KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 3
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Bijlage
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Indeling Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Ontstaansgeschiedenis
2.2 Huidige Situatie Plangebied
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Algemeen
4.2 Stedenbouwkundige Opzet
4.3 Architectonische Opzet
4.4 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Waterhuishouding
5.2 Flora En Fauna
5.3 Bodem
5.4 Cultuurhistorie En Archeologie
5.5 Milieuzonering
5.6 Luchtkwaliteit
5.7 Geluid
5.8 Externe Veiligheid
5.9 Milieueffectrapportage
5.10 Kabels En Leidingen
5.11 Duurzaamheid
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
6.2 Opzet Van De Regels
6.3 Beschrijving Per Bestemming
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
7.2 Ter Inzage Legging
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Bezonningsstudie
Bijlage 2 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 3 Nader Onderzoek Vleermuizen
Bijlage 4 Stikstofonderzoek
Bijlage 5 Bodem
Bijlage 6 Archeologie
Bijlage 7 Geluid
Bijlage 8 Nota Van Beantwoording
Bijlage 9 Communicatieplan

Elbert Mooylaan 1

Bestemmingsplan - gemeente Wijdemeren

Vastgesteld op 08-10-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan

het bestemmingsplan 'Elbert Mooylaan 1' van de gemeente Wijdemeren.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1696.BP5700emyln12018-va01 met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

een dienstverlenend beroep, dan wel een kleinschalig bedrijf dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg gevestigd is.

1.9 antennedrager

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.10 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.11 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.12 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.13 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.14 bebouwingspercentage

dat gedeelte van het bouwvlak per bouwperceel dat bebouwd mag worden.

1.15 bed & breakfast

logies met ontbijt voor maximaal 4 personen.

1.16 bedrijf

een onderneming waar het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.17 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.18 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.19 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.20 bestaande bouwwerken

bouwwerken, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan zijn, of alsnog kunnen worden gebouwd met in achtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.21 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.22 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.23 Bevi-inrichtingen

risicovolle bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.24 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.25 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.26 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.27 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.

1.28 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.29 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.30 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.31 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.32 bijgebouw

een al dan niet vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.33 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.34 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.35 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.36 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.37 deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake archeologie.

1.38 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentra en supermarkten.

1.39 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.

1.40 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.41 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.42 horecabedrijf

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.43 kampeermiddelen

niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.44 kantoor

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.45 kap

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.

1.46 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.47 landschapswaarden

de aan een gebied toegekende waarden met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.48 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele, sporteducatieve en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.49 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.50 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.51 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.52 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.53 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.54 opslag

het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

1.55 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.56 pleziervaartuig

elk vaartuig, met uitzondering van een zeilplank, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt voor enige vorm van pleziervaart, waterrecreatie of watersport.

1.57 platte afdekking

een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van de grondoppervlakte van het gebouw beslaat.

1.58 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.59 recreatiewoning

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt.

1.60 restaurant

een horecabedrijf, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.61 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'

de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' die van deze regels deel uitmaakt.

1.62 tuinmeubilair

voorzieningen ten behoeve van particuliere tuinen in de vorm van meubilair, verlichtingsvoorzieningen, parasols, speelhuisjes, zandbakken, schommels en daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.63 verblijfsmiddelen

voor verblijf geschikte - al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken - voer- en vaartuigen, woonschepen, caravans, tenten en andere soortgelijke constructies, voor zover geen bouwwerken en geen kampeermiddelen zijnde.

1.64 verkoopvloeroppervlakte

de vloeroppervlakte van voor het publiek toegankelijke winkelruimten.

1.65 volkstuinen

gronden waarop voor particulier gebruik op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld.

1.66 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.67 Wgh-inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.68 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.69 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, kleine lifthuizen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

Indien een gebouw is voorzien van een overkapping, wordt het gedeelte van het gebouw onder deze overkapping mede als inhoud berekend, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op dakoverstekken en luifels met een diepte van minder dan 1 m.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Indien een gebouw is voorzien van een overkapping, wordt het gedeelte van het gebouw onder deze overkapping mede als oppervlakte berekend, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op dakoverstekken en luifels met een diepte van minder dan 1 m.

2.9 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor bed & breakfast of aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Waarde - Archeologie - 3

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 4 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
  1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en/of beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  1. c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebvruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 35 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk

Artikel 5 Waterstaat - Waterkering

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de waterkering.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 5.2 onder c, indien:

  1. a. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

Alvorens omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning ten behoeve van de andere bestemmingen te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de betrokken waterbeheerder(s).

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

7.2 Bestaande maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

7.3 Parkeren

Er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, één en ander conform de parkeernomen zoals opgenomen in het gemeentelijk parkeerbeleid (Beleidsregel parkeernormen gemeente Wijdemeren).

Artikel 8 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. b. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. de ruimte tussen bouwwerken;
  4. d. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Maten en bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. het oprichten van bouwwerken, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalinginrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, schuilgelegenheden en schaftlokalen, mits de inhoud van elk van deze gebouwtjes niet meer zal bedragen dan 50 m³ en de bouwhoogte ervan niet meer zal bedragen dan 3 m;
  2. b. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 20%;
  3. c. het overschrijden van de in de regels genoemde maximum bouwhoogte ten behoeve van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmings- en ventilatie-installaties, antennes, lichtkappen, schoorstenen en torens van gebouwen, mits de hoogte met niet meer dan 5 m wordt overschreden;
  4. d. geringe afwijkingen van de regels inzake de afmetingen van woningen, alsmede de afmetingen van de bij de woningen toegestane bijgebouwen, voor zulks in het belang van een goede huisvesting van minder validepersonen noodzakelijk is en geen ontheffing van de desbetreffende regels van het plan kan worden verleend op basis van het bepaalde onder b van dit artikel;
  5. e. geringe overschrijdingen van bouwgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft en de overschrijding ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer bedraagt dan 2 m.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

10.2 Wijziging Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' te wijzigen, door het opnemen dan wel afvoeren van een bedrijf in de categorie-indeling van bedrijfsactiviteiten indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne dan wel technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.

10.3 Waarde archeologie

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waarde - Archeologie - 3' geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Elbert Mooijlaan 1' van de gemeente Wijdemeren.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 8 oktober 2020.

De voorzitter, de griffier,

Bijlage

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Bij de gemeente Wijdemeren is het verzoek binnengekomen voor de bouw van een meerlaags woongebouw met 15 appartementen op het perceel Elbert Mooylaan 1 in Kortenhoef. Op het perceel is nu een garage met pomp aanwezig.

Het vigerende bestemmingsplan laat het beoogde gebruik en de bouw van woningen niet toe. Het gemeentebestuur heeft besloten onderhavig bestemmingsplan in procedure te brengen om de beoogde herontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de noordoostkant van de kern Kortenhoef. Aan de noordzijde wordt het begrensd door de bestaande bebouwing aan de Jonkheer Sixhof. De oostelijke grens wordt gevormd door de Koninginneweg en de achtergelegen 's-Gravelandse Vaart. Aan de zuidkant ligt de Elbert Mooylaan. De westelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de bestaande woningen aan de Elbert Mooylaan. Het plangebied is ca. 1.100 m² groot.

De begrenzing van het plangebied is op de onderstaande luchtfoto aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP5700emyln12018-va01_0001.jpg"

Luchtfoto met plangebied rood omrand, bron Google Earth

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Op de locatie geldt het bestemmingsplan ‘Kernen Ankeveen, Kortenhoef en Nieuw-Loosdrecht’, vastgesteld door de gemeenteraad van Wijdemeren op 27 september 2012.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP5700emyln12018-va01_0002.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan (plangebied rood omrand), bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

De bebouwing binnen het plangebied en een deel van het voorterrein is in het vigerende bestemmingsplan bestemd als 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2'. De pomp heeft een eigen begrenzing met bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg'.

Binnen deze bestemming zijn gebouwen alleen binnen het bouwvlak toegestaan, de maximale goothoogte bedraagt 6 meter voor het voorste deel van het bouwvlak en 4 meter voor het achterste deel van het bouwvlak.

De overige delen van het plangebied zijn bestemd voor 'Verkeer-verblijfsgebied'.

Daarnaast ligt over het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' en voor het oostelijke deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Deze dubbelbestemmingen zijn over de andere bestemmingen heen gelegd. Dubbelbestemmingen regelen een bijzonder belang dat eerst afgewogen dient te worden alvorens de ondergelegen bestemming mag worden gerealiseerd.

De nieuwe ontwikkeling past niet binnen bestemmingen 'Bedrijf' en 'Verkeer-verblijfsgebied'. Middels het voorliggende bestemmingsplan 'Elbert Mooylaan 1' wordt de beoogde ontwikkeling planologisch mogelijk gemaakt en worden de regels gesteld waarbinnen de nieuwe ontwikkeling kan plaatsvinden.

1.4 Indeling Bestemmingsplan

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 zijn de ontstaansgeschiedenis en de huidige situatie kort geschetst;
  • In hoofdstuk 3 zijn de voor het uitwerkingsplan relevante beleidsstukken, zowel op rijksniveau als op provinciaal en gemeentelijk niveau, opgenomen;
  • In hoofdstuk 4 is de beschrijving van het plan opgenomen, waaronder de verantwoording van de parkeersituatie;
  • In hoofdstuk 5 zijn alle aspecten op het gebied van het milieu en leefkwaliteit beschreven;
  • In hoofdstuk 6 komt de juridische vormgeving aan de orde;
  • In hoofdstuk 7 wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven;
  • In hoofdstuk 8 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Landschap

Kortenhoef ligt in het gebied tussen de Vecht en de Utrechtse Heuvelrug. Het is een laaggelegen gebied dat van oudsher erg nat is. De grote waterrijkdom wordt mede veroorzaakt door kwelwater, dat hier aan de oppervlakte komt. Door deze natte omstandigheden is in de loop van de eeuwen laagveen ontstaan. Als gevolg van de ontginning van het veen ontstonden in de 11e eeuw de veenweidegebieden. De natuurlijke ontwatering vond plaats via de Vecht. In de 17e en 18e eeuw werd er op grote schaal verveend, om te voorzien in een grote brandstofbehoefte in Amsterdam en Utrecht. Bij het vervenen werd het veen uit petgaten gegraven of gebaggerd waarna het te drogen werd gelegd op legakkers om vervolgens als turf te worden afgevoerd. Door het veengebied liepen paden van kern naar kern, waaronder ook het Ankeveensche pad. Dit pad is nog deels aanwezig. De legakkers zijn in de loop van de tijd grotendeels weggeslagen door de invloeden van weer en wind en de zandwinning in het gebied. Zo is het weidse plassengebied in zijn huidige vorm ontstaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP5700emyln12018-va01_0003.jpg"

Kaart Kortenhoef en omgeving in 1950 (plangebied rood omcirkeld) bron: www.topotijdreis.nl

Kern Kortenhoef

De geschiedenis van Kortenhoef gaat meer dan duizend jaar terug. Het dorp is voortgekomen uit de dorpen die rond het meer van de Bisschop van Utrecht lagen: Ankeveen, Nederhorst en Kortenhoef. De grenzen van toen bestaan nog in de Raden zoals de Kromme Rade, de 's-Gravelandse Vaart en de Stichtse Kade. In de 12e eeuw droeg de kern Kortenhoef de naam Curtevenne. De kern van het dorp lag destijds ter hoogte van het kerkje aan de Kortenhoefsedijk.

De ruimtelijke opbouw van de kern Kortenhoef is grotendeel gebaseerd op de verkaveling van het onderliggende landschap. De kern is ontstaan rondom de Kerklaan, tussen de Kortenhoefsedijk en de 's-Gravelandse Vaart. De onderliggende verkaveling kenmerkt zich door de langwerpige slagen die ietwat schuin op het lint van de kern 's-Graveland zijn georiënteerd. De straten/lanen volgen in grote lijnen het patroon van de voormalige kavelsloten. Deze straten vormen lange lanen die van oost naar west door de kern lopen. Deze straten/lanen worden met elkaar verbonden door kortere dwarsstraten, die haaks op de kavelrichting georiënteerd zijn. Inzoomend op bouwblokniveau valt op dat deze oost-weststructuur eveneens merendeels is aangehouden bij de situering van de hoofdbebouwing.

