wet milieubeheer bijlage 2 voorschrift 2.1.
- De achtergrondconcentratie fijnstof PM10 voor projectgebied is 12,53 µg/m3. Dit is ruim onder grenswaarde PM10 40 µg/m3 van de Wet milieubeheer bijlage 2 voorschrift 4.1.
- De achtergrondconcentratie fijnstof PM2,5 voor projectgebied is 6,095 µg/m3. Voor fijn stof (PM10 en PM2,5) bevinden de concentraties zich onder de WHO-advieswaarde.
Tot slot wordt geconcludeerd dat de beoogde functies niet worden aangemerkt als gevoelige bestemmingen in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
5.8.3 Conclusie
Gezien het vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
5.9 Externe Veiligheid
5.9.1 Normstelling
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
- het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
- de Regeling basisnet;
- de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).
De regelgeving omtrent buisleidingen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie externe veiligheid van de gemeente De Wolden is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied.
5.9.2 Situatie plangebied
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (blauwe ster) en omgeving weergegeven.
![]() |
Afbeelding 5.5 Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt dat de locatie:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Opgemerkt wordt dat op de kaartuitsnede wel risicobronnen zichtbaar zijn, maar dat de kaart op hoog schaalniveau is uitgesneden. De dichtstbijzijnde risicobron (een gasbuisleiding ten zuidwesten) ligt op circa 4,3 kilometer. Omdat het plangebied ruim buiten het aandachtsgebied van deze leiding ligt is een nadere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.
5.9.3 Onderzoek en conclusie
Het plan is in overeenstemming is met wet- en regelgeving omtrent externe veiligheid.
5.10 Verkeer En Parkeren
5.10.1 Algemeen
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren', publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.
Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie.
5.10.2 Uitgangspunten
Het plangebied is gelet op de omgevingsadressendichtheid (CBS Statline) gelegen in een gebied met de stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk' in een deel van gemeente De Wolden dat behoort tot het gebiedstype 'rest bebouwde kom'.
In voorliggend geval gaat het om een bedrijventerrein waar bedrijven met een maximale milieucategorie 3.1 gehuisvest mogen worden. Wanneer voor een gebied met de functie bedrijventerrein nog geen bedrijfsspecifieke informatie voorhanden is, kan toch een globale berekening van de verkeersgeneratie op etmaalniveau worden gemaakt. De publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' van het CROW geeft aan dat hiervoor wordt gekeken naar het type bedrijventerrein. In voorliggend geval is sprake van het bedrijventerreintype: 'Gemengd bedrijventerrein'.
Voor een gemengd bedrijventerrein geldt per netto hectare bedrijventerrein de volgende verkeersgeneratie per weekdagetmaal:
- 128 personenauto's
- 30 vrachtauto's
Voor het parkeren is gekeken naar een bandbreedte tussen de volgende bedrijfstypen die binnen een gemengd bedrijventerrein kunnen voorkomen:
- bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief (gemiddeld 2,35 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo)
- bedrijf arbeidsextensief/bezoekersintensief (gemiddeld 1,05 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is het aantal m2 bvo bepalend. In voorliggend geval zijn daarom de kaveloppervlakten (uitgeefbaar terrein) bij elkaar opgeteld. Dit resulteert in maximaal 26.880 m2 bvo ofwel 2,6880 ha.
5.10.3 Berekening parkeerbehoefte
De ondernemers zullen hun parkeerbehoefte op eigen terrein moeten oplossen. In artikel 11.2 van dit bestemmingsplan zijn parkeerregels opgenomen om dit te kunnen waarborgen. De kencijfers uit de hiervoor genoemde CROW publicatie zijn leidend.
