KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Maatschappelijk
Artikel 5 Tuin
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Omgeving Plangebied
2.2 Huidige Situatie Plangebied
2.3 Toekomstige Situatie Plangebied
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie
4.2 Bodem
4.3 Cultuurhistorie
4.4 Ecologie
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Geluid
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Milieuzonering
4.9 Water
4.10 M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Algemeen
5.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 2 Bodemonderzoek Schoolstraat 1 En 5 (2010)
Bijlage 3 Asbestonderzoek Schoolstraat 1 En 5 (2010)
Bijlage 4 Bodemonderzoek Schoolstraat 7 (2010)
Bijlage 5 Asbestonderzoek Schoolstraat 7 (2010)
Bijlage 6 Bodemonderzoek Schoolstraat (2015)
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 8 Watertoets
Bijlage 9 Overlegreacties
Bijlage 10 Reactie Provincie Drenthe

Gastenhuis Schoolstraat te Roden

Bestemmingsplan - gemeente Noordenveld

Vastgesteld op 17-05-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Gastenhuis Schoolstraat te Roden met identificatienummer NL.IMRO.1699.2016BP053-vg01 van de gemeente Noordenveld;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aanpijling:

een op de verbeelding blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemming/aanduiding van toepassing is op de aangepijlde gronden;

1.7 achtererf:

het achter het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voorzover gelegen achter de achtergevel en het verlengde daarvan en tussen de zijdelingse perceelgrenzen, en die zijde (zijdelings) niet gekeerd is naar de weg of het openbaar toegankelijk gebied;

1.8 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.9 achtergevel:

de gevel van een gebouw, die gesitueerd is tegenover de voorgevel van het betreffende gebouw;

1.10 achterkant:

de achtergevel, het achtererf en het dakvlak aan de achterzijde van een gebouw alsmede de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw, voor zover die zijde (zijdelings) niet gekeerd is naar de weg of het openbaar toegankelijk gebied;

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.12 bebouwingsbeeld of straatbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.13 bebouwingsgebied:

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;

1.14 bebouwingspercentage:

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak en/of het bouwperceel, dat maximaal mag worden bebouwd;

1.15 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden werkactiviteiten daaronder niet begrepen;

1.16 bedrijfswoning of dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.17 bestaand:

  1. a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of de beheersverordening aanwezig is, dan wel toegestaan is krachtens een omgevingsvergunning en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  2. b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;

1.18 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.19 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.20 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.22 bouwgrens of bouwvlakgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.23 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.27 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.28 buitenwerkse gevelvlak:

de buitenzijde van de daadwerkelijke wanden van een bouwwerk. Voor bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenwerkse gevelvlak aangemerkt;

1.29 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

1.30 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw of een overkapping;

1.31 dakopbouw:

een niet-ondergeschikte toevoeging aan het dak van de bestaande bouwmassa, door het verhogen van de nok of de dakrand, dan wel de gootlijn van het dak;

1.32 erf:

een al dan niet omheind stuk grond, in ruimtelijk opzicht direct behorende bij, in functioneel opzicht ingericht ten dienste van, en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of een ander gebouw, dat in beginsel behoort tot het perceel waarop de woning of het andere gebouw is geplaatst, zoals dat kan blijken uit de (oorspronkelijke) kadastrale gegevens en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;

1.33 erfafscheiding:

de afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf of perceel, of van de openbare ruimte;

1.34 erker:

een ondergeschikte grondgebonden uitbouw met een beperkte omvang in breedte, hoogte, diepte en een overwegend transparante verschijningsvorm en uitstraling, waardoor het stedenbouwkundig aanzicht niet wezenlijk wordt beïnvloed;

1.35 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.36 gebruik:

het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;

1.37 gebruiksmogelijkheden:

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.38 geluidsgevoelig object:

een woning of een ander gebouw of object waarvoor ingevolge artikel 82 van de Wet geluidhinder bij Algemene Maatregel van Bestuur de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting is aangegeven;

1.39 gevellijn:

de in het plan als zodanig opgenomen aanduiding, waar de voorgevel van het hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd;

1.40 gootlijn of druiplijn:

een horizontale snijlijn van gevelvlak en dakvlak, zijnde de laagste in lijn van het dak die representatief kan worden geacht voor de (in stedenbouwkundige zin toegestane) hoofdmassa;

1.41 hoofdgebouw:

één gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.42 hoofdverblijf:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat naar constructie en inrichting geschikt is voor de permanente huisvesting van één persoon, een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep personen;

1.43 hoofdvorm:

de hoofdvorm van het gebouw wordt bepaald door het bestaande gevelvlak, de goothoogte, de nokhoogte en de dakvorm;

1.44 huishouden:

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voer(t)(en) of wil(len) voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan (kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen);

1.45 kap:

een dakafdekking onder een hoek vanaf 15° met het horizontale vlak, dan wel in een gebogen vorm;

1.46 kapverdieping of kaplaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw onmiddellijk onder de kap;

1.47 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.48 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.49 landschapselement:

landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurlijk waardevolle elementen in het landschap, zoals onder andere houtopstanden, houtsingels, houtwallen, moerasjes, poelen en steilranden;

1.50 maaiveld:

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.51 maatschappelijke dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van maatschappelijke diensten aan consumenten door middel van een rechtstreeks contact; de maatschappelijke diensten hebben betrekking op (sociaal-)medische, (sociaal-)culturele of openbare dienstverlening en daarmee naar de aard gelijk te stellen dienstverlening;

1.52 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, (sociaal-)medische, (sociaal-)culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen, kinderopvang en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.53 milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, (bodem)verontreiniging, licht en/of trilling;

1.54 nadere eis:

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.55 nok:

het snijpunt, dan wel een horizontale snijlijn van ten minste twee hellende dakvlakken, zijnde de hoogste lijn van een dak;

1.56 normale onderhouds- en exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.57 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.58 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven peil is gelegen;

1.59 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.60 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met ten hoogste één wand;

1.61 peil:

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.62 permanente bewoning:

de bewoning van een recreatiewoning als hoofdverblijf;

1.63 plat dak of platte afdekking:

een dakafdekking onder een hoek van minder dan 15° met het horizontale vlak;

1.64 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.65 rooilijn:

de lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde of aan de van de weg afgekeerde zijde niet mag worden overschreden;

1.66 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.67 sociale veiligheid:

een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is;

1.68 tijdstip van beëindiging van een bepaald gebruik:

  1. a. het tijdstip waarop een gebouw is gesloopt, dan wel vanwege bouwkundige gebreken het gebruik ingevolge de Woningwet dient te worden gestaakt;
  2. b. het tijdstip waarop gronden en/of een gebouw met de bijbehorende grond kennelijk in gebruik zijn genomen voor een andere functie dan in het bestemmingsplan voor de betreffende gronden in de bestemmingsomschrijving is aangegeven;

1.69 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.70 verbeelding:

de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan conform het gestelde in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening;

1.71 verkeersveiligheid:

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer, die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen, bochten en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.72 voorerf:

het voor het hoofdgebouw gelegen gedeelte ven het erf, voorzover gelegen voor de voorgevel en het verlengde daarvan tot aan de naar de weg gekeerde perceelgrens;

1.73 voorgevel:

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, de als 'gevellijn' in het plan aangeduide, dan wel door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.74 voorkant:

de voorgevel, het voorerf en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw, alsook de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) gekeerd is naar de weg of openbaar toegankelijk gebied;

1.75 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer en waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit;

1.76 weg:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten, met dien verstande dat zelfstandige fiets- en voetpaden, brandgangen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voor openbaar verkeer openstaande paden hier niet onder worden begrepen;

1.77 woning of wooneenheid:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en uitsluitend bestemd voor de huisvesting van één huishouden;

1.78 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat met één of meer gemeenschappelijke toegangen en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.79 woonsituatie:

de waarde van een gebied voor de woonfunctie, die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;

1.80 zakelijke dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten door reisbureaus, uitzendbureaus, reclamebureaus, architectenbureaus, kapperszaken, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven, kantoren en praktijkruimten;

1.81 zijerf:

het naast het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen naast de zijgevel tot aan de aan die zijde gelegen perceelgrens;

1.82 zijgevel:

de gevel van een gebouw, niet zijnde de voor- of achtergevel.

1.83 zorginstelling:

voorziening voor verzorging en begeleiding (24-uursverblijf) van ouderen, zieken of gehandicapten.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens:

tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, luchtbehandeling- en liftinstallaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de lengte, breedte en/of diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en/of de buitenzijde van overige niet-ondergeschikte bouwonderdelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 Algemene regels

Alle maten zijn in meters (m) en voor:

  • oppervlakten in vierkante meters (m2);
  • inhoudsmaten in kubieke meters (m3);
  • verhoudingen in procenten (%);
  • hoeken/hellingen in graden (°).

