Landgoed De Groote Duynen, 1e Herziening
Bestemmingsplan - Gemeente Noord-Beveland
Vastgesteld op 23-03-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Landgoed De Groote Duynen, 1e herziening met identificatienummer NL.IMRO.1695.BPGrooteDuynenHerz-VA01 van de gemeente Noord-Beveland.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.6 archeologisch vooronderzoek
archeologisch vooronderzoek kan bestaan uit locatiegericht bureauonderzoek, booronderzoek, geofysisch prospectieonderzoek, het graven van proefsleuven of een combinatie daarvan. De verschillende vormen van onderzoek worden verricht door een erkende partij en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificaties in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De resultaten van het onderzoek worden weergegeven en geïnterpreteerd in een rapport. Op basis daarvan beoordeelt de gemeente of een omgevingsvergunning kan worden verleend
1.7 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten.
1.8 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.9 aan- of uitbouw
een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat door de indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden gebruikt overeenkomstig de functie van het hoofdgebouw.
1.10 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.11 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.12 bestaand
ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bevoegd gezag
het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.16 bijgebouw
een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, functie, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.17 bodemingrepen
werken en werkzaamheden waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.20 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.22 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.23 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.24 centrale bedrijfsmatige exploitatie
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanige exploitatie dat daarbij gedurende het jaar, in verschillende perioden, aan verschillende personen die hun hoofdverblijf elders hebben, recreatieve verblijfsmogelijkheden worden geboden.
1.25 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg
een door het bevoegd gezag aan te wijzen ambtenaar met deskundigheid op het gebied van archeologische monumentenzorg.
1.26 escortbedrijf
de natuurlijke persoon, groep of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of van omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte (van een seksinrichting) wordt uitgeoefend.
1.27 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.28 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.29 nutsvoorzieningen
de voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.30 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en voorzien van maximaal twee wanden.
1.31 passend in bebouwingsbeeld
- een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte,
- een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en
- een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is.
1.32 peil
1,30 meter +NAP.
1.33 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf.
1.34 raamprostitutie
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostitué/prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen met als doel het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.35 recreatiewoning
een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond.
1.36 seksinrichting
het bedrijfsmatig – of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt – gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.
1.37 stedenbouwkundige
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake stedenbouw.
1.38 straatprostitutie
zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.39 verblijfsrecreatie
recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie/logeergebouw, pension, hotel of bed & breakfast door personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.40 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.41 vrijstaand
een gebouw zonder gemeenschappelijke wand met een andere gebouw.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.4 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
- b. recreatieve groenvoorzieningen met bijbehorende voet- en fietspaden en watergangen;
- c. opgaande beplanting ten behoeve van de groene omzoming van het recreatieterrein;
- d. bermstroken, bermsloten en ondergeschikte voorzieningen als afvalverzamelvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, watervoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en andere tot de bestemming behorende groenvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:
- a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter.
3.3 Nadere eisen
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Recreatie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsrecreatie in recreatiewoningen uitsluitend met een centrale bedrijfsmatige exploitatie;
- b. groen- en watervoorzieningen en natuur;
- c. verhardingen, verkeersvoorzieningen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. het gebruik van faciliteiten voor verblijfsrecreatie, waaronder recreatiewoningen, anders dan door middel van centrale bedrijfsmatige exploitatie is niet toegestaan;
- b. het permanent bewonen of laten bewonen van recreatiewoningen is niet toegestaan;
- c. het doen of laten gebruiken van de gronden voor verblijfsrecreatie is slechts toegestaan wanneer voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein in stand wordt gehouden;
- d. het doen of laten gebruiken van gronden alsmede gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie is niet toegestaan.
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor waterpartijen en (primaire) waterlopen, zoals sloten, watergangen, singels, bruggen en andere tot de bestemming behorende watervoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:
- a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter.
5.3 Nadere eisen
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden, met dien verstande dat de bestemming Waarde - Archeologie 4 prevaleert boven de andere aldaar geldende bestemmingen.
6.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten dienste van de in lid 6.1 genoemde bestemming;
- b. bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en), uitsluitend onder voorwaarde van het bepaalde in lid 6.2.2 en 6.3.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Bestaande maten
Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:
- a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
- b. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
- c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken, als opgenomen in dit plan, niet van toepassing.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijkingen
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van de regels in dit plan voor:
- a. het overschrijden van de naar de weg gekeerde bouwgrens, zomede van de ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelsgrens bepaalde minimumafstand, door erkers, balkons en bordessen tot maximaal 1,00 meter en door ingangspartijen tot maximaal 2,00 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3,00 meter zal bedragen;
- b. het oprichten van antennes en masten tot maximaal 15,00 meter.
9.2 Voorwaarde
Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend verleend indien dit niet leidt tot wijziging van de op de verbeelding aangegeven bestemming.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van een bouwwerk, geen gebouw zijnde of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn overschrijdingen van de bestemmingsgrens met maximaal 5,00 meter toelaatbaar.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
11.3 Afwijking
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen, kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht via omgevingsvergunning afwijken.
11.4 Ten aanzien van bestaande maten en andere maten
- a. indien afstanden ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is toegestaan, mogen de bestaande afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden;
- b. in die gevallen dat hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken op de dag van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer of minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal worden aangehouden;
- c. in het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde sub a en b uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Landgoed De Groote Duynen, 1e herziening'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
ZP Zeeland B.V., bestaande uit Compagnie Het Zoute en Aannemersbedrijf Van der Poel, heeft het initiatief genomen om ten zuiden van De Banjaard bij Kamperland 'Landgoed De Groote Duynen' te ontwikkelen. De voormalige agrarische gronden zullen worden getransformeerd tot een landgoed met recreatieve voorzieningen. In 2011 is voor deze ontwikkeling reeds een bestemmingsplan opgesteld waarmee de realisatie van onder meer een boutiquehotel, hotellodges/suites, recreatieappartementen, een restaurant, een spa- & wellnessgelegenheid, vergader- en congresfaciliteiten, en twee woningen mogelijk gemaakt werden.
Wegens gewijzigde marktomstandigheden is in 2014 een wijzigingsplan opgesteld, waarmee de realisatie van 95 recreatiewoningen op het terrein mogelijk is gemaakt. De planologische mogelijkheden ter plaatse van de locatie voor de twee landhuizen, in de zuidoostelijke hoek van het toekomstige landgoed, zijn met dit wijzigingsplan onveranderd gebleven. Onlangs is gebleken dat het gewenst is om in plaats van deze twee landhuizen nog eens 12 recreatiewoningen te realiseren. Ook is de beoogde locatie van de hoofdontsluiting gewijzigd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de planologische regeling van de 12 recreatiewoningen en de hoofdontsluiting.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied waar de 12 recreatiewoningen zijn beoogd (zie grote rode cirkel in figuur 1.1) is circa 2,3 hectare groot en ligt ten zuiden van Recreatiepark De Banjaard, in de Onrustpolder bij Kamperland, tussen de Oost-westweg en de Jacobadijk. Het betreft het zuidoostelijke gedeelte van het plan Landgoed De Groote Duynen, dat in totaal ruim 20 hectare beslaat (zie figuur 1.2). Tevens is de beoogde hoofdontsluiting aan de noordzijde van het totaalplan meegenomen (zie kleine rode cirkel in figuur 1.1). De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Landgoed De Groote Duynen' uit 2011. Voor een deel van het plangebied geldt tevens de bijbehorende 1e wijziging uit 2014. Een uitsnede is opgenomen in figuur 1.2. De binnenste plangrens betreft het wijzigingsplan.
Voor de landhuizen zijn twee bouwvlakken opgenomen, voorzien van een woonbestemming en de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - landhuis'. De omliggende gronden hebben de bestemming 'Recreatie' (grotendeels voorzien van een bouwvlak), 'Groen' of 'Water'. Het realiseren van recreatiewoningen op deze locatie is op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan, met uitzondering van de gronden gelegen binnen een bouwvlak met de bestemming 'Recreatie'.
De hoofdontsluiting van Landgoed De Groote Duynen was oorspronkelijk voorzien aan de zuidoostzijde, via de Jacobadijk. Inmiddels is een hoofdontsluiting aan de noordzijde, via de Oost Westweg, passender gebleken. In het vigerende bestemmingsplan heeft de locatie waar de hoofdontsluiting beoogd is, de bestemming 'Groen'. Het realiseren van wegen of andere verhardingen is binnen deze bestemming niet toegestaan.
Figuur 1.2 Uitsnede geldende bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
De opbouw van de toelichting op dit bestemmingsplan is als volgt.
- In hoofdstuk 2 worden het plangebied, de directe omgeving en de beoogde planontwikkeling beschreven.
- Hoofdstuk 3 gaat in op het beleidskader en daarmee op de planologische inpasbaarheid van de ontwikkeling.
- Hoofdstuk 4 omvat de toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de ruimtelijke en milieuaspecten.
- In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de handhaving en maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het project.
- In hoofdstuk 6 wordt een toelichting gegeven op de bestemmingsregeling (verbeelding en regels).
Hoofdstuk 2 Huidige En Beoogde Situatie
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied ligt in een omgeving met veelal agrarische gronden. Ten westen ligt natuurgebied De Schotsman en even verderop het Veerse Meer. Ten noorden van het plangebied zijn de N57 en het recreatiepark De Banjaard gesitueerd.