5.10.4 Verkeersgeneratie en ontsluiting
Op basis van bovenstaande gegevens is er sprake van een verkeersgeneratie van circa:
- 344 personenauto's per weekdagetmaal
- 81 vrachtauto's per weekdagetmaal
De totale verkeergeneratie bedraagt hiermee circa 425 voertuigbewegingen per weekdagetmaal. Het nieuwe deel van bedrijventerrein krijgt twee eigen ontsluitingen op de Meppelerweg (zie ook paragraaf 3.2). Het verkeer kan enerzijds via de Meppelerweg in oostelijke richting (via de bebouwde kom van Ruinen) richting de N375 en vervolgens de A28. In westelijke richting kan het verkeer eveneens via de Meppelerweg richting Oosteinde en vervolgens via de N375 in de richting van de A32/Meppel.
Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een goede en verkeersveilige ontsluiting van het plangebied in meerdere richtingen.
5.10.5 Conclusie
De aspecten parkeren en verkeersgeneratie vormen geen belemmering voor het bestemmingsplan.
5.11 Duurzaamheid
Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vloeien voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese Energy Performance of Buildings Directive (EPBD).
De energieprestatie bij BENG wordt bepaald aan de hand van 3 individueel te behalen eisen:
- 1. de maximale energiebehoefte in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar (kWh/m2.jr)
- 2. het maximale primair fossiel energiegebruik, eveneens in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar (kWh/m2.jr)
- 3. het minimale aandeel hernieuwbare energie in procenten (%)
De BENG-eisen zijn verschillend voor ieder gebouwtype. Voor de bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen op het bedrijventerrein gelden dus specifieke eisen waarin ze moeten voldoen om bijna energieneutraal gebouwd te worden.
Het kabinet streeft er daarnaast naar daken vaker te benutten voor duurzame oplossingen voor klimaatadaptatie of de opwek van zonne-energie, zoals de vergroening van daken of het aanbrengen van zonnepanelen. Daartoe is een wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) in voorbereiding, die naar verwachting uiterlijk 1 juli 2021 in werking zal treden. Het Bbl is onder de Omgevingswet de opvolger van het huidige Bouwbesluit 2012. Door de Bbl-wijziging krijgt de gemeente maatwerkmogelijkheden, waarmee zij bij nieuwe gebouwen die niet onder de voorgenomen BENG-eisen vallen (onverwarmde industriehallen) en bij bestaande gebouwen, het duurzaam gebruik van het dak kan eisen. De reden dat deze mogelijkheid zich niet richt op nieuwe gebouwen die al onder de voorgenomen BENG-eisen vallen, is dat die BENG-eisen al verplichten tot een minimaal aandeel hernieuwbare energie.
Gemeente De Wolden gaat een dergelijke maatwerkregeling uitwerken die ook van toepassing zal zijn op bedrijventerrein Voor de Blanken.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording
6.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
6.2 Opzet Van De Regels
6.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012, waarbij rekening is gehouden met de bestaande systematiek van het bestemmingsplan Hoge Akkers 2008.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
6.2.3 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in:
Bestemmingsomschrijving:
Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
Bouwregels:
In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing aan moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.
Afwijken van de bouwregels:
Op basis van deze regels hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan.
Specifieke gebruiksregels:
In de specifieke gebruiksregels is bepaald welk gebruik van gronden en opstallen in elk geval strijdig is met of onder voorwaarden wordt toegestaan binnen deze bestemming.
Afwijken van de gebruiksregels:
Deze afwijkingen geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om met omgevingsvergunning af te wijken van het plan.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien van toepassing):
In deze regels is aangegeven welke werken of werkzaamheden verboden zijn om uit te voeren zonder een omgevingsvergunning.
6.2.4 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Anti-dubbeltelregel (Artikel 6)
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich bijvoorbeeld voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
Algemene gebruiksregels (Artikel 7)
In dit artikel worden het strijdig en toegestaan gebruik in dit bestemmingsplan geregeld.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken. Onder meer kunnen de bestemmingsgrenzen van de bestemming woongebied worden overschreden ten behoeve van een stedenbouwkundig gewenste invulling van de wijk.
Overige regels (Artikel 9)
In dit artikel is een regel opgenomen ten aanzien van de aanvullende werking van de welstandsnota en zijn regels omtrent parkeren.