Op de verbeelding wordt altijd gemeten vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. (openbare) groenvoorzieningen;
  2. b. behoud en/of versterking van de bestaande bomen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. paden en verhardingen;
  2. d. speelvoorzieningen;
  3. e. nutsvoorzieningen;
  4. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. h. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. zorgwoningen, met inbegrip van niet zelfstandige huisvesting en/of verzorging van woongroepen, al dan niet gecombineerd met een dienstencentrum;

alsmede voor:

  1. c. wonen ten dienste van het bedrijf of de instelling, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  2. e. groenvoorzieningen;
  3. f. nutsvoorzieningen;
  4. g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. h. tuinen, erven en terreinen;
  2. i. gebouwen;
  3. j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. k. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en/of bouwhoogte, de dakhelling en dakvorm van de bebouwing en de plaats van parkeervoorzieningen.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen en voorkanten behorende bij de op aangrenzende gronden gelegen bebouwing;
  2. b. parkeren, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  2. d. (openbare) groenvoorzieningen;
  3. e. nutsvoorzieningen;
  4. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. h. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

5.2 Bouwregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Ondergeschikte bouwonderdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding ten hoogste 0,5 m bedraagt.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Uitsluiting seksinrichting

Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van gronden en bouwwerken als seksinrichting.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van:

  1. a. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  2. b. het bepaalde in het bestemmingsplan, met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  3. c. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat wordt afgeweken van de voorgeschreven maatvoering bij (gedeeltelijke) nieuwbouw, verbouw of uitbreiding van bestaande bebouwing, mits dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt gewenst is;
  4. d. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, mits:
    1. 1. de inhoud per gebouw niet meer dan 50 m³ bedraagt;
    2. 2. de bouwhoogte van het gebouw ten hoogste 3 m bedraagt;
  5. e. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die kunnen worden aangemerkt als tuin- en straatmeubilair, waaronder vlaggenmasten, reclame- en mededelingenborden, monumenten/gedenktekens en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits de bouwhoogte ten hoogste 6 m bedraagt.

De onder a tot en met e bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • bebouwing met de aanduiding 'karakteristiek'.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden

  1. a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
    Van voldoende parkeergelegenheid is sprake als wordt voldaan aan het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP), waarin is aangegeven dat van de meest actuele CROW-publicatie moet worden uitgegaan of aan de gewijzigde beleidsregels indien deze gedurende de planperiode worden gewijzigd.
  2. b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  3. c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
  4. d. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en b:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde in sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd in strijd met het hiervoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het sub a, na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten vervatten.
  4. d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Gastenhuis Schoolstraat te Roden'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het plangebied aan de Schoolstraat is momenteel braakliggend. In het verleden bevonden zich hier aan- en bijgebouwen van de Scheepstraschool, een basisschool en een woning. Enkele jaren geleden zijn er plannen gemaakt om het hele gebied, inclusief Scheepstraschool, te herontwikkelen. De monumentale Scheepstraschool is destijds gerestaureerd en heeft een nieuwe functie gekregen. De overige plannen hebben echter geen doorgang gevonden. Wel zijn de aan- en bijgebouwen van de Scheepstraschool, de basisschool en de woning gesloopt.

Het voornemen is nu om op het braakliggende terrein een woonzorgvoorziening voor dementerende mensen te realiseren. De plannen hiervoor passen niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Centrumgebied Roden'. Om het initiatief juridisch-planologisch mogelijk te maken is daarom voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt aan de oostzijde van het centrum van Roden. Het wordt begrensd door verschillende woonpercelen en maatschappelijke functies aan de omliggende straten. Op onderstaande luchtfoto is de globale begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP053-vg01_0001.png"

Ligging plangebied

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Centrumgebied Roden' (vastgesteld 19 juni 2013). Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Wonen - Woongebouw' met daarin een bouwvlak. Het noordwestelijke deel van het plangebied heeft een tuinbestemming. Op de oostelijke en zuidelijke perceelgrens bevindt zich een bomenrij die is bestemd als 'Groen'.

De beoogde nieuwe bebouwing valt deels buiten het bouwvlak. Het initiatief kent daarnaast een nadrukkelijke zorgcomponent, waardoor enkel een woonbestemming het gebruik van de gronden niet voldoende dekt. Voor de ontwikkeling is daarom voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op het ruimtelijk beleid van rijk, provincie, regio en gemeente. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de omgeving van het plangebied aan de orde. Verder wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de huidige en toekomstige inrichting van het plangebied. Hoofdstuk 4 is gewijd aan het onderzoek naar de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 behandelt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. In het laatste hoofdstuk wordt tenslotte ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het initiatief.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Omgeving Plangebied

Het dorp Roden is van oorsprong een agrarische nederzetting aan de rand van een es en in de nabijheid van een beekdal (Peizerdiep). Roden bestond uit een verzameling boerderijen met de daarbij behorende schuren en schaapskooien. De open ruimten in het dorp werden gebruikt als verzamelplaats. Deze ruimten, aangeduid als 'brink', lagen aanvankelijk aan de rand van het dorp.

Vanouds liepen de wegen van de es, de groenlanden, de heide en het bos naar het centrum van de nederzetting. Deze radialen waren op willekeurige plaatsen door smalle wegen met elkaar verbonden. De brink lag daar waar de huidige Brink uitkomt op de Schoolstraat en de Mensingeweg. Hier staan nog de kerk en een aantal oude panden/boerderijen waaronder de Scheepstraschool. Vanaf de Brink liepen wegen naar het beekdal, de es, de heidevelden en de bossen.

In 1850 was het dorp Roden al relatief dicht bebouwd. De hoofdzakelijk uit boerderijen bestaande bebouwing concentreerde zich aan de Brink, de Groningerstraat, de Heerestraat, het Julianaplein, de Nieuweweg, de Raadhuisstraat en de Schoolstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP053-vg01_0002.jpg"

Topografische kaart 1850

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP053-vg01_0003.jpg"

Topografische kaart 1915

Tussen 1850 en 1940 maakt Roden vervolgens een zeer sterke groei door, waarbij het dorp een compacter uiterlijk kreeg. Verdichting van de bestaande bebouwing resulteerde in het ontstaan van nieuwe straatwanden aan onder andere de Groningerstraat, de Raadhuisstraat en de Schoolstraat.

Het plangebied is gelegen in het oude centrum van Roden, in de nabijheid van de voormalige Scheepstraschool, het Gemeentehuis, de kerk en het landgoed Mensinge. Op oude topografische kaarten is te zien dat er veelal vrijstaande behuizingen en boerderijen aanwezig waren, met ruime erven, boomgaarden en boomstructuren. Hoewel in de loop der tijd veel nieuw is gebouwd, van uiteenlopende kwaliteit, is in de Schoolstraat nabij het plangebied de oude sfeer goed blijven hangen.

2.2 Huidige Situatie Plangebied

In de inleiding van deze toelichting is reeds aangegeven dat alle bebouwing in het plangebied in het verleden is afgebroken. De locatie bestaat uit een grasperceel met aan de randen enkele opgaande groenstructuren (met name bomen) en struikgewas. In het terrein is een (ondiepe) laagte aanwezig. Bebouwing en permanent oppervlaktewater zijn niet aanwezig. Wel ligt langs de oostzijde een watergang. De locatie wordt tussen Schoolstraat 3 en 9 ontsloten op de Schoolstraat. Deze straat geeft vervolgens verbinding met de doorgaande wegen in en nabij het dorp.

2.3 Toekomstige Situatie Plangebied

Concept Gastenhuis

Aan de Schoolstraat wordt een kleinschalige woonzorgvoorziening voor 19 dementerenden gerealiseerd. Het initiatief hiervoor is genomen door Het Gastenhuis.

Elk Gastenhuis wordt geleid door een inwonend zorg(echt)paar. Zij zijn verantwoordelijk voor alle zorg die in en vanuit hun huis geboden wordt en doen er alles aan om het Gastenhuis tot een veilige haven te maken voor mensen met dementie uit de omgeving.

Bij het Gastenhuis staan respect voor de gasten en behoud van eigen regie voorop. De persoonlijke assistenten, die bij mensen thuis komen, treden toe tot de reeds bestaande sociale netwerken. Zij helpen hen dit netwerk zo goed mogelijk in stand te houden, zo zelfstandig mogelijk te blijven functioneren en vooral hun eigen ritme te blijven leven. Hierbij is onder andere veel aandacht voor goede voeding en lichaamsbeweging. Ook eenmaal inwonend in het Gastenhuis, blijven deze zaken voorop staan.

