KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden
Artikel 4 Wonen
3 Algemene Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 5 Overgangsrecht
Artikel 6 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
3 Haalbaarheid Van Het Wijzigingsplan
3.1 Wijzigingsbevoegdheid
3.2 Toetsing Aan De Wijzigingsbevoegdheid
3.3 Conclusie
4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Milieueffectrapportage
5.2 Bedrijven En Milieuzonering
5.3 Luchtkwaliteit
5.4 Geluid
5.5 Bodem
5.6 Externe Veiligheid
5.7 Ecologie
5.8 Archeologie
5.9 Cultuurhistorie
5.10 Waterhuishouding
5.11 Verkeer En Parkeren
6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
6.2 Toelichting
6.3 Verbeelding
6.4 Plansystematiek
7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Middenweg 42, Nederhorst den Berg

Wijzigingsplan - gemeente Wijdemeren

Vastgesteld op 03-12-2024 - vastgesteld

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

Het wijzigingsplan Middenweg 42, Nederhorst den Berg met identificatienummer NL.IMRO.1696.WPMiddenw422023-va00 van de Gemeente Wijdemeren.

1.2 Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Horstermeer' zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Wijdemeren op 6 juli 2017.

1.3 Huishouden

Een persoon of groep personen die een (duurzame) gemeenschappelijke huishouding voert. Indien het huishouden uit twee of meer personen bestaat, betreft het een leefvorm of samenlevingsvorm met een continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid.

1.4 Onzelfstandige woonruimte

Woonruimte die geen eigen toegang heeft of die niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte.

1.5 Overige begrippen

Voor de overige begripsbepalingen wordt verwezen naar artikel 1 van de regels van het bestemmingsplan 'Horstermeer' zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Wijdemeren op 6 juli 2017.

1.6 Verwijzing

De regels die deel uitmaken van het vigerende bestemmingsplan zijn, voor zover relevant en met uitzondering van de overgangs- en slotregels, op het plan van overeenkomstige toepassing.

1.7 Wonen

Huisvesting waarbij de bewoner(s) van een woning gezamenlijk één afzonderlijk huishouden vormen.

1.8 Woning

Een complex van ruimten, niet zijnde onzelfstandige woonruimte, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Voor de wijze van meten wordt verwezen naar artikel 2 van de regels van het bestemmingsplan 'Horstermeer' zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Wijdemeren op 6 juli 2017.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden

Voor de voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden wordt verwezen naar artikel 4 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' van de regels van het bestemmingsplan 'Horstermeer' zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Wijdemeren op 6 juli 2017.

Artikel 4 Wonen

Voor de voor 'Wonen' aangewezen gronden wordt verwezen naar artikel 19 'Wonen' van de regels van het bestemmingsplan 'Horstermeer' zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Wijdemeren op 6 juli 2017.

3 Algemene Regels

Voor de algemene regels wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van de regels van het bestemmingsplan 'Horstermeer' zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Wijdemeren op 6 juli 2017.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 5 Overgangsrecht

5.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  3. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