6.2.5 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
6.3 Verantwoording Van De Bestemmingen
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
'Bedrijventerrein' (Artikel 3)
De gronden ter plaatse van het bedrijventerrein hebben de bestemming 'Bedrijventerrein' gekregen. Hier zijn bedrijven tot en met milieucategorie 2 en 3.1 toegestaan. Via een aanduiding is dit geregeld. Verder zijn op de kavels bedrijfswoningen zijn toegestaan, waarbij op de kavels langs de Meppelerweg het bouwen van een vrijstaande bedrijfswoning verplicht is (aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bedrijfswoning verplicht'). Daarnaast is geregeld dat de oppervlakte van nieuw uit te geven bouwpercelen niet minder dan 1.000 m2 en niet meer dan 2.000 m2 mag bedragen. Op deze wijze kunnen te omvangrijke bedrijven zich niet vestigen op dit lokale bedrijventerrein. Verder mogen er maximaal 20 kavels worden uitgegeven.
Bebouwing mag alleen ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Gebouwen dienen binnen het aangegeven bouwvlak te worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 10 meter. Daarnaast dient de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen per bouwperceel ten minste 200 m² te bedragen, tenzij de gezamenlijke oppervlakte in de bestaande situatie minder dan 200 m2 bedraagt, in welk geval de bestaande oppervlakte is toegestaan.
Het bebouwd oppervlak van een perceel bedraagt ten hoogste 70% van het totale perceelsoppervlak, tenzij het bebouwingspercentage in de bestaande situatie reeds meer dan 70 bedraagt, in welk geval het bestaande bebouwingspercentage is toegestaan.
Zoals hiervoor reeds benoemd zijn op het gehele bedrijventerrein bedrijfswoningen toegestaan. Voor de kavels gesitueerd aan de Meppelerweg (zuidelijke rand) is het bouwen van een vrijstaande bedrijfswoning verplicht, om het gewenste stedenbouwkundig beeld voor deze belangrijke entree van het dorp Ruinen te verkrijgen en waarborgen. In de regels is daarnaast opgenomen dat bedrijfsbebouwing voorafgaand of gelijktijdig met de bedrijfswoning wordt opgericht.
In de regeling zijn afwijkingsbepalingen opgenomen. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regels voor:
- bedrijven die van een hogere categorie zijn of niet zijn genoemd in de staat van bedrijven indien het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de reeds toegelaten categorie;
- op één bedrijfsperceel bedrijvigheid van verschillende categorieën plaatsvindt;
- andere dan productiegebonden detailhandel plaatsvindt, met dien verstande dat de gezamenlijke vloeroppervlakte van de detailhandel niet meer dan 15% van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag bedragen;
- de oppervlakte van een bouwperceel wordt vergroot tot niet meer dan 5.000 m2.
- meer dan 20 bedrijfskavels worden uitgegeven.
'Groen' (Artikel 4)
De robuuste groenstructuur en waterberging langs de randen van het plangebied heeft de bestemming 'Groen' gekregen. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen, paden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, ondergeschikte nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, bruggen, dammen en/of duikers en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot maximaal 3,5 meter hoog.
'Verkeer' (Artikel 6)
De wegen in het plangebied zijn bestemd als 'Verkeer'. Gronden met deze bestemming kunnen worden gebruikt voor wegen, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen, bruggen, dammen en/of duikers, sloten, bermen en beplanting en groenvoorzieningen.
Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
'Waarde - Archeolgie (Artikel 7)
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en herstel van de archeologische waarden. Het betreffen hier de gronden waar volgens het uitgevoerde archeologisch onderzoek nader karterend booronderzoek nodig is.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1.1 Vooroverleg
Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Drenthe
Het voorontwerpbestemming is toegestuurd naar de provincie in het kader van wettelijk vooroverleg. De provincie heeft in haar reactie een aantal aandachtspunten benoemd. Hierna worden deze uiteengezet met daarbij een reactie hoe het ontwerpbestemmingsplan hierop is aangepast.