Belangrijk in de zorg voor mensen met dementie is ook een goede medische begeleiding. Mensen met dementie zijn extra kwetsbaar, omdat zij vaak niet meer in staat zijn om aan te geven dat er iets niet in orde is. Een Gastenhuis heeft daarvoor geen artsen in dienst, maar werkt samen met de plaatselijke huisarts. Indien nodig kunnen zorg(echt)paren ruggespraak houden met een team van specialisten in de ouderengeneeskunde en dementie.

Bebouwing

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP053-vg01_0004.jpg"

Impressie vanuit het noordwesten

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP053-vg01_0005.jpg"

Impressie vanuit het zuidwesten

Op basis van het door Het Gastenhuis vastgestelde programma van eisen worden er 19 appartementen voor bewoners gerealiseerd, waarvan twee voor dubbele bewoning. Voor gasten van de bewoners of tijdelijke opvang wordt één logeerkamer gerealiseerd. Op basis van het programma van eisen worden daarnaast diverse ontmoetings-, activiteitenruimten en facilitaire ruimten (woon-/eetkamer, keuken, kantoor etc.) gerealiseerd. Het woonhuis voor het zorg(echt)paar bevindt zich aan de zuidzijde van het gebouw. Op bovenstaande 'Impressie vanuit het zuidwesten' is de woning aan de rechterkant te zien als het terugliggende deel van de bebouwing.

Op basis van het programma van eisen is er een standaard model ontwikkeld voor een gebouw van circa 780 m2, bestaande uit twee lagen met kappen. De architectonische verschijningsvorm en materialisering van het standaard model is echter niet passend in het dorpse karakter van Roden. Hierop is het standaard model aangepast. Uitgangspunt is de archetypische vorm van een Drentse boerenschuur. Het tweelaagse volume wordt voorzien van twee langskappen. Op de koppen van het gebouw lopen deze kappen door in overkappingen, zodat een lage gootlijn wordt gerealiseerd. Ook worden de kappen voorzien van uileborden.

Qua materialisering wordt eveneens aansluiting gezocht bij de Drentse boerenschuur. Het volume wordt bekleed met zwart gebeitst hout boven een lage gemetselde plint. De dakbedekking bestaat uit blauwgrijs gesmoorde keramische pannen.

Parkeren en verkeer

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Schoolstraat. Via deze straat zijn de doorgaande wegen in Roden bereikbaar. De in de Schoolstraat aanwezige langparkeerplaatsen zijn bedoeld voor de winkels en de woningen. De parkeerbehoefte van het plangebied moet autonoom worden opgelost. De parkeerbehoefte wordt bepaald op basis van kencijfers (CROW-publicatie 317 - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). Daarbij is uitgegaan van 0,6 parkeerplaatsen per zorgappartement (inclusief parkeren voor personeel, zoals zorg(echt)paar). Op grond van 19 zorgappartementen komt de totale parkeerbehoefte op 19 x 0,6 = 11,4 parkeerplaatsen. Naar boven afgerond zijn dit 12 parkeerplaatsen. Deze 12 parkeerplaatsen worden op eigen terrein in het noordwesten van het plangebied gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte. Op onderstaande inrichtingsschets is de situering van de toekomstige bebouwing met parkeerplaatsen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP053-vg01_0006.jpg"

Situering toekomstige bebouwing en parkeerplaatsen (bron: B+O 25-08-2016)

De nieuwe voorziening genereert verkeer. CROW-publicatie 317 heeft geen kencijfers voor de verkeersgeneratie van een dergelijke instelling. Echter, gelet op de grootte van deze voorziening zal de verkeersgeneratie zich beperken tot enkele tientallen ritten per etmaal. Deze hoeveelheid verkeer leidt niet tot een verminderde doorstroming of verkeersveiligheid op de Schoolstraat.

Landschappelijke inpassing

De oude topografische kaarten, evenals de oude kadastrale kaarten en minuutplannen, laten zien dat het gebied vanouds tot de dorpskern heeft behoord. Er waren verschillende behuizingen en boerderijen met tuinen en boomgaarden. Ook de sloot langs de achtergrens staat al op de oudere kaarten. Waar het plangebied een eeuw geleden deel uitmaakte van de dorpsrand, is nu sprake van een ligging in de rand van de dorpskern. Wel is de ruimtelijke relatie met het groene buitengebied, en dan met name de groenstructuur van het landgoed Mensinge, bewaard gebleven. Juist deze samenhang met aan de ene kant de dorpskern en aan de andere kant het groene buitengebied maakt de locatie zo bijzonder.

Vanwege de ligging van het plangebied in de (historisch belangrijke) kom van Roden is bijzondere aandacht besteed aan het omgaan met de bestaande maar ook met de toekomstige groenelementen. De belangrijkste te handhaven beplantingen in het plangebied zijn geselecteerd vanwege de ruimtelijke en historische betekenis, de habitus, de vervangingswaarde en de vitaliteit.

Fysiek wordt de samenhang met het landgoedkarakter van de omgeving vormgegeven door grote bomen en boomstructuren. Opgemerkt moet worden dat deze samenhang noordelijker in de Schoolstraat eigenlijk ophoudt. Er wordt dan ook groot belang en waarde gehecht aan de bestaande boombeplantingen langs de grenzen van het plangebied. Met name de bomenrij ten zuiden van de parkeerplaats is belangrijk voor de samenhang met de rest van de kom van Roden. Het verdient aanbeveling deze beplanting te optimaliseren wat betreft de toekomstige situatie en de vitaliteit. Ook verdient het aanbeveling in het plangebied langs de Schoolstraat enkele solitairen toe te voegen, evenals langs de noordgrens en de zuidgrens.

De groenstructuur blijft, voor zover het de monumentale bomen betreft, behouden (en ook beter beschermd). Indien sprake is van verwijdering van (jonge) beplanting, zal deze elders op het terrein worden gecompenseerd.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met de hiervoor genoemde rijksdoelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder van duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In paragraaf 3.2 van deze toelichting wordt hier verder op ingegaan.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening heeft het Rijk voorts enkele nationale belangen voorzien van bindende regels. Deze dienen bij ruimtelijke plannen in acht te worden gehouden. Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor bindende regels zijn opgenomen.

3.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie en -verordening

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 2 juli 2014 de Omgevingsvisie Drenthe geactualiseerd en vastgesteld. De visie is op 20 augustus 2014 in werking getreden. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De (geactualiseerde) Omgevingsverordening is op 17 oktober 2015 in werking getreden.

De missie uit de Omgevingsvisie is het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn rust, ruimte, natuur en landschap, oorspronkelijkheid, naoberschap, menselijke maat, veiligheid en kleinschaligheid (Drentse schaal). In de Omgevingsverordening zijn deze kernkwaliteiten doorvertaald als archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap, rust, en natuur.

Om de missie te bereiken, wil de provincie vier robuuste systemen ontwikkelen. Deze vier systemen zijn: het sociaal-economisch systeem, het watersysteem, het landbouwsysteem en het natuursysteem. Binnen deze systemen staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie (respectievelijk wonen en werken, water, natuur en landbouw) voorop. Een robuust systeem wil zeggen dat een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren van het systeem.

RUIMTELIJKE KWALITEIT
Daarnaast is voor het bereiken van de missie de ruimtelijke kwaliteit van belang. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

In de Omgevingsverordening is daarom opgenomen dat in een bestemmingsplan uiteengezet wordt dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie. Daarnaast mag een bestemmingsplan geen nieuwe activiteiten dan wel een wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten.

KERNKWALITEITEN
Onderstaand is aangegeven welke specifieke waarden of kenmerken van invloed zijn op dit bestemmingsplan.

Op grond van de kernkwaliteit Aardkundige waarden is voor het plangebied een gemiddeld beschermingsniveau van toepassing. Gezien het feit dat het plan ingrepen in de bodem mogelijk maakt ter plaatse van in het verleden reeds verstoorde gronden, is er geen sprake van een significante aantasting van de kernkwaliteit.

Op grond van de kernkwaliteit Landschap ligt het plangebied in het esdorpenlandschap. In dit landschap zijn met name de essen en beekdalen van provinciaal belang. Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied en tast geen essen of beekdalen aan. De kernkwaliteit is dan ook niet in het geding.

