KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Opgave Bestemmingsplan
1.3 Opbouw Toelichting
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Plangebied
2.2 Geldende Bestemmingsplan
2.3 Ruimtelijke Structuur Plangebied
2.4 Functionele Structuur Plangebied
Hoofdstuk 3 Gewenste Ontwikkeling En Uitgangspunten
3.1 Ruimtelijke Structuur
3.2 Functionele Structuur
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Europees Beleid
4.2 Rijksbeleid
4.3 Provinciaal Beleid
4.4 Regionaal Beleid
4.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Bodem
5.2 Archeologie En Cultuurhistorie
5.3 Water
5.4 Natuur En Ecologie
5.5 Geluid
5.6 Milieuzonering Bedrijven
5.7 Milieueffectrapportage (Mer)
5.8 Luchtkwaliteit
5.9 Externe Veiligheid
5.10 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
6.1 Juridisch Systeem
6.2 Regels
6.3 Verklaring Van De Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2 Economische Uitvoerbaarheid

De Vos van Steenwijkstraat 96, de Wijk

Bestemmingsplan - gemeente De Wolden

Vastgesteld op 28-05-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan De Vos van Steenwijkstraat 96, de Wijk met identificatienummer NL.IMRO.1690.BP00457-0401 van de gemeente De Wolden;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw

een bijgebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan-huis-verbonden bedrijf:

kleinschalige bedrijvigheid als bedoeld in Bijlage 1 Lijst aan huis toelaatbare beroepen en bedrijven, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.7 aan-huis-verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep als bedoeld in Bijlage 1 Lijst aan huis toelaatbare beroepen en bedrijven, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.8 ander werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.9 architectonisch ondergeschikt

een aan-, uit- of bijgebouw die qua omvang en uitstraling ondergeschikt is aan een op dezelfde plaats voorkomend hoofdgebouw; dit kan zich uiten door materiaalgebruik, gevelindeling en/of nokhoogte (minimaal 1 m lager dan de nokhoogte van het hoofdgebouw);

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal of minimaal bebouwd mag/moet worden;

1.12 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. de levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, danwel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.13 belangrijkste gebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmeting, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken;

1.14 beroeps- cq. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of horizontale balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.24 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak (waaronder een overkapping die hooguit aan twee zijden tegen gevels aangebouwd en aan minimaal twee zijden open is);

1.25 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.26 consumentenvuurwerk:

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;

1.27 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.29 dienstverlenend bedrijf:

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en prostitutie;

1.30 dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van prostitutie;

1.31 e-commerce:

vorm van bedrijfsvoering waarbij het bedrijf uitsluitend goederen aan particulieren verhandelt door middel van contact met die particulieren dat uitsluitend verloopt via post, fax, telefoon, e-mail of internet waardoor geen handelswaren op het bedrijf worden aangeprezen en waarbij het bedrijfspand geen uitstraling heeft van een winkelpand, de goederen niet uitstalt ten verkoop, en daarmee een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met magazijn c.q. opslag van goederen ten behoeve van de op grond van de bestemming toegelaten bedrijven, met dien verstande dat goederen wel en slechts ter plekke kunnen worden afgehaald;

1.32 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.33 erf:

de oppervlakte van een bouwperceel binnen de bestemming “Wonen”, met uitzondering van de oppervlakte van het bouwvlak;

1.34 erker

een plat afgedekte uitbouw aan de gevel van een woning;

1.35 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, waaronder mede een carport wordt verstaan;

1.36 hoofdgebouw:

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.37 horizontale diepte van een gebouw:

de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;

1.38 kampeermiddel:

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel andere onderkomens of andere voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, die geheel of gedeeltelijjk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf van personeel, werkzaam op het kampeerterrein waar deze onderkomens of voertuigen zijn geplaatst;

1.39 kap:

een gesloten en (overwegend) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk, bestaande uit ten minste één niet horizontaal vlak;

1.40 peil:

  1. 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang danwel vanaf enig ander vast punt in de omgeving;
  2. 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. 3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.41 perceelgrens:

de scheiding tussen percelen die niet aan eenzelfde eigenaar behoren danwel niet door eenzelfde gebruiker worden gebruikt;

1.42 platdak:

horizontaal of nagenoeg horizontaal gelegen dak;

1.43 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.44 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.45 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;

1.46 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.47 voorgevel:

het meest naar de zijde van de weg, waaraan de hoofdontsluiting van het perceel is gelegen, gekeerde deel van een hoofdgebouw;

1.48 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één (of meerdere) huishouden(s);

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Overstekken van daken, dieper dan 40 cm, worden meegerekend bij de oppervlakte van bouwwerken;

2.6 de afstand tot de perceelgrens

de afstand tussen de perceelsgrens en het dichtstbijzijnde punt van een bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;
  2. b. erkers en entreepartijen ten dienste van de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;

met daarbijbehorende:

  1. c. gebouwen en bijbehorende bouwwerken;
  2. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. e. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden;
  4. f. voorzieningen, een inrit daar onder begrepen.

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf als bedoeld in Lijstaan huis toelaatbare beroepen en bedrijven bij wonen met een bedrijfsvloeroppervlakte van ten hoogste 60m2 ;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. c. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden;
  4. d. tuinen;
  5. e. erven;

met dien verstande dat voor de voorziening in de parkeerbehoefte wordt voorzien in voldoende parkeer- of stallingsruimte.

4.2 Bouwregels

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze verordening wordt in elk geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, anders dan overeenkomstig deze verordening toegestaan gebruik en bestaand;
  2. b. het gebruik van de gronden als standplaats voor stacaravans;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting/prostitutiebedrijf;
  4. d. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  5. e. het storten van puin en afvalstoffen;
  6. f. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen.

6.2 Toegestaan gebruik

Onder een gebruik in strijd met deze verordening wordt niet verstaan:

  1. a. het gebruiken van een aan het hoofdgebouw vastgebouwd bijbehorend bouwwerk (bij een woning) ten dienste van bewoning door een persoon die vanwege zijn gezondheidstoestand is aangewezen op de niet-bedrijfsmatige zorg van een bewoner van de woning;
  2. b. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
    1. 1. buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is, tenzij deze in het plan specifiek zijn geregeld;
    2. 2. hoogspanningsleidingen;
    3. 3. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 m of meer en een lengte van 10 km of meer.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, aantallen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen, aantallen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde opdat de bouwhoogte wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  3. c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde opdat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvangen/ of sirenemasten wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
  4. d. de bestemmingsregels opdat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen;
    2. 2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken;
    3. 3. (hoek)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, met dien verstande dat:
      • de bouwvlakgrens met niet meer dan 1,5 m mag worden overschreden;
      • de afstand van een erker tot de naar de weg gekeerde perceelsgrens niet minder dan 3 m mag bedragen;
      • de gezamenlijke oppervlakte per erker niet meer dan 6 m2 mag bedragen;
      • de gezamenlijke oppervlakte van een erker niet wordt meegerekend bij de bepaling van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken;
  1. e. de eis dat bij een aanvraag van een omgevingsvergunning blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte moet worden gerealiseerd indien op andere wijze in de nodige parkeer- en/of stallingsruimte wordt voorzien;
  2. f. de bestemmingsregels en kan logiesverstrekking worden toegestaan, waarbij in ieder geval wordt getoetst aan de volgende criteria:
    1. 1. vestiging is toegestaan binnen de gehele gemeente;
    2. 2. vestiging moet plaatsvinden binnen bestaande bebouwing, en mag zowel in een hoofdgebouw als in een bijgebouw gerealiseerd worden. Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
    3. 3. in een bijgebouw mogen uitsluitend slaapplaatsen met sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd. Hieraan gekoppeld moet in het bijbehorende hoofdgebouw een ontbijtruimte, en mag een eventuele woonkamer, worden gerealiseerd;
    4. 4. het bijgebouw dient in de directe nabijheid van en een duidelijke relatie te hebben met het hoofdgebouw;
    5. 5. de uiterlijke kenmerken van het bijgebouw moeten behouden blijven. Er mogen geen uiterlijke kenmerken van een woning worden toegevoegd;
    6. 6. er mogen maximaal drie slaapkamers gerealiseerd worden;
    7. 7. er mag geen keukenblok in de kamers worden gemaakt;
    8. 8. het parkeren dient op het eigen erf plaats te vinden;
    9. 9. er mag geen extra inrit worden aangelegd in verband met de vestiging;
    10. 10. de vestiging is alleen toegestaan aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
    11. 11. de vestiging mag geen onevenredige afbreuk doen aan de milieusituatie van agrarische bedrijven in de directe omgeving.

