Aldi Kamperland
Bestemmingsplan - Gemeente Noord-Beveland
Vastgesteld op 29-04-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
Het bestemmingsplan 'Aldi Kamperland' met het identificatienummer NL.IMRO.1695.BPAldiKamperland-VA01 van de gemeente Noord-Beveland;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 afwijking:
een afwijking als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 van de Wabo, zoals deze luidt op het moment van vaststelling van het plan;
1.6 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.7 archeologisch deskundige:
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige inzake archeologie;
1.8 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);
1.9 archeologische verwachting:
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen relicten;
1.10 archeologisch vooronderzoek:
archeologisch vooronderzoek kan bestaan uit locatiegericht bureauonderzoek, booronderzoek, geofysisch prospectieonderzoek, het graven van proefsleuven of een combinatie daarvan. De verschillende vormen van onderzoek worden verricht door een erkende partij en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificaties in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De resultaten van het onderzoek worden weergegeven en geïnterpreteerd in een rapport. Op basis daarvan beoordeelt de gemeente of een omgevingsvergunning kan worden verleend;
1.11 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten;
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
1.13 bebouwingsgrens:
een op de verbeelding aangegeven lijn, die niet door gebouwen mag worden overschreden, tenzij in deze regels anders is bepaald;
1.14 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.15 bedrijfsoppervlakte:
de gezamenlijke vloeroppervlakte van verkoopruimten, magazijnen, bergingen, kantoren en verblijfsruimten en de overige voor de bedrijfsvoering benodigde vloeroppervlakte;
1.16 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo):
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.17 bestaand:
ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
1.18 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.19 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.20 bevoegd gezag:
het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning, zoals bedoeld in de Wabo;
1.21 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk, met een dak;
1.22 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.23 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.24 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.25 bouwperceelsgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.26 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.27 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.29 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.30 horeca:
een bedrijf, gericht op één of meer van de navolgende activiteiten:
- a. het verstrekken van al dan niet ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken;
- b. het exploiteren van zaalaccommodatie;
- c. het verstrekken van nachtverblijf;
1.31 kantoor:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig/bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, (para) medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of een hiermee naar aard gelijk te stellen gebied;
1.32 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut;
1.33 omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.34 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde voorzien van een gesloten dak en voorzien van maximaal twee wanden;
1.35 seksinrichting:
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotisch-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.36 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, (hemel) infiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan voorzieningen als duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, ondergrondse bergbezinkbassins;
1.37 winkelvloeroppervlak
het oppervlak van een (winkel)unit dat voor het publiek vrij toegankelijk dan wel zichtbaar is inclusief de ruimten die direct met de verkoop samenhangen
1.38 woning:
een hoofdgebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden:
- a. vrijstaande woning: een woning, die als woning niet aan een andere woning is aangebouwd en die zich op een zekere afstand van beide zijdelingse perceelsgrenzen bevindt;
- b. twee-aaneengebouwde woning: een woning, die deel uitmaakt van een blok van twee als woning aan elkaar gebouwde woningen (twee-onder-een-kap) of twee door middel van een bijgebouw geschakelde woningen (één-aan-één), en die met één zijgevel in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd en zich op een zekere afstand tot de andere zijdelingse perceelsgrens bevindt;
- c. aaneengebouwde woning: een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee als woning aan elkaar gebouwde woningen en die met minimaal één zijgevel in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd.
1.39 zijdelingse bouwperceelsgrens:
de kadastrale grens van een bouwperceel tussen twee bouwpercelen, die voor- en achterzijde van een bouwperceel verbindt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden:
van gebouwen onderling alsmede afstanden van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot de bouwperceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 de breedte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;
2.8 de diepte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voor- en achtergevel;
2.9 het bebouwde oppervlak:
optellen van de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar, tenzij in deze regels anders is bepaald.
2.10 Ondergeschikte bouwdelen
Bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, portalen, balkons en overtekende daken buiten worden buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. uitoefening van bedrijfsactiviteiten in de categorie 1, 2 dan wel 3.1 voorzover die voorkomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels;
met dien verstande dat:
- b. detailhandel niet is toegestaan, met uitzondering van:
- 1. vormen van detailhandel die zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- 2. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten;
- c. bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan;
- d. de opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- e. geluidszoneringsplichtige inrichtingen niet zijn toegestaan;
- f. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
- g. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4,00 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
- h. per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de brutovloeroppervlakte niet toegestaan; kantoorvloeroppervlakte van meer dan 400 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan, met uitzondering van kantoren zoals genoemd onder c.
Deze gronden zijn mede bestemd voor verhardingen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming, waaronder energievoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 3.2.2 sub b mits deze maat met niet meer dan 1,00 meter zal worden overschreden;
- b. lid 3.2.3 tot een bouwhoogte van maximaal 10,00 meter;
- c. lid 3.2.3 ten behoeve van kleine windturbines, met inachtneming van de volgende regels:
- 1. bevoegdheid tot afwijken wordt uitsluitend verleend voor een bedrijfsperceel met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2;
- 2. een kleine windturbine met wieken is vrijstaand toegestaan; andere kleine windturbines zijn op platte daken van gebouwen of vrijstaand op een mast toegestaan;
- 3. de bouwhoogte van een kleine windturbine, inclusief de tip van de rotor, bedraagt niet meer dan 15,00 meter; van een kleine windturbine met verticale as bedraagt de ashoogte van de rotor niet meer dan 5,00 meter; van een niet-wiekturbine bedraagt de rotordiameter niet meer dan 2,00 meter;
- 4. de bouwhoogte van een kleine windturbine op een gebouw lager dan 10,00 meter bedraagt niet meer dan de helft van de bouwhoogte van het gebouw; bij hogere gebouwen bedraagt de bouwhoogte van een kleine windturbine niet meer dan een derde van de bouwhoogte van een gebouw;
- 5. de afstand van een kleine windturbine tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 15,00 meter;
- 6. formaat, type en hoogte worden goed afgestemd op het voorkomen van mogelijke hinder voor de omgeving;
- 7. bevoegdheid tot afwijken wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Gemengd
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. uitoefening van bedrijfsactiviteiten in de categorie 1, 2 dan wel 3.1 voorzover die voorkomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels;
- b. detailhandel, met dien verstande dat uitsluitend zijn toegestaan:
- 1. een supermarkt met een maximum winkelvloeroppervlakte van 1.050 m2;
- 2. vormen van detailhandel die zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- 3. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten;
met dien verstande dat:
- c. bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan;
- d. de opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- e. geluidszoneringsplichtige inrichtingen niet zijn toegestaan;
- f. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
- g. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4,00 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
- h. per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de brutovloeroppervlakte niet toegestaan; kantoorvloeroppervlakte van meer dan 400 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan, met uitzondering van kantoren zoals genoemd onder c.