Met betrekking tot de kernkwaliteit Cultuurhistorie geldt het sturingsniveau 'eisen stellen'. Het plangebied maakt deel uit van 'Gebied 7: de kop van Drenthe' waar de provincie vraagt om de cultuurhistorische samenhang als belangrijkste vertrekpunt te nemen in een gebied dat veel aan verandering onderhevig is. Specifiek voor het plangebied wordt deze cultuurhistorische samenhang geduid door de ruimtelijke opzet van het esdorp. De provinciale ambitie richt zich op "het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. Deze opzet wordt getypeerd door een vrije ordening van bebouwing en boerderijen afwisseling tussen bebouwde plekken en open ruimtes (in het bijzonder de brinken) en doorzichten naar het omliggende buitengebied".

Hoewel Roden als esdorp van oudsher vrij dicht bebouwd is, is ook hier de vrijere oriëntatie van bebouwing nog zichtbaar, evenals de diverse open plekken in het hart van het dorp, zoals bij de Brink richting landgoed Mensinge en op de kop van de Schoolstraat met de kruising van de Groningerstraat. Het royale open en groene gebied achter de bebouwing aan de Schoolstraat, waar ook het plangebied ligt, ondersteunt het karakter van het esdorp door de vele bomen die boven de woningen uitkomen en zo het silhouet van het dorp mee bepalen.

Het voorliggende bouwplan wordt in vorm en materiaal ondergeschikt gemaakt aan de bestaande bebouwing langs de straat (H. Scheepstraschool) en voegt zich daarmee als bijgebouw in de stedenbouwkundige opzet van de straat en het dorp. De bestaande beplanting blijft behouden en waar nodig nog versterkt, zodat het groene karakter dat de esdorpen zo kenmerkt, ook behouden blijft.

Op grond van de kernkwaliteit Archeologie tenslotte geldt voor het plangebied het generieke beleid. Uitgangspunt is daarbij dat alle behoudenswaardige vindplaatsen die op de Archeologische Monumentenkaart van Drenthe (AMK) staan en nieuw ontdekte (behoudenswaardige) vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen. Ten behoeve van het bestemmingsplan is een onderzoek uitgevoerd waaruit is gebleken dat er in het plangebied geen archeologische waarden aanwezig zijn.

LADDER VOOR DUURZAME VERSTEDELIJKING
Verder dient in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik de Ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd te worden. De treden van de ladder zijn als volgt:

  1. 1. Is er een regionale behoefte?
  2. 2. Zo ja: is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
  3. 3. Zo nee: zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden gemaakt voor de (resterende) regionale behoefte met een goede landschappelijke inpassing.

ad 1.

Ten behoeve van de ontwikkeling is door Het Gastenhuis een marktverkenning uitgevoerd waar uit blijkt dat het percentage personen van 65 jaar en ouder in de gemeente Noordenveld beduidend hoger ligt dan de gemiddeld in Nederland. De verwachting is daarnaast dat het aantal personen met dementie de komende jaren fors zal toenemen. Het aanbod aan kleinschalige zorgvoorzieningen in Roden en omgeving is echter beperkt. Gezien de huidige situatie en prognoses kan gesteld worden dat er sprake is van een actuele regionale behoefte.

ad 2.

Het initiatief betreft een herstructurering van bestaand stedelijk gebied. Het plan maakt geen nieuwe ruimtevragende ontwikkelingen mogelijk. In de marktverkenning is verder geconcludeerd dat Roden een dorp met een regionale functie en veel voorzieningen is. Het plangebied bevindt zich aan de rand van het centrum van het dorp, in de nabijheid van die voorzieningen. Daarnaast kan het plan ruim binnen de gewenste stichtingskosten worden gerealiseerd.

ad 3.

Door de positieve beantwoording van de tweede vraag hoeft de derde 'trede' niet te worden behandeld.

Op grond van het voorgaande kan gesteld worden dat er met het plan sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik waarbij voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Conclusie

Concluderend kan gesteld worden dat met voorliggend bestemmingsplan wordt bijgedragen aan het behoud en de ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid. Daarnaast is er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.

3.3 Regionaal Beleid

Regiovisie Groningen-Assen 2030

In het kader van de 'Regiovisie Groningen-Assen 2030' is Noordenveld een samenwerkingsverband met de omliggende gemeenten en de provincies Groningen en Drenthe aangegaan om mee te werken aan de versterking van de economische kernregio Groningen-Assen. In deze regio heeft Roden, samen met Leek, een 'schragende' functie voor wonen en werken. Met het plan worden woonzorgvoorzieningen mogelijk gemaakt. Er is daarom geen sprake van een uitbreiding van de woningvoorraad. Daarom heeft dit plan geen relatie met de 'Regiovisie Groningen-Assen 2030'.

Intergemeentelijke Structuurvisie Leek-Roden

In oktober 2009 heeft de raad van de gemeente Noordenveld de Intergemeentelijke Structuurvisie Leek-Roden vastgesteld. Het betreft een integrale visie op de ruimtelijke ontwikkelingen voor de periode tot 2030 in de gemeente Leek en de kernen Roden, Nieuw-Roden en Nietap (inclusief hun omgeving) in de gemeente Noordenveld. Deze visie brengt samenhang aan in vooral het wonen, het werken, de bereikbaarheid en de ontwikkeling van natuur en landschap.

Kernwaarden voor Roden ten aanzien van het wonen is dat Roden een zelfstandig opererend en uitgebreid voorzieningenpakket heeft. De ontwikkeling is erop gericht dit op een evenwichtige manier met een woonprogramma te ondersteunen. De bestaande landschappelijke kwaliteit zal worden benut als identiteitsdrager voor het te ontwikkelen woonmilieu. Woonmilieus worden onderscheiden in wonen tussen de houtsingels, wonen aan het landgoed en wonen in het bos. Ook zal er onderscheid zijn door het toepassen van verschillende woonintensiteiten (hogere dichtheid in het centrum). Het voorliggende plan voldoet aan deze uitgangspunten.

3.4 Gemeentelijk Beleid

Woonbeleid

Het omgevingsplan van de provincie Drenthe vraagt om regionale afstemming en samenwerking, onder meer op het vlak van wonen. Om dat te bereiken zorgt elke Drentse regio samen met de provincie voor onderlinge afstemming in de programmering. De gemeente Noordenveld heeft haar woonbeleid vastgelegd in onder andere prestatieafspraken en het Regionaal afstemmingsdocument 'Woningmarkt regio Noord-Drenthe'.

Sinds eind 2012 is de planningslijst een sturingsinstrumentarium van het Regionaal afstemmingsdocument 'Woningmarkt regio Noord-Drenthe'. Omdat het in voorliggend bestemmingsplan gaat om woonzorgvoorzieningen kan worden gesteld dat er geen sprake is van uitbreiding van de woningvoorraad. Het planvoornemen levert geen belemmeringen op vanuit de woningbouwafspraken en is passend binnen het gemeentelijk woonbeleid.

Welstandsnota

In de gemeentelijke Welstandsnota maakt het plangebied deel uit van gebied 8 Brink en Mensinge. Het grootste deel van dit welstandsgebied omvat het gebied ten zuiden van de Schoolstraat. De Schoolstraat zelf maakt wel deel uit van dit gebied maar niet het noordelijke deel van de straat waar de supermarkt Albert Heijn is gevestigd.

De Brink van Roden en de omgeving van Mensinge heeft door de jaren heen veel van de historische structuur en bebouwing behouden. Aan de Brink ligt de oude kerk. In meer zuidelijke richting ligt het historische complex van de havezate Mensinge. Dit complex bestaat niet alleen uit gebouwen maar ook uit een park- en bosgebied. Rondom en in aansluiting op de Brink zijn diverse boerderijen en in een latere periode woonhuizen tot stand gekomen. Ook zijn er enkele andere functies bijgekomen, zoals blijkt uit de aanwezigheid van enkele horecaondernemingen en een oud schoolgebouw.

Ten aanzien van deze ontwikkelingen wordt gesteld dat het beleid op basis van de waardebepaling is gericht op handhaving en versterking van de structuur en de bebouwing. De omgeving van de Kerkbrink wordt als waardevol beschouwd. Binnen dit gebied worden geen opvallende ontwikkelingen verwacht ten aanzien van bebouwing.

De ambitie voor de welstand is dat voor het gebied een aanduiding geldt als bijzonder welstandsgebied. Het onderhavige bestemmingsplan houdt hier rekening mee. Het beleid is gericht op handhaving en versterking van de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten.