5.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 6 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan Middenweg 42, Nederhorst den Berg.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens de voormalige agrarische bedrijfswoning aan de Middenweg 42 te Nederhorst den Berg als burgerwoning te gebruiken en een extra woning (tweede woning) te realiseren ter plaatse van de te slopen kas. Het perceel was voorheen in gebruik ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf. De agrarische bedrijfsvoering op deze locatie is volledig beëindigd. Omdat de planlocatie de agrarische functie heeft verloren en niet geschikt meer is voor agrarische bedrijfsactiviteiten, is het voornemen om de bestemming te wijzigen naar ‘Wonen’ en hierbinnen twee burgerwoningen mogelijk te maken, waarvan één bestaande woning en één nieuw te bouwen woning.
Op de gronden van het plangebied is het voorgenomen plan volgens het geldende bestemmingsplan 'Horstermeer' niet toegestaan. Echter is het mogelijk om met de wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.7.1 een bestemmingswijziging naar ‘Wonen’ door te voeren. Er is in 2022 een principeverzoek ingediend. De gemeente heeft hier op positief op gereageerd. Het college van B&W is bereid om medewerking te verlenen aan de ontwikkeling en de wijzigingsbevoegdheid toe te passen. Met het voorliggende wijzigingsplan wordt hier invulling aan gegeven. Hierin wordt toegelicht dat er voldaan wordt aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Middenweg 42 te Nederhorst den Berg (de gemeente Wijdemeren), in het bebouwingslint van de Horstermeerpolder. De planlocatie is kadastraal bekend als de gemeente Nederhorst den Berg, sectie C, perceelnummers 5369 en 5378. Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 5.600 m².
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
afbeelding
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Earth)
afbeelding
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Google Earth)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Horstermeer', zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Wijdemeren op 6 juli 2017. Tevens geldt het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Wijdemeren 2019', vastgesteld door de raad van de gemeente Wijdemeren op 4 februari 2021.
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
afbeelding
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan, plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De gronden van het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch' en hebben de functieaanduiding 'kas'. Binnen deze bestemming zijn agrarische bedrijvigheid in de vorm van grondgebonden veehouderijen, kassen en bijbehorende voorzieningen toegestaan.
In artikel 3.7.1 van het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de bestemmingswijziging doorgevoerd kan worden, mits er voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. In toelichting hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de wijzigingsbevoegdheid en de gestelde voorwaarden.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt er ingegaan op de haalbaarheid van het wijzigingsplan en de wijzigingsbevoegdheid. In hoofdstuk 4 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 5 komen de verschillende relevante milieu- en omgevingsaspecten aan de orde. Hoofdstuk 6 gaat in op de juridische aspecten. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Ontwikkelingsgeschiedenis
Het gebied was ooit een natuurlijk meer; het Overmeer met als latere naam het Horstermeer. Al in de 17e eeuw werd het meer bedijkt en drooggelegd. Het bleef echter niet droog en pas na komst van de stoommachines aan het eind van de 19e eeuw werd het definitief drooggelegd. Zo ontstond de Horstermeerpolder die in gebruik werd genomen met landbouwgronden.
De polder werd ontgonnen met een noord-zuidgericht slagenpatroon van langgerekte kavels, gescheiden van elkaar door kavelsloten. De Middenweg, centraal in de polder en haaks op dit kavelpatroon, fungeerde als ontginningsbasis waaraan de verspreid liggende agrarische bebouwing aan beide zijden van het lint een plek kreeg en waarlangs het afwateringskanaal lag. Dit bebouwingslint groeide tot het buurtschap Horstermeer. Aan de westzijde van het buurtschap bevonden zich, buiten de ringdijk, de kernen Overmeer en Nederhorst den Berg die later aan elkaar vastgroeiden tot één kern. Aan de oostzijde sloot het lint aan op het noord-zuidgerichte bebouwinglint van Ankeveen. De polder behoorde tot de waterlinie en is driemaal onder water gezet. Op afstand van het lint werd in 1950 het NERA radiostation gebouwd, inmiddels een gemeentelijk monument.
Halverwege het buurtschap takte aan de noordzijde één haakse structuur aan op het lint. In de tweede helft van de vorige eeuw verdicht de lintbebouwing zich en ontstaat er met name rond deze aantakking bebouwing in een wat hogere dichtheid. Ook het lint zelf verdicht in deze periode. Bij die verdichting is er sprake van zowel woonbebouwing, bedrijvigheid als agrarische bebouwing in de vorm van kassen achterop de percelen. Er blijft echter al die tijd sprake van lintbebouwing en er ontstaan geen grotere aaneengesloten bebouwde gebieden. Aan de noordzijde van de polder ontstaat er wel een tweede lint, de Dwarsweg, waarlangs eveneens lintbebouwing in de vorm van woningen en bedrijvigheid verschijnt. Pas aan het begin van deze eeuw wordt het concept van lintbebouwing losgelaten en verschijnt er in de hoek van Machineweg en Middenweg een aaneengesloten bebouwd gebied dat een invulling krijgt als bedrijventerrein.
Huidige karakteristieken
Als gevolg van de hiervoor beschreven ontwikkelingsgeschiedenis bestaat er een afwisselend beeld aan het lint. De langgerekte kavelslagen met kavelsloten als grenzen daartussen zijn bewaard gebleven. De percelen zijn afwisselend in gebruik als agrarisch perceel, woonperceel of perceel met bedrijvigheid. Soms is er sprake van onbebouwde percelen tussen de bebouwingspercelen in en zijn er zodoende brede doorzichten vanaf het lint op het achterliggende open landschap. Vaker grenzen de bebouwde percelen aan elkaar. Ook dan is er echter regelmatig sprake van doorzicht naar het open landschap over de kavelsloten en tussen de lintbebouwing op de percelen door.
Naast afwisselende functies is ook het bebouwingsbeeld zeer afwisselend. Aan het lint bevindt zich lintbebouwing uit verschillende perioden. Vrijwel altijd is er echter sprake van vrijliggende volumes van één bouwlaag met kap. De kaprichting is afwisselend haaks op of evenwijdig aan het lint. De rooilijn is licht verspringend. Het hoofdgebouw staat steevast aan het lint en de grotere kassen, loodsen, hallen of schuren staan verder achter op het perceel. Het lint is aan weerszijden voorzien van watergangen, waardoor de percelen worden ontsloten via bruggetjes.
afbeelding
Schematische weergave stedenbouwkundige context bebouwingslint (bron: Buro SRO)
De planlocatie is ingevuld met één vrijstaande woning. Het hoofdvolume is voorzien van een ver terugliggend bijgebouw dat tot op de zijdelingse kavelgrens met nummer 40 is gesitueerd. Het hoofdvolume van nummer 40 staat dicht tegen dit bijgebouw aan. Aan de zijde met nummer 44 is er meer afstand tot de zijdelingse perceelgrens. Ook bevindt zich hier een kavelsloot als grens tussen beide percelen. Op ruim 30 m achter de woning staan diverse kassen en een schuur. Deze hebben een gezamenlijke oppervlakte van circa 2.000 m², zijn niet meer in gebruik en verkeren in slecht onderhouden staat. Op enkele bomen en heesters op de oever van de kavelsloot na bevindt er zich geen noemenswaardige erfbeplanting op het perceel.
afbeelding
Schematische weergave locatie en directe omgeving (bron: Buro SRO)
afbeelding
Situatieschets huidige situatie (bron: Buro SRO)

2.2 Toekomstige Situatie

Het voornemen is om de kassen, gelegen op het achterste deel van het perceel, te verwijderen en een vrijstaande woning te realiseren op het perceel. De bestaande woning aan de zijde van de Middenweg (noordzijde) blijft behouden en wordt omgezet naar een burgerwoning. Ter hoogte van de huidige kassen, aan de zuidzijde van het plangebied, wordt een open, landschappelijk in te richten zone voorgesteld. Dit sluit aan op het karakter van het lint.
Het deel van het perceel ten noorden van de landschapszone biedt ruimte aan de nieuwe woning met bijbehorende tuin. De nieuwe woning is voorzien aan de oostzijde van het perceel, achter de bestaande woning, zodat deze op voldoende afstand van de aangrenzende bedrijfsloodsen komt te liggen (caravanstalling en opslag). Het oostelijke deel van het perceel zal het open karakter behouden en een doorzicht bieden naar het open landschap. De westelijke perceelsgrens zal gaan bestaan uit een hoge haag in de landschapsrichting.
De nieuwe woning kan worden bereikt door middel van de bestaande brug en inrit. Tussen de bestaande en nieuwe woning is een gezamenlijk informeel erf waar het parkeren opgelost wordt.
afbeelding
Situatieschets toekomstige situatie (bron: Buro SRO)

3 Haalbaarheid Van Het Wijzigingsplan

3.1 Wijzigingsbevoegdheid

In de regels van het geldende bestemmingsplan is in artikel 3.7.1. de wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Met deze wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders de bestemming wijzigen naar ‘Wonen’.
Het bevoegd gezag is bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. er sprake is van storende agrarische bebouwing;
  2. er sprake is van bedrijfsbeëindiging dan wel bedrijfsverplaatsing en de aanwezige bedrijfsopstallen worden gesloopt;
  3. er een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd;
  4. het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 2;
  5. er ter plaatse van de woningen wordt voldaan aan de eisen uit de Wet geluidhinder;
  6. de wijziging mag geen beperkingen opleggen voor omliggende bedrijven;
  7. er ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ontstaat vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.

3.2 Toetsing Aan De Wijzigingsbevoegdheid

Om de bestemmingswijziging van ‘Agrarisch’ naar ‘Wonen’ ten behoeve van in totaal twee burgerwoningen mogelijk te maken dient te worden voldaan aan de voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in artikel 3.7.1 van de planregels van het geldende bestemmingsplan. Deze voorwaarden zijn verwoord in toelichting paragraaf 3.1.
Ad a.)
Achter op het perceel (zuidzijde) staan vervallen kassen en een schuur met een gezamenlijke oppervlakte van circa 1.800 m². Deze bebouwing wordt, gezien de situering in het open landschap van de Horstermeerpolder, als storend ervaren.
Ad b.)
De bedrijfsvoering ter plaatse is al geruime tijd beëindigd. De agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt.
Ad c.)
Met de sloop van de bebouwing vindt er een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit plaats. De kwaliteitswinst wordt met name bereikt door het vergroten van de openheid in het landschap. Om deze openheid te behouden is het achterste deel van het terrein in het voorliggende wijzigingsplan als 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' bestemd. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Ad d.)
Er staat momenteel één woning op het perceel. Met de beoogde ontwikkeling wordt er één woning omgezet van bedrijfswoning naar burgerwoning en één extra woning mogelijk gemaakt, waarmee voldaan wordt aan het maximum aantal woningen van twee.
Ad e.)
Uit toelichting paragraaf 5.4 volgt dat er wordt voldaan aan de Wet geluidhinder. Voor de bestaande naar burgerwoning om te zetten woning is geen sprake van een nieuwe situatie in het kader van de Wet geluidhinder. Voor de beoogde extra woning (tweede woning) wordt er voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer.
Ad f.)
Er vinden geen beperkingen plaats voor omliggende bedrijven. Dit is nader toegelicht in toelichting paragraaf 5.2.
Ad g.)
Uit toelichting hoofdstuk 5 volgt dat er voor de diverse milieu- en omgevingsaspecten sprake is van ten minste een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

3.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Het college kan dan ook door middel van dit wijzigingsplan de bestemming wijzigen, waarmee de beoogde ontwikkeling mogelijk gemaakt kan worden.

4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang is de NOVI verder niet specifiek van belang. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het Rijk zoals het realiseren en behouden van een goede leefomgevingskwaliteit en het realiseren van woningen.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016 en 27 mei 2020 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling heeft raakvlak met het Barro. Het plangebied raakt aan één van de 14 in het Barro geformuleerde rijksbelangen, namelijk titel 2.13 'Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde'. Het plangebied ligt immers in het gebied dat in kaart 7 van het Barro door het Rijk indicatief is aangemerkt als de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Toetsing aan deze uitwerking vindt plaats in toelichting paragraaf 4.2.2. De overige belangen van het Barro zijn verder niet specifiek van toepassing, waarmee het geen belemmering vormt voor de voorliggende planontwikkeling.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt bij 12 nieuwe woningen. Het voorliggende plan maakt per saldo één extra woning mogelijk. Daarmee is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en hoeft het plan niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Omgevingsvisie NH2050

De Omgevingsvisie NH2050 'Balans tussen economische groei en leefbaarheid' is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving.
De hoofdambitie is opgedeeld in de volgende aspecten met bijbehorende ambities:
Leefomgeving
  1. Klimaatverandering: een klimaat bestendig en waterrobuust Noord-Holland. Stad, land en infrastructuur worden klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
  2. Gezondheid en veiligheid: het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
  3. Biodiversiteit en natuur: de biodiversiteit in Noord-Holland vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt.
Gebruik van de leefomgeving
  1. Economische transitie: een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor. De provincie biedt ruimte aan ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
  2. Wonen en werken: woon- en werklocaties dienen beter met elkaar in overeenstemming te zijn. Woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends.
  3. Mobiliteit: inwoners en bedrijven van Noord-Holland kunnen zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt verplaatsen.
  4. Landschap: het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
Energietransitie
  1. De ambitie van de Provincie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op hernieuwbare energie.
Daarnaast wordt er met de Omgevingsvisie NH2050 geprobeerd om een richting uit te zetten en houvast te bieden. Daarvoor wordt een aantal bewegingen voor de toekomst benoemd:
  1. Noord-Holland in beweging: Op weg naar een economisch duurzame toekomst.
  2. Dynamisch schiereiland: Benutten van een unieke ligging.
  3. Metropool in ontwikkeling: Vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend internationaal concurrerend metropolitaan systeem.
  4. Sterke kernen, sterke regio's: Sterke kernen houden regio's vitaal.
  5. Nieuwe energie: Economische kansen benutten van energietransitie.
  6. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agrifoodsector.
Er wordt in de Omgevingsvisie NH2050 uitgegaan van het principe ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’. Hierbij wordt gelet op de diversiteit aan regio's en wordt ruimte geboden aan maatwerk en ruimte om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving.
Planspecifiek
De ambitie van de provincie is onder andere het streven naar een goede balans tussen leefbaarheid en economische ontwikkeling. Om de kwaliteit van de fysieke leefomgeving te behouden en te versterken is een goed beheer van de bestaande kwaliteiten en het toevoegen van nieuwe kwaliteiten van belang. Er dient voldaan te worden aan de wettelijke basiskwaliteit voor een gezonde en veilige leefomgeving. Voor de leefomgevingskwaliteit is het essentieel de waarden en karakteristieken van het landschap en de cultuurhistorie te benoemen, te behouden, waar nodig adequaat te herstellen en waar mogelijk te versterken en te ontwikkelen.
Met de beoogde ontwikkeling wordt er een nieuwe woning in het plangebied gebouwd en wordt de ruimtelijke kwaliteit van het achterliggende open landschap verbeterd. Met de ontwikkeling zullen er geen aanpassingen plaats vinden in het uiterlijk van de voormalige bedrijfswoning. Het karakter en aanzien vanaf de Middenweg zal daarmee onveranderd blijven. Gesteld kan worden dat het beoogde initiatief in lijn is met de ambities uit de Omgevingsvisie NH2050.

4.2.2 Omgevingsverordening NH2020

Provinciale Staten van Noord-Holland hebben op 22 oktober 2020 de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn de eerste stappen gezet om de ambities, ontwikkelprincipes en sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie, vastgesteld op 19 november 2018, vorm te geven en wordt er een start gemaakt met werken in de geest van de Omgevingswet. Echter valt de Omgevingsverordening NH2020 nog onder de huidige wet- en regelgeving.
In de Omgevingsverordening NH2020 zijn alle regels van de provincie die gaan over de fysieke leefomgeving samengevoegd. Merendeel van de regels in deze verordening zijn vrijwel ongewijzigd gebleven ten opzichte van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2010. Echter zijn een aantal onderdelen wel gewijzigd of nieuw. Belangrijke gewijzigde en nieuwe onderdelen zijn het Landelijk gebied, Bijzonder provinciaal landschap, de mogelijkheden voor kleinschalige woningbouw in landelijk gebied en de ruimte voor windenergie in de MRA regio. De omgevingsverordening heeft de volgende doelstellingen:
  • het bereiken van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit te bereiken;
  • het behoud en herstel van de biologische diversiteit;
  • het in standhouden en doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.
Daarnaast is het doel om de provinciale regels in meer samenhang en op een meer overzichtelijke manier kenbaar te maken.
Planspecifiek
MRA - Landelijk gebied
Er is sprake van een kleinschalige woningbouwontwikkeling in het landelijk gebied, waarbij het aantal burgerwoningen toeneemt. Gezien dat het plangebied is gelegen binnen 'MRA - Landelijk gebied' is de bouw van woningen niet toegestaan. Echter wordt in artikel 6.9.2 onder 3 een uitzondering op het verbod onder 1 gemaakt.
Een ruimtelijk plan kan voorzien in een functiewijziging van een agrarisch bouwperceel naar wonen in de vorm van maximaal twee burgerwoningen, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. ter plaatse van het bestaande agrarisch bouwperceel is ten minste één bedrijfswoning planologisch toegestaan;
  2. de functiewijziging naar een woonfunctie beperkt de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven niet;
  3. de bestaande bedrijfsbebouwing op de overige gronden wordt gesloopt en aan deze gronden wordt een bestemming toegekend zonder bouwmogelijkheden; en
  4. een tweede burgerwoning is alleen mogelijk als meer dan 1.500 m² grondoppervlakte aan bestaande bedrijfsbebouwing op het bestemmingsvlak wordt gesloopt.
Aan de bovenstaande voorwaarden wordt met de beoogde ontwikkeling voldaan. In het plangebied staat al één bedrijfswoning, de functiewijziging beperkt de omringende agrarische bedrijven niet, er zal op de overige gronden niet gebouwd worden en er wordt meer dan circa 2.000 m² aan bedrijfsbebouwing gesloopt.
Nieuwe Hollandse Waterlinie
Het plangebied bevindt zich in de Nieuwe Hollandse Waterlinie, één van de erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde zoals bedoeld in paragraaf 6.4.3 van de omgevingsverordening. Een ruimtelijk plan in dergelijk gebied is alleen mogelijk als de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie niet worden aangetast. Deze kernkwaliteiten zijn:
  1. het unieke, in samenhang met het landschap ontworpen negentiende en twintigste-eeuwse hydrologische en militairverdedigingssysteem;
  2. de grote openheid;
  3. het groene en rustige karakter.
In totaal komt door de sloop van de agrarische bedrijfsbebouwing circa 2.000 m² vrij aan ruimte. De sloop van de kas leidt tot een vergroting van de openheid. Daarnaast krijgt het plangebied een stuk groener en rustiger karakter. Het unieke landschap zal verder niet aangetast worden. De beoogde ontwikkeling zal er voor zorgen dat de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het plangebied meer tot hun recht komen.
Bijzonder provinciaal landschap
Het onderhavige perceel maakt deel uit van het Bijzonder provinciaal landschap Vechtstreek-Zuid, bestaande uit veenpolderlandschap met een uitgebreid stelsel van plassen, petgaten en legakkers (de Vechtplassen). Het plangebied is gelegen in de Horstermeerpolder, een drooggemaakt natuurlijk meer. De droogmakerij heeft een symmetrische opbouw met een middenas in de lengterichting van de polder. Vanaf deze as zijn de ontginningsblokken zo regelmatig mogelijk uitgezet. De polder heeft vanwege de specifieke waterhuishouding smalle kavels, een vierkante ringsloot om de grootste kwellocatie en een brede hoofdtocht naar het gemaal. Het onderhavige initiatief heeft geen negatieve veranderingen in de fysieke omgeving tot gevolg, waardoor er geen afbreuk wordt gedaan aan de waarden van het Bijzonder provinciaal landschap Vechtstreek-Zuid. Met de sloop van de agrarische bedrijfsbebouwing wordt de openheid van het Bijzonder provinciaal landschap verbeterd.
Conclusie
Verder zijn er geen relevante aanvullende eisen ten aanzien van het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening NH2020, waarmee gesteld kan worden dat het plan in overeenstemming is met het provinciale ruimtelijke beleid.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Wijdemeren 2040

Op 16 september 2021 is de omgevingsvisie van de gemeente Wijdemeren vastgesteld. De omgevingsvisie is de komende jaren de gids voor ruimtelijk-maatschappelijke vraagstukken en geeft ruimte aan initiatieven uit de samenleving of markt. Hierin staat hoe de gemeente samen met inwoners, ondernemers en anderen de komende jaren samen verder wil bouwen aan een mooie gemeente. De omgevingsvisie geeft de gemeente aan waar ze op in wil zetten en hoe ze daar op hoofdlijnen uitvoering aan willen geven. De omgevingsvisie geeft richting aan toekomstige ontwikkelingen, initiatieven en beleid.
Op basis van de visie op Wijdemeren in 2040 en de diverse trends en ontwikkelingen die op de gemeente afkomen zijn drie integrale kernopgaven geformuleerd. Drie verhaallijnen die ingaan op de uitdagingen die voorliggen en de bijbehorende ambities. Dit zijn:
  1. Vitale en gezonde leefomgeving; behoud en versterking van de woon- en leefkwaliteit in de kernen en linten.
  2. Ruimte voor ondernemerschap en bereikbaarheid; het vergroten van het verdienvermogen door ruimte te bieden aan (nieuwe) economische activiteiten en te investeren in bereikbaarheid.
  3. Waardevol landschap: vormgeven van natuurbehoud, landschapsbeheer en vergroting van de biodiversiteit.
De gemeente streeft naar inzichtelijk en voorspelbaar beleid voor de woongebieden, werkgebieden en het buitengebied. Per gebied wordt stil gestaan bij de ambitiebepaling op het gebied van milieu, gezondheid en veiligheid. De gebiedsgerichte vertaling biedt de benodigde detaillering voor doorwerking in onder andere programma’s en het omgevingsplan en is essentieel voor de functionaliteit als afwegingskader.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen aan het lint van de Horstermeerpolder. In de omgevingsvisie zijn voor het gebiedsprofiel 'kernen en linten' gebiedseigen uitgangspunten opgenomen. Eén van de uitgangspunten voor de 'kernen en linten' is de focus op inbreiding. De gemeente geeft aan voorkeur te hebben voor inbreiding boven uitbreiding. Doordat de uitbreidingsmogelijkheden in de gemeente relatief gering zijn, wil de gemeente extra inzetten op inbreiding en transformatie. Er zijn verspreid over de kernen en linten mogelijkheden tot transformatie of inbreiding. De beoogde ontwikkeling van een vrijstaande woning aan het lint van de Middenweg past daarmee binnen de ruimtelijke keuzes van de gemeente.
Met de ontwikkeling wordt tevens de openheid en landschappelijke kwaliteit in de omgeving verbeterd. Met de sloop van de achtergelegen bebouwing ontstaat meer openheid in het gebied. De bestaande woning aan de Middenweg zal behouden blijven. De karakteristieken en de bebouwing aan het lint zullen daarmee worden behouden.
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Wijdemeren 2040.

4.3.2 Woonvisie Wijdemeren 2021-2024

De gemeenteraad van de gemeente Wijdemeren heeft in juni 2021 een nieuwe woonvisie vastgesteld, de 'Woonvisie Wijdemeren 2021-2024'. De woningnood in de regio en in de gemeente Wijdemeren is hoog. Het hoofddoel voor de Woonvisie Wijdemeren is gericht op het stimuleren van een divers samengestelde woningvoorraad, nu en in de toekomst, waarbij deze zo goed mogelijk is afgestemd op de samenstelling van de inwoners van Wijdemeren, met extra aandacht voor het behoud van (woon)mogelijkheden voor jongeren en jonge gezinnen. Dit leidt tot drie doelstellingen:
  1. focus op nieuwbouw;
  2. leefbare kernen met oog voor kwaliteit van leefbaarheid;
  3. duurzame woningvoorraad.
Planspecifiek
Het voorliggende plan sluit goed aan bij de doelstellingen van de gemeente. Met de beoogde ontwikkeling wordt een nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd. Er is aansluiting op de eerste doelstelling van de gemeente, aangezien er een nieuwe woning wordt gerealiseerd. Er is tevens sprake van aansluiting op de tweede doelstelling, leefbare kernen met oog voor kwaliteit van leefbaarheid. Met deze doelstelling wordt gestreefd naar een gezonde, duurzame en veilige woonomgeving, met een woningvoorraad die past bij het huishouden, inkomen en de zorgvraag van de inwoners. In de woonvisie zet de gemeente met name in op de doelgroepen jongeren en jonge gezinnen. Met de nieuwe woning wordt tegemoet gekomen aan de woningbehoefte en kan doorstroming in de woningmarkt op gang worden gebracht. Er is aansluiting op de derde doelstelling aangezien de nieuwe woning duurzaam gebouwd zal worden en zal voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG).
Gelet op het voorgaande kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met de Woonvisie Wijdemeren 2021-2024.

4.3.3 Duurzaamheidsagenda 2018-2021

Het beleid op het gebied van duurzaamheid van de gemeente Wijdemeren is vastgelegd in de Duurzaamheidsagenda 2018-2021. In de duurzaamheidsagenda zijn de plannen en voorbereidingen opgenomen die de gemeente gaat ondernemen. De duurzaamheidsagenda bevat vier thema's:
  1. CO2-reductie en energietransitie;
  2. groen, water en klimaatadaptatie;
  3. grondstoffen en circulairiteit;
  4. mobiliteit.
Planspecifiek
Navolgend wordt het aspect duurzaamheid beschouwd aan de hand van vier thema's uit de Duurzaamheidsagenda 2018-2021.
CO2-reductie en energietransitie
Met het voorliggende plan maakt glastuinbouw plaats voor één extra woning. Met het beëindigen van een glastuinbouwbedrijf neemt de emissie van CO2 af. De glastuinbouwsector verbruikt namelijk relatief veel aardgas. Daarnaast is er sprake van een CO2-reductie vanwege de vermoedelijke afname van verkeersbewegingen.
Voor de verwarming van de beoogde nieuwbouwwoning wordt geen gebruik gemaakt van aardgas. Om aan wettelijke eisen te kunnen voldoen zullen maatregelen als zonnepanelen, warmtecollectoren, warmtepompen, aardwarmte en/of warmteterugwinning toegepast moet worden. Mogelijk kan er een gezamenlijk warmtesysteem aangelegd worden voor de bestaande woning en de nieuwe woning. In het vervolg zal dit nader uitgewerkt worden en zal bepaald worden of er duurzaamheidsmaatregelen getroffen kunnen worden die verder gaan dan de eisen van het Bouwbesluit.
Het is raadzaam om bij het toepassen van zonnepanelen rekening te houden met een hoger elektriciteitsverbruik in de toekomst, bijvoorbeeld door een warmtepomp en als gevolg van het opladen van een elektrisch aangedreven vervoersmiddel. Er kan gekozen worden om nu al extra panelen aan te plaatsen of op het dakvlak en in de meterkast ruimte te hebben voor extra panelen aan te leggen.
Groen, water en klimaatadaptatie
Met de sloop van de kassen en de reductie van de bebouwingsmogelijkheden die met het voorliggende wijzigingsplan wordt geregeld neemt het verhardingsoppervlak aanzienlijk af. De afname aan verharding en de toename aan groen heeft een positief effect op de waterhuishouding. De kans op wateroverlast, verdroging en hittestress neemt af, wat verder bevorderd kan worden door het toepassen van groene daken.
In de Nota Klimaatadaptatie van de gemeente Wijdemeren wordt geadviseerd bij nieuwbouw op eigen terrein een waterberging van 40 mm per m² verharding aan te brengen. Dat kan door op eigen perceel het hemelwater te laten infiltreren, bufferen of hergebruiken.
Grondstoffen en circulairiteit
Het voorgenomen plan heeft geen directe relatie met het thema 'grondstoffen en circulairiteit'. Voor de verwerking van huishoudelijk afval is de initiatiefnemer grotendeels afhankelijk van het beleid van de gemeente Wijdemeren. Er zijn wel mogelijkheden voor het toepassen van duurzame en gecertificeerde bouwmaterialen bij de beoogde nieuwbouwwoning.
Mobiliteit
Het voorgenomen plan heeft een te kleine omvang om op het gebied van duurzame mobiliteit direct van betekenis te kunnen zijn. Desondanks dient opgemerkt te worden dat de verkeersgeneratie van de twee toekomstige woningen (waarvan één bestaand) hoogstwaarschijnlijk lager is dan in de situatie dat het glastuinbouwbedrijf actief was.

5 Milieu- En Omgevingsaspecten

5.1 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Met het voorliggende plan vindt er een bestemmingswijziging plaats van agrarisch naar wonen. De agrarische bedrijfsbebouwing op het perceel wordt gesloopt. De bebouwingsmogelijkheden nemen af in vergelijking met de bestaande (planologische) situatie. Er kan dan ook gesteld worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu.

5.2 Bedrijven En Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven), zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het voorliggende wijzigingsplan maakt de omzetting van de bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning en de bouw van een tweede woning juridisch-planologisch mogelijk. De agrarische bedrijfsactiviteiten in het plangebied zijn reeds beëindigd. Derhalve moet inzichtelijk gemaakt worden of milieubelastende activiteiten in de omgeving een belemmering vormen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en of milieubelastende activiteiten in de omgeving als gevolg van het plan beperkt kunnen worden in hun mogelijkheden.
Het plangebied is gelegen aan de Middenweg. Het gebied kent een matige tot sterke functiemenging. In de omgeving van het plangebied bevinden zich andere functies, zoals (agrarische) bedrijven, recreatie en woningen. Aan de hand van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' wordt aangetoond of er voldaan wordt aan de gestelde richtafstanden. Door de mix aan functies rondom het plangebied kan het gebied worden aangegeven als 'gemengd gebied'. Richtafstanden kunnen hierdoor met één stap worden verlaagd.
Rondom het plangebied vinden bedrijfsactiviteiten plaats. Onderstaande tabel tonen de relevante bedrijfsactiviteiten in de omgeving met de bijbehorende richtafstanden.
Activiteit
SBI-code
Adres
Milieucategorie
Richtafstand gemengd gebied
Minimale afstand tot woningen in plangebied
caravanstalling en opslag
52109 B, 5221
Middenweg 36a
2
10 m
20 m
glastuinbouw
011, 012, 013
Middenweg 37
2
10 m
35 m
glastuinbouw
011, 012, 013
Middenweg 33
2
10 m
45 m
constructiewerkplaats
251, 331
Middenweg 29-31
3.1/3.2
30/50 m
60 m
Er wordt voldaan aan de relevante richtafstanden. Er kan geconcludeerd te worden dat ter plaatse van de woningen in het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Milieubelastende activiteiten worden niet belemmerd in hun mogelijkheden. Hiermee vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan.

5.3 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Planspecifiek
Het voorliggende wijzigingsplan maakt één extra woning mogelijk. Het project is daarmee aan te merken als een project van 'niet in betekenende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
Wel is, met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m³ voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2020 van fijnstof PM10, fijnstof PM2,5 en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 15,3 μg/m³ fijnstof PM10, 8,2 μg/m³ fijnstof PM2,5 en 11,9 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden. Hieruit volgt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Een woning is een geluidgevoelig object zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Het plangebied is gelegen aan de Middenweg en ligt binnen de onderzoekszone van de weg. Derhalve dient er een onderzoek naar de geluidbelasting door wegverkeer op de beoogde tweede woning uitgevoerd te worden. Voor de bestaande woning aan de Middenweg 42 is er geen sprake van een nieuwe situatie in het kader van de Wgh.
Uit het door Adviesburo Van der Boom uitgevoerde onderzoek naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer (zie bijlagen bij toelichting bijlage 1) volgt dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Middenweg op 44 m uit de wegas 48 dB bedraagt na aftrek ex artikel 110-g Wgh. Bij een afstand van 44 m of meer uit de wegas wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. De nieuwe woning wordt achter deze contour geprojecteerd, waardoor de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Hogere waarden voor wegverkeer op de Middenweg zijn daardoor niet nodig.
De maximale ontheffingswaarde van 63 dB na aftrek wordt niet overschreden. Er zal sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woningen wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit. Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex artikel 110-g Wgh. Bij bouwen op een afstand van ten minste 44 m uit de as van de Middenweg wordt de gecumuleerde geluidbelasting van 53 dB voor wegverkeer niet overschreden en zijn geluidwerende voorzieningen niet aan de gevels nodig.
Voor gevels met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering GA;k 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Omdat gebouwd wordt op een afstand van ten minste 44 m moet voldaan worden aan deze minimumwaarde en zijn voor de gevels van de woning geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.
In toelichting paragraaf 5.2 is aandacht voor geluid vanwege bedrijven in de omgeving. Hieruit volgt dat ter plaatse van de woningen in het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat milieubelastende activiteiten niet worden belemmerd in hun mogelijkheden.
Er dient geconcludeerd te worden dat het plan uitvoerbaar is vanuit het aspect geluid.

5.5 Bodem

In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling vindt er een functiewijziging plaats. Met de wijziging naar de bestemming 'Wonen' is er sprake van een gevoeliger bodemgebruik. Derhalve is er door Grondslag een verkennend bodem- en asbestonderzoek (zie bijlagen bij toelichting bijlage 2) uitgevoerd. Het doel van het chemisch onderzoek is het vastleggen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit en het beoordelen of de bodem geschikt is voor de beoogde bestemming.
Op het terrein zijn zowel in de boven- en ondergrond sterke verhogingen aan arseen aangetoond. Daarnaast zijn in de bodem lichte verhogingen aan diverse zware metalen, PAK, PCB en/of OCB vastgesteld. In het grondwater zijn geen verhogingen boven de achtergrondwaarde aangetoond.
De sterke verhogingen aan arseen liggen in lijn met de verwachtingen op basis van de bodemkwaliteitskaart en de Nota Bodembeheer. Het is bekend dat in het gebied van nature sterke verhogingen aan arseen voorkomen. Aangezien op het terrein geen sprake is van een antropogene bron voor arseen, is er geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging en vormen deze sterke verhogingen geen aanleiding om een aanvullend onderzoek te verrichten.
In de bovengrond van het noordelijk deel van het terrein is in de fijne fractie hechtgebonden serpentijn asbest aangetoond. Voor de bodem is een indicatief asbestgehalte bepaald van 6,5 mg/kg ds. De toetswaarde voor nader onderzoek wordt niet overschreden. Op de overige delen van het terrein is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetoond.
In de bovengrond van het noordelijk deel van het terrein is fijne fractie asbest aangetroffen. Het gemeten gehalte is 6,5 mg/kg ds. Hiernaast is er geen sprake van asbest op de rest van het terrein en is er geen reden om een vervolgonderzoek uit te voeren.
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

5.6 Externe Veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling is er sprake van een kwetsbare objecten. Daarom dient de externe veiligheid voor de beoogde ontwikkeling getoetst te worden. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart.
afbeelding
Uitsnede risicokaart, plangebied rood omcirkeld (bron: Atlas Leefomgeving)
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes van gevaarlijke stoffen en/of buisleidingen aanwezig zijn. Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen veroorzaakt voor het voorgenomen plan.

5.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling worden er meerdere ingrepen uitgevoerd. De kassen en de schuur aan de achterzijde van het terrein worden gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt een woning gebouwd. De beoogde ontwikkeling heeft mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna en beschermde natuurgebieden. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling heeft Blom Ecologie een quickscan Wet natuurbescherming asbestonderzoek (zie bijlagen bij toelichting bijlage 3) uitgevoerd.
Soortenbescherming
De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor soorten welke niet beschermd zijn (behoudens de algemene zorgplicht) en/of waarvoor een vrijstelling geldt. Voor broedvogels geldt dat de in gebruik zijnde nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart - 15 juli) en daarbuiten.
Om verstoring van het functionele leefgebied van de steenuil te voorkomen, moet er een groene inpassing gerealiseerd worden die de overlast van de activiteiten op de planlocatie minimaliseert. Deze groene inpassing dient naast de inrit ten hoogte van de steenuilenkast te beginnen en door te lopen tot en met de parkeerplaats. Door gebruik te maken van compact groeiende (bij voorkeur wintergroene) soorten, zoals beuk, hulst, laurierkers, levensboom, liguster en knotwilg, worden verstoringen (geluid, optische verstoring, trillingen, etc.) voorkomen.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Ondanks dat de planlocatie gelegen is in een Bijzonder provinciaal landschap geldt dat voor kleinschalige ontwikkelingen (tot 11 woningen of bouwwerken met een oppervlak minder dan 500m²) geen toetsingsplicht is. Een Voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie dienen de effecten van stikstofemissie inzichtelijk gemaakt te worden. Dit kan middels AERIUS-Calculator.
Stikstofdepositie
In de Wet natuurbescherming is voorgeschreven dat voor alle activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden een vergunning vereist is. Verzuring en vermesting is één van die mogelijk negatieve effecten. Voor ieder habitattype binnen een Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor verzuring en/of vermesting is een kritische depositiewaarde (KDW) vastgesteld. De KDW geeft de grens aan waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan omtrent de PAS. De PAS mag niet meer gebruikt worden als basis voor toestemming voor ‘activiteiten’. Hiermee is de PAS buiten werking gesteld. In de nieuwe AERIUS module (AERIUS 2022) uit 2023 zijn de bezwaren van de Afdeling bestuursrechtspraak zoals verwoord in de uitspraak van 29 mei 2019 weggenomen.
Het initiatief gaat in de bouw- en de gebruiksfase gepaard met enige uitstoot van stikstof. Om die reden zijn AERIUS-berekeningen (zie bijlagen bij toelichting bijlage 4) uitgevoerd, gebruik makend van AERIUS Calculator. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden. Voor de Natura 2000-gebieden geldt dat er in de bouw- en gebruiksfase geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. Met het oog op de Wet natuurbescherming is het plan uitvoerbaar.
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zijn er geen belemmeringen voor het voorgenomen plan vanuit het aspect ecologie.

5.8 Archeologie

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Archeologiebeleid Wijdemeren
In 2010 heeft de gemeente Wijdemeren een archeologische beleidskaart laten maken. De kaart is gebaseerd op een uitgebreide inventarisatie van het gemeentelijk bodemarchief en geeft aan welke gebieden een archeologische verwachting hebben. Per gebied is vastgelegd wanneer bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met archeologie. De regimes die hiervoor gelden zijn weergegeven op de Beleidskaart Archeologie. Voor iedereen is dan in één oogopslag duidelijk aan welke regels moet worden voldaan bij ruimtelijke ontwikkelingen waar archeologische waarden in het geding kunnen zijn.
Planspecifiek
Gebieden waar geen archeologische resten (meer) worden verwacht, worden op de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Wijdemeren aangeduid als archeologievrij. In de gemeente zijn het Plassengebied en het grootste deel van de Horstermeerpolder archeologievrij. Ook het plangebied is als archeologievrij aangemerkt. Derhalve hoeft er bij de beoogde ontwikkeling geen onderzoek plaats te vinden. Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

5.9 Cultuurhistorie

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen aan de Middenweg te Nederhorst den Berg. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd stads- of dorpsgezicht. In en rondom het plangebied zijn ook geen gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig.
Het plangebied is wel gelegen binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Hiervoor geldt dat de kernkwaliteiten van het gebied in stand moeten worden gehouden. Openheid is de voornaamste kernkwaliteit ter hoogte van het plangebied. Met de sloop van de agrarische bedrijfsbebouwing ontstaat meer openheid.
De Horstermeerpolder is tevens cultuurhistorisch waardevol als 19e-eeuwse droogmakerij. De belangrijkste waarden van deze droogmakerij bestaan uit de openheid en het verkavelingspatroon, dat bepaald wordt door lengtesloten met haaks daarop de Middenweg. De beoogde ontwikkeling doet geen afbreuk aan deze waarden, maar herstelt deze gedeeltelijk.
Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.

5.10 Waterhuishouding

Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterschapsbeleid
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet zorgt namens het waterschap voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in de sloten en vaarten. Het verzorgingsgebied van Waternet omvat de gemeente Amsterdam en een groot gebied in de provincie Utrecht en Noord-Holland. Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota’s. In de Keur van het waterschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Met de Keur wil het waterschap de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veilig stellen en de dijken sterk houden. Bij de Keur horen Keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen.
Planspecifiek
Watertoets
De watertoets is een standaard overleg met het waterschap dat gevoerd moet worden wanneer de planologische situatie op een locatie wijzigt. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.
Watercompensatie
Als een toename van verhard oppervlak van meer dan 1.000 m² aan de orde is, is volgens het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht watercompensatie noodzakelijk. De beoogde ontwikkeling betreft de sloop van agrarische bedrijfsbebouwing van circa 2.000 m². Daarvoor in de plaats wordt één woning (hoofdgebouw) van circa 100 m² gerealiseerd. Het perceel bij de nieuwe woning heeft een oppervlakte van circa 1.400 m². Ervan uitgaande dat 50% van het resterende deel van dit perceel verhard wordt met bijbehorende bouwwerken en erfverharding, bedraagt de verhardingsoppervlakte op het nieuwe woonperceel 100 + 1.300 / 2 = 750 m². Ten opzichte van de situatie waarin de kas aanwezig was, treedt er een verhardingsafname van 2.000 - 750 = 1.250 m² op. Watercompensatie is voor de beoogde ontwikkeling niet nodig.
Waterafvoer- en berging
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het waterschap over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en in het gebied geïnfiltreerd/opgevangen wordt. Het vuilwater wordt via het gemeentelijk rioolstelsel afgevoerd.
In de Nota Klimaatadaptatie van de gemeente Wijdemeren wordt geadviseerd bij nieuwbouw op eigen terrein een waterberging van 40 mm per m² verharding aan te brengen. Dat kan door op eigen perceel het hemelwater te laten infiltreren, bufferen of hergebruiken.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

5.11 Verkeer En Parkeren

Verkeer
Voor het bepalen van verkeersgeneratie wordt gebruik gemaakt van de kengetallen van CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen'. Hierbij is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk' en 'buitengebied'. De nieuwe woning valt onder de categorie 'koop, huis, vrijstaand'. Per woning geldt een extra verkeersgeneratie van 8,2 voertuigbewegingen per etmaal. Gelet op dit minimale aantal extra voertuigbewegingen kan gesteld worden dat de extra verkeersgeneratie opgevangen kan worden met de huidige verkeersstructuur.
Parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte zijn de parkeernormen gebruikt die staan in de Beleidsregel parkeernormen gemeente Wijdemeren. Er wordt uitgegaan van twee eengezinswoningen in het 'landelijk gebied'. Voor deze categorie geldt voor een parkeernorm van 2,6 parkeerplaatsen per woning. Voor het plangebied geldt een totale parkeerbehoefte van 5,2 parkeerplaatsen (afgerond 6 parkeerplaatsen). Op het eigen terrein is voldoende ruimte om 6 parkeerplaatsen te realiseren.

6 Juridische Planbeschrijving

6.1 Algemeen

Voor het wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

6.2 Toelichting

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.

6.3 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

6.4 Plansystematiek

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
De planregels van het wijzigingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

6.4.1 Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

6.4.2 Bestemmingsregels

Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden
Het achterste deel van het terrein (zuidzijde) is voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden'. Met het toekennen van deze bestemming wordt de openheid geborgd. Binnen de bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Ook het (vergunningvrij) bouwen van bijbehorende bouwwerken bij woningen die mogelijk zijn binnen de bestemming 'Wonen' op de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' wordt voorkomen.
Wonen
Met de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.7.1 van het geldende bestemmingsplan krijgen de gronden in het plangebied gedeeltelijk de bestemming ‘Wonen’. De gronden krijgen daarnaast een aanduiding voor wat betreft het maximale aantal woningen. Voor het plangebied geldt een maximum van twee wooneenheden.

6.4.3 Algemene regels

In de algemene regels zijn de regels opgenomen welke voortvloeien uit het vigerende bestemmingsplan.

6.4.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.

7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. Er wordt een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente gesloten, waarin onder andere wordt opgenomen dat de initiatiefnemer verantwoordelijk is voor vergoeding van eventuele planschade. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.2.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp wijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c Wro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerp wijzigingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het wijzigingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de ter visielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Participatie
De initiatiefnemer heeft het plan voorgelegd aan de omwonenden. In het communicatieverslag (zie bijlagen bij toelichting bijlage 5) zijn de reacties beknopt samengevat.

7.2.2 Vooroverleg

De vooroverlegpartners hebben in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro geen bezwaren tegen het plan kenbaar gemaakt.

7.2.3 Zienswijzen

Het ontwerp wijzigingsplan heeft vanaf 27 december 2023 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.