Deze gronden zijn mede bestemd voor verhardingen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming, waaronder energievoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 4.2.2 sub b mits deze maat met niet meer dan 1,00 meter zal worden overschreden;
- b. lid 4.2.3 tot een bouwhoogte van maximaal 10,00 meter;
- c. lid 4.2.3 ten behoeve van kleine windturbines, met inachtneming van de volgende regels:
- 1. bevoegdheid tot afwijken wordt uitsluitend verleend voor een bedrijfsperceel met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2;
- 2. een kleine windturbine met wieken is vrijstaand toegestaan; andere kleine windturbines zijn op platte daken van gebouwen of vrijstaand op een mast toegestaan;
- 3. de bouwhoogte van een kleine windturbine, inclusief de tip van de rotor, bedraagt niet meer dan 15,00 meter; van een kleine windturbine met verticale as bedraagt de ashoogte van de rotor niet meer dan 5,00 meter; van een niet-wiekturbine bedraagt de rotordiameter niet meer dan 2,00 meter;
- 4. de bouwhoogte van een kleine windturbine op een gebouw lager dan 10,00 meter bedraagt niet meer dan de helft van de bouwhoogte van het gebouw; bij hogere gebouwen bedraagt de bouwhoogte van een kleine windturbine niet meer dan een derde van de bouwhoogte van een gebouw;
- 5. de afstand van een kleine windturbine tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 15,00 meter;
- 6. formaat, type en hoogte worden goed afgestemd op het voorkomen van mogelijke hinder voor de omgeving;
- 7. bevoegdheid tot afwijken wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.5 Voorwaardelijke verplichting
Het in gebruik nemen en houden van een supermarkt zoals benoemd onder lid 4.1 sub b. is uitsluitend toegestaan indien het gebruik van de tijdelijke vestiging van de supermarkt aan de Ruiterplaatweg 6 te Kamperland is beëindigd.
Artikel 5 Groen - 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. plantsoenen;
- b. bermstroken;
- c. bermsloten;
- d. groenvoorzieningen;
- e. water;
- f. paden;
- g. speelvoorzieningen;
- h. dierenweide;
- i. afvalverzamelvoorzieningen;
- j. geluidwerende voorzieningen;
Deze gronden zijn mede bestemd voor parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, recreatieve voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.3 tot een bouwhoogte van maximaal 10,00 meter.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruiken van gronden als opslagplaats voor bagger en grondspecie.
Artikel 6 Verkeer - Verkeersverblijfsgebied
18.1 Bestemmingsomschrijving
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verkeersverblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. straten;
- b. voet- en fietspaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. speelvoorzieningen;
- e. afvalverzamelvoorzieningen;
- f. geluidwerende voorzieningen;
- g. groenvoorzieningen;
- h. terrassen;
- i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- j. voorzieningen ten behoeve van het openbare nut.
Deze gronden zijn mede bestemd voor rabatten, paden, water en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.3 tot een bouwhoogte van maximaal 10,00 meter.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden, met dien verstande dat de bestemming 'Waarde -Archeologie 3' prevaleert boven de andere aldaar geldende bestemmingen.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Verboden gebruik
Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- a. het doen of laten gebruiken van gronden alsmede gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie;
- b. het doen of laten gebruiken van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en gronden op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming.
9.2 Afwijken van de gebruiksregels
9.3 Parkeren
Elke functie biedt in principe parkeergelegenheid (p.p.) op het eigen bouwperceel overeenkomstig de minimale norm volgens de CROW/ASVV, publicatie 317 2012, of daaropvolgende uitgaven, met dien verstande dat bij de parkeerbalans een onderscheid wordt gemaakt tussen het theoretische en berekenings-aantal.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Algemene afwijkingen
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Geringe afwijkingen
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van een bouwwerk, geen gebouw zijnde of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 5,00 meter toelaatbaar.
11.2 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de van dit plan deel uitmakende Staat vanBedrijfsactiviteiten te wijzigen in de zin dat de categorie-indeling van bedrijfsactiviteiten kan worden gewijzigd indien en voor zover een wijziging van de belasting van de desbetreffende typen bedrijven op het milieu als gevolg van technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwen luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam Regels van het bestemmingsplan 'Aldi Kamperland'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Doel Van Het Bestemmingsplan
Op Noord-Beveland speelde al sinds enige tijd de wens om ruimte te bieden aan een discountsupermarkt. Aldi heeft op het bedrijventerrein Het Rip, te Kamperland, hier tijdelijk invulling aan gegeven. Aldi wil nu de tijdelijke vestiging vervangen door een permanente supermarkt te bouwen. Als locatie is een perceel op bedrijventerrein Het Rip gekozen. De locatie biedt ruimte aan een moderne Aldi vestiging, met parkeren en logistiek.
De vestiging van deze supermarkt is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Naast het perceel van de Aldi dient het hele gebied Het Rip II meegenomen te worden. De structuur van het gebied verandert door de komst van de nieuwe Aldi.
Om de vestiging en structuurwijziging mogelijk te maken is een bestemmingsplanprocedure nodig.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen in de kern Kamperland op het eiland Noord-Beveland. De locatie ligt op het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein Het Rip II, ten westen van de kern Kamperland. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Wissenkerke, sectie R, nummer 951. In figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Ter plaatse geldt momenteel het bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Kamperland 2016'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 24 mei 2017. In dit bestemmingsplan is het perceel bestemd voor de ontwikkeling tot bedrijventerrein en heeft het de bestemmingen 'Bedrijventerrein', 'Verkeer' en 'Groen'. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn bedrijven van categorie 1, 2 en 3.1 voor zover die voorkomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. In figuur 1.2 is een uitsnede opgenomen uit het geldende bestemmingsplan.
Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In dit bestemmingsplan is de realisatie van een supermarkt niet mogelijk. Daarnaast zijn de gewenste structuren (o.a. groen, wegen en bebouwing) niet mogelijk op basis van de geldende bestemmingen. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om het planvoornemen mogelijk te maken.
1.4 Leeswijzer
De opbouw van de toelichting op dit bestemmingsplan is als volgt.
- In hoofdstuk 2 worden de huidige en beoogde situatie beschreven.
- Hoofdstuk 3 gaat in op het beleidskader en daarmee op de planologische inpasbaarheid van de ontwikkeling.
- Hoofdstuk 4 omvat de toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de ruimtelijke en milieuaspecten.
- In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de bestemmingsregeling (verbeelding en regels).
- In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
Hoofdstuk 2 Huidige En Toekomstige Situatie
2.1 Beschrijving Huidige Situatie
De locatie ligt aan de westzijde van Kamperland, ten westen van de Ruiterplaatweg. De gronden ten westen en ten zuiden van het plangebied zijn in gebruik als agrarisch bouwland. Aan de zuidkant vormt een sloot de grens tussen het plangebied en het akkerland. Ook aan de westkant en aan de zijde van de Ruiterplaatweg liggen sloten/watergangen. Ten oosten van de Ruiterplaatweg ligt de begraafplaats van Kamperland. Ten noorden van de begraafplaats ligt de Albert Heijn supermarkt en het winkelcentrum van Kamperland. Ten noorden van het plangebied ligt het huidige bedrijventerrein Het Rip.
Figuur 2.1 Ligging plangebied aan westzijde van Kamperland (Bron: OpenStreetMap)
In de huidige situatie is het perceel al bouwrijp gemaakt. Planologisch gezien zijn deze gronden bestemd voor de uitbreiding van het bedrijventerrein Het Rip. Deze ontwikkeling is mogelijk gemaakt met het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Het Rip' dat in december 2010 is vastgesteld en opgenomen in het nu geldende bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Kamperland 2016'.
Om in de vraag naar een discountsupermarkt op het eiland te kunnen voldoen, heeft Aldi een plan ontwikkeld voor de realisatie van een supermarkt op de locatie op Het Rip. Onderdeel van dat plan is een tijdelijke supermarkt op het zuidelijke deel van Het Rip II.
Aldi heeft hier inmiddels een supermarkt gerealiseerd. Het gaat hierbij om een tijdelijk gebouw. Het gebouw heeft een omvang van circa 1.350 m2 BVO en een maximale bouwhoogte van 5 meter. Op het perceel is naast het winkelgebouw ook een tijdelijk parkeerterrein met 86 parkeerplaatsen aangelegd. Deze tijdelijke vergunning geldt voor een periode van ten hoogste 10 jaar.