Aan de noordzijde wordt de kern begrensd door een kavelsloot. Ten noorden van deze kavelsloot ligt een uitloper van het open veenweidegebied dat zich in westelijke richting uitstrekt. De zuidgrens wordt eveneens bepaald door een kavelsloot.

De verschillen in ruimtelijke structuur tussen de diverse wijken hangen samen met tijd waarin de bebouwing tot stand is gekomen. De eerste uitbreiding wordt gevormd door een buurtje uit de jaren '30 van de twintigste eeuw dat is gelegen aan de zuidzijde van de Kerklaan (Oranjebuurt). Dit buurtje heeft een typerend tuindorpkarakter. De overige bebouwing rondom de Kerklaan is gerealiseerd vanaf de jaren '50. Er was toen een grote behoefte aan woningen en deze zijn in aansluiting op de reeds bestaande bebouwing van de Kerklaan gerealiseerd. De rechte straten en eenvoudige stedenbouwkundige structuur is kenmerkend voor deze periode. De bebouwingsstrook ten noorden van de Elbert Mooylaan behoort tot de meer recente bouwperiode (jaren '70 en '80), de tijd van de woonerven. Dat geldt ook voor het zuidelijke deel van de kern. De laatste uitbreiding van de kern wordt gevormd door de wijk Zuidsingel die vanaf de jaren '90 is ontwikkeld.

De verkavelingstructuur en daarmee de wegenstructuur die vanuit het landelijk gebied doorloopt in de kern, kent over het algemeen een heldere opbouw. Behoud en waar mogelijk versterking van deze herkenbare verkaveling- en routestructuur is gewenst.

2.2 Huidige Situatie Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Koninginneweg, een van de oude structuurbepalende wegen van Kortenhoef (Kortenhoefsedijk, Kerklaan, Emmaweg en Koninginneweg). De bebouwing langs het lint van de Koninginneweg en de 's-Gravelandse Vaart is gevarieerd met een verspringende rooilijn. Daarnaast is de Koninginneweg ook eeen van de wegen waar niet-woonfuncties hoofdzakelijk aan geconcentreerd zijn (Kerklaan, de Koninginneweg, de Emmaweg en de Meenthof/Dodaarslaan). Verder bestaat de omgeving vooral uit woningen van overwegend twee lagen met kap.

Het plangebied zelf bestaat nu uit de bebouwing van de garage met werkplaats en bovenwoning, deels één laag en deels twee lagen met plat dak. Verder wordt het terrein gebruikt voor de pomp en als opstelterrein voor de auto's.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP5700emyln12018-va01_0004.jpg"

Bestaande situatie garagebedrijf met pomp vanaf Koninginneweg

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat een korte samenvatting van de voor het bestemmingsplan van belang zijnde nota's en studies. Het milieubeleid, dat is vastgelegd in diverse wetten en waarvoor specifiek onderzoek moet worden uitgevoerd, is opgenomen in hoofdstuk 5 (Uitvoerbaarheid).

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Daarmee is het nieuwe nationale ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van kracht geworden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid.

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • De concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • De bereikbaarheid verbeteren;
  • Zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Voor het verbeteren van de milieukwaliteit gaat de nota uit van de (internationaal) geldende normen. Verder gaat de nota uit van ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten, het gaat daarbij om de (herijkte) EHS (inmiddels Nationaal Natuur Netwerk geheten) en Natura 2000-gebieden.

Voor het plangebied zijn geen specifieke opgaven bepaald. De ontwikkeling is kleinschalig van aard en heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Ten behoeve van de bescherming van de in de SVIR genoemde nationale belangen, worden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) algemene regels voorgeschreven die bindend zijn voor de lagere overheden als provincie en gemeente. In het Barro worden de kaderstellende uitspraken uit de SVIR bevestigd. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) geeft uitwerking aan enkele bepalingen in het Barro. Doel van het Barro is om onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken, danwel te beschermen. Het gaat hierbij onder meer om de volgende onderwerpen: rijksvaarwegen, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, Ecologische Hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.

Geen van deze nationale belangen speelt een rol binnen de begrenzing van het plangebied.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken wordt een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Per 1 juli 2017 is de ladder gewijzigd, waardoor artikel 3.1.6 lid 2 Bro aangeeft dat: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

Met dit plan wordt de ontwikkeling van 15 appartementen mogelijk gemaakt. Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied, zodat alleen een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling nodig is.

In september 2010 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de Provinciale Woonvisie 2010-2020 vastgesteld. Om uitvoering te geven aan de woonvisie zijn Regionale Actieprogramma's Wonen (RAP's) ontwikkeld. Dit gebeurt door de regio's in samenspraak met de provincie. De regionale behoefte is aangetoond en regionaal afgestemd in het Regionaal actieprogramma Wonen 2016-2020 regio Gooi en Vechtstreek (2017). Tot 2030 bevat het programma 9.250 nieuwbouwwoningen. De regio zet in op het realiseren van 3.750 nieuwbouwwoningen in de periode 2015-2019 en 2.750 voor de periode 2020-2024. In deze periodes zal dit nieuwbouwplan gerealiseerd worden. Hierbij zitten in de planvoorraad voor 2015-2019 al 5.804 woningen en voor 2020-2024 zijn het er 3.530. Dit is meer dan benodigd. Maar vanwege de uitval van plannen wordt er gerekend met een gewenste planvoorraad van 30 tot 50% van het nieuwbouwprogramma, zoals te zien is in onderstaande figuur bij 19. Planvoorraad en nieuwbouwprogramma.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP5700emyln12018-va01_0005.jpg"

Planvoorraad, bron: Woonvisie Regio Gooi en Vechtstreek 2016-2030

Dit wordt voor 2015-2019 ruimschoots gehaald en voor de periode 2020-2024 bijna. Maar in deze getallen is in de planvoorraad is voor de gemeente Wijdemeren het plan ter Sype met 600 woningen opgenomen. Dat is ook de reden voor het hoge percentage (82%) grondgebonden woningen (zie bovenstaande figuur bij 18 Woningtypen planvoorraad. Deze plannen worden echter zo niet gerealiseerd. Er mogen misschien 80 woningen hiervan worden gerealiseerd en meer wordt het niet. Dit betekent dat de gemeente moet zoeken naar andere locaties. In 2018 zijn er 40 seniorenwoningen gerealiseerd (20 toename, rest vervanging oud) en begin 2019 wordt Erve Knorr opgeleverd met 20 sociale en 28 vrije sector woningen en eind 2019 de Voorstraat in Nederhorst den Berg met 16-18 woningen. Na 2019 zit er geen realisatie meer in de planning voor Wijdemeren in de sociaal tot middeldure sector. In de regionale woonvisie wordt aangegeven dat bij eventuele uitbreiding van de planvoorraad, bijvoorbeeld ter vervanging van planuitval, ligt de focus op binnenstedelijke locaties, transformatielocaties en locaties rondom openbaar vervoer knooppunten.

Hier rekening mee houdend past herontwikkeling van het perceel Elbert Mooylaan 1 (een binnenstedelijke transformatielocatie) en het toevoegen van 15 appartementen binnen de behoefte van de gemeente Wijdemeren en de regio. Daarbij komt dat de gemeente Wijdemeren sterker vergrijst dan de regio. Daarom vindt de gemeente het vooral belangrijk dat gestapelde bouw voor jong en oud wordt toegevoegd, wat met dit plan gebeurd.

3.2.4 Conclusie

Op basis van bovenstaande samenvattingen van de van belang zijnde rijksbeleidsnota's kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven. De omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan, het Milieubeleidsplan 2015-2018, de Watervisie 2021 en de Agenda Groen.

De hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is het relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau vasthouden door te richten op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn, en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier, en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie. Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die nu gemaakt worden.

De sturingsfilosofie is het principe 'lokaal wat kan, regionaal wat moet'. Hierbij wordt rekening gehouden met de diversiteit aan regio's, om ruimte te bieden aan maatwerk en om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving. Hierbij staat de opgave centraal. Dat bepaalt de wijze van sturing en samenwerking.

Onder de hoofdambitie zijn voor een drietal aspecten samenhangende ambities geformuleerd:

Leefomgeving

  • Klimaatverandering: een klimaat bestendig en waterrobuust Noord-Holland. Stad, land en infrastructuur worden klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Gezondheid en veiligheid: het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Dit betreft bodem, water, lucht, omgevingsveiligheid, geluidbelasting en (ontwikkelingen in) de ondergrond;
  • Biodiversiteit en natuur: de biodiversiteit in Noord-Holland vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt.

Gebruik van de leefomgeving

  • Economische transitie: een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor. De provincie biedt ruimte aan ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten;
  • Wonen en werken: vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming laten zijn. Woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends;
  • Mobiliteit: inwoners en bedrijven van Noord-Holland kunnen zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden;
  • Landschap: het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

Energietransitie

  • De ambitie van de Provincie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal is en gebaseerd is op hernieuwbare energie.

In het Visiedeel zijn de ambities uitgewerkt in zogenaamde samenhangende bewegingen naar de toekomst. In die bewegingen hanteert de provincie meerdere ontwikkelprincipes. Deze ontwikkelprincipes geven houvast naar de toekomst toe omdat ze op hoofdlijnen beschrijven hoe de provincie de ontwikkelingen voor zich ziet. Het gaat om de volgende vijf bewegingen:

  • Dynamisch schiereiland: het benutten van de unieke ligging, waarbij de kustverdediging voorop staat en waar toeristische en recreatieve kansen benut kunnen worden en natuurwaarden worden toegevoegd.
  • Metropool in ontwikkeling: hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad gaat functioneren en dat de reikwijdte van de metropool groter wordt. Door het ontwikkelen van en samenhangend metropolitaan systeem wordt de agglomeratiekracht vergroot.
  • Sterke kernen, sterke regio's: de ontwikkeling van centrumgemeenten die daarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden.
  • Nieuwe energie: het benutten van de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.
  • Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: het ontwikkelen van natuurwaarden in combinatie met het versterken van de (duurzame) agrifoodsector.

Op dit moment is de provincie bezig met het opstellen van de eerste integrale Omgevingsverordening. Deze zal op termijn de huidige Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vervangen. De PRV wordt regelmatig aangepast naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid. De laatste wijziging van de PRV is op 14 januari 2019 door Provinciale Staten vastgesteld. In deze wijziging zijn onder andere de artikelen met betrekking tot Kleinschalige ontwikkeling, Natuurnetwerk Nederland en Strandzonering aangepast. De gewijzigde PRV is op 1 februari 2019 in werking getreden.

De Provincie Noord-Holland spant zich in voor het in stand houden en waar mogelijk vergroten van de biodiversiteit, vanuit de intrinsieke waarde van natuur. De Provincie beschouwt de natuur en de gebruikswaarde van haar natuur daarom in samenhang. De Provincie Noord-Holland zorgt voor gebieden met een hoge biodiversiteit, maakt deze waar mogelijk toegankelijk voor recreatie en bouwt deze uit tot een robuust, samenhangend netwerk. Kern van het natuurbeleid is de veiligstelling en de ontwikkeling van een netwerk van onderling verbonden natuurgebieden, de EHS (thans NNN) inclusief de verbindingszones, nationale parken en Natura 2000-gebieden.

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan valt binnen het bestaand stedelijk gebied waar wonen is toegestaan, hiermee draagt het bij aan het provinciale streven naar binnenstedelijke woningbouw. Doordat de garage met pomp verdwijnen binnen woonbebouwing van Kortenhoef zorgt het project voor een toename van de kwaliteit van het woon- en leefmilieu.

Wat betreft deze bescherming van natuurgebieden wordt verwezen naar paragraaf 5.2 Flora en fauna, van deze toelichting. Het plan is niet in strijd met de provinciale omgevingsvisie en verordening.