Het plangebied zelf bestaat uit voormalige agrarische gronden behorende bij de voormalige agrarische bedrijven Jacobadijk 23 en Jacobadijk 24. De voormalige bedrijfswoningen van deze bedrijven hebben inmiddels een woonbestemming gekregen. Het plangebied maakt deel uit van het grotere plan 'Landgoed De Groote Duynen'. Ondertussen is gestart met voorbereidende werkzaamheden voor de aanleg van het landgoed.
Op basis van het vigerende bestemmingsplan mag in een groot deel van het plangebied al gebouwd worden, echter niet ten behoeve van recreatie. Dit is alleen toegestaan op de gronden met de bestemming 'Recreatie' die zijn voorzien van een bouwvlak. Zoals weergegeven in figuur 1.2 betreft dit slechts een klein deel van het plangebied. Verder zijn twee grote bouwvlakken met een woonbestemming opgenomen, waar twee landhuizen met een maximaal bebouwd oppervlak van 300 m² per woning en een maximale inhoud van 2.250 m³ (inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen) ten behoeve van permanente bewoning gerealiseerd mogen worden. Verder mogen in het plangebied water- en groenvoorzieningen komen.
2.2 Beoogde Ontwikkeling
Zoals beschreven in hoofdstuk 1, is de hoofdontsluiting van het totaalplan 'Landgoed De Groote Duynen' inmiddels aan de noordzijde gepland. Voor de volledigheid is deze ontsluiting in dit bestemmingsplan meegenomen. Voor het overige heeft de ontwikkeling enkel betrekking op het zuid-oostelijke deel van Landgoed De Groote Duynen en het daarvoor vigerende bestemmingsplan 'Landgoed De Groote Duynen' en de bijbehorende 1e wijziging. De twee landhuizen die in dit gebied waren voorzien, worden vervangen door 12 kavels voor 12 vier-, zes- en/of achtpersoons recreatiewoningen, afhankelijk van de wensen van de koper. De kavels liggen aan weerszijden van een interne ontsluitingsweg. Ten noorden van deze weg zullen vier kavels voor vier recreatiewoningen worden gesitueerd. Ten zuiden van deze weg zijn dit acht kavels voor acht recreatiewoningen, gelegen aan het water. Alle kavels zijn minstens 800 m2 groot. De recreatiewoningen krijgen een oppervlakte van maximaal 140 m2 (exclusief terras en overkappingen).
Het concept van Landgoed De Groote Duynen bestaat uit het creëren van een licht glooiend duinlandschap, waarin de recreatiewoningen vrij worden gesitueerd. De woningen worden daarom groen ingepast ten op zichte van de omgeving, maar ook van elkaar. De woningen zullen bestaan uit één bouwlaag, worden luxe uitgevoerd en krijgen een moderne uitstraling. Ook worden ze voorzien van een ruim, deels overdekt terras en een overdekte entree.
De beoogde situatie, een sfeerimpressie en een vogelperspectief van het grotere plan 'Landgoed De Groote Duynen' zijn weergegeven in figuur 2.1, 2.2 en 2.3. De arcering in figuur 2.1 geeft aan welke delen van het terrein zijn gereserveerd voor groen, water en interne ontsluiting. De goudgele kleur geeft aan waar de groenzones binnen het duinlandschap zullen komen. Het terrein zal zodanig ingericht worden dat het een overgang vormt tussen polder en duinlandschap, die de beleving van het park optimaliseert en bovendien aansluit bij de omgeving. Het een en ander is geborgd in de regeling.
Figuur 2.1 Beoogde situatie
Figuur 2.2 Sfeerimpressie recreatiewoningen
Figuur 2.3 Vogelperspectief Landgoed De Groote Duynen
Hoofdstuk 3 Beleidskader
De ontwikkeling is getoetst aan het geldende beleid van rijk, provincie en gemeente. Uit de toetsing blijkt dat de ontwikkeling niet in strijd is met het geldende beleid. In dit hoofdstuk is de toetsing aan het relevante beleid beschreven.
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) d.d. maart 2012 schetst het kabinet in algemene termen hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
Toetsing en conclusie
Er zijn geen nationale belangen in het geding. De ontwikkeling past binnen de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte.
Ladder duurzame verstedelijking
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' of 'overige stedelijke voorzieningen' en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van deze nieuwe ontwikkeling. Partijen die nieuwe stedelijke voorzieningen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder van duurzame verstedelijking.
Op basis van de Handreiking Ladder voor Duurzame verstedelijking van het ministerie van Infrastructuur en Milieu vallen recreatieve ontwikkelingen onder 'overige stedelijke voorzieningen'. Daarmee zou een recreatieve ontwikkeling, zoals het bouwen van recreatiewoningen, op basis van artikel 1.1.1. onder 1i van het Besluit ruimtelijke ordening kunnen worden beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit is mede afhankelijk van het aantal recreatiewoningen en de bouw- en gebruiksmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan op de beoogde locatie al biedt. Gelet hierop is uit jurisprudentie niet eenduidig af te leiden of de bouw van 12 extra recreatiewoningen op Landgoed De Groote Duynen kan worden beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een toetsing aan de Ladder en het aantonen van de behoefte aan deze ontwikkeling op deze locatie in ieder geval gewenst.
In het artikel 3.1.6. lid 2 Bro (Besluit ruimtelijke ordening) staan de drie stappen van de Ladder voor Duurzame verstedelijking als volgt beschreven:
1. De beoogde ontwikkeling moet voorzien in een actuele regionale behoefte. De relevante regio is afhankelijk van de ontwikkeling. De behoefte moet voortkomen van consumenten.
2. Als er behoefte is aan een ontwikkeling, dan moet getracht worden deze in te passen binnen bestaand stedelijk gebied door herontwikkeling, intensivering of transformatie.
3. Indien de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, moet worden beschreven in hoeverre het gebied voor verschillende middelen van vervoer passend ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.
Toetsing
Eerste stap
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van 12 luxe en moderne recreatiewoningen die vrij in het landschap worden gesitueerd. De woningen maken deel uit van het grotere plan 'Landgoed De Groote Duynen'. Om aan te sluiten bij de omgeving zal het gebied een overgang vormen tussen polder- en duinlandschap. Het duinlandschap en andere water- en groenelementen worden speciaal ten behoeve van de ontwikkeling aangelegd. Hiermee voorziet de ontwikkeling in een bijzonder concept dat in de gemeente Noord-Beveland nog niet voor handen is. Er wordt ingespeeld op de behoefte aan luxere recreatiewoningen die deel uitmaken van een uniek concept, en bovendien in een natuurlijke omgeving zijn gesitueerd. Uit de goede verkoopcijfers van het gehele plan blijkt dat er behoefte is aan dergelijke recreatiewoningen. Alle woningen uit de eerste fase zijn al verkocht en ook de verkoop van de tweede fase verloopt voorspoedig. Bij de makelaar is tevens belangstelling getoond voor de volgende fases.
Tweede stap
Het betreft een ontwikkeling die in bestaand stedelijk gebied niet tot zijn recht zou komen. De beoogde doelgroep verlangt een landelijke, natuurlijke omgeving. De noordelijke Onrustpolder is daarvoor bij uitstek geschikt. Ten noorden van het plangebied bevindt zich al een recreatiepark. Ten zuiden en oosten bevindt zich het polderlandschap. Het vervangen van de twee voorziene landhuizen door 12 recreatiewoningen is daarom een ontwikkeling die op deze locatie goed bij de bestaande omgeving aansluit. Bovendien wordt gebruik gemaakt van de kwaliteiten van het bestaande landschap en worden, gezien de focus op landschapsontwikkeling, tevens kwaliteiten aan dit landschap toegevoegd. Ook beleidsmatig gezien is een dergelijke ontwikkeling hier gewenst.
Derde stap
Het plangebied wordt in noordelijke richting ontsloten door de Oost Westweg, die in oostelijke richting direct aansluit op de N255 en de N57. Aan de Jacobadijk komt daarnaast een ontsluiting voor langzaam verkeer en calamiteiten. Rondom het plangebied bevinden zich meerdere fietsknooppunten. De landweggetjes die het plangebied omringen zijn bij uitstek geschikt voor fietsers. Tevens bevindt zich op ongeveer 400 m van het plangebied een bushalte, waar bussen richting Oude-Tonge, Zierikzee en Middelburg vertrekken. Met het oog op het voorgaande is het plangebied goed ontsloten.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling voldoet aan de treden van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 (herzien 2016)
Voor een krachtig Zeeland zijn economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig. De Provincie Zeeland draagt daar als regionaal bestuur met eigen taken en verantwoordelijkheden actief aan bij. De Provincie zet in op een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied. In het Omgevingsplan 2012-2018 beschrijft de Provincie wat zij de komende jaren zal doen om Zeeland op deze punten vooruit te helpen.
De provincie wil de kernkwaliteiten van Zeeland verder benutten, (h)erkennen en versterken. Het karakter van verschillende delen van Zeeland, met sterke, beeldbepalende economische sectoren en eigenheid van de omgeving, is daarvoor de basis. De provincie onderscheid drie deelgebieden:
- Produceren op Land aan Zee;
- Beleven van Land en Zee;
- Bloeien op Land en in Zee.
Per deelgebied zijn uitwerkingen gemaakt met daarbij de kansen voor de toekomst.
Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied 'Beleven van Land en Zee'. In figuur 3.1 is de visiekaart van Land in Zee opgenomen.
Figuur 3.1 Visiekaart Land in Zee
Voor voorliggend plan zijn de volgende beleidsaspecten van belang.
Verblijfsrecreatie
De provincie maakt toekomstgerichte verblijfsrecreatieve ontwikkelingen mogelijk op locaties die economisch en landschappelijk wenselijk en goed bereikbaar zijn. Ook streeft de provincie naar kwaliteitsverbetering van het verblijfsrecreatieve product. De provincie wil de toeristisch-recreatieve potenties van Zeeland optimaal benutten en biedt daarbij mogelijkheden voor maatwerk.
Recreatiekansenkaart: hotspot
De recreatiekansenkaart vormt de onderlegger voor het recreatiebeleid. Voor de geboden verblijfsrecreatieve ontwikkelingsmogelijkheden wordt onderscheid gemaakt in hotspots, kustzone, regionale ontwikkelingslocaties en overig Zeeland. Het plangebied behoort tot de hotspot van de Veerse Gatdam (zie figuur 3.2). In hotspots wordt ruimte geboden aan kansrijke (verblijfs)recreatieve ontwikkelingen met een economische meerwaarde voor het gebied. Nieuwvestiging van een recreatiewoningencomplex behoort hier tot de mogelijkheden.
Figuur 3.2 Uitsnede Recreatiekansenkaart
Recreatiewoningen
Aan de realisatie van nieuwe recreatiewoningen met een verblijfsrecreatieve bestemming zijn specifieke voorwaarden gekoppeld, waaronder een centrale exploitatie voor bedrijfsmatige verhuur en beheer, die bestemmingsplanmatig en contractueel dient te worden vastgelegd. Het is niet verplicht dat eigenaren de recreatiewoningen ook daadwerkelijk jaarrond voor verhuur aanbieden. De financiële haalbaarheid van bouw, beheer en verhuurexploitatie moet wel worden aangetoond. Verder is het provinciale beleid gericht op het voorkomen van permanente bewoning van tot verblijfsrecreatie bestemde complexen.
Landschappelijke inpassing
Voor nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied geldt dat zij moeten aansluiten bij het bestaande karakter van het landschap. Als algemeen uitgangspunt geldt daarom dat een nieuwe ontwikkeling zodanig in het landschap moet worden ingebed dat het als een logisch onderdeel deel uitmaakt van het landschap. Hiervoor wordt uitgegaan van een 10 m brede afschermende groengordel. Maatwerk behoort tot de mogelijkheden. Wanneer alternatieve maatregelen worden getroffen, dient uit de ruimtelijke onderbouwing te blijken dat de maatregelen die worden getroffen qua investering gelijkwaardig zijn aan het realiseren van een 10 m brede afschermende groengordel.
Verevening
Met het principe van verevening heeft de provincie een regeling waarin (extra) ontwikkelingsruimte wordt geboden en tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in het versterken van de kwaliteit van de omgeving. De uitgangspunten voor deze regeling zijn vastgelegd in een provinciale handreiking Verevening 2012 en het convenant met alle Zeeuwse gemeenten. Bij toepassing van het vereveningsprincipe dient altijd sprake te zijn van een duidelijke relatie tussen het initiatief en de te leveren investering in de omgevingskwaliteit. Dit moet in principe rechtstreeks worden vormgegeven in het project of in de directe nabijheid. Als uitzondering kan een gemeente ook kiezen voor het instellen van een kwaliteitsfonds. Hiervoor is het echter wel noodzakelijk dat vooraf in het gemeentelijk beleid een relatie wordt gelegd tussen de geboden ontwikkelruimte en de kwaliteitsmaatregelen waar het fonds voor zal worden ingezet.
Toetsing en conclusie
De ontwikkeling betreft het realiseren van een natuurlijk duinlandschap met 12 moderne en luxe recreatiewoningen en maakt deel uit van de grotere ontwikkeling van 'Landgoed De Groote Duynen'. De aandacht voor landschapsontwikkeling sluit aan op de richtlijnen uit het omgevingsplan. Het bestemmingsplan borgt de bedrijfsmatige exploitatie van de recreatiewoningen en verbiedt permanente bewoning. In paragraaf 4.11 en 4.12 wordt uitgebreid ingegaan op landschappelijke inpassing en verevening.
Verordening Ruimte (inclusief 1e wijziging)
In de provinciale verordening zijn onderdelen van het provinciale beleid (de provinciale belangen, zoals die in het Omgevingsplan zijn beschreven) die bindende betekenis hebben voor gemeentelijke plannen vastgelegd.
Op de volgende punten is de provinciale verordening van belang:
- Artikel 2.5 Recreatie
- 1. In een bestemmingsplan waarin bestemmingen worden aangewezen dan wel regels worden gegeven voor een nieuw verblijfsrecreatieterrein of de uitbreiding van een verblijfsrecreatieterrein worden regels gesteld ter voorkoming van permanente bewoning. Tevens worden regels gesteld waarmee wordt verzekerd dat standplaatsen of bouwwerken die bestemd zijn voor recreatief nachtverblijf worden verhuurd in de vorm van een centrale bedrijfsmatige exploitatie. Bedoelde regels worden tevens opgenomen in volgende herzieningen van het bestemmingsplan voor het verblijfsrecreatieterrein.
- 2. Het bepaalde in het eerste lid omtrent het stellen van regels ter voorkoming van permanente bewoning is ook van toepassing op de herziening van een bestemmingsplan voor een bestaand verblijfsrecreatieterrein waarin reeds regels zijn opgenomen ter voorkoming van permanente bewoning en het bepaalde omtrent centrale bedrijfsmatige exploitatie is mede van toepassing op de herziening van een bestemmingsplan voor een bestaand verblijfsrecreatieterrein waarin reeds regels zijn opgenomen omtrent een centraal bedrijfsmatige exploitatie.
- 3. In de toelichting bij een bestemmingsplan voor een nieuw verblijfsrecreatieterrein of de uitbreiding van een verblijfsrecreatieterrein en in de toelichting bij daarop volgende planherzieningen wordt aannemelijk gemaakt dat duurzaam beheer en onderhoud van het terrein is geborgd.
- Artikel 2.7 Bufferzones
- 1. In een bestemmingsplan waarin voor de eerste maal woon- of verblijfsrecreatieve bestemmingen worden aangewezen worden nieuwe woon- of verblijfsrecreatieve functies niet toegelaten binnen een afstand van 100 meter tot buiten de bebouwde kom gesitueerde gronden waarop agrarische gebouwen anders dan kassen zijn toegelaten. In afwijking hiervan kan een kleinere afstand worden gehanteerd indien in de toelichting bij het bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat geen of nagenoeg geen hinder optreedt bij woon- of verblijfsrecreatieve functies en de kleinere afstand niet leidt tot onevenredige beperkingen in de bedrijfsvoering van de betrokken agrarische bedrijven.
- 2. In een bestemmingsplan waarin voor de eerste maal woon- of verblijfsrecreatieve bestemmingen worden aangewezen worden nieuwe woon- of verblijfsrecreatieve functies niet toegelaten binnen een afstand van 50 meter vanaf buiten de bebouwde kom gesitueerde kassen en, primair, vanaf daarvoor aangewezen bouwvlakken alsmede vanaf buiten de bebouwde kom gesitueerde gronden waarop fruitteelt is toegelaten. In afwijking hiervan kan een kleinere afstand worden gehanteerd indien in de toelichting bij het bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat geen schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid zullen optreden en de kleinere afstand niet leidt tot onevenredige beperkingen in de bedrijfsvoering van de betrokken agrarische bedrijven.
Toetsing en conclusie
Een centrale bedrijfsmatige exploitatie en het voorkomen van permanente bewoning zijn geborgd in de regels van het bestemmingsplan. De uitvoerbaarheid van het plan is beschreven in hoofdstuk 5 van de toelichting. Voor de bufferzones waar rekening mee moet worden gehouden geldt dat hieraan wordt voldaan (zie ook hoofdstuk 4).
3.3 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Noord-Beveland
De Structuurvisie Noord-Beveland beschrijft de visie op het samenhangend gemeentelijk ruimtelijk beleid voor de lange termijn. De visie heeft tot doel richting en sturing te geven aan toekomstige ontwikkelingen en initiatieven. Voor het te voeren ruimtelijk beleid voor Noord-Beveland worden twee centrale beleidsdoelen gehanteerd. Ten eerste dient Noord-Beveland zich zodanig te ontwikkelen dat er sprake is van een versterking van de identiteit. Ten tweede dienen kwalitatieve ontwikkelingen gestimuleerd en kwantitatieve ontwikkelingen beheerst te worden om zodoende de basiskwaliteiten te behouden. In figuur 3.3 is een uitsnede van de structuurvisie met het plangebied opgenomen.
Figuur 3.3 Uitsnede structuurvisie
Het accent van het ruimtelijk beleid ten aanzien van verblijfsrecreatie ligt op kwaliteitsverbetering van de aanwezige verblijfsrecreatie, waarbij ingespeeld dient te worden op de toenemende behoefte aan kwaliteit en differentiatie. Om dit te kunnen bereiken zal dit in veel gevallen gepaard gaan met oppervlaktevergroting. In de Onrustpolder (figuur 3.2) worden mogelijkheden gezien voor recreatieve ontwikkelingen, zoals het project De Groote Duynen, waar de recreatiewoningen onderdeel van uitmaken. Het project De Groote Duynen is er namelijk op gericht om een landschap te creëren waarmee een landschappelijke overgang wordt bewerkstelligd van de Schotsman naar de open Jacobapolder.