7.2 Toetsingscriteria

Een in lid 7.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
  • externe veiligheid;

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

A Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
      • gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
      • na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  1. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  2. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

B Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingspan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan De Vos van Steenwijkstraat 96, de Wijk'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan is bedoeld om het juridisch kader te bieden voor het kunnen uitvoeren van een ruimtelijke initiatief. Tevens biedt voorliggend plan de onderbouwing van waarom het gewenste ruimtelijk initiatief inpasbaar is op de door initiatiefnemer gewenste locatie.

Voor het adres De Vos van Steenwijkstraat 96 in het Drentse dorp De Wijk is op 24 februari 2004 een herziening ex art. 30 W.R.O vastgesteld. Het perceel is destijds voorzien van een woonbestemming met bouwvlak. Tussen 2004 en 2013 bestond de mogelijkheid om een woning te bouwen op het perceel F3544 De Wijk. Bij de vaststelling van de beheersverordening De Wijk op 14 februari 2013 en een latere herziening op 30 juni 2016 is per abuis het bouwvlak van de toenmalige herziening ex art 30 W.R.O niet meegenomen.

Met het opnieuw in procedure brengen wordt beoogd om het per abuis vergeten bouwvlak opnieuw vast te stellen.

1.2 Opgave Bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de gewenste ontwikkeling mogelijk. Het plan is een gedetailleerde bestemmingsregeling. Het bestemmingsplan is afgestemd op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en voldoet aan de meest recente inzichten betreffende de digitale uitwisseling en raadpleging (RO-Standaarden). Hierdoor is het bestemmingsplan een goed leesbaar en bruikbaar plan.

1.3 Opbouw Toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de planuitgangspunten weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieuaspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, wateraspecten, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie

2.1 Plangebied

Het plan heeft betrekking op een braakliggend kavel aan de zuidwestzijde van de Wijk. Het perceel waar de woning gebouwd gaat worden ligt aan De Vos van Steenwijkstraat te de Wijk (zie figuur 1). De noordzijde van het perceel grenst aan de zuidkant van een appartementencomplex gelegen aan de Dorpsstraat. De westzijde wordt begrensd door het Dickningerpad met daarachter uitzicht op de weilanden. Ten zuidwesten van het perceel op ongeveer 400 meter ligt het landgoed Dickninge.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00457-0401_0001.png"

figuur 1: locatie plangebied De Vos van Steenwijkstraat 96 te De Wijk

2.2 Geldende Bestemmingsplan

De huidige planologisch-juridische regeling van de betreffende grond is neergelegd in de 'beheersverordening de Wijk 2015', vastgesteld op 30 juni 2016 door de Woldense gemeenteraad. Het plangebied is gelegen in het besluitvlak bestaand 'woongebied'. Binnen het verordeningsgebied zijn aanwezige bestaande bouwwerken toegestaan en mogen op dezelfde locatie worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen. Op de locatie van het plangebied is geen bestaande woning aanwezig, waardoor geen sprake kan zijn van vervangende bouw of nieuwbouw.

2.3 Ruimtelijke Structuur Plangebied

2.3.1 Ontstaansgeschiedenis

De Wijk is een dorp in de Drentse gemeente De Wolden (zie figuur 2). . De Wijk is een ontginningsdorp, ontstaan in de middeleeuwen in het dal van de Reest.Het dorp was tot 1 januari 1998 het hoofddorp van de voormalige gemeente de Wijk, waartoe ook Koekange en een groot aantal gehuchten behoorden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00457-0401_0002.png"

figuur: 2 Nederland, provincie Drenthe, Gemeente De Wolden, De Wijk en De Vos van Steenwijkstraat 96 in één oogopslag

De oudste bebouwing staat in het bebouwingslint aan weerszijden van de Dorpsstraat. Vooral na de Tweede Wereldoorlog is het dorp daarom sterk uitgebreid met nieuwbouw (zie figuur 3). Daarbij werden in noordelijke en zuidelijke richting planmatige woonwijken en woonbuurten gebouwd.

De omgeving van de Wijk kenmerkt zich door het weidelandschap van het Reestdal. Ten zuidwesten van het dorp ligt het bosrijke Landgoed Dickninge uit de negentiende eeuw,dat beperkt toegankelijk is.

In navolgende overzichten is de ontstaansgeschiedenis en vorming van de kern de Wijk inzichtelijk gemaakt op basis van historische informatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00457-0401_0003.png"

De Wijk anno 1954 De Wijk anno 1974

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00457-0401_0004.png"

De Wijk anno 1988 De Wijk anno 1995

figuur: 3 woningbouwontwikkeling in De Wijk

Zichtbaar is dat de Wijk in de loop der jaren steeds verder zuid- en oostwaarts is uitgebreid. Het plangebied maakt onderdeel uit van het zuidelijk gedeelte van de Wijk, hetgeen na 1975 is ontwikkelt. Ten zuiden en oosten van het perceel zijn al voor 1999 woningen gerealiseerd. Vanaf 2004 was dit ook op de locatie van de Vos van Steenwijkstraat 96 mogelijk, maar zoals al eerder is aangegeven is bij de herziening van 2013 per abuis het reeds al verleende bouwvlak niet opgenomen.

2.3.2 Stedebouwkundige opzet

Het perceel is gelegen aan het doodlopende gedeelte van de Vos van Steenwijkstraat. Het betreft een leeg en onbebouwd kavel. Aan de oostzijde zijn woningen gesitueerd, aan de zuid- en westzijde is de kavel omsloten door boomsingels of solitaire bomen. Het perceel is circa 1865m2,

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00457-0401_0005.png"

figuur 4: woningen aan zuidzijde van plangebied

Figuur 4 geeft een beeld van het uitzicht ten zuiden van het plangebied. Het betreffen drie ruime kavels met vrijstaande woningen die qua opzet vergelijkbaar zijn met voorliggend plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00457-0401_0006.png"

figuur 5: woningen ten oosten van plangebied

Ten noorden,oosten (zie figuur 5) en zuiden van het perceel bevinden zich woningen. Qua stedenbouwkundige opzet past de bouw van één vrijstaande woning in het ter plaatse aanwezige straatbeeld en ritme van de bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00457-0401_0007.png"

figuur 6: doodlopende gedeelte van de Vos van Steenwijkstraat

2.3.3 Verkeer

Het plangebied is gelegen in een rustige woonwijk aan een doodlopende straat waar voor het verkeer een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

2.3.4 Water

In het plangebied zijn geen grote van belang zijnde waterlopen aanwezig. Wel loopt ten zuiden van de Vos van Steenwijkstraat ter hoogte van landgoed Dickninge op ongeveer 350meter afstand de Reest.