Ten aanzien van de ligging en situering van de bebouwing wordt in de Welstandsnota gesteld dat de bebouwing min of meer vrij in de ruimte dient te liggen. Daarbij staat de bebouwing in een onregelmatige rooilijn en is de oriëntatie/richting van de hoofdvorm niet eenduidig ten opzichte van elkaar, maar wordt bepaald door de positie van de entree (bij een boerderij veelal de baanderdeur). Er wordt gestreefd naar een dorpse overgang van straat naar particulier erf middels hagen of eenvoudige groenaanleg.

Over de bebouwing zelf wordt gesteld dat de hoofdvorm dient te worden bepaald door één bouwlaag met duidelijke en langgerekte kap tenzij de huidige situatie hiervan afwijkt. De massaopbouw is enkelvoudig (woning onder één kap) of kent een duidelijk onderscheid tussen het representatieve deel (woonhuis) en het bedrijfsdeel. In hoeksituaties of hoekligging is een samengestelde hoofdvorm niet uitgesloten. De vormbehandeling is geënt op de ambachtelijk-traditionele bouw. Bijgebouwen zijn ondergeschikt: bij boerderijen bij voorkeur op het achtererf (tenzij het een stookhok betreft) en aan- en uitbouwen zijn ondergeschikt.

HUIDIGE SITUATIE
De Schoolstraat loopt in een halfronde vorm, waarbij de verkavelingsrichting straalvormig is en haaks op de weg. In een bepaald gedeelte staan de woningen relatief dicht naast elkaar. Monument(waardige) panden en eenvoudiger vrijstaande woningen en enige winkelpanden staan door elkaar gemengd.

Verschillende ontwikkelingen in de afgelopen jaren hebben het beeld van het noordelijk deel van de Schoolstraat veranderd. De oorspronkelijk in het Masterplan toegedachte functie van de oostelijke ring van het winkelgebied is niet waargemaakt en zal ook niet meer aan de orde zijn. Het winkelkerngebied heeft zich verder naar het westen ontwikkeld. Dit heeft gevolgen gehad voor de ontwikkelingen in de Schoolstraat. De H. Scheepstraschool heeft een nieuwe maatschappelijke functie gekregen in de vorm van dagbesteding voor mensen met een beperking. De bijgebouwen bij de school en de woning van nr. 7 zijn gesloopt, evenals de brandweerkazerne met bijbehorende woning. De supermarkt is uitgebreid. Het gemeentehuis is vergroot en er zijn parkeervoorzieningen aangelegd. Door hiaten in de boomstructuur is de continuïteit en eenduidigheid van het straatbeeld aangetast. De ruimtelijke kwaliteit van de Schoolstraat is dan ook voor verbetering vatbaar.

TOEKOMSTIGE SITUATIE
Het te ontwikkelen bouwplan ligt achter de Scheepstraschool. Analoog aan de stedenbouwkundige opzet van de Brink en omgeving ligt de school als hoofdgebouw aan de weg. De nieuwe bebouwing van het Gastenhuis ligt op het achtererf, achter de school. In de vormgeving van het pand is op deze ondergeschikte ligging ingespeeld door te kiezen voor een schuurachtig volume. Hierdoor lijkt het pand in uitstraling en vorm ondergeschikt aan het hoofdgebouw.

De langgerekte, dubbele kapconstructie en het gebruik van baksteen en hout als gevelbekleding ondersteunen het beeld van het pand als bijgebouw bij de oorspronkelijke school.Dit beeld sluit aan bij de richtlijnen die vanuit welstand zijn meegegeven voor dit welstandsgebied.

De terreininrichting is zoveel mogelijk afgestemd op het erfkarakter door het gebruik van hagen, gras en bomen. De bestaande (grote) bomen worden gehandhaafd en nieuwe bomen worden toegevoegd, ook in het profiel van de Schoolstraat. Daarmee wordt het groene karakter van de locatie en van de Schoolstraat versterkt.

FUNCTIONELE ASPECTEN
De nieuwe ontwikkeling is zowel functioneel als landschappelijk goed inpasbaar in het gebied. Er is in de omgeving sprake van een menging van functies; in het gebied zijn woningen, detailhandel, kantoren en een kerk gesitueerd. De directe omgeving vraagt dan ook om een functie die passend is bij de eerdergenoemde functies. Een kleinschalige woonzorgvoorziening past goed in het gebied.

Landschapsbeleidsplan

Een belangrijke doelstelling van het Landschapsbeleidsplan Noordenveld is het behouden en herstellen van landschappelijke kwaliteiten en het versterken van identiteit en eigenheid van het buitengebied van de gemeente Noordenveld.

Omdat de ruimtelijke ontwikkeling binnen het dorp Roden plaatsvindt, is het Landschapsbeleidsplan in dit geval niet relevant.

Groenvisie Noordenveld

In de Groenvisie Noordenveld (2002, Oranjewoud) wordt het huidige groen naar inrichting en beheer in beeld gebracht. Het plan legt voor de gemeente Noordenveld de groenstructuur en de gewenste kwaliteit voor het groen vast binnen de bebouwde kom. De Groenvisie wordt geactualiseerd.

Voor Roden wordt aangegeven welke identiteitsdragers het dorp kent, wat de 'knelpunten' zijn en welke aandachtspunten er daarom zijn. In het navolgende komen de voor het plangebied relevante aspecten aan de orde.

De identiteitsdragers van het plangebied zijn: de centrumfunctie voor de regio en havezathe Mensinge. Het lijkt erop dat Roden in de loop der jaren veel karakteristieken heeft verloren. Sterke identiteitsdragers zijn moeilijk aan te wijzen. Afzonderlijke plekken als de oude brink en havezathe Mensinge zijn nog goed herkenbaar, de context tussen de elementen is echter verdwenen. Een sterke groenstructuur kan geen karakteristieken terugbrengen, maar kan wel zorgen voor relaties tussen gebieden of elementen en kan ook bijdragen aan een nieuwe identiteit.

Het centrum van Roden verdient speciale aandacht. Hierbij gaat het voornamelijk om het winkelcentrum naast het 'oude' centrum van Roden. Het groene en ruimtelijke karakter van Roden wordt juist in dit deel gemist. Dit wordt veroorzaakt door het gebrek aan gebiedseigen boombeplantingen en open ruimten als een plein of 'brink'. Ook materiaalgebruik en straatopbouw passen niet bij aan het landelijke karakter van de rest van het dorp. De maatregelen om de identiteit van Roden ook in dit deel van het dorp terug te brengen zijn meer gericht op de inrichting van het winkelcentrum dan op het beheer.

Aandachtspunten voor het winkelcentrum van Roden zijn:

  • creëren van meer ruimte en eenvoud in de straatprofielen;
  • creëren van meer ruimte voor landschappelijke boombeplantingen;
  • meer gebruik maken van plantvakken met lage heesters in plaats van bloembakken of hoge heesters;
  • streven naar grotere eenheden zoals bijvoorbeeld een plein of brink.

De oude brink in Roden is grotendeels versteend. De nabijheid van de kerk, de situering van de gebouwen eromheen en de bomen zorgen echter voor een authentieke sfeer en het vormt een bijzondere en mooie plek in het dorp. Dit geldt ook voor Havezathe Mensinge. Tot de bijzondere plekken behoren ook de begraafplaatsen. Behoud van deze elementen is van belang.

Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan 2015-2025

In dit plan wordt beschreven hoe het gemeentelijk beleid op het gebied van verkeer, vervoer en mobiliteit er de komende jaren uitziet. Daarbij wordt ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen en ambities van de gemeente. Er zijn algemene beleidsregels opgenomen voor wat betreft verkeersstructuur, verkeersveiligheid en mobiliteit.

Het plangebied ligt aan de Schoolstraat, dit is een erftoegangsweg, waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. De verkeersfunctie heeft hier een ondergeschikte rol ten opzichte van de verblijfsfunctie.

De nieuwe ontwikkeling sluit goed aan bij de functie en inrichting van de Schoolstraat.

Gemeentelijk rioleringsplan

Op 16 januari 2013 is het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan vastgesteld door de Raad van de gemeente Noordenveld. Op 1 januari 2008 is de Wet gemeentelijke watertaken (Wgw) in werking getreden. Deze wetgeving stelt de gemeente beter in staat een bijdrage te leveren aan de aanpak van watervraagstukken in bebouwd gebied. De gemeente heeft met deze wet de zorgplichten gekregen voor hemel- en grondwater binnen bebouwd gebied.