Als dragers voor de landschapsontwikkeling wordt volgens de structuurvisie in eerste instantie gedacht aan de ontwikkeling van nieuwe landgoederen. In het gebied direct ten zuiden van Noordzee Résidence De Banjaard, dat een overgangszone vormt tussen de recreatieconcentratie en de landschappelijke zone, is enige intensivering denkbaar. Te denken valt onder andere aan een hoogwaardige hotelfunctie en/of andere vormen van verblijfsrecreatie. Ook andere hieraan gelieerde functies worden in deze zones toelaatbaar geacht, zolang deze een extensief karakter hebben en er gevolg wordt gegeven aan het rood voor groen principe. Als voorwaarde is gesteld dat de ontwikkeling
een bijdrage moet leveren aan de landschapsontwikkeling van de gehele zone. Tevens dient er sprake te zijn van kwaliteitsverbetering en productdifferentiatie. De beoogde ontwikkeling zal een aanvulling moeten vormen op en een meerwaarde moeten opleveren voor de langs de N57 gelegen verblijfsrecreatieve complexen en hotels.
Toetsing en conclusie
De recreatiewoningen maken deel van uit van Landgoed De Groote Duynen. Er is in dit project veel aandacht voor landschapsontwikkeling. Het terrein zal een overgang vormen tussen het duin- en polderlandschap. De woningen worden vrij in het duinlandschap gesitueerd en krijgen een moderne en luxe uitstraling. Een dergelijk concept onderscheidt zich duidelijk van de aanwezige verblijfsrecreatieve complexen langs de N57 en is op Noord-Beveland nog niet voor handen. De ontwikkeling draagt daarom zowel bij aan landschapsontwikkeling als aan productdifferentiatie en past daarmee binnen de structuurvisie.
Eindeloos Eiland Noord-Beveland, Visie Toerisme Noord-Beveland 2011-2020
De gemeenteraad van Noord-Beveland heeft in juni 2011 een nieuwe toeristische visie vastgesteld, ‘Eindeloos Eiland Noord-Beveland’. Het is de bedoeling dat de plannen en ideeën uit deze visie in tien jaar tijd gerealiseerd worden.
Doelstellingen
In het kort staat er in de nieuwe visie dat vóór 2020 bereikt dient te worden dat Noord-Beveland
bekend staat als een kwalitatief hoogwaardig gebied voor (actieve vormen van) toerisme en recreatie. Dit moet bereikt worden door de bestedingen te stimuleren, te zorgen dat gasten langer blijven, (vaste) gasten te interesseren om vaker te komen, ook buiten het seizoen en door nieuwe doelgroepen naar Noord-Beveland te halen. Jaarlijks wordt een uitvoeringsprogramma opgesteld om de benoemde uitgangspunten uit te voeren. Het speerpunt is het creëren van de beleving:
- geef de bezoeker een gevoel van ‘thuiskomen’ en ‘zichzelf kunnen zijn’;
- de kernwaarden zijn de open natuur, water en de water-landrelatie;
- het moet avontuurlijker, insteken op actievere vormen van recreatie;
- ook insteken op hoogwaardige beleving van de kwaliteit.
Toetsing en conclusie
De recreatiewoningen worden op ruime kavels en 'vrij' in een nieuw te creëren duinlandschap geplaatst. De directe omgeving krijgt een natuurlijk karakter met veel water- en groenelementen. Daarnaast zullen de recreatiewoningen een moderne en luxe uitstraling krijgen. Dit draagt bij aan de beleving van het landschap, een kwalitatief hoogwaardig aanbod en het aantrekken van nieuwe doelgroepen. Op Noord-Beveland is nog weinig aanbod in het luxe segment. De ontwikkeling past daarom binnen de Visie Toerisme.
Welstandsnota Noord-Beveland
Doel van de Welstandsnota is inzicht te verschaffen in het huidige en het toekomstige wettelijke beleidskader omtrent welstandtoetsing en het opstellen van zogenaamde loketcriteria voor veel voorkomende bouwwerken. Tevens wordt een voorzet gegeven voor een te ontwikkelen gebiedsgericht welstandsbeleid voor Noord-Beveland. In de nota is opgenomen welke welstandscriteria er gelden in welke straat, in welk dorp en in het buitengebied.
Toetsing
Vanwege het unieke concept heeft voor het geheel van De Groote Duynen afstemming plaatsgevonden met de welstandscommissie. De woningen en het duinlandschap zijn op 11 september 2014 aan de commissie gepresenteerd en door haar akkoord bevonden.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Bodem
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in functiewijzigingen. Gelet op deze functiewijziging moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de beoogde functie en moet worden nagegaan of er sprake is van gevallen van ernstige verontreiniging waarvoor saneringsmaatregelen moeten worden getroffen.
Door de Bodemonderzoeker B.V. is in 2010 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (De BodemOnderZoeker BV/jn/BOZ-8893/Perceel R. 4 Wissenkerke – Kamperland/28 januari 2010). Tijdens de uitvoering van het onderzoek zijn zintuiglijk geen bijzonderheden waargenomen die eventueel bodemverontreiniging kunnen veroorzaken. Bij het laboratoriumonderzoek zijn in de bovengrond analytisch PCB’s gelijk aan de achtergrondwaarde aangetroffen. In de bovengrond van de overige boringen en in de ondergrond zijn geen van de onderzochte stoffen en verbindingen boven de achtergrondwaarde aangetoond. In het ondiepe grondwater zijn de parameters molybdeen en xylenen boven de streefwaarde aangetroffen. De overige onderzochte stoffen en verbindingen zijn niet boven de streefwaarde aangetoond. Het concentratieniveau van de aangetroffen parameters PCB’s, molybdeen en xylenen is echter dusdanig dat een nader onderzoek niet noodzakelijk is. Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan geconcludeerd worden dat er geen risico’s voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteiten ter plaatse van het plangebied.
Conclusie
De bodem is geschikt voor de beoogde functie. Het aspect bodem staat de ontwikkeling niet in de weg.
4.2 Archeologie
Beleid
In Europees verband is het zogenoemde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Hiertoe wordt, naast de in ontwikkeling zijnde regelgeving en beleid, een economische factor toegevoegd. De kosten voor het zorgvuldig omgaan met het bodemarchief, dus de kosten voor inventarisatie, (voor)onderzoeken, bodemonderzoek en documentatie, worden door de initiatiefnemer betaald.
Aan de beleidskaart van het Beleidsplan Archeologie van de gemeente Noord-Beveland zijn beleidsadviezen gekoppeld die als input dienen voor de voorwaarden bij ontwikkelingen. De archeologische onderzoeksgebieden dienen planologisch te worden beschermd.
Ten aanzien van de vergunningverlening wordt een aantal gebieden onderscheiden, waarvoor verschillende drempelwaarden en voorwaarden gelden.
Onderzoek
Volgens het gemeentelijk archeologiebeleid hebben de gronden ter plaatse van het plangebied een lage archeologische verwachting (categorie 6, zie figuur 4.1). Bij deze categorie geldt dat een archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is als de bodemverstoring groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,40 meter is. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 22.500 m2, maar de te realiseren bebouwing zal de vrijstellingsgrens van 2.500 m2 niet overschrijden. Voor het graven van de waterpartij is reeds een ontgrondingsvergunning verleend. Archeologisch vooronderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Om eventuele aanwezige archeologische resten te beschermen, is voor het gehele plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.
Figuur 4.1 Archeologiebeleid Noord-Beveland
Conclusie
Archeologisch vooronderzoek is niet noodzakelijk. Om eventuele aanwezige resten te beschermen, is voor het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.
4.3 Cultuurhistorie
Beleid
Op rijksniveau zijn de Monumentenwet 1988 en de Wet Modernisering Monumentenzorg (MoMo) van belang. De Monumentwet 1988 bepaalt onder andere dat monumenten niet beschadigd of vernield mogen worden. Daarnaast kent de wet een vergunningenstelsel voor het afbreken, verstoren, verplaatsen of wijzigen van monumenten.
In het Omgevingsplan 2012-2018 stelt de provincie als doel om waardevolle landschappen en cultuurhistorisch erfgoed in Zeeland te beschermen en ontwikkelen en (in)directe economische baten die daaruit voortvloeien te vergroten. De provincie zet hierbij in op restauratie en herbestemming van monumenten.
Onderzoek
Uit de kaart van het Geoloket Zeeland (zie figuur 4.2) blijkt dat zich in het plangebied geen monumenten of andere objecten van cultuurhistorische waarde bevinden. De Jacobadijk is wel aangewezen als waterstaatkundig waardevolle dijk. De beoogde ontwikkeling zal aan deze status niets afdoen. Ook de historische boerderij en historische boom op het noordelijk gelegen woonperceel zullen ongemoeid worden gelaten.
Figuur 4.2 Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart (bron: geoweb provincie Zeeland)
Conclusie
In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. De Jacobadijk is aangemerkt als dijk. De beoogde ontwikkeling zal de dijk niet aantasten. Het aspect cultuurhistorie staat de ontwikkeling niet in de weg.