2.3.5 Groen

Het dorp is omgeven door een groen gebied dat afwisselend bestaat uit akkers, weilanden en bos. De van oudsher aanwezige groenstructuur betreft bijvoorbeeld de laanbeplanting die deels nog aanwezig is langs de Dorpsstraat. Kleinere groenstructuren zijn in het hele dorp aanwezig. Daarbij gaat het onder meer om zichtgroen en trapveldjes. Aan de Vos van Steenwijkstraat is ook een duidelijke groenstructuur met speelvoorzieningen aanwezig. In de groenstructuren is over het algemeen geen sprake van gebouwen. Wel kan sprake zijn van hekwerken en meubilair als (picknick)banken en verlichting.

2.4 Functionele Structuur Plangebied

Het plangebied is gelegen in een woongebied (gele arcering) met aan de zuidzijde vrijstaande woningen en aan de oostzijde van het kavel twee aaneengesloten 2- onder 1 kap woningen. Ten noorden van het perceel bevindt zich een appartementencomplex met een centrum bestemming (roze arcering).

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00457-0401_0008.png"

figuur 7: plankaart beheersverordening De Wijk 2016

2.3.1 Woongebied

De hoofdfunctie van het dorp de Wijk is wonen. Het grootste deel van de bebouwing (en daarbij horende percelen) in het beheersgebied heeft dan ook deze functie, zoals ook te zien in de hiervoor opgenomen figuur 7 (gele kleur). Meestal betreft het eengezinswoningen, in sommige gevallen is sprake van meergezinswoningen in appartementengebouwen of woongebouwen voor ouderen en/of andere doelgroepen.

Bij sommige woningen is een aan huis verbonden beroep of bedrijf aanwezig. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om een kleinschalige kantoorfunctie als een administratiekantoor. Dit zijn vaak kleinschalige functies die ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie wonen.

Bij de meeste woningen is een tuin en/of erf aanwezig dat gebruikt wordt voor de woonfunctie (tuin, oprit, bijgebouwen).

Bij de woningen, appartementengebouwen en overige woongebouwen zijn bijgebouwen aanwezig. Deze bijgebouwen zijn qua afmeting over het algemeen ondergeschikt aan de hoofdgebouwen. Functioneel horen ze nadrukkelijk bij de woonfunctie. In sommige gevallen wordt een bijgebouw gebruikt voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf.

2.3.3 Centrum

Rond de Dorpsstraat, vooral in het deel tussen de aansluitingen met de Professor Blinkweg, zijn verschillende centrumfuncties aanwezig. Het gaat daarbij om detailhandel, dienstverlenende bedrijfjes, horeca en kantoren. De detailhandel strekt van kleinere winkels als boetiekjes, tot grotere vormen van detailhandel als een supermarkt en kledingzaak. Bij de dienstverlening kan gedacht worden aan kapsalons. Bij de horeca is vooral sprake van kleinschalige horeca als een cafetaria. Bij de kantoren gaat het bijvoorbeeld om een makelaarskantoor. Bedrijfswoningen komen bij de hiervoor genoemde functies voor, zowel inpandig als in een apart pand.

Hoofdstuk 3 Gewenste Ontwikkeling En Uitgangspunten

3.1 Ruimtelijke Structuur

De locatie voor de nieuwbouw is gelegen aan de zuidwest kant van het dorp De Wijk, ten noorden van De Vos van Steenwijkstraat.

Het ruimtelijke concept van de locatie gaat uit van het toevoegen van één bouwvlak in het bestaande woongebied van de wijk (zie figuur 8). Binnen het bouwvlak ontstaat de mogelijkheid om één vrijstaande woning mogelijk te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00457-0401_0009.png"

figuur 8: positie bouwvlak de vos van Steenwijkstraat 96

Het woonhuis moet daarbij binnen het bouwvlak gebouwd worden, met een goothoogte van maximaal 4 meter en een dakhelling van minimaal 30 graden en maximaal 60 graden.

Tussen de Vos van Steenwijkstraat en het bouwvlak wordt de bestemming aangemerkt als tuin. Aan de achterzijde van het bouwvlak zal het bestemd worden als wonen.

3.2 Functionele Structuur

De ontwikkeling in het plangebied betreft een royale vrijstaande woning. Net als in de rest van de omgeving en woonbestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep mogelijk gemaakt en betreft het met name beroepen in de administratieve, (para)medische, therapeutische, kunstzinnige, juridische of ontwerptechnische sfeer. In het plangebied worden geen voorzieningen gerealiseerd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Europees Beleid

4.1.1 Verdrag van Malta

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen.

De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten.

De gronden vallende binnen voorliggend plangebied zijn op basis van dit verdrag getoetst. Een nadere beschrijving van het thema archeologie staat in hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten.

4.1.2 Wet Natuurbescherming

De laatste tijd ondervindt de ruimtelijke ordening steeds meer invloed van het Europese beleid. In het bijzonder geldt dit voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van de beschermde flora en fauna. De uitvoeringsinstrumenten voor de Vogelrichlijn en de Habitatrichtlijn in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 (of kortweg Nb-wet 1998) en Flora- en faunawet (Ff-wet). Sinds 1 januari 2017 vervangt de nieuwe Wet natuurbescherming deze wetten alsmede de Boswet. De gronden vallende binnen dit plan zijn aan deze wet getoetst. Uitwerking hiervan is te vinden in hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten .

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  1. 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  2. 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  3. 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  4. 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  5. 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  6. 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  7. 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  8. 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  9. 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  10. 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  11. 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  12. 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  13. 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat de planontwikkeling om een reeds bestaand bouwvlak die per abuis is vergeten opnieuw te bestemmen, geen rijksbelangen raakt. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij het Nationaal natuurnetwerk (NNN), opvolger van de Ecologische Hoofdstructuur en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Tevens zijn regels ten aanzien van radarverstoringsgebieden opgenomen in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening.

In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het plangebied van dit bestemmingsplan.

4.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de plantoelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. De ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 1 oktober 2012 opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid Bro en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

De ladder is per 1 juli 2017 gewijzigd. Doel van de ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. Met de wijziging van de ladder zijn de 'treden' losgelaten en vervallen de begrippen 'actuele' en 'regionaal'. Voor gebieden buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht. En er is een nieuw artikellid toegevoegd voor de Laddertoets bij wijzigings- en uitwerkingsplannen (de laddertoets kan dan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan). In de praktijk blijft overeind dat de behoefte moet worden aangetoond en afhankelijk van de ontwikkeling en de locatie, kan het gebied dat daarbij moet worden betrokken, kleiner of groter zijn. Het uitgangspunt dat gebouwd wordt in bestaand stedelijk gebied, blijft overeind.