De gemeente dient in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) naast de gebruikelijke zorg voor de riolering vast te leggen hoe zij deze wettelijke zorgplichten voor hemelwater en grondwater in gaat vullen. We noemen dit GRP dan ook het verbrede GRP (vGRP) vanwege de uitbreiding met de nieuwe zorgplichten.

TOETSINGSKADER GEMEENTELIJKE WATERTAKEN
Doelen gemeentelijke watertaken:

  1. 1. Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater naar een geschikt lozingspunt.
  2. 2. Doelmatig inzamelen van regenwater (daar waar de perceelseigenaar redelijkerwijs niet in staat is dit zelf te doen).
  3. 3. Doelmatig verwerken van het ingezameld regenwater.
  4. 4. Voorkomen dat grondwater de bestemming van een gebied structureel belemmert.
  5. 5. Voorkomen van overlast voor de omgeving (in de brede zin van het woord).

In de bestuursakkoorden Water (NBW/RBW3) is vastgelegd dat moet worden ingespeeld op de verwachte klimaatsverandering: Het watersysteem moet robuust worden gemaakt. De 'droge voeten' agenda worden met deze akkoorden vormgegeven. Daarom is inzicht in de stedelijke wateropgave noodzakelijk, zodat bepaald kan worden waar en hoe eventueel extra berging gecreëerd kan worden.

Afkoppelen van schone oppervlakken, zodat relatief schoon regenwater niet meer naar de rioolwaterzuiveringsinrichting wordt getransporteerd, is een aanpak die past in de huidige ontwikkelingen. De tritsen 'vasthouden-bergen-afvoeren' en 'schoonhouden-scheiden-schoonmaken' zijn daarbij leidend.

Het voormalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft een regenwaterbrief uitgebracht die aangeeft hoe de regenwaterproblematiek bij gemeenten het best kan worden aangepakt. Er zijn vier pijlers van het regenwaterbeleid benoemd:

  1. 1. aanpak bij de bron: het voorkomen van verontreiniging van regenwater;
  2. 2. regenwater vasthouden en bergen;
  3. 3. regenwater gescheiden van afvalwater afvoeren;
  4. 4. integrale afweging op lokaal niveau.

Vanuit het hemelwaterbeleid wordt naar redelijkheid een inspanning gevraagd van bewoners, bedrijven en overheid. Hiervoor wordt bij ontwikkelingen onderscheid gemaakt naar een toename van het verhard oppervlak en een ontwikkeling zonder toename van verhard oppervlak. Onder dit laatste valt het opbreken van verharding, terugplaatsen van dezelfde of nieuwe verharding en sloop en nieuwbouw van gebouwen.

In die zin zijn er drie situaties te onderscheiden voor de omgang met hemelwater:

  1. 1. afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie;
  2. 2. afkoppelen /bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie;
  3. 3. afkoppelen van hemelwater afkomstig van bestaande bebouwing.

Het afkoppelen/bergen van hemelwater is geregeld voor de eerste twee situaties. Het afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie is een verplichting die volgt uit de aan te vragen omgevingsvergunning. Het afkoppelen/bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie is een verplichting op basis van de watertoets die gekoppeld is aan de ontwikkeling van een nieuwbouwlocatie.

UITVOEREND BELEID ZORGPLICHT GRONDWATER
Voorkomen dat grondwater het doel van een gebied structureel belemmert. Dit doel vormt de invulling van de zorgplicht voor het grondwater. Grondwater speelt tenslotte een belangrijke rol binnen de stedelijke openbare ruimte. De ruime omschrijving van dit doel is noodzakelijk omdat de oorzaken en oplossingen van grondwaterproblemen liggen op het grensvlak van stedelijk waterbeheer en ruimtelijke ordening. Op eigen terrein heeft de burger nadrukkelijk zelf een verantwoordelijkheid om het grondwaterprobleem op te lossen en te voorkomen.

Ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling is een watertoets uitgevoerd, waarin aandacht wordt besteed aan bovengenoemde aspecten, zie paragraaf 4.9.

Nota duurzaamheid

In deze nota geeft de gemeente aan hoe ze in de jaren 2015-2020 invulling wil geven aan duurzaamheid. De focus ligt daarbij op energiebesparing en duurzame energie, omdat hier op korte termjin de grootste winst te behalen is. De sectoren waarop wordt ingezet zijn woningen, bedrijven, duurzame energieporoductie en de eigen organisatie.

De verantwoordelijkheid voor energiebesparing en duurzame energie ligt in eerste instantie bij de sectoren zelf. De rol van de gemeente zal een faciliterende en ondersteunende zijn.

De gemeente wil ernaar streven om nieuwe woningen zo veel mogelijk energieneutraal te laten bouwen. De doelstelling is om van de tot 2020 nieuw te bouwen woningen minimaal 50% energieneutraal of zeer energiezuinig (= EPC lager dan wettelijk voorgeschreven) te bouwen. Om dit te bevorderen streeft de gemeente naar een vermindering van de regeldruk om bouwinitaitieven zo goed mogelijk te faciliteren en ook stimuleert de gemeente het duurzaam en levensloopbestendig bouwen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

Archeologische waarden dienen op grond van de Monumentenwet 1998 te worden meegewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of voor een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

De gemeente Noordenveld beschikt over een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. Het centrum van Roden, waaronder het plangebied, is op deze kaart aangeduid als terrein van hoge archeologische waarde.

In het plangebied is daarom in 2011 een inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage. Voorafgaand aan het veldwerk is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. De resultaten van het veldwerk voldoen hier grotendeels aan. De eerste meter van de bodem is verstoord. Er zijn in twee boringen in deze laag recente baksteenfragmenten aangetroffen, maar deze vormen geen fundering en zijn niet archeologisch interessant. De bodem bestaat uit een beekeerdgrond en bevat onder de verstoorde laag een C-horizont met daarin een humeuze laag. Er zijn geen archeologische vondsten zoals scherven aardewerk of houtskool aangetroffen en eveneens zijn er geen cultuurlagen of funderingen van (laat)middeleeuwse huizen of gebouwen waargenomen. Archeologische vondsten worden hier in de bovenlaag verwacht en deze bovenlaag is recent verstoord.

Gezien de bovenstaande resultaten wordt de kans op onverstoorde archeologische grondsporen in plangebied klein geacht. Nader archeologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

4.2 Bodem

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

Ten behoeve van de eerdere planvorming zijn in 2010 verkennende bodem- en asbestonderzoeken uitgevoerd in het plangebied. De conclusie van de bodemonderzoeken was destijds dat er in de bovengrond overschrijdingen van de achtergrondwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. De tussenwaarden nader onderzoek zijn niet overschreden. Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, kan worden gesteld dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu t.g.v. de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormden dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering.

Op basis van de asbestonderzoeken kon in 2010 worden geconcludeerd dat er geen asbestverontreiniging in concentraties boven de grenswaarde voor asbest (100 mg/kg) aanwezig is op het onderzoeksterrein, waardoor voor deze verontreiniging geen saneringsplicht van toepassing is. In 2015 is een nieuw verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Een asbestonderzoek maakte geen onderdeel uit van dit onderzoek. Op de erfgrens met Schoolstraat 9, ter hoogte van de bestaande schuur, is op het maaiveld asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen. Gezien het dak van de schuur (asbestverdacht plaatmateriaal) is het aannemelijk dat als gevolg van breuk en of opslag van plaatmateriaal asbestverdacht plaatmateriaal op of in de bodem is gekomen. Gezien de toekomstige terreinontwikkeling en de risico's voor de volksgezondheid ten gevolge van asbestverontreiniging wordt aanbevolen ter plaatse een verkennend onderzoek asbest uit te voeren. Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan worden bepaald onder welke voorwaarden de asbest verwijderd dient te worden.

De conclusie van het verkennend bodemonderzoek is dat de bovengrond plaatselijk een verontreiniging ten opzichte van de streefwaarde bevat. De plaatselijk verhoogd gemeten verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde echter niet en geven daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek. De onderzoeken uit 2010 en 2015 zijn bijgevoegd als bijlage.

4.3 Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

Het plangebied maakt deel uit van het oude dorpshart van Roden. Het concept cultuurhistorisch beleid van de gemeente Noordenveld stelt hierover onder meer het volgende:

Gebied 10: Dorpshart Roden

Categorie: voorwaarden verbinden
Vooral na de Tweede Wereldoorlog heeft Roden zich ontwikkeld tot een flink forensendorp met een breed scala aan voorzieningen en bedrijven. Door deze stormachtige groei zijn veel oude cultuurhistorische sporen en relicten verdwenen of aangepast aan de eisen van de tijd.
Rond de brink is echter nog een deel van de oude kom van Roden gespaard gebleven van grootschalige veranderingen. Hier is ook duidelijk de samenhang te zien met het landgoed Mensinge en de ligging aan de Steenbergerloop. De aanwezigheid van een aantal karakteristieke gebouwen, zoals de Catharinakerk, de Winsinghhof, boerderij De Spijker, de oude Scheepstraschool, museum Kinderwereld en natuurlijk de havezate Mensinge geven het oude hart allure.
Gelet op de veranderingen die in een grote kern als Roden altijd plaatshebben, staat de ensemblewaarde van bebouwing en de relatie van het historische dorpshart met de omgeving onder druk.