3.3.2 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2018)

Aandacht voor behoud en ontwikkeling van landschap en cultuurhistorie is sterk verankerd in het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland. In de afgelopen jaren is het beleid sterk ontwikkeld en heeft het een duidelijke plek gekregen in de Structuurvisie Noord-Holland 2040. Voor het opstellen van ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen, beeldkwaliteitsplannen en structuurplannen is de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2018) vastgesteld. Ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied zijn alleen mogelijk indien de Leidraad daarbij wordt toegepast. Deze Leidraad is een vernieuwde versie van de Leidraad uit 2010.

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 (Leidraad) is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De Leidraad geeft gebiedsgerichte en ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De provincie beoogt met deze Leidraad om samen met bijvoorbeeld gemeenten, ontwikkelaars en initiatiefnemers te werken aan het behouden en versterken van de kwaliteit van het landschap en de cultuurhistorie.

Ruimtelijke kwaliteit is lastig te definiëren of kwantificeren. Het gaat niet om mooi of lelijk, of behouden tegenover ontwikkelen. Ruimtelijke kwaliteit draait om het samenspel van nieuw en oud en de balans tussen behoud en ontwikkeling bij het maken van keuzen over de toekomst van het landschap. Zonder behoud geen verleden, maar zonder ontwikkeling geen toekomst. Kortom ruimtelijke kwaliteit ontstaat als nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen aansluiten op de huidige kwaliteiten van het landschap. Zodat, waar mogelijk, eenieder het landschap in kan, het kan beleven en ervan kan genieten – ook in de toekomst.

Volgens de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2018) dient bij ruimtelijke plannen verantwoording te worden afgelegd van de manier waarop nieuwe functies rekening houden met de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap, de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken en de bestaande kwaliteiten van het gebied.

Voor de verantwoording van de inpassing en de ruimtelijke kwaliteit van het plan wordt verwezen naar hoofdstuk 4 (Planbeschrijving).

3.3.3 Provinciale woonvisie 2010-2020

De Provinciale Woonvisie 2010-2020 is erop gericht in 2020 te beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. De speerpunten van de Provinciale Woonvisie 2010-2020 zijn:

  1. 1. Verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning;
  2. 2. Verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners;
  3. 3. Verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

In de woonvisie benadrukt de provincie met name het belang van een passende kwaliteit woningbouw. Dat is alleen mogelijk als er op regionaal niveau een goede afstemming komt tussen alle partijen die zijn betrokken bij het bouwen van woningen. De provincie zet zich vooral in als procesleider, aanjager en expert. Vanuit die rol is de provinciale woonvisie opgesteld en wordt vervolgens aangestuurd op het maken van bestuurlijke afspraken in de zogenaamde Regionale actieprogramma's (RAP). In deze regionale actieprogramma's zullen de speerpunten en opgaven uit de woonvisie nader worden uitgewerkt. Het wellicht belangrijkste instrument dat de provincie actief inzet is die van het monitoren. Monitoring van ontwikkelingen en trends is hiermee een belangrijke input om beleidsacties uit te zetten. De woonvisie gaat uit van een demografische ontwikkeling waarbij in Noord-Holland Noord de bevolkingsgroei in de loop van de tijd afneemt. Verwacht wordt dat na 2040 het aantal huishoudens en dus de woningbehoefte niet meer toeneemt. Vergrijzing leidt tot een vraag naar woningen en woonomgevingen waar mensen langdurig zelfstandig kunnen blijven wonen en deelnemen aan de maatschappij. De provincie zet in op voldoende geschikte woningen voor senioren. Om starters en jongeren op de woningmarkt betere kansen te geven blijft de betaalbaarheid van de woningen belangrijk. Verder stelt de Provinciale Woonvisie de consument centraal. De provincie wil de keuzevrijheid van bewoners vergroten. Dit betekent dat er ruimte moet worden gegeven aan (specifieke) woonwensen. Het gaat daarbij niet alleen om de woning maar ook om de woonomgeving.

Het onderhavig plan past binnen het RAP 2016-2020 regio Gooi en Vechtstreek, zie paragraaf 3.2.3. In onderhavig plan wordt met de bouw van appartementen, voor een deel in de sociale sector, voorzien in een deel van de woningmarkt waar veel vraag naar is binnen de gemeente Wijdemeren. Samen met de andere in- en uitbreidingslocaties levert het een goede bijdrage aan een evenwichtige en een gevarieerde opbouw van de woningvoorraad in de regio.

3.3.4 Conclusie

Op basis van de bovenstaande samenvattingen kan worden geconcludeerd dat deze ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal beleid.

3.4 Regionaal Beleid

3.4.1 Regionale woonvisie Gooi en Vechtstreek 2030

De regio Gooi en Vechtstreek heeft in maart 2017 de nieuwe regionale woonvisie Gooi en Vechtstreek 2030 vastgesteld. De missie daarin is: "De regio Gooi en Vechtstreek wil een complete regio zijn, met een passend woningaanbod voor jong en oud, rijk en arm, kleine of grote huishoudens en goed of slecht ter been. De regio ontleent haar identiteit voor een groot deel aan de diversiteit aan landschappen en woonmilieus en is daardoor een aantrekkelijk verstigingsgebied voor al deze groepen. Het behouden en, waar mogelijk, versterken van deze diversiteit aan woonmilieus waarborgt de vitaliteit van de regio ook in de toekomst." De ambities die worden genoemd zijn:

  • Beweging op de woningmarkt: door het wegnemen van belemmeringen en het stimuleren van doorstroming wordt gezorgd voor meer beweging op de regionale woningmarkt. hierdoor krijgen mensen meer keuzes en meer kansen;
  • Identiteit en diversiteit: Gooi en Vechtstreek is een regio met een sterke eigen identiteit. Deze identiteit wordt behouden en versterkt, onder andere door te zorgen voor meer diversiteit aan woningen en woonmilieus in de regio;
  • Samenwerking: de gemeenten werken nauw samen met alle woonpartners in de regio om de missie te verwezenlijken. Er wordt een continue dialoog gevoerd en de gezamenlijke inspanningen worden gemonitord en geevalueerd. Ook investeerd de regio in nieuwe vormen van samenwerking tussen overheid en burgers.

3.4.2 Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020

In 2017 is het Regionaal actieprogramma Wonen 2016-2020 regio Gooi en Vechtstreek vastgesteld. Het doel van het Regionaal Actieprogramma Wonen is om te komen tot regionaal woonbeleid in kwantitatieve en kwalitatieve zin, waarbij op regionaal niveau de afstemming tussen vraag en aanbod centraal staat. Een regionaal programma kan een robuust kader bieden voor lokale differentiatie en het maken van (prestatie)afspraken daarover. Afstemming van het woonbeleid op regionaal niveau is nodig om een passende verdeling van woningtypen en woonmilieus tot stand te brengen die past bij de vraag van bewoners en woningzoekenden. Als belangrijkste regionale thema's zijn aangemerkt: betaalbaarheid, toegankelijkheid en duurzaamheid.

Met het onderhavige woningbouwplan wordt invulling gegeven aan de woningbouwopgave van de gemeente Wijdemeren, zie paragraaf 3.2.3. Hierbij wordt voor de gemeente als geheel een evenwichtige verdeling in woningtypen en categorieën aangehouden. Het onderhavige plan richt zich met name op (sociale) appartementen, waar in de gemeente Wijdemeren veel behoefte aan is.

3.4.3 Conclusie

Onderhavig plan past in het regionale beleid en draagt samen met de andere in- en uitbreidingslocaties bij aan een evenwichtige en een gevarieerde opbouw van de woningvoorraad in de regio.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Structuurvisie Wijdemeren

De Structuurvisie Wijdemeren is door de gemeenteraad van Wijdemeren vastgesteld op 1 november 2012. De Structuurvisie geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente aan. Het motto is 'beheerste ontwikkeling met behoud van het goede'.

Ten aanzien van het wonen geeft de structuurvisie aan dat er in de gemeente behoefte is aan woningen, vooral voor jongeren, ouderen en gehandicapten. Gezien de hoge natuur- en landschapswaarden in de gemeente is het beleid voor woningbouw restrictief. Daardoor zijn er weinig woningbouwlocaties van enige omvang beschikbaar.

Het onderhavige plan biedt de kans de woningvoorraad binnen het bestaand stedelijk gebied uit te breiden en sluit daarmee aan op de structuurvisie.

3.5.2 Welstandsnota Wijdemeren

Het hoofddoel van de nota is het inzicht verlenen in het welstandsbeleid. In de welstandsnota staan de relevante randvoorwaarden en uitgangspunten voor het welstandsbeleid. Een welstandstoets is (wettelijk) verplicht bij aanvragen om omgevingsvergunning en wordt verricht door een (welstands)commissie. Deze commissie kan – op basis van de welstandscriteria uit de welstandsnota – aan het college van B&W adviseren of een ingediend plan voldoet aan de welstandseisen.

Regulierwelstandsregime

Voor dit gedeelte van Kortenhoef geldt een regulier welstandsregime, waar de basiskwaliteit moet worden gehandhaafd. Er zal onder meer worden beoordeeld op het behoud van de samenhang binnen de rijen en clusters.

Voor de verantwoording van de inpassing en de ruimtelijke kwaliteit van het plan wordt verwezen naar hoofdstuk 4 (Planbeschrijving).

3.5.3 Woonvisie 2016-2020 Wijdemeren

De gemeente Wijdemeren heeft naar aanleiding van de nieuwe Woningwet uit 2015 en de geactualiseerde regionale woonvisie Gooi en Vechtstreek 2016-2030 een nieuwe Woonvisie opgesteld. Het belangrijkste doel is om de woningvoorraad, nu en in de toekomst, zo goed mogelijk af te stemmen op de woonwensen van de inwoners van Wijdemeren. Ook verdient de leefbaarheid van de kleine kernen in de gemeente bijzondere en blijvende aandacht. Daarnaast dient de Woonvisie als basis voor de prestatieafspraken die jaarlijks moeten worden gemaakt met de woningcorporaties en huurdersvertegenwoordigers.

Wijdemeren wil de komende jaren stevig inzetten op de verjonging van de kleine kernen door het vasthouden en aantrekken van jongeren, zodat een evenwichtige bevolkingssamenstelling gewaarborgd blijft. De woningvoorraad in de gemeente is eenzijdig samengesteld, in alle kernen bestaat het overgrote deel (70%) van de woningvoorraad uit koopeengezinswoningen. De grootste behoefte bevindt zich aan de onderkant van de woningmarkt: goedkope koopwoningen en huurappartementen.

Bij woningtoevoegingen geldt dat de gemeente niet meer van hetzelfde wil toevoegen, maar zo veel mogelijk die segmenten wil toevoegen die de woningvoorraad meer divers en toekomstbestendig maken. Bij nieuwe woningbouwplannen streeft de gemeente naar minimaal 1/3 betaalbare woningen (huur tot € 710,- en koop tot € 180.000,- prijspeil 2016) en 2/5 gestapelde bouw.

Het onderhavige plan bestaat geheel uit gestapelde bouw (15 appartementen) en is voor 1/3 deel (5 appartementen) voor de sociale sector. Hiermee draagt het bij aan de doelstellingen van de gemeente en aan een gedifferentieerd woningbouwaanbod in de gemeente als geheel.

3.5.4 Conclusie

Op basis van bovenstaande samenvattingen van de van belang zijnde beleidsnota's kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt het plan uiteengezet en beschreven aan de hand van een aantal aspecten. De stedenbouwkundige opzet geeft de inpassing in de omgeving weer. De architectonische opzet geeft het ontwerp van het gebouw en de woningaantallen weer. De plannen zullen na vaststelling van het bestemmingsplan verder uitgewerkt worden. De bebouwing en de inrichting van de openbare ruimte zullen in overeenstemming zijn met de regels en de verbeelding (het juridisch bindende deel) van het onderhavige bestemmingsplan. Tot slot worden de ontsluiting en het parkeren behandeld.