Het voorliggende bestemmingsplan is gelegen in 'stedelijk gebied' en is een voorbeeld van inbreiding. In 2004 is de locatie al voorzien van een woonbestemming met bouwlvak. Echter is per abuis in 2013 bij de vaststelling van de Beheersverordening De Wijk de partiële herziening vergeten om mee te nemen in de nieuwe planvorming. Echter tussen 2004 en 2013 was het reeds mogelijk om een woning op deze locatie te bouwen. Het plan is om die reden ook al opgenomen in het woninbouwcontigent van De Wijk.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het plan niet strijdig is met de duurzame ladder.

4.3 Provinciaal Beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten hebben op 3 oktober 2018 de provinciale Omgevingsvisie Drenthe 2018 vastgesteld. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. Langetermijn doelen op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, verkeer en vervoer, water, wonen, natuur, cultuur worden in de omgevingsvisie met elkaar verbonden.

De ambitie van de Omgevingsvisie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De provincie wil ‘ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit’, mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is. Om de Drentse ruimtelijke identiteit inhoud te geven zijn zes verschillende kernkwaliteiten benoemd in het provinciale beleid. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

De provincie streeft naar een robuuste ontwikkeling van de ruimtelijke dragers: de sociaaleconomische structuur, het landbouwsysteem, het watersysteem en het natuursysteem. Een systeem is robuust als het weinig gevoelig is voor verstoringen als gevolg van nieuwe ontwikkelingen. Er komen ontwikkelingen op de provincie af die van invloed zijn op de robuuste systemen en die Drenthe blijvend veranderen. Denk bijvoorbeeld aan de gevolgen van klimaatverandering op het water-, natuur- en landbouwsysteem of de inpassing van duurzame energiesystemen binnen onze landschappen. Deze ontwikkelingen vormen de strategische opgaven voor de provincie. Deze opgaven vragen om een integrale en zorgvuldige afweging binnen en tussen de verschillende robuuste systemen. Daarbij zoekt de provincie naar toegevoegde waarde en streven naar het behoud, en zo nodig, de ontwikkeling van de Drentse ruimtelijke identiteit.

wonen

Voor wat betreft wonen heeft de provincie de ambitie om Drenthe als woonprovincie aantrekkelijker te maken met gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Samen met gemeenten werkt de provincie Drenthe aan een Drentse woningmarktstrategie om vraag en aanbod in de woningvoorraad in balans te houden en aan te laten sluiten bij de demografische behoefte. De provincie vraagt gemeente om op basis van de ruimtelijke structuur van dorpen en steden keuzes te maken over de gehele woningvoorraad: sloop, transformatie of nieuwbouw. Dit met aandacht voor de kwaliteit, kwantiteit, doelgroepen, leefbaarheid, levensduur, duurzaamheid en locatie van haar woningvoorraad. De provincie ziet de gemeentelijke woonopgave graag vertaald in een woonvisie. Gevraagd wordt om onderling met gemeenten af te stemmen. Binnen de regio Zuidwest Drenthe wordt deze afstemming vorm gegeven met een Regionale Woonvisie 2012, welke op onderdelen wordt geactualiseerd.

stedelijk gebied of buitengebied

De provincie maakt onderscheid tussen bestaand stedelijk gebied en buitengebied. Deze noodzaak komt voort uit het provinciaal belang bij een goede ruimtelijke ordening om, mede conform Rijksbeleid, nieuwe initiatieven bij voorkeur te faciliteren binnen de reeds bebouwde omgeving. Het stedelijk gebied omvat de buitenste contouren van dorpen en steden zoals op de kaart 'bestaand stedelijk gebied' is aangegeven.Het plangebied maakt deel uit van een bestaand stedelijk gebied.

Ten aanzien van de in de Omgevingsvisie genoemde milieuaspecten als water, bodem, luchtkwaliteit, geluid- en geurhinder en externe veiligheid zijn onderzoeken uitgevoerd. Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten.

Kernkwaliteiten analyse

De Provinciale omgevingsverordening Drenthe, met inbegrip van de navolgende wijzigingen, geeft de randvoorwaarden voor het opstellen van ruimtelijke plannen. De verordening heeft onder meer als doel om de kernkwaliteiten van Drenthe te behouden en te versterken. Als bij een ruimtelijk project kernkwaliteiten betrokken zijn, moet in het ruimtelijk project uiteen gezet worden dat met het desbetreffende project wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het project betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale ontwikkelingsvisie. Een ruimtelijk project mag geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten.

Kernkwaliteit Landschap

De provincie richt zich op het in stand houden en versterken van het landschap als economisch, ecologisch en cultureel kapitaal. De ambitie is een Drents landschap waarin de verscheidenheid in landschapstypen en -onderdelen zich blijvend manifesteert. De landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken wil de provincie in samenhang behouden en versterken. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap. Vanuit dat perspectief wil de provincie keuzes voor nieuwe ontwikkelingen in het landschap blijvend mogelijk maken.

De provinciale doelstellingen voor de kernkwaliteit landschap zijn:

  • het behouden en versterken van de ruimtelijke afwisseling van landschapstypen;
  • het behouden en versterken van de karakteristieke kenmerken van de verschillende
    landschapstypen die we in Drenthe onderscheiden:
  • het behouden en versterken van de karakteristieke macrogradiënten van het Drents Plateau in relatie tot de aangrenzende en lager liggende veengebieden;
  • het behouden en ontwikkelen van het Nationaal Beek-en esdorpenlandschap Drentsche Aa.

Het plangebied maakt deel uit van een bestaand stedelijk gebied. Voorliggend plan beoogt de wijk af te ronden en sluit aan bij bestaande bebouwing in De Wijk. Daarnaast is de grond in het verleden al bestemt als bouwvlak, dit is echter per abuis vergeten in de vaststelling van de beheersverordening De Wijk in 2013. Er is dus geen sprake van aantasting van deze kernkwaliteit door dit plan.

Kernkwaliteit Natuur

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangende structuur van gebieden met een
speciale natuurkwaliteit, deze zijn nader beschreven in het robuust natuursysteem. Het NNN vormt de ruggengraat van het Drentse natuurnetwerk en waarborgt biodiversiteit en duurzame natuur. Voor de ruimtelijke identiteit van Drenthe is de belevingswaarde en de mogelijkheid tot benutten van de natuur van groot belang. De provincie is direct verantwoordelijk voor de kwaliteit en kwantiteit van de natuur binnen het Natuurnetwerk Nederland.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuur Netwerk Nederland. Het is gelegen aansluitend aan het Natuur Netwerk Nederland (zie figuur 9). De ontwikkeling betreft een ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied en was in het verleden al mogelijk. Er is om bovenstaande reden geen sprake van aantasting van deze kernkwaliteit door dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00457-0401_0010.png"

figuur 9: groene arcering geeft de ligging van het Natuur Netwerk Nederland aan (bron: kaartviewer Provincie)

Kernkwaliteit Cultuurhistorie

Het cultuurlandschap, met daarin het gebouwde erfgoed als ankerpunten, is sterk bepalend voor hoe de leefomgeving wordt ervaren. Het geeft betekenis en is direct verbonden met ons beeld van de Drentse identiteit. Daarom heeft de provincie de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS), die het provinciaal belang vastlegt, met daarin drie sturingsniveaus. Daarnaast heeft de provincie een provinciale monumentenlijst en beleid op het gebied van herbestemming. De Cultuurhistorische Hoofdstructuur is gebiedsgericht beschreven in 10 deelgebieden. Voorliggend plangebied is gelegen nabij het deelgebied Reest en Wieden.