Om de supermarkt te ontsluiten is een verkeerslus doorgetrokken vanaf het huidige bedrijventerrein Het Rip naar de Ruiterplaatweg.
Figuur 2.1 Huidig situatie (Bron: Google StreetView)
2.2 Toekomstige Situatie
Structuur
De structuur van de uitbreiding van het bedrijventerrein wordt gewijzigd. Met name het wegenpatroon verandert. In plaats van een lus met doodlopende straten wordt de gehele locatie ontsloten via één lus. Vanuit Het Rip wordt een verkeerslus doorgetrokken die Het Rip met de Ruiterplaatweg verbindt. De aansluiting op de Ruiterplaatweg wordt daarbij iets naar het zuiden verplaatst. In verband met de tijdelijke supermarkt is de lus reeds gerealiseerd, zoals op de luchtfoto is weergegeven. Door de lus ontstaan twee grote bedrijfspercelen in plaats van vijf kleine percelen. Het grote zuidelijke perceel, waar nu deels de tijdelijke supermarkt is gevestigd, is eventueel op te delen in twee of meer percelen. Door de verplaatsing van de aansluiting op de Ruiterplaatweg verschuift ook de groenbestemming enigszins. De structuur van het groen blijft echter behouden.
De nieuwe structuur is in figuur 2.3 weergegeven op de huidige bestemmingen. De zwarte lijn geeft de verkeerslus aan. De paarse stippellijnen geven de nieuwe bedrijfspercelen aan. De groenstructuur wijzigt slechts minimaal ten opzichte van de bestaande bestemmingen.
Figuur 2.3 Toekomstige structuur op ondergrond huidige bestemmingen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Supermarkt
Om de permanente discountsupermarkt mogelijk te maken wordt op het noordelijke perceel een nieuw gebouw gerealiseerd. Na realisatie wordt het tijdelijke gebouw op het zuidelijke perceel gedemonteerd. Dit perceel komt zodoende weer vrij voor de vestiging van bedrijven.
Het pand van de supermarkt wordt op de noordhoek van het perceel gepositioneerd. Het gebouw heeft een omvang van circa 1.716 m2 BVO en een maximale bouwhoogte van 5,8 meter.
Op het perceel worden 117 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarvan 2 gehandicaptenparkeerplaatsen en 2 familieplaatsen. Een strook met 22 haaksparkeerplaatsen is reeds gerealiseerd en momenteel in gebruik voor de tijdelijke parkeerplaats. De entree van de supermarkt komt aan de zuidhoek van het gebouw, centraal op het perceel.
Laden en lossen vindt plaats aan de noordwestzijde van het gebouw. Hier is een strook voor ingericht op eigen terrein. De in- en uitritten van de parkeerplaats en voor het vrachtverkeer komen uit op de nieuwe verkeerslus van Het Rip.
Figuur 2.2 Toekomstige situatie (bron: Den Hollander Bouwadvies)
Figuur 2.3 Aanzicht voorgevel toekomstige situatie (bron: Den Hollander Bouwadvies)
Figuur 2.4 Aanzicht linker zijgevel en reclamezuil toekomstige situatie (bron: Den Hollander Bouwadvies)
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent een aantal nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit plan raakt geen rijksbelangen uit het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. De ladder is per 1 juli 2017 aangepast waarmee de ladderbenadering is losgelaten. Wel dient nog te worden aangetoond dat er behoefte is aan de betreffende ontwikkeling en, indien de ontwikkeling plaatsvindt buiten bestaand stedelijke gebied, waarom de betreffende locatie het meest geschikt is.
Toetsing
Ten behoeve van de ontwikkeling van de supermarkt zijn twee onderzoeken gedaan. Het eerste onderzoek betreft een koopstromenonderzoek (BRO, Noord-Beveland, koopstromenonderzoek sector dagelijkse artikelen, 04 mei 2017). In dit onderzoek is gekeken naar de behoefte binnen Noord-Beveland naar een supermarkt in het hard-discount segment. Uit dit onderzoek blijkt dat er sprake is van een grote afvloeiing van koopkracht aan dagelijkse goederen naar buiten het eiland. Slechts circa 51% van de koopkracht blijft op het eiland. Gezien de omvang en variatie van het aanwezige aanbod en de afstand tot alternatieve aankooplocaties is dit erg weinig.
Van de Noord-Bevelandse koopkracht wordt circa 18% besteed bij hard-discounters buiten het eiland en ook nog eens 12% bij prijsvriendelijke supermarkten. Hieruit blijkt dat op het eiland voldoende behoefte is aan een hard-discounter.
Daarnaast is een distributie-planologisch onderzoek uitgevoerd (BRO, Ruimtelijke-functionele effectanalyse vestiging discount-supermarkt, 8 mei 2017). In dit onderzoek is onderzocht of er voldoende distributieve ruimte is voor de toevoeging van een discount-supermarkt op het eiland en wat de effecten zijn van de vestiging van een discount-supermarkt op de consumenten-verzorging, detailhandelsstructuur en leegstand in Noord-Beveland. Uit het onderzoek blijkt dat binnen de gemeente Noord-Beveland een toelaatbare verruiming van de winkelruimte van circa 900 -1.000 m2 aanwezig is. Daarnaast blijkt dat de ontwikkeling van een discount-supermarkt (winkelvloeroppervlakte circa 1.000 -1.500 m2) op deze locatie niet leidt tot onaanvaardbare negatieve effecten op de totale detailhandelsstructuur, consumentenverzorging of leegstandssituatie op Noord-Beveland. Beide onderzoeken zijn opgenomen in de bijlage bij deze toelichting (zie bijlage 1 en 2). De beoogde netto-vloeroppervlakte van 1.034 m2 past binnen de ontwikkelruimte van een discount-supermarkt.
Conclusie
De mogelijkheden die het plan biedt, passen binnen de beleidskeuzes en de leidende principes uit de
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Barro.
3.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsplan Zeeland 2018 en Provinciale Ruimtelijke verordening Zeeland
Op 21 september 2018 zijn het 'Omgevingsplan Zeeland 2018' en de 'Provinciale Omgevings verordening 2018, provincie Zeeland' gelijktijdig vastgesteld. Voor het onderwerp detailhandel zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:
Kernwinkelgebieden vervullen een belangrijke economische en sociale functie voor bewoners en toeristen. Vanuit zorgvuldig ruimtegebruik, bundeling van functies en versterking van attractieve steden worden de (binnenstedelijke) kernwinkelgebieden gezien als primaire vestigingsplaats voor detailhandel.
- 1. In een bestemmingsplan worden nieuwe detailhandelsvoorzieningen, daaronder mede verstaan de uitbreiding van bestaande detailhandelsvoorzieningen, primair toegelaten in bestaande kernwinkelgebieden. In de toelichting bij een bestemmingsplan waarin nieuwe detailhandelsvoorzieningen, met inbegrip van de uitbreiding van bestaande voorzieningen, worden toegelaten wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het plan bijdraagt aan het beleidsdoel van bundeling en concentratie in bestaande kernwinkelgebieden.
- 2. Het eerste lid is niet van toepassing op onderstaande categorieën:
- a. detailhandel in volumineuze en gevaarlijke goederen;
- b. kleinschalige detailhandelsvoorzieningen in woonkernen zonder kernwinkelgebied, buurtvoorzieningen en kleinschalige voorzieningen op verblijfsrecreatieterreinen;
- c. functioneel aan het buitengebied gebonden detailhandel, detailhandel als niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van een bedrijf dan wel in de vorm van een nieuwe economische drager zoals bedoeld in artikel 2.3, tweede lid onder g en tuincentra voor zover vestiging daarvan wordt toegelaten aan de randen van kernen.