4.2 Stedenbouwkundige Opzet

Uitgangspunt is een stedenbouwkundige invulling waarin de nieuwe woningbouw zo in te passen is dat een goede woonkwaliteit gewaarborgd is en de nieuwe ontwikkeling zich op een vanzelfsprekende manier voegt in de bestaande omgeving. Door de ligging op de hoek van de Elbert Mooylaan en de Koninginneweg, een van de oude structuurbepalende wegen, vraagt deze locatie om een goede inpassing in de omgeving. Er is daarom gekozen voor een gebouw die aan beide rechtdoet. Op de kop wordt er aangesloten op het bestaande gevarieerde bebouwingsbeeld en verspringende rooilijn van de Koninginneweg. Aan de zijde van de Elbert Mooylaan wordt juist gekozen voor de richting van de bestaande woningen. Hierdoor vormt het appartementengebouw een mooie hoekoplossing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP5700emyln12018-va01_0006.jpg"

Stedenbouwkundige opzet, bron: agNOVA architecten

4.3 Architectonische Opzet

Het terrein van de voormalige autodealer op de kruising van de Elbert Mooylaan en de Koninginneweg wordt met zorg her-ontwikkeld. De omgeving kenmerkt zich door woningen van twee lagen en een kap. Aan de ene zijde is er zicht op een groene park, de andere zijde volgt de verdraaiing richting de 's-Gravelandse Vaart.

Het nieuwe appartementengebouw bestaat langs de Elbert Mooylaan in de hoofdmassa uit twee bouwlagen die aansluiten op de aangrenzende bebouwing. De terugliggende derde bouwlaag pakt vervolgens op subtiele wijze de noklijn van de naastgelegen dakvlakken op.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP5700emyln12018-va01_0007.jpg"

Plattegrond begane grond, bron: agNOVA architecten

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP5700emyln12018-va01_0008.jpg"

Impressie ontwerp, bron: agNOVA architecten

Door het gehele appartementengebouw terug te laten springen ten op zichte van de rijwoningen aan de linkerzijde ontstaat er lucht aan de voorzijde en ruimte richting de 's-Gravelandse Vaart. De woningen op de begane grond krijgen een eigen voortuin voorzien van lage groene haag. Een bomenrij begeleidt langs de groene voortuinen van het appartementengebouw de route richting de vaart. Hiertussen ontstaat nu de mogelijkheid om te parkeren. De nu steenachtige situatie wordt straks een groene overgangszone tussen publiek en privé.

Het nieuwe woonvolume krijgt een gelaagdheid in de gevel door het verfijnde detailniveau. De zowel horizontale als verticale geleding geeft het volume een herkenbare menselijke maat. Daarnaast ontstaat er zo een subtiele aansluiting op de omliggende rijwoningen. Het kopvolume begeleid de passant richting de 's-Gravelandse Vaart. Deze hoek met de Koninginneweg vormt een verbijzondering en bestaat uit 3 lagen met kap. Het kopvolume wordt als een klassiek pakhuis vormgegeven. Het sluit daarmee aan op de al aanwezige vormtaal en gevelopbouw.

Er is een bezonningsstudie uitgevoerd om te zien wat het effect van de nieuwbouw op de omringende woningen in de omgeving is. Deze is als bijlage 1 toegevoegd aan deze toelichting. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er alleen bij laagstaande zon (winterperiode en vroeg en laat in voor- en najaar) schaduw op de omringende woningen valt. In deze situatie is dat binnen de bebouwde omgeving te verwachten, dit komt met de bebouwing van de huidige situatie ook voor. Voor het overige zijn er geen nadelige effecten in de bezonning.

4.4 Verkeer En Parkeren

4.4.1 Verkeer

De locatie wordt ontsloten via de Elbert Mooylaan. In de huidige situatie met garage met pomp is gedurende een maand het aantal verkeersbewegingen bijgehouden. Hier ligt het aantal verkeersbewegingen (inclusief tankauto en trekkers) per werkdag tussen de 50 en de 80. Gemiddeld is het aantal verkeersbewegingen per weekdagetmaal 55.

Aan de hand van de CROW publicatie parkeren en verkeersgeneratie (CROW publicatie 317) kan het aantal verkeersbewegingen in de nieuwe situatie worden bepaald.

Kortenhoef is ingedeeld als type woonmilieu V, Centrum-dorps (weinig stedelijk, schil, minimum). Hierbij hoort een gemiddeld aantal motorvoegtuigbewegingen per woning per weekdagetmaal van 3,7 voor de appartementen sociale huur en 5,5 voor de appartementen vrije sector. Het te verwachten aantal verkeersbewegingen per weekdagetmaal in de nieuwe situatie is dan:

personenauto's:

6 x 3,7 = 22,2 verkeersbewegingen per weekdagetmaal voor de appartementen sociale huur

9 x 5,5 = 49,5 verkeersbewegingen per weekdagetmaal voor de appartementen vrije sector

vrachtverkeer: -

Totaal 71,7

Het aantal verkeersbewegingen zal door de herontwikkeling gemiddeld genomen toenemen. Het aandeel vrachtverkeer neemt echter wezenlijk af, waardoor de omgeving minder belast wordt. Gezien de dimensionering van de omringende wegen kan de beperkte toevoeging van het aantal verkeersbewegingen goed verwerkt worden.

4.4.2 Parkeren

Beleidsregels parkeren gemeente Wijdemeren

De gemeente Wijdemeren hanteert beleidsregels op het gebied van parkeren. De beleidsregels zijn vastgesteld door burgemeester en wethouders van Wijdemeren op 6 februari 2006 en in 2015 herzien. In het beleid is onder andere een parkeernormering opgenomen voor verschillende functies. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de kernen en het landelijk gebied.

Parkeervoorzieningen moeten in beginsel op het erf behorende bij de functie worden aangebracht. Verder regelt het beleid dat in bepaalde gevallen het gebruik van openbare parkeervoorzieningen is toegestaan. Dat is onder andere het geval bij bepaalde herontwikkelingslocaties waarvan de oorspronkelijke functie al gebruik maakte van parkeervoorzieningen in het openbaar gebied.

Parkeernorm

Volgens de beleidsregels van de gemeente Wijdemeren geldt de parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per woning voor een appartement - koop in het kerngebied en 1,0 parkeerplaats per woning voor een appartement - sociale huur in het kerngebied.

Voor de nieuwe woningen is het benodigde aantal parkeerplaatsen:

5 appartementen sociale huur 5*1,0 = 5,0 pp

10 appartementen vrije sector 10*1,3 = 13,0 pp

Totaal 18,0 pp

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP5700emyln12018-va01_0009.jpg"

Kaart met in grijs de nieuwe parkeerplaatsen en in blauw de parkeerplaatsen van het huidige gebruik

Rondom het appartementengebouw worden de volgende nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd:

9 haaksparkeerplaatsen Elbert Mooijlaan

6 langsparkeerplaatsen Elbert Mooijlaan

1 langsparkeerplaats Koninginneweg

Voor de garage was er een aantal parkeerplaatsen in gebruik in het openbaar gebied. De norm voor een garage in de beleidsregels van de gemeente Wijdemeren is 1,0 per 100 m² bvo. De huidige bebouwing is ca. 350 m², dit betekent dat 3,5*1,0 = 3,5 parkeerplaatsen toe rekenen zijn aan de garage. Een deel van dit parkeren vindt plaats op het eigen terrein van de garage, maar ook de haaksparkeerplaatsen aan de overzijde van de Elbert Mooijlaan worden hiervoor gebruikt. Op de kaart zijn hiervoor 2 haaksparkeerplaatsen (in blauw) aan de overzijde van de Elbert Mooijlaan aangegeven die meetellen voor de parkeerberekening voor de nieuwbouw.

Hiermee zijn er 18 (9+6+1+2) parkeerplaatsen beschikbaar voor de nieuwe woonfunctie. Er worden in het plan voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd.

In de regels en in de anterieure overeenkomst is daarnaast de mogelijkheid opgenomen om in plaats van vijf sociale huurappartementen, vijf sociale koopappartementen te realiseren. Deze vallen ook binnen de sociale sector en passen daarmee binnen het woonbeleid van de gemeente. Door deze afwijkingsmogelijkheid biedt het plan meer flexibiliteit in de uitvoering van het wonen in de sociale sector. Er zijn echter wel extra parkeerplaatsen nodig voor deze appartementen, omdat de parkeernorm voor een koopappartement 0,3 parkeerplaats per woning hoger is. Dit betekend dat er afgerond 2 parkeerplaatsen (5*0,3 = 1,5 pp) extra gerealiseerd moeten worden. Deze extra parkeerplaatsen komen in het openbaar gebied rondom de appartementen, of indien realisatie van de 2 extra parkeerplaatsen binnen het openbaar gebied niet mogelijk is, onder goedkeuring van het college van burgemeester en wethouders, binnen het gebied van Kortenhoef Noord en daarmee in voldoende nabijheid van de nieuwe woningen.

In het beleid van de gemeente wordt aangegeven dat het uitgangspunt bij nieuwe ontwikkelingen parkeren op eigen erf is (artikel 1.1 van de Beleidsregel parkeernormen 2015). Hierbij wordt ook aangegeven dat er in enkele gevallen van kan worden afgeweken (artikel 1.2). Bij deze uitzonderingsregels wordt aangegeven dat bij een project ter vervanging van een categorie binnen dezelfde functie of van een functie door een andere functie, waarbij de oorspronkelijke functie gebruik maakt van parkeervoorzieningen anders dan op eigen erf, parkeren op eigen erf niet vereist is, mits dit niet leidt tot een grotere parkeerbehoefte volgens de norm (artikel 1.2 lid 1). Bij een project bestaande uit nieuwbouw van meer dan twee woningen aaneen hoeven de middenwoning(en) niet aan het beginsel van parkeren op eigen terrein te voldoen. In deze gevallen moet de benodigde parkeerruimte in de nabijheid van de woningen worden gesitueerd (artikel 1.2 lid 3).

Het onderhavig project voldoet niet geheel aan de voorwaarden die gesteld worden. De oorspronkelijke functie maakt wel gebruik van parkeervoorzieningen in de openbare ruimte, maar de nieuwe functie zorgt voor een toename van de parkeerbehoefte, waardoor er niet volledig aan artikel 1.2 lid 1 wordt voldaan. Deze toename wordt gecompenseerd doordat er meer parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd worden dan in de huidige situatie. Appartementen vallen wel binnen nieuwbouw bestaande uit meer dan twee woningen aaneen (artikel 1.2 lid 3). De benodigde parkeerplaatsen worden in de nabijheid van de woningen gesitueerd. De gemeente kan van beleid afwijken als dit voldoende gemotiveerd wordt. In dit geval wordt er veel belang gehecht aan de bouw van appartementen door de behoefte hieraan in de gemeente, zie paragraaf 3.2.3. Hierbij is het van belang dat de parkeerplaatsen in de directe omgeving van de nieuwbouw wordt aangelegd. Gezien het belang van de functiewijziging wil de gemeente meewerken aan deze oplossing waarbij de parkeerplaatsen niet (geheel) op eigen terrein worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Voor het bestemmingsplan is een aantal milieuaspecten, van belang voor het plangebied, nader bekeken. In dit hoofdstuk worden de resultaten van de onderzoeken hiernaar beschreven. Aandacht is besteed aan geluidhinder, bedrijven en milieuzonering, bodem, externe veiligheid, vormvrije m.e.r-beoordeling en luchtkwaliteit. Daarnaast is aandacht besteed aan de aspecten ecologie, archeologie en is een waterparagraaf opgenomen. Tot slot worden de duurzaamheidsaspecten van het plan beschreven.

5.1 Waterhuishouding

5.1.1 Wet- en regelgeving

Waterbeheer en watertoets

Vanaf 1 november 2003 is de watertoets van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

In het plangebied wordt het waterbeheer gevoerd door het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. Waternet neemt daarbij de uitvoering van het waterbeheer voor zijn rekening. De rioleringstaak binnen het plangebied valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Wijdemeren. In het kader van de watertoets is over dit bestemmingsplan overleg gevoerd met de waterbeheerder.

Onderstaande waterparagraaf is in overleg met de waterbeheerder opgesteld.

Beleid

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Voor het beleidskader op Europees, nationaal en provinciaal niveau wordt verwezen naar paragraaf 6.6 van het bestemmingsplan Kernen Ankeveen, Kortenhoef en Nieuw-Loosdrecht.