4.4 Water
Beleid en toetsingskader
Ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling dient een watertoets met het waterschap overlegd te worden. Bij de watertoets gaat het om allerlei waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Bij het Waterschap Scheldestromen wordt hiervoor een watertoetstabel gebruikt. In deze tabel zijn de hiervoor genoemde aspecten verwerkt. Onderstaande watertoetstabel is ingevuld voor de ontwikkeling van Groote Duynen. De tabel is voorgelegd aan het Waterschap. Naar aanleiding van de reactie van het Waterschap zal, indien nodig, nader overleg plaatsvinden met betrekking tot de waterberging en de bouwhoogte. De opmerkingen hebben vooralsnog niet geleid tot aanpassing van het plan.
Toetsing
Tabel 4.1 Watertoetstabel
thema en water(beheer)doelstelling | uitwerking | |
Waterveiligheid Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte. | Volgens de Legger 2012 ligt het plangebied niet binnen de beschermingszone van een waterkering. | |
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater) Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties. | Door het Waterschap is voor het bestemmingsplan 'Landgoed De Groote Duynen' geadviseerd om op vergelijkbare hoogte van de omliggende gebouwen en enigszins boven het straatpeil te bouwen. Door het waterschap wordt geadviseerd 1,25 meter boven NAP te bouwen; het maaiveld ligt gemiddeld op 1,20 meter a 1,30 meter boven NAP. Door de ontwikkeling zal het verharde oppervlak toenemen. De totale oppervlakte van de recreatiewoningen zal maximaal 1.680 m2 bedragen. Daarnaast zullen verhardingen voor terrassen, parkeerplaatsen, wegen en paden worden aangelegd. Hierbij zal met name gebruik worden gemaakt van halfverharding en doorgroeistenen. In het bestemmingsplan is een groot gebied dat eerst een groen- of verkeersbestemming had, bestemd tot water. Het water dat hier gerealiseerd zal worden, is ruim voldoende om in de noodzakelijke waterberging te voorzien. Indien nodig treedt de initiatiefnemer hier over in nader overleg met het Waterschap. | |
Grondwaterkwantiteit en verdroging Tegengaan/verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en benutten van infiltratiemogelijkheden. | De beoogde ontwikkeling leidt niet tot het onttrekken van grondwater. Derhalve is verdroging niet aan de orde. Door peilopzet kan wellicht de bestaande verdroging meer worden tegengegaan. | |
Hemel- en afvalwater (inclusief water op straat/overlast) Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. | Middels de aanleg van een drukriolering zal het vuilwater van het landgoed worden afgevoerd en aangesloten worden op een bestaande persleiding rioolsysteem. Middels de aanleg van een groot wateroppervlak binnen het plangebied, wordt voldaan aan de eis met betrekking tot een potentieel mogelijke goede waterkwaliteit. Het regenwater zal volledig worden afgevoerd naar dit wateroppervlak. | |
Volksgezondheid (water gerelateerd) Minimaliseren risico water gerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via onder andere de daarvoor benodigde ruimte. | Het risico op watergerelateerde ziekten en plagen inzake de bestaande waterlopen en het nieuwe wateroppervlak wordt geminimaliseerd door 1. een brede groenstrook langs de waterlopen aan te leggen waardoor het ook mogelijk blijft de sloten te onderhouden door het waterschap; 2. het nieuwe wateroppervlak te voorzien van kindvriendelijke oevers die geleidelijk aflopend, waardoor verdrinkingsgevaar/-risico wordt voorkomen; 3. uit te gaan van een waterdiepte van circa 2,00 meter | |
Bodemdaling Voorkomen van maatregelen die (extra) maaivelddalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken. | Er is geen sprake van een peilverlaging en/of bodemdaling. Derhalve is deze problematiek niet aan de orde. | |
Oppervlaktewaterkwaliteit Behoud/realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren. | Het plan heeft geen consequenties voor de waterkwaliteit van bestaand en nieuw oppervlaktewater. Hemelwater wordt afgekoppeld op het oppervlaktewater. Het te lozen water van daken en verharding is relatief schoon en kan derhalve op het open water worden geloosd. Bij de uitwerking van de waterpartij worden de mogelijkheden onderzocht voor het creëren van extra verbindingen en lozingspunten vanuit de waterlobben richting de noordelijke singel. Dit kan mogelijk een extra bijdrage leveren aan de waterkwaliteit. Om te voorkomen dat hemelwater verontreinigd raakt dient het gebruik van uitlogende materialen zoals zink en lood te worden voorkomen en dient het gebruik van duurzame bouwmaterialen te worden bevorderd. Conform het bouwbesluit wordt het gebruik van uitlogende materialen niet toegestaan. | |
Grondwaterkwaliteit Behoud/realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden. | Het plangebied ligt niet in een infiltratiegebied, natuurgebied of gebied voor drinkwatervoorziening. Er wordt niet actief water de grond ingebracht. De beoogde ontwikkeling heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de grondwaterkwaliteit. | |
Natte natuur Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. | Het plangebied grenst niet direct aan natte natuurgebieden. Er zijn daarom geen bijzondere maatregelen te treffen of beperkingen te verwachten. | |
Onderhoud oppervlaktewater Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. | Het onderhoud van het wateroppervlak zal door de beheervereniging worden uitgevoerd. Langs de bestaande waterlopen worden stroken van 5 meter vrijgehouden voor onderhoud. Indien het noodzakelijk blijkt, is eenzijdig onderhoud mogelijk door het verkrijgen van geen bezwaar van de overliggende eigenaar dat al het onderhoud en ontvangst van bagger/maaisel middels het betreffende perceel plaats kan vinden. Bij het aanvragen van de watervergunning dient bekeken te worden welke ruimte exact noodzakelijk is door als gevolg van de maaiveldverhoging. | |
Andere belangen waterbeheerder(s) | ||
Relatie met eigendom waterbeheerder Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren. | De ontwikkeling vormt geen belemmering voor eigendommen van de waterbeheerder. | |
Scheepvaart en/of wegbeheer Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap. | Dit aspect is opgenomen in de verkeersparagraaf. Het Waterschap heeft al een ontheffing van de Keur Wegen verleend. |
Conclusie
Naar aanleiding van de reactie van het Waterschap zal, indien nodig, nader overleg plaatsvinden met betrekking tot de waterberging en de bouwhoogte. Het aspect water staat de ontwikkeling niet in de weg.
4.5 Ecologie
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van recreatiewoningen, wegen en parkeervoorzieningen, en de aanleg van water- en groenelementen. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
- grondwerkzaamheden ten behoeve van infrawerken;
- aanleg waterpartijen (ontgronding);
- bouwrijp maken;
- bouwwerkzaamheden;
- ingebruikname als recreatiegebied.
Normstelling
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies.
De begrenzing van de EHS/Natuurnetwerk Zeeland is in Zeeland door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 . In het Omgevingsplan staan ook de spelregels hoe om te gaan met de EHS. De wijzigingen van de EHS-begrenzing, nu Natuurnetwerk Zeeland, worden door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Natuurbeheerplan Zeeland. Het plan wordt jaarlijks geactualiseerd. Gebieden waar natuurontwikkeling plaatsvindt worden planologisch beschermd. Binnen een straal van 100 meter rond een gebied wordt bekeken of bepaalde ontwikkelingen gevolgen hebben voor de natuur.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:
- sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard;
- geen alternatieven voorhanden zijn;
- resterende effecten worden gecompenseerd.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Zeeland. Het gebied Veldzicht, dat deel uitmaakt van het Natuurnetwerk, ligt direct ten noordoosten van het plangebied, aan de overkant van de Jacobadijk. Aan de westkant ligt Schotsman, op circa 400 meter afstand van het deel van het plangebied waar recreatiewoningen gerealiseerd zullen worden. Natura2000-gebieden Manteling van Walcheren, Veerse Meer, Voordelta en Oosterschelde liggen op minstens 1 kilometer afstand van het plangebied. Zie ook figuur 4.3 en 4.4.
Figuur 4.3: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. Natuurnetwerk Zeeland (bron: geoweb provincie Zeeland)
Figuur 4.4 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. Natura-2000 gebieden (bron: geoweb provincie Zeeland)
Aangezien het plangebied in de nabijheid van meerdere Natura 2000 gebieden is gelegen, is door Regelink Ecologisch Onderzoek d.d. 3 maart 2010 een voortoets uitgevoerd (bijlage 3). Deze voortoets is uitgevoerd ter bepaling van de externe werking van het beoogde plan op de Natura 2000 gebieden. Uit de toetsing blijkt dat de uitvoering van de ingreep geen significante effecten op de Natura 2000 gebieden zal hebben en daarom niet de Natuurbeschermingswet zal overtreden. Derhalve kan gesteld worden dat voor de uitvoer van de ingreep geen vergunning van de Natuurbeschermingswet noodzakelijk is. Het onderzoek is als bijlage 1 toegevoegd.
In aanvulling op de ecologische voortoets is specifiek bekeken of de ontwikkeling gevolgen heeft voor stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Gezien de grote afstand tot stikstofgevoelige habitattypen (circa 2,5 km) en de geringe verkeerstoename die de ontwikkeling met zich meebrengt (49 mvt/etmaal) kan worden geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een meetbare toename van stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Door Regelink Ecologisch Onderzoek is in het kader van de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet d.d. 3 maart 2010 een ecologische quickscan uitgevoerd ten behoeve van het bestemmingsplan 'Landgoed De Groote Duynen'. Het betreft dus ook het huidige plangebied.