In een bestemmingsplan kunnen nieuwe detailhandelsvoorzieningen in doelgerichte, laagfrequente aankopen en nieuwe grootschalige detailhandelsvoorzieningen, behoudens vestiging in bestaande kernwinkelgebieden, tevens worden toegelaten binnen de bestaande en de in de verordening aangegeven locaties. Bedrijventerrein Het Rip II in Kamperland is niet als zodanig aangewezen.
De supermarkt betreft daarnaast geen van de onder punt 2 benoemde categorieën. Toetsing aan punt 1 is zodoende noodzakelijk.
In de toelichting bij een bestemmingsplan dient aannemelijk te worden gemaakt dat binnen de bedoelde locaties geen ruimte beschikbaar is. Als dat het geval is kan de vestiging van de bedoelde detailhandelsvoorzieningen elders geconcentreerd worden toegelaten op een locatie die passend, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, is ontsloten of als zodanig wordt ontwikkeld.
Kleine op de lokale markt gerichte vestigingen van detailhandel in doelgerichte, laagfrequente aankopen mogen zich buiten de in de Verordening genoemde gebieden en locaties vestigen, indien qua omvang en verkeersontsluiting noodzakelijk ook op enige afstand van het kernwinkelgebied, mits de vestiging plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied.
Toetsing
De nieuwe supermarkt is van dusdanige omvang dat deze niet past in het kernwinkelgebied van Kamperland, dan wel binnen een van de andere kernen in de gemeente Noord-Beveland. In de Verordening zijn binnen het grondgebied van de gemeente Noord-Beveland geen locaties aangewezen voor nieuwe detailhandelsvoorzieningen buiten de kernwinkelgebieden. Aangezien het ongewenst is om de discountsupermarkt te realiseren in een andere gemeente, de regionale en lokale behoefte is onderbouwd in paragraaf 3.1, biedt de Verordening ruimte op gemeentelijk niveau de ruimte om een geschikte locatie te zoeken.
Binnen de gemeente zijn geen leegstaande winkelpanden beschikbaar die voldoende ruimte bieden voor het gewenste concept van een discountsupermarkt. Nieuwbouw binnen de stedelijke grenzen ligt dan het meest voor de hand.
De gewenste locatie op bedrijventerrein Het Rip, ligt op korte afstand (circa 150 meter) van het winkelcentrum van Kamperland. Aan de overzijde van het bedrijventerrein, bij het winkelcentrum, is ook al een Albert Heijn supermarkt gevestigd. De toevoeging van de discountsupermarkt aan deze locatie zorgt voor een verdere bundeling van voorzieningen en zorgt voor een verbreding van het aanbod. De locatie is daarnaast gelegen op een gunstig bereikbare locatie aan de doorgaande weg van Kamperland. De Ruiterplaatsweg staat in directe verbinding met de N255, die de overige delen van Noord-Beveland ontsluit. Hiermee is de supermarkt niet alleen van meerwaarde voor Kamperland, maar voor de gehele gemeente.
Door de vestiging van de supermarkt op deze locatie ontstaat een sterker cluster van voorzieningen op een bereikbare locatie.
Conclusie
Binnen de kaders van het provinciaal beleid is de realisatie van de supermarkt mogelijk.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Noord-Beveland 2008
In de Structuurvisie "Noord-Beveland 2008" is het te voeren ruimtelijk beleid voor Noord-Beveland voor de middellange en lange termijn uiteengezet. Noord-Beveland wil haar identiteit versterken op basis van de basiskwaliteiten ruimte, schaal, openheid en rust. Behoud van de basiskwaliteiten betekent dat het beleid gericht dient te zijn op het stimuleren van kwalitatieve en het beheersen van de kwantitatieve ontwikkelingen.
Het gemeentelijke ruimtelijk beleid voor de kernen is in z'n algemeenheid gericht op:
- 1. het behoud van de huidige woonfunctie en het daarbij behorende niveau van voorzieningen;
- 2. het in stand houden en daar waar nodig structureel verbeteren van de kwaliteit van het woon- en verblijfsklimaat;
- 3. het in stand houden en versterken van de stedenbouwkundige structuur.
Streefbeeld bedrijvigheid
Voor Kamperland betekent dit dat het beleid ten aanzien van de bedrijvigheid er op is gericht om bedrijventerrein Het Rip uit te breiden teneinde ruimte te bieden voor nieuwe bedrijfjes. Daarnaast wordt gestreefd naar herstructurering van de oude bedrijfslocaties aan het Molenpad.
Strategie openheid en optimale ontwikkelingsmogelijkheden voor landbouw
Op basis van de structuurvisiekaart is het plangebied gelegen naast de strategie ‘openheid en optimale ontwikkelingsmogelijkheden voor landbouw’. De strategie is erop gericht om de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw primair te stellen en op een goede wijze te borgen. Het
bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied’ is hiertoe het in te zetten instrument. In landschappelijke zin is de strategie gericht op behoud van de openheid. Gebruiksvormen anders dan landbouw worden in principe niet voorgestaan.
Toetsing en conclusie
Door middel van het bestemmingsplan 'Bebouwde kom Kamperland 2016' is de uitbreiding van het bedrijventerrein planologisch vastgesteld. De nieuwe supermarkt wordt gerealiseerd binnen de grenzen van deze uitbreiding. Zodoende wordt geen extra inbreuk gedaan om het omliggende open landschap. De ontwikkeling past binnen de bestaande structuren en maten van het landschap. De permanente vestiging van de supermarkt draagt bij aan een snellere uitvoering van de gewenste landschappelijke inpassing van de uitbreiding van het bedrijventerrein. Daarnaast zorgt de discountsupermarkt voor een versterking van het voorzieningenniveau van zowel Kamperland als van Noord-Beveland.
Mobiliteitsplan Noord-Beveland 2015
In de Planwet verkeer & vervoer is opgenomen dat gemeenten een wettelijke zorgplicht hebben voor het zichtbaar voeren van een samenhangend en uitvoeringsgericht verkeers- en vervoerbeleid, wat richting geeft aan de door het gemeentebestuur te nemen beslissingen inzake verkeer en vervoer. Een GVVP of Mobiliteitsplan is hiervoor het aangewezen beleidsdocument. Samenhangend, richtinggevend en uitvoeringsgericht zijn kernwoorden die ook op het mobiliteitsplan van Noord-Beveland van toepassing zijn:
- Samenhangend: het plan staat niet op zichzelf, maar sluit aan op andere relevante beleidsvelden zoals ruimtelijke ordening, toerisme en economie. Daarnaast wordt het gehele spectrum van mobiliteit in samenhang bekeken;
- Richtinggevend: het mobiliteitsplan is geen blauwdruk, het geeft de richting aan op welke wijze we denken over verkeer en vervoer en op welke wijze we kansen en knelpunten moeten benaderen;
- Uitvoeringsgericht: enerzijds betreft het een beleidsplan, anderzijds omvat het concrete acties om tot uitvoering over te gaan, passend binnen het geformuleerde beleid.
De functie van het Mobiliteitsplan is dan ook het bieden van een duidelijk beleidskader. Geen blauwdruk waarin exact alles vast ligt, maar een richtlijn hoe er met verkeers- en vervoervraagstukken in Noord-Beveland omgegaan moet worden.
Toetsing en conclusie
De locatie is ontsloten door een reeds aangelegde weg op bedrijventerrein De Rip II. De weg staat in verbinding met de gebiedsontsluitingsweg Ruiterplaatweg. De aanleg van de ontsluiting op De Rip II en de herinrichting van de Ruiterplaatweg zijn actiepunten als benoemd in het Mobliliteistplan. De punten zijn als zodanig uitgevoerd. Uit het beleidsstuk blijkt dat in de omgeving verder geen knelpunten aanwezig zijn. De toevoeging van de supermarkt past dan ook binnen de uitgangspunten van het mobiliteitsplan.