Landschappelijke inpassing en beeldkwaliteit
Bij het voorontwerp mist op dit moment de landschappelijke inpassing. Deze dient wij zien deze graag nader uitgewerkt in een beeldkwaliteitsplan waarin ook aandacht is voor de cultuurhistorie voor dit gebied. Het beeldkwaliteitsplan wordt daarnaast ook onderdeel van het bestemmingsplan.
Reactie: bij het ontwerpbestemmingsplan is een beeldkwaliteitsplan gevoegd, deze wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan door de gemeenteraad vastgesteld als toevoeging op de welstandsnota en is tevens als beelkwaliteitsplan bij voorliggend bestemmingsplan opgenomen. In paragraaf 3.3 van deze toelichting is kort op het beeldkwaliteitsplan ingegaan.
Onderbouwing behoefte
Voor de uitbreiding van het bedrijventerrein ziet de provincie graag in de onderbouwing van de ladder van duurzame verstedelijking een venwijzing naar de behoefteraming van 2021. Daarnaast zijn wij bezig met een behoefteraming en regionale programmeringsafspraken deze zijn nog niet vastgesteld maar bieden wel een basis voor het onderlinge overleg tussen de gemeenten.
Reactie: Paragraaf 4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking is aangevuld met de Concept Regionale Programmering Bedrijventerreinen Zuidwest-Drenthe (De Wolden, Meppel en Westerveld). Deze regionale programmering opgesteld door Stec Groep is gebaseerd op een behoefteraming van de provincie Drenthe uit 2022. In deze regionale programmering worden afspraken voor de periode tot en met 2025 gemaakt. De programmeringsafspraken hebben betrekking op reguliere bedrijventerrein zoals het bedrijventerrein Voor de Blanken. De uitbreiding van bedrijventerrein Voor de Blanken met 3 ha is concreet benoemd als uitbreiding waarmee de lokale behoefte kan worden ingevuld.
Limitering oppervlakte ondergeschikte detailhandel
Voor wat betreft artikel 2.18a detailhandel, dit maakt ondergeschikte detailhandel mogelijk. Wij zien graag dat dit artikel aangepast wordt, zodat maximaal 200 m2 potentieel winkeloppervlak mogelijk wordt gemaakt.
Reactie: paragraaf 4.2.2.2 is aangevuld met de regels uit artikel 2.18a Detailhandel uit de omgevingsverordening. Aan deze regels is tevens getoetst. In artikel 3.5.1 (strijdig gebruik) is aangegeven dat productiegebonden en ondergeschikte detailhandel met een vloeroppervlak groter dan 200 m2 in strijd is met dit bestemmingsplan.
De volledige reactie van de provincie is opgenomen in Bijlage 11 van deze toelichting.
Veiligheidsregio Drenthe
Het voorontwerpbestemmingsplan is toegestuurd naar Veiligheidsregio Drenthe. De veiligheidsregio heeft aangegeven geen opmerkingen of nadere adviezen te hebben ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan.
Waterschap Drents Overijsselse Delta
Het voorontwerpbestemmingsplan is toegestuurd naar het waterschap. Het waterschap heeft aangegeven te kunnen instemmen met de waterparagraaf van dit bestemmingsplan en bijbehorend waterhuishoudkundig plan.
7.1.2 Omgevingsdialoog, inspraak en zienswijzen
Inspraak
Deze paragraaf wordt ingevuld nadat het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen.
Zienswijzen
Deze paragraaf wordt ingevuld nadat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen.
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De voorgenomen ontwikkeling is een particulier initiatief. De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Ten behoeve van deze ontwikkeling is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijven
Bijlage 1 Inrichtingstekening
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Archeologisch onderzoek
Bijlage 4 Bodemonderzoek
Bijlage 5 Uitgangspuntennotitie Watertoets
Bijlage 5 Uitgangspuntennotitie watertoets
Bijlage 6 Waterhuishoudkundig Plan
Bijlage 6 Waterhuishoudkundig plan
Bijlage 7 Aerius Berekeningen
Bijlage 8 Quickscan Ecologie
Bijlage 9 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 9 Akoestisch onderzoek
Bijlage 10 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r. Beoordeling
Bijlage 10 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. beoordeling