Waterschapsbeleid

Waterbeheerplan

Een waterbeheerplan gaat in op de verantwoordelijkheden van het waterschap: zorgen voor voldoende, schoon water en veiligheid achter de dijken. Ook komen de maatschappelijke (neven)taken aan bod: zorgen voor goede en veilige vaarwegen, verbeteren van recreatie- en natuurgebieden en onderhouden van het cultuurhistorisch landschap. Deze verantwoordelijkheden staan beschreven in de Waterwet en de Europese Kaderrichtlijn Water.

De beleidsvoorbereidende, uitvoerende en administratieve taken heeft AGV opgedragen aan de stichting Waternet. Het waterbeheerplan gaat over de waterschapstaken van AGV, waarbij AGV wel steeds het oog houdt op de samenhang van deze taken met het geheel van waterketen- en watersysteemtaken, ofwel de watercyclus.

Op dit moment is het Waterbeheerplan 2016-2021 van kracht.

Keur

Het bestuur van het waterschap heeft de Keur vastgesteld. De Keur AGV 2017, het Keurbesluit Vrijstellingen en de Beleidsregels zijn op 1 november 2017 in werking getreden.

De uitgangspunten over hoe om te gaan met water in ruimtelijke plannen zijn beschreven in de Keur. De Keur is een verordening met verbods- en gebodsregels ter bescherming van waterstaat- en waterhuishoudkundige werken en voorzieningen. (Hiervan kan door het waterschap ontheffing worden verleend.) De Keur is erop gericht de wateraan- en afvoer, waterberging en de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast zo goed mogelijk te kunnen garanderen. Door de regels in de Keur worden ook de ecologische kwaliteit van wateren en waterkeringen en de daarmee verbonden natte natuurwaarden zo goed mogelijk beschermd.

Compensatie toename verhard oppervlak

Met de keurartikelen en beleidsregels die betrekking hebben op het aanleggen van verhard oppervlak draagt AGV bij aan het voorkomen van wateroverlast.

Risico's van het aanleggen van verhard oppervlak zijn dat water op die plek niet meer in de bodem kan wegzakken en daardoor wateroverlast veroorzaakt (water op straat) of (door versnelde afstroming) overbelasting van het oppervlaktewater- en/of rioleringssysteem.

Vanwege deze risico's stelt AGV voorwaarden aan de vergunningen voor het aanleggen van verhard oppervlak. De belangrijkste voorwaarde is dat de aanvrager het verlies aan infiltratie-/bergingscapaciteit moet compenseren. Compensatie kan plaatsvinden op verschillende manieren:

  • Door het graven van open water (traditionele berging);
  • Door alternatieve waterberging (of bergingsvoorzieningen):
    1. 1. het bestemmen van laaggelegen land, overstroombaar land;
    2. 2. het aanleggen van vegetatiedaken;
    3. 3. het aanleggen van constructies die bestemd zijn voor de opvang van regenwater.

Deze beleidsregels gelden voor situaties met aanleg van verhard oppervlak van meer dan 1000 vierkante meter in stedelijk gebied of glastuinbouwgebied of meer dan 5000 vierkante meter in overig gebied.

Legger AGV

De legger beschrijft de locatie van wateren, dijken en kunstwerken met de daarbij behorende eisen, onderhoudsverplichtingen en verdeling van verantwoordelijkheden. Op de legger is de 's-Gravelandse Vaart als watergang aangeduid. Via het plangebied is er een duikerverbinding met het water verderop langs de Elbert Mooylaan. Direct ten oosten van het plangebied ligt een tertiaire waterkering. Deze heeft een waterkerende functie voor de polder met een waterpeil van NAP -1,10 m ten westen ten opzichte van het waterpeil van de 's-Gravelandse Vaart van NAP -0,20 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP5700emyln12018-va01_0010.jpg"

Kaartbeeld legger (plangebied rood omrand) bron: Waternet

Handboek hemelwater

Het Handboek hemelwater gaat over het omgaan met hemelwater dat op verhard oppervlak valt (daken, wegen) en vervolgens afstroomt naar de riolering, de bodem of het oppervlaktewater.

Uitgangspunt is dat hemelwater zoveel mogelijk wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater of in de bodem wordt geïnfiltreerd. Hemelwater wordt daarvoor schoon genoeg geacht; maar wanneer het ingezamelde hemelwater te verontreinigd is of verontreiniging van het water niet is te voorkomen dan moet het hemelwater ter plaatse worden gezuiverd. Bij nieuwe lozingen op een vuilwaterriool is het uitgangspunt dat deze alleen plaatsvinden als lozing op of in de bodem, in een openbaar hemelwaterstelsel of in het oppervlaktewater redelijkerwijs niet mogelijk is.

Duurzaam stedelijk waterbeheer in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen

Het is van belang de uitgangspunten van duurzaam stedelijk waterbeheer, zoals geformuleerd door Waterschap Amstel, Gooi en Vecht daar waar mogelijk toe te passen. Dit betreft onder andere het minimaliseren van wateroverlast met het oog op klimaatverandering en het optimaliseren van de afvalwaterketen. Waar mogelijk kan de afvalketen kosteneffectief worden verbeterd door het afkoppelen van verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater afgevoerd wordt naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie. Voor nieuwbouw is dit verplicht.

Het gebruik van uitlogende materialen beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief en dient voorkomen te worden (gedurende zowel de bouw- en gebruiksfase alsmede de inrichting van de openbare ruimte). Emissies naar het oppervlaktewater van PAK (teer- en bitumeuze materialen, verduurzaamd hout), lood, zink en koper (via regenwaterafvoer) moeten worden tegengegaan.

5.1.2 Situatie plangebied

Het plangebied ligt aan de noordoostzijde van de kern Kortenhoef, in het Vechtplassengebied. De maaiveld-hoogte bedraagt circa NAP 0,5 m en de bodem bestaat ter plaatse uit zand. Het plangebied ligt in de Polder Kortenhoef en heeft een peil van NAP -1,10 m.

Waterkering

In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich de 's-Gravelandse Vaart, aan de overzijde van de Koninginneweg. Langs de Koninginneweg liggen polderkaden. Deze polderkaden en beide naastgelegen beschermingszones (zowel binnen- als buitendijks) zijn in het vigerende bestemmingsplan bestemd tot Primair waterkeringsdoeleinden conform de informatie van de waterbeheerder. Deze tertiaire waterkering heeft een kernzone vanaf de waterbodem van de 's-Gravelandse Vaart naar de insteek van het maaiveld aan de westzijde van de Koninginneweg van circa 9 tot 10 meter en een beschermingszone van 5 meter aan weerszijden van deze kernzone. AGV adviseert daarom om een breedte van 14 meter vanaf de oeverlijn van de 's-Gravelandse Vaart landinwaarts vrij te houden van bebouwing. Werken binnen de beschermingszones zijn vergunningplichtig.

Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de beschermingszone van deze waterkering. Deze beschermingszones worden overgenomen in dit bestemmingsplan. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning zal aan de waterbeheerder een watervergunning worden gevraagd.

Verandering verhard oppervlak

Het plangebied is 1.100 m² groot. In de huidige situatie is het plangebied geheel verhard (bebouwing en bestrating). In de nieuwe situatie zal een appartementengebouw met parkeerplaatsen gerealiseerd worden, met daarnaast ook een groene terreininrichting. Bij de ontwikkeling van het plangebied zal het verhard oppervlak gelijk blijven of iets afnemen. Er bestaat dus geen vergunningplicht tot de aanleg van watercompensatie. Er geldt wel een inspanningsverplichting om te doen wat redelijkerwijs mogelijk is om wateroverlast en het versneld afstromen van hemelwater te voorkomen. Het waterschap heeft aangegeven dat het initiatief niet mag leiden tot extra peilstijging in het gebied. Dat betekent feitelijk dat het hemelwater dat voorheen via het riool afstroomde naar de RWZI Horstermeer in principe in het gebied zelf zou moeten kunnen worden geborgen. Dit komt waarschijnlijk neer op een berging van circa 20 mm. Daarbij is de gemeente zelf aan zet in de openbare ruimte en de initiatiefnemer op eigen terrein. AGV adviseert maatregelen te treffen, zoals weergegeven in de rainproof toolbox, die het versneld afstromen van het hemelwater naar oppervlaktewater beperken.

Voor de precieze inrichting daarvan zet ik voor nu in de tekst dat zijn Binnen het plangebied zijn er mogelijkheden (zoals infiltratiestroken en watervasthoudende plantenbakken langs het gebouw in combinatie met het afkoppelen van de regenpijpen en/of infiltratiekratten bijvoorbeeld onder parkeerplaatsen met halfverharding) om deze maatregelen uit te voeren. Bij de verdere uitwerking van het ontwerp zal besloten worden welke maatregelen uitgevoerd worden.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en het vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. De bebouwing in de kern Kortenhoef is aangesloten op een gemengd rioolstelsel, waarbij het afvalwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie Horstermeer.

Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • Hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (In)filtratie van afstromend hemelwater;
  • Afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • Afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Bij de verdere uitwerking van dit plan tot een bouwplan zal het afkoppelen van schoon hemelwater het uitgangspunt zijn.

Om verontreiniging van afstromend hemelwater, oppervlaktewater en grondwater te voorkomen zal duurzaam bouwen als uitgangspunt worden nagestreefd. Dit houdt concreet in het voorkomen van het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, zink, koper, bitumineuze materialen en geïmpregneerd hout.

5.1.3 Conclusie

Het aspect waterhuishouding staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

5.2 Flora En Fauna

5.2.1 Wet- en regelgeving

De natuurwetgeving kan worden onderverdeeld in soortbescherming en gebiedsbescherming.

Soortbescherming wordt gewaarborgd door de Flora- en faunawet. Deze wet beschermt inheemse dier- en plantensoorten, waarbij onderscheid wordt gemaakt in verschillende beschermingscategorieën. Voor alle activiteiten met een mogelijk effect op beschermde dier- en plantensoorten is toetsing aan de Flora- en faunawet noodzakelijk. De Flora-en faunawet kent een algemene zorplicht. Dat houdt in dat er niet willens en wetens schade mag worden toegebracht aan beschermde natuurwaarden. Mochten voor of tijdens de uitvoering beschermde soorten worden waargenomen, dan dienen maatregelen te worden getroffen.

Gebiedsbescherming wordt gewaarborgd door de Natuurbeschermingswet 1998 en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De Natuurbeschermingswet 1998 beschermt Natura 2000-gebieden en Beschermde natuurmonumenten. Voor activiteiten met een mogelijk effect op deze gebieden is toetsing aan deze wet noodzakelijk.

In de Wro is de bescherming van gebieden, aangemerkt als Ecologische Hoofdstructuur (thans NNN), vastgelegd. Toetsing hieraan vindt primair plaats bij ruimtelijke procedures en andere vergunningaanvragen.

De Wet Natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 de Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en de Boswet en voorziet hiermee in een gemoderniseerd wettelijk kader voor de bescherming van natuurgebieden, dier- en plantensoorten en houtopstanden. Een belangrijk deel van de in de wet opgenomen regels bestaat uit de omzetting van de internationale verplichtingen op het vlak van bescherming van de biologische diversiteit, in het bijzonder de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.

In de Wet Natuurbescherming zijn regels opgenomen die de bescherming van natuurgebieden van Europees belang die behoren tot het Natura 2000-netwerk. Deze gebieden worden beschermd om de gunstige staat van instandhouding van vogelsoorten, habitattypen en andere planten- en diersoorten te behouden en waar nodig te herstellen. In de wet is hiervoor een vergunningensysteem opgenomen waarin voorafgaand aan een plan of project de mogelijk schadelijke handelingen worden getoetst.

5.2.2 Toetsing soortbescherming

In het kader van de bestemmingswijziging is ecologisch onderzoek uitgevoerd. De bevindingen zijn opgenomen in het rapport Quickscan flora en fauna (Aveco de Bondt, 21 juni 2018). Dit rapport is opgenomen als bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

In deze quickscan wordt ten aanzien van de beschermde soorten uit de WNB geconcludeerd:

  • Op basis van de geschiktheid van de bebouwing is de aanwezigheid van een verblijf voor soorten als de gewone dwergvleermuis niet uit te sluiten. Door de voorgenomen sloop in het plangebied zal sprake zijn van een mogelijk verlies van een verblijfsfunctie. Nader onderzoek is nodig om de omvang van het effect van de sloop inzichtelijk te maken;
  • In de bebouwing direct aan de rand van het plangebied kunnen verblijfsplaatsen van gebouw-bewonende soorten vleermuizen aanwezig zijn. Nader onderzoek is nodig om deze verblijfplaatsen in kaart te brengen;
  • Het plangebied heeft een beperkte functie als foerageergebied. De geplande herinrichting van het terrein leidt mogelijk tot een lichte afname in beschikbaar foerageergebied, maar (indirecte) negatieve effecten op vaste rust- en verblijfsplaatsen worden niet verwacht. In de omgeving is ook foerageergebied aanwezig. Door tijdens de uitvoering en in de eindsituatie het aanlichten van deze mogelijke foerageergebieden te voorkomen, is verstoring ervan alsmede van indirect een eventuele verblijfsfunctie niet aan de orde;
  • In het plangebied kunnen niet jaarrond beschermde broedvogels voorkomen. Omdat alle vogels tijdens het broeden beschermd zijn, dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Het broedseizoen loopt ruwweg van medio maart tot eind juli. Als onverhoopt buiten deze periode vogels broedend aanwezig zijn, dienen werkzaamheden plaatselijk te worden uitgesteld;
  • Op basis van de ongeschiktheid van de bebouwing is een vaste rust- of verblijfsplaats van de huismus en gierzwaluw binnen het plangebied uit te sluiten. De direct aan het plangebied grenzende bebouwing is wel potentieel geschikt als verblijfsplaats voor de huismuis en gierzwaluw. Hier is mogelijk een nestlocatie aanwezig van de huismus. Werkzaamheden dienen dan ook uitgevoerd te worden buiten het broedseizoen van deze soorten. Indien dit niet mogelijk is, is een aanvullend onderzoek in het broedseizoen noodzakelijk.

Het nader onderzoek naar vleermuizen is uitgevoerd (Rapportage nader vleermuizenonderzoek Kortenhoef, Econsultancy, 30 juli 2019). Deze is als bijlage 3 opgenomen bij de toelichting. In de rapportage wordt aangegeven dat op de onderzoekslocatie tijdens geen van de veldbezoeken verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld zijn. Met de geleverde onderzoeksinspanning kan met voldoende zekerheid uitgesloten worden dat de bebouwing op de onderzoekslocatie een functie heeft als vaste rust- of voortplantingsplaats van gebouwbewonende vleermuizen. Overtreding van de Wet natuurbescherming met betrekking tot het doden/verwonden van vleermuizen en het beschadigen van verblijfplaatsen is met de voorgenomen ingreep niet aan de orde.

5.2.3 Toetsing gebiedsbescherming

De Wet Natuurbescherming kent naast soortbescherming ook gebiedbeschermende wet- en regelgeving. Het plangebied ligt op 800 meter van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Vanwege de beperkte aard van de ingrepen en de reeds aanwezige verstorende elementen tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied, wordt externe verstoring door geluid en trillingen voorkomen. Er is geen sprake van (in)directe aantasting van instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Voor de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden is een onderzoek uitgevoerd (Onderzoek stikstofdepositie Elbert Mooijlaan 1 te Kortenhoef, Econsultancy, 11 december 2019). Deze is als bijlage 4 opgenomen bij de toelichting. Na de uitspraak van de Raad van State (d.d. 29 mei 2019) mag het Programma Aanpak Stikstof niet meer als basis voor toestemming voor activiteiten die stikstof uitstoten worden gebruikt. Daarom moet per activiteit duidelijk worden gemaakt dat beschermde natuurgebieden daardoor niet worden aangetast. Bij een projecteffect kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar zorgt het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie en worden negatieve effecten uitgesloten. De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de aanlegfase vinden plaats door de verkeersbewegingen ten behoeve van de aanvoer van materialen en de inzet van mobiele werktuigen tijdens de sloop en constructie ten behoeve van de realisatie van het plan. De relevante emissies tijdens de gebruiksfase vinden plaats door de verkeersbewegingen van en naar het plan. De berekening van het projecteffect van zowel de aanleg- als de gebruiksfase met peiljaar 2020 is verricht met behulp van het programma Aerius Calculator. Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijke projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming benodigd is.

Het plangebied ligt op relatief korte afstand (80 meter) van een gebied dat beschermd is in het kader van het NNN. Binnen de provincie Noord-Holland geldt geen externe werking waardoor verdere toetsing in dit kader niet noodzakelijk is. Een nee tenzij-toets is niet nodig.

In het kader van de zorgplicht geldt dat er geen (soort)specifieke maatregelen hoeven te worden getroffen, uitgezonderd de 'algemene' aandacht voor eventueel aanwezige individuen bij de uitvoering van het werk.

5.2.4 Conclusie

Uit het nader onderzoek is gebeleken dat er geen vaste rust- of voortplantingsplaats van gebouwbewonende vleermuizen aanwezig zijn. De werkzaamheden zullen worden uitgevoerd buiten het broedseizoen van huismuis en gierzwaluw.

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

5.3 Bodem

5.3.1 Wet- en regelgeving

In de bouwverordening is wettelijk geregeld dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom moet bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld worden gebracht. Het bodemonderzoek mag niet meer dan vijf jaar oud zijn en moet een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend bodemonderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken.

5.3.2 Situatie plangebied

Op het perceel is een Verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest uitgevoerd (Vink Milieutechnisch Adviesbureau b.v., 21 augustus 2018). Het bodemonderzoek is opgenomen als bijlage 5 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

Op basis van het vooronderzoek is de onderzoekslocatie in deellocaties onderverdeeld. Voor deze deellocaties wordt het volgende geconcludeerd:

Deellocatie A: Ondergrondse diesel- en benzinetanks en OBAS

Op basis van het vooronderzoek is aangenomen dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit mogelijk aangetast is met minerale olie en vluchtige aromaten en de hypothese ‘verdacht, ondergrondse opslagtank’ en ‘verdacht, plaatselijke bodembelasting met een duidelijke verontreinigingskern’ van toepassing is.

Analytisch is geen van de geanalyseerde parameters aangetroffen in een gehalte boven de achtergrond-/streefwaarde.

Geconcludeerd wordt dat de hypotheses ‘verdacht, ondergrondse opslagtank’ en ‘verdacht, plaatselijke bodembelasting met een duidelijke verontreinigingskern’ kunnen worden verworpen.

Deellocatie B: Pompeiland

Op basis van het vooronderzoek is aangenomen dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit mogelijk aangetast is met minerale olie en vluchtige aromaten en de hypothese verdacht, plaatselijke bodembelasting met een duidelijke verontreinigingskern’ van toepassing is.

Analytisch is geen van de geanalyseerde parameters aangetroffen in een gehalte boven de achtergrond-/streefwaarde.

Geconcludeerd wordt dat de hypothese ‘verdacht, plaatselijke bodembelasting met een duidelijke verontreinigingskern’ wordt verworpen.

Deellocatie C: Werkplaats en wasplaats

Op basis van het vooronderzoek kan worden aangenomen dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit mogelijk aangetast is met minerale olie en daarom de hypothese ‘verdacht, plaatselijke bodembelasting met een duidelijke verontreinigingskern’ geldt.

Analytisch is gebleken dat de bovengrond onder de werkplaats licht verontreinigd is met kobalt. Geen van de overige geanalyseerde parameters is aangetroffen in een gehalte boven de achtergrond-/streefwaarde.

Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'verdacht, plaatselijke bodembelasting met een duidelijke verontreinigingskern' formeel overeind blijft. De aangetoonde lichte verontreinigingen zijn echter niet verontrustend en geven geen aanleiding tot nader bodemonderzoek.

Deellocatie D: Overig terrein

Op basis van het vooronderzoek is aangenomen dat de bodem van het overig terrein niet of slechts licht verontreinigd is en derhalve de hypothese 'onverdacht' geldt.

Uit de resultaten van het verkennend onderzoek blijkt het volgende:

  • De bodem bestaat tot op de maximale boordiepte van 3 m-mv uit matig fijn, zwak siltig zand.
  • Tussen 0,5 en 1,5 m-mv bevindt zich veelal een zwak tot matig humeuze zandlaag, donkerbruin van kleur. Het betreft waarschijnlijk de oorspronkelijke bovengrond.
  • De grondwaterspiegel is waargenomen op een diepte van 1,37 meter.

Analytisch is gebleken dat het overig terrein licht verontreinigd is met lood. De puinhoudende bovenlaag is licht verontreinigd met lood, kwik, zink en PAK. Lood was in eerste instantie matig verhoogd aanwezig, maar deze verhoging kon niet worden bevestigd. In de ondergrond zijn licht verhoogde gehalten aan kwik, lood en PAK aangetoond.

In het grondwater is geen van de geanalyseerde parameters aangetroffen in een gehalte boven de streefwaarde.

Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'onverdacht' formeel dient te worden verworpen. De aangetoonde lichte verontreinigingen zijn echter niet verontrustend en geven geen aanleiding tot nader bodemonderzoek.

5.3.3 Conclusie

De milieu hygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

5.4 Cultuurhistorie En Archeologie

5.4.1 Wet- en regelgeving

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden. Deze nieuwe wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De WAMZ verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, zal het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig (en mogelijk), een bescherming moeten bieden voor waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld met een omgevingsvergunning.

In verband met een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 4 onder a.) moeten gemeenten vanaf 1 januari 2012 bij het maken van ruimtelijke plannen niet alleen rekening houden met cultuurhistorische waarden onder, maar ook boven de grond. Cultuurhistorie bestaat uit archeologie, historische gebouwen en historische geografie.

5.4.2 Situatie plangebied

Op het perceel is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Econsultancy, 9 juli 2018). Het onderzoek is opgenomen als bijlage 6 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

Vanuit het bureauonderzoek geldt voor het plangebied al een lage verwachting op het voorkomen van archeologische waarden. Op basis van het oorspronkelijke, vochtige, archeologische landschap is de verwachting laag dat prehistorische bewoning aanwezig is geweest. Na de prehistorie bestond het gebied tot de ontginning in de 12e eeuw vrijwel geheel uit veen- of moerasgebied. Langs de zone s’- Gravenlandse Vaart ontstond vanaf de 17e eeuw lintbebouwing, waartoe het plangebied wordt gerekend zoals weergegeven op de archeologische beleidskaart van de gemeente Wijdemeren. Historisch kaartmateriaal laat echter zien dat het plangebied tot in de 20e eeuw onbebouwd is gebleven. Tevens zijn er geen waarnemingen/vondstmeldingen bekend in ARCHIS die binnen de zone van de lintbebouwing vallen (er zijn daarbij ook überhaupt geen waarnemingen/vondstmeldingen bekend binnen het onderzoeksgebied). Pas rond begin jaren ’20 van de 20e eeuw raakt het plangebied bebouwd met een woning die in de tweede helft van de 20e eeuw is verbouwd (betreft oostelijke deel van bebouwing dat gebruikt is als showroom voor het garagebedrijf. Verder is er ook een benzineservicestation aanwezig, waarvoor diverse ondergrondse tanks zijn aangelegd. Het zijn duidelijke aanwijzingen dat er binnen het plangebied diverse moderne bodemingrepen zijn uitgevoerd.

De resultaten van het booronderzoek bevestigd dat er binnen het merendeel van het plangebied reeds diepgaande bodemverstorende ingrepen zijn uitgevoerd die reiken tot minimaal 50 en maximaal 160 en gemiddeld tot 130 cm -mv. Onder de aanwezige verhardingen komen lagen stabilisatie-/bouwzand en teruggestorte grond voor. De onverstoorde bodemopbouw betreft direct de C-horizont, in de vorm van dekzandafzettingen. Het archeologisch spoorniveau is binnen het merendeel van het plangebied dan diep verstoord en archeologische resten worden in situ niet meer verwacht. Alleen ter plaatse van een boring gezet in het uiterst westelijke deel van het plangebied is nog een intacte restant van een veldpodzolbodem aangetroffen, in de vorm van een voormalige bouwvoor met hieronder een restant van de podzol-Bhe-horizont en vervolgens een overgangs-BC-horizont, tussen circa 75 en 140 cm -mv. Bij twee andere boringen lijkt nog een restant van de BC-horizont aanwezig te zijn. Er is echter geen terreindeel te begrenzen waar sprake is van een (deels) intact oorspronkelijk bodemprofiel. Verder heeft het zeven van het opgeboorde materiaal geen archeologische indicatoren opgeleverd.

Op basis van de recent verstoorde bodemopbouw binnen het merendeel van het plangebied en het ontbreken van archeologische relevante indicatoren, kan worden geconcludeerd dat archeologische waarden niet aanwezig zullen zijn. Er zijn dus geen gevolgen voor de voorgenomen bodemingrepen. De al lage archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, wordt door het booronderzoek bevestigd, dan wel dat de verwachting bijgesteld kan worden naar geen verwachting.

Bij de ontwikkeling zijn geen cultuurhistorische waarden in het geding.

5.4.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie en archeologie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Wet- en regelgeving

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere activiteiten moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het voor bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Voor het bepalen van de milieuzonering wordt gebruikgemaakt van de handreiking Bedrijven en milieuzonering (maart 2009) van de VNG. Richtafstanden gelden ten aanzien van de hinderaspecten geluid-, stof- en geurhinder en gevaar en kunnen worden gezien als de afstand waarbij onaanvaardbare hinder van een milieubelastende activiteit voor gevoelige functies kan worden uitgesloten. In gebieden waar een menging van functies voorkomt, wordt uitgegaan van een kleinere richtafstand. Het onderhavige plangebied is volgens de VNG-systematiek te typeren als een rustige woonwijk.

5.5.2 Situatie plangebied

De gewenste activiteit op de planlocatie is wonen. In de nabijheid van het plangebied zijn hoofdzakelijk bestaande woningen gesitueerd. Noordelijk ten opzichte van het plangebied zit aan de Koninginneweg een benzinestation (zonder lpg). Deze ligt op bijna 300 m van het plangebied. Daarmee wordt ruim voldaan aan de richtafstand van 30 m. Aan de overzijde van de 's-Gravelandse Vaart aan Noordeinde bevindt zich een cafetaria op ca. 65 m afstand en een restaurant op ca. 200 m afstand van het plangebied. De richtafstand voor restaurants, cafetaria's en snackbars is 10 m. Langs Noordeinde liggen ook een kapper, een uitvaartcentrum en enkele winkels en kantoren. De richtafstand hiervoor is 10 m. Allen liggen op grotere afstand van het plangebied. Daarmee wordt ruim voldaan aan de richtafstanden.

Door het staken van de activiteiten van de garage met pomp en de transformatie tot woongebied zal het woon- en leefklimaat in de omgeving verbeteren.

5.5.3 Conclusie

Uit oogpunt van milieuzonering is ter plaatse van de woningen in het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

5.6 Luchtkwaliteit

5.6.1 Wet- en regelgeving

De Wet luchtkwaliteit (Wlk) is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. De aanleiding tot het vervangen van het besluit Luchtkwaliteit is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. Met de nieuwe Wet luchtkwaliteit en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. De uitvoeringregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (amvb) en ministeriele regelingen (mr) die gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit in werking zijn getreden.

Artikel 5.16 van de Wet milieubeheer geeft aan hoe en onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden kunnen uitoefenen in relatie tot luchtkwaliteitseisen. Als aannemelijk is dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarde wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering meer voor het uitoefenen van de bevoegdheid.

  1. a. Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  2. b. Een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  3. c. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de concentratie van een stof;
  4. d. Een project is genoemd of past binnen het NSL of binnen een regionaal programma van maatregelen.

De nieuwe wettelijke regels zijn uitgewerkt in de volgende regelingen:

  • Het Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • De Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • De Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007;
  • De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Gelijktijdig met het in werking treden van de nieuwe Wet luchtkwaliteit is de AMvB 'Niet in betekende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriele regeling 'niet in betekende mate' (Regeling NIBM) in werking getreden. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging als de 1% grens niet wordt overschreden. De 1% grens is gedefinieerd als 1% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Per 1 augustus 2009 is de definitie van NIBM verschoven naar 3% van de grenswaarde. Vanaf 1 januari 2015 dient tevens te worden getoetst aan de grenswaarde voor PM2,5. De grenswaarde voor de jaargemiddelde PM2,5 concentratie bedraagt 25 µg/m³.

Projecten die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn onder andere:

  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 500 nieuwe woningen bij één ontsluitingsweg en 1000 nieuwe woningen bij twee ontsluitingswegen;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 33.333 m² bij één ontsluitingsweg en 66.667 m² bij twee ontsluitingswegen;
  • Bepaalde landbouwinrichtingen.

Bovenstaande projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

5.6.2 Situatie plangebied

Het project behelst maximaal 15 woningen en zal dus niet in betekenende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plekke.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt inzicht gegeven in de luchtkwaliteit binnen het plangebied. In het bestemmingsplan 'Kernen Ankeveen, Kortenhoef en Nieuw-Loosdrecht' is de luchtkwaliteit in de omgeving beschreven. Hierin wordt geconcludeerd dat er binnen de gemeente geen sprake is van een overschrijding van de grenswaarden voor fijn stof (PM10), stikstofdioxide (NO2) , benzeen en koolstofmonoxide. Ook uit de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) - een webapplicatie die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort - blijkt dat direct langs de maatgevende wegen ruimschoots aan de grenswaarden uit de Wlk wordt voldaan. De gemeente Wijdemeren heeft daarnaast het Rapport Luchtkwaliteit Wijdemeren 2011. Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat langs de maatgevende weg in Kortenhoef, de Kerklaan, de concentraties voor fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wlk liggen. De luchtkwaliteit zal in de komende jaren verbeteren door het effect van maatregelen die met name op rijksniveau zijn doorgevoerd. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan schonere auto’s, verplichten van roetfilters op vrachtwagens en nieuwe auto’s en het stellen van strengere eisen aan de industrie. Er is uit het oogpunt van luchtkwaliteit dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat.

5.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

5.7 Geluid

5.7.1 Wet- en regelgeving

Wet geluidhinder

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) alsook de Luchtvaartwet. De Wet geluidhinder biedt geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. Met de invoering van geluidproductieplafonds voor hoofd(spoor)wegen op 1 juli 2012 geldt de Wgh niet meer voor de aanleg/wijziging van hoofd(spoor)wegen, maar nog wel voor de bouw van gevoelige bestemmingen langs deze wegen. De Wet geluidhinder heeft een sterk verband met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Anders dan de naam van de Wet geluidhinder misschien suggereert, worden niet alle milieugerichte geluidsaspecten in de Wet geluidhinder geregeld.

Volgens de Wet geluidhinder dient te worden getoetst aan de regelgeving en de grenswaarden van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet hoger zijn dan de voorkeurgrenswaarde. Als de geluidbelasting op de gevel wel hoger is dan de voorkeurgrenswaarde, kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van hogere waarden. Hierbij mag de geluidsbelasting de uiterste grenswaarde echter niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen kunnen per geluidsbron verschillen. Om voor vaststelling van een hogere grenswaarde in aanmerking te kunnen komen, moet aan de volgende wettelijke eis worden voldaan: het moet om een situatie gaan waarbij maatregelen om het verwachte geluidsniveau terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard stuiten.

Wegverkeerslawaai

Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones, behalve bij woonerven en 30 km-gebieden. Nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen, binnen zones van wegen moeten worden getoetst aan de Wgh (artikel 74). De breedte van de zone langs wegen is afhankelijk van de ligging van een weg (in stedelijk gebied of buitenstedelijk) en van het aantal rijstroken, zie onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP5700emyln12018-va01_0011.jpg"

Bij nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek nodig. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt veelal 48 dB(A). De uiterste grenswaarde bedraagt binnen de bebouwde kom 63 dB(A). Buiten de bebouwde kom bedraagt de uiterste grenswaarde 53 dB(A).

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP5700emyln12018-va01_0012.png"

Spoorweglawaai

De zonebreedte bij spoorwegen is volgens art. 106b van de Wet geluidhinder afhankelijk van het aantal sporen en de intensiteit van het gebruik. Bij nieuwe/gewijzigde geluidsgevoelige bestemmingen in de zone moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde bedragen respectievelijk 55 en 68 dB(A).

Industrielawaai

Rond industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van bedrijven, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, de zogenaamde grote lawaaimakers, moet op grond van art. 41 van de Wet geluidhinder een geluidzone worden vastgesteld. In deze zone gelden regels ten aanzien van nieuwbouw van geluidsgevoelige bestemmingen. Door middel van zonebeheer moet worden voorkomen, dat de geluidbelasting ten gevolge van de geluidemissie van de bedrijven gezamenlijk buiten de zone hoger wordt dan de voorkeursgrenswaarde. Binnen de zone moeten zonodig maatregelen worden getroffen en kan voor de geluidsgevoelige bestemmingen een hogere waarde worden vastgesteld. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde bedragen respectievelijk 50 en 60 dB(A).

5.7.2 Situatie plangebied

Indien in een bestemmingsplan geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt, dient op grond van de Wet geluidhinder te worden beoordeeld of bij deze woningen aan de geluidnormen voor wegverkeerslawaai kan worden voldaan. Zowel de Koninginneweg als de Elbert Mooylaan hebben ter hoogte van het plangebied een 30 km-regime en hebben dus geen geluidszone. Het plangebied valt wel binnen de geluidzone van de weg Noordereinde. Voor het perceel is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Het geluidBuro, 31 juli 2018) naar de optredende geluidbelastingen ten gevolge van het wegverkeerslawaai. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 7 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

Er worden de volgende conclusies getrokken:

  • De geluidbelastingen van de afzonderlijke nabij gelegen gezoneerde wegen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder;
  • De geluidbelasting als gevolg van de niet-gezoneerde 30km/uur wegen (Koninginneweg en Elbert Mooylaan) is behoudens het wegverkeer op de Koninginneweg lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor gezoneerde wegen;
  • De geluidbelasting vanwege de Koninginneweg overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de voorgevel van het nieuw te bouwen appartementencomplex. Hier kan mogelijk hinder van worden ervaren;
  • De geluidwering van de gevel dient te voldoen aan de eisen die zijn gesteld in het Bouwbesluit 2012. Op basis van het volgens het Bouwbesluit 2012 vereiste binnenniveau van 33 dB en een gecumuleerde geluidbelasting van 55 dB bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering van de gevels 22 dB. Er moet rekening worden gehouden met mogelijk aanvullende gevelweringsmaatregelen om te kunnen voldoen aan het Bouwbesluit.

Overige geluidsaspecten, zoals spoorweglawaai, industrielawaai en/of vliegtuiglawaai, zijn voor het onderhavige plan niet van toepassing.

5.7.3 Conclusie

Bij het indienen van de omgevingsvergunning zal worden voldaan aan de noodzakelijke maatregelen om aan het Bouwbesluit te voldoen voor wat betreft de geluidwering van de gevels.

De ontwikkeling van de woningen voldoet wat betreft het aspect geluid aan een goede ruimtelijke ordening.

5.8 Externe Veiligheid

5.8.1 Wet- en regelgeving

Bij de invloed van de externe veiligheid binnen het bestemmingsplan wordt bezien in hoeverre de veiligheidsrisico's door de gewenste bestemmingen worden overschreden. Het gaat hierbij om risico's door stationaire (inrichtinggebonden) activiteiten met gevaarlijke stoffen en risico's door het transport van gevaarlijke stoffen. In beide gevallen wordt de afweging gebaseerd op de omvang van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen, de mogelijke effecten die optreden en de kans dat die effecten ook daadwerkelijk manifest worden.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar die een persoon op een bepaalde plaats heeft om dodelijk getroffen te worden door enig ongeval ten gevolge van een bepaalde activiteit, indien de persoon zich continu maximaal blootstelt aan de schadelijke gevolgen van het ongeval. Het groepsrisico betreft de kans per jaar dat een bepaald aantal personen dodelijk getroffen wordt door enig ongeval ten gevolge van een bepaalde activiteit, waarbij van de feitelijke omgevingssituatie wordt uitgegaan. Nieuwe (beperkt) kwetsbare bestemmingen mogen niet voorkomen op plaatsen waar het plaatsgebonden risico groter is dan 10-6 per jaar. De normen voor het plaatsgebonden risico zijn bedoeld als grenswaarden volgens de Wet milieubeheer. Dit houdt onder meer in dat er sprake is van een resultaatsverplichting om te voldoen aan de norm. Voor het groepsrisico is geen wettelijke norm vastgelegd maar wordt uitgegaan van een oriënterende waarde. Dit houdt in dat er een inspanningsverplichting is om te voldoen aan de norm. Het bevoegd gezag kan zo nodig, mits gemotiveerd en na belangenafweging, afwijken van deze norm.

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. De regelgeving zoals die in het Bevi is opgenomen, is gericht op het beperken van de risico's van een ongeval met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijven) voor personen. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico en de oriënterende waarde voor het groepsrisico zijn in het Bevi vastgesteld.

Het externe veiligheidsbeleid met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen is in de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs) opgenomen. In de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is dit beleid verder uiteengezet. Dit beleid is waar mogelijk overeenkomstig het Bevi.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In het Bevb is bepaald dat er bij buisleidingen (veiligheids)zones aanwezig zijn.

5.8.2 Situatie plangebied

Op de risicokaart van de provincie Noord-Holland worden, in samenwerking met gemeenten, het Rijk en andere partijen, de gegevens van risicovolle inrichtingen onder bevoegd gezag van de gemeenten en het Rijk opgenomen. Daarnaast worden op de kaart kwetsbare objecten aangegeven (zoals scholen en ziekenhuizen). Uit de risicokaart blijkt dat de locatie niet in de invloedssfeer ligt van risicobronnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP5700emyln12018-va01_0013.jpg"

Uitsnede risicokaart (plangebied rood omkaderd) bron: www.risicokaart.nl

In de omgeving zijn geen relevante risicobronnen aanwezig. De beoogde ontwikkeling zal niet leiden tot het ontstaan van een plaatsgebonden risico of een verhoging van het groepsrisico.

5.8.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

5.9 Milieueffectrapportage

5.9.1 Wet- en regelgeving

Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Een belangrijk nieuw element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevals­definities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Vroeger kon worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was. Onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Deze motivering moet op basis van dezelfde criteria als de m.e.r.-beoordeling. De diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten. Door Infomil wordt dit de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan de m.e.r. Dit kan zijn in de vorm van een motivering dat belangrijk nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten (en er dus geen m.e.r. (beoordeling) is uitgevoerd) of in de vorm van een beschrijving van de resultaten van de m.e.r. (beoordeling).

5.9.2 Situatie plangebied

Het plan voorziet in de bouw van vijftien woningen, een toename ten opzichte van de bestaande situatie. Dit valt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage onder: 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterrein'. De drempelwaarden voor een m.e.r.- plichtige activiteit zijn hierbij:

  1. 1. Een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  2. 2. Een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  3. 3. Een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Het onderhavige plan voor de bouw van 15 appartementen blijft hier ruimschoots onder. In de voorgaande paragrafen is het milieubelang van deze ontwikkeling in voldoende mate afgewogen. Geconcludeerd wordt dat belangrijke nadelige milieueffecten uitgesloten zijn. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

5.9.3 Conclusie

Het aspect milieueffectrapportage vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.

5.10 Kabels En Leidingen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van kabels en leidingen die ruimtelijke relevantie hebben en/of van belang zijn in het kader van beheer, externe veiligheid of gezondheidsrisico's.

Deze zijn in het plangebied niet aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

5.11 Duurzaamheid

Er wordt gekozen voor een bouwmethodiek waarbij de niet-dragende elementen in de toekomst eenvoudig aangepast kunnen worden. Hierdoor ontstaat er flexibiliteit in de woning en materialisatie. Circulaire systemen zorgen hierbij voor een toekomstgericht gebouw, zowel in gebruik als in materiaal en zijn daarmee levensduur-verlengend.

De materialen die toegepast worden zijn gecertificeerd en worden beoordeeld en toegepast op basis van een lage milieu-impact. De juiste balans tussen hoog-waardige geïsoleerde gevels met een circulaire energie opwekking zijn de basis voor het nieuwe appartementengebouw.

Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan ‘Elbert Mooylaan 1’ heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van de gronden binnen het plangebied. Het bestemmingsplan is gericht op het mogelijk maken van woningen. Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is aansluiting gezocht op het vigerende bestemmingsplan ter plaatse ‘Kernen Ankeveen, Kortenhoef en Nieuw-Loosdrecht’ en bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten.

Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer gedetailleerd tot zeer globaal. Voor iedere bestemming is een toegesneden bebouwingsregeling opgenomen. In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering voldoet het plan aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

6.2 Opzet Van De Regels

Overeenkomstig de SVBP2012 zijn de regels van voorliggend bestemmingsplan onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsregels opgenomen. Hoofdstuk 3 en 4 bevatten de algemene regels respectievelijk de overgangs- en slotregels. Hierna wordt de inhoud van de regels per hoofdstuk kort toegelicht.

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn regels gegeven voor de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals die zijn aangegeven op de verbeelding. Per bestemming zijn in de bestemmingsomschrijving de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. Daarnaast is per bestemming bepaald welke vormen van bebouwing zijn toegestaan. In beginsel zijn hoofdgebouwen uitsluitend toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, waarbij dient te worden voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (met name de maximale goot- en/of bouwhoogte). De verschillende bestemmingen bevatten, indien nodig, specifieke gebruiksregels. Per bestemming is daarnaast bepaald in welke gevallen burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bestemmingsplan. In paragraaf 6.3 wordt nader ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:

  • De anti-dubbeltelbepaling;
  • Algemene bouwregels;
  • Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels;
  • Overige regels.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 van de regels bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

6.3 Beschrijving Per Bestemming

6.3.1 Wonen

De bestemming Wonen is toegekend aan de gronden waar de hoofdgebouwen zich bevinden. Naast wonen is het toegestaan om, onder voorwaarden, beroepsmatige activiteiten uit te oefenen. Er is één bouwvlak aangegeven waarin het maximum aantal woningen is benoemd. Daarbij geldt binnen het bouwvlak de maximale goot- of bouwhoogte, zoals deze op de verbeelding is ingetekend. Gestapelde woningen zijn toegestaan.

Binnen de regels van de bestemming zijn diverse bouwregels opgenomen voor het bouwen van een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken. Ook voor overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn bouwregels opgenomen.

In de bestemming is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat er 1/3 van het totale aantal woningen aan sociale huurwoningen gerealiseerd en in stand gehouden moeten worden, met een afwijkingsbevoegdheid voor sociale koop in plaats van sociale huur. Hiermee wordt met enige flexibiliteit gegarandeerd dat dit belangrijke punt uit de Woonvisie van de gemeente, 1/3 woningen in de sociale sector, daadwerkelijk uitgevoerd zal worden.

6.3.2 Waarde - archeologie

De aanwezige archeologische waarden in het plangebied worden beschermd via de dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Op grond van deze dubbelbestemming is het voor activiteiten waarbij gegraven wordt, zoals bouwen en een aantal specifiek genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk eerst een archeologisch onderzoek te laten uitvoeren. Indien is aangetoond dat de te verrichten activiteiten de archeologische waarden niet zullen schaden kan worden gebouwd.

6.3.3 Waterstaat - Waterkering

De in het gebied aanwezige waterkering is aangemerkt als Waterstaat - Waterkering. De betrokken gronden hebben als zodanig een dubbelbestemming gekregen. Vanwege de belangen van waterkering, is op de betrokken gronden een bouwrestrictie van kracht. Onder voorwaarden kunnen werken en bouwwerken op deze gronden worden gerealiseerd.

In het kader van het verlenen van de omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels in deze bestemming dient advies gevraagd te worden aan de betrokken waterbeheerder.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerp van het bestemmingsplan 'Elbert Mooylaan 1' naar verschillende overleginstanties gezonden (Brandweer Gooi en Vechtstreek te Hilversum; GAD te Bussum; Gewest Gooi en Vechtstreek te Bussum, Vitens te Arnhem; PWN te Velserbroek; GGD Gooi en Vechtstreek te Bussum; VAC Wijdmeren, OFGV te Lelystad, provincie Noord-Holland, Rijkswaterstaat, Waternet, ministerie van Defensie).

PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland, Rijkswaterstaat West-Nederland Noord, Brandweer Gooi en Vechtstreek, Provincie Noord-Holland, Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek en GAD Gooi en Vechtstreek hebben een reactie gegeven. Deze hebben geen aanleiding gegeven tot het aanpassen van het bestemmingsplan. In bijlage 8, Nota van beantwoording zienswijzen en vooroverleg, staat een samenvatting van de reacties en de beantwoording.

Door de initiatiefnemer is er een communicatieplan opgesteld waarin is opgenomen hoe het plan met de omwonenden afgestemd wordt. Een geanonimiseerde versie van het communicatieplan is als bijlage 9 opgenomen bij deze toelichting. Op 28 juni 2018 is er door de initiatiefnemer een informatieavond voor de omwonenden gehouden. Een verslag hiervan is in het communicatieplan opgenomen. Naar aanleiding hiervan is het plan aangepast. Ten opzichte van de op de informatieavond gepresenteerde schetsplannen is het kopvolume verlaagd. Deze is nu 3 lagen met kap in plaats van 4 lagen met kap. Hierdoor neemt het aantal appartementen met 1 af waardoor de parkeerdruk lager is. Er wordt voldaan aan de parkeernormen van de gemeente Wijdemeren, zoals in paragraaf 4.4 wordt toegelicht.

7.2 Ter Inzage Legging

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient de kennisgeving, als bedoeld in artikel 3:12 van de Awb, ook in de Staatscourant te worden geplaatst en via elektronische weg te geschieden. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het waterschap en aan belanghebbende gemeenten.

Het ontwerpbestemmingsplan en de daarbij behorende stukken hebben met ingang van 20 juni 2019 gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn er drie zienswijzen ingediend. In bijlage 8, Nota van beantwoording zienswijzen en vooroverleg, staat een samenvatting van de zienswijzen en de beantwoording daarvan. Naar aanleiding van de zienswijzen is de parkeeroplossing voor het plan aangepast.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Ook geldt volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dat als sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken (bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut) deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer of ontwikkelaar. Een en ander moet worden gelegd in een exploitatieplan. Een exploitatieplan is alleen nodig voor ontwikkelingen, die met het plan mogelijk worden gemaakt en waarvoor, voor de vaststelling van het bestemmingsplan, geen privaatrechtelijke overeenkomsten zijn gesloten.

Het betreft hier een particulier initiatief. De met deze ontwikkeling samenhangende kosten komen ten laste van de initiatiefnemer. Met de initiatiefnemer zal een anterieure overeenkomst worden gesloten. Hierin wordt opgenomen dat eventuele planschade op de initiatiefnemer zal worden verhaald. Hierin wordt ook opgenomen dat de duur van het in stand houden van de sociale huurwoningen 10 jaar is. Gezien de aard en omvang mag worden verwacht dat de ontwikkeling economisch uitvoerbaar is.

Gezien het voorgaande kan worden geconcludeerd dat aan de wettelijke vereisten voor de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is voldaan.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Bezonningsstudie

Bijlage 2 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 3 Nader Onderzoek Vleermuizen

Bijlage 4 Stikstofonderzoek

Bijlage 5 Bodem

Bijlage 6 Archeologie

Bijlage 7 Geluid

Bijlage 8 Nota Van Beantwoording

Bijlage 9 Communicatieplan