Hoofdstuk 4 Sectorale Toetsen
4.1 M.e.r.-beoordeling
Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Deze wijziging geldt voor alle aanvragen na 16 mei 2017, omdat er een directe werking van het Europese recht geldt. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvormíng omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen, waaronder partiële herzieningen, onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
- Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten;
- Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.
Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r. Onder de grenzen uit de C- en D-lijst van het Besluit m.e.r. geldt nog wel de plicht om een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' uitvoeren. Dit houdt in dat er bekeken moet worden of bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten er toch een MER moet worden opgesteld. In artikel 7.16, tweede tot en met vierde lid van de Wet milieubeheer, staat welke informatie over de voorgenomen activiteit in de mededeling van de initiatiefnemer moet zijn opgenomen. Bij het opstellen van deze informatie moet ook rekening worden gehouden met de relevante criteria van bijlage III bij de Europese mer-richtlijn.
Conclusie
Alhoewel de beoogde ontwikkeling onder de drempelwaarde blijft is middels een aanmeldingsnotitie (bijlage 3) onderzocht of sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten. Uit deze notitie blijkt dat hiervan geen sprake is. Op basis van de aanmeldingsnotitie besluit het bevoegd gezag dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk is.
4.2 Verkeer
Toetsingskader
Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). De parkeerbehoefte wordt formeel berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen. De opgenomen kencijfers van het CROW in de gemeentelijke parkeernormen zijn echter van 2012. Onder 'parkeren' is daarom onderbouwd dat de meest recente kencijfers van het CROW een beter beeld geven in de parkeerbehoefte dan de gemeentelijke parkeernormen. Voor het kencijfer / parkeernorm is een ligging in de 'rest bebouwde kom' van toepassing, de locatie heeft daarnaast een 'niet stedelijk' karakter op basis van de adressendichtheid.
Ontsluiting
Gemotoriseerd verkeer
Het bedrijventerrein Het Rip wordt ontsloten aan de Ruiterplaatweg. Deze gebiedsontsluitingsweg staat in directe verbinding met de N255. Op het bedrijventerrein loopt de ontsluitingsweg Het Rip. Deze is in de nieuwe structuur doorgetrokken als lus door de uitbreiding van het bedrijventerrein.
Openbaar vervoer
Door Noord-Beveland en ook Kamperland lopen diverse busroutes. Deze halteren aan de Ruiterplaatweg op ruim 250 meter en aan de Veerweg op circa 300 meter van het plangebied.
Langzaam verkeer
Ook per fiets is de locatie goed bereikbaar. Langs de Ruiterplaatweg liggen aan beide zijden fietsstroken. Gebruik van de Ruiterplaatweg buiten de bebouwde kom door langzaam verkeer wordt ontmoedigd. De voorkeursroute voor langzaam verkeer richting de vakantieparken is via de Veerseweg, Spuidijk en Veerweg. In het verkeerscirculatieplan Rondom Kamperland (2017) wordt dit verder uitgewerkt en het belang benadrukt om de route voor langzaam verkeer via het dorp te faciliteren.
Parkeerbehoefte
De parkeerbehoefte van de ontwikkeling is berekend met kencijfers van het CROW-publicatie 381 uit 2018 en opgenomen in tabel 4.1. Hierbij is de gemiddelde norm toegepast. Deze kencijfers zijn actueler dan het gemeentelijk beleid en bieden meer differentiatie in functies. Hierdoor geeft het een beter inzicht op de werkelijke parkeerbehoefte. CROW kent de functietypen buurtsuper, fullservice en grote supermarkt (XL). De winkel van Aldi in Kamperland valt in de middelste categorie.
Tabel 4.1 Parkeerbehoefte ontwikkeling
Functietype | Functie CROW | bvo | Norm | Parkeerbehoefte |
Aldi supermarkt | fullservice-supermarkt | 1.716 m2 | 6,15 | 106 pp |
Op basis van tabel 4.1 heeft de ontwikkeling een naar boven afgeronde parkeerbehoefte van 106 parkeerplaatsen. Bij de supermarkt wordt op eigen terrein een parkeerterrein aangelegd. Op dit parkeerterrein worden 117 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee voldaan wordt aan de vraag naar voldoende parkeerplaatsen.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
Bij de berekening van de toekomstige verkeersgeneratie is de beoogde supermarkt opgenomen, zie tabel 4.2. Hierbij is rekening gehouden met de gemiddelde norm van 134,7 mvt/etmaal per 100 m2 bvo.
Tabel 4.2 Verkeersgeneratie ontwikkeling
Functietype | Functie CROW | bvo | Norm | Verkeersgeneratie |
Aldi supermarkt | fullservice-supermarkt | 1.716 m2 | 134,7 | 2.312 mvt/etmaal |
De verkeersgeneratie op basis van de kengetallen van het CROW is 2.312 mvt/etmaal. Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn in het plangebied bedrijfsgebouwen toegestaan In het kader van het bestemmingsplan voor de uitbreiding van het bedrijventerrein Het Rip is onderzoek gedaan naar de verkeersaantrekkende werking van deze bedrijven. Uit dit onderzoek blijkt dat het nieuwe bedrijventerrein leidt tot een verkeersaantrekkende werking van 321 motorvoertuigen per etmaal. De toename van de verkeersgeneratie ten opzichte van de planologische mogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan zijn dus 1.991 mvt/etmaal. Dit is de merkbare toename op de bestaande kruispunten en wegen.
De tijdelijke supermarkt die momenteel aanwezig en vergund is, heeft een bvo van 1.325 m2 wat leidt tot een verkeersgeneratie van 1.785 mvt/etmaal (bij een gemiddelde norm van 134,7 mvt/etmaal per 100 m2 bvo). Na realisatie van de permanente supermarkt komt de tijdelijke supermarkt te vervallen. Daarmee bedraagt de daadwerkelijke (beleefbare) toename van het aantal verkeersbewegingen 206 mvt/etmaal.
De nieuwe kruising op de Ruiterplaatweg zal zodanig worden ontworpen dat het verkeer op een goede wijze kan opgaan in het heersende verkeersbeeld. Deze wegen hebben een relatief hoge capaciteit waardoor deze toename niet zal leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. Als gevolg van deze ontwikkeling blijft de verkeersafwikkeling in de toekomst dan ook gewaarborgd.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is goed voor de verschillende vervoerswijzen. De ontwikkeling leidt tot een verkeerstoename, maar geen dusdanige toename die zal leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. De parkeerbehoefte is berekend voor de ontwikkeling en wordt op eigen terrein voorzien. De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkeling niet in de weg.
4.3 Water
Ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling dient een watertoets uitgevoerd te worden. Bij de watertoets gaat het om allerlei waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf is overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Bij een toename van verharding dient in beeld te worden gebracht hoe omgegaan wordt met de afvoer van regenwater van de verharding. In het kader van het bestemmingsplan voor de uitbreiding van het bedrijventerrein is in 2010 al een watertoets doorlopen. Met de ontwikkeling van de supermarkt wordt er niet meer verharding toegestaan dan in dat plan was beoogd. Ook de wijzigingen van de structuren zorgen niet voor een toename van verhardingen. In het kader van de ontwikkeling van het bedrijventerrein is onder meer een sloot ten zuiden van het perceel aangelegd. Met deze sloot wordt voorzien in voldoende waterberging voor onder meer de verharding ter plaatse van de supermarkt.