Bepalend voor de hoofdstructuur van dit gebied is de waaier van waterlopen waartussen de randveenontginningen liggen met hun bebouwingslinten. De grillige loop van de Reest is authentiek gebleven als grensrivier met Overijssel, met aan weerszijden zandkoppen waarop losse erven en esgehuchten zich aftekenen als eilanden in een open uitgestrekt beekdal.

Het plangebied grijpt niet in op structuren die van provinciaal belang zijn. Er is dus geen sprake van aantasting van deze kernkwaliteit door dit plan.

Kernkwaliteit Archeologie

De provinciale archeologische hoofdstructuur is opgebouwd uit bekende, zichtbare én onzichtbare archeologische vindplaatsen en gebieden, waar een beredeneerde verwachting is op het aantreffen van archeologische vindplaatsen, de zogenaamde archeologische verwachtingsgebieden. Het beschermingsbeleid dat wij aan de Archeologische Hoofdstructuur koppelen, is binnen de Culturele Alliantie 2009-2012/13, in samenwerking met de gemeenten, uitgewerkt. De gemeente De Wolden heeft in navolging van wet- en regelgeving eigen cultuurhistorisch beleid ontwikkeld op het terrein van de deelgebieden archeologie, historische geografie en historische bebouwing. Toetsing vindt plaats aan de daaruit volgende archeologische monumenten kaart en de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten.

Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten, vastgesteld op 24 november 2016, ligt het plangebied (zie figuur 10) in een gebied die aangeduid is als historische kernen (1832), buitenplaatsen, middeleeuwse begraafplaatsen (in gebruik) en zone rond historische nederzettingslocaties. In het gemeentelijke beleid is aangegeven dat archeologische onderzoek verplicht is bij ingrepen groter dan 100m2 en dieper dan 30cm.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00457-0401_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00457-0401_0012.png"

figuur 10: Cultuurhistorische beleidskaart

In het verleden tot de jaren '80 is de locatie echter in gebruik geweest als tennisbaan, voor de aanleg en opruiming van de gravelbaan is de grond meermaals geroerd. In paragraaf 5.2 wordt hier nader op ingegaan.

Kernkwaliteit Aardkundige waarden

Het plangebied is voor de kernkwaliteit Aardkundige waarden aangeduid met het beschermingsniveau Generiek. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. De provincie verwacht van gemeenten dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplan en plannen en initiatieven daarop beoordelen. Bij ontwikkelingen kunnen aardkundige kwaliteiten als inspiratiebron worden gebruikt. Het plangebied betreft een inbreiding in de bestaande wijk van De Wijk. Het plangebied grijpt niet in op structuren die van provinciaal belang zijn. Er is dus geen sprake van aantasting van deze kernkwaliteit door dit plan.

Kernkwaliteit Rust

De kernkwaliteit rust biedt kansen voor (nieuwe) ontwikkelingen in Drenthe. Daarbij is het van belang dat de ontwikkelingen passen bij deze kwaliteit en deze zoveel mogelijk in stand houden en, daar waar mogelijk, zelfs verbeteren. De provincie streeft ernaar de kernkwaliteit rust te benutten als basis voor het ontwikkelen van (nieuwe) activiteiten. Deze activiteiten kunnen zich richten op het beleven van Drenthe, maar ook het ontwikkelen van bedrijvigheid buiten de sector vrijetijdseconomie (VTE). Het is daarbij van belang dat de kernkwaliteit rust nu en in de toekomst is gegarandeerd en daar waar mogelijk verder wordt ontwikkeld. In Drenthe zijn twaalf gebieden aangewezen als stiltegebied. Deze vallen veelal volledig binnen bestaande natuurgebieden. Bestaande plangebied betreft een ontwikkeling binnen het stedelijk gebied en valt niet in een door de provincie aangewezen stiltegebied.

De conclusie is dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de Provinciale Omgevingsvisie.

4.3.2 Provinciale omgevingsverordening Drenthe

De Provinciale omgevingsverordening Drenthe, met inbegrip van de navolgende wijzigingen, geeft de randvoorwaarden voor het opstellen van ruimtelijke plannen. De verordening heeft onder meer als doel om de kernkwaliteiten van Drenthe te behouden en te versterken. Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn, moet in het ruimtelijk plan uiteengezet worden dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale ontwikkelingsvisie. Een ruimtelijk plan mag geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten.

Het gaat hier om het opnieuw bestemmen van een bouwvlak waar reeds in 2004 als een procedure voor is gevolgd, maar die per abuis is vergeten bij de actualisatie in 2013 van de 'beheersverordening De Wijk'. Het plan is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en is daarbij niet gelegen binnen gebieden aangewezen met de functie 'natuur' of beekdalen' en bovendien niet gelegen binnen het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Er vindt door dit plan geen significante aantasting plaats van de kernkwaliteiten.

Geconstateerd wordt dat onderliggend bestemmingsplan geen provinciale belangen schaadt.

4.4 Regionaal Beleid

4.4.1 Regionale woonvisie

De afstemming van de regionale woningbouw afstemming vindt onder andere plaats via de Regionale woonvisie. De Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe (eerste fase) is in oktober 2012 door het college van de gemeente De Wolden en de andere betrokken gemeenten vastgesteld.

De opgave voor woningbouw ligt in de regio Zuidwest op ongeveer 3.700 woningen van 2010 tot 2020 volgens de bevolkingsprognose XVIII van de provincie Drenthe, maart 2012. Alle bestemmingsplannen die nog niet 'hard' zijn worden besproken. De gemeente monitort regelmatig de ontwikkelingen en jaarlijks worden de plannen herijkt. Uitgangspunt van de regionale woonvisie is dat de gemeente in de pas blijft lopen binnen de aantallen die de gemeente op regionaal verband is toegewezen. Daarnaast wordt in de gaten gehouden of er niet teveel onderlinge concurrentie ontstaat tussen de plannen van buurgemeenten. Afstemming van ontwikkelingen binnen de regio is ook gewenst gelet op de afvlakking van de groei, het palet aan woonmilieus in de regio en de relatie met andere functies (werken, recreatie en voorzieningen). De Wolden biedt binnen de regio landelijke en dorpse woonmilieus die bijdragen aan de totale regionale woonkwaliteit. Met de buurgemeenten wil De Wolden in de regionale woonvisie nadere afspraken maken over de afstemming. De inzet van de gemeente is hierbij de toevoeging 170 woningen tussen 2016-2021 (conform provinciale prognose), 75% in de hoofdkernen, 25% in de kleine kernen. Huidige bouwplan is passend binnen de regionale woonvisie en woonplan 2017-2022 en opgenomen in het woningbouwcontingent van De Wijk.

4.4.2 Waterschapsbeleid

Het plan is gelegen binnen het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta. In het waterbeheerplan is beschreven hoe het waterschap uitvoering geeft aan haar watertaken in de periode 2016-2021. Dit plan geeft dus vooral de koers aan die het waterschap wil voeren. Bij het vaststellen van die koers wil het waterschap rekening houden met de wensen en plannen van de partners. Het doel van dit waterbeheerplan is ook bedoeld als uitnodiging tot dialoog en samenwerking.


Er is uitvoering gegeven aan de digitale watertoets. Op basis van de watertoets is een wateradvies opgesteld door het waterschap. Zie paragraaf 5.3 van dit plan. Het plan betreft een geringe ruimtelijke ingreep welke geen invloed van betekenis heeft op de eisen vanuit het waterplan en op grond daarvan vormt dit plan geen beletsel voor de uitvoering.

