KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Water - Woonschepenligplaats
3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 9 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Milieu
4.2 Ecologie
4.3 Archeologie
4.4 Cultuurhistorie
4.5 Duurzaamheid
4.6 Verkeer En Parkeren
5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Verbeelding
5.3 Planregels
5.4 Wijze Van Bestemmen
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Herziening Dammerweg 61, Nederhorst den Berg

Bestemmingsplan - gemeente Wijdemeren

Vastgesteld op 21-04-2022 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Herziening Dammerweg 61, Nederhorst den Berg van de gemeente Wijdemeren.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1696.BP9800Damweg612021-va01 met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge deze regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het al dan niet in directe verbinding staat en daaraan functioneel ondergeschikt is.

1.6 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend, waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt; deze functie kan alleen worden uitgeoefend door de feitelijke bewoner(s) van het pand.
Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: een detailhandelsvestiging, een afhaalzaak, een horecabedrijf en een (raam)prostitutiebedrijf.
Hieronder wordt wel verstaan: een kleinschalige voorziening ten behoeve van kinderopvang van maximaal 7 kinderen en een bed and breakfast.

1.7 achtererfgebied

erf aan de achterkant en zijkant, op meer dan 1 meter van de voorgevelrooilijn, van het hoofdgebouw. Gronden die gekoppeld zijn middels de aanduiding 'relatie' worden geacht onderdeel uit te maken van hetzelfde achtererfgebied.

1.8 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.9 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage

het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen.

1.12 bestaand bouwwerk

een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning.

1.13 bestaand gebruik

het op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan aanwezige gebruik.

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond.

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 bijgebouw

een vrijstaand gebouw, behorende bij en dienstbaar aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.

1.24 dak

een bovenbeëindiging van een gebouw.

1.25 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.26 erf

de gronden met een woonbestemming, gelegen binnen het bouwperceel maar buiten het bouwvlak.

1.27 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 goot, druiplijn of boeiboord

de laagste snijlijn van het dakvlak met de gevel.

1.29 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.30 kap

een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk.

1.31 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.32 ondergeschikte functie/aard

functie waarvoor maximaal 25% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt.

1.33 ondergronds

beneden peil.

1.34 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient om het grondoppervlak te overkappen;

1.35 peil

  1. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van die weg ter plaatse van de kruin van de weg;
  2. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.36 permanente bewoning

gebruik in de vorm van bewoning als hoofdverblijf van een recreatief verblijf(smiddel).

1.37 seksbedrijf

een voor het publiek toegankelijke gebouw of een gedeelte van een gebouw, in welk gebouw of welk gedeelte, handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte, is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verkopen, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Ook een prostitutiebedrijf is hieronder begrepen. Seks- en of pornobedrijf is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. bestemming, zoals bedoeld, dan wel omschreven in dit bestemmingsplan.

1.38 uitbouw

een gebouw dat aan een hoofdgebouw is gebouwd en daarmee functioneel en bouwkundig één geheel vormt.

1.39 vloeroppervlakte

de vloeroppervlakte van alle bovengrondse bouwlagen gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingswanden, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimtes omhullen, inclusief trapgaten, lift- en leidingschachten exclusief schalmgaten of vides.

1.40 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.41 voorgevelrooilijn

de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing.

1.42 waterpeil

de hoogte van het water.

1.43 woonschip

  1. elk vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd, als of te oordelen naar zijn constructie en/of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd, tot dag- en/of nachtverblijf van één of meer personen;
  2. een vaar- of drijftuig, als bedoeld onder eerste punt in aanbouw;
  3. een casco dat tot vaar- of drijftuig als bedoeld onder eerste punt kan worden opgebouwd;
  4. elk vaar- of drijftuig, waarin of waarop bedrijfsmatige of soortgelijke activiteiten worden uitgeoefend of dat daartoe is ingericht;
  5. een vaar- of drijftuig als bedoeld onder bovenstaande punten dat is ingegraven, aangeaard, op de wal getrokken of door andere oorzaak niet onmiddellijk kan varen of drijven;
  6. de overblijfselen van een vaar- of drijftuig als bedoeld onder alle bovenstaande punten.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de lengte en breedte van een woonschip

gemeten over de langste lengte en de langste breedte, inclusief overstekken en loopranden en dergelijke;

2.7 de hoogte van een woonschip

gemeten vanaf het waterpeil tot aan het hoogste punt van het woonschip, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antenne-installaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen;

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Water - Woonschepenligplaats

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water - Woonschepenligplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. ligplaatsen voor woonschepen;
  2. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. waterberging.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen gebouwen in de vorm van woonschepen worden gebouwd, met dien verstande dat:
  1. per bestemmingsvlak maximaal één ligplaats voor een woonschip is toegestaan;
  2. de maximale lengte van een woonschip bedraagt 20 meter, de maximale breedte bedraagt 6 meter en de maximale goothoogte en maximale bouwhoogte bedragen respectievelijk 4 meter en 4,5 meter ten opzichte van het waterpeil.

3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Percentages

Een op de verbeelding of in de planregels aangegeven percentage geeft aan hoeveel van het bouwvlak van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen. Bij het ontbreken van een percentage mag het bouwvlak volledig worden bebouwd, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald.