Conclusie
De ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding ter plaatse.
4.4 Bodem
Wettelijk is bepaald dat een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd
op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid
van de gebruikers of het milieu.
Onderzoek
In de kader van het ruimtelijk spoor (bestemmingswijziging) is een bodemonderzoek niet noodzakelijk, er is bij een supermarktontwikkeling namelijk geen sprake van een milieugevoelige functie. Echter is in het kader van het vergunningenspoor een bodemonderzoek wel noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect bodem staat de ontwikkeling niet in de weg.
4.5 Cultuurhistorie
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd dat de ruimtelijke ordening een samenhangende afweging van alle belangen bevat. Tot die belangen wordt ook het cultureel erfgoed gerekend. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is daarom de verplichting vastgelegd om in de ruimtelijke ordening “rekening te houden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten”.
Het cultureel erfgoed van Nederland wordt beschermd met de Erfgoedwet. In lijn met die wet neemt de gemeente Noord-Beveland in haar bestemmingsplannen een integrale paragraaf Cultuurhistorie op. Hierin wordt voor het plangebied van het betreffende bestemmingsplan een inventarisatie en een analyse van de aanwezige cultuurhistorische waarden gepresenteerd. Aan deze inventarisatie zullen/ kunnen consequenties ten opzichte van het vaststellen van een dubbelbestemming cultuurhistorie en / of archeologie verbonden worden.
4.5.1 Landschap en bouwhistorie
Bij cultuurhistorische waarden aangaande gebouwd erfgoed gaat het over de positieve waardering van bouwsporen, objecten, patronen, structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.
Onderzoek
De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. Op de uitsnede in figuur 4.1 is te zien dat er binnen het plangebied geen bouwhistorische objecten aanwezig zijn. In de directe omgeving van het plangebied zijn daarnaast geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig.
Figuur 4.1 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart, in rood globaal het plangebied (bron: provincie Zeeland)
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie staat de ontwikkeling niet in de weg.
4.5.2 Archeologie
Toetsingskader
Om op gemeentelijk niveau weloverwogen keuzes te kunnen maken heeft de gemeente Noord-Beveland een gemeentelijk archeologiebeleid ontwikkeld, dat op 26 januari 2012 is vastgesteld. Hiermee voldoet de gemeente niet alleen aan de wettelijke verplichtingen omtrent archeologie maar heeft het ook een formeel afwegingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Het beleid, dat gebaseerd is op een analyse van de plaatselijke situatie, geeft aan wanneer archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Het rapport “Archeologiebeleid gemeente Noord-Beveland (d.d. 30 juni 2011) bestaat uit een “Deel A: Beleidsnota archeologie” en een “Deel B: Toelichting beleidskaart”. Deel B is een (ruimtelijke) uitwerking van het archeologiebeleid (deel A). Op basis van de beleidskaart, die bestaat uit een samenhangend pakket van kaarten en een toelichting, kan worden bepaald of voor een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling op een specifieke locatie al dan niet archeologisch onderzoek moet plaatsvinden. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in 8 categorieën, waarvan enkele categorieën bekende archeologische waardevolle gebieden omvatten en andere een bepaalde verwachtingswaarde op archeologische vondsten weergeven. Aan elke categorie, uitgezonderd Categorie 1, is een, aan oppervlakte van grondverstoring gebonden, vrijstelling voor archeologisch onderzoek gekoppeld. Bij alle categorieën, wederom uitgezonderd categorie 1, geldt in ieder geval dat geen onderzoek hoeft plaats te vinden indien de bodem niet dieper dan 40 cm wordt verstoord. De gehanteerde categorieën zijn:
- Categorie 1: archeologisch rijksmonument; hiervoor is altijd een monumentenvergunning nodig;
- Categorie 2: terrein van archeologische waarde; geen onderzoeksplicht indien minder dan 50 m2 wordt verstoord;
- Categorie 3: stads- en dorpskernen van een specifieke archeologische verwachting; geen onderzoeksplicht indien minder dan 50 m2 wordt verstoord;
- Categorie 4: hoge verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht indien minder dan 250 m2 wordt verstoord;
- Categorie 5: matige verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht indien minder dan 500 m2 wordt verstoord;
- Categorie 6: lage verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht;
- Categorie 7: verwachting van maritieme vondsten; hiervoor is altijd overleg met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed nodig;
- Categorie 8: archeologische vondsten worden niet verwacht; geen onderzoeksplicht.
Toetsing
Binnen het archeologiebeleid van de gemeente Noord-Beveland ligt het bestemmingsplangebied in een zone met een beleidscategorie 5 op maatregelenkaart 1. Dit houdt in bij verstoringen groter dan 500 m2 en dieper dan 40 cm beneden het maaiveld, de archeologische verwachting dient te worden getoetst door middel van aanvullend archeologisch onderzoek. In het huidige bestemmingsplan is deze archeologische verwachtingswaarde beschermd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Het plangebied is groter dan 500 m2. Ten behoeve van de bestemmingswijzigingen vinden geen bodemingrepen plaats. De bodemverstoring van de realisatie van de supermarkt blijft, omdat met puntfunderingen wordt gewerkt, naar verwachting onder deze norm. De dubbelbestemming wordt dan ook overgenomen in dit bestemmingsplan.
Indien ten tijde van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor bouwen blijkt dat de bodemingreep toch groter is, dient als nog een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Figuur 4.2 Uitsnede Archeologiebeleid gemeente Noord-Beveland
Conclusie
Op basis van het archeologiebeleid van de gemeente Noord-Beveland is geen aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk.
4.6 Luchtkwaliteit
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.
NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate (hierna: NIBM) is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een plan heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.
Onderzoek
De toename van de verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bedraagt 206 mvt/etmaal in vergelijking met de eerdere situatie (inclusief tijdelijke supermarkt) en 2.312 mvt/etmaal in vergelijking met de situatie zonder de bedrijven en tijdelijke supermarkt (zie paragraaf 4.2). Uit de NIBM-tool blijkt dat de maximale bijdrage NO2 1,88 µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage voor PM10 0,33 µg/m³. De bijdrage van het extra verkeer is mogelijk in betekende mate bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen. Voor de toename van 206 mvt/etmaal geldt dat de bijdrage 'niet in betekende mate' bijdraagt, zie tabel 4.4.
Tabel 4.3 NIBM-tool op basis van de verkeersgeneratie beoogde ontwikkeling
Tabel 4.4 NIBM-tool op basis van de verkeersgeneratie in vergelijking met de vroegere situatie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof op het dichtsbijzijnde meetpunt (bij de provinciale weg, N57) ruimschoots onder de grenswaarden lagen (onderstaande figuur). Hieruit kan geconcludeerd worden dat ter plaatste van het ontwikkelingsgebied sprake is van een aanvaardbare luchtkwaliteit.
Figuur 4.3 NSL monitoringtool meetpunten (bron: NSL-monitoringtool, 2018)
Op basis van de NIBM-tool (tabel 4.4) is de maximale bijdrage van het extra verkeer op de luchtkwaliteit 0,17 µg/m³ NO2 en 0,03 µg/m³ PM10. Op basis van de maximale bijdrage van het extra verkeer en de huidige concentraties luchtverontreinigende stoffen kan een overschrijding van de grenswaarden luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer uitgesloten worden. Voldaan wordt aan de luchtkwaliteitswetgeving.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
4.7 Milieuhinder
Beleid en toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat:
- een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de bedrijven/inrichtingen.
Om voor deze ontwikkeling de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.