4.5 Gemeentelijk Beleid

4.5.1 Structuurvisie De Wolden

In maart 2011 heeft de gemeenteraad de structuurvisie 2010-2030 vastgesteld. Deze visie vormt het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen tot 2030. De structuurvisie geeft de ontwikkelingsmogelijkheden per landschapstype weer.

De visie richt zich op het creëren van ontwikkelingsmogelijkheden, waarbij het versterken van de ruimtelijke kwaliteit de randvoorwaarde is. Ruimtelijke kwaliteit in De Wolden wordt bepaald en versterkt door de dynamiek van het landschap.

Het plangebied is op de visiekaart aangeduid als 'beekdal van de Reest'.

De Reest is een riviertje op de grens van Drenthe en Overijssel. Het is een laaglandbeek die ontspringt in de hoogveenmoerassen bij Dedemsvaart, en ten zuiden van het Drents Plateau op de grens van de gemeente richting Meppel stroomt. Het landschapstype waar de Reest zich doorheen heeft gesneden, wordt het esgehuchtenlandschap genoemd. Het is vergelijkbaar met het esdorpenlandschap, alleen kleinschaliger, en met meer hoogteverschillen. Het esgehuchtenlandschap is al eeuwenlang met tussenpozen bewoond. Het beekdal van de Reest wordt gerekend tot de kernkwaliteiten van het landschap.

De benedenloop van de Reest (van De Wijk tot aan Meppel) voert door een breed dal, waar de grond regelmatig overstroomde en daardoor vruchtbaar werd (beekdalgronden). In dit gebied ontwikkelden zich ten tijde van de Middeleeuwen erven op de dekzandformaties langs de Reest. Deze erven groeiden later uit tot buurtschappen. Er werden voorname boerenplaatsen en havezaten gebouwd. De fraaie voorhuizen van de boerderijen laten een vroegere tijd van rijkdom zien.

De structuurvisie geeft een eerste aanzet voor inpassing voor nieuwe ontwikkelingen op basis van de aangegeven landschapstypes. Dit toetsingskader is nader uitgewerkt in het LOK.

4.5.2 Landschappelijk Ontwikkelingskader (LOK)

De gemeenteraad heeft op 29 november 2012 het LOK vastgesteld. Het LOK is een instrument waarbij de samenhang tussen de verschillende landschappen, stedenbouwkundige aspecten, uitbreidingsplannen en functieveranderingen op elkaar worden afgestemd. Daarnaast bevat het LOK randvoorwaarden waarbinnen ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. In het LOK worden 'rode' en 'groene; middelen aangereikt die gebruik kunnen worden voor het creeren van bij het landschap en het dorp passende dorpsranden.

Het voorliggend plan betreft een ontwikkeling aan de dorpsrand van De Wijk binnen stedelijk gebied.. Gesteld kan worden dat de bestaande in het verleden aangelegde bomenrij gelegen langs het Dickningerpad al zorgt voor overgang van dorpsrand naar omliggende weilanden. Het reeds aanwezige groen zorgt hierdoor al voor inpassing van het voorliggend plan. Gesteld kan worden dat er vnauit het LOK geen belemmeringen zijn.

4.5.3 Welstandsnota 2013

In de gemeente De Wolden bestaat de bestuurlijke wens tot deregulering en om meer verantwoordelijkheid bij de burger neer te leggen. Deze wens heeft er toe geleid dat in de raadsvergadering van 13 december 2012 de raad besloten heeft tot het welstandsvrij verklaren van grote gebieden van de gemeente. Daarmee heeft de gemeenteraad het vertrouwen in de burger uitgesproken dat hij/zij de verantwoordelijkheid aan kan om op een juiste wijze met de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente De Wolden om te gaan.

Het plangebied is op de kaart, behorende bij de welstandnota 2013, aangewezen als welstandvrij gebied.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

5.1.1 Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.1.2 Onderzoek en conclusie

Op de locatie is een bodemonderzoek verricht. Naar aanleiding van dit onderzoek is het rapport “verkennend bodemonderzoek ter plaatse van De Vos van Steenwijkstraat te De Wijk, Eco Reest, d.d. 23 mei 2017, nr. 170691” opgesteld (zie Bijlage 1 bodemonderzoek) . Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat op de locatie nog restanten van tennisbanen aanwezig zijn. Ter plaatse van de tennisbanen is een laag gravel (0,0-0,1 mv) en daaronder een laag gemalen lavasteen (0,1-0,15/0,25 m-mv) aanwezig. De kwaliteit van dit materiaal is bij dit onderzoek niet onderzocht. In de onder deze lagen liggende bodem zijn bij het onderzoek geen verontreinigingen aangetoond. In het grondwater is een lichte verontreiniging met barium aangetoond. Op basis van de bovenstaande informatie wordt deze locatie op voorhand niet beschouwd als verdacht voor bodemverontreiniging. Het wordt niet noodzakelijk geacht om voor het ruimtelijk plan nog een aanvullend bodemonderzoek te verrichten.

In artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht is bepaald dat bij een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een bodemonderzoek moet worden gevoegd. Conform artikel 2.1.5 van de Bouwverordening betreft dit een recent (niet ouder dan 5 jaar) milieuhygie¨nisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740. Het in 2017 uitgevoerde bodemonderzoek kan worden ingediend ten behoeve van de aanvraag omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van de woning.

De vrijkomende restanten van de tennisbanen bij het herontwikkelen van de locatie dienen nog wel aanvullend te worden onderzocht. Bij het hergebruiken/opnieuw toepassen van deze materialen zijn de voorwaarden van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing.

5.2 Archeologie En Cultuurhistorie

5.2.1 Normstelling

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn archeologische monumenten kaarten en gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten opgesteld.

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.

5.2.2 Onderzoek en conclusie

Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten, vastgesteld op 24 november 2016, ligt het plangebied (zie figuur 10) in een gebied die aangeduid is als historische kernen (1832), buitenplaatsen, middeleeuwse begraafplaatsen (in gebruik) en zone rond historische nederzettingslocaties. In het gemeentelijke beleid is aangegeven dat archeologische onderzoek verplicht is bij ingrepen groter dan 100m2 en dieper dan 30cm.

De locatie betreft zoals in paragraaf 4.3 al is beschreven een voormalige tennisbaan met meerdere banen. Tot de jaren '80 is de locatie in gebruik geweest. Voor de aanleg en opruiming van de gravelbanen is de grond meermaals geroerd. De opbouw van graveltennisbanen bestaat 10-15 cm gravel, 5-10 cm lavasteen en daarondereen laag zand als fundering. Het archeologisch relevante niveau ligt op 30 cm onder maaiveld. Gezien de aanleg van deze tennisbanen kan er vanuit worden gegaan dat de grond op deze locatie al tot onder de archeologische waardevolle laag is geroerd. Om die reden is aanvullend archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

5.2.3 Meldplicht

Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet geldt voor bodemverstoringen een meldplicht. Als tijdens graafwerkzaamheden archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en wetenschap, dan wel bij de provinciaal archeoloog en de gemeente.

5.2.4 Cultuurhistorie

Uit het Geoportaal provincie Drenthe blijkt dat geen cultuur historische hoofdstructuren lijnen, locaties en/of gebieden in het plangebied aanwezig zijn die door toedoen van onderhavig plan aangetast kunnen worden. Om deze reden zijn er geen belemmeringen ten aanzien van dit aspect.

