Uitwerkingsplan inpassing agrarisch cluster Randweg
Uitwerkingsplan - gemeente Wijdemeren
Vastgesteld op 04-05-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het uitwerkingsplan 'Inpassing agrarisch cluster Randweg' van de gemeente Wijdemeren.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1696.UP0900Randweg2015-va00met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit uitwerkingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
een dienstverlenend beroep, dan wel een kleinschalig bedrijf dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.8 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een
gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg gevestigd is.
1.9 antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.10 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.11 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.12 bebouwingspercentage
dat gedeelte van het bouwvlak per bouwperceel dat bebouwd mag worden.
1.13 bed & breakfast
logies met ontbijt voor maximaal 4 personen.
1.14 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.15 bestaande bouwwerken
bouwwerken, die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit uitwerkingsplan zijn of alsnog kunnen worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
1.18 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw.
1.19 bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.20 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.21 bouwlaag/woonlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.
1.22 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.23 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.24 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.25 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.26 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.27 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.28 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.29 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.30 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.31 kap
een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.
1.32 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.33 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.34 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.35 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.36 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.37 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.38 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.39 Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.40 tuinmeubilair
voorzieningen ten behoeve van particuliere tuinen in de vorm van meubilair, verlichtingsvoorzieningen, parasols, speelhuisjes, zandbakken, schommels en daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
1.41 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.42 woning
Het gedeelte van het hoofdgebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.43 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat
hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, kleine lifthuizen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.5 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 goothoogte van een gebouw
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
Indien een gebouw is voorzien van een overkapping, wordt het gedeelte van het gebouw onder deze overkapping mede als inhoud berekend, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op dakoverstekken en luifels met een diepte van minder dan 1 m.
2.8 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Indien een gebouw is voorzien van een overkapping, wordt het gedeelte van het gebouw onder deze overkapping mede als oppervlakte berekend, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op dakoverstekken en luifels met een diepte van minder dan 1 m.
2.9 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Water
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
- b. waterberging;
- c. kunstwerken, waaronder begrepen bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde;
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen met aan-huis-verbonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. aan- en bijgebouwen;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
- d. een stalling voor het houden van vee
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen en erven; nutsvoorzieningen; parkeervoorzieningen en water.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Maten en bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
- e. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
- 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 5 m2 bedraagt;
- 2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
8.1 Wijzigingsbevoegdheid Staat van Bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen, door het opnemen dan wel afvoeren van een bedrijf in de categorie-indeling van bedrijfsactiviteiten indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne dan wel technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het uitwerkingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als: 'Regels deel uitmakende van het 'Uitwerkingsplan inpassing agrarisch cluster Randweg '.
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'
Bijlage 2 Inpassingsplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
De gemeente Wijdemeren werkt aan de herinrichting van het gebied Overmeer-Zuid. In het gebied aan de zuidkant van Nederhorst den Berg zijn in 2013 het nieuwe voetbalcomplex en kinderopvang langs de Randweg opgeleverd. In 2014 is een overeenkomst gesloten met een projectontwikkelaar voor de realisatie van woningen in Overmeer-Zuid. In totaal worden er circa 180 woningen en een nieuw tenniscomplex gerealiseerd.
In het te ontwikkelen woongebied is momenteel een agrarisch bebouwingscluster aanwezig, bestaande uit twee woningen en stallen. In verband met de beoogde woningbouwontwikkeling is het de bedoeling het agrarische bebouwingscluster te verplaatsen naar een alternatieve locatie langs de Randweg. De gemeente Wijdemeren, de Provincie Noord-Holland en de eigenaar hebben overeenstemming over de verplaatsing naar de betreffende locatie.
In het bestemmingsplan Overmeer-Zuid is al rekening gehouden met deze verplaatsing. In het bestemmingsplan is op de beoogde locatie een 'uit te werken bestemming' gelegd, waarmee een agrarisch cluster mogelijk kan worden gemaakt.
In 2013 heeft de provincie Noord-Holland, mede op grond van het advies van de Adviescommissie Ruimtelijke Ordening, ingestemd met de verplaatsing. In 2015 is door de gemeente Wijdemeren een ontwerpuitwerkingsplan in procedure gebracht. Daarna is echter gebleken dat de provincie geen toestemming verleent voor de ontsluiting van het erf via de Randweg, de provinciale weg N253.
Daarom wordt nu gekozen voor een alternatieve ontsluiting, via een toegangsweg die aansluit op de Vreelandseweg. De inrichting van het erf is hierop aangepast, en de nieuwe situatie is verwerkt in het nu voorliggende uitwerkingsplan.
Plangebied (indicatief)
De verplaatsing van het agrarisch cluster is van cruciaal belang voor de ontwikkeling van het woongebied Overmeer-Zuid. Het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren wil daarom planologische medewerking verlenen aan de verplaatsing door middel van het onderhavige 'uitwerkingsplan'.
1.2 Plangebied
De nieuwe locatie van het agrarisch bedrijf ligt ten zuiden Overmeer-Zuid en wordt ontsloten via de Vreelandseweg. Deze weg is onderdeel van de verbinding tussen de Rijksweg A2 en het dorp Nederhorst den Berg. Het te ontwikkelen perceel ligt in de Meeruiterdijksepolder die in gebruik is als agrarisch gebied.
Het plangebied is circa 11.140m² groot en wordt aan twee zijden begrensd door watergangen. Het omliggende gebied bestaat uit grasland.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Op de locatie geldt het bestemmingsplan ‘Overmeer-Zuid', vastgesteld door de gemeenteraad van Wijdemeren op 26 juni 2014. Op 25 september 2014 is het plan onherroepelijk geworden.
Uit te werken bestemming
In artikel 12 van het bestemmingsplan Overmeer-Zuid is een uit te werken bestemming opgenomen voor de onderhavige locatie.
De uit te werken bestemming in het moederplan beoogt aan de locatie een woonbestemming te geven met de mogelijkheid voor een veestalling. Aan de uitwerking is een aantal voorwaarden verbonden, onder andere wat betreft verkaveling, bouwvolume, milieu, ecologie en archeologie.
Zie hiervoor ook hoofdstuk 6.2 van dit uitwerkingsplan.
verbeelding vigerend bestemmingsplan Overmeer Zuid (plangebied rood omkaderd)
Werkzaamheden buiten de reikwijdte van de uit de uit te werken bestemming
De beoogde toegangsweg valt buiten de reikwijdte van de uit te werken bestemming. De aanleg van de toegangsweg zal middels een omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt.
De nieuwe bomenrij aan de achterzijde van het perceel valt buiten de uit te werken bestemming. De bomenrij wordt aangelegd in agrarisch bestemd gebied. Voor de aanplant van bomen binnen die bestemming is geen vergunning nodig.
1.4 Indeling Uitwerkingsplan
De toelichting is als volgt opgebouwd:
- In hoofdstuk 2 zijn de ontstaansgeschiedenis en de huidige situatie kort geschetst;
- In hoofdstuk 3 zijn de voor het plan relevante beleidsstukken, zowel op rijksniveau als op provinciaal en gemeentelijk niveau, opgenomen;
- In hoofdstuk 4 is de beschrijving van het plan opgenomen, waaronder de verantwoording van de parkeersituatie;
- In hoofdstuk 5 zijn alle aspecten op het gebied van het milieu en leefkwaliteit beschreven;
- In hoofdstuk 6 komt de juridische vormgeving aan de orde;
- In hoofdstuk 7 wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven;
- In hoofdstuk 8 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Ruimtelijke Context
De ruimtelijke context van de plek is beschreven in het 'beeldkwaliteitplan inpassing agrarisch bebouwingscluster Randweg, BURO SRO, 9 juli 2012'. Onderstaande teksten zijn hieraan ontleend.
(Vanwege actuele bouwplannen is het beeldkwaliteitplan inmiddels vervallen en vervangen door het 'Inpassingsplan agrarisch cluster Randweg, Nederhorst den Berg, Vollmer & Partners, 29 maart 2016').
Het Vechtlandschap
Het plangebied is gelegen is een open veenpolderlandschap dat gedomineerd wordt door de loop van de rivier de Vecht. De Vecht vormt de basis van menselijke activiteit in het gebied en daarmee de basis van het hedendaagse cultuurlandschap. De meanderdende loop zorgt voor een afwisselend landschap met direct aan de rivier compacte dorpen zoals Loenen aan de Vecht, Vreeland en Nederhorst den Berg. Tussen de dorpen zijn in de loop der tijd dunbebouwde linten ontstaan met een sterke visuele relatie met het achterliggende open polderlandschap.
Aan de oostzijde van de rivier ligt een aaneenschakeling van grote waterplassen die zijn ontstaan door de turfwinning. De Horstermeerpolder, ter hoogte van het plangebied, vormt daarop een uitzondering. Dit voormalige meer kent momenteel een agrarisch gebruik en ligt dieper dan de omliggende plassen.
De Vecht staat bekend om de vele buitenplaatsen die in de 17de eeuw zijn gerealiseerd door succesvolle Amsterdamse kooplieden. Deze buitenplaatsen zijn met name rond de plaatsen Maarssen, Breukelen en Loenen aan de Vecht te vinden. Het landschap heeft daar door de vele bijbehorende bospercelen en siertuinen een relatief besloten karakter. Het noordelijke deel van de Vechtloop heeft daarentegen een meer agrarisch karakter. Rond Nederhorst den Berg voert de openheid van de polders de boventoon.
Het plangebied in het grotere geheel
Meeruiterdijkse polder
De Meeruiterdijksepolder, waarin het plangebied is gelegen, grenst aan de Horstermeerpolder en aan de rivier de Vecht. Kenmerkend voor dit gebied is de onregelmatige blokverkaveling, die een reactie is op de periodieke overstromingen van het Horstermeer en de Vecht die dit gebied teisterden. Alleen in het oostelijk deel kwam een onregelmatige strokenverkaveling tot stand. Deze verkavelingen zijn nu nog herkenbaar, maar niet gaaf. De landschappelijke en ruimtelijke samenhang tussen deze verkavelingen en het voormalige Horstermeer is nog aanwezig. De samenhang met de Vecht is door het Hilversums Kanaal, de Randweg, het Boezemkanaal en de wijk Overmeer verdwenen en deze elementen hebben tevens geleid tot enige versnippering van het gebied.
Van deze 'nieuwe' elementen is de Randweg het laatst toegevoegd aan het landschap. Deze weg is in de jaren tachtig van de vorige eeuw aangelegd om de doorstroming van het verkeer tussen Nederhorst den Berg en de provinciale weg N201 te verbeteren. Daarvoor kwam het verkeer over de Vreelandseweg direct langs de oostelijke oever van de Vecht het dorp binnen. Het tracé van de Randweg volgt voor een deel het oude afwateringskanaal dat vanuit de Horstermeerpolder richting de Vecht liep. Hiervoor in de plaats is in de jaren '30 het Boezemkanaal gegraven. Dit water en bijbehorende dijken vormt met de ontwikkeling van Overmeer-Zuid de nieuwe zuidelijke dorpsrand van Nederhorst den Berg.