Onderzoek
Op het bedrijventerrein zijn bedrijfsactiviteiten in de categorie 1, 2 dan wel 3.1 toegestaan. Op de Staat van bedrijfsactiviteiten, behorende bij het geldende bestemmingsplan, zijn bedrijven met een milieucategorie 3.1 opgenomen die richtafstanden voor geur en geluid hebben van 50 meter. De beoogde ontwikkeling, een supermarkt, heeft een lagere richtafstand tot een rustige woonwijk. Het maatgevende aspect bij een supermarkt is geluid, ten aanzien van de winkelkarretjes en het laden & lossen van goederen. Voor beide geldt een richtafstand van 30 meter. Dit betekent een verbetering ten opzichte van de mogelijke categorie 3.1 bedrijfsactiviteiten.
Bovendien zijn de meest nabij gelegen woningen, de woningen aan de Soelekkerstraat, op ruim 110 meter ten zuiden van het plangebied gelegen. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan.
De ontwikkeling van een supermarkt zelf betreft geen milieugevoelige functie. Deze ondervindt zodoende geen hinder van omliggende bedrijven. Ook worden er geen bedrijven in de omgeving, vanwege de ontwikkeling, in hun bedrijfsvoering beperkt.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
4.8 Wegverkeerslawaai
Toetsingskader
Langs alle wegen (met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven) bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones. Voor geluidsgevoelige functies die binnen deze geluidszones mogelijk worden gemaakt dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van een binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Onderzoek en conclusie
De wijziging van de interne structuur van het bedrijventerrein en de realisatie van de supermarkt zijn geen geluidsgevoelige ontwikkelingen voor de Wet geluidhinder. Ook betreft de ontwikkeling geen nieuwe weg. De ontwikkeling zorgt daarnaast niet voor een substantiële verkeerstoename die van invloed is op nabij gelegen geluidgevoelige functies. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
4.9 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden (PAG) benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Toetsing
Het planvoornemen betreft de realisatie van een supermarkt en de wijziging van de structuur op een bedrijventerrein. De effecten van de ontwikkeling op het PR en het GR worden hieronder beschouwd.
Figuur 4.4 plangebied en risicobronnen (bron uitsnede: nederland.risicokaart)
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en risicorelevante transport-assen zijn gelegen is de professionele risicokaart geraadpleegd.
Risicovolle inrichtingen
Binnen het plangebied zijn geen Bevi Inrichtingen gelegen. Binnen het plangebied zelf worden geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt. De meest nabij gelegen risicovolle inrichtingen zijn het Loon- en Handelsbedrijf Van der Heide BV aan de Molenweg 43 en de propaantank van Camping De Molenhoek B.V. aan de Molenweg 69.
Aan de Molenweg 43 worden binnen bestrijdingsmiddelen opgeslagen. Deze inrichting heeft geen 10-6 risicocontour. De propaantank aan de Molenweg 69 heeft een risicocontour 10-6 van 15 meter. Deze contour valt bijna geheel binnen de inrichtingsgrens van de inrichting.
De inrichtingen gelegen op respectievelijk circa 300 en 150 meter van het plangebied. Daarmee is het plangebied gelegen op ruime afstand van deze inrichting. Een nadere verantwoording voor he GR is niet noodzakelijk.
Het plangebied ligt binnen de 20 km zone van de kerncentrale Borssele. Dit is de zogenaamde
schuilzone, een zone waarbinnen geschuild moet worden in geval van een kernongeval. Dit heeft
geen ruimtelijke invloed op het bestemmingsplan.
Transport bronnen
In de nabijheid van het plangebied zijn geen transportroutes over spoor, water of in buisleidingen aanwezig waarover grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Nabij het plangebied zijn geen wegverkeersroutes aangewezen in het kader van de Regeling Basisnet. Het plangebied is daarnaast op meer dan 680 meter gelegen vanaf de Oost-Westweg (N255). Een ruimtelijke ontwikkeling op een afstand groter dan 200 meter levert slechts een geringe bijdrage aan de hoogte van het groepsrisico. Vanwege de grote afstand vormt deze verkeersroute dan ook geen belemmering voor de boogde ontwikkeling.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.10 Ecologie
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: WN) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Met de WN zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De WN implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De WN kent diverse soorten natuurgebieden:
- Natuurnetwerk Nederland (NNN) en,
- Natura 2000-gebieden.
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Het NNN is in provincie Zeeland uitgewerkt in het Natuurnetwerk Zeeland. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de WN wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten ofwel soorten van de lijst Nationaal beschermde soorten behorende bij artikel 3.10 van de WN.
In de provincie Zeeland geldt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling voor een groot deel van de "overig" beschermde soorten. Het betreft de soorten aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.
Onderzoek
Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, het Veerse Meer, is gelegen op ruim 1,5 km van het plangebied. Het meest nabij gelegen NNN is het groen langs de Baas Huisweg, op ruim 320 meter ten zuiden van het plangebied. Gezien de afstand en het feit dat een tijdelijke supermarkt permanent op dit terrein mogelijk wordt gemaakt, is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd naar de mogelijke gevolgen van de ontwikkeling op het Natura 2000-gebied, zie bijlage 4. In deze berekening is in afwijking met de berekende gemiddelde verkeersgeneratie, zie paragraaf 4.2, uitgegaan van de worst-case situatie. Uit de uitgevoerde berekeningen wordt geconcludeerd dat zowel gedurende de aanlegfase als de gebruiksfase de bijdrage 0,00 mol/ha/jaar bedraagt. Hierdoor leidt de ontwikkeling niet tot significante negatieve effecten ter plaatse van de Natura 2000-gebieden. Voor wat betreft het aspect stikstofdepositie zijn er derhalve vanuit de Wet natuurbescherming geen belemmeringen voor de realisatie van het initiatief. Het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.
De ontwikkeling wordt gerealiseerd op gronden die in gebruik zijn voor intensieve akkerbouw. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt daarnaast geen bebouwing gesloopt en worden geen bomen gerooid. De verwachting is dat geen ecologische waarden aanwezig zijn en dat ecologisch onderzoek achterwege kan blijven.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
4.11 Kabels En Leidingen
Er zijn geen planologisch relevante hoogspanningsverbindingen of buisleidingen, aanwezig in en in de nabijheid van het plangebied. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Juridische Regeling
5.1 Wettelijk Kader
In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde ruimtelijke ordeningsstandaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.
Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.
5.2 Opzet Van De Bestemmingsregeling
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling (verbeelding en planregels) is het volgende van
belang.
5.2.1 Verbeelding
Uitgangspunt is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en bouwregels. De verbeelding is gekoppeld aan de regels van het bestemmingsplan, waarin regels worden gesteld ten aanzien van de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Bestemmingsvlak
Een bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan.
5.2.2 Regels
De regels zijn opgedeeld in hoofdstukken, volgens de bepalingen uit SBVP2012:
- hoofdstuk 1 (inleidende regels): hierin worden de in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald;
- hoofdstuk 2 (bestemmingsregels): hierin worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven;
- hoofdstuk 3 (algemene regels): dit hoofdstuk bevat regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals algemene afwijkingsregels of wijzigingsbevoegdheden, de anti-dubbeltelbepaling etcetera;
- hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregel): dit hoofdstuk geeft het overgangsrecht weer voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing. Tevens is de titel van het plan opgenomen.
De artikelen in hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn als volgt opgebouwd:
- bestemmingsomschrijving: hier wordt aangegeven welk gebruik binnen de bestemming is toegestaan;
- bouwregels: deze zijn onderverdeeld in de toelaatbaarheid van bouwwerken, bouwhoogte, oppervlakte en inhoud;
- afwijken van de gebruiksregels: onder voorwaarden is ander gebruik, dan in de bestemmingsomschrijving is bedoeld, toegestaan;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden: beschreven wordt of voor het uitvoeren van specifieke werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning benodigd is. Het gaat dan bijvoorbeeld om het afgraven of ophogen van grond, werkzaamheden aan beschermde stoepen.
