KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 6 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige En Toekomstige Situatie
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Conclusie
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie
4.2 Cultuurhistorie En Landschap
4.3 Natuur
4.4 Bodem
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Geluid
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Geur
4.10 Water
4.11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Inleiding
5.2 Planvorm
5.3 Opzet Van De Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijven
Bijlage 2 Plan Landschappelijke Inrichting
Bijlage 3 Archeologische Beleidsadvieskaart Noordenveld
Bijlage 4 Toelichting Op Archeologische Beleidsadvieskaart Noordenveld
Bijlage 1 Rga Monitor Noordenveld 2015
Bijlage 2 Woningmarktonderzoek
Bijlage 3 Archeologie (Bureau- En Inventariserend Veldonderzoek)
Bijlage 4 Archeologie (Proefsleuvenonderzoek)
Bijlage 5 Cultuurhistorie
Bijlage 6 Natuurtoets
Bijlage 7 Geluid
Bijlage 8 Vleermuizenonderzoek
Bijlage 9 Geluid Reconstructie
Bijlage 10 Bodem
Bijlage 11 Watertoets
Bijlage 12 Landschapadvies
Bijlage 13 Overlegreacties
Bijlage 14 Nota Van Zienswijzen
Bijlage 15 Vaststellingsbesluit

'Locatie Esweg te Nieuw-Roden'

Bestemmingsplan - Gemeente Noordenveld

Vastgesteld op 22-03-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Locatie Esweg te Nieuw-Roden' met identificatienummer NL.IMRO.1699.2015BP052-vg01 van de gemeente Noordenveld;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden werkactiviteiten:

de uitoefening van een beroep, het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, welke activiteiten door de beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 achtererf:

het achter het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voorzover gelegen achter de achtergevel en het verlengde daarvan en tussen de zijdelingse perceelgrenzen, en die zijde (zijdelings) niet gekeerd is naar de weg of het openbaar toegankelijk gebied;

1.8 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.9 achtergevel:

de gevel van een gebouw, die gesitueerd is tegenover de voorgevel van het betreffende gebouw;

1.10 achterkant:

de achtergevel, het achtererf en het dakvlak aan de achterzijde van een gebouw alsmede de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voorzover die zijde (zijdelings) niet gekeerd is naar de weg of het openbaar toegankelijk gebied;

1.11 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.13 bebouwingsbeeld of straatbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.14 bebouwingsgebied:

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;

1.15 bebouwingspercentage:

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak en/of het bouwperceel, dat maximaal mag worden bebouwd;

1.16 bed & breakfastvoorziening:

een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, toeristische verblijfsvoorziening, voor uitsluitend kortdurend logies en ontbijt voor maximaal vijf personen, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw of is gevestigd in een van de bestaande bijgebouwen en wordt uitgeoefend door de gebruiker van het betreffende perceel;

1.17 bedrijf:

een inrichting of instelling, gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden werkactiviteiten daaronder niet begrepen;

1.18 bestaand:

  1. a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of de beheersverordening aanwezig is, dan wel toegestaan is krachtens een omgevingsvergunning en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  2. b. het onder a bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;

1.19 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.22 bijgebouwengebied:

bouwvlak, uitgezonderd de grond onder het hoofdgebouw, alsmede het vlak ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’;

1.23 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.24 bouwgrens of bouwvlakgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;

1.26 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.27 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.28 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.29 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.30 buitenwerkse gevelvlak:

de buitenzijde van de daadwerkelijke wanden van een bouwwerk. Voor bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenwerkse gevelvlak aangemerkt;

1.31 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

1.32 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw of een overkapping;

1.33 dakopbouw:

een niet-ondergeschikte toevoeging aan het dak van de bestaande bouwmassa, door het verhogen van de nok of de dakrand, dan wel de gootlijn van het dak;

1.34 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.35 erf:

een al dan niet omheind stuk grond, in ruimtelijk opzicht direct behorende bij, in functioneel opzicht ingericht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of een ander gebouw, dat in beginsel behoort tot het perceel waarop de woning of het andere gebouw is geplaatst, zoals dat kan blijken uit de (oorspronkelijke) kadastrale gegevens en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;

1.36 erfafscheiding:

de afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf of perceel, of van de openbare ruimte;

1.37 erker:

een ondergeschikte grondgebonden uitbouw met een beperkte omvang in breedte, hoogte, diepte en een overwegend transparante verschijningsvorm en uitstraling, waardoor het stedenbouwkundig aanzicht niet wezenlijk wordt beïnvloed;

1.38 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.39 gebruik:

het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;

1.40 gebruiksmogelijkheden:

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.41 gevellijn:

de in het plan als zodanig opgenomen aanduiding, waar de voorgevel van het hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd;

1.42 gootlijn of druiplijn:

een horizontale snijlijn van gevelvlak en dakvlak, zijnde de laagste lijn van het dak die representatief kan worden geacht voor de (in stedenbouwkundige zin toegestane) hoofdmassa;

1.43 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.44 hoofdgebouw:

één gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.45 hoofdverblijf:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat naar constructie en inrichting geschikt is voor de permanente huisvesting van één persoon, een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep personen;

1.46 hoofdvorm:

de hoofdvorm van het gebouw wordt bepaald door het bestaande gevelvlak, de goothoogte, de nokhoogte en de dakvorm;

1.47 houtsingel:

lijnvormige beplanting bestaande uit bomen en struiken op overwegend eenzelfde hoogte als het omringend landschap;

1.48 huishouden:

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voer(t)(en) of wil(len) voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan (kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen);

1.49 kap:

een dakafdekking onder een hoek vanaf 15° met het horizontale vlak, dan wel in een gebogen vorm;

1.50 kapverdieping of kaplaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw onmiddellijk onder de kap;

1.51 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.52 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.53 landschapselement:

landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurlijk waardevolle elementen in het landschap, zoals onder andere houtopstanden, houtsingels, houtwallen, moerasjes, poelen en steilranden;

1.54 maaiveld:

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.55 milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, (bodem)verontreiniging, licht en/of trilling;

1.56 nadere eis:

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.57 nok:

het snijpunt, dan wel een horizontale snijlijn van ten minste twee hellende dakvlakken, zijnde de hoogste lijn van een dak;

1.58 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving, dan wel de realisering van de bestemming;

1.59 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.60 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven peil is gelegen;

1.61 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.62 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met ten hoogste één wand;

1.63 peil:

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.64 plat dak of platte afdekking:

een dakafdekking onder een hoek van minder dan 15° met het horizontale vlak;

1.65 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.66 rooilijn:

de lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde of aan de van de weg afgekeerde zijde niet mag worden overschreden;

1.67 seksbedrijf:

een inrichting waarin bedrijfsmatig, of in de vorm alsof het bedrijfsmatig is, seksuele handelingen, dan wel in enige vorm erotisch-pornografische werkzaamheden worden uitgevoerd. Hieronder wordt begrepen:

  1. a. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof het bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elke geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
  2. b. sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

1.68 sociale veiligheid:

een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is;

1.69 tijdstip van beëindiging van een bepaald gebruik:

  1. a. het tijdstip waarop een gebouw is gesloopt, dan wel vanwege bouwkundige gebreken het gebruik ingevolge de Woningwet dient te worden gestaakt;
  2. b. het tijdstip waarop gronden en/of een gebouw met de bijbehorende grond kennelijk in gebruik zijn genomen voor een andere functie dan in het bestemmingsplan voor de betreffende gronden in de bestemmingsomschrijving is aangegeven;

1.70 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.71 verbeelding:

de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan conform het gestelde in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening;

1.72 verkeersveiligheid:

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer, die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen, bochten en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingslementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.73 voorerf:

Het voor het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen voor de voorgevel en het verlengde daarvan tot aan de naar de weg gekeerde perceelgrens;

1.74 voorgevel:

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw, of de als 'gevellijn' in het plan aangeduide, dan wel door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.75 voorkant:

de voorgevel, het voorerf en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw, alsook de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) gekeerd is naar de weg of het openbaar toegankelijk gebied;

1.76 vrijstaande woning:

een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning;

1.77 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer en waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit;

1.78 weg:

Alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten, met dien verstande dat zelfstandige fiets- en voetpaden, brandgangen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voor openbaar verkeer openstaande paden hier niet onder worden begrepen;

1.79 woning of wooneenheid:

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en uitsluitend bestemd voor de huisvesting van één huishouden;

1.80 woonsituatie:

de waarde van een gebied voor de woonfunctie, die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;

1.81 zijerf:

het naast het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen naast de zijgevel tot aan de aan die zijde gelegen perceelgrens;

1.82 zijgevel:

de gevel van een gebouw, niet zijnde de voor- of achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens:

tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, luchtbehandeling- en liftinstallaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de lengte, breedte en/of diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en/of de buitenzijde van overige niet-ondergeschikte bouwonderdelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 algemene regels:

alle maten zijn in meters (m) en voor:

  • oppervlakten in vierkante meters (m2);
  • inhoudsmaten in kubieke meters (m3);
  • verhoudingen in procenten (%);
  • hoeken/hellingen in graden (°).

Op de verbeelding wordt altijd gemeten vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. (openbare) groenvoorzieningen;

alsmede voor:

  1. b. aanleg, behoud en/of versterking van (bestaande) bomenrij en struiklaag, ter plaatse van de aanduiding ‘houtsingel’;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. paden en verhardingen;
  2. d. nutsvoorzieningen;
  3. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. g. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen en voorkanten behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen bebouwing;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  2. c. groenvoorzieningen;
  3. d. nutsvoorzieningen;
  4. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. g. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  1. a. het bebouwings- en straatbeeld;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  3. c. het landschapsbeeld;
  4. d. de milieusituatie;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. de verkeersveiligheid;
  7. g. de woonsituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats en/of bouwhoogte van de bebouwing.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. a. het bebouwings- en straatbeeld;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  3. c. het landschapsbeeld;
  4. d. de milieusituatie;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. de verkeersveiligheid;
  7. g. de woonsituatie;

afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 4.2.1 sub a, uitsluitend voor de bouw van erkers en toegangsportalen voor de naar de weg, dan wel naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde gevel van de woning, mits:
    1. 1. de afstand tot openbaar toegankelijk gebied ten minste 3 m bedraagt;
    2. 2. de bouwhoogte ten hoogste 3,5 m bedraagt;
    3. 3. de breedte ten hoogste de helft van de (oorspronkelijke) gevel van de woning bedraagt;
    4. 4. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;

met dien verstande dat:

  • de oppervlakte van erkers en toegangsportalen is inbegrepen in de totale toegestane oppervlakte aan aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij een woning;
  • van een bouwperceel ten hoogste 50% mag worden bebouwd.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden;
  2. b. verhardingen en parkeervoorzieningen;

als mede voor:

  1. c. behoud en versterking van bestaande bomenrijen ter plaatse van de aanduiding 'bomenrij';

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. groenvoorzieningen;
  2. e. nutsvoorzieningen;
  3. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. h. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

In de bestemming wordt gestreefd naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de verkeers- en verblijfsfunctie voor de directe omgeving. Hierbij zijn de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals in- en uitvoegstroken, bermen, bermbeplanting, bushaltes en dergelijke, begrepen.

Van de wegen bedraagt het aantal rijstroken niet meer dan twee.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  2. c. groenvoorzieningen;
  3. d. nutsvoorzieningen;
  4. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. f. tuinen, erven en terreinen;
  2. g. gebouwen;
  3. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. i. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Ondergeschikte bouwonderdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding ten hoogste 0,5 m bedraagt.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Uitsluiting seksinrichting

Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van gronden en bouwwerken als seksbedrijf.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van:

  1. a. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  2. b. het bepaalde in het bestemmingsplan, met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  3. c. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat wordt afgeweken van de voorgeschreven maatvoering bij (gedeeltelijke) nieuwbouw, verbouw of uitbreiding van bestaande bebouwing, mits dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt gewenst is;
  4. d. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    1. 1. de inhoud per gebouwtje ten hoogste 50 m³ bedraagt;
    2. 2. de bouwhoogte van het gebouwtje ten hoogste 3 m bedraagt;
  5. e. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die kunnen worden aangemerkt als tuin- en straatmeubilair, waaronder vlaggenmasten, reclame- en mededelingenborden, monumenten/gedenktekens en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits de bouwhoogte ten hoogste 6 m bedraagt;

De onder a tot en met e bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Verplaatsen voorgevellijn

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het verplaatsen van de voorgevellijn van het hoofdgebouw, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden

  1. a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht en in stand worden gehouden in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Van voldoende parkeergelegenheid is sprake als wordt voldaan aan het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP), waarin is aangegeven dat van de meest actuele CROW-publicatie moet worden uitgegaan of aan de gewijzigde beleidsregels indien deze gedurende de planperiode worden gewijzigd.
  2. b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  3. c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
  4. d. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en b:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  1. a. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Locatie Esweg te Nieuw-Roden'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De locatie Esweg betreft een kavel aan Esweg aan de rand van Nieuw-Roden, tegenover het hertenkamp Erebergkamp (zie figuur 1.1). Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Roden, sectie P, nummer 371. De kadastrale grootte van het perceel is 13.530 m2. De kavel ligt in het verlengde van de bestaande lintbebouwing aan de zuidwestzijde van de Esweg en is circa 215 meter breed en tussen de 50 en 75 meter diep (zie figuur 1.2) . De ruimtelijke kwaliteiten van de kavel zijn te vinden in het landschap. Het uitzicht in combinatie met het landelijke karakter maakt deze locatie uitermate geschikt voor woningbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP052-vg01_0001.png"

Figuuur 1.1: Ligging plangebied

De locatie biedt ruimte aan dertien vrijstaande woningen die ontwikkeld zullen worden aan de hand van een collectief particulier opdrachtgeverschaptraject (CPO). Hierin worden de individuele wensen van de toekomstige bewoners zorgvuldig geïnventariseerd, samengebracht en meegenomen in de planvorming.

Het plan kan op basis van het vigerende bestemmingsplan niet worden gerealiseerd. Derhalve is onderhavig bestemmingsplan opgesteld, dat een passend planologisch kader biedt voor het project.

1.2 Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt in Nieuw-Roden aan de Esweg ten zuiden van de bestaande lintbebouwing en ten noorden van de Veldweg. Het plangebied wordt globaal begrensd door:

  • de Esweg aan de oostkant;
  • het perceel Esweg 27A en 27A1 aan de noordkant;
  • de Veldweg aan de zuidkant;
  • het landelijk gebied aan de westkant.

De ligging en begrenzing van het plangebied is in onderstaande figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP052-vg01_0002.png"

Figuur 1.2: Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

De voorziene woonbebouwing is in strijd met het vigerend planologisch regime ter plaatse. Tot het moment waarop het voorliggende bestemmingsplan in werking treedt, geldt binnen het plangebied het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld', dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 17 april 2013.

De gronden hebben in het vigerende bestemmingsplan de enkelbestemming 'Agrarisch' en een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • cultuurgrond;
  • recreatief medegebruik;
  • behoud van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;

met de daarbij behorende:

  • bestaande wegen en waterlopen, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen en overige infrastructurele voorzieningen;
  • nutsvoorzieningen;
  • waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • groenvoorzieningen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP052-vg01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede verbeelding vigerende bestemmingsplan met plangebied Locatie Esweg in rood aangegeven

Er mogen op basis van het vigerende plan op de gronden van het plangebied geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, met een maximale oppervlakte van 50 m² per gebouw. De maximale bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3,5 meter.

Wat betreft het gebruik is specifiek opgenomen dat het verboden is de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

De huidige bebouwing op het betreffende perceel is in het verleden zonder vergunning gerealiseerd en niet gelegaliseerd in het vigerende bestemmingsplan.

De dubbelbestemming strekt ter behoud en de bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden.

1.4 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de toekomstige inrichting van het plangebied beschreven. De relevante beleidskaders van de verschillende overheidsinstanties staan centraal in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten behandeld. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet van het plan. In hoofdstuk 6 komt de economische haalbaarheid van het plan aan bod. Tenslotte wordt in hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven.