5.2.5 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat ten aanzien van het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen bestaan voor de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

5.3 Water

5.3.1 Algemeen

In dit bestemmingsplan worden nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente De Wolden is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

5.3.2 Normstelling

De waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen vormen samen met waterschap Rijn en IJssel het waterschapsgebied Rijn-Oost. De waterschappen hebben hun beleid voor stedelijk waterbeheer vastgelegd in de gezamenlijke beleidsnotitie 'Water Raakt'. Deze notitie vormt op hoofdlijnen het beleid voor de wijze waarop de waterschappen in stedelijk gebied invulling geven aan het waterbeheer. Het waterbeheer richt zich op de volgende drie beleidsthema's:

  1. 1. Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld;
  2. 2. Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken is het WB21 opgesteld. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door enige goede redenen - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert;
  3. 3. Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Wet natuurbescherming). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000-gebieden is geen uitstel mogelijk.

Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW. Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheer-plannen (waterbeheerder) en vergunningen.

5.3.3 Onderzoek en conclusie

Op 28 november 2019 is via www.dewatertoets.nl het wateradvies aangevraagd (zie Bijlage 2). Het perceel ligt in het beheersgebied van het waterschap Reest en Wieden. Op basis van de invullijst is gebleken dat voor het project de standaard waterparagraaf van toepassing is. Het gehele watertoetsdocument, met kenmerk 20191128-59-21914, van 28 november 2019, is als bijlage bij dit plan gevoegd.

Hieronder volgen de voor de ontwikkeling belangrijke en relevante passages uit het wateradvies.

Invloed op de waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan.

5.4 Natuur En Ecologie

5.4.1 Normstelling

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijks aangelegenheden betreft.

Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte zijn de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. Op 29 mei 2019 heeft de Raad van State een uitspraak gedaan als gevolg waarvan de PAS niet meer kan worden toegepast. In verband hiermee is in 2019 een nieuwe AERIUS Calculator (AERIUS Calculator 2019) ontwikkeld waarin de PAS niet meer is toegepast. .

5.4.2 Onderzoek en conclusie

Door adviesbureau Ecogroen BV is, in opdracht van de gemeente De Wolden, een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke effecten van onderhavig bestemmingsplan op de natuur. Het rapport met projectcode 19-545, van 25 november 2019, is als Bijlage 3 bij dit plan gevoegd. In het rapport wordt ingegaan op de bescherming van gebieden, houtopstanden en soorten.

Bescherming van gebieden en houtopstanden

Met betrekking tot de bescherming van gebieden en houtopstanden is in het rapport het volgende geconcludeerd:

• Het plangebied ligt op 8,7 km afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Directe negatieve effecten op Natura 2000-gebieden treden niet op. Indirecte (uitstralende) effecten door bijvoorbeeld licht of geluid – met uitzondering van stikstofdepositie – worden gezien de ruime afstand tot beschermde habitattypen en leefgebieden eveneens uitgesloten.

• De uitgevoerde AERIUS berekening, met de AERIUS Calculator 2019, toont aan dat er geen sprake is van negatieve effecten door stikstofdepositie op de instandhoudingsdoelen van omliggende Natura 2000-gebieden.

• Het plangebied grenst aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Vanwege de aard en omvang van het plan, de tussenliggende groenstructuren en de omgevingsfactoren van de reeds bestaande woonwijk heeft de beoogde ontwikkeling geen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

• Voor het kappen van bomen aan de zuidzijde van het plangebied gelden de (kap)regels van gemeente De Wolden.

Voor wat betreft de bescherming van gebieden en houtopstanden blijkt uit het rapport dat het realiseren en gebruiken van de beoogde woning geen relevante effecten heeft. Daarom is er geen reden om het bestemmingsplan niet vast te stellen.

Soortbescherming

Met betrekking tot de bescherming van soorten is in het rapport het volgende geconcludeerd:

• Gedurende de broedtijd zijn diverse algemene vogelsoorten broedend te verwachten in bomen binnen en direct rond het plangebied.

• Nesten van broedvogels met jaarrond beschermde nestlocaties zijn binnen de invloedsfeer van de plannen niet aangetroffen en worden ook niet verwacht.

• Wegens het ontbreken van bebouwing en voor vleermuizen geschikte holtes of spleten in bomen worden verblijfplaatsen van vleermuizen uitgesloten. Van onmisbare foerageergebieden of vliegroutes is evenmin sprake.

• Bij de geplande ingrepen kunnen enkele exemplaren en verblijfplaatsen van grondgebonden zoogdieren en amfibieën met een provinciale vrijstelling verloren gaan.

• Het plan heeft geen negatief effect op beschermde flora, reptielen, vissen en ongewervelden.

Voor wat betreft de bescherming van soorten blijkt uit het rapport dat het realiseren en gebruiken van de beoogde woning geen relevante effecten heeft. Daarom is er geen reden om het bestemmingsplan niet vast te stellen.

Aandachtspunt in verband met broedende vogels

Voor het broedseizoen van vogels wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of nesten of eieren van broedvogels worden verstoord, beschadigd of vernield, ongeacht de datum. Werkzaamheden die broedbiotopen met aanwezige, nestelende of broedende vogels beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode half december - half februari. Wanneer buiten bovenstaande periode wordt gewerkt adviseren we om voorafgaand aan de werkzaamheden het plangebied te controleren op broedende vogels en nesten.

5.5 Geluid

5.5.1 Normstelling

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder "woning" wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Wanneer niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.

5.5.2 Onderzoek en conclusie

Industrielawaai

In de nabije omgeving van De Vos van Steenwijkstraat 96 zijn voornamelijk woningen gesitueerd. Uitzondering zijn de panden aan de Burgemeester Veenhovenplein 1 en 1b, ten noorden van de onderzoekslocatie, waar naast appartementen ook kantoren en een winkel zijn gevestigd. Middels borden is aangegeven dat het parkeerterrein tussen de onderzoekslocatie en het appartementenkantorenpand eigen terrein betreft en bestemd is voor bezoekers van de betreffende kantoren en voor de bewoners. Het parkeerterrein kan met een hek worden afgesloten.

Ervan uitgaande dat dit parkeerterrein bedrijfsmatig hoofdzakelijk alleen in de dagperiode tijdens kantooruren in gebruik is, zal dit geen belemmeringen geven. Voor het overige geldt dat dit parkeerterrein alleen door de bewoners en bezoekers van de appartementen wordt gebruikt. Dit zal geen belemmering zijn voor woningbouw op de locatie aan De Vos van Steenwijkstraat 96.

Wegverkeerslawaai

Ten noorden van De Vos van Steenwijkstraat 96 is op circa 90 meter afstand de Dorpsstraat gelegen. Gezien de verwachte lage verkeersintensiteit en de relatief grote afstand tot de Dorpsstraat, is de verwachting dat aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB kan worden voldaan.

Aan de westzijde is het Dickningerpad gelegen. Gezien de weginrichting van het Dickningerpad is de verkeersintensiteit laag en kan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB worden voldaan. Ter plaatse van de onderzoekslocatie is De Vos van Steenwijkstraat doodlopend. Derhalve kan ook voor De Vos van Steenwijkstraat worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Gelet op het bovenstaande is een akoestisch onderzoek naar het wegverkeerslawaai niet nodig.

Conclusie geluid

Voor het aspect geluid zijn er geen belemmeringen om het perceel aan De Vos van Steenwijkstraat 96 in De Wijk te wijzigen naar wonen.