Uit de toetsing aan de Flora- en faunawet blijkt dat, bij de uitvoer van het beoogde plan, mogelijk negatieve effecten te verwachten zijn op vleermuizen, broedvogels en amfibieën. Op de overige soortgroepen wordt geen negatief effect op beschermde soorten of functies verwacht.
Het onderzoek is van 2010 en dus gedateerd. In de tussenliggende periode heeft er in het plangebied geen verandering plaatsgevonden, wel wordt momenteel het overige deel van het terrein volgens plan ingericht. Het plangebied betreft een akker met gangbaar beheer. Door de beperkte omvang en ligging nabij het erf en de werkzaamheden voor het overige recreatiegebied zijn geen broedvogels of ander bijzondere natuurwaarden te verwachten.
Vleermuizen
De dijken dienen mogelijk als vliegroute voor vleermuizen van en naar de foerageergebieden. De bunkers ten zuidwesten van het gebied dienen mogelijk als winterverblijf en/of als zwermlocatie. Wanneer er voldoende mitigerende maatregelen getroffen worden of als zwermlocatie. Een aanvullend vleermuizenonderzoek is uitgevoerd en vastgelegd in een rapport van buro Regelink van 5 oktober 2010 (tevens toegevoegd in bijlage 1). Tijdens de inventarisatie zijn verschillende gewone dwergvleermuizen en laatvliegers waargenomen. Hieruit blijkt dat er op en rond het erf door vleermuizen gefoerageerd wordt en dat door deze dieren van het erf naar de dijk aan de oostkant van het plangebied gevlogen wordt. Het betreft echter geen essentiële vliegroute. Wanneer er voldoende mitigerende maatregelen getroffen worden zijn daarmee significant negatieve effecten op vleermuizen te voorkomen. Deze maatregelen kunnen bestaan uit het voorkomen van lichtvervuiling tijdens en bij de realisatie van het project en het instandhouden van de aanwezige lijnvormige elementen en bomen met spleten en holten.
Amfibieën
De beschermde rugstreeppad heeft mogelijk het leefgebied in het plangebied; ook is het mogelijk dat de soort tijdens de werkzaamheden het gebied als leefgebied gaat gebruiken. In beide gevallen zal de ingreep in strijd zijn met de Flora- en faunawet en voor de rugstreeppad kan voor een ruimtelijke ingreep alleen een ontheffing verkregen worden in het geval van dwingende reden van groot openbaar belang. Dat is bij het beoogde plan niet het geval. Door voor en tijdens de uitvoering voldoende mitigerende maatregelen te treffen is een significant negatief effect uit te sluiten. De mitigerende
maatregelen voor eventueel aanwezige rugstreeppadden zijn afhankelijk van de daadwerkelijke
aanwezigheid en gebruik van het onderzoekgebied en omgeving. Om passende mitigerende maatregelen op te kunnen stellen is nader onderzoek gedaan; de resultaten zijn in eerdergenoemd rapport van 5 oktober 2010 vastgelegd. Tijdens de inventarisatie zijn er geen rugstreeppadden in of rond het plangebied waargenomen.
Uit de quickscan kan worden geconcludeerd dat, mits er voor de vleermuizen en rugstreeppad mitigerende maatregelen opgesteld en getroffen worden, er geen significant negatief effect te verwachten is. Nadere onderzoeken bleken noodzakelijk. De uitvoering van de ingreep zal met betrekking tot rugstreeppadden en vliegroutes van vleermuizen niet strijdig zijn met de Flora- en faunawet. Wel verdient het aanbeveling om het gebruik van verlichting tijdens de werkzaamheden zoveel mogelijk te beperken en bij de aanleg van verlichting op het terrein te kiezen voor naar beneden gerichte lichten met zo min mogelijk strooilicht, teneinde verstoring van de aanwezige vleermuizen zoveel mogelijk te voorkomen.
Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet de uitvoering van het plan niet in de weg.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt, met inachtneming van de genoemde maatregelen, niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
Beleid en toetsingskader
Algemeen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat:
- een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de (recreatie)woningen;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de bedrijven/inrichtingen.
Om voor deze ontwikkeling de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.
Akkerbouw, fruitteelt en glastuinbouw
Emissie van bestrijdingsmiddelen zoals toegepast in de akkerbouw, fruitteelt en de glastuinbouw kan milieuproblemen veroorzaken (diffuse verspreiding via lucht, bodem en water). Ook speelt de aanwezigheid van gevoelige functies een rol. Op grond van het Omgevingsplan dient daarom rekening te worden gehouden met een aan te houden afstand van minimaal 50 m van glastuinbouwbedrijven en fruitteeltpercelen tot woon- en verblijfsrecreatiegebieden. Ook dient minimaal 100 m afstand te worden gehouden van gronden waar agrarische gebouwen zijn toegestaan.
Onderzoek
De ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie. Ten gevolge van omliggende bedrijfsactiviteiten kan de ontwikkeling hinder ondervinden. In de directe omgeving van het plangebied zijn inrichtingen gelegen met een milieuzone. Het betreft hier een veeteeltbedrijf aan de Jacobadijk 26 en de verblijfsrecreatie aan de noordzijde van de N57. De voormalige akkerbouwbedrijven aan de Jacobadijk 23 en 24 hoeven niet meer meegerekend te worden, aangezien ze in het bestemmingsplan 'Landgoed De Groote Duynen' uit 2011 als burgerwoning bestemd zijn conform het huidige gebruik; de zone is vervallen. De gronden behorende bij deze voormalige agrarische bedrijven zijn reeds verworven.
Op grond van de VNG-brochure en het provinciale milieubeleid geldt voor het veeteeltbedrijf een richtafstand van 100 meter tussen de locatie waar dieren gehouden worden (stallen plus geconcentreerde uitloop) en de gevoelige functie, vanwege het aspect geur. Een kleinere afstand tot maximaal 50 meter kan, aldus het provinciaal beleid, aangehouden worden, indien daarvoor geen noemenswaardige hinder bij de gevoelige bestemmingen optreedt en dit niet leidt tot onevenredige beperkingen voor de betrokken landbouwbedrijven.
Volgens het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2013', dat geldt ter plaatse van Jacobadijk 26, dienen alle bedrijfsgebouwen ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf binnen een denkbeeldige rechthoek van 1 hectare van een bestaand agrarisch bedrijf te worden gebouwd. Het bedrijf aan de Jacobadijk 26 bestaat op dit moment al uit een bebouwd vlak van ongeveer een hectare. De afstand tussen de beoogde recreatiewoningen en dit vlak bedraagt minstens 170 m. Er wordt daarmee ruimschoots aan de richtafstand voldaan.
Nabij het plangebied ligt tevens het bestaande verblijfsrecreatieve bedrijf Noordzee Résidence De Banjaard met Hotel De Kamperduinen. Dit verblijfsrecreatieve bedrijf kan als categorie 3.1 bedrijf worden beschouwd waarbij een richtafstand geldt van 50 meter, met name vanwege het aspect geluid. Uitbreiding van het Noordzee Résidence De Banjaard is wegens de ligging aan de N57 niet meer mogelijk. Het plangebied ligt op ruim 300 meter afstand zodat aangenomen mag worden dat het bedrijf geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling van de recreatiewoningen.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de ontwikkeling niet in de weg. Ter plaatse van de recreatiewoningen is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
4.7 Verkeer En Parkeren
Verkeersgeneratie
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkelingen zijn de kencijfers van het CROW als basis gebruikt. Deze zijn opgenomen in CROW-publicatie 317 ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012), waarbij in publicatie 272 ('Verkeersgeneratie voorzieningen – kengetallen gemotoriseerd verkeer', 2008) nadere achtergrondinformatie is opgenomen.
Het programma betreft in de bouw van 12 recreatiewoningen, elk geschikt voor recreatief nachtverblijf door maximaal 8 personen. Onderstaand worden de gehanteerde kencijfers toegelicht op basis waarvan vervolgens de 'worst-case' toename van de verkeersgeneratie wordt berekend.
Voor een recreatiewoning in het buitengebied in een niet-stedelijke omgeving bedraagt de verkeersgeneratie 2,8 mvt/etmaal. In het zomerseizoen ligt deze een factor 1,4 hoger. Voor een recreatiewoning geldt een gemiddeld aantal bedden van 5,5. Dit leidt per bed tot een verkeersgeneratie van 0,51 mvt/etmaal. De verkeerstoename als gevolg van de realisatie van 12 recreatiewoningen met in totaal maximaal 96 bedden bedraagt dan 49 mvt/etmaal tijdens een jaargemiddelde dag en 69 op een zomerdag.
Verkeersafwikkeling
De ontsluiting van het plangebied zal plaatsvinden via de Oost Westweg, die in oostelijke richting vrijwel gelijk aansluiting vindt op de N255 en N57. Gelet op de beperkte toename van de verkeersgeneratie zal de ontwikkeling geen gevolgen hebben voor de verkeersafwikkeling. De bestaande wegen beschikken over voldoende capaciteit om de toename van de verkeersgeneratie op te vangen. Ook het feit dat de gehele ontwikkeling (107 recreatiewoningen) nu via de Oost Westweg in plaats van via de Jacobadijk wordt ontsloten, zal geen problemen opleveren voor de verkeersafwikkeling, aangezien het verkeer vrijwel direct aansluiting vindt op de N255 en de N57, zoals in het geldende plan ook was voorzien.