Hoofdstuk 2 Huidige En Toekomstige Situatie

2.1 Huidige Situatie

Ruimtelijk-functioneel

In de bestaande situatie is behalve de niet vergunde woning Esweg 27B (voorheen paardenbox) geen bebouwing aanwezig. De niet vergunde woning Esweg 27B staat achter op het perceel. De zuidwestzijde van de Esweg ten noorden van het plangebied kenmerkt zich door lintbebouwing op kavels die richting het zuidoosten steeds dieper en smaller worden. Er komt zowel langsbebouwing als dwarsbebouwing voor. Tussen deze woonpercelen en het landschap is een bomenrij aanwezig. Deze huidige bomenrij is belangrijk in het kader van de kernkwaliteit landschap als ruimtelijke, groene en structurele (kom)begrenzing en
landschappelijke afhechting tussen lintbebouwing Esweg en het achterliggende buitengebied. Het is van belang om deze bomenrij te behouden, omdat deze stedenbouwkundige en landschappelijke waarde voor de omgeving heeft.

De bestaande bebouwing aan de Esweg wordt gekenmerkt door traditionele architectuur, zowel in vorm als in materiaalgebruik. De woningen kenmerken zich door een duidelijke kapvorm, hoewel de vorm (soort, hellingshoek, e.d.) enigszins afwijkt. De massaopbouw van de woningen in dit lint/gebiedsrand bestaat overwegend uit één bouwlaag met duidelijke kaplaag. Vrijwel alle woningen zijn opgetrokken uit baksteen in rood- of aardetinten, eventueel in combinatie met hout.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP052-vg01_0004.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP052-vg01_0005.png"

Figuur 2.1: Bestaande woonbebouwing aan Esweg ten noorden van plangebied (links) en woning Esweg 27B (rechts)

Aan de zuidkant van het plangebied is ten zuiden van de Veldweg een vrijstaande woning aanwezig. Tegenover het plangebied aan de oostkant van de Esweg bevindt zich een hertenkamp met een vijver. Ten oosten grenst het plangebied aan het landschap. Het plangebied ligt aan de zuidwestkant van de Esweg.

Verkeer en parkeren

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP052-vg01_0006.png"

Figuur 2.2.: Esweg, vanaf zuidkant

Voor de Esweg geldt ter hoogte van het plangebied deels een maximumsnelheid van 60 km / uur, die circa 50 meter ten noorden van de veldweg overgaat in een 30 km / uur gebied. Ter hoogte van de niet vergunde woning Esweg 27B is een plateau aangelegd. Ten zuiden van het plangebied ligt de Veldweg, een straat die wordt gebruikt voor en door bestemmingsverkeer met een maximumsnelheid van 60 km / uur.

Groen en water

Langs de Esweg bevinden zich bomenrijen. Het plangebied is deels begroeid met bomen en beplanting. In het plangebied komt geen oppervlaktewater voor. Zowel ten oosten als ten westen van het plangebied ligt een watergang/kavelsloot.

2.2 Toekomstige Situatie

Bebouwing en gebruik

Het bouwplan bestaat uit 13 vrijstaande woningen. De eerste kavel (kavel 0) ligt ter plaatse van de niet vergunde woning aan de Esweg 27B (voorheen paardenbox). De niet vergunde bouwwerken zullen worden verwijderd, als ze niet passen binnen de bijgebouwenregeling van dit bestemmingsplan. Ook het gebruik zal overeenkomstig de nieuwe bestemmingsregels moeten plaatsvinden. Voor een vloeiende overgang van de bestaande architectuur van de Esweg naar de overige twaalf nieuwe woningen, zal kavel 0 (waarop één vrijstaande woning wordt gerealiseerd) functioneren als overgangsgebied. De architectuur van de woning en de inrichting van het terrein ter plaatse van de ontmoeting tussen privé en openbaar zullen zowel aansluiting vinden bij de inrichting van de bestaande Esweg als de overige twaalf nieuw te bouwen woning ten zuiden daarvan.

Bij de verdeling van de grond over meerdere kavels is rekening gehouden met de mogelijkheid tot efficiënt grondgebruik en het behouden van het zicht richting het landschap. Hierdoor zijn diepe kavels ontstaan waarop het bestaande lint van de Esweg wordt voortgezet. De kavelgrenzen hebben een hoekverdraaiing van 5 graden ten opzichte van de bestaande Esweg om de aanwezige schuinte van het plangebied te compenseren. Kavel 0 is gereserveerd voor de huidige eigenaar van de grond; de overige grond is verdeeld over twaalf kavels. De afmetingen van deze kavels variëren naar gelang de individuele woonwensen van de toekomstige bewoners.

De exacte vaststelling van het bouwvlak is afhankelijk van het door de toekomstige bewoners gekozen woningtype. Een zijde van de hoofdgebouwen ligt altijd op een afstand van minimaal 3 meter ten opzichte van de kavelgrens. Dit is in de planregels opgenomen. Het doel is één zijde van het hoofdgebouw vrij van bijgebouwen te houden. Welke zijde dit is, is aan de bewoners om te bepalen. Hierdoor blijft het doorzicht naar het achterliggende landschap gehandhaafd.

Vanwege de mogelijkheden van vergunningvrij bouwen zoals geregeld artikel 2 bijlage II van het Besluit omgevingsrecht is dit echter niet te borgen in een bestemmingsplan. Het bouwvlak heeft een diepte van 20 meter en ligt op minimaal 5 meter van de voorzijde van de kavel, die als tuin is bestemd. De nieuwe woning wordt aan de voorzijde met ten minste 1 punt van de voorgevel in de naar de weg gekeerde bouwvlakgrens geplaatst.

In figuur 2.3 is de (indicatieve) verkaveling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP052-vg01_0007.png"

Figuur 2.3: Verkaveling (indicatief)

De volgende woningtypologieën zijn mogelijk:

Type 1A: Dit betreft woningen slechts bestaande uit een hoofdgebouw met een lage tot middelhoge gootlijn, voorzien van een zadeldak.

Type 1B: Dit betreft woningen bestaande uit een hoofdgebouw met een lage tot middelhoge gootlijn, voorzien van een zadeldak, en een bijgebouw, voorzien van een plat dak. De plaats van het bijgebouw (links of rechts ten opzichte van het hoofdgebouw) is nader te bepalen door de toekomstige bewoner.

Type 1C: Dit betreft woningen bestaande uit een hoofdgebouw met een lage tot middelhoge gootlijn, voorzien van een zadeldak, en een bijgebouw, voorzien van een zadeldak. De plaats van het bijgebouw (links of rechts ten opzichte van het hoofdgebouw) is nader te bepalen door de toekomstige bewoner.

Type 2: Dit betreft kubistische woningen, voorzien van een plat dak. De plaats van het bijgebouw (links of rechts ten opzichte van het hoofdgebouw) is nader te bepalen door de toekomstige bewoner.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP052-vg01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP052-vg01_0009.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP052-vg01_0010.png"

Figuur 2.4: Impressie woningen types 1A, 1B, 1C en 2

Verkeer en parkeren

Voor de verkeersveiligheid en het behoud van de bestaande groenstructuur langs de Esweg is gekozen voor het ontsluiten van kavel 1 t/m 12 via een parallelweg. Deze parallelweg is toegankelijk voor bestemmingsverkeer in één richting. De maximum snelheid op de parallelweg is 30 km / uur. Kavel 0 wordt ontsloten op de Esweg.

Het profiel van de parallelweg is in onderstaande figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP052-vg01_0011.png"

Figuur 2.5: Profiel parallelweg

De inrit bevindt zich op het bestaande plateau ter plaatse van het hertenkamp en de uitrit bevindt zich op de Veldweg. Ten noordoosten van de parallelweg bevindt zich een langsparkeerstrook voor bezoekers. Ook zal hier een strook gereserveerd worden voor de aanleg van kabels en leidingen ten behoeve van riolering en nutsvoorzieningen. De parallelweg grenst in het zuidwesten direct aan de kavels. Er zal in samenspraak met de toekomstige bewoners gezocht worden naar een eenduidige overgangszone tussen privé- en openbaar gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP052-vg01_0012.png"

Figuur 2.6: Indicatieve verkaveling

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP052-vg01_0013.png"

Figuur 2.7: Ontsluiting en groenstructuur

De gemeente is voornemens de bebouwde komgrens te wijzigen, zodat de nieuwe woningen binnen de bebouwde kom komen te vallen. De bestaande woning Esweg 29 blijft buiten de bebouwde kom).

De parallelweg (éénrichtingsverkeer) wordt onderdeel van een 30 km-zone, de Esweg zelf wordt 50 km/uur binnen de bebouwde kom tussen de Veldweg en de Ereberglaan, zie de schets in figuur 2.7. De Veldweg krijgt ter hoogte van het plangebied een maximum snelheid van 30 km/uur; het deel buiten de bebouwde kom blijft 60 km/uur. Om de snelheid af te dwingen zijn plateaus gepland op de kruising met de Veldweg (inrichting als 50 km-plateau) en op de kruising met de Ereberglaan (bestaand plateau inrichten als 30 km-plateau).

Voor het verplaatsen van de bebouwde kom grens zal een raadsbesluit worden genomen; voor het instellen van snelheden en éénrichtingsverkeer worden verkeersbesluiten genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP052-vg01_0014.png"

Figuur 2.7: Schets snelheidsregime nieuwe situatie

Qua parkeernorm is uitgegaan van 'koop vrijstaand'. De gemeente Noordenveld is door het CBS ingedeeld in de categorie 'weinig stedelijk' en het plangebied bevindt zich in de 'rest bebouwde kom', dit komt volgens de CROWS uitgave 317 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2012) neer op 2,3 parkeerplaats per woning. Bij 13 woningen zijn er dus in totaal 13 * 2,3 = 29,9 = 30 parkeerplaatsen nodig. Wanneer wordt gerekend met 1 parkeerplaats op eigen terrein en de overige parkeerplaatsen in de openbare ruimte is dat gezien de beschikbare lengte van de geplande parkeerstrook (> 150 m) geen enkel probleem, er is (30 - 13 =) 17 * 6 = 102 meter nodig om 17 langsparkeerplaatsen te creëren.

Per woning moeten er dus 2,3 parkeerplaatsen worden aangelegd; dit kan op het eigen perceel zijn en in de openbare ruimte, waarbij per woning ten minste 1 parkeerplaats op eigen terrein moet worden gerealiseerd en in stand moet worden gehouden.

Groen en water

De watergang / kavelsloot aan de west- en oostkant blijven gehandhaafd. Uitgangspunt is de groenstructuur (bomenrijen) langs de Esweg te behouden. Aan de achterzijde van de woningen wordt in de tuinen een groen bebouwingsvrije ruimte aangehouden voor een goede overgang naar het landschap. Hier wordt projectmatig een houtsingel (bomenrij en struiklaag) aangelegd. Het betreft inheemse bomen die passen in het landelijk gebied, zoals een cultivar van de linde: Tilia cordata 'Roelvo' (groeihoogte circa 12-15 meter). Deze linde heeft een smalle piramidale groei en levert in rijverband een uniform laanbeeld op. De bomen worden opgekroond, waardoor er een fraai uitzicht over de landerijen behouden blijft. Voor een goede landschappelijke inrichting geldt een plantafstand van circa 7-8 meter. De bomen worden in driehoeksverband binnen de groenstrook geplaatst. Lindes zijn belangrijk voor de biodiversiteit, een aspect dat de gemeente hoog in het vaandel heeft. Onder de bomenrij wordt een struiklaag aangeplant met een plantafstand van 1,5 meter in groepen van 5 - 9 struiken. Deze struiklaag creëert gezamenlijk met de bomenkronen een goede groenstructuur die de bebouwing verder landschappelijk inpast. Het voorgeschreven assortiment van hazelaar, gelderse roos, hulst, meidoorn, krentenboom, vuilboom en egelantier draagt tevens bij aan de biodiversiteit.

Door deze landschappelijke inpassing wordt de strekking van het advies van Landschapsbeheer Drenthe, Groenadvies (11 mei 2016, zie bijlage 12) gewaarborgd.

De aanleg van deze houtsingel (bomerij en struiklaag) is geborgd via een voorwaardelijke verplichting in de regels (lid 6.3.2). Hierbij is het gebruiken van gronden en bouwwerken conform de bestemming Wonen, zonder dat ter plaatse van de bestemming 'Groen' met de aanduiding 'houtsingel' de ‘landschappelijke inpassing, zoals weergegeven in bijlage 2 van regels (‘Plan landschappelijkeinrichting') binnen een jaar na oplevering van de bebouwing is uitgevoerd en daarna in stand wordt gehouden, strijdig met het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In de Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van nationaal belang. Door het nationale karakter van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de kleine schaal van onderhavig bestemmingsplan, heeft dit bestemmingsplan geen raakvlak met dit nationaal beleid. Gelet op het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het onderhavige plan geen belemmeringen ondervindt vanuit het nationaal beleid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 30 december 2011 grotendeels in werking getreden en per 1 oktober 2012 gewijzigd. Onderhavig plan ondervindt geen belemmeringen vanuit het Barro.

Besluit ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de plantoelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. De zogenaamde ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 1 oktober 2012 opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen en bevat drie treden die doorlopen moeten worden in een ruimtelijke procedure.

Artikel 3.1.6 tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft het volgende voor. De toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  1. a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  2. b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  3. c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Motivatie in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking

Trede a: Actuele regionale behoefte: Het omgevingsplan van de provincie Drenthe vraagt net als het Bro om regionale afstemming en samenwerking, onder meer op het vlak van wonen. Om dat te bereiken zorgt elke Drentse regio samen met de provincie voor onderlinge afstemming in de programmering.

De gemeente Noordenveld heeft haar woonbeleid vastgelegd in onder andere prestatieafspraken en het Regionaal afstemmingsdocument 'Woningmarkt regio Noord-Drenthe'. Sinds eind 2012 is de planningslijst een sturingsinstrumentarium van het Regionaal afstemmingsdocument 'Woningmarkt regio Noord-Drenthe'.

De feitelijke regionale afstemming vindt plaats binnen de Regio Groningen-Assen (RGA), via de planningslijsten die jaarlijks worden geactualiseerd. De RGA heeft een leidende rol en is het primair sturende platform.

De locatie Esweg is verankerd binnen de woningbouwafspraken van de Regio middels de laatste planningslijst d.d. 1-1-2015 (zie bijlage 1). Het plangebied is als locatie Esweg Van der Sluis (Nieuw-Roden) opgenomen in de regionale afspraken. Er is capaciteit gereserveerd voor maximaal 16 vrijstaande woningen. Het plan voorziet in 13 vrijstaande woningen en past daarmee binnen de gemaakte kwantitatieve en kwalitatieve regionale afspraken.

Uit het woningbehoefte onderzoek Regio Groningen-Assen (2015) is de prognose van de kwantitatieve en kwalitatieve woningvraag bekend voor de regio en voor gemeente Noordenveld als geheel. In het rapport 'Extra onderzoek ten behoeve van actualisatie woonbeleid en prestatieafspraken (Companen, 16 november 2015) is deze behoefte verder uitgewerkt voor de verschillende kernen van de gemeente Noordenveld (zie bijlage 2). Voor Roden/Nieuw-Roden volgt uit het onderzoek, dat de grootste verschuiving in de woningvraag de komende vijf jaar zit in een toename in de vraag naar appartementen en gelijkvloerse seniorenwoningen (huur en koop) en vrijstaande woningen. Onderhavig plan met 13 vrijstaande woningen past binnen deze conclusie.

Geconcludeerd wordt, dat er zowel kwalitatief als kwantitatief sprake is van een actuele regionale behoefte en dat aan trede 1 wordt voldaan.