5.2 Aangrenzende terreinen

Het is verboden enig terrein of bouwperceel zodanig te bebouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, bouwvlak of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die aldaar niet meer met de regels van dit plan zou overeenstemmen, of voorzover er reeds aldaar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bebouwen, dat deze afwijking zou worden vergroot.

5.3 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in de Woningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  5. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Parkeren

  1. voor parkeren geldt dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen danwel voor het toestaan van een andere planologische gebruiksactiviteit, voldoende parkeergelegenheid moet worden gerealiseerd en in stand wordt gehouden, waarbij voldoende betekent dat wordt voldaan aan de 'Beleidsregel parkeernormen van de gemeente Wijdemeren', zoals vastgesteld door burgemeester en wethouders op 31 maart 2015, danwel de rechtsopvolger, met dien verstande dat:
    1. het aantal parkeerplaatsen dat bij een bestaande functie in aanmerking is genomen of moet worden genomen, niet geheel of gedeeltelijk in mindering kan worden gebracht bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen ten behoeve van de vestiging van een nabijgelegen functie;
    2. in afwijking van het bepaalde onder 1 is het mogelijk het aantal benodigde te realiseren parkeerplaatsen geheel of gedeeltelijk in mindering te brengen bij functies die naar het oordeel van burgemeester en wethouders aanvullend zijn in hun parkeerbehoefte, vanwege verschillende periodes van de dag of week (dubbelgebruik), met dien verstande dat het daarbij moet gaan om een openbare toegankelijke parkeervoorziening;
    3. ingeval een combinatie van meerdere functies die onderling aanvullend en ondersteunend zijn op één terrein is geprojecteerd, dan wel op aansluitende terreinen, kunnen burgemeester en wethouders afzien van cumulatie van de normen. De aanvrager moet aannemelijk maken dat de relatie tussen de functies bestaat en multifunctioneel gebruik feitelijk mogelijk is en blijft. Hiervoor dient tabel B uit de parkeernormen Wijdemeren 2015 dan wel de rechtsopvolger gebruikt te worden.
  2. bij een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde onder a. indien wordt voldaan aan de afwijkingsmogelijkheden die vastliggen in de 'Beleidsregel parkeernormen van de gemeente Wijdemeren', danwel de rechtsopvolger.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan, indien het betreft:
  1. het oprichten van bouwwerken, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalinginrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, schuilgelegenheden en schaftlokalen, mits de inhoud van elk van deze gebouwtjes niet meer zal bedragen dan 50 m3 en de bouwhoogte ervan niet meer zal bedragen dan 3 meter;
  2. het overschrijden van de bepalingen inzake goothoogte, bouwhoogte, percentage en oppervlakte van gebouwen met niet meer dan 10%;
  3. het overschrijden van de bepalingen inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 20%;
  4. het overschrijden van de in de planregels genoemde maximum bouwhoogte ten behoeve van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmings- en ventilatie-installaties, antennes, lichtkappen, schoorstenen en torens van gebouwen, mits de hoogte met niet meer dan 5 meter wordt overschreden;
  5. geringe afwijkingen van de bepalingen opgenomen in deze planregels inzake de afmetingen van woningen, alsmede de afmetingen van de bij de woningen toegestane bijgebouwen, voor zover zulks in het belang van een goede huisvesting van minder valide personen noodzakelijk is en geen omgevingsvergunning van de desbetreffende bepalingen van het plan kan worden verleend op basis van het bepaalde onder b van dit artikel;
  6. geringe overschrijdingen van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft en de overschrijding ten opzichte van hetgeen op de plankaart is aangegeven niet meer bedraagt dan 2 meter;
  7. het plaatsen van masten ten behoeve van mobiele telecommunicatie, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    1. de bouwhoogte van een vrijstaande mast mag niet meer bedragen dan 40 meter;
    2. de bouwhoogte van een mast op een gebouw mag niet meer bedragen dan 5 meter.

7.2 Voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning kan worden verleend

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7 lid 1 kan niet worden verleend, indien de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen in onevenredige mate worden beperkt en/of indien ter plaatse aanwezige waarden op onevenredige wijze worden of kunnen worden aangetast.

7.3 Bed & Breakfast

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels in dit plan ten behoeve van een bed & breakfast, mits:
  1. het gebruik als bed & breakfast ondergeschikt blijft aan de woonfunctie;
  2. de houder van de bed & breakfast de hoofdbewoner is;
  3. maximaal 50% tot een maximum van 60 m2 van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van de gerealiseerde aan- en uitbouwen en (vrijstaande) bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van bed & breakfast;
  4. er geen zelfstandige woonruimte ontstaat in bijgebouwen;
  5. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  6. ten hoogste acht slaapplaatsen ten behoeve van bed & breakfast worden gebruikt;
  7. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein (minimaal 1 parkeerplaats per verhuurbare ruimte.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

8.1 Geringe afwijking

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, geringe afwijkingen van de begrenzing van bestemmingen mogelijk te maken, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze geringe afwijkingen vanwege het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk zijn en mits de afwijkingen, ten opzichte van hetgeen op de plankaart is aangegeven niet meer dan 2 m bedragen.