5.6 Milieuzonering Bedrijven

5.6.1 Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, is in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

5.6.2 Onderzoek en conclusie

In de directe omgeving van het plangebied zijn, met uitzondering van een kleinschalig kantoor aan de Burgemeester Veenhovenweg 1 en detailhandel aan de Burgemeester Veenhovenweg 1b, ten noorden van de onderzoekslocatie, geen bedrijven gevestigd. Het kleinschalige kantoor en de detailhandel vallen binnen milieucategorie 1, zoals bedoeld in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Dit type bedrijven kenmerkt zich door een zeer lage milieuhygiënische belasting voor de omgeving. Omdat het kantoor en de winkel zijn gelegen in een omgeving waar verder de functie wonen dominant is, kan locatie waar de ontwikkeling wordt beoogd, worden beschouwd als een gemengd gebied. De richtafstand tussen het nieuw te bouwen huis en de gevestigde bedrijven bedraagt in dergelijke situaties 0 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan.

Conclusie

Het aspect milieuhinder staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.7 Milieueffectrapportage (Mer)

5.7.1 Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

5.7.2 Onderzoek en conclusie

De bouw van één woning zou betrekking kunnen hebben op een activiteit die voorkomt op de D-lijst in de bijlage bij het Besluit mer, namelijk categorie 11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De drempelwaarden voor een formele m.e.r.-beoordeling in het Besluit m.e.r. liggen op:

- een oppervlakte van 100 hectare of meer;

- een aaneengesloten gebied met 2000 of meer woningen;

- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

In de ruimtelijke procedure wordt invulling gegeven aan de bouw van één woning. De ruimtelijke ontwikkeling ligt ruimschoots onder de drempelwaarden en is daarom niet rechtstreeks plan m.e.r.-, project m.e.r. of m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage onder D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan - ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft - mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een zogeheten “vormvrije” m.e.r.-beoordeling.

Vooruitlopend op het ruimtelijke plan is een besluit genomen over de noodzaak voor het opstellen van een milieueffectrapportage. Op basis van de omvang van de ontwikkeling, de ligging van het project en de reeds uitgevoerde sectorale onderzoeken voor de ruimtelijke procedure is in de notitie een beoordeling gegeven van de kenmerken, de plaats en de potentiële effecten van de ontwikkeling. Gelet op de aard en relatieve kleine omvang van het project, de plaats hiervan en de kenmerken van de potentiële effecten worden geconcludeerd dat geen belangrijke negatieve milieugevolgen aan de orde kunnen zijn die het opstellen van een MER nodig maken.

conclusie

De beoogde ontwikkeling valt onder categorie D. 11.2 het Besluit mer. Voor dit bestemmingsplan is daarom een vorm-vrijemerbeoordeling opgesteld. Geconcludeerd is dat geen belangrijke negatieve milieugevolgen aan de orde kunnen zijn die het opstellen van een MER nodig maken.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 1 weergegeven.

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg /m³

Tabel 1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

In de Wm en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstof (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Voor wat betreft woningbouw wordt hier onder verstaan, een locatie met een uitvalsweg waar maximaal 1.500 woningen worden gepland of een locatie met twee uitvalswegen waar maximaal 3.000 woningen worden gepland. Het realiseren van één woning valt onder de categorie woningbouwlocaties die niet-in- betekenende-mate bijdragen.

Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet op de voorgenomen locatie voldaan worden aan de luchtkwaliteitsgrenswaarden. Op de genoemde locatie wordt ruimschoots aan de luchtkwaliteits-grenswaarden voldaan. Zie hiervoor het Luchtmeetnet (https://www.luchtmeetnet.nl/kaart) en de kaart Grootschalige Concentraties Nederland (GCN-kaart, https://www.rivm.nl/gcn-gdn-kaarten).

5.8.2 Onderzoek en conclusie

Uit oogpunt van de gevolgen voor de luchtkwaliteit en een goede ruimtelijke ordening, voor zover het luchtkwaliteit betreft, is er geen belemmering voor het realiseren van woningbouw aan de Vos van Steenwijkstraat 96 in De Wijk.

5.9 Externe Veiligheid

5.9.1 Normstelling

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Het groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen.

5.9.2 Onderzoek en conclusie

Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie externe veiligheid van de gemeente De Wolden is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied. Voor dit plan is externe veiligheid niet relevant. In de omgeving zijn namelijk geen risicobronnen aanwezig die invloed hebben op het plangebied.

5.10 Verkeer En Parkeren

De ontwikkeling vindt plaats aan het doodlopende gedeelte van de Vos van Steenwijkstraat. De ontsluiting van het plan vindt plaats via de Vos van Steenwijkstraat naar de Julianaweg of de Struuckweg richting de Dorpsstraat.

De woning dient twee parkeerplaatsen op eigen erf te realiseren. Daarmee wordt voldaan aan de parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch Systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van de wijk passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd. Het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012).

Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de Inleidende regels zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In Begrippen zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In Wijze van meten wordt de wijze van meten toegelicht.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de Bestemmingsregels zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde opgenomen. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader toegelicht.

In de Algemene regels staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduidingsregels.

De Algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

De algemene aanduidingsregels geven de mogelijkheid voor algemene aanduidingen, die als een extra laag over meerdere bestemmingen liggen.

In de Overgangs- en slotregels staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring Van De Bestemmingen

6.3.1 Wonen

Deze bestemming is van toepassing op de wonen in plangebied. In de bestemmingsregeling is opgenomen waar het hoofdgebouw toegestaan is en zijn regels opgenomen ten aanzien van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, als mede erfafscheidingen. Tevens worden regels gegeven voor de toegelaten aan-huis-verbonden beroepen en bedrijvigheid.

6.3.2 Tuin

Deze bestemming is van toepassing op de tuin in het plangebied. Op deze gronden is het niet toegestaan om bijgebouwen te realiseren. De situering van de tuinen zijn veelal gelegen tussen de voorgevel en/ of zijgevel van de gebouwen en de openbare weg.

6.3.3 Overige regelingen

In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is.

Een bestemmingsplan bevat dus niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapskeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een bouwvergunning) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het conceptbestemmingsplan is in het kader van het wettelijke verplichte vooroverleg (artikel 3.1.1. Bro) voorgelegd aan het waterschap Drents Overijsselse Delta en de provincie Drenthe. Beide vooroverlegpartners hadden geen opmerkingen aangaande het plan.

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 21 januari 2020 besloten tot een gecoördineerde behandeling van het bestemmingsplan De vos van Steenwijkstraat 96 te De Wijk en de vergunningaanvraag om een woning te bouwen op het perceel kadastraal bekend F 3544 (De Vos van Steenwijkstraat 96) te De Wijk.

Vervolgprocedure

Het ontwerpbestemmingsplan (en de ontwerpvergunning) hebben van 13 februari 2020 tot en met 25 maart 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze inzagetermijn zijn er geen zienswijzen ingediend. Op 28 mei 2020 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan vastgesteld.

7.2 Economische Uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan onder andere wordt verstaan de bouw van één woning.

Aan het bestemmingplan zijn behoudens het opstellen van het bestemmingsplan geen kosten verbonden. De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval gedekt uit het door de gemeenteraad beschikbaar gestelde gelden. Het kostenverhaal is dus anderszins verzekerd, waardoor vaststelling van een exploitatieplan niet nodig is.