Trede b: Bestaand stedelijk gebied: Het plangebied ligt aansluitend aan de bestaande rand van de kern Nieuw-Roden en ligt als zodanig buiten bestaand stedelijk gebied. In het plan worden 13 vrijstaande woningen op ruime kavels gerealiseerd, waarbij de ruimtelijke kwaliteiten van de kavels zijn te vinden in het landschap en het unieke uitzicht in combinatie met het landelijke karakter. Het creëren van een dergelijk woonmilieu is op locaties binnen het bestaand stedelijk gebied niet voorhanden. Daarnaast geldt, dat in het regionale woningbouwprogramma voor de gemeente Noordenveld locaties zijn opgenomen voor uitbreiding, inbreiding en herstructurering. Dit programma is een afgewogen programmering van ruimteclaims en regionaal maatwerk. In het regionale woningbouwprogramma zijn conform de regionale planningslijst (bijlage 1) voor gemeente Noordenveld circa 1.300 opgenomen in de periode 2012-2030 (RGA Afsprakenperiode). Van die 1.300 woningen zijn er 325 gepland op inbreidings- en herstructureringslocaties. Het programma van Noordenveld kan derhalve niet volledig binnen bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd. Zoals onder trede a is aangegeven, is er voor Roden/Nieuw-Roden ook een behoefte aan vrijstaande woningen. Uit de regionale planningslijst volgt, dat er op de inbreidingslocaties in de gehele gemeente in totaal slechts 9 vrijstaande woningen zijn voorzien, i.c. de centrumschoollocatie in Peize (3 vrijstaande woningen) en de locatie Boskamp in Roden (40 woningen, waarvan 6 vrijstaande woningen). Er zijn geen andere locaties binnen bestaand stedelijk gebied beschikbaar, waar vrijstaande woningen ten behoeve van het 'landschappelijk/landelijk woonmilieu' zijn voorzien. De binnenstedelijke locaties zijn derhalve juist vanwege het beoogde woonmilieu ongeschikt om de gewenste vrijstaande woningen te realiseren. Daarbij geldt bovendien dat de 13 vrijstaande woningen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt met het bijbehorende unieke woonmilieu (ruime kavels met uitzicht op het landschap in combinatie met het landelijke karakter) niet op de binnenstedelijke locaties kunnen worden gerealiseerd. Tot slot geldt dat het benutten van de onderhavige locatie mogelijk is omdat de capaciteit van de binnenstedelijke locaties veel kleiner is dan de actuele regionale behoefte.

Bovenstaande motivatie is gebaseerd op de bestaande jurisprudentie (AbRvS 10 januari 2014, nr. 201306043/1/R6 , AbRvS 2 juli 2014, nr. 201308160/1/R4, AbRvS 5 februari 2014 en, nr. 201303143/1/R4).

Trede c: Passende ontsluiting: Door de ligging aan de Esweg is de locatie uitstekend ontsloten voor autovervoer. Voor het openbaar vervoer geldt, dat het busvervoer voor de kern Roden is/wordt gekoppeld aan de buslijn naar Beijum. De route van lijn 4 , de buslijn naar Roden, loopt tot de halte Dorth. Vanaf hier wordt via een rondje terug naar het busstation in Roden gereden. Dit betekent dat de halte Kastelenlaan voor de bewoners van Nieuw-Roden de dichtstbijzijnde halte is. Deze halte ligt op 8 minuten lopen van het plangebied. Door de korte afstand tot de voorzieningen in het centrum van Nieuw-Roden en Roden (maximaal circa 2,5 km) is de locatie ook goed ontsloten voor fietsverkeer.

De ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

Conclusie

Het plan past binnen het beschreven rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 2 juli 2014 de Omgevingsvisie Drenthe geactualiseerd en vastgesteld. De visie is op 20 augustus 2014 in werking getreden. De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De omgevingsvisie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein. De ambitie is om de ruimtelijke identiteit van Drenthe te versterken. Dat gebeurt door nieuwe ontwikkelingen te bezien in samenhang met de volgende kernkwaliteiten:

  • landschap;
  • rust;
  • natuur;
  • cultuurhistorie;
  • archeologie;
  • aardkundige waarden.

Het behoud en waar mogelijk de ontwikkeling van kernkwaliteiten zijn van provinciaal belang. Voor het plangebied gelden de kernkwaliteiten landschap, cultuurhistorie, archeologie en aardkundige waarden.

Landschap

De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen. Landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken wil de provincie in samenhang behouden en versterken. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap. Vanuit dat perspectief wil de provincie keuzes voor nieuwe ontwikkelingen in het landschap blijvend mogelijk maken. De provincie onderscheidt zes landschapstypen. Het plangebied is aangeduid als esdorpenlandschap.
afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP052-vg01_0015.png"

Figuur 3.1: Uitsnede kaart 2b, kernkwaliteit Landschap Omgevingsvisie Drenthe

Kenmerken van het landschapstype esdorpenlandschap

Het Drents plateau bestaat voornamelijk uit esdorpenlandschap. Dit landschapstype bevat enkele telkens terugkerende onderdelen, namelijk het dorp, de es, het beekdal en de velden/bossen/heide. Het esdorpenlandschap is een agrarisch cultuurlandschap ten voeten uit. Elk onderdeel van het landschap komt voort uit het agrarisch gebruik en is gerelateerd aan het functioneren van de lokale agrarische dorpsgemeenschap, met de boermarken als het oorspronkelijke gezag. De esdorpen vormen vanouds de ontginningsbasis van het landschap. Ze liggen veelal op landschappelijke overgangen van nat (beekdal) naar droog (es/heide/bos). Rond de dorpen liggen de landschapsonderdelen die vanouds in het landbouwsysteem elk hun eigen functie hadden. Direct aan de rand van het dorp lagen de ‘goorns’: kleinschalige, verkavelde gebieden met hagen en singels, waar onder andere groenten voor menselijke consumptie werden verbouwd. Op de hoger gelegen gronden ontwikkelden zich door de eeuwen heen de essen, omzoomd door bosjes, strubben of soms een ringwal. In het lager gelegen beekdal lagen de graslanden, tot aan het begin van de vorige eeuw onverdeeld, de zogenaamde madelanden. Later zijn de beekdalen sterk verkaveld en hebben ze door de aanleg van houtwallen een kleinschalig, besloten karakter gekregen. Buiten de gecultiveerde wereld lag de grote ‘woestenij’: het veld, de heide. Dit is een vaak enorm grote ruimte die gebruikt werd om de schapen te weiden. Door ontginning en bebossing (tot ver in onze eeuw) zijn de meeste van deze heidevelden verdwenen.

Kenmerken van de nederzetting

Het landelijke gebied dringt tot diep in de dorpsstructuur door. De brink vormt nu vaak het centrum van het dorp. De brinken waren (zijn) beplant met opgaande bomen, veelal eiken. Rond de brink werden de boerderijen gegroepeerd. Brinken lagen van oorsprong aan de rand van het dorp. De open ruimten worden gevormd door één of meer brinken, erven, kleine akkers en weilanden tussen de bebouwing. Van oudsher is er een functionele samenhang tussen deze ruimten en de bebouwing. Het wegenpatroon is een vervlechting van bochtige wegen, bestaande uit één of enkele doorgaande wegen en enkele minder belangrijke wegen die daarop aansluiten. De nu nog zichtbare klinkerbestrating is hiervoor kenmerkend. Waar het nog gaaf is, maakt het dorpssilhouet de indruk van een hoogstaand bos met daartussen en aan de randen lage dorpsbebouwing. De bebouwing is landelijk van karakter en bestaat vooral uit typische boerderijen die schijnbaar willekeurig geplaatst zijn. Soms steekt een kerktoren of molen boven het silhouet uit.

Provinciaal belang

Van provinciaal belang zijn:

  • de essen: deze voor het esdorpenlandschap kenmerkende open ruimtes zijn veelal omgeven met esrandbeplanting.
  • de beekdalen: onbebouwd gebied met kleinschalige beplantingstructuren en beekdal(rand)beplanting.

Beleid

Het provinciaal beleid is gericht op:

  • behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting;
  • behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van karakteristieke beekdal(rand)beplanting.

In paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op het aspect landschap.

Kernkwaliteit aardkundige waarde

Aardkundige waarden zijn natuurlijke variaties in het aardoppervlak van geomorfologische, geologische, bodemkundige verschijnselen en/of processen die onder andere onder invloed van wind en water gebeuren. Onder aardkundige waarden vallen bijvoorbeeld veentjes, pingoruïnes, stuwwallen, zandkoppen en (micro en macro)reliëf. Drenthe heeft een eigen karakter, een eigen (ruimtelijke) identiteit, die door inwoners en bezoekers hoog gewaardeerd wordt. Het aardkundige landschap van Drenthe is hiervoor in belangrijke mate bepalend. Het aardkundig erfgoed is de enige informatiebron over de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van Drenthe. Net als archeologische waarden zijn aardkundige waarden voor het merendeel onzichtbaar, onvervangbaar. Ze zijn kwetsbaar voor ruimtelijke ontwikkelingen die met bodemingrepen gepaard gaan. Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren. Voor de aardkundige waarden onderscheidt de provincie drie beschermingsniveaus die verschillen in de mate van inzet van de provincie. Het plangebied ligt in een gebied dat valt binnen het niveau 'generiek beschermingsniveau: respecteren'. In deze gebieden wil de provincie de lokale aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. De provincie verwacht van gemeenten dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplan, en plannen en initiatieven daarop beoordelen.

In het kader van dit bestemmingsplan is een archeologisch onderzoek uitgevoerd, waarbij ook aandacht is besteed aan aardkundige waarden. In het gebied zelf komen verder geen specifieke aardkundige waarden voor. Zie paragraaf 4.1.

Uit het bureau- inventariserend archeologisch onderzoek volgde dat vervolgonderzoek nodig was in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Het proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn beschreven in paragraaf 4.1 en het rapport is bijgevoegd als bijlage 4.

Kernkwaliteit archeologie

Terreinen van provinciaal belang in de gemeente Noordenveld zijn de beekdalen, de essen, de hunebedden, het veenterpengebied, de celtic fields en grafheuvelgroepen. Omdat deze fenomenen deel uitmaken van een grotere archeologische structuur of groep hecht de provincie bijzondere waarde hieraan en wenst zij betrokken te worden in de omgang hiermee. Ter plaats van het plangebied zijn geen vastgestelde archeologische terreinen van provinciaal belang aanwezig. Indien de aanwezigheid van een celtic field, grafheuvel, es of beekdal slechts wordt vermoed, dient deze verwachting getoetst te worden door archeologisch onderzoek. Met betrekking tot de omgang met het provinciaal belang archeologie zijn de gemeentelijke beleidskaarten leidend.

Het vigerend bestemmingsplan voor het plangebied is het bestemmingsplan Buitengebied Noordenveld 2013. In het bestemmingsplan is rekening gehouden met archeologische waarden en verwachtingen door deze gronden op te nemen als dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan. In de regels bij het bestemmingsplan (artikel 35) wordt verwezen naar de beleidsadvieskaart. De beleidsadvieskaart is gebaseerd op de aanwezigheid van archeologische monumenten, bekende archeologische waarden of verwachtingen, historische elementen en landschappelijke elementen. Op de beleidsadvieskaart ligt het plangebied geheel in een gebied met hoge tot middelhoge archeologische verwachting. Hierop zijn ingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 30 cm beneden maaiveld vergunningsplichtig. Indien er geen sprake is van een bouwvoor, zoals in voormalige heidevelden, geldt er geen vergunningsvrije verstoringsdiepte. Tevens is vermeldenswaardig dat het plangebied op ongeveer 60 m afstand van twee AMK-terreinen aan de overzijde van de Esweg ligt. Het beleidsadvies ten aanzien van AMK-terreinen, inclusief een bufferzone van 50 m, krijgt voorrang op een eventuele andere beleidsadvies van verwachtingsgebieden. In dit geval ligt het plangebied net buiten deze bufferzone.

In het kader van dit bestemmingsplan is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.1.

Kernkwaliteit cultuurhistorie

Cultuurhistorie is het totaal aan sporen van menselijke activiteiten in de stad en op het platteland, in de bebouwde en de onbebouwde omgeving. Deze sporen leveren niet alleen informatie op over het leven en werken van de mens in vroeger tijden (de bewoningsgeschiedenis), maar verklaren ook voor een belangrijk deel waarom onze omgeving er nu uitziet zoals ze eruitziet. De cultuurhistorie in Drenthe omvat dus zowel het historisch (steden)bouwkundig erfgoed als het historisch landschappelijke erfgoed. Het provinciale beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas. Het provinciaal belang Cultuurhistorie is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de Omgevingsvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP052-vg01_0016.png"Figuur 3.2: Uitsnede kaart kernkwaliteit Cultuurhistorie

Het veiligstellen van cultuurhistorische waarden en tegelijkertijd het bieden van ruimte voor ontwikkelingen, vraagt om een heldere wijze van sturing. De provincie maakt onderscheid tussen drie sturingsniveaus: respecteren, voorwaarden stellen en eisen stellen. De sturingsniveaus zijn gebiedsgericht toegepast en weergegeven in de beleidskaart in het Cultuurhistorisch Kompas.

  1. 1. Respecteren: de provincie richten zich op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. De initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten. Plannen en initiatieven worden daarop beoordeeld.
  2. 2. Voorwaarden stellen: de provincie stelt de cultuurhistorische samenhang als randvoorwaarde. De initiatiefnemers hebben daarmee de verantwoordelijkheid om vroegtijdig in het planproces inzichtelijk te maken hoe ze de cultuurhistorische samenhang als een van de (ruimtelijke) onderleggers voor nieuwe plannen benutten. De provincie is beschikbaar voor (het regelen van) begeleiding van het planvormingsproces, waarbij de kansen vanuit de cultuurhistorische samenhang uitgangspunt zijn.
  3. 3. Eisen stellen: de provincie stuurt de ontwikkelingen in de (vanuit de cultuurhistorie bezien) gewenste richting. Van de initiatiefnemer verwacht de provincie dat de cultuurhistorische samenhang als dé drager voor nieuwe plannen wordt gebruikt. Ontwikkelingen bouwen op deze samenhang voort.

Het plangebied valt in het gebied dat wordt aangeduid als de Kop van Drenthe en valt onder het sturingsniveau 'eisen stellen', waarbij de provincie de volgende relevante ambities formuleert.

Ambitie:

  • het in stand houden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp, es, beekdal en veld, met bijbehorend microreliëf en beplantingselementen als houtwallen, esrandbosjes en middeleeuwse gebruiksbossen. Bovendien kent het esdorpenlandschap een grote tijdsdiepte, wat blijkt uit zichtbare en onzichtbare (pre)historische bewoningssporen als nederzettingen, grafmonumenten en celtic fields.
  • het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. Deze opzet wordt getypeerd door een vrije ordening van bebouwing en boerderijen, afwisseling tussen bebouwde plekken en open ruimtes (in het bijzonder de brinken) en doorzichten naar het omliggende buitengebied.
  • het behouden van de openheid van de brede beekdalen als contrast met hun scherpe begrenzingen, in de vorm van houtwallen en bossen.
  • het veiligstellen van de karakteristiek van de randveenontginningen, door het behouden van licht slingerende wegdorpen en het verder versterken van de houtwalpatronen en de opstrekkende verkaveling in het buitengebied.

In paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op het aspect cultuurhistorie.

Robuuste systemen
Om de ambities te kunnen verwezenlijken, maakt de provincie een onderscheid tussen ‘robuuste systemen’ en ‘multifunctionele gebieden’. Er zijn vier ‘systemen’ die in hun ogen de dragers zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling van Drenthe:

  • het sociaal-economische systeem;
  • het landbouwsysteem;
  • het natuursysteem;
  • het watersysteem.

Voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Drenthe moeten deze vier systemen ‘robuust’ zijn. Een systeem is robuust als een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren ervan.

Binnen de robuuste systemen staat de ontwikkeling van de desbetreffende hoofdfunctie (wonen, werken, water, natuur of landbouw) voorop. Dit betekent dat de ontwikkeling van andere functies geen significante negatieve invloed mag hebben op het functioneren van de hoofdfunctie. De provincie streeft er naar dat voor alle ontwikkelingen, dus ook die van de hoofdfunctie, geldt dat die bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit. De meest in het oog springende provinciale ambities komen samen op kaart 1 (Visiekaart) van de Omgevingsvisie. Elk robuust systeem wordt in een of meerdere deelkaarten nader uitgewerkt. Op de visiekaart is de ontwikkelrichting voor de robuuste systemen vastgelegd.

Het plangebied ligt volgens de Visiekaart grotendeels in het landbouwsysteem en is aangeduid als landbouwgebied. Alleen de gronden van het bestaande perceel Esweg 27B ligt buiten dit systeem. Deze gronden zijn aangeduid als sociaal-economisch systeem.