Parkeren
De gemeente Noord-Beveland heeft geen parkeernormenbeleid. Daarom is aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers van het CROW zoals opgenomen in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' afgaande op een ligging in het buitengebied in een niet stedelijke omgeving.
Voor een recreatiewoning geldt een parkeerkencijfer van 2,2 parkeerplaatsen bij een gemiddeld aantal bedden van 5,5. De parkeernorm per bed bedraagt dan 0,4 parkeerplaats. Dit leidt voor 12 recreatiewoningen met in totaal maximaal 96 bedden tot een maximale parkeerbehoefte van 38,4 parkeerplaatsen. Per kavel zijn twee parkeerplaatsen beoogd. De overige parkeerbehoefte wordt elders in het plangebied opgelost. Hiervoor is voldoende ruimte. In de regels is geborgd dat op eigen terrein voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is goed, zowel voor het gemotoriseerd verkeer als fietsverkeer. De toename van de verkeersintensiteiten als gevolg van de ontwikkeling is niet dermate hoog dat dit leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. De parkeerbehoefte wordt geheel op eigen terrein opgevangen. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.
4.8 Geluid
Verblijfsrecreatie betreft volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geen geluidgevoelige functie. De provincie Zeeland heeft echter binnen het eigen milieubeleid, zoals opgenomen in het 'Omgevingsplan 2012-2018', verblijfsrecreatie (met uitzondering van kleinschalig kamperen en hotels) gelijk getrokken met de functie wonen, waardoor onderzoek naar de akoestische situatie alsnog noodzakelijk is. Het plangebied ligt binnen de geluidszone (250 meter uit de as van de weg) van de Jacobadijk en de Oost Westweg. De locatie ligt niet binnen de geluidszone (250 meter uit de as van de weg) van de N57, de N255, de Onrustweg of de Schotsmanweg.
Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). Voor de beoogde buitenstedelijke ontwikkeling geldt een maximaal toelaatbare hogere waarde van 53 dB voor wegverkeerslawaai.
Onderzoek en resultaten
Door Mobius Consult is op 10 november 2011 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is in bijlage 2 toegevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van het plangebied aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan.
Conclusie
Er wordt voor de verblijfsrecreatieve voorzieningen voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling zodoende niet in de weg.
4.9 Luchtkwaliteit
Beleid, normstelling en toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven.
Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |||
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
- De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
- Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.
Onderzoek
Gelet op de omvang van de ontwikkeling valt het plan binnen één van de aangewezen vrijstellingscategorieën uit het Besluit nibm. Omdat het Besluit nibm van toepassing is kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven. Voor de onderbouwing van dit bestemmingsplan is daarom geen luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) hoort.
Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N57 ter plaatse van recreatiepark De Banjaard (dit is het dichtstbijzijnde meetpunt) ruimschoots beneden de grenswaarden uit de Wet milieubeheer waren gelegen. Dit is ook het geval in de prognosejaren 2020 en 2030. De bijdrage van overige bronnen in de omgeving is in de achtergrondconcentraties verwerkt. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate de afstand tot de weg toeneemt.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. Ter plaatse van de ontwikkeling is er tevens sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
4.10 Externe Veiligheid
Beleid en toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig die met hun plaatsgebonden risicocontour, of het invloedsgebied ten gevolge van het groepsrisico over het plangebied liggen. Deze vormen dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Op grond van de risicokaart zijn vaarwegen of spoorwegen die zijn aangewezen voor vervoer van gevaarlijke stoffen in de directe omgeving van het plangebied niet aanwezig. Wel is de N57, die op ruim 250 meter afstand van het plangebied ligt, aangewezen als weg voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het plangebied ligt op 250 meter van de N57 en ligt derhalve in het invloedsgebied (355 meter).
Verantwoording groepsrisico
Vanwege de ligging in het invloedsgebied van de N57 dient op grond van artikel 7 van het Bevt het groepsrisico te worden verantwoord. In de navolgende verantwoording wordt ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid. Op 16 januari 2017 heeft de Veiligheidsregio Zeeland advies uitgebracht, dit advies is verwerkt in de verantwoording (kenmerk VRZ?R&CB/2017/00605) en is samengevat in de Antwoordnota.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.
Uit bovengenoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied goed bereikbaar is. Op advies van de Veiligheidsregio zal de ontsluiting aan de zuidkant worden behouden als calamiteitenontsluiting. Daarbij is tevens van belang om verzamelplaatsen te bepalen en geschikt te maken voor een (dreigende) BLEVE. De beheervereniging zal dit op zich nemen.
Op 19 augustus 2014 heeft naar aanleiding van het wijzigingsplan reeds overleg plaatsgevonden inzake de brandveiligheidsaspecten. De Veiligheidsregio concludeert dat de gemaakte afspraken over bluswatervoorziening, calamiteitenontsluitingen en opstelplaatsen zijn verwerkt in de plantekeningen. De Veiligheidsregio ziet vanuit veiligheidsperspectief verder geen bezwaar in de genomen ontwikkeling.
Zelfredzaamheid
Onder zelfredzaamheid wordt verstaan in welke mate de aanwezigen in staat zijn om zich op eigen kracht in veiligheid te brengen. Het uitgangspunt is dat in de recreatiewoningen doorgaans weinig personen komen te verblijven met een lage zelfredzaamheid (zoals ouderen en kinderen). Verwacht wordt dat minder zelfredzame personen worden begeleid door ouders en/of verzorgers.
Op advies van de Veiligheidsregio Zeeland zal door de Beheervereniging een noodplan worden opgesteld om de zelfredzaamheid te vergroten. Daarnaast worden de aanwezige personen goed geïnformeerd zodat zij weten hoe te handelen tijdens een calamiteit.
Borgen niet-ruimtelijk relevante maatregelen
Het nemen van ruimtelijk relevante maatregelen zoals het vergroten van de afstand tussen risicobron en ontvangers is in dit bestemmingsplan niet mogelijk. Om de veiligheid te vergroten kunnen wel andere, niet ruimtelijk te borgen, maatregelen genomen worden zoals hiervoor beschreven. In overleg met de gemeente zal de Beheervereniging hier aan uitvoering geven.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.11 Landschappelijke Inpassing
Beleid
De provinciale richtlijn voor een goede landschappelijke inpassing betreft een zone met een breedte van 10 meter rond het terrein. Deze maat staat los van de eventuele bijdrage in verevening en waterberging.
Toetsing
De landschappelijke inpassing van de 12 recreatiewoningen omvat de volgende elementen:
- de woningen bestaan uit één bouwlaag van maximaal 4 m hoog en worden ingebed in een duinlandschap met duinstruweel met een uiteindelijke hoogte van 4 m;
- aan de noordzijde wordt de landschappelijke inpassing verzorgd door een 20 meter brede groenstrook rond het voormalig agrarisch erf.
Conclusie
De landschappelijke inpassing voldoet aan de randvoorwaarden. De provincie heeft hier op tijdens het vooroverleg haar akkoord gegeven.
4.12 Verevening
Vereveningsopgave
De noodzakelijke investering in omgevingskwaliteiten bedraagt op basis van provinciaal beleid €5.000,- per recreatiewoning. De 12 extra recreatiewoningen vormen in landschappelijk opzicht een onderdeel van het grotere plan 'Landgoed De Groote Duynen'; het is derhalve zinvol om de verevening op het niveau van het gehele plan te beoordelen. Voor het gehele plan gaat het om 107 (95 + 12) recreatiewoningen. De vereveningsopgave is derhalve €535.000,-.
Vereveningsbijdrage
De vereveningsbijdrage betreft de realisering van waterpartijen en duinstruweel. In de tabel wordt een overzicht gegeven van de betreffende oppervlakten en de vereveningsbijdrage. In totaal is de vereveningsbijdrage €774.053.
aspect | oppervlakte m2 | vereveningsbijdrage per m2 | vereveningsbijdrage |
water | 38.717 | €9,40 | €363.940 |
duinstruweel en overig groen | 64.080 | €6,40 | €410.112 |
totaal | €774.052 |
Conclusie
In het plan als geheel wordt in ruime mate voldaan aan de vereveningsopgave.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de handhaving en maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.1 Handhaving
Tegen activiteiten, die in strijd zijn met het bestemmingsplan zal het gemeentebestuur, administratiefrechtelijk optreden, op grond van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Voor een aanvaardbaar handhavingsbeleid wordt in de eerste plaats gestreefd naar een voldoende draagvlak. Een bestemmingsplan met weinig draagvlak houdt immers het risico in dat het slecht wordt nageleefd en is dan weinig zinvol.
In verband hiermee is het bestemmingsplan zodanig opgezet dat het voor zoveel mogelijk betrokkenen een duidelijke, toegankelijke en op de hedendaagse behoeften en eisen afgestemde bestemmingsregeling bevat.
Verder wordt informatie verstrekt omtrent de inhoud van het bestemmingsplan. Hiermee wordt onder andere beoogd het begrip bij de burger te vergroten. Het geven van voorlichting vormt daarmee ook een belangrijke schakel in de handhavingsactiviteiten. Van gemeentewege worden hiertoe de nodige activiteiten ondernomen, waaronder een inspraakbijeenkomst.