Uitdaging:

De uitdaging ligt in het inzetten op het verder versterken van het historisch waardevolle dorpshart als belangrijke drager van de cultuurhistorische identiteit van Roden. Als nieuwe ontwikkelingen zich aandienen, wil de gemeente die gebruiken om de historische draagkracht en identiteit van het gebied te vergroten, waarbij de bestaande historische context het vertrekpunt is.

Waarden:

  • De relatie tussen de oude dorpskern en het beekdal van de Steenbergerloop, de havezate Mensinge en de open velden rondom, onder andere door een aanwezige informele (zand) padenstructuur.
  • Openheid van het beekdal als contrast met de met houtwallen beplante randen.
  • Diverse karakteristieke panden rond de brink en in de aanloopwegen daar naar toe, die gezamenlijk een belangrijke ensemblewaarde hebben als straatbeeld van het oude dorp.

Ambities:

  • In stand houden van de zichtbare relatie tussen het oude dorpshart rond de brink en de ligging aan de Steenberger Loop, met de havezate Mensinge en haar gronden als bijzondere parel daarin, door voldoende zichtlijnen en verbindingen te houden (onder andere benutten padenstructuur) vanuit het dorp richting het landelijke gebied met beekdal en landgoed.
  • Bij ruimtelijke veranderingen in het hart van het dorp inspelen op de kenmerkende opzet door voort te bouwen op de wisselende rooilijnen en nokrichtingen, doorzichten naar het landelijke gebied te behouden of te herstellen en gebruik te maken van passende materialen als grasbermen, hagen, keien en gebakken klinkers.
  • In geval van nieuwe ontwikkelingen in het dorpshart inzetten op een versterking van de waardevolle historische context door zowel in stedenbouwkundige als architectonische opzet een meerwaarde te vragen van nieuwe bebouwing, waaruit blijkt dat de cultuurhistorische context van het dorp wordt vergroot. Overigens hoeft dat niet te betekenen dat nieuwe bebouwing op voorhand historiserend moet zijn, maar wel dat bij de vormgeving en situering van panden op een eigentijdse wijze is ingespeeld op de oude context.

Uit het bovenstaande kunnen voor het plangebied de volgende waarde respectievelijk ambitie worden gedestilleerd:

  • waarde: diverse karakteristieke panden rond de brink en in de aanloopwegen daar naar toe, die gezamenlijk een belangrijke ensemblewaarde hebben als straatbeeld van het oude dorp.
  • ambitie: in geval van nieuwe ontwikkelingen in het dorpshart inzetten op een versterking van de waardevolle historische context door zowel in stedenbouwkundige als architectonische opzet een meerwaarde te vragen van nieuwe bebouwing, waaruit blijkt dat de cultuurhistorische context van het dorp wordt vergroot. Overigens hoeft dat niet te betekenen dat nieuwe bebouwing op voorhand historiserend moet zijn, maar wel dat bij de vormgeving en situering van panden op een eigentijdse wijze is ingespeeld op de oude context.

Het voorliggende bouwplan ligt achter de monumentale Scheepstraschool, een van de beeldbepalende panden in de Schoolstraat en aan de Brink. De ligging op het achtererf vraagt vanuit cultuurhistorisch perspectief om een invulling die op eigen(tijdse) wijze omgaat met deze stedenbouwkundige en architectonische context. Het Gastenhuis is ontworpen als een schuurvolume; een langgerekte plattegrond met een grote kap. Door het gebruik van deze vormentaal en het kiezen van sobere, terughoudende materialen past deze ontwikkeling goed binnen de waardevolle cultuurhistorische context. De erfinrichting bouwt bovendien verder aan de groene context van de plek door bestaande bomen te handhaven en nieuwe aan te planten.

4.4 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig project te toetsen, is een ecologische inventarisatie naar de natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet (Ffw), een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 11 januari 2016 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

Plangebied

Het plangebied bestaat uit een locatie naast en achter de Scheepstraschool gelegen aan de Schoolstraat in het stedelijke gebied van Roden. De locatie bestaat uit een grasperceel met aan de randen enkele opgaande groenstructuren (met name bomen) en struikgewas. In het terrein is een (ondiepe) laagte aanwezig die vermoedelijke in natte perioden water bevat. Bebouwing en permanent oppervlaktewater zijn niet aanwezig. Wel ligt langs de oostzijde een watergang.

  • Waarde: Diverse karakteristieke panden rond de brink en in de aanloopwegen daar naar toe, die gezamenlijk een belangrijke ensemblewaarde hebben als straatbeeld van het oude dorp.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP053-vg01_0007.jpg"

Impressie plangebied (11 januari 2016)

Flora- en faunawet

Achter de Ffw staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex. artikel 75 van de Ffw van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, hierna te noemen: licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd. De inheemse vogelsoorten hebben een afwijkend beschermingsregime; ze vallen zowel onder het middelzware als strenge beschermingsregime.

INVENTARISATIE
Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) via Quickscanhulp.nl (© NDFF - quickscanhulp.nl 05-01-2016 16:29:08) blijkt dat binnen een straal van een kilometer rond het plangebied diverse zwaarder beschermde planten- en diersoorten bekend zijn. Genoemde soorten zijn onder andere de grondgebonden zoogdieren eekhoorn, steenmarter en boommarter, de reptielen hazelworm en levendbarende hagedis, enkele amfibie- en vissoorten en meerdere vaatplanten en broedvogels met jaarrond beschermde nesten. Indien van toepassing worden relevante soorten in onderstaande tekst betrokken.

In het grasland zijn plantensoorten van voedselrijke omstandigheden en storingsmilieus aangetroffen. Dit betreffen soorten als Engels raaigras, witte klaver, gewone paardenbloem, kruipende boterbloem en ridderzuring. Ter plaatse van een natte laagte is ook pitrus aangetroffen. In de groenstructuren zijn soorten als beuk, eik, paardenkastanje, bonte gele dovenetel, gewone braam en klimop aangetroffen. Dit zijn soorten van droge en voedselrijke omstandigheden. Beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen en worden gezien de terreingesteldheid ook niet verwacht.

In het plangebied is geen bebouwing en zijn geen bomen met voor vleermuizen geschikte ruimten (zoals holten en scheuren) aanwezig, waardoor de aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van vleermuizen kan worden uitgesloten. Het plangebied wordt mogelijk wel door enkele vleermuizen (bijvoorbeeld gewone dwergvleermuis) als foerageergebied gebruikt.

Eveneens zijn geen nesten/verblijfplaatsen van broedvogels met jaarrond beschermde nesten aangetroffen. Wel zijn in de groenstructuren enkele meer algemeen voorkomende broedvogels zoals vink, winterkoning, houtduif en merel broedend te verwachten.

Verder zijn in het plangebied (en de directe omgeving) hooguit enkele licht beschermde diersoorten zoals veldmuis, huisspitsmuis, gewone pad en bruine kikker te verwachten. Verblijfplaatsen en (onmisbaar) leefgebied van beschermde soorten uit de overige soortgroepen (reptielen, vissen en ongewervelden) zijn wegens het ontbreken van geschikt biotoop niet te verwachten in het plangebied.

TOETSING
Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels worden verstoord. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te verstoren of te vernietigen (artikel 11 en 12 van de Ffw). Om verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen te voorkomen dient bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden daarom voldoende rekening te worden gehouden met het broedseizoen of dient voorafgaand aan de werkzaamheden te worden vastgesteld dat geen broedgevallen aanwezig zijn. De Ffw kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Als gevolg van de ruimtelijke ontwikkelingen kunnen verblijfplaatsen van enkele licht beschermde amfibieën- en of zoogdierensoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De aanwezige licht beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Flora- en faunawet. Als gevolg van de ontwikkelingen verandert het plangebied niet van waarde als foerageergebied voor vleermuizen.

Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Natuurbeschermingswet 1998 en de provinciale structuurvisie en verordening.