De historische ontwikkeling van de locatie en omgeving
Bebouwingskarakteristiek
In de Meeruiterdijksepolder komt weinig bebouwing voor. De aanwezige bebouwing ligt altijd in compacte clusters los in het landschap. Langs de Vreelandseweg aan de Vechtdijk liggen twee van deze bebouwingsclusters. Verder de polder in richting het zuiden ligt nog een agrarisch cluster aan de teen van de polderdijk. Een andersoortig bebouwingscluster wordt gevormd door het sluizencomplex aan het begin van het Boezemkanaal.
De agrarische bebouwingsclusters in de Meeruiterdijksepolder en andere veenpolders in de Vechtstreek kennen van oorsprong een duidelijke hiërarchische opbouw. Hierbij gaat het om één duidelijk herkenbaar representatief hoofdgebouw wat gericht is op de openbare weg. Verder naar achteren liggen de bijgebouwen. De situering van de bebouwing vormt altijd een afgeleide van de landschappelijke structuur. Door de compacte opzet vormen de bebouwingsclusters duidelijk herkenbare ruimtelijke eenheden in het landschap.
De agrarische bebouwing in de veenpolders heeft een eenvoudige rechthoekige hoofdvorm waarbij de nadruk ligt op de kap. Vanuit het landschap wordt het beeld van de bebouwingsclusters bepaald door dakvlakken in plaats van gevelwanden. De omgeving van de bebouwing wordt bepaald door openheid. Rond de bebouwingsclusters is opgaande beplanting aanwezig. Door deze beplanting wordt de bebouwing op een logische manier opgenomen in het landschap.
2.2 Huidige Situatie Plangebied
De nieuwe locatie van het agrarisch bedrijf ligt aan de Randweg, de provinciale weg (N523), deze wordt aan twee zijden begeleid door laanbeplanting. De weg is iets hoger gelegen dan de omgeving en biedt ruim zicht op het open landschap.
Het plangebied zelf is onbebouwd en bestaat uit grasland. Er is geen opgaand groen aanwezig. Het perceel is circa 11.140m² groot.
De kavel grenst aan de bermsloot van de N523 en aan een bestaande watergang.
Randweg en Meeruiterdijksepolder ter hoogte van het plangebied
Luchtfoto plangebied
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk bevat een korte samenvatting van het voor het uitwerkingsplan van belang zijnde beleid. Hierbij zijn de meest relevante beleidsstukken behandeld, voor het overige wordt verwezen naar het moederplan 'Overmeer-Zuid'. Het milieubeleid, dat is vastgelegd in diverse wetten en waarvoor specifiek onderzoek moet worden uitgevoerd, is opgenomen in hoofdstuk 5 (Uitvoerbaarheid).
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid.
Tot 2028 heeft het kabinet in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (ontwerp) drie Rijksdoelen geformuleerd:
- de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
- de bereikbaarheid verbeteren;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Voor het verbeteren van de milieukwaliteit gaat de nota uit van de (internationaal) geldende normen. Verder gaat de nota uit van ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten, het gaat daarbij om de (herijkte) EHS, thans NatuurNetwerk Nederland (NNN) en Natura2000 gebieden.
Een van de instrumenten, bedoeld om goed vraaggericht te programmeren en de beschikbare ruimte zorgvuldig te gebruiken, is de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking heeft een plek gekregen in Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Artikel 3.1.6 lid 2 Bro geeft aan dat de toelichting van een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan een aantal voorwaarden:
- a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
- b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
- c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
De verplaatsing van het agrarisch cluster, bestaande uit twee woningen en een veestalling, is in het licht van de Ladder voor duurzame verstedelijking niet aan te merken als stedelijke ontwikkeling.
In de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Het begrip 'woningbouwlocatie' (zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip 'stedelijke ontwikkeling' in artikel 1.1.1 Bro) is niet nader gedefinieerd. Op basis van jurisprudentie blijkt dat één of enkele woningen (rechtstreeks of indirect bestemd) niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling. Ook de veestalling is in dit verband niet als stedelijke ontwikkeling aan te merken.
In zijn algemeenheid kan het volgende worden opgemerkt ten aanzien van zorgvuldig grondgebruik:
De onderhavige verplaatsing c.q. het onderhavige uitwerkingsplan is een direct uitvloeisel van de ontwikkeling van het woongebied Overmeer-Zuid. De behoefte aan woningbouw op die locatie is reeds gemotiveerd in het vastgestelde bestemmingsplan Overmeer-Zuid. Deze woningbouwlocatie kan alleen mogelijk worden gemaakt als het bestaande agrarische cluster wordt uitgeplaatst naar een alternatieve locatie. Het cluster is verbonden aan de Meeruiterdijkse polder en zal daarom een alternatieve plek krijgen in deze polder.
In het licht van het rijksbeleid zijn de natuurlijke en cultuurhistorische waarde van de omgeving van belang.
Wat betreft de natuurlijke waarde is net Natuurnetwerk Nederlans van belang, zie hoofdstuk 5.2 van dit uitwerkingsplan.
Wat betreft de cultuurhistorische waarde is de Nieuwe Hollandse Waterlinie van belang. Hier wordt nader op ingegaan in hoofdstuk 5.4.1.
Voor het overige zijn er geen rijksbelangen aan de orde.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040 en Provinciale ruimtelijke verordening
Op 21 juni 2010 is door Provinciale Staten van Noord-Holland de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld. In 2015 heeft de meest recente actualisatie van de structuurvisie plaatsgevonden.
In de structuurvisie geeft de provincie aan op welke manier zij de ruimte de komende 30 jaar wil benutten en ontwikkelen. De provincie zet vooral in op compacte en goed bereikbare steden omringd door aantrekkelijk groen. Een vitale plattelandseconomie is belangrijk voor de Noord-Hollandse economie en een levensvoorwaarde voor de leefbaarheid van gebieden. Het uitgangspunt is een ontwikkelingsgerichte strategie met de ambitie dat daar waar nieuwe economische activiteiten mogen worden ontwikkeld, ook de kwaliteit van het gebied erdoor toeneemt.
In de structuurvisie zijn
de provinciale belangen benoemd en wordt in verschillende hoofdstukken de provinciale visie op deze belangen beschreven. De provinciale belangen die uiteengezet worden, zijn ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. Om de visie van Noord-Holland te kunnen waarmaken is de structuurvisie opgebouwd uit diverse hoofd- en subthema's met daaronder een aantal concrete projecten als uitvoeringsprogramma:
1. Klimaatbestendigheid
- voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast
- voldoende schoon grond-, drink- en oppervlaktewater
- voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie
2. Ruimtelijke kwaliteit
- behoud en ontwikkeling Noord-Hollandse cultuurlandschappen
- behoud en ontwikkeling natuurgebieden
- behoud en ontwikkeling van groen om de stad
3. Duurzaam ruimtegebruik
- milieukwaliteit;
- voldoende en gedifferentieerde ruimte voor economische activiteiten
- behoud en ontwikkeling van verkeer- en vervoersnetwerken
- voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting
- voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw en visserij
- voldoende en gedifferentieerde ruimte voor recreatie en toerisme
Bij de Structuurvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), die de regels stelt waaraan bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en (tijdelijke) omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan dienen te voldoen.
Op 21 juni 2010 is door Provinciale Staten van Noord-Holland de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld. De PRV wordt regelmatig aangepast naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid. Een wijziging van de verordening ten aanzien van het bouwen buiten BBG is op 27 maart 2012 door GS vastgesteld. De meest recente aanpassing heeft plaatsgevonden in september 2015. Deze wijzigingen zijn op 15 januari 2016 in werking getreden.
Bouwen buiten Bestaand Bebouwd Gebied (BBG)
In de Structuurvisie is sterker dan voorheen ingezet op het beperken van woningbouwontwikkeling buiten het reeds Bestaande Bebouwde Gebied in de provincie. Dat betekent dat uitbreidingsplannen die al in voorbereiding zijn genomen, op basis van het eerdere beleid, niet zonder meer voortgezet mogen worden.
Ontwikkelingen buiten bestaand bebouwd gebied zijn pas mogelijk na het aantonen van nut en noodzaak en het verkennen van binnenstedelijke verdichtings- en transformatiemogelijkheden. De provincie zorgt dat ontwikkelingen die buiten bestaand bebouwd gebied tot stand komen, plaatsvinden op basis van de karakteristieke eigenschappen van het Noord-Hollandse cultuurlandschap.
Het beleid is verder uitgewerkt in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie. In analogie met het eerdere ontheffingsstelsel dient de volgende motivering (in het bestemmingsplan) te worden gegeven:
- Motivering vanuit woningbouwbeleid
De noodzaak van nieuwe woningbouw wordt aangetoond aan de hand van de relevante provinciale en regionale beleidsdocumenten.
- Motivering vanuit mogelijkheden binnen BBG
Er wordt aangetoond dat nieuwe woningbouw niet kan worden gerealiseerd door herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren binnen bestaand bebouwd gebied.
- Verantwoording landschappelijke inpassing
Er wordt aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteitseis in geval van verstedelijking in het landelijk gebied in acht wordt genomen.
Uitsnede kaartbeeld 'Bestaand Bebouwd Gebied' (digitale verbeelding kaart 2 PRVS)
en locatie plangebied (*)
De onderhavige locatie valt buiten BBG. De ontwikkeling is een direct uitvloeisel van het vastgestelde bestemmingsplan Overmeer-Zuid. In het moederplan is de beoogde verplaatsing reeds planologisch gemotiveerd. Het cluster is verbonden aan de Meeruiterdijkse polder en zal daarom een alternatieve plek krijgen in deze polder. Verplaatsing naar een locatie binnen BBG is in niet mogelijk.
Leidraad landschap en cultuurhistorie
De landschappelijke kwaliteit wordt getoetst aan de hand van de Leidraad landschap en cultuurhistorie. Hiervoor wordt verwezen naar onderdeel 5.4 van dit bestemmingsplan.
Behoud en ontwikkeling Natuurgebieden
De Provincie Noord-Holland spant zich in voor het in stand houden en waar mogelijk vergroten van deze biodiversiteit, vanuit de intrinsieke waarde van natuur. De Provincie beschouwt de natuur en gebruikswaarde van haar natuur daarom in samenhang. De Provincie Noord-Holland zorgt voor gebieden met een hoge biodiversiteit, maakt deze waar mogelijk toegankelijk voor recreatie en bouwt deze uit tot een robuust, samenhangend netwerk. Kern van het natuurbeleid is de veiligstelling en de ontwikkeling van een netwerk van onderling verbonden natuurgebieden, het NatuurNetwerk Nederland (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur), nationale parken en Natura 2000 gebieden.