8.2 Verplaatsen woon- en/of recreatiewoonschepen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, de bestemming 'Water - Woonschepenligplaats', Recreatie - Verblijfsrecreatie - 4' en 'Water' te wijzigen ten behoeve van het verplaatsen van woon- en/of recreatiewoonschepen, met dien verstande dat:
  1. dat de diepte van het wijzigingsgebied niet meer mag bedragen dan 200 m gemeten haaks op de ontsluitende weg;
  2. het aantal ligplaatsen voor woon- en recreatiewoonschepen niet meer mag bedragen dan het aantal ligplaatsen dat aanwezig was ten tijden van het ontwerpbestemmingsplan.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Bestaande maten

  1. Indien afstanden tot, en hoogten, inhoud, aantallen en oppervlakten van bestaande bouwwerken, woonschepen en recreatiewoonschepen op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. Indien afstanden tot bestaande bouwwerken, woonschepen en recreatiewoonschepen op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  3. In het geval van (her)oprichting van gebouwen, woonschepen en recreatiewoonschepen is het bepaalde sub a en b uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van artikel 10 lid 1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. artikel 10 lid 1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 10 lid 1 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het artikel 10 lid 1 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. artikel 10 lid 1 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
planregels van het wijzigingsplan Herziening Dammerweg 61, Nederhorst den Berg van de gemeente Wijdemeren.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de westzijde van de Spiegelplas in de gemeente Wijdemeren liggen verschillende ligplaatsen voor (recreatie)woonschepen. De ligplaats aan de Dammerweg 61 te Nederhorst den Berg is voorzien van een recreatieve bestemming. Initiatiefnemer is voornemens om de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 4' te wijzigen in 'Water - Woonschepenligplaats' zodat recht wordt gedaan aan het gebruik zoals dit al vele jaren plaatsvindt.
De gronden van het plangebied beschikken volgens het geldende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Nederhorst den Berg' over de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 4'. Binnen deze bestemming zijn recreatiewoonschepen toegestaan. Permanente bewoning van deze woonschepen is niet toegestaan. Gebleken is dat met het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Water - Woonschepenligplaats' per abuis aan het verkeerde woonschip is toegekend.
Om het gebruik van het woonschip voor permanente bewoning aan de Dammerweg 61 te Nederhorst den Berg juridisch-planologisch goed in te passen is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin. Vooruitlopend op deze herziening was door de initiatiefnemer een aanvraag omgevingsvergunning ingediend. In overleg met het bevoegd gezag is ingezet op een herziening van het bestemmingsplan waarmee de omissie in het bestemmingsplan Nederhorst den Berg wordt gecorrigeerd.

1.2 Ligging

Het plangebied is gelegen aan de Dammerweg 61 ten noorden van de kern Nederhorst den Berg. De planlocatie ligt aan de westzijde van de Spiegelplas. Aan deze zijde van de Spiegelplas bevinden zich verschillende ligplaatsen voor recreatiewoonschepen. Het plangebied is kadastraal bekend onder de gemeente Nederhorst den Berg, sectie B, perceelnummer 1750. De totale oppervlakte van het kadastrale perceel bedraagt 292 m².
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
afbeelding
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Maps)
afbeelding
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Google Maps)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederhorst den Berg', vastgesteld door de raad van de gemeente Wijdemeren op 27 september 2012. In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Nederhorst den Berg' zijn de gronden van het plangebied voorzien van de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 4'.
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederhorst den Berg'.
afbeelding
Uitsnede geldende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Nederhorst den Berg', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Bestemmingsplan Buitengebied Nederhorst den Berg
De gronden met de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 4' zijn bestemd voor ligplaatsen voor recreatiewoonschepen. Ter plaatse van het bestemmingsvlak is maximaal één ligplaats toegestaan. De lengte van het recreatiewoonschip bedraagt maximaal 20 meter. Voor recreatiewoonschepen met een lengte van minder dan 17 meter bedraagt de maximale breedte, goothoogte, bouwhoogte en inhoud respectievelijk 5 meter, 4 meter gemeten vanaf de waterlijn, 4,5 meter gemeten vanaf de waterlijn en 265 m². Bij een lengte van meer dan 17 meter tot maximaal 20 meter bedraagt de breedte en bouwhoogte maximaal 4,5 meter en 4,5 meter gemeten vanaf de waterlijn. Voor deze gronden geldt dat permanente bewoning niet is toegestaan.
Om permanente bewoning van het woonschip juridisch-planologisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden achtereenvolgens de huidige situatie en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale, en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van (voor)overleg en inspraak zijn opgenomen.

2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

In de huidige situatie bevindt zich aan de Dammerweg 61 te Nederhorst den berg een ligplaats voor een woonschip met een recreatieve bestemming. Aan de westzijde van de Spiegelplas bevinden zich verschillende ligplaatsen voor zowel recreatiewoonschepen als woonschepen voor permanente bewoning. Het woonschip aan de Dammerweg 61 wordt al geruime tijd niet meer gebruikt voor recreatieve doeleinden, maar voor permanente bewoning.
De navolgende afbeelding toont het woonschip aan de Dammerweg 61 in de huidige situatie.
afbeelding
Woonschip huidige situatie

2.2 Toekomstige Situatie

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 4' gewijzigd naar de bestemming 'Water - Woonschepenligplaats'. Met deze bestemmingswijziging wordt de permanente bewoning van het woonschip gelegaliseerd.