Niet ieder bestemmingsartikel hoeft al deze elementen te bevatten. Dat is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingsartikelen bevatten in ieder geval een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
5.3 Gehanteerde Bestemmingen
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde bestemmingen en wat binnen deze bestemmingen is toegestaan met betrekking tot bouwen en gebruik.
Bedrijventerrein
De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor een bedrijven van categorie 1, 2 en 3.1 voor zover die voorkomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Gebouwen mogen uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte is weergegeven op de verbeelding. Evenals het bebouwingspercentage. Daarnaast zijn afstandsmaten opgenomen ten aanzien van de perceelsgrenzen, gebouwen onderling en de bestemming 'Groen - 1'.
Met een afwijkingsbevoegdheid is het mogelijk om een hogere milieucategorie toe te staan dan nu aan de gronden is toegekend dan wel een activiteit toe te staan die niet voorkomt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Gemengd
De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor een bedrijven van categorie 1, 2 en 3.1 voor zover die voorkomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Ook is hier rechtstreeks detailhandel toegestaan.
Gebouwen mogen uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte is weergegeven op de verbeelding. Evenals het bebouwingspercentage. Daarnaast zijn afstandsmaten opgenomen ten aanzien van de perceelsgrenzen, gebouwen onderling en de bestemming 'Groen - 1'.
Met een afwijkingsbevoegdheid is het mogelijk om een hogere milieucategorie toe te staan dan nu aan de gronden is toegekend dan wel een activiteit toe te staan die niet voorkomt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Groen - 1
De voor 'Groen - 1' bestemde gronden zijn bedoeld voor groensingels, bermstroken en bermsloten rondom het bedrijventerrein . Binnen deze bestemming zijn alleen andere bouwwerken toegestaan, zoals speeltoestellen, afvalverzamelvoorzieningen en eventuele geluidswerende voorzieningen.
Verkeer - Verkeersverblijfsgebied
Binnen de bestemming 'Verkeer - Verkeersverblijfsgebied' zijn wegen, voet- en fietspaden, straten, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan en voorzieningen ten behoeve van het openbare nut. In deze bestemming zijn daarnaast ook speelvoorzieningen, afvalverzamelvoorzieningen en terrassen toegestaan.
Op de gronden zijn zowel gebouwen als andere bouwwerken toegestaan. De oppervlakte van gebouwen mag maximaal 15,00 m2 bedragen. De bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 3,50 meter bedragen.
In de regels is een afwijking opgenomen om een grotere hoogte toe te kunnen staan voor andere bouwwerken.
Waarde - Archeologie 3
Het gemeentelijk archeologiebeleid is geheel vertaald in het bestemmingsplan. Indien het oprichten van een bouwwerk kan leiden tot een onevenredige verstoring van archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning. Daarnaast is een vergunningstelsel opgenomen voor werken en werkzaamheden die de grond roeren.
In de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te kunnen wijzigen in een andere archeologische bestemming wanneer uit onderzoek dan wel na een opgraving blijkt dat de gronden tot een andere maatregelcategorie behoren. In Bijlage 2 Waarde - Archeologie zijn daartoe de regelingen opgenomen van de maatregelcategorieëen die nog niet in het bestemmingsplan staan. Zo is toch duidelijk wat de impact van een herbestemming is.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
In het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is bepaald dat in de toelichting op het bestemmingsplan in ieder geval 'de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan' moeten zijn opgenomen. Dit volgt uit artikel 3.1.6 Bro. Het gaat daarbij over de financiële uitvoerbaarheid, waaronder de vraag of voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om het plan te realiseren.
De realisatie van de supermarkt betreft een private ontwikkeling waarbij de initiatiefnemer het plan heeft doorgerekend en geconcludeerd dat het plan haalbaar is. De gemeente Noord-Beveland heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten, waarin zaken als kostenverhaal en planschade zijn geregeld. Hiermee wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan gewaarborgd.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening worden ingezetenen van de gemeente en in de gemeente belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan betrokken.
6.3 Vooroverleg
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept-ontwerpbestemmingsplan op 3 juli 2020 toegezonden aan de diverse overleginstanties.
Provincie Zeeland
In een brief d.d. 3 augustus heeft de provincie Zeeland meegedeeld dat het bestemmingsplan geen aanleiding geeft voor opmerkingen. Deze reactie wordt daarmee voor kennisgeving aangenomen.
Waterschap Scheldestromen
Het Waterschap Scheldestromen heeft bij brief d.d. 12 augustus 2020 aandacht gevraagd voor de verkeerssituatie van fietsverkeer: Vanaf de vakantieparken zal een groot deel van de bezoekers naar Kamperland gaan voor de boodschappen en dan met de auto via de Ruiterplaatweg rijden en met de fiets met name buitenlangs over de Veerseweg, Spuidijk en Veerweg. De Ruiterplaatweg heeft in de kern fietsstroken, na het verlaten van de kern rijdt langzaam verkeer op de rijbaan. Mogelijk dat men zich daar niet echt veilig voelt en het is dan ook van belang de route voor langzaam verkeer via het dorp te faciliteren.
Reactie gemeente:
Langs de Ruiterplaatweg liggen aan beide zijden fietsstroken. Gebruik van de Ruiterplaatweg buiten de bebouwde kom door langzaam verkeer wordt ontmoedigd. De voorkeursroute voor langzaam verkeer richting de vakantieparken is via de Veerseweg, Spuidijk en Veerweg. In het verkeerscirculatieplan Rondom Kamperland (2017) wordt dit verder uitgewerkt en het belang benadrukt om de route voor langzaam verkeer via het dorp te faciliteren.
Veiligheidsregio Zeeland
Veiligheidsrgio Zeeland heeft per email d.d. 6 juli 2020 meegedeeld dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron en het niet noodzakelijk te achten ten aanzien van externe veiligheid nader op deze ontwikkeling te adviseren. Deze reactie wordt daarmee voor kennisgeving aangenomen.
6.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan 'Aldi Kamperland' heeft van van 4 februari 2021 tot 18 maart 2021 ter inzage gelegen voor de vaststellingsprocedure (op grond van artikel 3.8, lid 1, Wet ruimtelijke ordening). Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen kenbaar gemaakt.
In een reactie heeft de provincie aangegeven geen zienswijze in te dienen. Naar aanleiding van een opmerking van de provincie is paragraaf Verkeer en Parkeren op onderdeel verkeersgeneratie aangepast.
Het Waterschap Scheldestromen heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben op de watertoets (bijlage 5).
Er zijn twee ambtshalve wijziging aangebracht bij vaststelling:
- aan artikel 1 is de begripsbepaling voor winkelvloeroppervlak toegevoegd;
- in artikel 4.1 onder b is de bepaling onder 1 is verkoopvloeroppervlak vervangen door winkelvloeroppervlak.
6.5 Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Waarde - Archeologie
Bijlage 2 Waarde - Archeologie
Bijlage 1 Dpo Kamperland
Bijlage 2 Noord-beveland, Koopstromenonderzoek
Bijlage 2 Noord-Beveland, Koopstromenonderzoek
Bijlage 3 Aanmeldingsnotitie Mer-beoordeling
Bijlage 3 Aanmeldingsnotitie mer-beoordeling
Bijlage 4 Stikstofdepositieberekening
Bijlage 4 Stikstofdepositieberekening