Wat betreft het NatuurNetwerk Nederland : zie hoofdstuk 5.2.
Instemming provincie Noord-Holland
Op 15 mei 2013 heeft de provincie Noord-Holland aangegeven dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de relevante regels van de PRVS, waaronder de ruimtelijke kwaliteitseis. Deze brief is opgenomen als bijlage 1 bij de toelichting van dit uitwerkingsplan.
Vanwege de alternatieve ontsluiting is de ruimtelijke opzet van het plan nog aangepast. Dit plan is ambtelijk besproken en akkoord bevonden.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Wijdemeren
De Structuurvisie Wijdemeren is door de gemeenteraad van Wijdemeren vastgesteld op 1 november 2012. De Structuurvisie geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente aan. Het motto is 'beheerste ontwikkeling met behoud van het goede'.
De ontwikkeling van Overmeer-Zuid, waarmee de onderhavige ontwikkeling onlosmakelijk samenhangt, is onderdeel van de Structuurvise Wijdemeren.
Het landschapsbeleid richt zich op behoud en herstel van het cultuurhistorisch belangrijke ontginningspatroon van het landschap, en met name de openheid ervan. Hiermee is in het plan rekening gehouden (zie hiervoor hoofdstuk 5.4.1).
Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling past binnen de Structuurvisie Wijdemeren.
3.4.2 Welstandsnota Wijdemeren
Het hoofddoel van de nota is het inzicht verlenen in het welstandsbeleid. In de welstandsnota staan de relevante randvoorwaarden en uitgangspunten voor het welstandsbeleid. Een welstandstoets is (wettelijk) verplicht bij aanvragen om omgevingsvergunning en wordt verricht door een (welstands)commissie. Deze commissie kan – op basis van de welstandscriteria uit de welstandsnota – aan het college van B&W adviseren of een ingediend plan voldoet aan de welstandseisen. Als daar aanleiding toe is kan aan worden geadviseerd aan het college om de vergunning op basis van welstand te weigeren.
De welstandsnota bevat geen welstandscriteria voor (her)ontwikkelingsprojecten. Dergelijke welstandscriteria kunnen namelijk niet worden opgesteld zonder dat er een concreet stedenbouwkundig plan aan ten grondslag ligt.
Voor de onderhavige ontwikkeling is een inpassingsplan gemaakt waarin de beoogde ontwikkeling wordt gemotiveerd en waarin de uitgangspunten voor bebouwingsopzet, beeldkwaliteit en groeninrichting zijn beschreven ('Inpassingsplan agrarisch cluster Randweg, Nederhorst den Berg, Vollmer & Partners, 29 maart 2016). Dit plan is de basis voor de welstandstoets die in het kader van de omgevingsvergunning zal worden gedaan.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Planopzet
In verband met de ontwikkeling van Overmeer-Zuid is de verplaatsing van het agrarisch cluster een noodzaak. Het programma van het cluster is meegegeven door de gemeente Wijdemeren en volgt uit het programma op de huidige locatie.
Wat betreft de locatie wordt het bestemmingsvlak met de uit te werken woonbestemming aangehouden.
Belangrijkste kenmerken/uitgangspunten zijn:
- Koppeling aan/oriëntatie op de Randweg
- Ligging tegen bestaande kavelsloot
- Kavelrichting haaks op de Randweg
- Compact cluster in de open polder
Daarbij moet een ontsluiting gemaakt worden op de Vreelandseweg.
4.2 Indeling Van Het Erf
In deze opgave bestaat de mogelijkheid voor het creëren van een heel nieuw boerenerf. In het ontwerp is zorgvuldig gezocht naar de juiste compositie, passend in het landschap, met een goede woonkwaliteit en met de layout voor een goede bedrijfsvoering.
Van oorsprong is eenduidelijke verdeling op veel boerenerven aanwezig.
Landschapsarchitecte Greet Bierema heeft veel onderzoek gedaan naar de opzet van boerenerven (o.a. artikel ´Nuttig Boerenerf´ Blauwe Kamer, december 2002). Zij spreekt veelvuldig over de zogenaamde mannelijke en vrouwelijke kant. Aan de mannelijke kant hebben de meer agrarische functies een plek, zoals de aan- en afvoer van grondstoffen en producten, opslag van werktuigen etc.
In het vrouwelijke deel huizen de verzorgende functies, zoals een gazon om de was op te bleken en een moestuin of fruitbomen. De rijkere boerengezinnen voegden hier vaak ook een siertuin aan toe.
De woningen vormen de overgang tussen voorzijde en achterzijde.
De indeling met een voor- en achterkant, een mannelijke en vrouwelijke kant, wordt als uitgangspunt genomen voor de opzet van het erf.
Schema indeling erf
4.3 Inrichtingschets
Ligging van het erf in de omgeving
Uitgangspunten:
- Compact bebouwings cluster, conform landschappelijke eis Adviescommissie Ruimtelijke Ordening, provincie Noord-Holland
- Passend binnen uit te werken bestemming
- Geluidcontour Randweg, 35 meter uit as van de weg
- Onderlinge afstand woning en stal, 25 meter, conform geurbeleid
Ontwerp:
- Bestaande sloten verbreden, zijdelingse sloot voorzien van flauwe, natuurlijke oever
- Eenvoudig vormgegeven toegangsweg, met zijdelings een bloemen- en kruidenrijke grasberm
- Inkadering erf (zijdelings en langs achterzijde) met bomenrijen
- Open hoek aan de zijde van de Vecht
- Bebouwing gegroepeerd rondom centrale manoeuvreerruimte
- Paardenbak aan (rustige) zijde van de Vecht
- Woningen vooraan, iets verschoven in de compositie langs Randweg
- Open voorerf langs Randweg
- Orientatie op de Randweg, benadrukken door pad richting Randweg
Inrichtingsschets (bron: Vollmer & Partners)
Het ontwerp verenigt de eis van een compact cluster, het ruimtebeslag van het beoogde programma en de minimaal aan te houden afstanden die volgen uit milieuaspecten. Een en ander is gevat in een vanzelfsprekend landschappelijk ontwerp.
4.4 Bebouwingsopzet
De woningen refereren aan de boerderijen/woningen die in de omgeving op de erven voorkomen. De bouwvolumes bestaan uit een laag met kap.
De woningen staan met de kopgevel georienteerd op de Randweg.
De woningen staan in een verspringende voorgevelrooilijn in een compositie met een ruim voorerf. Door de verspringing in de rooilijn zal de ene woning zich nadrukkelijker langs de weg manifesteren. De andere woning ligt meer op de achtergrond.
De woningen hebben een traditioneel materiaalgebruik en kleurenpalet.
Wat betreft materialen kan gedacht worden aan baksteen of wit gekeimde gevels, afgedekt met keramische pannen in een ingetogen kleurstelling.
Bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw en liggen dan ook vaak iets terug ten opzichte van het hoofdgebouw.
Referentiebeelden bebouwing
Verder naar achteren liggen de agrarische gebouwen. Vanuit functioneel oogpunt heeft de stal een langgerekte plattegrond, deze voegt zich in de langgerekte structuur van het erf.
Uitgangspunt is een eenvoudige, doelmatige materialisering in een gedekte kleur.
De paardenbak ligt aan de achterzijde van het erf, eveneens in de langgerekte richting van het erf. De bak ligt aan de 'rustige' zijde van het erf, zodat de paarden geen hinder hebben van het eventuele verkeer op de Randweg. De bak krijgt een zoveel mogelijk transparante omheining in een gedekte kleur.
Referentiebeelden agrarische opstallen en paardenbak
4.5 Verkeer En Parkeren
4.5.1 Ontsluiting
De weg loopt van de bestaande dam (Vreelandseweg) naar het centrale deel van het erf en volgt de verkavelingsrichting haaks op de Vecht.
De weg ligt iets opgetild in het landschap. De toegangsweg wordt landschappelijk ingepast door een grasberm met een zonminnend bloemen- en kruidenmengsel.
De rijloper wordt zo minimaal mogelijk vormgegeven.
Toegangsweg met bloemen- en kruidenberm
4.5.2 Parkeren
De gemeente Wijdemeren hanteert beleidsregels op het gebied van parkeren. De actuele beleidsregels zijn op 9 april 2015 in werking getreden. In het beleid is onder andere een parkeernormering opgenomen voor verschillende functies. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de kernen en het landelijk gebied. Het onderhavige plangebied maakt deel uit van het landelijk gebied. Voor woningen geldt dan een norm van 2,6 parkeerplaats per woning.
Parkeervoorzieningen moeten in beginsel op het erf behorende bij de functie worden aangebracht.
Bij de woningen is dus ruimte nodig voor, naar boven afgerond, 6 parkeerplaatsen. Hiervoor is voldoende ruimte op het bijbehorende erf.
Voor de functies veestalling en paardenbak is geen normering beschikbaar. Deze functies spelen zich af aan de achterzijde van het perceel. Uit het inrichtingsvoorstel blijkt dat ook bij deze functies voldoende parkeer- en manoeuvreerruimte is op het eigen terrein.
In het uitwerkingsplan is voldoende ruimte opgenomen om de benodigde parkeervoorzieningen voor de nieuwe functie te realiseren.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Waterhuishouding
5.1.1 Algemeen
Waterbeheer en watertoets
Vanaf 1 november 2003 is de watertoets van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
In het plangebied wordt het waterbeheer gevoerd door het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. Waternet neemt daarbij de uitvoering van het waterbeheer voor zijn rekening. De rioleringstaak binnen het plangebied valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Wijdemeren. In het kader van de watertoets is over dit uitwerkingsplan overleg gevoerd met de waterbeheerder.
Onderstaande waterparagraaf is in overleg met de waterbeheerder opgesteld. In december 2014 en januari 2015 is per mail afgestemd met de planadviseur van Waternet, dhr. P. Maas.
In 2016 is de ruimtelijke opzet van het erf gewijzigd, vanwege de alternatieve ontsluiting op de Vreelandseweg. De onderstaande waterparagraaf is hierop aangepast.
Beleid
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief).
Nationaal Waterplan 2016-2021
Op 10 december 2015 is door de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) vastgesteld.
Het waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij streven we naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Watervisie 2021
Op 16 november 2015 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Watervisie 2021 vastgesteld. De Watervisie biedt een doorkijk voor het regionale waterbeleid tot 2040 en geeft aan waar in de periode 2016-2021 de prioriteiten liggen voor waterveiligheid en schoon en voldoende water. Voor de Watervisie is een Uitvoeringsprogramma 2016-2021 opgesteld, waarin staat wat de provincie Noord-Holland concreet gaat doen. Het Uitvoeringsprogramma wordt jaarlijks geactualiseerd.
De Watervisie kent twee lange termijn doelen: beschermen tegen overstromingen en bijdragen aan
schoon en voldoende water. Hieronder hangen de operationele doelen:
- Beschermen tegen overstroming
Beperken van slachtoffers en economische schade via preventie en gevolgenbeperking.
- Kaders stellen voor regionale waterkeringen
Vastleggen van normen en tracés in de waterverordeningen en bindende afspraken maken met de waterschappen over de termijnen waarbinnen de regionale keringen op orde moeten zijn.
- Beoordelen versterkingsplannen primaire waterkeringen en bevorderen ruimtelijke kwaliteit
Toetsen op voldoende ruimtelijke inpassing door de waterbeheerder en bevorderen van ruimtelijke kwaliteit via programma’s met cofinanciering door regionale partijen.
- Waterrobuust inrichten bevorderen
Via ruimtelijke maatregelen beperken van aantal slachtoffers en beperken van economische schade en een adequate rampenbestrijding bij (dreiging van) een overstroming
- Bijdragen aan schoon en voldoende water.
Het voorkómen van verontreiniging, overlast en tekort.
- Bijdragen aan schoon en voldoende oppervlaktewater.
Bevorderen dat er voldoende goed water is voor verschillende bestemmingen zoals landbouw, natuur en recreatiegebieden.
- Zorgen voor schoon en voldoende grondwater.
Duurzaam beheren van grondwatervoorraden voor verschillend gebruik zoals drinkwater, industrie en energievoorziening.
Waterschapsbeleid
Waterbeheerplan
Een waterbeheerplan gaat in op de verantwoordelijkheden van het waterschap: zorgen voor voldoende, schoon water en veiligheid achter de dijken. Ook komen de maatschappelijke (neven)taken aan bod: zorgen voor goede en veilige vaarwegen, verbeteren van recreatie- en natuurgebieden en onderhouden van het cultuurhistorisch landschap. Deze verantwoordelijkheden staan beschreven in de Waterwet en de Europese Kaderrichtlijn Water.
De beleidsvoorbereidende, uitvoerende en administratieve taken heeft AGV opgedragen aan de stichting Waternet. Dit waterbeheerplan gaat over de waterschapstaken van AGV, waarbij AGV wel steeds het oog houdt op de samenhang van deze taken met het geheel van waterketen- en watersysteemtaken, ofwel de watercyclus.
Het Waterbeheerplan 2016-2021 is het kompas voor Waterschap Amstel, Gooi en Vecht voor de komende zes jaar. Hierin staat beschreven wat het waterschap doet aan veiligheid, de beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en aan efficiënte zuivering van afvalwater. Ook zet het waterschap zich in voor het behoud van cultuurhistorisch erfgoed en de natuur. Het waterbeheerplan is op 8 oktober 2015 goedgekeurd door het Algemeen Bestuur van het waterschap en is vanaf 1 januari 2016 van kracht.
Keur
Het bestuur van het waterschap heeft de Keur vastgesteld. De Keur AGV 2011, het Keurbesluit Vrijstellingen en de Beleidsregels zijn op 1 december 2011 in werking getreden. Op 9 juli 2013 heeft het bestuur wijzigingen van het Keurbesluit en de Beleidsregels vastgesteld. Deze wijzigingen zijn per 1 augustus 2013 in werking getreden.
De uitgangspunten over hoe om te gaan met water in ruimtelijke plannen zijn beschreven in de Keur. De Keur is een verordening met verbods- en gebodsregels ter bescherming van waterstaat- en waterhuishoudkundige werken en voorzieningen. (Hiervan kan door het waterschap ontheffing worden verleend.) De Keur is erop gericht de wateraan- en afvoer, waterberging en de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast zo goed mogelijk te kunnen garanderen. Door de regels in de Keur worden ook de ecologische kwaliteit van wateren en waterkeringen en de daarmee verbonden natte natuurwaarden zo goed mogelijk beschermd.
Compensatie toename verhard oppervlak
Met de keurartikelen en beleidsregels die betrekking hebben op het aanleggen van verhard oppervlak draagt AGV bij aan het voorkomen van wateroverlast.
Risico's van het aanleggen van verhard oppervlak zijn dat water op die plek niet meer in de bodem kan wegzakken en daardoor wateroverlast veroorzaakt (water op straat) of (door versnelde afstroming) overbelasting van het oppervlaktewater- en/of rioleringssysteem.
Vanwege deze risico's stelt AGV voorwaarden aan de vergunningen voor het aanleggen van verhard oppervlak. De belangrijkste voorwaarde is dat de aanvrager het verlies aan infiltratie-/bergingscapaciteit moet compenseren. Compensatie kan plaatsvinden op verschillende manieren:
- door het graven van open water (traditionele berging)
- door alternatieve waterberging (of bergingsvoorzieningen):
- 1. het bestemmen van laaggelegen land, overstroombaar land;
- 2. het aanleggen van vegetatiedaken
- 3. het aanleggen van constructies die bestemd zijn voor de opvang van regenwater
Deze beleidsregels gelden voor situaties met aanleg van verhard oppervlak van meer dan 1000 vierkante meter in stedelijk gebied of glastuinbouwgebied of meer dan 5000 vierkante meter in overig gebied.
Legger AGV
De legger beschrijft de locatie van wateren, dijken en kunstwerken met de daarbij behorende eisen, onderhoudsverplichtingen en verdeling van verantwoordelijkheden.
De digitale legger (te raadplegen via www.agv.nl/regels/legger) geeft voor het onderhavige plangebied geen aanduidingen weer.
Kaartbeeld online legger (locatie gemarkeerd met rode ster)
Handboek hemelwater
Het handboek gaat over het omgaan met hemelwater dat op verhard oppervlak valt (daken, wegen) en vervolgens afstroomt naar de riolering, de bodem of het oppervlaktewater.
Uitgangspunt is dat hemelwater zoveel mogelijk wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater of in de bodem wordt geïnfiltreerd. Hemelwater wordt daarvoor schoon genoeg geacht; maar wanneer het ingezamelde hemelwater te verontreinigd is of verontreiniging van het water niet is te voorkomen dan moet het hemelwater ter plaatse worden gezuiverd. Bij nieuwe lozingen op een vuilwaterriool is het uitgangspunt dat deze alleen plaatsvinden als lozing op of in de bodem, in een openbaar hemelwaterstelsel of in het oppervlaktewater redelijkerwijs niet mogelijk is.
Duurzaam stedelijk waterbeheer in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen
Het is van belang de uitgangspunten van duurzaam stedelijk waterbeheer, zoals geformuleerd door Waterschap Amstel, Gooi en Vecht daar waar mogelijk toe te passen. Dit betreft onder andere het minimaliseren van wateroverlast met het oog op klimaatverandering en het optimaliseren van de afvalwaterketen. Waar mogelijk kan de afvalketen kosteneffectief worden verbeterd door het afkoppelen van verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater afgevoerd wordt naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie. Voor nieuwbouw is dit verplicht.
Het gebruik van uitlogende materialen beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief en dient voorkomen te worden (gedurende zowel de bouw- en gebruiksfase alsmede de inrichting van de openbare ruimte). Emissies naar het oppervlaktewater van PAK (teer- en bitumeuze materialen, verduurzaamd hout), lood, zink en koper (via regenwaterafvoer) moeten worden tegengegaan.
5.1.2 Situatie plangebied
Huidige situatie
Het plangebied ligt in het laaggelegen veenweidegebied. Het gebied is geheel onverhard en bestaat uit grasland. Aan de zuid- en westzijde zijn bestaande watergangen aanwezig.
Het perceel ligt in het peilvak 27-1 met een vast peil van -2,30. Het perceel grenst aan een ander peilgebied met een vast peil van -1,85.
Uitsnede kaartbeeld 'Peilbesluit Horstermeerpolder en Meeruiterdijkse polder'
Langs het perceel liggen een dam en een stuw. De huidige toerit dient tevens als peilscheidende dam die in stand moet worden gehouden. De huidige toerit dient tevens als toerit naar de stuw. De huidige stuw moet goed bereikbaar blijven voor beheer en onderhoud. Dit kan door een pad minimaal 3m breed vrij te houden en rond de stuw een werkruimte van 5 meter.
Dam en stuw
Vanwege het peilverschil is het niet wenselijk om nieuwe watergangen te graven tussen de peilgebieden. Er zouden dan nieuwe peilscheidende elementen aangebracht moeten worden zoals een dam of een stuw. Dit kan in beginsel niet vergund worden door het waterschap.
Het waterschap adviseert daarom om geen nieuwe watergangen te graven tussen de peilgebieden en eventuele compensatie ten gevolge van toename van verhard oppervlak te zoeken in het verbreden van bestaande sloten. Dit is meegenomen in de voorliggende inrichtingsschets.
5.1.3 Gevolgen van de beoogde ontwikkeling
Verandering verhard oppervlak
Het plangebied is circa 11,140 m2 groot.
huidige situatie:
onverhard 10.715 m2
water 425 m2
Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie wordt het plangebied ingericht als agrarisch cluster met bebouwing, verharding, een paardenbak, onverhard erf en water. Hieronder is ingeschat welk oppervlak in de toekomst verhard zal zijn:
verhard:
woningen: 600 m2
veestalling 700 m2
toegangswegen 1.350 m2
overige verharding op het erf 450 m2
totaal verhard: 3100 m2
onverhard
paardenbak 1.200 m2
onverhard erf 6.215 m2
water
watergangen 625 m2
Toename verhard oppervlak
De verhardingstoename is 3.100 m2.
Dit is minder dan de 'drempel van 5000 m2 in het landelijk gebied.
Bij de ontwikkeling van het plangebied bestaat er dus geen verplichting tot de aanleg van watercompensatie. Het mag wel.
Gezien de situatie met het peilverschil is het niet wenselijk nieuwe sloten aan te leggen. Uitgangspunt bij de inrichting is een verbreding van de sloten met gemiddeld ongeveer een meter.
Afvalwaterketen en riolering
Conform waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting,
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Bij de verdere uitwerking van dit plan tot een bouwplan zal het afkoppelen van schoon hemelwater het uitgangspunt zijn.
Om verontreiniging van afstromend hemelwater, oppervlaktewater en grondwater te voorkomen zal duurzaam bouwen als uitgangspunt worden nagestreefd. Dit houdt concreet in het voorkomen van het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, zink, koper, bitumineuze materialen en geïmpregneerd hout.
5.1.4 Conclusie
Het aspect waterhuishouding staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
5.2 Flora En Fauna
5.2.1 Algemeen
De huidige natuurwetgeving kan worden onderverdeeld in soortbescherming en gebiedsbescherming.
Soortbescherming wordt gewaarborgd door de Flora- en faunawet. Deze wet beschermt inheemse dier- en plantensoorten, waarbij onderscheid wordt gemaakt in verschillende beschermingscategorieën. Voor alle activiteiten met een mogelijk effect op beschermde dier- en plantensoorten is toetsing aan de Flora- en faunawet noodzakelijk. De Flora-en faunawet kent een algemene zorplicht. Dat houdt in dat er niet willens en wetens schade mag worden toegebracht aan beschermde natuurwaarden. Mochten voor of tijdens de uitvoering beschermde soorten worden waargenomen, dan dienen maatregelen te worden getroffen.
Gebiedsbescherming wordt gewaarborgd door de Natuurbeschermingswet 1998 en de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Wro). De Natuurbeschermingswet 1998 beschermt Natura 2000-gebieden en Beschermde natuurmonumenten. Voor activiteiten met een mogelijk effect op deze gebieden is toetsing aan deze wet noodzakelijk.
In de Wro is de bescherming van gebieden, aangemerkt als Ecologische Hoofdstructuur, vastgelegd. Toetsing hieraan vindt primair plaats bij ruimtelijke procedures en andere vergunningaanvragen.
5.2.2 Toetsing gebiedsbescherming
De afstand tot Natura 2000gebied Oostelijke Vechtplassen bedraagt meer dan een kilometer. Uit het moederplan is op te maken dat de beoogde ontwikkeling geen gevolgen zal hebben voor het Natura 2000 gebied.
Het onderzoeksgebied is niet gelegen in en grenst niet aan het NatuurNetwerk Nederland (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur EHS). De werkzaamheden omvatten de verplaatsing van een agrarisch cluster, waarbij de afstand tot het NatuurNetwerk Nederland iets groter wordt. In de nieuwe situatie is de afstand orde van grootte 300 meter. Binnen het NNN wordt een eventuele externe werking niet getoetst. Directe effecten op het NNN zijn niet te verwachten.
Ligging plangebied ten opzichte van NatuurNetwerk Nederland
5.2.3 Toetsing Flora - faunawet
Om de situatie van het plangebied te beoordelen is ecologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in de notitie 'Beschermde flora en fauna perceel C4690 Randweg Nederhorst den Berg, ecologica 28 november 2014'. Deze notitie is opgenomen als 2 bij de toelichting van dit uitwerkingsplan.
Aanpak
Er heeft een éénmalig gebiedsbezoek plaatsgevonden op 20 november 2014 waarbij naar beschermde soorten is gezocht en de geschiktheid van het terrein voor deze soorten is beoordeeld. Daarnaast zijn verspreidingsgegevens van beschermde soorten geraadpleegd in literatuur zoals verspreidingsatlassen en internet.
Flora
De begroeiing van de planlocatie bestaat uit intensief productiegrasland met hoofdzakelijk Engels raaigras. Meest interessante soorten zijn holpijp, slanke waterkers en pijptorkruid aan en in de sloten, die kwelinvloed aangeven. Hier is op zich ook de zwanenbloem te verwachten, maar deze was nu na het slootschonen niet meer waarneembaar. De zwanenbloem is een 'algemeen beschermde' soort van FFwet Tabel 1. Andere algemeen beschermde soorten zijn niet te verwachten. Strenger beschermde soorten (FFwet Tabel 2 en 3) komen beslist niet voor.
Er is geen aanvullend onderzoek of een ontheffing nodig voor planten.
Grondgebonden zoogdieren
Het intensieve grasland vormt voor de meeste zoogdieren geen geschikte biotoop. De woelrat, mol en haas kunnen hier wel voorkomen. Dit zijn 'algemeen beschermde' soorten (FFwet Tabel 1). Molshopen zijn overigens niet aangetroffen. Het belang van de planlocatie voor deze soorten is zeer beperkt.
Voor de grondzoogdieren is het niet nodig aanvullend onderzoek uit te voeren.
Vleermuizen
Vleermuizen vliegen en jagen bij voorkeur langs beplanting en verblijven in gebouwen of boomholten. Het weideperceel heeft voor vleermuizen niet of nauwelijks betekenis. De essenbeplanting langs de Randweg zou een vliegroute kunnen vormen, maar is daarvoor niet optimaal geschikt door de open structuur van deze laan. Van de geplande inrichting zijn daarom geen negatieve effecten op vleermuizen te verwachten.
Er is geen aanvullend onderzoek of een ontheffing nodig voor vleermuizen.
Vogels
Wanneer tijdens de bouw reeds vogels op de planlocatie en directe omgeving broeden, kunnen deze worden verstoord. Verstoring van broedgevallen wordt door de Flora- en faunawet niet toegestaan. De werkzaamheden dienen daarom buiten het broedseizoen te beginnen. In dit biotoop is 1 maart tot 15 juli de relevante broedperiode. Wanneer voor het broedseizoen is begonnen zullen de vogels hun nestplaatskeuze hierop afstemmen en kan wel tijdens het broedseizoen worden gewerkt zonder vogels te verstoren. Er moet dan wel voorkomen worden dat er op het bouwterrein alsnog vogels gaan nestelen. Het werk moet daarom niet voor een langere periode (meer dan enkele dagen) stil komen te liggen.
Amfibieën en reptielen
Tijdens het veldbezoek is een meerkikker aangetroffen. Daarnaast zijn de bastaardkikker, bruine kikker, kleine watersalamander en gewone pad hier te verwachten. Het weiland van de planlocatie vormt echter geen belangrijk habitat voor deze soorten en de sloten blijven ongemoeid. De bovengenoemde soorten zijn 'algemeen beschermde' soorten van FFwet Tabel 1.
Van de streng beschermde soorten amfibieën van FFwet Tabel 3 is de rugstreeppad uit de omgeving van Nederhorst den Berg bekend. Rugstreeppadden zijn vooral pioniers die zich thuis voelen in vergraven terreinen met ondiepe plasjes waar zij zich kunnen voortplanten en zich in de losse grond kunnen ingraven. De soort wordt daarom vaak bij bouwlocaties aangetroffen. Daarnaast kan deze pad ook stabiel voorkomen in sommige veenweidegebieden en leeft dan vooral nabij bebouwing en minder in de open weilanden. Het grasland op kleigrond van de planlocatie vormt geen geschikt landhabitat en de kans dat de sloten voor de voortplanting worden gebruikt is nihil omdat daar bij voorkeur greppels worden gebruikt die tijdelijk water bevatten. Gezien de waarnemingen in de omgeving is het niet uit te sluiten dat zwervende rugstreeppadden (tijdelijk) in het plangebied aanwezig zijn. Tijdens de bouw kunnen aantrekkelijke plekken voor de padden ontstaan in de vorm van plasjes en los zand. Met name bij eventuele plasjes moet voorkomen worden dat de rugstreeppad hier haar eisnoeren afzet. Het is belangrijk te voorkomen dat water stagneert en plassen vormt. Zelfs plasjes van enkele centimeters diep die enkele dagen staan, kunnen door de rugstreeppad gebruikt worden.
De heikikker (FFwet Tabel 3) komt voor in oostelijker gelegen gebieden op de overgang van de heuvelrug naar het Vechtplassengebied. In het plangebied is de heikikker niet te verwachten.
De ringslang (FFwet Tabel 3) komt in de regio op veel plaatsen voor. Het gaat dan om waterrijke natuurgebieden, brede oeverzones van wateren en spoordijken. Het plangebied is weinig geschikt voor de ringslang, maar af en toe een op kikkers jagend dier bij de sloten is niet geheel uit te sluiten. Vaste verblijfplaatsen zijn niet aanwezig. De ingrepen hebben geen effect op de ringslang.
Voor amfibieën en reptielen is het niet nodig aanvullend onderzoek uit te voeren of een ontheffing aan te vragen.
Vissen en ongewervelden
Van de vissen is de kleine modderkruiper (FFwet Tabel 2) tijdens het veldbezoek op twee locaties aangetroffen. De vindplaatsen liggen buiten het onderghavige plangebied. Er is daarom geen sprake van het verstoren van de kleine modderkruiper of vaste verblijfplaats daarvan.
Een andere streng beschermde vissoort die veel in poldersloten voorkomt is de bittervoorn (FFwet Tabel 3). Deze soort wordt in deze omgeving echter weinig waargenomen en is ook tijdens het veldbezoek niet aangetroffen. Het voorkomen van de bittervoorn is niet helemaal uit te sluiten, maar ook dan heeft de inrichting geen negatief effect op deze soort.
Van de beschermde ongewervelden komt de platte schijfhoren (FFwet Tabel 3) hier en daar in de regio voor. Dit in Europa zeldzame waterslakje leeft in schoon en voedselrijk, maar niet eutroof, water met een rijke begroeiing van waterplanten met drijvende bladeren en ondergedoken waterplanten. In de sloten bij de planlocatie groeien geen drijfbladplanten en het water is waarschijnlijk eutroof. Het aanwezige habitat is dus niet optimaal. Toch is het niet uit te sluiten dat de platte schijfhoren in de sloten naast de planlocatie voorkomt. Omdat geen ingrepen in de sloten zelf plaatsvinden en aangenomen wordt dat geen vermesting zal plaatsvinden, zijn directe effecten op individuen niet te verwachten.
Voor de vissen en ongewervelden is het niet nodig aanvullend onderzoek uit te voeren of een ontheffing aan te vragen.
5.2.4 Conclusies en aanbevelingen
Gebiedsbescherming
Er zijn geen gevolgen te verwachten voor het Natuurnetwerk Nederland.
Soortbescherming
Om conflicten met de Flora- en faunawet te voorkomen is het volgende noodzakelijk:
- Werk buiten het broedseizoen (1 maart – 15 juli) of begin voor de start daarvan, voordat vogels een nestplaats gaan zoeken.
- voorkom dat op de bouwlocatie waterplassen ontstaan, om te voorkomen dat de rugstreeppad hierin eitjes afzet;
Daarnaast wordt aanbevolen om de lichtuitstraling van de rijbak naar de omgeving te beperken. Dit kan door de positionering van verlichting, de keuze van lamptype en armatuur en aanplant van afschermende beplanting. Ook wordt aanbevolen zorg te dragen dat er geen afspoeling plaats vindt van het erf op de omringende sloten, zodat de huidige waterkwaliteit kan worden behouden.
Wanneer rekening wordt gehouden met bovenstaande aanbevelingen is er wat betreft flora en fauna geen belemmering voor het plan.
5.3 Bodem
5.3.1 Algemeen
In de bouwverordening is wettelijk geregeld dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom moet bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld worden gebracht. Het bodemonderzoek mag niet meer dan vijf jaar oud zijn en moet een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend bodemonderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken.
5.3.2 Situatie plangebied
Voor de locatie is een bodemonderzoek uitgevoerd 'Verkennend bodemonderzoek Randweg te Nederhorst den Berg, Klijn bodemonderzoek, 26 november 2014'. Dit rapport is opgenomen als bijlage 3 bij de toelichting van dit uitwerkingsplan.
Onderzoeksresultaten
In het uitgevoerde bodemonderzoek is door middel van de bemonstering en analyse van grond en grondwater de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld.
Van de bodemkwaliteit op de onderzoekslocatie is het volgende beeld verkregen:
- Zintuiglijk zijn er geen verontreinigingen waargenomen;
- Zintuiglijk zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen;
- Analytisch zijn in de bovengrond geen verhoogde gehalten geconstateerd;
- Analytisch zijn in de ondergrond geen verhoogde gehalten geconstateerd;
- Analytisch zijn in het grondwater licht verhoogde gehalten aan barium, zink en xylenen geconstateerd.
5.3.3 Conclusies en aanbevelingen
Op de locatie zijn enkele licht verhoogde gehalten aangetroffen. De geconstateerde verhoogde gehalten liggen onder het “criterium voor nader onderzoek” en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.
Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van het gebruik van de voorgenomen bestemmingswijziging en de geplande aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van de geplande bouwactiviteiten op het terrein.
Voor de volledigheid kan nog worden vermeld dat de grond, bij eventuele ontgravingswerkzaamheden, naar verwachting zonder beperkingen kan worden hergebruikt. Hierbij dient te worden opgemerkt dat dit een indicatieve toetsing aan de Regeling en het Besluit Bodemkwaliteit betreft; het onderzoek is immers niet uitgevoerd conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit.
Voor grond welke op het perceel wordt toegepast gelden volgens het oordeel in het onderzoek, gezien de geringe overschrijdingen ten opzichte van de achtergrondwaarden, geen gebruiksbeperkingen.
Het aspect bodem staat de ontwikkeling niet in de weg.
5.4 Cultuurhistorie En Archeologie
5.4.1 Cultuurhistorie
Gezien de ligging in het waardevolle Vechtlandschap is vanaf het begin van de planvorming zorgvuldig aandacht besteed aan de cultuurhistorische waarde van het gebied.
Landschaps DNA
De Structuurvisie 2040 richt zich op de ontwikkeling van landschappen en dorpen op basis van het zogenaamde dorps- en landschaps DNA. Onder landschaps-DNA verstaat de provincie Noord-Holland de kernkwaliteiten van de Noord-Hollandse landschappen. De provincie Noord-Holland wil dat nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden op basis van de karakteristieke eigenschappen van de landschappen en dorpen.
De kernkwaliteiten van de verschillende landschappen zijn beschreven in de 'Leidraad landschap en cultuurhistorie' (2010).
Landschapstypen (bron: Informatiekaart landschap en cultuurhistorie, provincie Noord-Holland)
Veenrivierenlandschap
Het onderhavige plangebied valt binnen het veenrivierenlandschap. Het landschap bestaat uit matig open tot zeer open gebieden. Langs de veenrivieren liggen zandige oeverwallen, deze zijn verdicht. Aangrenzend aan de oeverwallen liggen de kommen met klei en veengronden, die zich manifesteren als open grasland.
In de late middeleeuwen (vanaf circa 1000 na Christus) vond ontginning van het veengebied plaats. Het veenmoeras werd vanuit een ontginningsbasis - vaak een rivier - in cultuur gebracht. In het Vechtplassengebied kunnen twee typen veenontginningen worden onderscheiden (de opstrekkende verkaveling en de cope-ontginning). Ten oosten van de Vecht is er sprake van een opstrekkende verkaveling. Vanuit de veenrivieren werd in stroken verkaveld. De opstrekkende verkaveling wordt gekenmerkt door een kavelpatroon met stroken, min of meer haaks op de rivier. Vanwege het kronkelende verloop van de veenrivieren liggen de stroken steeds in verschillende richtingen. Plaatselijk komen onregelmatigeheden voor, waarbij kavels uit verschillende richtingen op elkaar botsen of elkaar afsnijden. Kenmerkend zijn de open, vlakke veenpolders met grasland, water en natuurlijke begroeiing.
Nieuwe Hollandse Waterlinie
Het plangebied ligt in de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Deze inundatielinie met permanente verdedigingsbouw van Naarden tot aan de Biesbosch werd tussen 1816 en 1935 op basis van oudere stelsels aangepast en uitgebreid. De Nieuwe Hollandse Waterlinie is een cultuurhistorische waardevolle structuur die die genomineerd is als UNESCO werelderfgoed.
In de ruimtelijke verordening zijn regels opgenomen voor ontwikkelingen binnen UNESCO-erfgoederen. Het behoud en de versterking van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als landschappelijke structuur vormt een belangrijk beleidsmatig uitgangspunt.
Een bestemmingsplan mag alleen voorzien in nieuwe functies en uitbreiding van de bebouwing van bestaande functies voor zover deze de kernkwaliteiten van de erfgoederen met uitzonderlijke universele waarde behouden of versterken, als bedoeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.
Beoogd wordt het behoud en samenhang van watersysteem en fortificaties (kanalen, forten, inundatiekommen), het open houden van de schootsvelden en inundatievelden en tegelijkertijd het verdichten van de liniedijk. Op deze manier blijft de linie vanuit het landschap ervaarbaar. Daarnaast gaat het om een betere toegankelijkheid en versterking van de recreatieve functie.
Nieuwe Hollandse Waterlinie in kaart (Bron: TU Delft)
De Meeruiterdijksepolder is een inundatieveld van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Dit wil zeggen dat het gebied bij inwerkingtreding van de waterlinie onder water zou komen te staan. In de omgeving van de planlocatie zijn de Vechtdijk, de inlaat ter plaatse van de sluis 't Hemeltje en de openheid van het landschap de belangrijkste gegevenheden. Daarnaast zijn in de directe omgeving van het plangebied enkele kazematten te vinden, waarvan degene direct aan de Randweg bij de sluis het meest tot de verbeelding spreekt. Naast kazematten maken ook diverse forten onderdeel uit van de verdedigingslinie. Het provinciale monument Fort Kijkuit is het dichtsbijzijnde fort. Dit fort werd aangelegd ter verdediging van de Vreelandseweg. Het plangebied ligt buiten de schootsvelden van het fort.
Doordat het plangebied gelegen is in een inundatieveld van De Nieuwe Hollandse Waterlinie moet zeer zorgvuldig omgegaan worden met de inpassing van de nieuwe bebouwing. Om de aantasting van de openheid te beperken heeft het erf een compacte opzet meegekregen. Door voldoende open ruimte tussen de verschillende bebouwingclusters te creëren blijft de nadruk op de open ruimte liggen. Door het toepassen van inheemse erfbeplanting rondom de bebouwing wordt de invloed van de bebouwing op het landschap verder beperkt.
Inpassingsplan
Uitgangspunt voor de inrichting is het 'Inpassingsplan agrarisch cluster Randweg, Nederhorst den Berg, Vollmer & Partners, 29 maart 2016'. Zie hiervoor bijlage 2 bij de regels van dit uitwerkingsplan.
In dit inpassingsplan wordt ingespeeld op de historische ontwikkeling van het landschap en de gangbare ordeningsprincipes, waaronder de opzet van de erven in de omgeving. Op basis van deze analyse zijn de inpassing in het landschap, de bebouwingsopzet en de inrichting van het onderhavige bepaald.
Het ontwerp verenigt de eis van een compact cluster, het ruimtebeslag van het beoogde programma en de minimaal aan te houden afstanden die volgen uit enkele milieuaspecten. Een en ander is gevat in een vanzelfsprekend landschappelijk ontwerp.
In het kader van de ruimtelijke kwaliteitseis uit de PRVS zijn eerdere plannen voorgelegd aan de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO) van de provincie Noord-Holland.
Op 15 mei 2013 heeft de provincie Noord-Holland aangegeven dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de relevante regels van de PRVS, waaronder de ruimtelijke kwaliteitseis. Deze brief is opgenomen als bijlage 1 bij de toelichting van dit uitwerkingsplan.
Vanwege de alternatieve ontsluiting is de ruimtelijke opzet van het plan nog aangepast. Dit plan is ambtelijk getoetst door de provincie en akkoord bevonden.
5.4.2 Archeologie
Het huidige archeologiebeleid komt voort uit het Europese Verdrag van Malta dat in 1992 door Nederland is ondertekend om archeologische resten beter te beschermen. De uitgangspunten zijn in 2007 in de nationale wetgeving (de Monumentenwet) opgenomen. Sindsdien ligt de zorgtaak voor archeologie bij gemeenten.
In de raadsvergadering van 29 september 2011 is het archeologiebeleid voor de gemeente Wijdemeren vastgesteld. Door middel van regimes geeft het gemeentebestuur aan welk niveau van het archeologiebeleid in een bepaald gebied als redelijk kan worden beschouwd.
De regimes bestaan uit een oppervlaktegrens met een diepte-eis. De regimes zijn tot stand gekomen op basis van onderzoek naar archeologische waarden, de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied, de bodemopbouw en eventueel recente bodemverstoringen.
Indien een bouwplan kleiner is dan de voor het gebied aangegeven criteria, speelt archeologie geen rol bij het planproces. De term 'project' duidt op de oppervlakte van het bouwwerk of van de geroerde grond door werken waarvoor een omgevingsvergunning is vereist.
uitsnede beleidskaart archeologie (plangebied rood omkaderd)
Voor het plangebied geldt een onderzoeksplicht bij projecten groter dan 2500 m2 en dieper dan 40 cm.
5.4.3 Situatie plangebied
Voor de locatie is een archeologisch onderzoek uitgevoerd 'Nederhorst den berg Randweg (Gemeente Wijdemeren), Een bureauonderzoek en een gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek, ArGeoBoor rapport 1329, 9 december 2014'. Dit rapport is opgenomen als bijlage 4 bij de toelichting van dit uitwerkingsplan.
Bureauonderzoek
Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied is gelegen op crevasse-afzettingen van de Vecht. Deze crevasse-afzettingen hebben een voormalig veenmeer opgevuld. Waarschijnlijk is het gebied pas in of na de vroege middeleeuwen (periodiek) begaanbaar geworden. Niet uitgesloten kan worden dat dit pas het geval is geweest na het droogmalen van de polder in 1632. De natte omstandigheden kunnen worden toegeschreven aan een sterke kwel in het gebied tussen de Vecht en de stuwwal van Hilversum. Indien archeologische resten aanwezig zijn dan zijn deze afkomstig uit de periode vroege middeleeuwen t/m de 1e helft van de nieuwe tijd. De archeologische verwachting is laag.
Booronderzoek
Het booronderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor een dieper archeologisch niveau dan de huidige bouwvoor. Archeologische indicatoren, direct onder de huidige bouwvoor, in de noordzijde van het perceel worden toegeschreven aan het dempen van een sloot of greppel tussen 1981 en 1988 langs de noordzijde van het plangebied. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats binnen het plangebied.
Advies
Aanbevolen wordt om geen archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren in het plangebied.
Ondanks dat het onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd kan op basis van de aard van de onderzoeksmethode niet worden uitgesloten dat tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologisch resten worden aangetroffen, de zogenaamde 'toevalsvondsten'.
Bij bodemverstorende activiteiten is men verplicht eventuele vondsten en grondsporen te melden bij de Minister van OCW conform artikel 53 van de Monumentenwet uit 1988. In dit geval wordt aangeraden contact op te nemen met de Gemeente Wijdemeren
5.4.4 Conclusie
In het plangebied is voldoende zorgvuldig omgegaan met de cultuurhistorische waarde van deze omgeving.
Tijdens archeologisch onderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats binnen het plangebied. Aanbevolen wordt om geen archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren in het plangebied. De gemeente Wijdemeren neemt dit advies over. Het aspect archeologie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
5.5 Milieuzonering
5.5.1 Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering.
Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Bedrijven en milieuzonering
In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala aan bedrijfsactiviteiten.
In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. De handreiking geeft richtafstanden tussen verschillende categorieën van bedrijvigheid en woongebied.
Wet- en Regelgeving geurhinder en veehouderij
Volgens de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient de geurbelasting door veehouderijbedrijven op omliggende woningen berekend te worden aan de hand van de geuremissies welke zijn vast gesteld in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). Wanneer er geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld, gelden er minimumafstanden.
Voor paarden en zoogkoeien gelden minimumafstanden tussen een dierverblijf en een voor geur gevoelig object. Tevens gelden er afstandsnormen tussen een verblijf voor dieren waarvoor een geuremissie is vastgesteld en de gevel van een geurgevoelig object. Om de geurverspreiding in de omgeving te berekenen is in opdracht van het toenmalige Ministerie van Volkhuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) een rekenprogramma ontwikkeld, te weten:V-Stacks Vergunningen
Een ruimtelijke ontwikkeling mag geen doorgang vinden als het in strijd is met de Wet geurhinder en veehouderij.
5.5.2 Situatie plangebied
Bedrijfsactiviteiten in de omgeving
In de omgeving van het plangebied, ten noordwesten van het perceel, is een autobedrijf gesitueerd. Voor een dergelijke inrichting geldt vanuit de publicatie van het VNG een richtafstand van 30 m. Het perceel is buiten de milieuzone van het autobedrijf gesitueerd.
Geurbelasting op woningen in de omgeving
Binnen de uit te werken woonbestemming wordt, in overeenstemming met de uitwerkingsregels, een veestalling mogelijk gemaakt. Het is de bedoeling een stalling te realiseren voor kalveren en stieren met daarnaast enkele paarden. Hiervoor heeft een klein gedeelte van het perceel de functieaanduiding ´specifieke vorm van wonen - veestalling´ gekregen.
Om de geurbelasting op woningen in de omgeving te beoordelen is geuronderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in de notitie 'Geuronderzoek Verplaatsing bedrijf Pouw, Agra-Matic B.V., ongedateerd'. Deze notitie is opgenomen als bijlage 5 bij de toelichting van dit uitwerkingsplan.
Middels afstandsbepalingen is bezien of er wordt voldaan aan de verschillende afstandsnormen uit de Wgv. De in de directe omgeving gelegen geurgevoelige objecten ondervinden geen overbelasting door de verplaatsing van de bedrijfslocatie, omdat aan alle afstandsnormen wordt voldaan.
Middels berekeningen met het rekenprogramma V-Stacks Vergunningen is de voorgrondbelasting aan geur van de voorgenomen inrichting op de omliggende geurgevoelige objecten berekend. Uit de berekening blijkt dat ook ruimschoots aan deze norm wordt voldaan.
Geurbelasting op de twee woningen op het erf zelf
De veestalling is ook van invloed op de twee woningen op het erf zelf. Gezien de beperkte ruimte binnen de uit te werken bestemming en enkele andere ruimtelijke randvoorwaarden (zoals de aan te houden afstand tot de Randweg) zal de afstand tussen woningen en veestalling circa 25 meter bedragen.
Daarmee wordt niet voldaan aan de richtafstand afstandsnorm van ten minste 50 meter tot een veehouderij (Activiteitenbesluit Milieubeheer, artikel 3.116, lid 3).
In 2016 is geuronderzoek uitgevoerd en nagegaan op welke wijze de ontwikkeling op het perceel binnen de milieuhygiënische randvoorwaarden mogelijk gemaakt kan worden.
De resultaten zijn opgenomen in in de rapportage 'Onderzoek geur en geuronderbouwing Randweg ong. te Nederhorst den Berg in de gemeente Wijdemeren, Econsultancy, 18 maart 2016'. Deze rapportage is toegevoegd als bijlage 6 bij de toelichting van dit uitwerkingsplan.
De geurnorm die geldt voor het gebied is 8 ouE/m3 (Wgv artikel 3 lid 1 onder d). Uit de berekeningen blijkt dat de veestalling een geurdepositie heeft van 1.239 ouE/s. Geconcludeerd kan worden dat in het geval van beide woningen er geen overschrijding voor geurbelasting geconstateerd is.
Er wordt niet voldaan aan de afstandsnorm volgens het van ten minste 50 meter tot een veehouderij.
De gemeenteraad is bevoegd om in een verordening een andere waarde of afstand te stellen dan de wettelijke waarden en afstanden van artikel 3 en 4 van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Deze bevoegdheid staat in artikel 6 Wgv.
In het onderhavige geval is er een aantal omstandigheden die een afstandsverkorting motiveren.
- De beperkte ruimte binnen de uit te werken woonbestemming
- De gewenste compacte opzet van het erf in het verder open landschap
- Het vergroten van de afstand tussen woningen en veestalling (het verruimen van het erf) is financieel niet doelmatig
In de rapportage wordt geadviseerd om door middel van een geurverordening een afstandsverkorting mogelijk te maken naar 25 meter conform de Wgv artikel 6 lid 3 onder b.
De gemeente Wijdemeren zal een geurverordening vaststellen waarmee de afstandsnorm binnen het bestemmingsplangebied 'Overmeer-Zuid' verkleind wordt tot 25 meter. Daarmee wordt de beoogde planopzet mogelijk gemaakt.
5.5.3 Conclusie
Uit oogpunt van milieuzonering is ter plaatse van de bestaande burgerwoningen in de omgeving en de nieuw te bouwen woningen in het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat. Tevens worden bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt. Het aspect milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
5.6 Luchtkwaliteit
5.6.1 Algemeen
Tussen de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening is een koppeling gelegd. Zo dienen ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de in de Wet milieubeheer opgenomen richtwaarden en grenswaarden voor een aantal luchtvervuilende stoffen.
Wet milieubeheer
Voor luchtkwaliteit is de Wet luchtkwaliteit van toepassing. Deze Wet, onderdeel van de Wet milieubeheer, is onder meer verder uitgewerkt in het Besluit niet in betekenende mate (nibm) en de Regeling niet in betekenende mate (nibm). In het Besluit niet in betekenende mate is vastgelegd dat wanneer een ontwikkeling niet meer bijdraagt dan 3% aan de grenswaarde, deze niet hoeft getoetst te worden aan de wettelijke grenswaarden. Doorvertaald betekent dit, dat meer dan 1,2 microgram per m3 wordt aangemerkt als in betekenende mate. In de Regeling niet in betekenende mate is dit doorvertaald naar 1.500 woningen.
Wet ruimtelijke ordening
Ruimtelijke plannen die procedures doorlopen conform de Wet op de ruimtelijke ordeningen dienen te voldoen aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Een goede luchtkwaliteit is een van de belangen die afgewogen dient te worden. De luchtkwaliteit moet geschikt zijn voor de beoogde functie. Daarom is het wenselijk om inzicht te hebben in de luchtkwaliteitsituatie en te bepalen of de mate van blootstelling acceptabel is.
5.6.2 Situatie plangebied
Het project behelst 2 woningen en zal dus niet in betekenende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plekke.
Bij het bestemmingsplan Overmeer-Zuid (het moederplan van het onderhavige uitwerkingsplan) is een onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit (Onderzoek luchtkwaliteit Overmeer-zuid, Grontmij, 23 maart 2010). Dit onderzoek is als bijlage bij het moederplan opgenomen.
Hieruit blijkt dat langs de provinciale weg de grenswaarden van de jaargemiddelde concentratie van NO2 en PM10 niet zullen worden overschreden.
Ter plaatse van het onderhavige plangebied is uit het oogpunt van luchtkwaliteit dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat.
5.6.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
5.7 Geluid
5.7.1 Wet geluidhinder
In de Wet geluidhinder zijn geluidhindernormen voor toelaatbare equivalente geluidsniveaus opgenomen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in buitennormen (geluidsbelasting op de gevel) en binnennormen (binnenwaarde). De geluidhindernormen gelden voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidszone van een weg. Een geluidszone is een aandachtsgebied aan weerszijden van een weg waarbinnen de geluidhindernormen van de Wet geluidhinder van toepassing zijn.
5.7.2 Geluidszone wegverkeerslawaai
De breedte van geluidszones langs wegen is afhankelijk van de aard van de weg en is vermeld in onderstaande tabel.
Wanneer een nieuw (of gewijzigd) bestemmingsplan het mogelijk maakt geluidsgevoelige bebouwing in de geluidszone van een weg te realiseren, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk. Bij de uitvoering van het akoestisch onderzoek wordt het ‘Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012’ gehanteerd.
Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de Randweg.
5.7.3 Geluidhindernormen wegverkeerslawaai
De normstelling in de Wet geluidhinder bestaat uit een voorkeursgrenswaarde en een maximaal aan te vragen ontheffingswaarde. In de Wet geluidhinder worden grenswaarden gesteld voor de dosismaat Lden. Deze zijn opgenomen in tabel 3.2. De geluidsbelasting ten gevolge van de betreffende wegen wordt beschouwd aan de hand van de grenswaarden voor stedelijke weg.
5.7.4 Ontheffingsmogelijkheden
Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan binnen de systematiek van de Wet geluidhinder een hogere grenswaarde (ontheffing op de geluidsbelasting) worden verleend door de gemeente Wijdemeren. De gemeente Wijdemeren heeft geen geluidsbeleid, voor de ontheffing dienen daarom de ontheffingscriteria uit de Wet geluidhinder te worden toegepast.
Voorwaarde voor het verlenen van ontheffing van hogere grenswaarden is dat het toepassen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend is, of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard een rol spelen.
In situaties, waarbij de maximaal toelaatbare geluidsbelasting wordt overschreden, kan een dove gevel worden toegepast om woningbouw toch mogelijk te maken. Een dergelijke gevel heeft geen te openen delen in geluidsgevoelige ruimtes, waardoor toetsing aan de geluidsnormen niet is vereist. De binnenwaarde in de woning van 33 dB dient wel te worden gewaarborgd.
Prestatie-eisen ten aanzien van de minimale geluidswering van de buitengevel van woningen en andere gebouwen zijn beschreven in het Bouwbesluit. Bij het vaststellen van de minimale geluidswering dient de maximaal toelaatbare binnenwaarde gebaseerd op de Wet geluidhinder als uitgangspunt te worden gehanteerd. Bij de bepaling van de minimale geluidswering van de gevel wordt uitgegaan van de cumulatieve geluidsbelasting van wegen exclusief de correctie volgens artikel 110g Wgh.
5.7.5 Onderzoeksresultaten
In het moederplan is aangegeven dat door Bureau Weel de ligging is bepaald van de voorkeursgrenswaarde contour. Hieruit blijkt dat deze op 67 meter van de as van de weg ligt. Het situeren van de voorgevel op een dergelijke afstand van de weg is ruimtelijk niet wenselijk. Daarom zijn hogere grenswaarden verleend. De verleende 'beschikking wet geluidhinder' is opgenomen als bijlage 7 bij de toelichting van dit uitwerkingsplan.
Voor het bepalen van de hogere waarden is een situatie doorgerekend waarbij de bebouwing is gelegen op ca 35 meter uit de wegas. De hoogst berekende waarde bedraagt 53 dB.
Het treffen van bron- of overdrachtsmaatregelen is niet wenselijk/realistisch gebleken. (Zie hiervoor de beschikking).
Daarom heeft het college besloten voor twee woningen een hogere waarde vast te stellen van 53 dB.
5.7.6 Conclusie
Voor de onderhavige ontwikkeling zijn reeds hogere waarden verleend. De ontwikkeling van de woningen voldoet wat betreft het aspect akoestiek aan een goede ruimtelijke ordening.
5.8 Externe Veiligheid
5.8.1 Algemeen
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vormen de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving het beleidskader. Dit pakket van wet- en regelgeving zal worden geactualiseerd vanwege de introductie van het Basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit beleid is nog niet van kracht. Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.
5.8.2 Situatie plangebied
Op de risicokaart van de provincie Noord-Holland worden, in samenwerking met gemeenten, het Rijk en andere partijen, de gegevens van risicovolle inrichtingen onder bevoegd gezag van de gemeenten en het Rijk opgenomen. Daarnaast worden op de kaart kwetsbare objecten aangegeven (zoals scholen en ziekenhuizen). Uit de risicokaart blijkt dat de locatie niet in de invloedssfeer ligt van risicobronnen.
Daarnaast blijkt uit de paragraaf externe veiligheid van het moederplan dat er bij de onderhavige ontwikkeling geen risico aan de orde is.
5.8.3 Conclusie
In de omgeving zijn geen relevante risicobronnen aanwezig. De beoogde ontwikkeling zal niet leiden tot het ontstaan van een plaatsgebonden risico of een verhoging van het groepsrisico.
Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
Het voorliggende plan vormt de uitwerking van de bestemming 'Wonen - uit te werken' uit het bestemmingsplan Overmeer-Zuid. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Wijdemeren vastgesteld door de gemeenteraad van Wijdemeren op 26 juni 2014. Op 25 september 2014 is het plan onherroepelijk geworden. De uitwerkingsplicht en het kader waarbinnen dit dient te geschieden zijn te vinden in artikel 12 van de regels van genoemd bestemmingsplan.
Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding en bijbehorende regels en wordt vergezeld van deze toelichting. Op de verbeelding worden via een combinatie van coderingen, arceringen en lijnen de bestemmingen van de gronden aangegeven. De materiële inhoud van de bestemmingen is opgenomen in de regels.
6.2 Uit Te Werken Bestemming
6.2.1 Uitwerkingsregels
In het bestemmingsplan 'Overmeer-Zuid' is een uit te werken bestemming opgenomen om de gewenste ontwikkeling van de woonfunctie met veestalling (indirect) mogelijk te maken. In de regels van dit bestemmingsplan zijn uitwerkingsregels bepaald waaraan het uitwerkingsplan zal moeten voldoen. Hieronder is het betreffende artikel weergegeven.
Artikel 12 Wonen - Uit te werken
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen met aan-huis-verbonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. aan- en bijgebouwen;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
- d. een stalling voor het houden van vee
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen en erven; nutsvoorzieningen; parkeervoorzieningen en water
12.2 Bouwregels
Er mag slechts worden gebouwd overeenkomstig het plan zoals dat door burgemeester en wethouders op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening voor deze bestemming is uitgewerkt en in werking is getreden.
12.3 Uitwerkingsregels
12.3.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders werken de bestemming uit overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. voor de vaststelling van het uitwerkingsplan dient inzicht te bestaan in de gewenste verkaveling;
- b. voor de vaststelling van het uitwerkingsplan dient vast te staan dat een aanvaardbare milieuhygiënische woonsituatie zal zijn gewaarborgd;
- c. voor de vaststelling van het uitwerkingsplan dient vast te staan dat in het uitwerkingsgebied ten aanzien van bodemverontreinigingen en bodemkwaliteit een aanvaardbare situatie is gewaarborgd;
- d. voor de vaststelling van het uitwerkingsplan dient vast te staan dat geen archeologische sporen worden verstoord;
- e. voor de vaststelling van het uitwerkingsplan dient vast te staan dat geen ontheffing in het kader van de flora- en fauna wetgeving noodzakelijk is dan wel indien noodzakelijk ontheffing afgegeven is;
- f. parkeren vindt plaats op eigen erf.
12.3.2 Uitwerkingsregels ten aanzien van bouwen
Burgemeester en wethouders werken de bestemming uit overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. het aantal woningen bedraagt maximaal 2;
- b. de verkaveling en de situering van de gebouwen zal zodanig zijn, dat een goede aansluiting ontstaat op de structuur van de omgeving;
- c. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke, ruimtelijke en stedenbouwkundige inpassing;
- d. de goot- en bouwhoogte van de woningen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 en 10 meter;
- e. de inhoud per woning mag niet meer bedragen dan 850 m3;
- f. per woning is maximaal 75 m2 aan aan- en bijgebouwen toegestaan;
- g. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 3 en 6 meter;
- h. ten behoeve van de stalling van vee, hooiopslag en stalling van machines is een gebouw toegestaan van maximaal 770 m2;
- i. de goot- en bouwhoogte van de veestalling en overige bebouwing mag niet meer bedragen dan respectievelijk 4 en 7 meter.
6.2.2 toetsing aan uitwerkingsregels
Algemene regels:
ad a.
Dit inzicht is verkregen door middel van het inpassingsplan (zie bijlage 2 bij de regels van dit uitwerkingsplan).
ad b.
In paragraaf 5.5 is gemotiveerd dat er sprake zal zijn van een aanvaardbare milieuhygiënische woonsituatie
ad c.
In paragraaf 5.3 is gemotiveerd dat er sprake zal zijn van een aanvaardbare situatie ten aanzien van bodemkwaliteit.
ad d.
In paraggraaf 5.4 is gemotiveerd dat er geen archeologische waarden in het geding zijn.
ad e.
In paragraaf 5.2 is gemotiveerd dat geen ontheffing nodig is in het kader van de Flora- en faunawet.
ad f.
In paragraaf 4.2 is gemotiveerd dat voldoende parkeergelegenheid kan worden gerealiseerd op eigen terrein.
Uitwerkingsregels ten aanzien van bouwen
De punten a, d, e, f, g, h en i zijn meegenomen in de regels van het onderhavige uitwerkingsplan.
De punten b en c zijn gewaarborgd door middel van het inpassingsplan (zie bijlage 2 bij de regels van dit uitwerkingsplan).
Er wordt dus voldaan aan de uitwerkingsregels die het moederplan stelt.
6.3 Opzet Van Het Uitwerkingsplan
Dit uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het uitwerkingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit uitwerkingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het uitwerkingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het uitwerkingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het uitwerkingsplan.
De planregels bestaan uit de volgende vier hoofdstukken:
1. Inleidende regels, dit hoofdstuk bestaat uit twee delen. Het eerste deel betreft het artikel 'begripsbepalingen' waarin wordt toegelicht wat onder bepaalde begrippen wordt verstaan. Het tweede artikel is 'Wijze van meten' waarin wordt toegelicht hoe de benoemde maatvoering moet worden gemeten.
2. Bestemmingsregels, in dit hoofdstuk worden de op de kaart aangegeven bestemmingen nader verklaard. Hierin wordt onder andere bepaald de maximale bebouwingshoogte en het bebouwingspercentage.
3. Algemene regels, in dit hoofdstuk worden regelingen opgenomen die zijn bedoeld voor meer dan één bestemming.
4. Overgangs- en slotregels, binnen de overgangsbepalingen wordt geregeld dat met het uitwerkingsplan strijdige bouwwerken en plannen welke bestaan ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan mogen worden uitgevoerd, mits er geen veranderingen plaatsvinden in aard en omvang. In de slotregel wordt de officiële naam van het bestemmingplan genoemd, welke moet worden gebruikt om te verwijzen naar het plan.
Behalve bestemmingen zijn binnen het uitwerkingsplan ook aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen over het gebruik of het bouwen.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De onderhavige ontwikkeling maakt deel uit van de ontwikkeling van Overmeer-Zuid. Inspraak en overleg heeft reeds plaatsgevonden in het kader van het vastgestelde moederplan Overmeer-Zuid.
De inspraak en overlegreacties ten aanzien van de onderhavige uitwerkingsmogelijkheid zijn in het moederplan beantwoord. Voor de afweging en beantwoording wordt verwezen naar de 'Zienswijzennota' die als bijlage bij het bestemmingsplan Overmeer-Zuid is gevoegd.
Het onderhavige uitwerkingsplan doorlopt de procedure zoals die is bepaald in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat het uitwerkingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. De uitkomsten van deze terinzagelegging zijn waar nodig in dit uitwerkingsplan verwerkt.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
De onderhavige ontwikkeling maakt deel uit van de ontwikkeling van Overmeer-Zuid.
In de economische paragraaf van het moederplan Overmeer-Zuid is aangegeven dat het kostenverhaal van het project volledig geregeld wordt in een anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer.
Aangezien op deze wijze het kostenverhaal, zoals dat in de Wro wordt genoemd, 'anderszins is verzekerd' hoeft dus geen exploitatieplan te worden opgesteld.
De economische uitvoerbaarheid van dit uitwerkingsplan is met het afsluiten van de anterieure overeenkomst aangetoond.