3 Beleidskader

3.1 Nationaal Beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier
prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling maakt dat er, los van de ladder voor duurzame verstedelijking, geen raakvlak is met het Rijksbeleid. In toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Planspecifiek
Volgens kaart 7: 'Erfgoederen van universele waarden' ligt de planlocatie binnen de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse Waterlinie. In toelichting paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het aspect cultuurhistorie. Gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling is de Barro verder niet specifiek van belang.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt op 12 woningen. Met het voorliggende plan wordt de permanente bewoning van een bestaand woonschip mogelijk gemaakt. Daarmee wordt feitelijk gezien slechts één extra woning mogelijk gemaakt, waardoor dit plan niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling gezien wordt. Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling niet nader getoetst hoeft te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH 2050

De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving.
De hoofdambitie is opgedeeld in de volgende aspecten met bijbehorende ambities:
Leefomgeving
  1. Klimaatverandering: een klimaat bestendig en waterrobuust Noord-Holland. Stad, land en infrastructuur worden klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
  2. Gezondheid en veiligheid: het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
  3. Biodiversiteit en natuur: de biodiversiteit in Noord-Holland vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt.
Gebruik van de leefomgeving
  1. Economische transitie: een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor. De provincie biedt ruimte aan ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
  2. Wonen en werken: woon- en werklocaties dienen beter met elkaar in overeenstemming te zijn. Woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends.
  3. Mobiliteit: inwoners en bedrijven van Noord-Holland kunnen zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt verplaatsen.
  4. Landschap: het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
Noord-Holland in beweging: Op weg naar een economisch duurzame toekomst
De ambitie van de Provincie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op hernieuwbare energie. Daarnaast wordt er met de Omgevingsvisie NH2050 geprobeerd om een richting uit te zetten om houvast te bieden naar de onzekere toekomst. Daarvoor wordt een aantal bewegingen naar de toekomst toe benoemd:
  1. Dynamisch schiereiland: Benutten van een unieke ligging
  2. Metropool in ontwikkeling: Vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend internationaal concurrerend metropolitaan systeem
  3. Sterke kernen, sterke regio's: Sterke kernen houden regio's vitaal
  4. Nieuwe energie: Economische kansen benutten van energietransitie
  5. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agrifoodsector
Er wordt in de Omgevingsvisie NH2050 uitgegaan van het principe ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’. Hierbij wordt gelet op de diversiteit aan regio's en wordt ruimte geboden aan maatwerk en ruimte om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving.
Planspecifiek
Wonen en werken
Belangrijkste richtpunt van de provincie met betrekking tot realisatie van woningen en voorzieningen is dat dit vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden is gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Hierbij dient rekening gehouden te worden met behoud en versterking van de leefbaarheid in bestaande en nieuwe gebieden. Met het voorliggende plan wordt enkel de permanente bewoning van een bestaand woonschip mogelijk gemaakt. Uit toelichting paragraaf 3.1.3 blijkt dat het plan niet ladderplichtig is. Gesteld kan worden dat onderhavig plan in lijn is met de bepalingen uit de omgevingsvisie voor wat betreft 'wonen en werken'.
Leefomgevingskwaliteit
Noord-Holland beschikt over een unieke en rijke variatie aan (open) landschappen, ruimtelijke structuren, aardkundige en archeologische waarden, cultuurhistorie en gebouwd (wereld)erfgoed. De provincie onderscheidt zich door haar openheid, de grote afwisseling en de contrasten in het landschap. Deze karakteristieken reflecteren de rijke ontstaansgeschiedenis en maken het aantrekkelijk voor mensen om hier te wonen, voor bedrijven om zich hier te vestigen en voor recreanten en toeristen om hier te verblijven. Voor de leefomgevingskwaliteit is het essentieel deze waarden en karakteristieken van landschap en cultuurhistorie te benoemen, te behouden, waar nodig adequaat te herstellen en waar mogelijk te versterken en te ontwikkelen. En het gaat er om ontwikkelingen en transities te benutten om een goede landschapskwaliteit in stand te houden en zo nodig te creëren. Aangezien er gebruik gemaakt wordt van een bestaand woonschip en dat er enkel een bestemmingswijziging plaatsvindt kan gesteld worden dat de ontwikkeling verder geen invloed heeft op de leefomgevingskwaliteit.
Conclusie
Voorliggend plan is in lijn met de ambities van de Provincie Noord-Holland.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

Provinciale Staten van Noord-Holland hebben op 22 oktober 2020 de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn de eerste stappen gezet om de ambities, ontwikkelprincipes en sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie, vastgesteld op 19 november 2018, vorm te geven en wordt er een start gemaakt met werken in de geest van de Omgevingswet. Echter valt de Omgevingsverordening NH2020 nog onder de huidige wet- en regelgeving.
In de Omgevingsverordening NH2020 zijn alle regels van de provincie die gaan over de fysieke leefomgeving samengevoegd. Merendeel van de regels in deze verordening zijn vrijwel ongewijzigd gebleven ten opzichte van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2010. Echter zijn een aantal onderdelen wel gewijzigd of nieuw. Belangrijke gewijzigde en nieuwe onderdelen zijn het Landelijk gebied, Bijzonder provinciaal landschap, de mogelijkheden voor kleinschalige woningbouw in landelijk gebied en de ruimte voor windenergie in de MRA regio. De omgevingsverordening heeft de volgende doelstellingen:
  • het bereiken van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit te bereiken;
  • het behoud en herstel van de biologische diversiteit;
  • het in standhouden en doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.
Daarnaast is het doel om de provinciale regels in meer samenhang en op een meer overzichtelijke manier kenbaar te maken.
Planspecifiek
In artikel 6.3 van de Omgevingsverordening NH2020 wordt gesteld dat een ruimtelijk plan uitsluiten kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakt schriftelijke afspraken. In toelichting paragraaf 3.1.3 is ingegaan op de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Hieruit blijk dat het plan, gelet op de aard en omvang, niet getoetst hoeft te worden aan de ladder.
Het plangebied is gelegen binnen de 'Stelling van Amsterdam' en de 'Nieuwe Hollandse Waterlinie'. In artikel 6.49 is vastgesteld hoe om te gaan met ruimtelijke ontwikkelingen in UNESCO-werelderfgoederen. Een nieuw ruimtelijk plan mag alleen ontwikkelingen opnemen die de kernkwaliteiten niet aantasten. Met het voorliggende plan vindt er een bestemmingswijziging plaats waarbij geen (bouw)werkzaamheden plaatsvinden. Het wijzigen van de bestemming voor de ligplaats van het woonschip heeft dan ook geen invloed op de kernkwaliteiten van de UNESCO-werelderfgoederen.
Verder zijn er geen relevante aanvullende eisen ten aanzien van het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening NH2020 waarmee gesteld kan worden dat het plan in overeenstemming is met het provinciale ruimtelijke beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Wijdemeren

De Structuurvisie Wijdemeren is door de gemeenteraad van Wijdemeren vastgesteld op 1 november 2012. De Structuurvisie geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente aan. Het motto is 'beheerste ontwikkeling met behoud van het goede'.
Ten aanzien van het wonen geeft de structuurvisie aan dat er in de gemeente behoefte is aan woningen, vooral voor jongeren, ouderen en gehandicapten. Gezien de hoge natuur- en landschapswaarden in de gemeente is het beleid voor woningbouw restrictief. Daardoor zijn er weinig woningbouwlocaties van enige omvang beschikbaar.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan voorziet in de bestemmingswijziging voor een woonschip waardoor permanente bewoning wordt toegestaan. De gemeente Wijdemeren is een recreatieve gemeente waar voldoende ruimte beschikbaar moet zijn voor recreatiewoningen. Echter wordt het woonschip aan de Dammerweg 61 al geruime tijd niet meer gebruikt voor recreatieve doeleinden. Om die reden is het wenselijk om voor dit woonschip permanente bewoning toe te staan. Daarnaast wordt er feitelijk gezien een extra woning mogelijk gemaakt. Gelet op de zeer schaarse ruimte binnen de gemeente kan gesteld worden dat de bestemmingswijziging bedraagt aan de woningbehoefte binnen de gemeente. Tevens worden met het plan de kenmerkende kwaliteiten van het landschap niet aangetast.
Gesteld kan worden dat het voorliggend initiatief in lijn is met de Structuurvisie Wijdemeren.

3.3.2 Woonvisie 2016 - 2020

Met de Woonvisie Wijdemeren 2016 - 2020 geeft de gemeente Wijdemeren vorm en kleur aan het volkshuisvestelijk beleid in Wijdemeren. Deze lokale woonvisie staat niet op zich, maar moet in samenhang worden gezien met de, eveneens recent geactualiseerde, regionale woonvisie Gooi en Vechtstreek 2016 - 2030. Samen vormen deze woonvisies het volkshuisvestingsbeleid voor de komende jaren.
De belangrijkste doelstelling van het woonbeleid is om de woningvoorraad, nu en in de toekomst, zo goed mogelijk af te stemming op de woonwensen van de inwoners van Wijdemeren. In de woonvisie staan drie speerpunten centraal. Hieronder zullen de speerpunten kort worden toegelicht.
Leefbare kleine kernen
Wijdemeren wil de komende jaren stevig inzetten op verjonging van de kleine kernen door het vasthouden en aantrekken van jongeren, zodat een evenwichtige bevolkingssamenstelling gewaarborgd blijft. De focus ligt op jongeren en jonge gezinnen die nu al in de gemeente wonen of hiermee een (sociale of economische) binding hebben. Deze groep wilt de gemeente zo veel mogelijk faciliteren wanneer zij een woonwens in de gemeente hebben. Daarnaast richt de gemeente zich op jongeren vanuit de regio.
Diverse woning voorraad met kwaliteit
De doelstelling voor woningvoorraad van Wijdemeren de komende jaren is: meer variantie, duurzamer en levensloopbestendiger. Concreet houdt dit in meer kleinere, betaalbare en gestapelde woningen, meer groene energielabels (label B en hoger) en aanpassen van de woningvoorraad voor de ouder wordende bevolking.
Strategische inzet van nieuwbouw
Nieuwbouw is een krachtig, maar ook kostbaar instrument. Nieuwbouw moet daarom altijd strategisch worden ingezet met oog voor de effecten op de gehele lokale woningmarkt (zoals doorstroming en leefbaarheid) en voor specifieke doelgroepen (zoals jongeren en senioren). Deze doelstelling dient te worden behaald door:
  1. Bij nieuwe woningbouwplannen uitgaan van minimaal 1/3 betaalbare woningen en 2/5 deel gestapelde bouw. Bij nog beïnvloedbare bestaande woningbouwplannen streven naar minimaal 1/3 betaalbare woningen en 2/5 deel gestapelde bouw, binnen ruimtelijke, financiële en juridische mogelijkheden die daar voor zijn.
  2. Samen met de woningcorporaties de mogelijkheden voor herstructurering in kaart brengen.
  3. Bij eerste verhuur nieuwbouw prioriteit geven aan starters en doorstromers uit de buurt en dit vastleggen in project specifieke toewijzingsregels.
  4. In nieuwe bestemmingsplannen het aandeel sociale huur (en wanneer mogelijk ook middeldure huur) vastleggen.
Planspecifiek
Met de bestemmingswijziging wordt er feitelijk gezien één extra woning toegevoegd aan de woningvoorraad. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een bestaand woonschip. Gelet op de aard en omvang van het initiatief zijn de eisen voor wat betreft de woningtypes en doelgroepen verder niet van belang. De ontwikkeling is dan ook in lijn met de Woonvisie 2016-2020.

4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Met het voorliggende plan wordt de bestemming voor de ligplaats van het woonschip gewijzigd, waardoor permanente bewoning wordt toegestaan. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het bestaande woonschip en nemen de bebouwingsmoglijkheden in vergelijking met de bestaande (planologische) situatie niet toe. Er kan dan ook gesteld worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De navolgende paragrafen geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.

4.1.2 Bodem

In het kader van een ruimtelijk plan moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Planspecifiek
In de huidige situatie beschikken de gronden over een recreatiebestemming met een verblijfsfunctie. Met de bestemmingswijziging, waarmee de permanente bewoning van het woonschip wordt mogelijk gemaakt, betreft geen wijziging naar een strenger bodemgebruik. Daarnaast ligt het woonschip in het water, waardoor de bodem niet onderzocht kan worden. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.

4.1.3 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Met het voorgenomen initiatief vindt er enkel een bestemmingswijziging plaats, waardoor permanente bewoning van het woonschip is toegestaan. Het initiatief kan derhalve, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft ‘niet in betekenende mate’ invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
Wel is ten behoeve van ‘een goede ruimtelijke ordening’, met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2019 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 17 μg/m³ PM10, 10 μg/m³ PM2,5 en 13 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden. Tevens worden de advieswaarden van de GGD en WHO (20 μg/m³ PM10 en 10 μg/m³ PM2,5) worden gehaald. Daaruit volgt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Gezien het voorgaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.1.4 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven);
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Op locatie is een woonschip aanwezig die sinds jaar en dag gebruikt wordt als wooneenheid. Dit is niet op een juiste wijze in het nu geldende bestemmingsplan opgenomen. Met deze herziening wordt dit gecorrigeerd. Feitelijk treedt er geen mutatie op en wordt een bestaande situatie ingepast. Het projectgebied is ook niet gelegen in de omgeving van een spoorweg. Wel ligt het woonschip binnen de onderzoekszone van de Dammerweg. Om die reden is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerlawaai uitgevoerd (Adviesburo van der Boom, 16 september 2021, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1).
De geluidbelasting op de westgrens van de ligplaats door wegverkeer op de Dammerweg bedraagt 39 dB na aftrek ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden. Er zijn geen hogere waarden nodig voor wegverkeer op de Dammerweg.
De grens van 53 dB na aftrek waarbinnen geen goede ruimtelijke ordening voor een geluidgevoelig terrein meer mogelijk is, wordt in het plangebied niet overschreden. Er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB na aftrek waardoor zal sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor het woonschip tevens wordt voldaan aan eventuele eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.
Geconcludeered kan worden dat het aspect geluid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.

4.1.5 Bedrijven en milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het voorliggende initiatief maakt een woonschip voor permanente bewoning mogelijk. Dit wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige bestemming. Derhalve is aan de hand van het geldende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Nederhorst den Berg' gekeken naar milieubelastende activiteiten in de omgeving van de locatie.
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende functies, zoals wonen, recreatie en bedrijvigheid te vinden. Gelet op de diverse functies in de directe omgeving van het plangebied kan het gebied getypeerd worden als 'gemengd gebied'. Hierdoor kunnen de richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', met uitzondering van het aspect gevaar, met één afstandstap worden verminderd. In de navolgende tabel staan de omliggende bedrijven milieubelastende functies in de omgeving weergegeven.
Adres
Bedrijf/activiteit
SBI-code
Milieucategorie
Richtafstand (gemengd gebied)
Werkelijke afstand tot de woning
Reeweg 10 Haan Nederhorst, Tankstation 473 3.1 50 m (gevaar) 105 m
Reeweg 12 Land Rover Specialist, autodealer 451, 452, 453 2 10 120 m
Dammerweg 62 Jachthaven 932 3.1 30 33 m
Reeweg 6 Agrarisch bedrijf 0141, 0142 3.2 50 130 m
Zoals in bovenstaande tabel is af te lezen wordt er voor de meeste bedrijven ruimschoots voldaan aan de gestelde richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Voor de jachthaven bedraagt de afstand 33 m tot de aanlegsteigers voor de boten. Hiermee ligt het woonschip op voldoende afstand van de jachthaven. De loodsen waar mogelijk werkzaamheden plaatsvinden, bevinden zich op een grotere afstand van minimaal 44 m tot het woonschip. Daarmee kan gesteld worden dat ook voor de jachthaven ruim wordt voldaan aan de gestelde richtafstand.
Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat en dat de omliggende bedrijven niet verder in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Hiermee vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.1.6 Externe veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) regelen onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald dat woningen kwetsbare objecten zijn. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
afbeelding
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omcirkeld (bron: Arcgis Risicokaart)
Transportroutes voor gevaarlijke stoffen
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er rond het plangebied geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn.
Buisleidingen
In de omgeving van het plangebied liggen geen buisleidingen voor gevaarlijke stoffen.
Risicovolle inrichtingen
Aan de Reeweg 10 ten noordwesten van het plangebied bevindt zich een risicovolle inrichting, De Haan Minerale Oliën B.V. De grootste PR10-6-contour bedraagt 25 m. De planlocatie ligt op een afstand van ca. 105 m van het tankstation. Gesteld kan worden dat het woonschip op voldoende afstand van het tankstation ligt. Feitelijk gezien veranderd de situatie niet, waardoor de bestemmingswijziging verder geen invloed heeft op het groepsrisico.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.

4.1.7 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

4.2 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient aangetoond te worden of het project mogelijk invloed heeft op beschermde soorten en of gebieden in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). Met het voorliggende initiatief wordt er geen bebouwing gesloopt en vinden er geen werkzaamheden plaats. Tevens zijn er geen bomen aanwezig binnen het plangebied. Er kan dan ook gesteld worden dat het initiatief niet leidt tot aantasting van mogelijke schuil- en verblijfplaatsen van beschermde soorten.
Stikstofdepositie
In de Wet natuurbescherming is voorgeschreven dat voor alle activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden een vergunning vereist is. Verzuring en vermesting is één van die mogelijk negatieve effecten. Voor ieder habitattype binnen een Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor verzuring en/of vermesting is een kritische depositiewaarde (KDW) vastgesteld. De KDW geeft de grens aan waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State uitspraak gedaan omtrent de PAS. De PAS mag niet meer gebruikt worden als basis voor toestemming voor ‘activiteiten’. Hiermee is de PAS buiten werking gesteld. In de nieuwe AERIUS Calculator van oktober 2020 zijn de bezwaren van de Afdeling bestuursrechtspraak zoals verwoord in de uitspraak van 29 mei 2019 weggenomen.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Oostelijke Vechtplassen' en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) bevinden zich op een afstand van ca. 118 m ten oosten van het plangebied. Het initiatief gaat in de bouw- en de gebruiksfase gepaard met enige uitstoot van stikstof. Om die reden zijn AERIUS-berekeningen uitgevoerd, gebruik makend van de nieuwe AERIUS Calculator (Buro SRO, 22 april 2021, bijlagen bij toelichting bijlage 2). Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden. Voor de Natura 2000-gebieden geldt dat er in de gebruiks- en bouwfase geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Met het oog op de Wet natuurbescherming is het plan uitvoerbaar.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect ecologie geen belemmeringen veroorzaakt voor het beoogde initiatief.

4.3 Archeologie

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
Het archeologiebeleid is in 2011 door de gemeente Wijdemeren vastgesteld. De archeologische verwachtingswaarden van de gronden zijn weergegeven op de 'Beleidskaart Archeologie gemeente Wijdemeren 2011'. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de beleidskaart.
afbeelding
Uitsnede Beleidskaart Archeologie gemeente Wijdemeren 2011, plangebied rood omcirkeld
Uit de bovenstaande afbeelding blijkt dat de gronden van het plangebied 'archeologievrij' zijn. Daarnaast vinden er geen bouw- en graafwerkzaamheden plaats en bevindt de planlocatie zich op het water. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in de diverse ruimtelijke plannen. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat 'een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden' in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Planspecifiek
Door de ligging van het plangebied binnen de begrenzing van de 'Stelling van Amsterdam' en de 'Nieuwe Hollandse Waterlinie' dient rekening gehouden worden met de kernkwaliteiten van deze werelderfgoederen. Echter vindt er met het voorliggende initiatief enkel een bestemmingswijziging plaats en wordt er gebruik gemaakt van het bestaande woonschip. Hierdoor worden de kernkwaliteiten van de werelderfgoederen niet aangetast.
Het woonschip heeft geen gemeentelijke of rijksmonumentale status. Ook is er in de directe omgeving van het plangebied geen monumentale bebouwing aanwezig.
Gelet op het voorgaande kan gesteld worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaakt voor het beoogde initiatief.

4.5 Duurzaamheid

Het belangrijkste doel uit het Klimaatakkoord is de CO2-uitstoot in 2030 met 49% verminderd ten opzicht van 1990. In 2050 is de uitstoot van broeikasgassen zelfs met 95% afgenomen. Om de klimaatdoelen voor 2030 te behalen moet het tempo van verduurzaming omhoog.
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren.
De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
Energie (BENG)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. Tot 31 december 2020 wordt de energie-efficiëntie uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Hierbij werd gestreefd naar EPC = 0,0, waarbij een gebouw energieneutraal is. Vanaf 1 januari 2021 moeten alle gebouwen voldoen aan de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vervangen de EPC en zijn dus ook van toepassing op het voorliggende initiatief.
Planspecifiek
Het woonschip wordt energieneutraal. Om dit mogelijk te maken wordt er gebruik gemaakt van zonnepanelen en een warmtepomp. Met het gebruik van duurzame installaties, zoals de zonnepanelen en warmtepomp, vindt er een verduurzaming van het woonschip plaats. Daarnaast zal de mogelijkheid voor een groen dak op het woonschip meegenomen worden.

4.6 Verkeer En Parkeren

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.

4.6.1 Verkeer

Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Met het voorliggende initiatief wordt enkel de bestemming gewijzigd, waardoor permanente bewoning van het bestaande woonschip gelegaliseerd wordt. In de huidige situatie heeft het woonschip een recreatieve bestemming. Echter wordt het woonschip al ruim 20 jaar permanent bewoond. Door het gebruik van het woonschip als woning zal er dan ook geen toename van de verkeersgeneratie plaatsvinden
Geconcludeerd kan worden dat het aspect verkeer geen belemmeringen veroorzaakt voor het voorliggende initiatief.

4.6.2 Parkeren

Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het gemeentelijk parkeerbeleid van de gemeente Wijdemeren is vastgelegd in de 'Beleidsregel parkeernormen van de gemeente Wijdemeren', zoals vastgesteld door burgemeester en wethouders op 31 maart 2015.
Uitganspunt van de beleidsregel is dat elke initiatiefnemer van een bouwplan zelf verantwoordelijk is voor het oplossen van zijn eigen parkeerbehoefte en dat die parkeerbehoefte zo veel mogelijk op eigen terrein moet worden opgelost. Het toepassen van de parkeernormen heeft daarmee een positieve invloed op de bereikbaarheid, leefbaarheid en de economische ontwikkeling van de gemeente.
Planspecifiek
Door de bestemmingswijziging zullen geen extra parkeerplaatsen benodigd zijn. In de huidige situatie wordt er geparkeerd aan de Dammerweg ten westen van het plangebied. Ook in de nieuwe situatie zal er gebruik gemaakt worden van deze al aanwezige parkeerplaatsen.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect parkeren geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde bestemmingswijziging.

5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

5.4 Wijze Van Bestemmen

De volgende (dubbel)bestemmingen komen voor in dit bestemmingsplan.
Water - Woonschepenligplaats
De bestemming 'Water - Woonschepenligplaats' is opgenomen voor de ligplaatsen van woonschepen. Deze gronden zijn tevens bestemd voor waterhuishouding. Per bouwvlak is maximaal één ligplaats toegestaan.
Voor wat betreft de regels is de maatvoering van het toegestane woonschip enigszins aangepast en afgestemd op de lijn die de gemeente is gaan volgen in bestemmingsplan Eilandseweg 4a. In voorliggend bestemmingsplan zijn de regels voor de maximale lengte, breedte, goot- en bouwhoogte, gemeten ten opzichte van het waterpeil, opgenomen in de bouwregels. Dit sluit beter aan bij de lijn de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt voor wat betreft een omgevingsvergunning voor woonschepen.

6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.1.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Een plan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. De ruimtelijke onderbouwing ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het plan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.1.2 Communicatie

De initiatiefnemer heeft het beoogde plan besproken met de omwonenden. Er is een verslag opgesteld van de communicatie met de omwonenden. Dit verslag is als bijlage toegevoegd bij dit bestemmingsplan (zie bijlagen bij toelichting bijlage 3).

6.1.3 Vooroverleg

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg, zoals bedoeld in artikel 3.1.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening verstuurd naar vooroverlegpartners. Reacties zijn ontvangen van Waternet, Omgevingsdienst, Brandweer en Provincie Noord-Holland. De opmerkingen zien hieronder samengevat en van een gemeentelijke reactie (cursief) voorzien.
Waternet
Waternet geeft aan geen opmerkingen op het plan te hebben.
Reactie: Deze reactie geeft geen aanleiding tot wijzigingen.
Omgevingsdienst
Ten aanzien van wegverkeer is nog niet aangetoond dat aan de Wet geluidhinder wordt voldaan. Verzocht wordt om een akoestisch onderzoek uit te laten voeren.
Reactie: Het akoestisch onderzoek wegverkeerlawaai is uitgevoerd en verwerkt in het bestemmingsplan. Geluid vormt verder geen belemmeringen.
Provincie Noord-Holland
De Provincie Noord-Holland merkt op dat de locatie lingt in het MRA landelijk gebied. Hier is conform artikel 6.9 (lid 2, 3 en 4) van de Omgevingsverordening NH2020 alleen onder voorwaarden een nieuwe woning toegestaan. Het plan voldoet niet aan deze voorwaarden.
Reactie: In zijn vergadering van 27 september 2012 heeft de gemeenteraad in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied Nederhorst den Berg besloten om, naar aanleiding van een zienswijze van de toenmalige eigenaresse, de ligplaats te bestemmen voor 'Water – Woonschepenligplaats'. Er zou dan ter plaatse een woonschip voor permanente bewoning zijn toegestaan. Vast is inmiddels komen te staan dat de wijziging per abuis niet goed is verwerkt in het bestemmingsplan, waardoor de betreffende grond nog steeds is bestemd voor 'Recreatie – Verblijfsrecreatie 4' (recreatiewoonschip).

6.1.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft vanaf 25 november 2021 gedurende een termijn van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen.
Planspecifiek
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De initiatiefnemer en gemeente Wijdemeren hebben een planschadeverhaalsovereenkomst opgesteld.