Daarnaast worden de voorschriften in de praktijk toegepast en gehandhaafd. Ten aanzien van overtredingen zal een actief handhavingsbeleid worden gevoerd. Getracht wordt de controlewerkzaamheden ten aanzien van geconstateerde overtredingen op een intensieve manier uit te voeren.
Handhavingsactiviteiten worden zoveel mogelijk onderling afgestemd. Controle in het kader van het bestemmingsplan wordt gekoppeld aan controle in het kader van milieuwetgeving en omgekeerd. Dit is van belang om de benodigde inzet van extra middelen zo beperkt mogelijk te houden, maar ook om tot een samenhangend handhavingsbeleid te komen.
Wanneer eenmaal sancties moeten worden getroffen, zal dit op consistente wijze, maar met oog voor de juridische spelregels, worden gedaan. Indien de activiteiten niet kunnen worden gelegaliseerd, zullen de instrumenten van aanschrijving, stillegging bouw, bestuursdwang en dwangsom worden toegepast. De uitvoering van de strafrechtelijke vervolging ligt in handen van het Openbaar Ministerie.
5.2 Economische Uitvoerbaarheid
Naast de planologische haalbaarheid van het project zoals getoetst in voorgaande paragrafen, moet ook de financiële uitvoerbaarheid van het project aangetoond worden. In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Deze afdeling regelt verplicht kostenverhaal door de gemeente. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Van een exploitatieplan kan worden afgeweken door in het kostenverhaal anderszins te voorzien (overeenkomst met alle grondeigenaren in het plangebied of volledig grondeigendom). In een bestemmingsplan is sprake van kostenverhaal (6.2.3. tot en met 6.2.5. Bro) als een bouwplan (6.2.1 Bro) wordt mogelijk gemaakt.
De gemeente is van mening dat er geen belemmeringen zijn aangaande de financiële uitvoerbaarheid. Deze ontwikkelingen worden geheel bekostigd door de initiatiefnemer. De door de initiatiefnemer aan de gemeente overgelegde gegevens tonen afdoende aan dat deze de benodigde investeringen financieel kan dragen. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk aangezien met een anterieure overeenkomst tussen
initiatiefnemer en gemeente in het kostenverhaal is voorzien.
5.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Overleg ex artikel 3.1.1. Bro
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de overleginstanties plegen. In dat kader heeft de gemeente het concept ontwerp bestemmingsplan toegestuurd aan de volgende instanties:
- provincie Zeeland;
- Waterschap Scheldestromen.
De Provincie en het Waterschap hebben beide aangegeven akkoord te zijn met het bestemmingsplan. Met het Waterschap vindt nader overleg plaats. Naar aanleiding van de reactie van deze instanties is het bestemmingsplan niet aangepast.
Terinzagelegging ontwerp bestemmingsplan
Het ontwerp bestemmingsplan 'Landgoed De Groote Duynen, 1e herziening' heeft van 5 januari tot en met 15 februari 2017 ter inzage gelegen op het gemeentehuis en digitaal op www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze op het plan in te dienen. Er is één zienswijze binnengekomen, van de Veiligheidsregio Zeeland. Deze is samengevat en beantwoord in de antwoordnotitie (bijlage 3). Naar aanleiding van deze zienswijze is de paragraaf externe veiligheid (4.10) aangepast.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen
Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. SVBP2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe inpassings- en bestemmingsplannen conform de nieuwe Wro en Bro moeten worden gemaakt. Hiervoor bevat de SVBP standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het inpassings- of bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Inpassingsplannen en bestemmingsplannen zijn hierdoor op vergelijkbare wijze opgebouwd en op eenzelfde manier verbeeld.
6.2 Opzet Van Het Bestemmingsplan
Ten aanzien van de opzet van het bestemmingsplan (verbeelding en regels) is het volgende van belang.
Opzet verbeelding
Algemeen
Het bestemmingsplan moet voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar is. In aansluiting hierop en in relatie tot digitale ontwikkelingen verdient het de voorkeur de bestemmingsregeling zo veel mogelijk op de verbeelding te visualiseren en de planregels zo transparant mogelijk te houden. Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk informatie op de verbeelding wordt aangegeven en dat de verbeelding digitaal wordt opgebouwd. Daarbij is gebruik gemaakt van een combinatie van de GBKN (Grootschalige Basiskaart Nederland) en de digitale kadastrale ondergrond.
Bestemmingen
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming geldt en waar bebouwing is toegestaan. Door middel van hoofdletters wordt de bestemming aangeduid, bijvoorbeeld R voor Recreatie.
Op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen. Tevens wordt in een onderhoek op de verbeelding de naam van het bestemmingsplan aangegeven, de datum van terinzagelegging, vaststelling en (eventueel) van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is het identificatienummer van het bestemmingsplan en het kaartblad aangegeven. De verbeelding bestaat uit 1 kaartblad en renvooi, op een schaal van 1:1.000.
Aanduidingen
Op de verbeelding is een gebiedsaanduiding opgenomen ter bescherming van de dijk. Bij het toekennen van de aanduidingen is zo veel mogelijk gebruik gemaakt van de standaard (en verplichte) aanduidingen uit SVBP2008.
Opzet planregels
Volgens SVBP2008 hebben de planregels een vaste hoofdstukindeling, in een vaste volgorde.
- In hoofdstuk 1 (inleidende regels) worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd, en wordt de wijze van meten bepaald.
- In hoofdstuk 2 (bestemmingsregels) worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de verbeelding voorkomen nader worden omschreven.
- Hoofdstuk 3 (algemene regels) bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling, dan wel regels die voor de nodige flexibiliteit kunnen zorgen, zoals algemene afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden.
- Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels) ten slotte geeft overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing (artikel 13) en de titel van het plan (artikel 14).
Een bestemmingsartikel (hoofdstuk 2, Bestemmingsregels) wordt als volgt opgebouwd:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels (onderverdeeld in toelaatbaarheid van bouwwerken en bouwhoogte, oppervlakte en inhoud);
- afwijking van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijking van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunningen;
- wijzigingsbevoegdheden.
Een bestemmingsartikel hoeft niet alle elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
6.3 Gehanteerde Bestemmingen
Groen
Deze bestemming is opgenomen om de groene inrichting van het terrein zo veel mogelijk te waarborgen. Enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan. De maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter.
Ook is de bestemming gebruikt voor de gronden die conform het vigerende bestemmingsplan voor behoud en ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden in aanmerking komen. Het omgevingsvergunningstelsel voor het kappen en/of rooien van bomen is hieruit overgenomen.
Opgenomen is dat burgemeester en wethouders de bevoegdheid hebben om bij het verlenen van een omgevingsvergunning tot bouwen nadere eisen te stellen ten aanzien van onder ander de plaatsing bouwwerken, geen gebouwen. Nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan of met het oog op de bereikbaarheid in verband met calamiteiten.
Recreatie
Het deel van het plangebied waar de verblijfsrecreatieve voorzieningen worden gesitueerd, is bestemd tot ‘Recreatie’. Binnen het bouwvlak is het bouwen van 12 recreatiewoningen met elk een oppervlakte van maximaal 140 m2 (exclusief overkappingen) en een bouwhoogte van 4,00 meter toegestaan. Om ook in de toekomst, als de kavels zijn uitgegeven, een samenhangend bebouwingsbeeld te garanderen, is het bouwen van aan- en uitbouwen niet toegestaan. Wel zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Per type bouwwerk dat ter plaatse mogelijk is, zijn bouwregels opgenomen.
Het realiseren van wegen en parkeervoorzieningen is binnen deze bestemming ook toegestaan. De ontsluitingsweg aan de noordzijde van het totaalplan is daarom ook voorzien van de bestemming 'Recreatie'. Aangezien er ter plaatse van de beoogde hoofdontsluiting geen bouwvlak is opgenomen, is het realiseren van bebouwing hier niet mogelijk.
Nadrukkelijk is opgenomen dat, indien de woningen voor verhuur aangeboden worden, een centrale bedrijfsmatige exploitatie voorgeschreven is. Permanente bewoning van de recreatiewoningen is uitgesloten.
De bestemming is tevens gebruikt voor de gronden die conform het vigerende bestemmingsplan voor behoud en ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden in aanmerking komen. Het omgevingsvergunningstelsel voor het kappen en/of rooien van bomen is hieruit overgenomen.
Opgenomen is dat burgemeester en wethouders de bevoegdheid hebben om bij het verlenen van een omgevingsvergunning tot bouwen nadere eisen te stellen ten aanzien van onder ander de plaatsing en vormgeving van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan of met het oog op de bereikbaarheid in verband met calamiteiten.
Water
De in het plangebied aan te leggen waterpartij is bestemd tot ‘Water’. Binnen de bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. De maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter.
Opgenomen is dat het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning tot bouwen nadere eisen kan stellen ten aanzien van onder ander de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan of met het oog op de bereikbaarheid in verband met calamiteiten.
Waarde - Archeologie 4
Voor het gehele plangebied is conform het gemeentelijk archeologiebeleid een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen om eventuele aanwezige archeologische resten te beschermen.
Bijlage 1 Ecologische Onderzoeken
Bijlage 1 Ecologische onderzoeken
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek