Zandwinning Traandijk, uitbreiding en revisie
Bestemmingsplan - gemeente De Wolden
Vastgesteld op 05-04-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 het plan:
het bestemmingsplan Zandwinning Traandijk, uitbreiding en revisie van de gemeente De Wolden;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.1690.BP00408-0401 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.6 bebouwingspercentage:
de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden;
1.7 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.8 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.9 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.10 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.11 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.12 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.13 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.14 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.15 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.16 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.17 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.18 eerste verdieping:
de tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen;
1.19 evenement:
een voor publiek toegankelijke verrichting van kunst, ontwikkeling, ontspanning of vermaak, feesten en muziekvoorstellingen daaronder begrepen, waarvoor ingevolge regelgeving een melding moet worden gedaan dan wel vergunning of ontheffing moet worden aangevraagd en verleend;
1.20 extensieve dagrecreatie:
die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;
1.21 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.22 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.23 natuur(wetenschappelijke)waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;
1.24 normaal onderhoud, gebruik en beheer:
en gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;
1.25 omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.26 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aard is verbonden;
1.27 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat hooguit aan twee zijden tegen gevels is aangebouwd en aan minimaal twee zijden open is;
1.28 peil:
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; - b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; - c. indien in of op het water wordt gebouwd:
de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land; - d. indien de onder a tot en met c genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil;
1.29 projectplan:
een projectplan als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet;
1.30 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.31 verbeelding:
de analoge en digitale voorstelling van de inhoud van een bestemmingsplan conform het gestelde in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening;
1.32 waterbergingsgebied:
een gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen;
1.33 watergang:
een werk, al dan niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Gebouwen en bouwwerken
- a. De afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelgrens:
vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel. - b. De bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. - c. De breedte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren. - d. De dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. - e. De goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. - f. De horizontale diepte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voor- en achtergevel van een gebouw, gemeten loodrecht van de gevel. - g. De inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. - h. De oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk, met dien verstande dat overstekken van het dak die groter zijn dan 0,4 m moeten worden meegerekend. - i. De ondergrondse (verticale) bouwdiepte van een gebouw:
vanaf het peil tot de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) gebouw.
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
2.3 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- d. voor verhoudingen in procenten (%);
- e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
2.4 Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Zandwinning
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Zandwinning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. zandwinning;
- b. het werkterrein met klasseerinstallatie ten behoeve van zandwinning en verwerking is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - klasseerinstallatie';
- c. de ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden;
- d. waterberging;
met daaraan ondergeschikt:
- e. het opwekken van energie door het omzetten van zonlicht in elektriciteit en/of warmte door middel van zonnepanelen, met de daarbij behorende voorzieningen waaronder begrepen energieopslagvoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. nutsvoorzieningen;
met dien verstande dat:
- voor voorziening in de parkeerbehoefte wordt voorzien in voldoende parkeer- of stallingsruimte op eigen terrein;
- in de bestemming geen geluidzoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen zijn begrepen;
- in de bestemming zijn geen bedrijfswoningen begrepen.
In de bestemming is het aanleggen van dijken, taluds en waterstaatkundige werken begrepen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- een goede landschappelijke inpassing;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 4 Groen - Oevers En Kaden
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - Oevers en kaden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. oevers;
- b. kaden en dijken;
- c. groenvoorzieningen;
met daarbij behorende:
- d. openbare nutsvoorzieningen;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. inlaten en overige voorzieningen ten behoeve van het gecontroleerd inlaten, tijdelijk bergen en uitlaten van water;
- g. parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden en bestaande wegen;
- h. extensieve dagrecreatie;
4.2 Bouwregels
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen;
- b. ontsluiting van de zandwinning;
- c. voet- en fietspaden;
- d. bruggen, dammen en/of duikers;
met daaraan ondergeschikt:
- e. sloten, bermen en beplanting;
- f. groenvoorzieningen;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. nutsvoorzieningen;
In de bestemming is het aanleggen van dijken en taluds begrepen.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kanalen, beken, vaarten, sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
- b. oeverstroken, kaden en dijken;
- c. bruggen, dammen en duikers;
- d. dagrecreatief medegebruik;
6.2 Bouwregels
Artikel 7 Waterstaat - Waterbergingsgebied
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de berging van water in noodsituaties.
Onder de bestemming zijn mede begrepen:
- a. dijken;
- b. kaden;
- c. watergangen;
- d. pompen;
- e. inlaten en overige voorzieningen ten behoeve van het gecontroleerd inlaten, tijdelijk bergen en uitlaten van water.
7.2 Bouwregels
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Gebruik
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Afwijken
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht Bouwwerken
12.1 Bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
12.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
12.3 Uitzondering
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 13 Overgangsrecht Gebruik
13.1 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
13.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
13.3 Verbod
Indien het gebruik, bedoeld in eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
13.4 Uitzondering
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Zandwinning Traandijk, uitbreiding en revisie.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De Zandexploitatiemaatschappij VOF Echten (hierna: VOF Echten) exploiteert aan de Traandijk te Echten een zandwinning. Ter plaatse wordt beton- en industriezand gewonnen. Om de continuïteit van het zandwinbedrijf vanaf 2020 te waarborgen, wil VOF Echten de zandwinning in westelijke richting uitbreiden. Om de uitbreiding te kunnen realiseren, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld en een nieuwe ontgrondingenvergunning te worden verleend.
De huidige zandwinning heeft een oppervlakte van circa 40 ha. De zandwinplas heeft een oppervlakte van circa 27 ha. De zandwinning wordt aan de westzijde uitgebreid met circa 13 ha en het wateroppervlak van de zandwinplas wordt uitgebreid met circa 10 ha.
1.2 Ligging Plangebied En Begrenzing
Het plangebied ligt ten westen van de Traandijk te Echten en ten noorden van de Hoogeveense Vaart. Aan de noordzijde ligt het buurtschap Oshaar.
De ligging en begrenzing van het plangebied is op onderstaande afbeelding weergegeven. Het plangebied heeft betrekking op zowel de bestaande zandwinning als de uitbreiding.
1.3 Vigerend Plan
Voor het plangebied zijn de volgende bestemmingsplannen vigerend:
- bestemmingsplan Zandwinning Traandijk te Echten (vastgesteld op 27 april 2006 en goedgekeurd op 12 december 2006);
- beheersverordening Buitengebied De Wolden (vastgesteld op 31 oktober 2013);
- facetbestemmingsplan Zandwinning en waterberging Traandijk te Echten (vastgesteld op 11 september 2014).
Ongeveer twee derde van de uitbreiding heeft op grond van het vigerende bestemmingsplan Zandwinning Traandijk te Echten de bestemming Agrarisch gebied met de aanduiding 'wijziging in zandwinning/natuurontwikkeling'.
Ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan is reeds rekening gehouden met een uitbreiding van de zandwinning. Hiervoor is een wijzigingsbevoegdheid gelegd op de naastgelegen percelen die het mogelijk maakt om de agrarische bestemming via een wijzigingsplan om te zetten naar de bestemming Zandwinning/natuurontwikkeling. Per abuis is echter niet het gehele perceel waarop VOF Echten een kooprecht heeft, meegenomen in het bestemmingsplan en voorzien van de wijzigingsbevoegdheid.
Het resterende deel van de uitbreiding is daardoor gelegen in de beheersverordening Buitengebied De Wolden en heeft de bestemming Agrarisch. De uitbreiding van de zandwinning is niet in overeenstemming met deze bestemming.
1.4 Leeswijzer
De toelichting gaat achtereenvolgens in op de volgende aspecten:
- de huidige situatie;
- de beleidsaspecten (Rijk, provinciaal, en gemeentelijk);
- de resultaten van de milieuonderzoeken;
- de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling;
- de juridische vormgeving;
- de economische uitvoerbaarheid;
- de resultaten van de inspraak en het overleg.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Huidige Inrichting En Functies
VOF Echten is in 2008 gestart met de exploitatie van de zandwinning, nadat op 7 februari 2006 door de provincie Drenthe een ontgrondingenvergunning is verleend. De huidige ontgrondingenvergunning heeft betrekking op een oppervlakte van circa 40 ha. Doordat rondom de plas oeverstroken behouden blijven, is de omvang van de zandwinning kleiner: de huidige zandwinplas heeft een oppervlakte van circa 27 ha (circa 450 m bij 600 m). De winningsdiepte bedraagt NAP -39 m.
De zandwinplas is omringd door een kade van maximaal 1,5 m hoog. Om het werkterrein ligt een wal van 3,5 m hoog. De zandwinning ligt op de flank van het Drents Plateau, waardoor er relatief grote hoogteverschillen aanwezig zijn. De hoogte van het plangebied loopt in zuidelijke richting af.
De toegang tot het terrein bevindt zich aan de zuidzijde, waarbij het werkterrein wordt ontsloten via een brug over de Hoogeveense Vaart en vervolgens de Willem Moesweg. De afvoer van het zand kan hierdoor verkeersveilig en zo direct mogelijk via de Willem Moesweg en Leeuwenveenseweg plaatsvinden naar de A28.
De hoofdactiviteiten van de zandwinning bestaan uit het winnen van zand, het klasseren van het gewonnen zand en de op- en overslag van het zand. De belangrijkste activiteiten en installaties op het terrein zijn de winning van zand met behulp van een elektrische zandzuiger, de generator ten behoeve van de zandzuiger, de klasseerinstallatie, alsmede transportbewegingen (vrachtwagens, mobiele rupskraan en shovel) op het werkterrein. De inrichting is op werkdagen in bedrijf tussen 06.00 uur en 21.00 uur en op zaterdagen tussen 07.00 uur en 19.00 uur.
De winning vindt plaats door middel van een elektrische zandzuiger. Het gezogen zand wordt via drijvende leidingen in de klasseerinstallatie of rechtstreeks in het depot op het werkterrein gespoten. Hier wordt het materiaal in meerdere fracties gescheiden. Het werkterrein is tevens depot voor de opslag van zand.
Overzicht huidige zandwinning
2.2 Historie En Landschap
Het plangebied is gelegen ten noorden van de Hoogeveense Vaart en ligt direct ten westen van de Traandijk met daarin de huidige zandwinplas. De gronden waar de uitbreiding van de zandwinplas zal plaatsvinden is te kenschetsen als open landschap en bevat grasland met sloten. Het plangebied ligt in het beekdalgebied van het Oude Diep in een oorspronkelijke laagveenontginning (slagenlandschap). Dit landschap heeft een meer weids en open karakter met een grotere maat en schaal. Er is een duidelijk opstrekkende verkaveling, en de perceelsbreedte varieert net als het type en de ligging van de bebouwing. Sloten en perceelsrandbeplantingen versterken het beeld.
Het lint van de Oshaarseweg/Prinsesseweg is het oudste ontginningslint van Koekange. De Oshaarseweg is een echt agrarisch lint met een waardevol bebouwingscluster. De weg heeft karakteristieke eikenbeplanting en volgt de grens met het beekdal. De perceelsrandbeplanting staat haaks op de beekloop (hogere gedeelten: eik, lagere els). Ten noorden van de Oshaarseweg bevindt zich de veldontginning Oshaarseveld met de Oshaarse es. Ten oosten van het plangebied bevindt zich de hoger gelegen Traandijk. Ten zuiden van het plangebied liggen de Hoogeveense Vaart en de A28, met daar tussen gelegen een natuurontwikkelingsgebied (EHS). De Hoogeveense Vaart en Traandijk vormen duidelijke ruimtelijke begrenzingen van het plangebied in contrast tot het halfopen landschap dat aan de noord- en westzijde doorloopt.
Kwaliteiten:
- herkenbaarheid historische landschapsstructuur met opstrekkende verkaveling, sloten en gebiedseigen perceelsrandbeplanting;
- openheid landschap van het beekdal in contrast tot het groene lint;
- agrarisch groen lint Oshaarseweg met doorzichten naar het landschap.
Knelpunten:
- overgangen erven aan het lint naar het landschap verstoren het groene karakter met openheid van het beekdal;
- brug en kades rond plangebied vormen een verstoring van de openheid.
Landschappelijke kwaliteiten plangebied aan Oshaarseweg (bron: LOK 2012)
2.3 Waterberging
In het najaar van 1998 hadden de drie noordelijke provincies te kampen met ernstige wateroverlast. De verwachting is dat Nederland in de toekomst vaker te maken krijgt met extreme neerslagsituaties. Het beleid van Waterbeheer 21e eeuw (WB21) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) voorziet in het anticiperen op deze veranderingen. Mede naar aanleiding van deze wateroverlast heeft de provincie Drenthe samen met de Waterschappen Reest en Wieden en Velt en Vecht (thans Waterschap Drents Overijsselse Delta) besloten om, onder andere, in Zuid-Drenthe waterbergingsgebieden aan te leggen om het watersysteem op orde te brengen en te houden.
De aanwijzing van waterbergingsgebieden in Zuid-Drenthe heeft plaatsgevonden door middel van een uitwerking van het Provinciaal Omgevingsplan II in een provinciale deelstructuurvisie. Gedeputeerde Staten van Drenthe hebben op 27 oktober 2009 de deelstructuurvisie “De aanwijzing van waterbergingsgebieden in Zuid-Drenthe” vastgesteld. De gebieden Panjerd-Veeningen en Traandijk te Echten zijn hierin beide aangewezen als waterbergingsgebied. De status van Panjerd-Veeningen en Traandijk als waterbergingsgebied is ook opgenomen in de Omgevingsvisie Drenthe (zie paragraaf 3.2).
Het terrein van de zandwinning Traandijk is in 2015 geschikt gemaakt voor gestuurde waterberging. Daarvoor zijn de bestaande kades verhoogd, kades aangelegd en een in- en uitlaatconstructie in de kade van de Hoogeveense Vaart gerealiseerd. Het plangebied heeft een bergingsvolume van 350.000 m3.
Een gestuurde waterberging wordt ingezet als “vasthouden” niet meer mogelijk is en het water overal al hoog staat. In de praktijk is dat in extreme weersituaties. Het waterschap richt haar hele watersysteem zo in dat een extreme situatie, die statistisch gezien één keer in de honderd jaar voorkomt, nog beheersbaar is (afspraak uit het Nationaal Bestuursakkoord Water). Wanneer dat is en hoe veel tijd later weer, is onvoorspelbaar. In die extreme situatie worden alle bergingen maximaal ingezet. Ook in minder uitzonderlijke situaties kan een bergingslocatie al ingezet moeten worden om wateroverlast te voorkomen.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk komt het beleid van het Rijk, de provincie, de gemeente en het waterschap aan de orde, voor zover relevant voor onderhavig plan.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits-Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
- de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
- de bereikbaarheid verbeteren;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van dit bestemmingsplan past in die lijn.
3.1.2 Barro
De nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die juridische borging vragen, zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met het Barro geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast. Gezien de ligging van het plangebied en de aard van het plan vormt het Barro geen directe relevantie voor dit bestemmingsplan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor (1) de onderliggende vraag in de regio, (2) de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en (3) een multimodale ontsluiting. De Ladder voor duurzame verstedelijking draagt bij aan een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, ondersteunt gemeenten en provincies in de vraaggerichte programmering van hun grondgebied en helpt bij het maken van een zorgvuldige afweging van belangen bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Trede 1: regionale vraag
De bestaande zandwinning heeft een gemiddelde omzet van 300.000 m3 zand per jaar, mede op basis van meerjarige leveringscontracten met de verwerkende beton- en steenindustrie. Op 1 juli 2016 bedroeg de nog vrij beschikbare hoeveelheid te winnen zand circa 1,2 miljoen m3. Afgezet tegen de gemiddelde omzet per jaar, kan de huidige exploitatie nog circa 3-4 jaar worden voortgezet. Gelet op de aanwezige vraag dient de uitbreiding uiterlijk vanaf 2020/2021 in exploitatie te worden genomen.
Trede 2: ruimte in bestaand stedelijk gebied
De huidige zandwinning is gelegen buiten stedelijk gebied. Gelet op de aard van de bedrijvigheid en de locatiegebondenheid (de aanwezigheid van delfstoffen) is een situering in bestaand stedelijk gebied uitgesloten.
Trede 3: multimodale ontsluiting
Een multimodale ontsluiting is niet relevant voor een zandwinning, aangezien deze uitsluitend ontsloten hoeft te worden voor medewerkers en afvoer van zand.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie
De provincie Drenthe heeft op 2 juni 2010 het nieuwe omgevingsplan vastgesteld: de Omgevingsvisie Drenthe. De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De Omgevingsvisie 2010 is op een aantal inhoudelijke thema's geactualiseerd. Deze wijzigingen zijn opgenomen in het document Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De geactualiseerde visie is op 20 augustus 2014 in werking getreden.
Kernkwaliteiten
De missie voor de Omgevingsvisie Drenthe luidt: "Het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is". Deze ambitie vormt het hart van het provinciaal beleid. De provincie wil 'ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit', mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is. De provincie benoemd in haar beleid zes verschillende kernkwaliteiten die de ruimtelijke kwaliteit inhoud geven. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur. Zorgvuldig ruimtegebruik en milieu en leefomgevingskwaliteit vormen de andere aspecten van ruimtelijke kwaliteit.
Omdat niet alle kernkwaliteiten goed zijn te duiden in het fysiek-ruimtelijk domein, zijn deze vertaald naar indicatoren. Rust is vertaald naar stilte en duisternis. Ruimte staat voor de openheid van het landschap. De graadmeter voor natuur is de biodiversiteit. Landschap is vertaald naar diversiteit en gaafheid van landschapstypen. Oorspronkelijkheid is concreet gemaakt in de kernkwaliteiten cultuurhistorische, archeologische en aardkundige waarden. Veiligheid staat voor sociale, externe en verkeersveiligheid.
De kernkwaliteiten noaberschap, menselijke maat en kleinschaligheid zijn lastig ruimtelijk te duiden, maar zijn meegenomen in de begrippen 'leefbaarheid' en 'passend bij Drenthe'. Onder natuur wordt verstaan de biodiversiteit in de provincie. Biodiversiteit is echter veelomvattend. De provinciale inzet op het behouden en het versterken van de biodiversiteit richt zich primair op het soortenbeleid en op het realiseren van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). Deze EHS vormt de ruggengraat van de biodiversiteit.
Landschap
De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen. De provincie richt zich op het in stand houden en versterken van het landschap als economisch, ecologisch en cultureel kapitaal.
De provinciale ambitie is een Drents landschap waarin de verscheidenheid in landschapstypen en onderdelen zich blijvend manifesteert. Landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken wil men in samenhang behouden en versterken. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap. Vanuit dat perspectief wil de provincie keuzes voor nieuwe ontwikkelingen in het landschap blijvend mogelijk maken.
Het plangebied maakt deel uit van Wegdorpenlandschap van de laagveenontginningen. Het wegdorpenlandschap van de laagveenontgining, ook wel het ‘slagenlandschap’, ligt op de laagst gelegen plekken in de provincie Drenthe, waar in de benedenlopen van de beekdalen veen is ontstaan. Kenmerkend zijn de ontginningsassen, de langgerekte lintdorpen (waarvan het karakter en de sfeer grotendeels bepaald worden door bebouwing en wegbeplanting) en de grote, open weidegebieden (met de smalle, langgerekte verkaveling en het slotenpatroon haaks op de ontginningsas). Sommige delen hebben door de kavelgrensbeplanting een min of meer besloten karakter.
Van provinciaal belang is het open weidegebied en de smalle verkaveling met het fijnmazige slotenpatroon. Het provinciaal beleid is gericht op het behouden en versterken van het open karakter en de smalle verkavelingsstructuur.
Er is een ruimtelijk kwaliteitsplan (zie paragraaf 5.3) opgesteld voor het plangebied. De landschappelijke inpassing van de eindsituatie van de zandwinplas gaat uit van een natuurgebied in de historisch gegroeide landschapsstructuur. De kernkwaliteit landschap wordt niet aangetast.
Natuur
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangende structuur van gebieden met een speciale natuurkwaliteit. De Ecologische Hoofdstructuur vormt de ruggengraat van het Drentse natuurnetwerk en waarborgt biodiversiteit en duurzame natuur. De op perceelsniveau begrensde EHS vormt het kader voor regelgeving en subsidies. De provincie is direct verantwoordelijk voor de kwaliteit en kwantiteit van de natuur binnen de EHS. Gemeenten en waterschappen zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor natuur buiten de EHS. In een te ontwikkelen Natuurvisie wordt uitgewerkt welke rol de provincie heeft in natuurwaarden buiten de begrensde EHS.
Het plangebied ligt buiten de EHS. Het plan maakt geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk die de kernkwaliteit natuur kunnen aantasten.
Cultuurhistorie
Het provinciale beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas. Twee doelstellingen staan hierin centraal. Ten eerste wil de provincie de cultuurhistorie herkenbaar houden. Ten tweede wil de provincie de ruimtelijke identiteit versterken. De provincie doet dat door ruimtelijke ontwikkelingen te sturen vanuit samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten, met respect en durf. Daarin is ruimte voor inspiratie en eigen afwegingen van de partners. Het veiligstellen van cultuurhistorische waarden en tegelijkertijd het bieden van ruimte voor ontwikkelingen, vraagt om een heldere wijze van sturing. Onderscheid wordt gemaakt tussen drie sturingsniveaus: respecteren, voorwaarden stellen en eisen stellen.
Voor het plangebied geldt het sturingsniveau 'respecteren'. De provincie richt zich op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. De initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten. De provincie beoordeelt de plannen en initiatieven daarop.
De gemeenteraad heeft ten behoeve van cultuurhistorie eigen beleid vastgesteld (zie paragraaf 3.3.3). Het plangebied heeft een gemiddelde cultuurhistorische waarde. Cultuurhistorie speelt een nevengeschikte rol bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Waar mogelijk kan cultuurhistorie als inspiratiebron dienen. Het ruimtelijk kwaliteitsplan houdt voor zover mogelijk rekening met cultuurhistorie. De kernkwaliteit cultuurhistorie wordt niet aangetast.
Archeologie
De provinciale doelstellingen voor archeologie zijn:
- het in de bodem bewaren (behoud 'in situ') van waardevol Drents archeologische erfgoed of - als dat niet mogelijk is - het opgraven en duurzaam veiligstellen (behoud 'ex situ' van het erfgoed in het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis;
- het op goede wijze uitvoeren van archeologisch onderzoek in het kader van ruimtelijke plannen;
- het vergroten van het draagvlak voor het archeologisch erfgoed;
- het ontsluiten van de 'archeologische verhalen van Drenthe'.
De gemeente heeft ten behoeve van het aspect archeologie eigen beleid vastgesteld (zie paragraaf 3.3.6). Bekende en verwachte archeologische waarden zijn vastgelegd in een beleidsadvieskaart. Ten behoeve van het plan is archeologisch onderzoek uitgevoerd. In paragraaf 4.6 zijn de conclusies van dit onderzoek weergegeven. De kernkwaliteit archeologie wordt niet aangetast.
Aardkundige waarden
Aardkundige waarden zijn natuurlijke variaties in het aardoppervlak van geomorfologische, geologische, bodemkundige verschijnselen en/of processen die onder andere onder invloed van wind en water gebeuren. Onder aardkundige waarden vallen bijvoorbeeld veentjes, pingoruines, stuwwallen, zandkoppen en (micro en macro)reliëf.
Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren.
Voor de aardkundige waarden worden drie beschermingsniveaus onderscheiden die verschillen in de mate van inzet van de provincie. Het hoge en het gemiddelde beschermingsniveau zijn van provinciaal belang.
Voor het plangebied geldt het generieke beschermingsniveau 'respecteren'. Bij ontwikkelingen wil de provincie de lokale aardkundige kenmerken voor de toekomst waarborgen. Van gemeenten wordt verwacht dat zij in nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het bestemmingsplan, en plannen en initiatieven daarop beoordelen.
Bij de uitbreiding van de zandwinning is het niet mogelijk de aardkundige waarden ter plaatse te behouden. Bovendien zijn de aardkundige waarden bij de bestaande zandwinning ook reeds verstoord en geeft de provincie bij zandwinning de voorkeur aan het uitbreiden van de bestaande centrale zandwinplaatsen boven het ontwikkelen van nieuwe winplaatsen.
De locatie maakt bovendien geen deel uit van een gebied met een hoog beschermingsniveau, waardoor de kernkwaliteit aardkundige waarden niet wordt aangetast.
Rust
De provinciale stilte- en duisternisgebieden zijn in de Omgevingsvisie Drenthe aangegeven. De belangrijkste bronnen van lichthinder vallen onder de bevoegdheid van de gemeenten. Te denken valt aan openbare verlichting, glastuinbouw, open melkstallen, sportveldverlichting, terreinverlichting, sierverlichting en reclameverlichting. De provincie onderzoekt samen met de Drentse gemeenten welke mogelijkheden er zijn om lichthinder terug te dringen en duisternis te bevorderen. Dit draagt ook bij aan energiebesparing. Het streven om minder openbare verlichting langs de provinciale wegen te gebruiken, is vastgelegd in de nota 'Openbare verlichting, provinciale wegen Drenthe' Bij het verlenen van omgevingsvergunningen op grond van de Wet milieubeheer en de Natuurbeschermingswet let de provincie nadrukkelijk op het voorkomen en beperken van lichthinder.
Het plangebied maakt geen deel uit van de aangewezen stilte- en duisternisgebieden. De kernkwaliteit rust wordt niet aangetast.
Kernwaarde bedrijvigheid
Naast de zes kernkwaliteiten heeft de provincie de kernwaarde bedrijvigheid geïntroduceerd. Bedrijvigheid in Drenthe is van grote maatschappelijke en economische betekenis vanwege de werkgelegenheid en de vitaliteit van het platteland en de steden. De provincie acht bedrijvigheid van provinciaal belang en heeft dit daarom tot een kernwaarde benoemd. Kernkwaliteiten en kernwaarde wegen als uitgangspunt even zwaar.
Het behouden en ontwikkelen van de kernkwaliteiten is belangrijk voor een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving in Drenthe. Even belangrijk is een gezond economisch klimaat, met voldoende bedrijvigheid en werkgelegenheid, en een gezond sociaal klimaat, met voldoende variatie in het aanbod van woonmilieus en voorzieningen met een hoge leefbaarheid.
De provincie wil met haar beleid voorwaarden creëren voor het ontwikkelen van een robuuste sociaal-economische structuur van Drenthe. Daarbij wordt rekening houden met de economische en demografische ontwikkeling. De voor de zandwinning relevante beleidsthema's komen hierna kort aan de orde.
Economische ontwikkeling en werkgelegenheid
Om werkgelegenheid te behouden en nieuwe te creëren, streeft de provincie naar de ontwikkeling van een dynamische, vitale en zichzelf vernieuwende regionale economie. Een belangrijke voorwaarde daarvoor is het kunnen bieden van voldoende, gevarieerde, aantrekkelijke en vitale vestigingsmogelijkheden op regionale bedrijventerreinen en andere stedelijke werklocaties.
In het landelijk gebied wil de provincie voldoende ontwikkelingsmogelijkheden bieden voor landbouw, recreatie en toerisme en andere niet-agrarische bedrijvigheid. Het regionale economische vestigingsklimaat is van provinciaal belang.
Van provinciaal belang is ook een goed gespreid en gevarieerd aanbod van regionale werklocaties, zowel kwantitatief als kwalitatief, aansluitend bij de vraag van ondernemingen. Deze locaties moeten goed bereikbaar zijn. Daarnaast worden locaties aangewezen voor milieuhinderlijke bedrijvigheid. De landbouw moet in de provincie voldoende mogelijkheden hebben voor schaalvergroting en voor de productie van energie. Ook dit is een provinciaal belang.
Klimaatverandering
De provincie streeft naar een leefomgeving die de langetermijnveranderingen in het klimaat en weersextremen kan opvangen. Hiervoor is een klimaatbestendig watersysteem cruciaal. De beleidsverantwoordelijkheid voor de kwaliteit en kwantiteit van (grond)water ligt bij de provincie en is daarmee van provinciaal belang.
Multifunctionaliteit
Op veel plekken in de provincie komen verschillende gebruiksfuncties samen. Een goede verweving van deze functies is van provinciaal belang. Het gaat de provincie hierbij om het verbinden van stad en land, het verweven van landbouw, natuur en water in het landelijk gebied en het benutten van de kernkwaliteiten voor de plattelandseconomie.
Zandwinning
Op basis van de Ontgrondingenwet is het provinciaal bestuur het bevoegd gezag voor het verlenen van vergunningen voor zowel diepe zandwinningen als functionele ontgrondingen. Bij het verlenen van de vergunningen hanteert de provincie de integrale doelstellingen van het omgevingsbeleid.
In de omgevingsvisie wordt zandwinning alleen mogelijk gemaakt op de bestaande zandwinplaatsen. De provincie wil zandwinning alleen mogelijk maken om te kunnen voorzien in de feitelijke behoefte aan beton- en metsel- en ophoogzand. Daarnaast stelt zij strenge eisen aan het toekomstige gebruik van de zandwinplaats.
Er blijft een continue vraag naar zand in Drenthe. De winning van zand heeft echter geleid tot een versnipperd ruimtebeslag van vele honderden hectares. Om de eigen Drentse behoefte in bouwgrondstoffen veilig te stellen, maar ook om het landschap zo veel mogelijk te ontzien, is regie op zandwinning nodig. De provincie wil de winningen beperken tot wat noodzakelijk is.
Zandwinning wil de provincie uitsluitend mogelijk maken om te voorzien in de feitelijke behoefte aan beton- en metselzand en ophoogzand. De zandwinning wordt zo veel mogelijk geconcentreerd in een beperkt aantal zandwinplaatsen, verspreid over de provincie. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan het uitbreiden van de bestaande centrale zandwinplaatsen boven het ontwikkelen van nieuwe winplaatsen. De provincie werkt alleen mee aan nieuwe zandwinningen wanneer die multifunctioneel zijn en ruimtelijke kwaliteit hebben. In de EHS is geen plaats voor nieuwe of voor uitbreiding van bestaande zandwinningen. Lopende vergunningen blijven geldig, maar er worden geen nieuwe meer verstrekt of verlengd.
Bij het verlenen van vergunningen, stelt de provincie eisen aan de afwerking van de zandwinplaats. Bij ontgrondingen, waarbij een plas ontstaat, gaan de eisen onder andere over de oeverbelijning, de steilte van de oever en de diepte. Bij zandwinningen moet van tevoren het toekomstige gebruik of de bestemming worden aangegeven. In de praktijk is dit niet altijd mogelijk, zoals bij zeer langdurige zandwinningen van enkele tientallen jaren. In dat geval moet de afwerking mogelijkheden bieden om de zandwinplaats in een later stadium een nuttige functie te geven.
Vrijkomende teelaarde die niet kan worden gebruikt voor andere doeleinden, kan onder voorwaarden in oude ontgrondingsputten of ontgrondingsplassen worden gebracht. Uitgesloten hiervan zijn ontgrondingsplassen in een grondwaterbeschermingsgebied, in een reservegebied voor de drinkwaterwinning of bovenstrooms in een natuurgebied dat grondwaterafhankelijk is. De kwaliteit van de teelaarde moet voldoen aan de eisen van het ‘Besluit Bodemkwaliteit’. De waarde voor arseen mag niet uitkomen boven de achtergrondwaarde. Verder mag de teelaarde de grenswaarde van fosfaatverzadiging én de waarde van 4 mg N/kg droge stof voor het in water oplosbare stikstof, niet overschrijden. De kwaliteit van het water in de ontgrondingsplas mag niet significant verslechteren door het storten van de teelaarde. De waterkwaliteit moet aan de geldende kwaliteitsnormen blijven voldoen.
Beton- en metselzand
Met het verlenen van een ontgrondingsvergunning in 2006 voor de locatie Traandijk in Echten is de provinciale doelstelling gehaald om één toekomstige zandwinning voor beton- en metselzand in Zuidwest-Drenthe mogelijk te maken. De provincie werkt niet mee aan een tweede ontgronding voor het winnen van beton- en metselzand in Zuidwest-Drenthe. Om de continuïteit in de grondstoffenvoorziening veilig te stellen, werd een uitbreiding van de bestaande winput bij Gasselte mogelijk gemaakt tot 1 januari 2013. Sindsdien is de winning van beton- en metselzand geconcentreerd in de winplaats Traandijk in Echten en in Ellertshaar.
3.2.2 Omgevingsverordening
De provincie heeft de Omgevingsvisie (deels) doorvertaald naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De Omgevingsverordening is op 9 maart 2012 door Provinciale Staten vastgesteld. Omdat de Omgevingsvisie in 2014 is geactualiseerd, was het ook noodzakelijk de Provinciale Omgevingsverordening te actualiseren. Op 23 september 2015 is de actualiseerde versie door Provinciale Staten vastgesteld.
In de Omgevingsverordening is bepaald dat indien bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn:
- in het ruimtelijk plan uiteen wordt gezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie;
- het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten mogelijke maakt, dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maakt die deze kernkwaliteiten significant aantasten.
Zoals hiervoor staat beschreven, worden de kernkwaliteiten niet aangetast vanwege voorgenomen uitbreiding van de zandwinning.
In de Omgevingsverordening is het plangebied aangeduid als 'buiten bestaand stedelijk gebied'. Artikel 3.15 van de Omgevingsverordening geeft aan dat een ruimtelijk plan slechts in ruimte vragende ontwikkelingen voorziet op het gebied van woon-, werklocaties en infrastructuur indien uit het desbetreffende ruimtelijk plan blijkt dat dit op basis van de Ladder voor duurzame verstedelijking gerechtvaardigd is. In paragraaf 3.1.3 is de verantwoording van de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie
De gemeentelijke Structuurvisie 2010-2030 is een strategische beleidsdocument met een uitvoeringsparagraaf. De structuurvisie is vastgesteld door de gemeenteraad op 10 maart 2011 en is alleen bindend voor de opsteller, in dit geval de gemeente.
De gemeente De Wolden kiest in de structuurvisie ervoor om haar grootste kwaliteit, het zijn van een plattelandsgemeente, te behouden en te versterken. Het zijn van een plattelandsgemeente betekent in De Wolden dat het aanwezige landschap drager is voor nieuwe ontwikkelingen. Opvallend aspect van het plattelandskarakter is het dynamische landschap, dat is gevormd door een verweving van functies. Landbouw vindt plaats naast natuurontwikkeling en recreatie komt voor in en nabij de meest aantrekkelijke gebieden. In kernen en buitengebied wordt gewoond.
Ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen en het toetsingskader hiervoor geeft de structuurvisie een eerste aanzet in de vorm van een beschrijving van de structuurbepalende elementen per landschapstype en inpassingsvoorbeelden voor nieuwe ontwikkelingen. Het toetsingskader wordt verder uitgewerkt in het LOK (Landschappelijk OntwikkelingsKader).
Het plangebied behoort tot het slagenlandschap. Dit landschap wordt gekenmerkt door lintdorpen op de hogere zandkoppen en veenontginningen vanuit deze linten. De lijnen zijn recht, de gebieden kleinschalig. Het slagenlandschap is verdeeld in een vroegere en latere ontginning. De vroegere ontginning rondom Ruinerwold, heeft plaatsgevonden op de rijkere gronden, waar door de boeren grote percelen zijn ontwikkeld. De perceelsgrenzen zijn vormgegeven door sloten. De boerderijen die hier staan zijn groot en rijk versierd. De latere ontginning rond Koekange speelde zich af in armere omstandigheden, vanuit kleine boerderijen, met kleinere percelen. Afschermde houtwallen geven in dit gebied de perceelsgrenzen weer.
Op onderstaande uitsnede van de structuurvisiekaart is de huidige zandwinning aangeduid als 'zandwinning/zoekgebied waterberging' (gele stippen).
Uitsnede kaart structuurvisie
In De Wolden is ruimte voor de noodwaterbergingsgebieden Panjerd-Veeningen en Echten-Traandijk. De provincie wil samen met het Waterschap Reest en Wieden wateroverlast bij extreme regenval voorkomen en de veiligheid van Zuidwest-Drenthe vergroten. Panjerd-Veeningen en Echten-Traandijk worden een zogenoemde gestuurde waterberging, waar eens per 25 tot 100 jaar, gedurende een korte periode, water wordt geborgen. De gebieden voor gestuurde waterberging staan op de structuurvisiekaart aangegeven met de aanduiding 'zoekgebied waterberging' (Panjerd-Veeningen) en 'zandwinning/zoekgebied waterberging' (Echten-Traandijk). Het gebied Echten-Traandijk is vooralsnog net zo groot als de huidige zandwinlocatie. In de toekomst wordt het gebied ten westen hiervan mogelijk ook benut als zandwinlocatie en gestuurde waterberging.
De waterbergingsgebieden zijn ondertussen gerealiseerd (zie paragraaf 2.3).
3.3.2 Landschappelijk OntwikkelingsKader De Wolden
De gemeenteraad heeft op 29 november 2012 het Landschappelijk Ontwikkelingskader (LOK) vastgesteld. Het LOK is een instrument waarbij de samenhang tussen de verschillende landschappen, stedenbouwkundige aspecten, uitbreidingsplannen en functieveranderingen op elkaar worden afgestemd. Er worden in het LOK randvoorwaarden aangegeven waarbinnen ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Er worden 'rode' en 'groene' middelen aangereikt die gebruikt kunnen worden voor het creëren van bij het landschap en het dorp passende dorpsranden.
3.3.3 Cultuurhistorische waardenkaart
De gemeenteraad heeft op 13 maart 2014 de Cultuurhistorische waardenkaart vastgesteld. Met de ontwikkeling van deze waardenkaart voldoet de gemeente aan de wettelijke verplichting om binnen de ruimtelijke ordening een afweging te kunnen maken die betrekking heeft op cultuurhistorische waarden. Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart kan de gemeente voorschriften opnemen over cultuurhistorie in nieuwe bestemmingsplannen en nieuwe beheersverordeningen.
Het plangebied heeft een gemiddelde cultuurhistorische waarde. Cultuurhistorie speelt een nevengeschikte rol bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Waar mogelijk kan cultuurhistorie als inspiratiebron dienen.
3.3.4 Waterplan
In het Waterplan De Wolden is de gemeenschappelijke visie op het gebied van water verwoord. Het waterplan is door de gemeenteraad en het bestuur van het waterschap vastgesteld, daarmee is het een gezamenlijk beleid voor het waterbeheer. Doel is het waterbeleid tussen gemeente, waterschap en provincie op elkaar af te stemmen en maatregelen ter verbetering van het waterbeheer te omschrijven. De planperiode voor het waterplan loopt van 2007-2012 met een doorkijk naar 2050. Na het vaststellen van dit waterplan inclusief het uitvoeringsprogramma, kan jaarlijks het uitvoeringsprogramma worden geactualiseerd door de betrokken partijen.
Een van de zeven hoofdthema's is 'Water ten overvloede of waterschaarste', oftewel de waterkwantiteit (grondwater en oppervlaktewater) in de gemeente. Binnen dit thema wordt onder andere ingezet op:
- het realiseren van ruimte voor water door onder andere integrale gebiedsprojecten (de Water Op Maat-projecten);
- het vaststellen en reserveren van gebieden voor het vasthouden en bergen van water onder extreme omstandigheden;
- het verruimen van waterlopen en het realiseren van meer ruimte voor water in bebouwd gebied.
Als gevolg van het Nationaal Bestuursakkoord Water dient waterschap Reest en Wieden (thans Waterschap Drents Overijsselse Delta) in haar beheersgebied 26 miljoen m3 ruimte voor water te realiseren. Van de wateropgave in het Drentse deel van het stroomgebied (16,2 miljoen m3) wordt circa 4 miljoen m3 opgelost door middel van gestuurde berging en circa 12 miljoen door middel van Water Op Maat-projecten en vasthouden in beekdalen, natuurlijke laagten en natuurgebieden. In de gemeente De Wolden liggen twee gebieden die als zoekgebied voor ‘gestuurde waterberging’ (in extreme omstandigheden) in aanmerking komen, namelijk het gebied Panjerd-Veeningen en het gebied Echten-Traandijk.
3.3.5 Welstandsnota
Het welstandsbeleid is per 1 januari 2013 in de gemeente De Wolden gewijzigd. Op 13 december 2012 heeft de raad van de gemeente De Wolden de Welstandsnota 2013 vastgesteld. Door het in werking treden van de Welstandsnota 2013 zal voor het verlenen van een omgevingsvergunning in grote gebieden geen advies meer van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Cultuurhistorie (CRKC), voorheen welstandscommissie, nodig zijn. Het welstandstoezicht in de beschermde dorpsgezichten, landgoed Rheebruggen, het Reestdal en het dubbellint Ruinerwold blijft wel gehandhaafd.
Het plangebied is daarmee welstandsvrij. Dat betekent dat er geen welstandstoets zal plaatsvinden.
3.3.6 Archeologiebeleid
De gemeente De Wolden beschikt over een eigen archeologiebeleid (vastgesteld op 25 januari 2012). Op de archeologische beleidsadvieskaart is aangegeven welke maatregelen in het plangebied genomen moeten worden met betrekking op het behoud van archeologische waarden. In paragraaf 4.6 wordt nader op het onderzoeksaspect archeologie ingegaan.
Hoofdstuk 4 Onderzoeken
4.1 Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies noodzakelijk. De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). In deze brochure is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van typen bedrijven. Vervolgens wordt in de lijst op basis van een aantal factoren (geluid, stof, geur en gevaar) een indicatie gegeven van de afstanden tussen bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals rustig buitengebied), waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden.
De gehele zandwinning, bestaande onder andere uit een zand- en klasseerinstallatie, alsmede zandzuiger en bijbehorende voertuigbewegingen, zijn conform de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering aan te merken als “Mergel en overige delfstoffenwinningbedrijven” SBI-code 14.145. Uit de VNG-brochure is af te leiden dat een dergelijk bedrijf een milieukundig ruimtebeslag heeft van 500 m (categorie 5.1). Het milieuaspect 'geluid' is verantwoordelijk voor de grootste afstand. Binnen de afstand van 500 m uit de grens van de bedrijfsbestemming zijn milieugevoelige objecten (woningen) gelegen. Daarmee is een nadere onderbouwing voor het aspect 'geluid' noodzakelijk, waarin de aard en invloed van het bedrijf op de omgeving wordt bepaald. In paragraaf 4.2 wordt hierin uitgebreid ingegaan.
Het milieuaspect 'stof' is verantwoordelijk voor een afstand van 200 m. Binnen de afstand van 200 m uit de grens van de bedrijfsbestemming zijn milieugevoelige objecten (woningen) gelegen. Daarmee is een nadere onderbouwing voor het aspect 'stof' noodzakelijk, waarin de aard en invloed van het bedrijf op de omgeving wordt bepaald. In paragraaf 4.3 wordt hierin uitgebreid ingegaan.
De milieuaspecten 'geur' en 'gevaar' hebben een afstand van respectievelijk 10 m en 50 m. Het aspect 'gevaar' wordt nader besproken in paragraaf 4.8.
4.2 Geluid
In verband met de uitbreiding van de zandwinning is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (DPA Cauberg-Huygen, rapport 01939-16211-08). Doel van het onderzoek is het bepalen van de optredende geluidniveaus ten gevolge van de inrichting op nabijgelegen woningen. In het navolgende zijn de conclusies van het onderzoek weergegeven. Het onderzoeksrapport is als Bijlage 1 opgenomen. Het plan is wat betreft geluid uitvoerbaar.
De zandwinning is gelegen ten westen van Echten. In de huidige situatie bestaat het gebied rondom de zandwinning uit landelijk gebied, met verspreid enkele woningen. De dichtst bijgelegen woning is gelegen op circa 360 m van het werkterrein (Willem Moesweg 25). Op korte afstand, circa 4 m uit de grens van de inrichting, is de dichtst bijgelegen woning tot de zandwinplas (Traandijk 10) gelegen.
Door het College van Gedeputeerde Staten van provincie Drenthe zijn aan de omgevingsvergunning van 18 mei 2010, met kenmerk DO/2010006611, geluidsvoorschriften verbonden. In die geluidsvoorschriften wordt verwezen naar de geluidgrenswaarden van de oprichtingsvergunning d.d. 13 december 2005. Laatstgenoemd voorschrift is navolgend integraal weergegeven.
De gemeente De Wolden heeft voor het betrokken gebied nog geen lokaal geluidbeleid opgesteld. Er dient daarom aangesloten te worden bij tabel 4 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. De richtwaarden van de geluidbelasting vanwege een bedrijf zijn afhankelijk van de aard van het gebied en het activiteitenniveau. In landelijke gebieden streeft men naar lagere richtwaarden dan in drukke stadscentra. De richtwaarden zijn in woongebieden en landelijke gebieden veelal lager dan de grenswaarde van 50 dB(A). Boven de grenswaarde van 50 dB(A) zal in toenemende mate hinder optreden. Voor woonbestemmingen worden de in tabel 4 van de Handreiking opgenomen richtwaarden aanbevolen.
Aangegeven zijn de richtwaarden op de beoordelingspunten in de woonomgeving. Navolgend is tabel 4 van de Handreiking integraal weergegeven.
De zandwinning is gelegen in een gebied dat gekenmerkt wordt door open agrarisch gebied, met verspreid liggende woningen en agrarische bedrijven. Ook is de bestaande zandwinning in het gebied gelegen. Een dergelijke omgeving zou op grond van de aard van het gebied aangemerkt kunnen worden als 'landelijke omgeving'. Echter, het gebied is aan de zuidzijde geluidbelast vanwege de rijksweg A28. Vanwege de agrarische activiteiten, de bestaande zandwinning en de rijksweg A28 leiden ertoe dat het betrokken gebied niet aan te merken is als 'landelijke omgeving'. Derhalve wordt uitgegaan van een omgevingstype dat een stap hoger ligt dan landelijke omgeving, namelijk 'rustige woonwijk, weinig verkeer'. De richtwaarde van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bedraagt daarom 45 dB(A) etmaalwaarde.
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ten gevolge van alle activiteiten en installaties is berekend voor 12 verschillende posities van de zandzuiger. Uit de rekenresultaten blijkt dat ter plaatse van een gevel van de woning Willem Moesweg 25, in alle combinaties de richtwaarde wordt overschreden. De grenswaarden uit de vigerende vergunning worden in achtgenomen. Ter plaatse van de overige woningen wordt gedurende één of meerdere combinaties de richtwaarden overschreden. In alle gevallen worden de grenswaarden uit de vigerende vergunning in acht genomen.
Zoals hiervoor is beschreven, worden de grenswaarden uit de vigerende vergunning in acht genomen. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau neemt op een aantal beoordelingspunten met 4 dB(A) af. In zoverre treedt een verbetering op in de akoestische situatie.
Uit de analyse van de rekenresultaten ter plaatse van Willem Moesweg 25 blijkt dat de geluidbelasting vanwege de gehele inrichting vooral wordt veroorzaakt door klasseerinstallatie op het werkeiland. Maatregelen aan de klasseerinstallatie zijn niet opportuun. Het betreft immers een nieuwe installatie, waarvan de geluidemissie voldoet aan BBT. Verhogen van aarden wallen doet afbreuk aan het open karakter van het landschap.
Vanuit veiligheidsoogpunt wordt door de zandzuiger een afstand tot de insteeklijn in acht genomen van 40 meter. Daarmee vindt de winning van zand door de zandzuiger op meer dan 90 meter afstand tot woningen van derden plaats. Tenslotte wordt opgemerkt dat de overschrijding van de richtwaarde ter plaatse van de overige beoordelingspunten slechts optreedt in de gevallen dat de zandzuiger zich nabij de betreffende woningen bevindt. Vanwege het verplaatsen van de zandzuiger binnen het concessiegebied zal de overschrijding van de richtwaarde slechts in een beperkte periode in een jaar zijn.
De berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus zijn lager dan de vergunde grenswaarde. Voorts is gebleken dat maatregelen ter verlaging van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau niet opportuun zijn. De berekende langtijdgemiddeld beoordelingsniveau worden derhalve aanvaardbaar geacht.
Maximaal geluidniveau
Voor maximale geluidniveaus geldt dat gestreefd dient te worden naar het voorkomen van maximale geluidniveaus die meer dan 10 dB(A) boven het aanwezige langtijdgemiddelde beoordelingsniveau uitkomen. Als grenswaarde voor de maximale geluidniveaus ter plaatse van woningen geldt achtereenvolgens 70 dB(A), 65 dB(A) en 60 dB(A) gedurende de dag-, avond- en nachtperiode.
De maximale geluidniveaus ten gevolge van activiteiten en installaties bedraagt ten hoogste 53 dB(A) in de dagperiode, 48 dB(A) in de avondperiode en 55 dB(A) in de nachtperiode. Hiermee wordt voldaan wordt aan de grenswaarde van 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode.
Inrichtingsgebonden verkeer
Het inrichtingsgebonden verkeer (het verkeer op de openbare weg) van en naar de inrichting, wordt beoordeeld volgens de 'Circulaire inzake geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de Wet milieubeheer d.d. 29 februari 1996'. Conform deze circulaire dienen de geluidniveaus, veroorzaakt door wegverkeersbewegingen van en naar de inrichting, separaat van de geluidniveaus vanwege de inrichting zelf te worden berekend.
Bij vergunningverlening kan voor de indirecte hinder worden uitgegaan van de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde. Indien een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde niet te voorkomen is kan, mits gemotiveerd, een ontheffing worden overwogen tot de maximale grenswaarde van 65 dB(A).
Het equivalente geluidniveau ten gevolge van het inrichtingsgebonden verkeer bedraagt ten hoogste 45 dB(A) in de dagperiode en 38 dB(A) in de nachtperiode. Hiermee wordt voldaan wordt aan de richtwaarde van 50 dB(A) in de dagperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode.
Trillingen
De verschillende onderdelen van de klasseerinstallatie worden trillingsgeisoleerd opgesteld. Gelet hierop, alsmede de afstand van de installatie tot aan de meest nabijgelegen woningen van derden, is trillingshinder niet te verwachten.
Laagfrequent geluid
Mogelijk laagfrequent geluid vanwege de klasseerinstallatie in de maatgevende woning van derden is lager dan de normstelling behorende bij het criterium '3 tot 10% gehinderden' conform de 'Vercammen-curve'. Hinder vanwege laagfrequent geluid is daarmee niet te verwachten.
Samenloop van geluid
Vanuit omwonenden van de zandwinning zijn zorgen geuit omtrent de akoestische kwaliteit van de woonomgeving vanwege cumulatie van geluid. Derhlave is in het akoestisch onderzoek nader ingegaan op de samenloop van geluid. In een straal van circa 500 meter vanuit de zandwinning zijn nog twee mogelijk relevante geluidbronnen gelegen:
- 1. Ten westen van de zandwinning is een gaswinlocatie aanwezig, waarbij gebruik gemaakt wordt van injectie van stikstof.
- 2. Ten zuiden van de zandwinning is de rijksweg A28 gelegen.
Zonder de zandwinning bedraagt de cumulatieve geluidbelasting vanwege de gaswininstallatie en de A28 (afgerond) 52 dB(A) etmaalwaarde. Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege de uitgebreide zandwinning, inclusief klasseerinstallatie, ter plaatse van de woningen aan de Oshaarseweg ten hoogste 44 dB(A) etmaalwaarde bedraagt.
Met de uitgebreide zandwinning bedraagt de cumulatieve geluidbelasting vanwege de gaswininstallatie, de A28 en de zandwinning nog steeds (afgerond) 52 dB(A) etmaalwaarde. Hierbij wordt opgemerkt dat er al sprake is van een bestaande zandwinning, waarvoor geldt dat de toekomstige geluidniveaus lager zijn dan de thans vergunde geluidniveaus.
Gelet hierop leidt de uitbreiding van de zandwinning niet tot een verslechtering van de akoestische kwaliteit van de woonomgeving.
4.3 Luchtkwaliteit
Sinds mei 2008 is er een nieuwe EU-richtlijn 2008/50/EG betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa. Deze nieuwe richtlijn vervangt de tot dan toe geldende EU-richtlijnen betreffende de luchtkwaliteit (behalve de 4e dochterrichtlijn). Ten opzichte van de vorige regelgeving zijn onder ander de volgende zaken gewijzigd:
- die locaties waarop de regelgeving van toepassing is;
- de definitie van natuurlijke bronnen;
- mogelijkheden tot uitstel.
De Nederlandse regelgeving voor de luchtkwaliteit is aan deze nieuwe richtlijn aangepast.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben. Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden.
In verband met de uitbreiding van de zandwinning is een onderzoek luchtkwaliteit uitgevoerd (DPA Cauberg-Huygen, rapport 01939-16211-09). Onderstaand zijn de conclusies van het onderzoek weergegeven. Het onderzoeksrapport is als Bijlage 2 opgenomen. Het plan is wat betreft luchtkwaliteit uitvoerbaar.
In het onderzoek luchtkwaliteit zijn, uitgaande van representatieve jaargemiddelde bedrijfssituatie van de activiteiten in het plangebied, de concentraties (zeer) fijn stof en NO2 berekend bij de meest nabij de inrichting gesitueerde verblijfslocaties waar een significante blootstelling niet op voorhand kan worden uitgesloten.
De berekeningen zijn uitgevoerd overeenkomstig de rekenregels uit de ministeriële regeling Beoordeling Luchtkwaliteit 2007 (RBL 2007). Uit de berekeningen volgt dat de activiteiten niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (zeer) fijn stof en NO2.
4.4 Bodem
De zandwinning is een milieugevoelige functie, maar heeft geen invloed op het aspect bodem. In verband met de uitbreiding en een aanpassing van de omgevingsvergunning (milieu) is het van belang te weten wat de huidige situatie is van de bodemkwaliteit.
De bodeminformatiekaart van de provincie Drenthe levert geen informatie op over het uitbreidingsperceel van de zandwinning. Het perceel is altijd in agrarisch gebruik geweest. Voor het perceel kan worden uitgegaan van een onverdachte situatie. Voorafgaand aan de ontgronding wordt de deklaag afgeruimd en in kades rondom de zandwinplas en het werkterrein verwerkt, conform het Besluit bodemkwaliteit.
4.5 Water
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Deze waterparagraaf doet verslag van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In dit kader moet de watertoets worden uitgevoerd. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta. Het waterschap zorgt voor de kwaliteit van het oppervlaktewater in het gebied en beheert de grotere boezemwateren en sloten, zoals geregeld in de Waterwet. Ook is het waterschap belast met het peilbeheer in het beheersgebied.
Aangezien de uitbreiding van de zandwinning gelegen is in en bij een waterstaatswerk (bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk) is een watervergunning noodzakelijk.
Ten behoeve van de uitbreiding van zandwinning zijn de effecten van de zandwinning op de grondwaterstanden inzichtelijk gemaakt. Tevens dient een GGOR-plaspeil (Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime) te worden vastgesteld voor de situatie na uitbreiding. Hiervoor is in overleg met het waterschap een studie uitgevoerd (Sweco, projectnummer 354932). In het navolgende zijn de belangrijkste wateraspecten en de conclusies van de studie weergegeven. Het onderzoeksrapport is als Bijlage 3 opgenomen. De effecten op de omgeving zijn dermate gering, dat het plan water betreft water uitvoerbaar is.
Het streefpeil (winter- en zomerpeil) in de bestaande zandwinplas bedraagt respectievelijk NAP +3,40 en NAP +3,80 m. Er was echter geen aanvoer of afvoer tot 2015, dus eigenlijk fluctueerde de plas vrij met het grondwater. Sinds 2016 kan water worden ingelaten vanuit het kanaalsysteem wanneer het plaspeil te ver uitzakt (peil aanvoerwatergang = plaspeil). Als het peil hoger wordt dan streefpeil, dan kan deze afvoeren via de nieuwe uitlaatconstructie. Tot op heden is nog geen water ingelaten, dan wel afgevoerd.
In 2016, tijdens de werkzaamheden ten behoeve van waterberging in de zandwinplas, is in de oostelijke infiltratiesloot een schotbalk/damwand met overloop op 3,80 m aangebracht, om het water langer vast te houden. Daarnaast is een inlaatconstructie vanuit de Hoogeveense Vaart met aanvoerwatergang gerealiseerd voor noodberging, waarmee tevens in de GGOR-situaties water kan worden ingelaten in de plas.
Het maximale plaspeil tijdens waterberging, is vastgesteld op NAP +5,00 m. De uitlaat (kleine kantelstuw) heeft een vrije overloop op NAP +3,80 m, die kan worden opgezet tot NAP +5,00 m. Er heeft tot op heden nog geen waterberging plaatsgevonden in de plas.
De Hoogeveense Vaart, pand Ossesluis, heeft een streefpeil van NAP +4,80 m wat aanzienlijk hoger is dan de omliggende waterpeilen.
Door Sweco zijn ten behoeve van de uitbreiding de volgende scenario's berekend:
- 1. Referentiesituatie uitgaande van de eindsituatie, waarbij de maximale omvang en diepte onder de huidige vergunning is bereikt. Daarbij wordt uitgegaan van het huidige peilbeheer, met een vrij met het grondwater fluctuerend peil, zonder inlaat of afvoer.
- 2. Situatie na uitbreiding (scenario 1): Uitgegaan is van een vrij met het grondwater fluctuerend peil, zonder inlaat of afvoer.
- 3. Situatie na uitbreiding (scenario 2): Uitgegaan is van het vaste GGOR-peil van NAP +3,70 m, jaarrond. Doel van dit relatief hoge peil is een eenvoudig en robuust peilbeheer, waarbij de verdroging in het landbouwgebied bovenstrooms wordt beperkt.
Scenario 1
Bij een vrij met het grondwater fluctuerend peil zijn de effecten van de uitbreiding op de grondwaterstanden in de omgeving verwaarloosbaar klein zowel in de droge GLG-situatie (gemiddeld laagste grondwaterstand) als de natte GHG-situatie (gemiddeld hoogste grondwaterstand). Alleen ten noorden van de uitbreiding is een smalle strook van circa 50 m waar in de GHG-situatie enige vernatting optreedt (0,05 tot 0,15 m zowel in de exploitatiefase als in de eindsituatie). Het plaspeil zal na uitbreiding fluctueren tussen de circa NAP +3,40 m en NAP +3,85 m (in de eindsituatie). Dit is gelijk aan de huidige situatie. De precieze dynamiek is per jaar sterk afhankelijk van weersinvloeden (droog of nat jaar).
Scenario 2
Bij een vast GGOR peil van NAP +3,70 m treden met name in de GLG-situatie effecten op (ten opzichte van de referentiesituatie met een vrij uitzakkend peil). De verhoging van grondwaterstanden ter plaatse van de zandwinplas zijn meer dan 10 cm, maar minder dan 20 cm. De uitstralingseffecten in de omgeving (5 cm grens) reiken in de eindsituatie tot circa 500 m van de rand van de plangrens en tijdens de exploitatiefase ongeveer twee keer zo ver. De met het model berekende grondwaterstanden in de GLG-referentiesituatie variëren van circa 0,80 m -mv tot ruim 3,0 m -mv. Voor de hogere en drogere delen is de berekende vernatting in de GLG-situatie dan ook positief (minder droogteschade). Voor enkele laagtes, met name ten westen van de uitbreiding waar in de referentie situatie een GLG tussen de 0,60 en 0,80 m is berekend, leidt deze verhoging mogelijk wel tot enige natschade. Mede ook gezien de modelonzekerheden (GLG wordt algemeen iets te droog gemodelleerd), adviseert Sweco de grondwaterstanden ter plaatse van deze lage delen te monitoren.
Tijdens een natte situatie (GHG) zijn de effecten van de uitbreiding bij het vaste GGOR-peil beperkt, maar zijn wel iets groter dan bij het scenario met een vrij fluctuerend peil. De uitstralingseffecten in de omgeving zijn overwegend kleiner dan 5 cm, met uitzondering van een smalle strook van circa 50 m aan de noordzijde waar de grondwaterstand 0,05 tot 0,20 m stijgt in de exploitatiefase. Op deze locatie berekent het model echter een GHG van meer dan 0,80 m -mv in de referentiesituatie. De berekende verhoging leidt bij dergelijk lage grondwaterstanden niet tot grondwateroverlast. Ook hier adviseert Sweco om de grondwaterstanden gedurende de zandwinning te monitoren (een extra peilbuis ten noordwesten van de beoogde uitbreiding).
De benodigde aanvoer naar de plas om het beoogde peil te handhaven, is afhankelijk van de kwel- en wegzijging uit de plas en de neerslag en verdamping. Uit de berekening blijkt dat gemiddeld de meeste maanden water aangevoerd moet worden.
4.6 Archeologie
Sinds Nederland in 1992 het Verdrag van Valletta (Malta) heeft ondertekend, heeft de zorg voor het archeologisch erfgoed een vaste plaats in het proces van de ruimtelijke planvorming gekregen. Dit heeft uiteindelijk geleid tot het op 1 september 2007 in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg. Uitgangspunten van deze wet zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die in de bodem ingrijpt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met zowel de bekende als te verwachten archeologische waarden.
Ter plaatse van de uitbreiding van de zandwinning is een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd (De Steekproef, rapport 2016-10/11). Het onderzoeksgebied heeft op grond van de archeologische beleidskaart van de gemeente De Wolden een lage archeologische verwachting.
Onderstaand zijn de conclusies van het onderzoek weergegeven. Het onderzoeksrapport is als Bijlage 4 opgenomen. Het plan is wat betreft archeologie uitvoerbaar.
In verband met de lage archeologische verwachting zijn in eerste instantie door De Steekproef 40 verkennende gutsboringen gezet. Uit de resultaten hiervan blijkt dat het onderzoeksgebied in het verleden vrijwel volledig overdekt is geweest met veen. Dit veen is nog voor een deel aanwezig. Over het geheel genomen is het resterende veenpakket dikker naarmate de top van het onderliggende dekzandlandschap dieper ligt. Hierdoor vormt het huidige hoogteverloop van het maaiveld nauwelijks een weerspiegeling van het hoogteverloop van de top van het onderliggende dekzandlandschap. Wel kan worden gesteld dat het dekzandlandschap over het geheel genomen oploopt in noordelijke richting.
Alleen in de noordoosthoek van het plangebied zijn resten van podzolvorming aangetroffen. Op alle overige delen van het onderzoeksgebied lijkt de bodem in het verleden dermate nat te zijn geweest dat geen podzolvorming mogelijk was. Hier zullen daarom ook geen voor bewoning geschikte omstandigheden hebben geheerst. Dit was waarschijnlijk wel het geval in de noordoosthoek van het gebied. Om deze reden is hier het booronderzoek geïntensiveerd tot ongeveer tien boringen per hectare waarbij een megaboor is gebruikt. Ondanks het zeven van het hiermee opgeboorde zand zijn geen relevante archeologische indicatoren gevonden. Ook op dit deel van het gebied geven de resultaten van het onderzoek derhalve geen aanleiding tot het adviseren van vervolgonderzoek.
4.7 Natuurwaarden
Voor het plan is het conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) noodzakelijk aandacht te besteden aan de natuurwet en -regelgeving. Er dient onder meer aangegeven te worden of er als gevolg van het plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn, en zo ja, of deze verkregen kunnen worden. Relevante regelgeving op dit gebied zijn de Wet natuurbescherming (Wnb), en de Omgevingsvisie Drenthe en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 1 november 2016 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De inventarisatie richt zich op de uitbreiding van de zandwinnng. Vanwege de industriële activiteiten ter plaatse van de huidige zandwinning, zijn aldaar geen belangrijke natuurwaarden te verwachten.
Het onderzoeksgebied bestaat grotendeels uit een agrarisch grasland perceel direct ten westen van de bestaande zandwinning aan de Traandijk in Echten. In de noordoosthoek van het gebied zijn betonnen sleufsilos van het ten noorden gelegen veebedrijf aanwezig. Grenzend aan en in het gebied zijn afwateringssloten aanwezig. De beoogde plannen bestaan uit het uitbreiden van de bestaande zandwinning. Rond de uitbreiding worden randstroken aangelegd. Bebouwing en opgaande groenstructuren (zoals bomen en struiken) zijn niet in het gebied aanwezig. Wel bevindt zich direct te noorden van het gebied een bosje.
Impressie onderzoeksgebied, vanuit de zuidoosthoek (1 november 2016)
4.7.1 Soortenbescherming
Relevante wetgeving op het gebied van de soortenbescherming is uitgewerkt in hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming (Wnb). De bescherming van flora- en faunasoorten is in de Wnb opgedeeld in twee beschermingscategorieën:
Strikt beschermde soorten:
- Soorten van de Vogelrichtlijn (art. 3.1);
- Soorten van de Habitatrichtlijn (art. 3.5).
Overige beschermde soorten:
- Nationaal beschermde soorten (art. 3.10).
Voor beide categorieën geldt dat het verboden is opzettelijk exemplaren te doden, vangen of plukken, en voortplantingsverblijfplaatsen of rustplaatsen opzettelijk te vernielen of te beschadigen. Een belangrijk verschil tussen beide beschermingsregimes is dat voor de strikt beschermde soorten ook het opzettelijk verontrusten verboden is, terwijl dit voor de overige beschermde soorten niet het geval is.
Voor vogels geldt daarnaast dat het opzettelijk storen niet verboden is in geval de storing niet van wezenlijk invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Echter, voor vogels die staan op van bijlage II van de Conventie van Bern geldt deze uitzondering niet.
Naar alle waarschijnlijkheid blijft onder de Wnb de huidige lijst met jaarrond beschermde nesten in stand. Dat houdt in dat voor de op deze lijst genoemde vogelsoorten de nestplaats ook buiten het broedseizoen beschermd is.
Het beschermingsregime van de overige (nationaal) beschermde soorten is voor elke soort gelijk. Wel kunnen provincies bij ruimtelijke ontwikkelingen vrijstelling van de verbodsbepalingen in artikel 3.10 verlenen voor deze soorten. Deze zogenaamde vrijstellingslijsten zijn opgenomen in de provinciale verordeningen en komen tussen de provincies grotendeels overeen. De provincie Drenthe heeft in haar provinciale Omgevingsverordening opgenomen dat voor in totaal 24 soorten een vrijstelling geldt van de verboden genoemd in artikel 3.10 eerste lid Wnb.
Inventarisatie
Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) via Quickscanhulp.nl blijkt dat binnen een straal van een kilometer rond het onderzoeksgebied diverse beschermde diersoorten bekend zijn. Het betreft de plantensoort rietorchis, reptielensoort ringslang, zoogdiersoorten eekhoorn, steenmarter en das en meerdere jaarrond beschermde broedvogels. Indien van toepassing worden relevante soorten in onderstaande tekst betrokken.
In het grasland en op de oevers zijn plantensoorten van voedselrijke omstandigheden aangetroffen. Dit betreffen soorten als Engels raaigras, gewone paardenbloem, ridderzuring, witte klaver, grote brandnetel, grote lisdodde, riet en pitrus. Beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen en worden gezien de terreingesteldheid ook niet verwacht.
Wegens het ontbreken van bebouwing en bomen in het plangebied kunnen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen in het onderzoeksgebied worden uitgesloten. Mogelijk worden de randen van het gebied (met name ter hoogte van het bosje) wel door enkele vleermuissoorten (zoals gewone dwergvleermuis en laatvlieger) als foerageergebied gebruikt.
In het onderzoeksgebied zijn geen aanwijzingen (zoals nesten en braakballen) aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van jaarrond beschermde verblijfplaatsen van broedvogels, zoals uilen en roofvogels. Mogelijk vormt het gebied wel onderdeel van het foerageergebied van dergelijk soorten die in de omgeving van het plangebied een broedlocatie hebben.
Het graslandperceel vormt in potentie geschikt broedbiotoop voor weidevogels. Gezien het intensieve gebruik ervan wordt echter verwacht dat er geen grote aantallen weidevogels broedend aanwezig zijn in het gebied. Te verwachten soorten zijn bijvoorbeeld kievit en scholekster. De groenstructuren in de directe omgeving van het plangebied vormen geschikt broedbiotoop voor algemene broedvogelsoorten zoals merel, roodborst, vink, winterkoning en zanglijster. In de watergangen kan een wilde eend of meerkoet tot broeden komen.
De watergangen zijn niet bemonsterd op de aanwezigheid van vissen. Op basis van het aangetroffen biotoop, bekende verspreidingsgegevens (Brouwer et al. 2008, drenthe.vissenatlas.nl en ravon.nl) en expert judgement, kan echter wel worden gesteld dat in de aanwezige afwateringssloten die in het onderzoeksgebied liggen of er direct aan grenzen geen beschermde vissen te verwachten zijn. Zo bevatten deze watergangen nagenoeg geen (onder)watervegetatie, is geen sliblaag aanwezig, en/of ontbreekt de (voor de voortplanting van bittervoorn onmisbare) zoetwatermossel.
Verder zijn in het gebied (en de directe omgeving) hooguit enkele algemeen beschermde diersoorten zoals veldmuis, bosmuis, mol, gewone pad en bruine kikker te verwachten. Verblijfplaatsen en (onmisbaar) leefgebied van beschermde soorten uit de overige soortengroepen (reptielen en ongewervelden) zijn wegens het ontbreken van geschikt biotoop niet te verwachten in het plangebied.
Toets
Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels worden verstoord of vernietigd, wat bij wet verboden is (Wnb artikelen 3.1 en 3.5). Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan worden voorkomen door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. De Wnb kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt evenwel dat het broedseizoen van ongeveer 15 maart tot 15 juli duurt.
Door de beoogde plannen kan een deel van het foerageergebied van een eventueel in de omgeving aanwezige jaarrond beschermde broedvogel (zoals buizerd en kerkuil) verdwijnen. Het betreft hier echter geen optimaal foerageergebied, waardoor negatieve effecten op dergelijk soorten niet te verwachten zijn. Daarnaast blijft een deel van het onderzoeksgebied (de randen van het terrein) de beschikbaar als foerageergebied voor soorten als buizerd en kerkuil.
Binnen het onderzoeksgebied komen enkele algemene beschermde zoogdier- en amfibiesoorten voor. Als gevolg van de beoogde plannen kunnen verbodsovertredingen worden verwacht (Wnb artikel 3.10). In het geval van ruimtelijke ontwikkelingen geldt voor de te verwachten beschermde soorten echter een vrijstelling voor de relevante verbodsbepalingen. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. In het kader van de voorgenomen activiteiten is een ontheffingsaanvraag voor deze soorten niet aan de orde.
4.7.2 Gebiedsbescherming
Voor onderhavig onderzoeksgebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Provinciale Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Wet natuurbescherming
In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent.
Provinciaal ruimtelijk natuurbeleid
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) (dat tegenwoordig ook Natuurnetwerk Nederland wordt genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De EHS is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale EHS is voor provincie Drenthe uitgewerkt in de Omgevingsvisie Drenthe en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid).
Inventarisatie
Het onderzoeksgebied is geen onderdeel van en grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Wnb. Het gebied is geen onderdeel van en grenst niet aan de EHS. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het Dwingelderveld, dat op circa 9 km van het gebied ligt. Het meest nabijgelegen beschermde gebied in het kader van de EHS ligt op een afstand van circa 80 m, aan de zuidzijde van het ten zuiden van het plangebied gelegen kanaal. Het onderzoeksgebied heeft geen belangrijke ecologische relaties met de beschermde gebieden.
Toets
Gezien de ligging van het onderzoeksgebied ten opzichte van beschermde gebieden, de aard van de ontwikkelingen en de huidige terreinomstandigheden van het plangebied, worden als gevolg van het plan geen negatieve effecten verwacht op de instandhoudingsdoelstellingen van beschermde gebieden in het kader van de Wnb.
Gezien de ligging van het onderzoeksgebied ten opzichte van beschermde gebieden, de terreinomstandigheden van het plangebied en het tussenliggende gebied en de aard van de ontwikkelingen, zijn er geen negatieve effecten op de EHS te verwachten.
4.7.3 Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Voor deze activiteit is geen vergunning op grond van de Wnb nodig. De activiteit is op het punt van de EHS niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.
Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.
4.8 Veiligheid
4.8.1 Stabiliteit
Bij de uitbreiding van de zandwinning is het van belang dat het talud stabiel blijft. In dit kader is een taludontwerp opgesteld (Wiertsema en Partners, projectnummer VN-64956-2). Dit ontwerp geldt als aanvulling op een geotechnisch onderzoek. Voor de uitbreiding zal een nieuwe of een wijziging van de bestaande ontgrondingsvergunning worden aangevraagd. Hiervoor wordt door de provincie Drenthe een stabiliteitsanalyse van het onderwatertalud vereist volgens de CUR-Aanbeveling 113: ‘Oeverstabiliteit bij zandwinputten’. Voornoemd taludontwerp voorziet hierin. Voor de veiligheidsklasse van aangrenzende gebouwen en percelen wordt RC1 aangehouden, bijbehorende faalkans is 5x10-4.
Onderstaand zijn de conclusies van de stabiliteitsanalyse weergegeven. Het onderzoeksrapport is als Bijlage 5 opgenomen.
De CUR-113 richtlijn geeft aan dat bij een bodemopbouw met grof zand en een putdiepte van ongeveer 40 m een gemiddelde taludhelling van 1:4 met twee tussenbermen gehanteerd kan worden. Hierbij wordt een ‘hol’ talud aangehouden, waarbij de taludhellingen over de diepte toenemen.
Wiertsema en Partners concluderen dat er voldoende veiligheid tegen afschuiven kan worden verkregen wanneer de tussenberm op NAP -10 m een breedte heeft minimaal 15 m en de tussenberm op NAP -20 m minimaal een breedte heeft van 15 m. Daarnaast wordt geconcludeerd dat voldoende veiligheid kan worden verkregen wanneer de randstrookbreedte bij de insteek op NAP +4.29 m minimaal 25 m bedraagt.
Deze uitgangspunten leiden tot het volgende taludontwerp ter plaatse van de uitbreiding.
Taludontwerp uitbreiding
In de ontgrondingsvergunning zijn voorwaarden opgenomen die de stabiliteit en daarmee veiligheid waarborgen.
4.8.2 Externe veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen voor derden. Het gaat daarbij zowel om het vervoer van gevaarlijke stoffen (weg, water, spoor en buisleidingen) als om inrichtingen met opslag, productie en/of gebruik van gevaarlijke stoffen.
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) zijn risicomaten met bijbehorende risiconormen opgenomen voor respectievelijk inrichtingen, buisleidingen en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Een zandwinning is een milieugevoelige functie, maar heeft geen invloed op het aspect externe veiligheid. De aardgastransportleiding ter plaatse van het plangebied wordt eind 2017 buitenwerking gesteld en in de nabije toekomst verwijderd. De zandwinning valt niet onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Er worden geen gevaarlijke stoffen opgeslagen.
4.9 M.e.r.-beoordeling
Voor de uitbreiding en wijziging van de bestaande zandwinning is een aanmeldingsnotitie voor de m.e.r.-beoordelingsprocedure opgesteld. Deze is als Bijlage 6 opgenomen.
In bijlagen C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planm.e.r.-plichtig (bijlage C en D), projectm.e.r.-plichtig (bijlage C) of m.e.r.-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
De ontgrondingenvergunning voor de uitbreiding van de zandwinning is m.e.r.-beoordelingsplichtig op basis van de drempelwaarden zoals opgenomen in bijlage D van het Besluit m.e.r. (de winning van oppervlaktedelfstoffen met een oppervlakte van 12,5 ha of meer (categorie D16.1). In dit geval bedraagt de totale (bruto) uitbreiding circa 13 ha. Daarom wordt voor de uitbreiding van de zandwinning een m.e.r.-beoordelingsprocedure gevolgd voor de ontgrondingenvergunning.
De m.e.r.-beoordelingsplichtig in het vergunningenspoor voor de ontgrondingen leidt in het algemeen voor bestemmingsplannen, die dan als kaderstellend plan gelden, tot een planm.e.r.-plicht. In dit specifieke geval is het bestemmingsplan echter niet kaderstellend (zie onder meer ABRvS 29 december 2010, nr. 200904433/1/R3 en ABRvS 30 mei 2012, nr. 201106356/1/R1139973), waardoor er geen planm.e.r.-plicht geldt:
- bij vaststelling van het bestemmingsplan (waarbij in dit geval gecoördineerde besluitvorming plaatsvindt) is reeds een m.e.r.-beoordelingsbesluit in het vergunningenspoor genomen;
- het bestemmingsplan maakt niet meer mogelijk dan is vergund: er treden door het bestemmingsplan geen relevant andere milieueffecten op dan in de vergunde situatie;
- er is sprake van een relatief klein gebied op lokaal niveau.
In de aanmeldingsnotitie voor de m.e.r.-beoordelingsprocedure wordt geconcludeerd dat de beoogde uitbreiding van de zandwinning geen belangrijke negatieve milieueffecten kan veroorzaken die een volwaardige m.e.r.-procedure in dit kader wenselijk of noodzakelijk maakt. De milieueffecten van de ontwikkeling op de omgeving zijn gering.
Het bevoegd gezag (provincie Drenthe) heeft op 19 juni 2017 besloten dat voor de activiteiten als omschreven in de aanmeldingsnotitie geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld.
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Uitbreiding
De Zandexploitatiemaatschappelij VOF Echten exploiteert aan de Traandijk te Echten een zandwinning. Ter plaatse wordt beton- en industriezand gewonnen. Om de continuiteit van het zandwinbedrijf voor de toekomst te waarborgen, wil VOF Echten de zandwinning in westelijke richting uitbreiden.
Op 1 juli 2016 bedroeg de nog vrij beschikbare hoeveelheid te winnen zand circa 1,2 miljoen m3. Afgezet tegen een gemiddelde omzet van 300.000 m3 per jaar, dient de uitbreiding derhalve uiterlijk vanaf 2020/2021 in exploitatie te worden genomen.
Naast de vrij beschikbare hoeveelheid winbaar zand heeft de zandwinning binnen de bestaande exploitatiegrens nog een hoeveelheid zand van circa 3 miljoen m3. Deze hoeveelheid is de eerstkomende jaren niet winbaar als gevolg van de aanwezigheid van het klasseer- en werkterrein (circa 6,9 ha), een buisleiding van NAM en een depotterrein (circa 5,6 ha) waarin zand voor een lange periode is opgeslagen. Na uitbreiding en verplaatsing van het klasseer- en werkterrein in westelijke richting, kan deze hoeveelheid zand goeddeels gewonnen worden. De buisleiding is reeds buitenwerking gesteld en wordt in 2018 verwijderd.
Situatie met huidige contour (rode lijn) en toekomst contour (stippel lijn) van de zandwinning
De huidige plas van de zandwinning heeft een oppervlakte van circa 27 ha. Ter plaatse van de uitbreiding is de winningsdiepte NAP -39 m. In de bestaande zandwinput bedraagt deze NAP -42 m. Het maaiveld heeft ter plaatse van de uitbreiding een hoogte van NAP +4,0 m tot NAP +4,7 m.
De netto uitbreiding betreft een oppervlakte van circa 10 ha met een oeverlengte van circa 900 m. Om voldoende veiligheid voor de omgeving te realiseren, wordt een randstrookbreedte van minimaal 25 m aangehouden.
Ten behoeve van de zandwinning zal een ontgrondingsvergunning worden aangevraagd, die voorziet in de exploitatiemogelijkheden gedurende een periode van 20 jaar met een maximale productie van 350.000 m3 zand per jaar. De exploitatie van de zandwinning vindt plaats door het opzuigen van ongesorteerd bodemmateriaal (specie) met behulp van een elektrisch aangedreven zandzuiger. Vervolgens wordt de specie via een drijvende persleiding getransporteerd naar het werkterrein, waar een zandklasseerinstallatie is opgesteld voor het wassen en sorteren van de verschillende fracties.
Het werkterrein met de klasseerinstallatie wordt in westelijke richting verplaatst. Hiermee is de afstand tot omliggende woningen het grootst.
5.2 Waterberging En Zonnepark
Met de uitbreiding van de zandwinning wordt ook de bestaande waterberging uitgebreid. Reeds alle waterhuishoudkundige voorzieningen zijn hiervoor aanwezig.
Naast de dubbelfunctie waterberging, krijgt het plangebied nog een extra functie; namelijk het opwekken van elektriciteit door middel van een drijvend zonnepark. Ook op het talud aan de zuidzijde worden zonnepanelen aangebracht. De bouwhoogte van het drijvende zonnepark en de zonnepanelen op het talud bedraagt ten hoogste 1 m. Hiermee zijn de zonnepanelen vanuit de omgeving niet zichtbaar. De elektriciteit wordt voorlopig hoofdzakelijk voor eigen gebruik opgewekt.
5.3 Ruimtelijk Kwaliteitsplan
Er is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld voor de afwerking van de zandwinplas na beëindiging van de exploitatie. Dit kwaliteitsplan is een actualisatie van het bestaande kwaliteitsplan (Buro Hollema, 2002) en draagt bij aan een goede landschappelijke verankering en ruimtelijke inpassing van de afgewerkte eindsituatie.
De volgende uitgangspunten voor het ruimtelijk kwaliteitsplan zijn te noemen vanuit het omliggende landschap, het bestaande kwaliteitsplan en relevant ruimtelijk beleid. Hoofduitgangspunt is een plas met beplanting die de landschappelijke structuur versterkt met (inrichtings)maatregelen aangepast op de functie waterberging en natuur:
- waardevolle doorzichten naar het achterliggende open landschap behouden en versterken;
- behoud en versterken opstrekkende verkaveling met sloten;
- perceelsrandbeplanting haaks op de Hoogeveense Vaart behouden en versterken;
- informele overgangen tussen erf en omgeving en in ieder geval aan een zijde voorzien van erfbeplanting in de vorm van een elzensingel, die de landschappelijke structuur benadrukt en bij voorkeur in het landschap doorloopt;
- gebruik van inheemse gebiedseigen beplanting passend op de ondergrond;
- aansluiting zoeken bij het ontwikkelingsgebied EHS ten zuiden van de Hoogeveense Vaart door middel inrichtingsmaatregelen aangegeven op de kaart.
5.3.1 Landschappelijke inpassing
De landschappelijke inpassing van de eindsituatie van de zandwinplas gaat uit van een natuurgebied in de historisch gegroeide landschapsstructuur. De overgangen van plangebied naar landschap worden versterkt en het gebied wordt ingericht ten behoeve van natuurfuncties en kleinschalige recreatie.
De waterplas in het natuurgebied krijgt zijn definitieve vorm door de eindsituatie die ontstaat na beëindiging van de zandwinning. In hoofdopzet is de plas rechthoekig met afgeronde hoeken. De forse randen zullen voornamelijk ingericht worden als natuurvriendelijke oevers in een plasdrassituatie ten behoeve van de natuurfunctie. Aan de noordzijde wordt de karakteristieke opstrekkende verkavelingsstructuur met doorzichten versterkt en behouden door alleen de erven en perceelsranden met bomen aan te planten en het tussenliggende gebied open te houden met schraal grasland. Hierdoor ontstaat er een natuurlijke overgang van es, via agrarisch lint, naar plas in het natuurgebied.
De lijnvormige Traandijk en het nieuwe westelijke dijkje benadrukken de landschappelijke structuur van noord naar zuid. Ze blijven juist overwegend vrij van beplanting vanwege de ligging in het open landschap van het beekdal. De zuidelijke oevers van de plas worden door middel van struweelbeplanting en natuurlijke reliëf (rivierduintjes niet hoger dan Kanaaldijk) ingericht als een half open landschap dat aansluit bij de ecologische functie van het gebied. Deze inrichting ontneemt tevens het zicht op de brug met het talud.
Op de schets (Bijlage 7 Landschappelijke afwerking) is de beoogde vegetatie aangegeven die past bij het uiteindelijke beoogde natuurlijke beeld en de landschappelijke kenmerken van het gebied. De vegetatie benadrukt de natuurlijke overgang van de hoge es naar het natte en lage beekdal. De vegetatie bestaat uit inheems en gebiedseigen soorten passend bij de ondergrond en type milieu. Tevens worden er maatregelen genomen rond de oevers van de plas en de Hoogeveense Vaart ten behoeve van migrerende fauna. Denk hierbij aan uitstapvoorzieningen voor reeën, steenbestorting (90% onder water, met enige dikke keien boven water) voor zoetwatermollusken en paddenpoelen.
Schets landschappelijke inpassing
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Inleiding
In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven. Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
- 1. Inleidende regels.
- 2. Bestemmingsregels.
- 3. Algemene regels.
- 4. Overgangs- en slotregels.
In hoofdstuk 1 worden een aantal in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zo veel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
In hoofdstuk 2 worden de in de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen mogen worden gebruikt. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld.
Hoofdstuk 3 bevat de regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.
In hoofdstuk 4 komt het overgangsrecht en de slotregel aan de orde.
6.2 Bestemmingen
Bedrijf - Zandwinning
In de bestemmingsomschrijving is opgenomen dat deze gronden zijn bestemd voor zandwinning, werkterrein met klasseerinstallatie ten behoeve van zandwinning en verwerking, de ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden, waterberging en met daaraan ondergeschikt het opwekken van energie door het omzetten van zonlicht in elektriciteit en/of warmte door middel van zonnepanelen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen.
Groen - Oeverstroken en kaden
In de bestemmingsomschrijving is opgenomen dat deze gronden zijn bestemd voor oevers, kaden en dijken, groenvoorzieningen en met daarbij behorende openbare nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, inlaten en overige voorzieningen ten behoeve van het gecontroleerd inlaten, tijdelijk bergen en uitlaten van water, parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden en bestaande wegen en extensieve dagrecreatie;
Verkeer
In de bestemmingsomschrijving is opgenomen dat deze gronden zijn bestemd voor wegen, ontsluiting van de zandwinning, voet- en fietspaden, dammen en/of duikers en met daaraan ondergeschikt voor sloten, bermen en beplanting, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen.
Water
In de bestemmingsomschrijving is opgenomen dat deze gronden zijn bestemd voor kanalen, beken, vaarten, sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen alsmede oeverstroken, kaden, dijken, bruggen, dammen en/of duikers en dagrecreatief medegebruik.
Waterstaat - Waterbergingsgebied
Met deze dubbelbestemming wordt de medegebruiksfunctie 'waterbergingsgebied' planologisch vastgelegd. Hiermee wordt geregeld dat de gronden (tevens) zijn bestemd voor de berging van water in overlastsituaties. Op basis van deze bestemming kunnen dijken, kaden, watergangen, pompen, inlaten en overige voorzieningen met als doel het gecontroleerd inlaten en tijdelijk bergen en uitlaten van water zoals omschreven in de toelichting van dit bestemmingsplan.
Het bouwen op basis van de bestemming is beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale bouwhoogte van 3 m.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan. De gemeente De Wolden heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, zodat de economische uitvoerbaarheid 'anderszins verzekerd' is. De kosten voor de uitvoering van dit bestemmingsplan komen voor rekening van de initiatiefnemer.
Gelet op het vorenstaande wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Tijdens de periode 29 juni 2017 tot en met 26 juli 2017 heeft het voorontwerpbestemmingsplan Zandwinning Traandijk, uitbreiding en revisie in het kader van de inspraak ter inzage gelegen. Tevens is het plan toegezonden aan de provincie Drenthe en Regionale Uitvoeringsdienst voor vooroverleg.
Er zijn geen inspraakreacties ingediend. De provincie Drenthe heeft gereageerd bij brief van 20 juli 2017. Hierna staat een samenvatting van de overlegreactie en een gemeentelijk antwoord daarop. De overlegreactie is als Bijlage 8 aan het plan toegevoegd.
Overlegreactie provincie Drenthe
1. Landschap en cultuurhistorie
De locatie is gelegen in een gebied waar nog een herkenbare landschapsstructuur aanwezig is in de vorm van een opstrekkend verkavelingspatroon met sloten en voor een deel beplanting langs de percelen. De provincie constateert dat dit aspect aandacht krijgt in de plantoelichting. Dit gebeurd in de vorm van een inrichtingsschets (landschapsplan) die als bijlage is toegevoegd. Een punt van aandacht is het mogelijk beperkt medegebruik van de plas en het daaraan grenzende gebied voor de opwekking van energie door middel van zonnepanelen. Ook constateert de provincie dat de landschappelijke inpassing (inrichtingsschets) bij het traject omtrent de ontgrondingsvergunning de nodige aandacht vraagt.
REACTIE
Uit het schrijven van de provincie blijkt dat de werkwijze omtrent de herkenbare landschapsstructuur wordt geaccepteerd.
De hoogte van de drijvende zonnepanelen bedraagt niet meer dan 1 m. Gelet op een plaspeil van maximaal NAP + 3,85 m en een hoogte van omringende dijken van minimaal NAP + 5 m, zijn de zonnepanelen aan het oog onttrokken.
Aan de landschappelijke inpassing zal ook bij het traject omtrent de ontgrondingsvergunning de nodige aandacht worden geschonken.
2. Mogelijke toekomstige uitbreiding
Na voltooiing van de zandwinningslocatie zal er een plas van circa 37 ha zijn gerealiseerd. De provincie constateert dat als te zijner tijd blijkt dat een verdere uitbreiding van de zandwinlocatie Traandijk noodzakelijk is, het relevant is deze vraag nu al aan de orde te stellen. De afweging zal dan moeten worden gemaakt of deze uitbreiding plaats zal vinden in de vorm van een volgende uitbreiding van de plas of dat er in het gebied gekozen zal worden voor een tweede plas. Dit laatste heeft een belangrijke meerwaarde als het gaat om de inpasbaarheid en daarmee het herkenbaar houden van de landschapsstructuur.
REACTIE
Met de uitbreiding van de zandwinningslocatie is de continuïteit van de winning voor circa 10 jaar gegarandeerd op basis van de huidige jaarlijkse omzet. Op dit moment is nog niet aan te geven of een verdere uitbreiding te zijner tijd noodzakelijk is. Zodra dit aan de orde is, zal er met de provincie afstemming plaatsvinden over de landschappelijke inpassing.
3. Zendmast
De bij het bestemmingsplan aanwezige regels bieden de mogelijkheid voor de oprichting van zendmasten tot een hoogte van 40 m. Het ontgaat de provincie waarom deze regeling is opgenomen in dit bestemmingsplan.
REACTIE
Het bestemmingsplan zal in overeenstemming worden gebracht met de opmerking van de provincie. Binnen de algemene afwijkingsregels zal de mogelijkheid tot het oprichten van zendmasten tot een hoogte van 40 m komen te vervallen. De regels zullen hierop worden aangepast.
4. Incidentele evenementen
De bij het bestemmingsplan aanwezige regels bieden in beginsel de mogelijkheid om binnen het plangebied incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties te organiseren. De provincie vraagt zich af in hoeverre dergelijke activiteiten verenigbaar zijn met zandwinning (diepteontgronding tot - 39 meter) als hoofdactiviteit.
REACTIE
Het bestemmingsplan zal in overeenstemming worden gebracht met de opmerking van de provincie. Binnen de algemene gebruiksregels zal de mogelijkheid tot het organiseren van incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties komen te vervallen. De regels zullen hierop worden aangepast.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan Zandwinning Traandijk, uitbreiding en revisie heeft van 9 november 2017 tot en met 20 december 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn twee zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn beantwoord in de bijgevoegde zienswijzennota. De ingediende zienswijzen leiden niet tot aanpassing van dit bestemmingsplan.