Voor de gronden aangeduid als landbouwgebied geldt, dat de landbouw maximale speelruimte wordt geboden. Ontwikkelingen in deze gebieden mogen daarom geen negatief effect hebben op de landbouw. In deze gebieden streeft de provincie naar een waterhuishoudkundige inrichting die is afgestemd op de functie Landbouw. In de huidige situatie zijn de gronden niet als agrarische grond in gebruik. De realisatie van het plan heeft ook geen negatieve gevolgen voor het agrarisch gebruik van omliggende gronden.

In het sociaal-economisch systeem in het nationaal stedelijk netwerk Groningen-Assen en Zuid-Drenthe liggen veel opgaven en kansen. Vandaar dat de provincie samen met de betrokken gemeenten zich inzet om deze verschillende opgaven integraal op te pakken. Het plangebied ligt in het stedelijk netwerk Groningen-Assen. De hoofdopgave voor de Regio Groningen-Assen is het faciliteren van de te verwachten economische en demografische groei met een adequaat verkeer- en vervoerssysteem. Dit systeem moet de bereikbaarheid garanderen van de binnensteden van Groningen en Assen en van de belangrijke woon- en werkgebieden in de regio. Daarnaast moet het de groeiende vervoersvraag opvangen. Het is hierbij de ambitie om het gebruik van het openbaar vervoer maximaal te stimuleren. Op 9 september 2013 is de actualisatie Regiovisie Groningen Assen ‘veranderende context, blijvend perspectief’ 2013 vastgesteld. Deze actualisatie brengt in de agenda scherpte aan op de rol van het samenwerkingsverband en de relevantie van acties en projecten en bijbehorende uitvoeringsorganisatie (zie verder paragraaf 3.3).

Wonen

De provincie Drenthe wil investeren in de aantrekkelijkheid van haar provincie als woonprovincie. Drenthe kent karakteristieke woonmilieus die voorzien in de vraag naar landelijk en groen wonen. Bovenlokale afstemming is nodig om vraag en aanbod op de woningmarkt in balans te houden en om de herstructurering en verduurzaming van de woningvoorraad te bevorderen. Het is belangrijk om de woningvraag en het investeringspotentieel te benutten voor het herontwikkelen en transformeren van de bestaande woongebieden in de steden en dorpen.

De provincie geeft aan dat gemeenten hun planontwikkeling van de afgelopen decennia moeten bijsturen, in samenspraak met ontwikkelende partijen. Herstructurering van de bestaande woningvoorraad blijft de belangrijkste opgave. Nieuwbouw is hierop aanvullend.

Om Drenthe meer te profileren als woonprovincie, wil de provincie gezamenlijk met gemeenten en partners aantrekkelijke nieuwe woonconcepten ontwikkelen. Een woonmilieu kan alleen worden ontwikkeld samen met het verbeteren van andere functies, zoals bijvoorbeeld het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie Drenthe geeft hierbij de voorkeur aan het opknappen van bestaande locaties waar een kwaliteitsimpuls gewenst is (bijvoorbeeld een vervallen bedrijfsbestemming) of waar een impuls wordt gegeven aan het cultuurhistorische karakter.

De provincie vindt het van belang dat, waar mogelijk, de woonopgave wordt benut om de dorpsranden ’af te hechten’. Dit verbetert de ruimtelijke kwaliteit.

Leegstand

De zorgen om de groeiende leegstand en de ruimtelijke en sociaaleconomische gevolgen hiervan nemen toe. Landelijk en lokaal is een daling van de vraag naar vastgoed zichtbaar door ontwikkelingen als de economische crisis, demografische krimp, schaalvergroting en digitalisering. De provincie Drenthe geeft aan dat het van maatschappelijk belang is dat leegstand en verpaupering wordt voorkomen. In dat kader verwijzen we naar paragraaf 3.1.

Cultuurhistorisch Kompas

Met het Cultuurhistorisch Kompas geeft de provincie Drenthe aan hoe zij wil sturen op cultuurhistorische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het Cultuurhistorisch Kompas schept een provinciaal kader en biedt een handreiking voor gemeenten, waterschappen en terreinbeheerders om cultuurhistorie een plaats te geven in de planvorming. Hiermee kan invulling worden gegeven aan:

  • het bieden van ruimte voor ontwikkelingen bij het veilig stellen van de cultuurhistorische waarden;
  • het veilig stellen van de cultuurhistorische waarden bij het bieden van ruimte voor ontwikkelingen.

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart zijn de cultuurhistorische waarden binnen de provincie weergegeven. Doelstelling is behoud en versterking van de cultuurhistorische hoofdstructuur van de provincie door middel van enerzijds generiek beleid (respecteren) en anderzijds gebiedsspecifiek beleid (voorwaarden verbinden en eisen stellen). In paragraaf 4.2 wordt hier nader op ingegaan.

Provinciale Omgevingsverordening Drenthe

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen, waarvoor de provincie eraan hecht, dat de doorwerking van het beleid van de omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Kernkwaliteiten: Landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarde en archeologie

Volgens de omgevingsverordening wordt in het ruimtelijk plan uiteengezet, dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus, zoals die zijn verwoord in de omgevingsvisie. Daarnaast geldt, dat het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maakt die deze kernkwaliteiten significant aantasten.

Onderhavig bestemmingsplan maakt de realisatie van 13 vrijstaande woningen mogelijk. Hierbij wordt op een logische wijze aangesloten op de bestaande lintbebouwing aan de Esweg. Vanwege de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten wordt aan de achterzijde van de woonpercelen (westzijde) een strook bestemd voor groen; hier mag geen bebouwing worden gerealiseerd. In die strook wordt ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing een houtsingel (bomenrij en struiklaag) aangeplant (zie paragraaf 2.2).

Voor wat betreft aardkundige en archeologische waarden wordt verwezen naar de uitgevoerde archeologische onderzoeken (zie paragraaf 4.1). Uit de onderzoeken volgt dat het gebied archeologisch kan worden vrijgegeven.

Bestaand stedelijk gebied

Het noordelijk deel van het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied, zoals met rood in figuur 3.3 is aangegeven. Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied kan alleen voorzien in nieuwe woningbouw indien deze woningbouw past binnen de afspraken die de woonregio en de provincie hebben gemaakt over de woningbouwprogrammering en het gestelde in de regionale woonvisie en als in het desbetreffende ruimtelijk plan wordt onderbouwd, dat deze regionale woonvisie voldoende actueel is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP052-vg01_0017.png"

Figuur 3.3: Bestaand stedelijk gebied (rood), plangebied globaal met rode contour weergegeven

Het woningbouwplan past binnen de op provinciaal en regionaal niveau gemaakte afspraken. De regionale woonvisie is van 2015 en daarmee actueel. Zie paragraaf 3.1.

Conclusie

Het plan past binnen het beschreven provinciaal beleid.

3.3 Regionaal Beleid

Regiovisie Groningen-Assen 2030

Regio Groningen-Assen is een vrijwillig samenwerkingsverband tussen de provincies Drenthe en Groningen en de gemeenten Assen, Bedum, Groningen, Haren, Hoogezand-Sappemeer, Leek, Noordenveld, Slochteren, Ten Boer, Tynaarlo, Winsum en Zuidhorn. Sinds 1996 investeert Regio Groningen-Assen in het versterken van de economie en de gebiedskwaliteit. Infrastructuur en de kwaliteit van stad en omliggende gebieden zijn sindsdien sterk verbeterd. Dit betekent niet dat de Regio nu klaar is. In 2013 is het beleid en de organisatie aangepast aan de veranderde economische omstandigheden. Het beleid is geformuleerd in de Actualisatie Regiovisie Groningen - Assen 2013, veranderende context, blijvend perspectief.

Nog steeds in de volle overtuiging dat de oplossing van ruimtelijke en economische vraagstukken van vandaag en morgen niet stoppen bij de gemeente- en of provinciegrenzen. Zorgen dat de regio nog meer tot bloei komt, is de uitdaging waar de regio de komende jaren voor staat. Regio Groningen-Assen werkt vanuit deze ambitie aan drie speerpunten:

  1. 1. het economisch kerngebied verder ontwikkelen.
  2. 2. de interne samenhang tussen steden en regio versterken
  3. 3. de kwaliteit van stad en land behouden en versterken.

Het economisch kerngebied verder ontwikkelen

De Regio Groningen-Assen heeft een belangrijke functie als economisch kerngebied in Noord-Nederland. Zowel voor de inwoners en ondernemers ín de regio als daarbuiten is het van eminent belang dat Groningen-Assen deze positie behoudt en verder ontwikkelt. Dit vraagt om:

  • het verbeteren van het ondernemers- en vestigingsklimaat;
  • bedrijfsontwikkeling en –vestiging;
  • verbondenheid met andere regio’s;
  • het profileren van de regio als de attractieve stadsregio waarin het prettig werken en wonen is.

De interne samenhang tussen steden en regio versterken

De verwevenheid tussen de steden Groningen en Assen enerzijds en de regio anderzijds wordt sterker. Het aantal dagelijkse verplaatsingen tussen de regio en de steden groeit nog steeds. Of het nu is om te werken, te wonen, onderwijs te volgen, medische voorzieningen te gebruiken, te winkelen, te recreëren of evenementen te bezoeken. Bij gebrek aan een goed Nederlands equivalent wordt voor het gebied waarin men zijn min of meer dagelijkse en reguliere activiteiten onderneemt, de term ‘daily urban system’ gebruikt. Het is zaak ervoor te zorgen dat dit samenhangende systeem goed kan functioneren en zich verder kan ontwikkelen.

Dit vraagt om:

  • een hoogwaardig en duurzaam vervoersnetwerk;
  • het versterken van de bijbehorende infrastructuur;
  • het monitoren van regionale afspraken over de ontwikkeling van plancapaciteiten voor wonen, werken, bedrijfshuisvesting en voorzieningen.

De kwaliteit van stad en land behouden en versterken

Het Kwaliteitsteam typeert Groningen-Assen als “een regio met een grote diversiteit aan landschappen en woonmilieus. ‘Stad en land’ vormen hier een twee-eenheid. De regio combineert een grote diversiteit aan recreatieve milieus en woonmilieus met een breed en actueel cultureel aanbod. De regio combineert vrijheid, ruimte en ecologische kwaliteiten met een breed spectrum aan stedelijke en dorpse voorzieningen”. Die kwaliteiten wil de regio koesteren en waar mogelijk verder versterken. Dit vraagt om versterking van :

  • de steden als centra en ankerpunten voor werk, onderwijs, cultuur en voorzieningen;
  • het landelijk gebied als aantrekkelijk en vitaal platteland en recreatief gebied.

De regio heeft afspraken over het woningbouwprogramma gemaakt. Onderhavig plan past binnen deze afspraken (zie paragraaf 3.1).

Intergemeentelijke Structuurvisie Leek-Roden

De Intergemeentelijke Structuurvisie (vastgesteld op 21 oktober 2009) is een integrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied Leek-Roden tot het jaar 2030 op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap en verkeer en is een uitwerking van de Regiovisie Groningen-Assen 2030. De visie voorziet in een uitbreiding, transformatie en revitalisering van de dorpen Leek en Roden en de kernen Zevenhuizen, Oostwold, Nietap, Tolbert en Nieuw-Roden binnen een landschappelijk raamwerk. Door nieuwe beleidsafspraken zijn de uitgangspunten van de IGS Leek-Roden niet meer actueel. Aangezien de IGS niet formeel is ingetrokken, vindt in dit geval wel een beknopte toetsing plaats.

Bij de kern Roden is aangegeven dat bij de huidige uitbreidingen in noordelijke en westelijke richting de structuur van het onderliggende landschap grotendeels is vervangen door een nieuwe structuur, die is bedacht vanuit de organisatie van de woonwijk. Op de plankaart op hoofdlijnen (zie figuur 3.4) worden de gebieden onderscheiden waarvoor specifiek beleid is ontwikkeld. Het plangebied is deels aangeduid als BK (bestaande kern). Het zuidelijke deel is aangeduid als L3 (landschapspark / randpark).

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP052-vg01_0018.png"

Figuur 3.4: Uitsnede Plankaart op hoofdlijnen (bron: Intergemeentelijke Structuurvisie)

De ligging van de uitbreiding van het dorp aan de westkant is gericht op zoveel mogelijk nabijheid bij het centrum. De vorm van de bebouwingsrand volgt de twee richtingen van het landschap. Rondom de uitbreiding ligt een langwerpig parkgebied, dat onderdeel uitmaakt van de landschappelijke hoofdstructuur en waarop de rand van nieuw Nieuw-Roden zich oriënteert.

De exacte ligging en inrichting van het parkgebied dient nader te worden uitgewerkt. Dat een beperkt gedeelte van het geprojecteerde parkgebied in het zuidelijk deel van het plangebied ligt is geen belemmering. De aansluitingen van Nieuw-Roden en Nieuw Nieuw-Roden op het randpark is niet via de Veldweg beoogd, maar via de Zevenhuisterweg en de Poolswijk.

Conclusie

Het plan past binnen het beschreven regionale beleid.

3.4 Gemeentelijk Beleid

Visie Noordenveld 2025, Natuurlijk samen

Op 7 september 2011 is de Visie Noordenveld 2025 vastgesteld door de gemeenteraad. Deze visie is geen schets van de toekomst en is ook nog niet ingevuld met allerlei plannen. Die schets zal vorm krijgen in de beleidsplannen die de gemeente in de toekomst ontwikkelt. De visie is meer een richtingwijzer, een inspirerende toetssteen voor toekomstig beleid. In de visie zijn 5 kernwaarden benoemd voor Noordenveld: Noordenveld is leefbaar, groen, duurzaam, ondernemend en transparant.

In de visie is onder andere als uitdaging geformuleerd dat voor een evenwichtige bevolkingsopbouw de gemeente stimuleert dat er voldoende gebouwd wordt voor jongeren, starters en mensen met een smalle beurs. Bij nieuwe bouwplannen stelt de gemeente daarom quota op basis van onderzoek naar de behoefte. Zoals in paragraaf 3.1 geformuleerd passen de 13 vrijstaande woningen binnen de behoefte zoals is onderzocht op zowel regionaal als lokaal niveau.

Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan

In het GVVP wordt beschreven hoe het gemeentelijk beleid op het gebied van verkeer en vervoer eruit ziet. In 2013 is het oude GVVP geëvalueerd en is er besloten het GVVP te actualiseren. De actualisatie is uitgevoerd in 2014 en het geactualiseerde GVVP 2015-2025 is op 22 april 2015 vastgesteld door de gemeenteraad. De belangrijkste wijziging ten opzichte van het oude GVVP is het uitgangspunt "Noordenveld zet de fiets op 1", dit is ook de titel van het nieuwe GVVP geworden.

De hoofddoelstelling van het gemeentelijk beleid luidt als volgt: Noordenveld voert een integraal verkeer- en vervoerbeleid dat is gericht op het in stand houden of verbeteren van de (economische)bereikbaarheid, het vergroten van de verkeersveiligheid en het verbeteren van het (leef)milieu.

In het kader van onderhavig bestemmingsplan wordt het snelheidsregiem op de Esweg ten hoogte van het plangebied aangepast. De parallelweg waarmee de 12 zuidelijke woningen worden ontsloten (éénrichtingsverkeer) op de Esweg wordt onderdeel van een 30 km-zone, de Esweg zelf wordt 50 km/uur binnen de bebouwde kom tussen de Veldweg en de Ereberglaan. De Veldweg krijgt ter hoogte van het plangebied een maximum snelheid van 30 km/uur; het deel buiten de bebouwde kom blijft 60 km/uur. Om de snelheid af te dwingen zijn plateaus gepland op de kruising met de Veldweg (inrichting als 50 km-plateau) en op de kruising met de Ereberglaan (bestaand plateau inrichten als 30 km-plateau).

Woonbeleid

De gemeente Noordenveld heeft haar woonbeleid vastgelegd in onder andere prestatieafspraken en het Regionaal afstemmingsdocument 'Woningmarkt regio Noord-Drenthe'. Sinds eind 2012 is de planningslijst een sturingsinstrumentarium van het Regionaal afstemmingsdocument 'Woningmarkt regio Noord-Drenthe'.

De locatie Esweg is verankerd binnen de woningbouwafspraken van de Regio middels de laatste planningslijst d.d. 1-1-2015 (zie bijlage 1). Het plangebied is als locatie Esweg Van der Sluis (Nieuw-Roden) opgenomen in de regionale afspraken. Er is capaciteit gereserveerd voor maximaal 16 vrijstaande woningen. Het plan voorziet in 13 vrijstaande woningen en past daarmee binnen de gemaakte kwantitatieve en kwalitatieve regionale afspraken.

Uit het woningbehoefte onderzoek Regio Groningen-Assen (2015) is de prognose van de kwantitatieve en kwalitatieve woningvraag bekend voor de regio en voor gemeente Noordenveld als geheel. In het rapport 'Extra onderzoek ten behoeve van actualisatie woonbeleid en prestatieafspraken (Companen, 16 november 2015) is deze behoefte verder uitgewerkt voor de verschillende kernen van de gemeente Noordenveld (zie bijlage 2). Voor Roden/Nieuw-Roden volgt uit het onderzoek, dat de grootste verschuiving in de woningvraag de komende vijf jaar zit in een toename in de vraag naar appartementen en gelijkvloerse seniorenwoningen (huur en koop) en vrijstaande woningen. Onderhavig plan met 13 vrijstaande woningen past binnen het gemeentelijk woonbeleid.

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2013-2017

Op 16 januari 2013 is het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan vastgesteld door de Raad van de gemeente Noordenveld.

Op 1 januari 2008 is de Wet gemeentelijke watertaken (Wgw) in werking getreden. Deze nieuwe wetgeving stelt de gemeente beter in staat een bijdrage te leveren aan de aanpak van watervraagstukken in bebouwd gebied. De gemeente heeft met deze wet de zorgplichten gekregen voor hemel- en grondwater binnen bebouwd gebied. De gemeente dient in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) naast de gebruikelijke zorg voor de riolering vast te leggen hoe zij deze wettelijke zorgplichten voor hemelwater en grondwater in gaat vullen. Dit GRP wordt dan ook het verbrede GRP (vGRP) genoemd vanwege de uitbreiding met de nieuwe zorgplichten.

Toetsingskader gemeentelijke watertaken

Doelen gemeentelijke watertaken:

  1. 1. Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater naar een geschikt lozingspunt.
  2. 2. Doelmatig inzamelen van regenwater (daar waar de perceelseigenaar redelijkerwijs niet in staat is dit zelf te doen).
  3. 3. Doelmatig verwerken van het ingezameld regenwater.
  4. 4. Voorkomen dat grondwater de bestemming van een gebied structureel belemmert.
  5. 5. Voorkomen van overlast voor de omgeving (in de brede zin van het woord).

In de bestuursakkoorden Water (NBW/RBW3) is vastgelegd dat moet worden ingespeeld op de verwachte klimaatsverandering: Het watersysteem moet robuust worden gemaakt. De 'droge voeten' agenda worden met deze akkoorden vormgegeven. Daarom is inzicht in de stedelijke wateropgave noodzakelijk, zodat kan worden bepaald waar en hoe eventueel extra berging kan worden gecreëerd.

Afkoppelen van schone oppervlakken, zodat relatief schoon regenwater niet meer naar de rioolwaterzuiveringsinrichting wordt getransporteerd, is een aanpak die past in de huidige ontwikkelingen. De tritsen 'vasthouden-bergen-afvoeren' en 'schoonhouden-scheiden-schoonmaken' zijn daarbij leidend.

Het voormalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft een regenwaterbrief uitgebracht die aangeeft hoe de regenwaterproblematiek bij gemeenten het best kan worden aangepakt. Er zijn vier pijlers van het regenwaterbeleid benoemd:

  1. 1. aanpak bij de bron: het voorkomen van verontreiniging van regenwater;
  2. 2. regenwater vasthouden en bergen;
  3. 3. regenwater gescheiden van afvalwater afvoeren;
  4. 4. integrale afweging op lokaal niveau.

Vanuit het hemelwaterbeleid wordt naar redelijkheid een inspanning gevraagd van bewoners, bedrijven en overheid. Hiervoor wordt bij ontwikkelingen onderscheid gemaakt naar een toename van het verhard oppervlak en een ontwikkeling zonder toename van verhard oppervlak. Onder dit laatste valt het opbreken van verharding, terugplaatsen van dezelfde of nieuwe verharding en sloop en nieuwbouw van gebouwen.

In die zin zijn er drie situaties te onderscheiden voor de omgang met hemelwater:

  1. 1. afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie;
  2. 2. afkoppelen /bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie;
  3. 3. afkoppelen van hemelwater afkomstig van bestaande bebouwing.

Het afkoppelen/bergen van hemelwater is geregeld voor de eerste twee situaties. Het afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie is een verplichting die volgt uit de aan te vragen omgevingsvergunning. Het afkoppelen/bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie is een verplichting op basis van de watertoets die gekoppeld is aan de ontwikkeling van een nieuwbouwlocatie.

Uitvoerend beleid zorgplicht grondwater

Voorkomen dat grondwater de doel van een gebied structureel belemmert.

Dit doel vormt de invulling van de zorgplicht voor het grondwater. Grondwater speelt tenslotte een belangrijke rol binnen de stedelijke openbare ruimte. De ruime omschrijving van dit doel is noodzakelijk, omdat de oorzaken en oplossingen van grondwaterproblemen liggen op het grensvlak van stedelijk waterbeheer en ruimtelijke ordening. Op eigen terrein heeft de burger nadrukkelijk zelf een verantwoordelijkheid om het grondwaterprobleem op te lossen en te voorkomen.

Bij herontwikkeling is er sprake van gedeeltelijke of gehele sloop en komt er vervangende nieuwbouw voor terug. De grondwaterhuishouding wijzigt mogelijk als gevolg van de ingreep in het gebied. De beleidsregels voor een herontwikkeling zijn in eerste instantie gelijk aan de beleidsregels voor nieuwbouw. Via een doelmatige afweging wordt per project bepaald of minder strenge ontwateringnormen noodzakelijk of mogelijk zijn. Vaker dan bij nieuwe ontwikkelingen zullen bouwkundige maatregelen nodig zijn om nieuwe overlastsituaties te voorkomen.

Watertoets

In de watertoets worden alle waterhuishoudkundige aspecten van een plan beoordeeld. Voor voorliggend bestemmingsplan is een watertoets uitgevoerd. Deze is opgenomen in paragraaf 4.10.

Groenvisie Noordenveld

In de Groenvisie Noordenveld (2002, Oranjewoud) wordt het huidige groen naar inrichting en beheer in beeld gebracht. Het plan legt voor de gemeente Noordenveld de groenstructuur en de gewenste kwaliteit voor het groen vast binnen de bebouwde kom.

Nieuw-Roden maakt deel uit van een gebied wat behoort tot de veenkoloniën. De
rechtlijnige structuur van waterlopen bepalen in dit landschap de karakteristieke structuur. Het dorp is ontstaan op de hogere delen van het gebied en heeft zich
ontwikkeld als lint. De bomenstructuur en de bebouwingsstructuur zijn in dit gebied niet erg dicht, zodat veel openheid naar het landschap toe ontstaat.

Begeleiding van de hoofdroute naar het dorp toe en er door heen is een belangrijke functie van het groen. De waarden van deze beplantingen is groot en dient behouden dan wel versterkt te worden. In Nieuw-Roden is de oude boombeplanting langs de hoofdweg vervangen door nieuwe. Hier is door ruimtegebrek gekozen voor een eik in bijzondere vorm (zuilvormig). Als aansluiting op de elzensingels voor het dorp is deze eik een mindergeschikte soort. Gestreefd dient te worden naar gebruik van gebiedseigen beplantingen (elzen).

Voornamelijk het handhaven van de structuur van rechte waterlopen met elzensingels in het gebied is belangrijk.

In het plan worden de bestaande bomen langs de Esweg gehandhaafd. Daarnaast wordt er in het kader van een goede landschappelijke inpassing een houtsingel (bomenrij en struiklaag) aangeplant tussen het landschap en de nieuwe woonpercelen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een cultivar van de linde; Tilia cordata “Roelvo” (groeihoogte ca. 12-15 meter). Deze linde heeft een smalle piramidale groei en levert een uniform laanbeeld op. De bomen kunnen worden opgekroond waardoor er een fraai uitzicht over de landerijen behouden blijft. Lindes zijn belangrijk voor de biodiversiteit, een aspect wat de gemeente hoog in het vaandel heeft. Onder de bomenrij wordt een struiklaag aangeplant in groepen van 5-9 struiken met een plantafstand van 1,5 meter. Deze struiklaag creëert gezamenlijk met de bomenkronen een goede groenstructuur die de bebouwing verder landschappelijk inpast. Het voorgeschreven assortiment van hazelaar, gelderse roos, hulst, meidoorn, krentenboom, vuilboom en egelantier draagt tevens bij aan de biodiversiteit.

De realisatie en instandhouding van deze houtsingel (bomenrij en struiklaag) is via een voorwaardelijke verplichting geborgd.

Landschapsbeleidplan Noordenveld

Het landschapsbeleidsplan van de gemeente Noordenveld (vastgesteld in 2003) is een plan, dat een kader vormt voor alle maatregelen die betrekking hebben op natuur en landschap. Het landschapsbeleidsplan bestaat uit een beleidskader, een inventarisatie (van verschillende waarden, zoals ecologische waarden en de verschillende aanwezige landschapstypen) een landschapsvisie en een uitwerking in deelgebieden. Aan de landschapsvisie wordt richting gegeven door een aantal basisstrategieën. De uitwerking in deelgebieden houdt in dat er een visie wordt gegeven, waarbij wordt gekeken naar de mogelijke kansen en bedreigingen. Er worden maatregelen aangedragen om de visie tot uitvoer te brengen.

De thema's 'dorpsranden' en 'veenkoloniën' zijn van toepassing.

Dorpsranden

Het thema dorpsranden richt op het creëren van een sterke visuele relatie tussen dorp en het omliggende landschap. Zoals onder het groenbeleid (Groenvisie) reeds aangegeven wordt in het kader van een goede landschappelijke inpassing een houtsingel (bomenrij en een struiklaag) aangeplant tussen het landschap en de nieuwe woonpercelen.

Veenkoloniën
Basisstrategie: “Handhaven, versterken en ontwikkelen van nieuwe landschappelijke kwaliteit in het veenkoloniale landschap en ruimte geven aan natuurlijke ontwikkeling in het Fochteloërveen”

De landschapsvisie richt zich op het herkenbaar houden en maken van de karakteristieken van de afzonderlijke delen van het veenkoloniale landschap. Hierbij dient de regelmatige opbouw, de ontginningsrichting en maatvoering geaccentueerd en versterkt te worden. In het veenkoloniale gebied wordt tevens gestreefd naar de ontwikkeling van nieuwe landschappelijke kwaliteiten. Nieuwe landgoederen kunnen dit streven ondersteunen.

Voor het plangebied gelden vanuit het thema veenkoloniën geen specifieke maatregelen.

Nota duurzaamheid

In de Nota duurzaamheid, die 13 mei 2015 is vastgesteld door de gemeenteraad, is aangegeven hoe de gemeente in de jaren 2015-2020 invulling wil geven aan duurzaamheid. De gemeente heeft er voor gekozen om te focussen. Enerzijds vanuit de overtuiging dat er focus nodig is om resultaat te behalen en anderzijds vanwege de schaarse middelen. De focus zal liggen op energiebesparing en duurzame energie, omdat hier op korte termijn de grootste winst te behalen is. De sectoren waarop zal worden ingezet zijn: woningen, bedrijven, duurzame energieproductie en de eigen organisatie. De verantwoordelijkheid voor energiebesparing en duurzame energie ligt in eerste instantie bij de sectoren zelf. Samenwerking, bewustwording, kennisdeling, educatie, kennisverwerving en advisering zijn hierbij van groot belang. Een belangrijke rol is weggelegd voor de inwoners, de bedrijven, het Parkmanagement, de Energie Coöperatie NoordseVeld en het Platform Duurzaam Noordenveld. De rol van de gemeente zal een faciliterende en ondersteunende zijn.

Een van de grootste uitdagingen is de verduurzaming van de bestaande woningvoorraad en van de gemeentelijke gebouwen die de gemeente ‘op afstand’ heeft gezet. Ten aanzien van nieuwbouw van woningen stelt de nota het volgende. Het Bouwbesluit Woningwet bevat een energieprestatienorm (EPN). De eisen uit het Bouwbesluit zorgen ervoor, dat woningen al relatief energiezuinig gebouwd worden. De gemeente streeft er naar om nieuwe woningen zo veel mogelijk energieneutraal te laten bouwen. Hierbij zal de gemeente rekening houden met de ontwikkelingen in de markt. Daarom zullen op dit moment bij verkoop van bouwgrond (privaatrechtelijk) geen aanvullende strengere energieprestatie-eisen worden opgelegd. De verdere snelle energieverduurzaming van de nieuwbouwsector wordt door de rijksregelgeving al geborgd.

Welstandsnota

Op 18 december 2008 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota voor de gemeente Noordenveld vastgesteld. De welstandsnota beoogt versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit zijn onder meer het uiterlijk van individuele gebouwen en bouwwerken en de kwaliteit van het totaalbeeld van de gebouwen. De welstandstoets is een belangrijk instrument voor de sturing van deze kwaliteiten.

Bij aanvragen van een omgevingsvergunning zullen bouwplannen worden getoetst aan de welstandscriteria. In de nota is onderscheid gemaakt in verschillende deelgebieden, waarvoor verschillende welstandscriteria zijn opgenomen. Alleen het noordelijk deel van het plangebied, ter plaatse van Esweg 27B maakt onderdeel uit van het welstandsgebied 'Nieuw-Roden - Dorpscentrum en lintbebouwing'. Voor de overige gronden binnen het plangebied gelden vanuit de Welstandsnota de 'Algemene welstandscriteria' en 'gebiedsgerichte welstandscriteria' (gebied 44 ‘Buitengebied - jonge veldontginningen (III)’ - een bijzonder welstandsregime.

Voor onderhavig plan geldt dat een aanvulling op de Welstandsnota noodzakelijk is. Op basis van het stedenbouwkundig plan zal de gemeenteraad de welstandscriteria daarvoor vaststellen. Het opstellen van deze welstandscriteria is een vast onderdeel van de stedenbouwkundige planvoorbereiding. Het vaststellen van de aanvulling op de welstandsnota doorloopt een zelfstandige procedure die parallel aan die van het bestemmingsplan wordt doorlopen.

Conclusie

Het plan past binnen het beschreven gemeentelijke beleid, met uitzondering van de Welstandsnota. Voor onderhavig plan geldt, dat de welstandsnota geen welstandscriteria bevat. Er komt een aanvulling op de welstandsnota die een zelfstandige procedure doorloopt parallel aan die van het bestemmingsplan.

3.5 Conclusie

3.5 Conclusie

Dit hoofdstuk toont aan dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de geldende beleidskaders van de verschillende overheden. Ten aanzien van het welstandsbeleid geldt dat er een aanvulling komt op de welstandsnota die een zelfstandige procedure doorloopt parallel aan die van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Buitengebied Noordenveld 2013. In dit bestemmingsplan zijn dubbelbestemmingen opgenomen voor terreinen waarop archeologische waarden of verwachtingen aanwezig zijn. In het plangebied is op grond van het bestemmingsplan Buitengebied Noordenveld de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 van kracht. De regels bij bodemingrepen zijn verwoord in artikel 35 van dat bestemmingsplan. De regels in het bestemmingsplan verwijzen naar de archeologische beleidskaart Noordenveld, die in het betreffende bestemmingsplan is opgenomen. Op de beleidsadvieskaart ligt het plangebied in een gebied met hoge tot middelhoge verwachting. Hierop zijn ingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 30 cm beneden maaiveld vergunningsplichtig. Aangezien de vrijstellingsgrenzen in het onderhavige plangebied worden overschreden is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek

Antea Group heeft een archeologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn verwoord in het rapport Antea Group Archeologie 2015/169, Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. boringen plangebied woningen Esweg, Nieuw Roden, gemeente Noordenveld (Antea Group, februari 2016). Dit rapport is als bijlage 3 opgenomen.

Conclusies

Oorspronkelijk heeft de bodem in het plangebied uit een veldpodzol bestaan, maar deze is niet aangetroffen. Het bodemprofiel is namelijk in grote mate verstoord. Het is zeer waarschijnlijk, dat het plaggen steken op het voormalige heideveld, of de latere ontginning, heeft geleid tot een verstoring van (de bovenzijde van) het podzolprofiel.

Er is een globaal onderscheid tussen het noordelijk deel van het plangebied en het zuidelijk deel. In het noordelijk deel zit het keileem ondiep en is onder een geringe bouwvoor slechts nog een circa 30 cm dikke BC-horizont aanwezig. In het zuidelijk deel is het keileem afwezig in de boringen en is een relatief dikke bouwvoor en/of omgewerkte laag aanwezig. Het zanddek is in het zuidelijk deel dikker. Het betreft zand dat afwisselend sterk siltig of matig siltig is en van een overwegend grove mediaan. Zowel de afwisseling, de mediaan en de plaatselijke verschillen zijn toe te schrijven aan erosie van het keileemplateau onder invloed van ijssmeltwater op een bevroren ondergrond.

Er werd geen intacte top van het dekzand aangetroffen. Dit betekent, dat er geen rekening meer hoeft te worden gehouden met intacte vindplaatsen uit de periode laat-paleolithicum tot neolithicum.

Of uit het deels verstoorde bodemprofiel kan worden afgeleid, dat vindplaatsen uit het laat-neolithicum, bronstijd en ijzertijd eveneens zijn verstoord is onduidelijk. De specifieke complextypen (celtic field en grafveld/grafheuvelgroep) bestaan zelf bijvoorbeeld ook uit aanzienlijke vergravingen en gingen met een verstoring van het bodemprofiel gepaard.

(Selectie)advies

De verstoring van de bovenzijde van het profiel verlaagt de verwachting voor vrijwel alle complextypen en perioden. Uit het bureauonderzoek volgt echter een dermate hoge verwachting voor twee specifieke complextypen (een celtic field en een grafveld of grafheuvelgroep), dat vrijgave op grond van het verkennende booronderzoek onverantwoord wordt geacht. Er is namelijk geen zekerheid, of de geconstateerde mate van verstoring de hoge verwachting geheel teniet doet.

Vervolgonderzoek in de vorm van karterende of waarderende boringen wordt niet aangeraden, omdat de aan- of afwezigheid van verwachte complextypen hiermee vermoedelijk niet kan worden aangetoond.

Er is daarom geadviseerd om een vervolgonderzoek te laten plaatsvinden in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (IVO-P). Hierbij kan de aan- of afwezigheid van vindplaatsen in het plangebied het beste worden aangetoond.

Op basis van het onderzoek heeft Libau geadviseerd een sleuf in het verlengde van de trapeziumvormige structuur aan te leggen en verder 20x4 m brede sleuven verdeeld over het plangebied. In eerste instantie alleen in de oostelijke helft van het plangebied. Als daar geen aanwijzingen worden gevonden voor graven, is het zeer onwaarschijnlijk, dat ze in de westelijk helft wel zitten. Voor het proefsleuvenonderzoek wordt eerst een PvE opgesteld, dat gemeente en provincie moeten goedkeuren.

Proefsleuvenonderzoek

Het proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd. De resultaten zijn verwoord in het rapport 'Antea Group Archeologie 2016/52, Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. proefsleuven, Esweg, Nieuw Roden, gemeente Noordenveld' (Antea Group, juni 2016). Dit rapport is als bijlage 4 opgenomen.

Er is op basis van het proefsleuvenonderzoek geen verwachting meer dat de naastgelegen archeologische complexen (grafheuvelgroep en mogelijk celtic field) nog intact op dit perceel aanwezig zijn. Aangezien er geen verwachting meer bestaat voor een intacte vindplaats, is er geen aanvullend archeologisch onderzoek nodig. Het plangebied is archeologisch vrijgegeven ten gunste van de voorgenomen ingrepen. Op basis hiervan is de archeologische dubbelbestemming, zoals die in het voorontwerp was opgenomen geschrapt.

4.2 Cultuurhistorie En Landschap

Cultuurhistorie is de afgelopen jaren beleidsmatig steeds meer in de belangstelling komen te staan. Overheden zien in toenemende mate de waarde in van cultuurhistorische objecten en structuren.

Er wordt daarom bij ruimtelijke ontwikkelingen meer en meer aandacht gevraagd voor behoud en/of herontwikkeling van cultuurhistorische waarden. De basis voor het huidige cultuurhistoriebeleid is gevormd door de Nota Belvedere (1999). Centraal in de Nota Belvedere stond het streven naar een duurzaam behoud van cultuurhistorische waarden, niet door statisch behoud, maar door een (nieuw) actief gebruik van de waarden (“ Behoud door ontwikkeling”).

Momenteel wordt het rijksbeleid ten aanzien van cultuurhistorie gevormd door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012), de Visie Erfgoed en Ruimte (VER, 2011) en de Monumentenwet. Sinds 2014 is in het Besluit ruimtelijke ordening expliciet opgenomen, dat in ruimtelijke besluiten aandacht moet worden besteed aan cultuurhistorie. Met de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) en de aanstaande Erfgoedwet (verwacht in de loop van 2016) komt cultuurhistorie nog prominenter op de ruimtelijke ordeningsagenda te staan.

Analyse

In bijlage 5 is een cultuurhistorische analyse opgenomen (memo 6 januari 2016, Antea Group), waarvan de resultaten hieronder zijn samengevat.

In het plangebied voor de woningbouwontwikkeling, of in de directe omgeving hiervan, bevinden zich geen beschermde stads- en dorpsgezichten zoals benoemd in de SVIR. Het plangebied maakt daarnaast geen deel uit van een wederopbouwgebied, Nationaal landschap of Unesco Werelderfgoed. Ook zijn er in het plangebied, of in de omgeving hiervan, geen beschermde rijks, provinciale of gemeentelijke monumenten aanwezig.

Wel is het plangebied in de Omgevingsvisie Drenthe aangeduid cultuurhistorisch waardevol gebied 'de Kop van Drenthe' (kernkwaliteiten cultuurhistorie) en waardevol esdorpenlandschap (kernkwaliteiten landschap). Het gebied wordt gekenmerkt door een centraal deel met een van oorsprong middeleeuws esdorpensysteem en randveenontginningen, gekoppeld aan een hoefijzervormig beekdalstelsel dat via het Peizerdiep afwatert naar het noorden (zie figuur 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP052-vg01_0019.png"

Figuur 4.1: Uitsnede beleidskaart cultuurhistorie provincie Drenthe (sturingsniveaus)

Van de initiatiefnemer wordt verwacht, dat de cultuurhistorische samenhang als de drager voor de nieuwe plannen wordt gebruikt (sturingsniveau eisen stellen). Belangrijk hierin zijn het in stand houden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap met essen (kenmerkende open ruimtes omgeven met esrandbeplanting), het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen, het behouden van de openheid van de brede beekdalen en het veiligstellen van de karakteristiek van de randveenontginningen. Ook de kleinschalige beplantingsstructuren en beekdal(rand)beplanting is van provinciaal belang. Dit dient een plek te krijgen in het planvormingsproces.

Binnen het esdorpenlandschap bevindt het plangebied zich vlak aan de rand van een beekdal (zie figuur 4.2). Het beekdal wordt gekenmerkt door open gebied. Het plangebied zelf is gesloten met beplanting/bebossing (zie figuur 4.3). Aan de zijde van de Esweg bevindt zich een bomenrij. Het plangebied zelf maakt geen onderdeel van een es of esdorp.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP052-vg01_0020.png"

Figuur 4.2: Uitsnede informatiekaart cultuurhistorie provincie Drenthe

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP052-vg01_0021.png"

Figuur 4.3: Zicht op het plangebied (Bron: Googlemaps)

Verwachte effecten

Onderhavig bestemmingsplan maakt de realisatie van 13 vrijstaande woningen mogelijk. Dit gaat niet ten koste van (beschermde) cultuurhistorische waarden. Er wordt op een logische wijze aangesloten op de bestaande lintbebouwing aan de Esweg. Vanwege de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten wordt aan de achterzijde van de woonpercelen (westzijde) een strook bestemd voor groen; hier mag geen bebouwing worden gerealiseerd. In die strook wordt ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing een houtsingel (bomenrij en struiklaag) aangeplant.

Het betreft inheemse bomen die passen in het landelijk gebied: een cultivar van de linde: Tilia cordata 'Roelvo' (groeihoogte circa 12-15 meter).Deze linde heeft een smalle piramidale groei en levert een uniform laanbeeld op. De bomen kunnen worden opgekroond waardoor er een fraai uitzicht over de landerijen behouden blijft. Lindes zijn belangrijk voor de biodiversiteit, een aspect wat de gemeente hoog in het vaandel heeft. Onder de bomenrij wordt een struiklaag aangeplant in groepen van 5-9 struiken met een plantafstand van 1,5 meter. Deze struiklaag creëert gezamenlijk met de bomenkronen een goede groenstructuur die de bebouwing verder landschappelijk inpast. Het voorgeschreven assortiment van hazelaar, gelderse roos, hulst, meidoorn, krentenboom, vuilboom en egelantier draagt tevens bij aan de biodiversiteit.

Op deze wijze wordt de karakteristieke beekdal(rand) beplanting versterkt en blijft de scherpe begrenzing met het onbebouwde open karakter van het beekdal behouden. Aangezien het gebied in de huidige situatie reeds verdicht is door bosschages, treedt geen afname op van de openheid. Het onbebouwde karakter blijft behouden door de afscherming door middel van de houtsingel (bomenrij en struiklaag) (zie ook paragraaf 2.2).

De voorgenomen ingreep heeft geen negatief effect op de ruimtelijke samenhang tussen esdorp, es, beekdal en veld, met bijbehorend microreliëf en beplantingselementen als houtwallen, esrandbosjes en middeleeuwse gebruiksbossen. De bestaande beplanting langs de Esweg (de bomenrij) blijft behouden.

Conclusie

Concluderend kan gesteld worden dat het voornemen geen negatieve effecten heeft op de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden en invulling geeft aan het provinciale cultuurhistorische beleid. De aspecten cultuurhistorie en landschap vormen daarmee geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.3 Natuur

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, met name de Flora- en faunawet, het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Natuurbeschermingswet 1998. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden, die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties vanuit de actuele natuurwetgeving. Dit wordt gedaan op basis van een natuurtoets die door Antea Group is uitgevoerd.

De resultaten van de natuurtoets zijn vastgelegd in het rapport 'Natuurtoets BP Woningbouw Esweg te Nieuw-Roden (februari 2016, Antea Group). Dit rapport is als bijlage 6 bijgevoegd. De conclusies van het rapport zijn hieronder samengevat.

Soortenbescherming

De effecten op de zwaarder beschermde soorten worden per soortgroep getoetst. Voor de vogels wordt naast de categorie 1-4 vogelsoorten ook ingegaan op de algemene soorten.

Vogels

Vogels algemeen

Alle in gebruik zijnde nesten van vogelsoorten in Nederland zijn beschermd onder de Flora- en faunawet. Met de meeste broedvogels kan echter in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door kap- en sloopwerkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (circa maart tot en met juli) en indien concrete broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde.

Bij het kappen van bomen en het slopen van de bebouwing in het plangebied, is het in het kader van de zorgplicht van belang dat dit buiten de broedperiode van vogels uitgevoerd wordt.

Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen om te werken dan dient het plangebied vóór het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden voor (broed)vogels. Mocht dit niet mogelijk zijn dan dient voorafgaand aan de werkzaamheden het plangebied gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van broedvogels door een erkend ecoloog. Indien vastgesteld wordt dat sprake is van actuele broedgevallen binnen het plangebied kan het plangebied niet vrijgegeven worden en dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden tot nadat het nest niet meer in gebruik is.

Jaarrond beschermde nesten

In het plangebied zijn geen jaarrond beschermde nesten aangetroffen. Deze worden ook niet verwacht. Effecten op jaarrond beschermde nesten kunnen worden uitgesloten.

Categorie 5-soorten

Naast soorten met jaarrond beschermde nesten zijn er categorie-5-vogelsoorten, waarvan de nesten alleen jaarrond beschermd zijn als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. Dit laatste is op het plangebied niet van toepassing. Er zijn geen categorie-5-soorten te verwachten die zeldzaam zijn in de directe omgeving of onvoldoende nestgelegenheid hebben in de directe omgeving.

Zoogdieren

Vleermuizen

Alle vleermuissoorten zijn beschermd onder de Flora- en faunawet en de Habitatrichtlijn. Bij het amoveren van bebouwing en het kappen van vooral oudere bomen dient te allen tijde rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen. Gebouwbewonende vleermuizen verblijven met name in spouwmuren, onder dakbetimmering, achter boeiborden of op zolders.

In het voorliggende plangebied zijn in de bebouwing kieren en betimmeringen aanwezig die geschikt zijn als vaste rust- en verblijfplaatsen voor gebouwbewonende vleermuizen of die vleermuizen toegang bieden tot het gebouw. Door deze aspecten zijn vleermuizen op basis van (veld)ervaring en kennis van de geschiktheid van de elementen voor vleermuizen, niet uit te sluiten in het plangebied.

Het plangebied is tevens geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. In de omgeving van het plangebied is echter voldoende alternatief foerageergebied beschikbaar.

Mogelijk doet de eikenlaan langs de Esweg dienst als vliegroute voor vleermuizen. De beplanting vormt echter naar verwachting geen essentiële vliegroute. In de omgeving zijn genoeg alternatieven routes beschikbaar. Daarnaast blijft die eikenlaan gehandhaafd.

Door de voorgenomen sloop van de bebouwing in het plangebied is mogelijk sprake van het verstoren en aantasten van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen. Vleermuizen zijn zwaar beschermde soorten en staan vermeld op Tabel 3 van de Flora- en faunawet en Bijlage IV van de Habitatrichtlijn.

Om te kunnen bepalen of eventuele verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet overtreden worden door de voorgenomen ontwikkeling is nader onderzoek naar het gebruik en de functie van de bebouwing in het plangebied verricht.

Tijdens dat onderzoek zijn in het plangebied geen (vaste) verblijfplaatsen aangetroffen van (strikt) beschermde vleermuizen. Het plangebied en directe omgeving worden door Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger en Rosse vleermuis incidenteel gebruikt als (niet onmisbaar) foerageergebied. Er is geen sprake van een belangrijke vliegroute. Er zijn als gevolg van de voorgenomen plannen geen negatieve effecten te verwachten op vaste verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen. Het nemen van juridische stappen en het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is niet aan de orde. De resultaten van dit nader onderzoek zijn weergegeven in bijlage 8.

Overige zwaar beschermde zoogdieren

Mogelijk doet het plangebied dienst als foerageergebied voor de steenmarter en de eekhoorn. In de omgeving van het plangebied is voor deze soorten echter voldoende vervangend biotoop aanwezig. Negatieve effecten op overige zwaarder beschermde zoogdieren (niet vleermuizen) zijn daarom uitgesloten.

Reptielen

De aanwezigheid van (zwaar) beschermde reptielsoorten in het plangebied is uit te sluiten. Effecten op deze soorten zijn dan ook uitgesloten.

Amfibieën

De aanwezigheid van (zwaar) beschermde amfibieënsoorten in het plangebied is uit te sluiten. Effecten op deze soorten zijn dan ook uitgesloten.

Vissen

De aanwezigheid van (zwaar) beschermde vissoorten in het plangebied is uit te sluiten. Effecten op deze soorten zijn dan ook uitgesloten.

Vlinders, libellen en overige beschermde soortgroepen

Er zijn geen effecten te verwachten op andere (zwaar) beschermde soorten, zoals dagvlinders, libellen en andere ongewervelden in het plangebied. De soorten zijn niet aangetroffen tijdens het terreinbezoek en de aangetroffen biotopen zijn niet geschikt als leefgebied voor beschermde soorten uit deze soortgroepen.

Flora

De aanwezigheid van (zwaar) beschermde florasoorten in het plangebied is uit te sluiten. Effecten op deze soorten zijn dan ook uitgesloten.

Beschermde gebieden

Effecten op het Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Voor wat betreft de NNN is alleen bij directe aantasting sprake van vervolgstappen, waaronder compensatie. Er bevindt zich geen NNN binnen of in de directe omgeving van het plangebied. Er is van directe aantasting van de NNN dan ook geen sprake.

Effecten op Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Op 4.5 km afstand bevindt zich het Natura 2000-gebied “Leekstermeergebied”. Op basis van de aard en omvang van de werkzaamheden en de afstand tot het Natura 2000-gebied zijn effecten op Natura 2000-gebieden uit te sluiten.

Conclusie

Het aspect natuur is geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.4 Bodem

Onderzoek

In 2007 is via een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig de NEN 5740 de milieuhygiënische bodemkwaliteit onderzocht ter plaatse van het plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn verwerkt in het rapport (Ingenieursbureau Boorsma, 2007, rapportnummer 07190.R01), dat als bijlage 10 is bijgevoegd.

Conclusie

Op grond van het bodemonderzoek zijn er geen milieuhygiënische belemmeringen voor het beoogde gebruik. Op basis van het gebruik sinds 2007 is het niet aannemelijk, dat er na het onderzoek bodemverontreinigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Nader onderzoek is in het kader van het bestemmingsplan niet nodig. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen dient een actueel verkennend bodemonderzoek te worden bijgevoegd. Op deze wijze is het aspect bodem voldoende geborgd.

4.5 Luchtkwaliteit

Kader

In 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Met deze wet zijn luchtkwaliteitseisen verankerd in de Wet milieubeheer. In het kader van deze wet dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende mate' van invloed is op de luchtkwaliteit. Als een bouwproject voldoet aan de gestelde criteria voor de schaalgrootte van het plan (minder dan 1.500 woningen of 100.000 m2 kantooroppervlakte) dan hoeft er niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Het bouwplan bestaat uit de bouw van 13 woningen.

Conclusie

Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd, dat er geen verder onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit nodig is en het plan geen beperkingen ondervindt ten gevolge van de normen voor luchtkwaliteit.

4.6 Geluid

Kader

In de Wet geluidhinder is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg. In stedelijk gebied gelden de navolgende maten: voor een weg bestaande uit 1 of 2 rijstroken: 200 meter; voor een weg bestaande uit 3 of meer rijstroken 350 meter. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist

Het plangebied ligt binnen de zone (200 meter) van de Esweg, zodat akoestisch onderzoek moet worden gedaan naar de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Esweg op de geprojecteerde woningen.

Onderzoek

In het kader van het onderhavige bestemmingsplan zijn voor de effectbeschrijving van de Esweg akoestische berekeningen uitgevoerd op basis van door de gemeente aangeleverde verkeersgegevens. Deze berekeningen dienen ter bepaling van de geluidbelasting ter plaatse van de gevels van de woningen. De resultaten van dit onderzoek (Antea Group, 2016) zijn weergegeven in het rapport dat als bijlage 7 is bijgevoegd.

Geluidbelasting wegverkeer Esweg

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat op de gevels van de nieuw te bouwen woningen in de situatie met het gewijzigde snelheidsregime de geluidbelasting ten hoogste 48 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh als gevolg van verkeer op de Esweg bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt derhalve niet overschreden. De geluidbelasting als gevolg van de nieuw te realiseren parallelweg bedraagt ten hoogste 42 dB. Bij deze waarden kan worden geconcludeerd dat sprake is van een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Geluidbelasting wegverkeer Veldweg

Voor de nabij gelegen Veldweg geldt in de toekomstige situatie een maximum snelheid van 30 km/uur. In de zin van de Wet geluidhinder zijn dergelijke 30 km/uur wegen niet-zoneplichtig en zouden derhalve buiten beschouwing kunnen blijven. Gelet op jurisprudentie blijken 30 km/uur wegen vanuit het oogpunt van een 'goede ruimtelijke ordening' toch akoestisch te moeten worden beschouwd. Echter zijn er geen intensiteiten van de Veldweg bekend. De Veldweg is een weg die alleen door bestemmingsverkeer wordt gebruikt met daardoor naar aangenomen een zeer beperkte intensiteit. Deze weg is derhalve akoestisch gezien niet relevant.

Reconstructie

Snelheidsverhoging 30 naar 50 km op bestaand deel Esweg, tussen perceel 2 en 8.

Omdat de geluidszone over een derde van de breedte (1/3 x 200 m = 67 m) doorloopt, moet de geluidsbelasting van het 50 km deel op de bestaande woningen Esweg 27a en Esweg 27 worden onderzocht. De eis vanuit de Wet geluidhinder is, dat de geluidstoename vanwege de snelheidsverhoging maximaal 1,5 dB mag bedragen. Maar als in de nieuwe situatie de geluidbelasting maximaal 48 dB is, is dat ook toegestaan. Een advies van de RUD Drenthe (zie bijlage 9) wijst uit dat de geluidstoename maximaal 4 dB is; de geluidsbelasting in de nieuwe situatie ligt ruim beneden de 48 dB. Conclusie: vanuit de Wet geluidhinder bestaat geen belemmering voor de snelheidsverhoging.

Snelheidsverlaging van bestaande wegen

Een snelheidsverlaging gaat vrijwel altijd gepaard met minder geluid. Dit kan daarom zondermeer worden doorgevoerd, er is geen akoestisch onderzoek nodig.

Conclusie

Het aspect geluid is geen belemmering voor de uitvoering van dit plan. De besluitvorming voor de verplaatsing van de komgrens en het snelheidregiem zal plaatsvinden in dezelfde raadsvergadering als de vaststelling van het bestemmingsplan, zodat geborgd is dat het beoogde snelheidsregiem daadwerkelijk wordt aangepast.

4.7 Bedrijven En Milieuzonering

De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken is het van belang, dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden, zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.

Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijfsactiviteiten op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd (Bedrijven en milieuzonering, 2009). Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen activiteiten milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 6, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden. In de uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, 2009) is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Wanneer aan de afstanden wordt voldaan kan worden geconcludeerd dat het aannemelijk is dat het plan planologisch acceptabel is.

Onderzoek

De te realiseren functie is geluidgevoelig. Er moet derhalve aandacht worden besteed aan de invloed van inrichtingen in de omgeving op het plan. In de omgeving van het plan bevinden zich aan de oostkant van de Esweg tegenover het plangebied gescheiden door een kleinschalig park (hertenkamp Erebergkamp) een begraafplaats. Verder zijn er geen bedrijfsactiviteiten die hinder opleveren op het plangebied.

Een begraafplaats is in de VNG-uitgave beschouwd als een categorie 1-activiteit, waarbij een minimaal aan te houden afstand geldt van 10 meter tot milieugevoelige objecten vanwege het aspect geluid. Voor de overige aspecten stof, gevaar en geur geldt een minimale afstand van nul meter. De afstand tussen het perceel van de begraafplaats en de gevels van de geprojecteerde woningen is meer dan 60 meter. Aan de afstand wordt voldaan, zodat aannemelijk is dat er in het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Ook wordt de begraafplaats daardoor niet in zijn bedrijfsvoering beperkt door de nieuwe woningen.

Als een hertenkamp wordt beschouwd als een kinderboerderij is dat een categorie 2-activiteit, met een minimaal aan te houden afstand van 30 meter vanwege geur en geluid en 10 meter vanwege stof. De kortste afstand tussen het perceel van het hertenkamp en de gevels van de woningen is circa 32 meter. Hiermee wordt aan de afstand voldaan. Het is aannemelijk is dat er in het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Ook wordt het hertenkamp niet in zijn bedrijfsvoering beperkt door de nieuwe woningen. Bij het hertenkamp is sprake van een propaanopslag. De afstand tot het plangebied is ruim voldoende.

Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan ondervindt geen belemmeringen vanuit het aspect 'bedrijven en milieuzonering'.

4.8 Externe Veiligheid

Beleidskader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen waarin opslag / verwerking gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit EV Inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Beoordeling plangebied en omgeving

Volgens de risicokaart ligt op meer dan 875 meter afstand ten westen van het plangebied een aardgastransportleiding (rode stippellijn). Er is een tankstation aan de Zevenhuisterweg (rode driehoek) op 1,5 kilometer en aan de Middendrift in Steenbergen op 1.485 meter een gasproductielocatie (rode cirkel). Er geen sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor of water

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP052-vg01_0022.png"

Figuur 4.4: Uitsnede risicokaart Nederland

Op grond van de afstanden is nader onderzoek maar externe veiligheidsaspecten niet nodig.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.9 Geur

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij worden bij vergunningverlening
aan veehouderijen afstandseisen gesteld.

Voor grondgebonden (melkvee) bedrijven gelden vaste afstanden (geurcontour) van maximaal 100 m. Bij akkerbouwbedrijven is dit 50 m. Deze afstanden worden gemeten vanaf de rand van het agrarisch bouwvlak. Het dichtst bij gelegen agrarisch bouwvlak ligt op meer dan 800 meter.

Voor intensieve veehouderijen bepaalt een specifieke modelberekening of aan de geurnorm wordt voldaan. Deze norm geldt ter plaatse van geurgevoelige objecten, zoals een woning. De contour is in dat geval onregelmatig, niet cirkelvormig. In alle gevallen is het onwenselijk om geurgevoelige objecten binnen de geurcontour op te richten.

Op een afstand van circa 1.200 m bevindt zich een intensieve veehouderij (Zevenhuisterweg 64). Deze beschikt over een milieuvergunning voor het houden van (vlees)varkens, zeugen, biggen en enkele schapen. De afstand is dermate groot dat het aannemelijk is dat er geen geurhinder ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen zal ontstaan en het bedrijf niet wordt beperkt in zijn bedrijfsvoering. Daarbij geldt dat er op kortere afstand al geurgevoelige objecten aanwezig zijn tussen het bedrijf en het plangebied, die de uitbreidingsruimte van het bedrijf al beperken.

Conclusie

Het aspect geur is geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.10 Water

Inleiding

Voor de realisatie van 13 woningen is een ruimtelijke procedure noodzakelijk. Een verplicht onderdeel hiervan vormt de zogenaamde watertoets. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De afspraken en effecten van de voorgenomen ontwikkeling worden vastgelegd in de waterparagraaf. Voorliggende memo beschrijft de effecten van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot de waterhuishoudkundige aspecten.

Aanmelding digitale watertoets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van waterschap Noorderzijlvest. Dit waterschap maakt gebruikt van de zogenaamde digitale watertoets. Dit is een website waar een ruimtelijke ontwikkeling getoetst kan worden aan waterhuishoudkundige belangen. De locatie is daarom via deze weg aangemeld bij het waterschap. Uit de aanmelding blijkt dat voor het plangebied als speciale aandachtsgebieden de aanwezigheid van ondiepe storende lagen en de zonering van natuurgebied zijn aangewezen (zie bijlage 11).

Bestaande situatie

Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de zuidwestelijke rand van het stedelijk gebied van Nieuw-Roden en is in de huidige situatie, op de te verplaatsing woning na onbebouwd.

Bodemopbouw

Gegevens over de bodemopbouw van de projectlocatie zijn niet bekend. De meest nabijgelegen boring uit het dinoloket (ten westen van de Esweg ter hoogte van de Berkenstraat) bevestigd de aanwezigheid van ondiepe slecht doorlatende lagen.

Maaiveldverloop

Het plangebied is gelegen op de rand van een kleine heuvelrug richting het stroomdal van de watergang 'De Loop'. Het maaiveld heeft een verloop van ca. +5,6m NAP in het noorden naar +4,6 m NAP in het zuiden van het plangebied. Een overzicht van het maaiveldverloop is weergegeven in figuur 4.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP052-vg01_0023.png"

Figuur 4.5: Maaiveldhoogte (bron: AHN2)

Grondwaterstanden

Volgens www.bodemdata.nl wordt in het plangebied een grondwatertrap V verwacht. Dit betekent dat de hoogste grondwaterstanden boven 40 cm beneden maaiveld worden verwacht en de laagste grondwaterstanden meer dan 1,2 meter beneden maaiveld.

Oppervlaktewater

In en grenzend aan het plangebied komen geen watergangen voor die op de legger van het waterschap zijn opgenomen. Wel loopt langs de westzijde van de Esweg een bermgreppel.

Voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de aanleg van 13 woningen en een nieuwe parallelweg. De woningen worden evenwijdig aan de Esweg gerealiseerd. De woningen worden op de Esweg ontsloten via de nieuwe parallelweg.

Beleid

Het waterschap heeft een beleidsnotitie 'Water en Ruimte - Noorderzijlvest' waarin het beleid voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is opgenomen. Hierin is opgenomen dat waterneutraal gebouwd moet worden. Waterneutraal bouwen houdt in dat de initiatiefnemer afdoende maatregelen neemt om de versnelde afvoer, door de toename van verhard oppervlak, te compenseren, zodat het watersysteem niet zwaarder wordt belast. Tevens is een afkoppelbeslisboom opgenomen welke bepaald of oppervlakken als potentieel verontreinigend worden aangemerkt en of deze rechtstreeks afgevoerd mogen worden op oppervlaktewater of dat zuiverende voorzieningen nodig zijn.

Effecten voorgenomen ontwikkeling

De effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de verschillende waterhuishoudkundige aspecten worden hieronder beschreven.

Waterkwantiteit
Om te voorkomen dat een toename van het verhard oppervlak het watersysteem extra belast moet watercompensatie aangelegd worden. Voor plannen met een oppervlak kleiner dan 10 ha hanteert het waterschap de vuistregel dat het te realiseren extra wateroppervlak gelijk dient te zijn aan 10% van de toename aan verhard oppervlak.

Ten behoeve van de watercompensatie wordt zowel aan de voor- als aan de achterzijde van het plangebied een sloot aangelegd waar het afstromende hemelwater naar toe wordt geleid.

Het dakoppervlak van de woningen zal worden afgekoppeld op de sloot aan de achterkant van de woningen en de kolken van de wegverharding zullen rechtstreeks aangesloten worden op de sloot aan de voorkant van de woningen.

De sloten aan weerszijden van de locatie worden door de initiatiefnemers onderhouden. De sloten krijgen een overstort / afvoermogelijkheid voor extreme situaties door een aansluiting op de sloot langs de Esweg. Bij de aanleg van de sloten wordt rekening gehouden met het maaiveldverloop in het plangebied. De overstort / afvoer van de sloten moet aan de zuidzijde van het plangebied worden gerealiseerd. Bij de nadere uitwerking van de berging in de sloten wordt ook rekening gehouden met het verhang in het plangebied.

Naar verwachting biedt het plangebied onvoldoende ontwateringsdiepte voor de realisatie van woningen. Omdat drainage van hoge grondwaterstanden niet is toegestaan zal het plangebied daarom mogelijk opgehoogd moeten worden. Gelet op de verwachte grondwatertrap wordt daarom aanbevolen om nader onderzoek te doen naar de optredende grondwaterstanden.

De sloten krijgen geen drainerende werking. Doordat het afstromende water van verhard oppervlak naar sloten wordt geleid waar het water in eerste instantie wordt geborgen en het de kans krijgt om in de bodem te infiltreren heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de grondwaterstanden in de omgeving. De voorgenomen ontwikkeling heeft daardoor geen effecten op de geohydrologie van natuurwaarden in de omgeving.

Waterkwaliteit

In het plangebied is in de huidige situatie geen permanent oppervlaktewater aanwezig. Door bij de bouw rekening te houden met het Bouwbesluit en geen uitlogende of anderszins verontreinigende bouwstoffen te gebruiken wordt uitspoeling en verontreiniging van hemelwater voorkomen. De voorgenomen ontwikkeling voorziet ook niet in een risico op afspoeling van verontreinigingen. Conform de afkoppelbeslisboom worden de toekomstige verhardingen in het plangebied aangemerkt als licht verontreinigd en mogen deze rechtstreeks afgekoppeld worden op watergangen.

In geval van calamiteiten waarbij verontreinigingen in het afstromende water terecht komen (bijvoorbeeld bij brand) kan het vervuilde water eenvoudig geïsoleerd worden van de omgeving door de sloten aan de voor- /achterzijde van de percelen af te sluiten.

Riolering

De vuilwaterafvoer van de nieuwe woningen wordt met behulp van een persleiding aangesloten op het rioolstelsel van Roden. Hiertoe wordt een nieuw gemaal geplaatst. Het vuilwaterriool zal worden aangelegd in de verharding van de rijbaan van de parallelweg. De locatie en ligging van het gemaal worden in overleg met de gemeente bepaald.

4.11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het plan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen. De realisatie van 13 woningen wordt beschouwd als een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Een stedelijk project valt onder een m.e.r-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat; of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Dit betekent dat gelet op artikel 2 lid 5 onder b van het Besluit milieueffectrapportage het bevoegd gezag, op grond van de in bijlage III bij de EEG richtlijn 85/337/EEG (gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG en richtlijn 2003/35/EG) genoemde criteria, toepassing moeten geven aan een m.e.r. beoordeling als bedoeld in artikel 7.16 t/m 7.19 van de Wm als niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Bij deze criteria dient te worden gekeken naar:

  1. 1. de kenmerken van het project,
  2. 2. de plaats van het project,
  3. 3. de kenmerken van het potentiële effect.

De kenmerken van het project

Bij de kenmerken van het project is in het bijzonder in overweging genomen de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten, het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, de productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder, risico van ongevallen met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën.

Gelet hierop geldt dat naar aanleiding van de kenmerken van het project, met name in relatie tot de omvang van het project, kan worden uitgesloten dat de aangevraagde activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Dit volgt uit de beschreven omgevingsaspecten in dit hoofdstuk.

De plaats van de uitbreiding (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)

Het plangebied ligt aan de rand van een stedelijke omgeving met daaromheen wegen, wonen en een begraafplaats. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van beschermde natuurgebieden.

Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in het gebied waarop het project van invloed kan zijn is in het bijzonder in overweging genomen het bestaande grondgebruik, de relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied, het opnamevermogen van het natuurlijke milieu met in het bijzonder aandacht voor de volgende type gebieden:

  • wetlands;
  • kustgebieden;
  • berg- en bosgebieden;
  • reservaten en natuurparken;
  • gebieden die in de wetgeving van de lidstaten zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd;
  • speciale beschermingszones door de lidstaten aangewezen krachtens richtlijn 79/409/EEG en richtlijn 92/43/EEG
  • gebieden waarin de bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden;
  • gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid;
  • landschappen van historische, cultureel of archeologisch belang.

Het plan betreft het realiseren van 13 woningen op een braakliggende kavel aan de rand van Nieuw-Roden, tegenover het Hertenkamp Erebergkamp aan de Esweg. Het perceel ligt in het verlengde van de bestaande lintbebouwing. Gelet hierop geldt naar aanleiding van de plaats van het project kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

Kenmerken van het potentiële effect

Bij de potentiële aanzienlijke effecten van het project is in samenhang met de criteria van de punten 1 en 2 in het bijzonder in overweging genomen het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking), het grensoverschrijdende karakter van het effect, de orde van grootte en de complexiteit van het effect, de waarschijnlijkheid van het effect, de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.

De onderhavige plannen vinden plaats op eens schaalniveau, dat niet gesproken kan worden van belangrijke nadelige effecten voor het milieu. Gelet hierop geldt dat naar aanleiding van de kenmerken van het potentiële effect kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

Conclusie

Nu uitgesloten kan worden dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben, is er geen aanleiding om een mer-beoordeling of mer-procedure uit te voeren.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  1. a. een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog (bestaande uit 1 kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  2. b. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie beslissend.

5.2 Planvorm

Het bestemmingsplan betreft een ontwikkelingsgericht plan, waarbij aangesloten is op de bestemmingsregeling van het op 22 april 2015 vastgestelde bestemmingsplan Woonwijken Roden. Met de regeling wordt de mogelijkheid geboden om planologisch aanvaardbare bouwinitiatieven mogelijk te maken.

Qua planvorm is gekozen voor het functioneel en relatief gedetailleerd bestemmen, maar met de nodige flexibiliteit in de regeling, zowel rechtens als via een aantal afwijkingsbevoegdheden. Een groot voordeel hiervan is dat de (functionele) structuur van de woonlocatie direct en eenduidig op de verbeelding inzichtelijk kan worden gemaakt.

5.3 Opzet Van De Regels

De regels zijn opgebouwd uit een aantal hoofdstukken.

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 is een uitleg van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen opgenomen, alsmede de wijze van meten.

Begrippen

In dit artikel zijn de standaard begripsomschrijvingen van de gemeente Noordenveld opgenomen, aangevuld met die begrippen, die specifiek in dit bestemmingsplan voorkomen en waarbij sprake is van een (mogelijk) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen.

Wijze van meten

Om de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken te kunnen bepalen, is aangegeven hoe deze worden gemeten.

  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen opgenomen. Hiernavolgend wordt per bestemming een korte uitleg gegeven.

Groen

De structurele en/of beeldbepalende openbare groenvoorzieningen zijn bestemd als Groen. Gebouwen zijn hier niet toegestaan. Er is een aanduiding 'houtsingel' opgenomen, die de aanleg, behoud en versterking van (bestaande) bomenrij en struiklaag mogelijk maakt.

Tuin

Voorkantsituaties en/of ruimtelijk samenhangende, als tuin ingerichte (privé)gronden voor de voorgevel of naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijden van woningen, hebben de bestemming Tuin. Gebouwen zijn hier niet toegestaan. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bijvoorbeeld voor de bouw van erkers, toegangsportalen en carports.

Verkeer - Verblijfsgebied

De wegen hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze gronden zijn bestemd voor wegen, straten en paden, verhardingen en parkeervoorzieningen met daaraan ondergeschikt groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Er wordt gestreefd naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de verkeers- en verblijfsfunctie voor de directe omgeving.

Wonen

De woningen zijn bestemd als Wonen. Het maximum aantal woningen is via een aanduiding en de regels vastgelegd. Er mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd. De hoofdgebouwen van de woningen worden gebouwd in het bouwvlak. De aan het hoofdgebouw van de woning ondergeschikte aan-, uitbouwen en bijgebouwen mogen in het bouwvlak worden gebouwd of in het gebied dat als 'bijgebouwen' is aangeduid. De regeling voor aan-, uitbouwen en bijgebouwen sluit aan op datgene wat er op basis van het Besluit omgevingsrecht zonder vergunning mag worden gebouwd. Er kan met een omgevingsvergunning meer worden toegestaan. Daarbij is wel in aanmerking genomen dat de bebouwingsmogelijkheden ruimtelijk verantwoord moeten zijn. De maximale oppervlakte van de bijgebouwen is afhankelijk van de grootte van het bebouwingsgebied.

De bouwregels zijn afgestemd op de type woningen die zijn voorzien en beschreven in paragraaf 2.2 . De goothoogte bedraagt ten hoogste 4 m voor gebouwen met kap. De dakhelling van een hoofdgebouw met een kap bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 60°. De bouwhoogte van een hoofdgebouw met een kap bedraagt ten hoogste 10 m. De goothoogte en bouwhoogte bedragen ten hoogste 7 m voor gebouwen met een plat dak.

Via een afwijking van de bouwregels biedt het plan voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen ruimere mogelijkheden.

Binnen de bestemming ‘Wonen’ zijn onder bepaalde voorwaarden aan huis verbonden werkactiviteiten en kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van bed & breakfast bij recht toegestaan.

Tot slot geldt dat er via de gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting is opgenomen inzake de landschappelijke inrichting. Hiermee is geborgd, dat de voor de landschappelijke inrichting noodzakelijke houtsingel (bomenrij en struiklaag) wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

  • Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, de algemene bouw- en gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels en de overige regels opgenomen.

Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels zijn bepalingen over ondergeschikte bouwdelen opgenomen.

Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen. In dit bestemmingsplan is een verbod opgenomen voor het gebruik van de gronden en gebouwen ten behoeve van een seksinrichting. Dit verbod geldt voor alle bestemmingen.

Algemene afwijkingsregels

In de algemene afwijkingsregels is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.

Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen onder voorwaarden het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het verplaatsen van de voorgevellijn van het hoofdgebouw.

Overige regels

In de overige regels is een regeling opgenomen over parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden. Tot nu toe werd in de regels een verwijzing opgenomen naar de stedenbouwkundige bepalingen in de Bouwverordening. Op 1 november 2014 is echter de AMvB "Quick wins" (Stb. 2014, nummer 333) en op 29 november 2014 is de Reparatiewet BZK 2014 (Stb. 2014-458) van kracht geworden. Deze AMvB wijzigt artikel 3.1.2 (lid 2) van het Besluit ruimtelijke ordening en de Reparatiewet enkele bepalingen in de Woningwet. Het eerste artikel legt expliciet vast dat een bestemmingsplan regels mag bevatten die betrekking hebben op een bevoegdheid waarvan uitoefening afhankelijk is gesteld van beleidsregels. De aanpassing van de Woningwet komt erop neer dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de gemeentelijke bouwverordeningen niet meer van toepassing zijn op na 29 november 2014 nieuw vast te stellen bestemmingsplannen (of beheersverordeningen). Ze vervallen volledig op 1 juli 2018. De stedenbouwkundige bepalingen worden geschrapt omdat de wetgever er vanuit gaat dat hierin wordt voorzien in de bestemmingsplannen en beheersverordeningen.

Bovenstaande heeft tot gevolg dat een verwijzing naar de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening zinloos is geworden. Het bestemmingsplan zal daarom nu zelf moeten voorzien in parkeerregels als de gemeente haar gemeentelijk parkeerbeleid wil blijven effectueren.

Gezien het nieuwe artikel 3.1.2 Bro bestaat de mogelijkheid om middels algemene regels in het bestemmingsplan de parkeerbehoefte te kunnen sturen. Daarom zijn in lid 12.1 van dit bestemmingsplan regels hierover opgenomen. Deze regels sluiten op grote lijnen aan bij wat eerder was opgenomen in artikel 2.5.30 van de gemeentelijke Bouwverordening. In deze regels wordt uitdrukkelijk uitgegaan van regulering bij het aanvragen en verlenen van omgevingsvergunningen. Daarbij moet gedacht worden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen en alle gebruiksveranderingen die niet bij recht in het bestemmingsplan zijn toegestaan. Zodra een gebruiksverandering past binnen een bestemming, en hiervoor geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd dan hoeft dus in beginsel ook niet nader te worden gekeken naar het parkeerbeleid van de gemeente.

De vraag hoe wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord in het Gemeentelijk Verkeers- en VervoerPlan (GVVP). In het GVVP wordt aangegeven dat voor de berekening van het aantal parkeerplaatsen bij bepaalde functies moet worden uitgegaan van de parkeercijfers van de meest actuele CROW-publicatie (ten tijde van de opstelling van dit plan is dat publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). Hetzelfde geldt ten aanzien van de afmetingen van de te realiseren parkeerplaatsen dan wel -ruimten. Ook hier verwijst het GVVP naar de relevante CROW-publicaties. Op deze wijze wordt ten aanzien van de hiervoor genoemde punten een duidelijk houvast geboden voor het beoordelen van aanvragen van een omgevingsvergunning.

De regeling van artikel 12.1 biedt overigens (net als de voorheen geldende Bouwverordening) de mogelijkheid om af te wijken van de beleidsregels uit het GVVP (lid 4). Afwijken kan bijvoorbeeld indien wordt bijgedragen in het gemeentelijk parkeerfonds.

  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6, sub f van het Besluit op de ruimtelijke ordening is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. De gemeente Noordenveld en de initiatiefnemer sluiten voor dit plan een anterieure overeenkomst met betrekking tot de financiële afhandeling van het plan. In deze overeenkomst worden afspraken gemaakt aangaande de realisatie van de nieuwe functie en de kosten voor het opstellen en procedureel begeleiden van het bestemmingsplan en verzoek(en) om planschade en eventuele planschade zelf. Het uitgangspunt voor de overeenkomst vanuit het perspectief van de gemeente is dat er geen financiële gevolgen voor de gemeente voortvloeien uit de planvorming, de realisatie en eventuele planschade van dit bestemmingsplan.

Omdat het verhaal van exploitatiekosten en planschade is verzekerd door de gesloten overeenkomsten met de initiatiefnemer, is het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig.

Het plan is economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Het voorontwerp bestemmingsplan is op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan diverse instanties in het kader van het vooroverleg. Provincie Drenthe en het Waterschap Noorderzijlvest hebben een reactie ingediend. Deze zijn als bijlage 13 bijgevoegd.

Reactie Waterschap

Het waterschap geeft aan, dat de waterparagraaf inhoudelijk correct en volledig is. De verwijzing naar de beleidsnotitie Water en Ruimte staat vermeld. Deze dient ook bij de detailuitwerking (bv. qua droogleggingseisen) te worden gehanteerd. In de waterparagraaf staat, dat er twee sloten worden gegraven voor opvang, berging en afvoer van hemelwater, en voor de compensatie van versnelde afvoer door toename van verharde oppervlakken. Dat is helemaal juist. Hoe beiden zich verhouden tot de bestaande sloten/greppels wordt niet helemaal duidelijk. Het waterschap wil graag bij de detailuitwerking betrokken worden als het gaat om de grootte van toename van verhard oppervlak, afmetingen van sloten en kunstwerken, hoogteligging, onderhoudsverplichtingen, enz. Uiteindelijk zal voor de realisatie op basis van die detailuitwerking nog een watervergunning moeten worden aangevraagd.

Reactie provincie

De provincie geeft aan dat op basis van de Omgevingsvisie Drenthe (vastgesteld door Provinciale Staten op 2 juli 2014) in het bestemmingsplan het aspect Archeologie van provinciaal belang is. De provincie merkt op dat het rapport van het proefsleuvenonderzoek inhoudelijk een net rapport is en plaatst twee kanttekeningen: de KNA-verplichte waardestelling conform VS06 ontbreekt, en verder ontbreken de putnummers op de Allesporenkaart. Deze opmerkingen verwerkt in het rapport inzake de proefsleuven (zie bijlage 4). De provincie is derhalve voor wat betreft het aspect archeologie akkoord. De provincie geeft aan dat indien het plan overeenkomstig het voorontwerp in procedure wordt gebracht, ervan mag worden uitgegaan dat Gedeputeerde Staten geen reden zullen zien om vanuit provinciaal belang in te grijpen in de verdere procedure. De conclusies van het onderzoek worden gedeeld.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 25 augustus tot 6 oktober 2016 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn twee zienswijzen kenbaar gemaakt bij de gemeenteraad. De zienswijzen zijn van een antwoord voorzien in een notitie, die als bijlage bij dit plan is gevoegd. Naar aanleiding van de zienswijzen is het plan aangepast. Hiervoor wordt verwezen naar bijlage 14.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijven

Bijlage 1 Staat van bedrijven

Bijlage 2 Plan Landschappelijke Inrichting

Bijlage 2 Plan landschappelijke inrichting

Bijlage 3 Archeologische Beleidsadvieskaart Noordenveld

Bijlage 3 Archeologische beleidsadvieskaart Noordenveld

Bijlage 4 Toelichting Op Archeologische Beleidsadvieskaart Noordenveld

Bijlage 4 Toelichting op Archeologische beleidsadvieskaart Noordenveld

Bijlage 1 Rga Monitor Noordenveld 2015

Bijlage 1 RGA Monitor Noordenveld 2015

Bijlage 2 Woningmarktonderzoek

Bijlage 2 Woningmarktonderzoek

Bijlage 3 Archeologie (Bureau- En Inventariserend Veldonderzoek)

Bijlage 3 Archeologie (bureau- en inventariserend veldonderzoek)

Bijlage 4 Archeologie (Proefsleuvenonderzoek)

Bijlage 4 Archeologie (proefsleuvenonderzoek)

Bijlage 5 Cultuurhistorie

Bijlage 5 Cultuurhistorie

Bijlage 6 Natuurtoets

Bijlage 6 Natuurtoets

Bijlage 7 Geluid

Bijlage 7 Geluid

Bijlage 8 Vleermuizenonderzoek

Bijlage 8 Vleermuizenonderzoek

Bijlage 9 Geluid Reconstructie

Bijlage 9 Geluid reconstructie

Bijlage 10 Bodem

Bijlage 10 Bodem

Bijlage 11 Watertoets

Bijlage 11 Watertoets

Bijlage 12 Landschapadvies

Bijlage 12 Landschapadvies

Bijlage 13 Overlegreacties

Bijlage 13 Overlegreacties

Bijlage 14 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 14 Nota van Zienswijzen

Bijlage 15 Vaststellingsbesluit

Bijlage 15 Vaststellingsbesluit