NATUURBESCHERMINGSWET 1998
In de Nbw 1998 is de bescherming van specifieke (natuur)gebieden geregeld. Onder de Nbw 1998 worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Nbw 1998 een externe werking kent.

ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUUR
De Ecologische Hoofdstructuur (dat tegenwoordig ook Natuurnetwerk Nederland wordt genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De EHS is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale EHS is voor provincie Drenthe uitgewerkt in de Omgevingsvisie Drenthe en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid).

INVENTARISATIE
Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Nbw 1998 en de gronden zijn niet aangewezen als EHS. De afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde gebied uit de Nbw 1998 is circa drie kilometer. Dit betreft Natura 2000-gebied Leekstermeergebied. Het meest nabij gelegen beschermde gebied in het kader van de EHS ligt op een afstand van ruim 100 meter, ten zuiden van het plangebied. Het plangebied heeft geen belangrijke ecologische relaties met de beschermde gebieden.

TOETSING
Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van het plan kunnen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in het kader van de Nbw 1998 en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid op voorhand worden uitgesloten.

Conclusie

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een vooronderzoek in het kader van de Ffw, een Voortoets in het kader van de Nbw 1998 of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is.

Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Ffw of een vergunning op grond van de Nbw 1998 voor de beoogde activiteiten op voorhand niet nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

4.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Visie externe veiligheid

De gemeente Noordenveld beschikt over een Visie externe veiligheid. In deze visie zijn de gemeentelijke ambities ten aanzien van het onderwerp externe veiligheid verwoord. Met de visie worden een aantal ambities onderschreven:

Gestreefd wordt naar een optimale combinatie van gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Het is van belang dat de gemeente Noordenveld een veilige plek is om te werken, wonen, winkelen en re-creëren en dat dit door de gebruikers ook zo wordt ervaren.

Het behoud van de lokale bedrijvigheid en werkgelegenheid is een belangrijk aandachtspunt voor de gemeente waarbij ook wordt ingestoken op schone industrie. Alleen bedrijven uit de lagere milieu categorieën moeten de mogelijkheid hebben om zich te vestigen en activiteiten te ontplooien. Bezoekers en bewoners mogen daarvan geen schadelijke gevolgen ondervinden. Binnen de wettelijke kaders zal hieraan invulling worden gegeven.

De vestiging van nieuwe bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (de zogenaamde 'Bevi-inrichtingen') is in de gemeente niet wenselijk. Via een wijzigingsbevoegdheid bij industrieterreinen kan het college van burgemeester en wethouders eventueel de vestiging van een Bevi-inrichting toestaan waarbij aan de volgende voorwaarden moet zijn voldaan:

  • De PR10-6-contouren dienen zoveel mogelijk binnen de eigen inrichtingsgrens te blijven. Hiermee wordt bereikt dat kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet binnen de contouren kunnen voorkomen.
  • Invloedsgebieden moeten zoveel mogelijk binnen de grenzen van het industrieterrein blijven.
  • Functies met niet-zelfredzame groepen (kinderen, gehandicapten en ouderen) dienen zoveel mogelijk buiten de invloedsgebieden van de risicovolle inrichtingen te liggen.

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen sluit de gemeente zich bij de veiligheidsafstanden, risiconormering en zonering uit het rijksbeleid.

De gemeente hanteert de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet als harde norm, dan wel dat een overschrijding van de oriënterende waarde pas acceptabel wordt bevonden als optimaal aan alle aspecten, zoals zelfredzaamheid, beheersbaarheid en hulpverlening wordt voldaan. Deze insteek wil de gemeente ook toepassen bij toenames van het groepsrisico die onder de oriënterende waarde blijven. Dit betekent dat de toename van het groepsrisico altijd goed zal worden gemotiveerd, waarbij de gemaakte keuzes worden verantwoord en vastgelegd in het bijbehorende document, bijvoorbeeld het bestemmingsplan of de milieuvergunning.

Samengevat hanteert de gemeente voor nieuwe situaties de navolgende uitgangspunten:

Overschrijding grenswaarde PR (10-6) voor kwetsbare objecten Overschrijding richtwaarde PR (10-6) voor beperkt kwetsbare objecten Overschrijding oriënterende waarde Groepsrisico Toename Groepsrisico
Niet acceptabel Niet acceptabel, tenzij wordt voldaan aan aspecten zelfredzaamheid, hulpverlening en beheersbaarheid Acceptabel onder voorwaarden Acceptabel onder voorwaarden

Inrichtingen

Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit geeft voorwaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd.

Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats waarbij het niet van belang is of op die plaats daadwerkelijk een persoon aanwezig is. In het besluit is het plaatsgebonden risico gedefinieerd als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof.

Ten tweede kent het besluit het zogenaamde groepsrisico. Hierbij gaat het om de kans per jaar dat een groep mensen in minimaal een bepaalde omvang slachtoffer wordt van een ongeval. In het besluit wordt dit gedefinieerd als de (cumulatieve) kansen dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als direct gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van de inrichting en van één ongeval in die inrichting, waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Het groepsrisico moet worden bepaald binnen het invloedsgebied van de in-richting. Voor het groepsrisico gelden, anders dan voor het plaatsgebonden risico, geen grenswaarden, maar slechts oriënterende waarden. Het gaat om een maatschappelijke verantwoordingsplicht aan de hand van het risico. Ten aanzien hiervan moet een belangenafweging plaatsvinden. De wijze waarop met het groepsrisico moet worden omgegaan, blijkt uit de Regeling externe veiligheid inrichtingen en de beschikbare 'Handreiking Groepsrisico'.

Om te bepalen of in en in de directe omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen liggen, is de risicokaart van de provincie Drenthe geraadpleegd. Op een afstand van circa 475 m van het plangebied ligt een lpg-tankstation. Gezien deze afstand treden met oog op het plaatsgebonden risico (grootst mogelijke afstand 40 m) en het groepsrisico (invloedsgebied bedraagt 150 m) geen belemmeringen op ten aanzien van het planvoornemen. Daarnaast ligt op circa 1,1 km ten noorden van het plangebied het bedrijventerrein Roden, waarop Feeder One is gevestigd. Deze inrichting heeft een plaatsgebonden risicocontour van 50 m en een invloedsgebied van 350 m. Ook hieromtrent treden geen belemmeringen op. Overige risicovolle inrichtingen liggen op een dusdanig grote afstand dat geen belemmeringen aanwezig zijn voor het planvoornemen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Het thema vervoer van gevaarlijke stoffen kan worden onderverdeeld in wegen, spoor en water. Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is van toepassing op de rijksinfrastructuur die onderdeel uitmaakt van de Basisnetten Weg, Water en Spoor. Hierbij wordt vastgehouden aan de volgende zaken:

  • vaste afstanden voor het plaatsgebonden risico;
  • vaste invoergegevens voor de berekening van het groepsrisico;
  • aanwijzing plasbrandaandachtsgebieden.

De hierna volgende kaart geeft de gebieden langs wegen weer waarvoor, gezien de nieuwe wetgeving, voorschriften voor nieuwe ontwikkelingen gelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP053-vg01_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP053-vg01_0009.jpg"

Over de aanwezige wegen in de nabijheid van het plangebied vinden niet/nauwelijks transporten met gevaarlijke stoffen plaats. Deze wegen leggen geen beperkingen op aan de omgeving. Het planvoornemen wordt niet belemmerd.

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleiding (Bevb) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Waar in de oude regelgeving werd uitgegaan van bebouwings- en toetsingsafstanden, sluit het nieuwe besluit aan op het Bevi. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen waar buisleidingen een rol spelen dient rekening te worden gehouden met de belemmerende strook (5 m), het plaatsgebonden risico (10-6-contour) en het groepsrisico (1%-letaliteitsgrens, het invloedsgebied).

Naast inrichtingen, geeft de risicokaart van de provincie ook de ligging van buisleidingen weer. De dichtstbijzijnde aardgastransportleiding ligt op een afstand van circa 950 m, waardoor het plangebied buiten de invloedssfeer van de leidingen ligt. Het planvoornemen wordt niet belemmerd.

4.6 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 meter. Buiten de bebouwde kom bedraagt deze afstand voor tweestrookswegen 250 meter. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Voor het plangebied zijn in dit verband de Groningerstraat, de Schoolstraat en de Floralaan relevant. De Groningerstraat betreft een tweestrooksweg gelegen binnen de bebouwde kom met een maximum snelheid van 50 km/uur. De locatie ligt binnen de zone van deze weg. Akoestisch onderzoek vanwege deze weg is derhalve verplicht.

In het kader van goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met het geluid afkomstig van 30 km/uur wegen indien aannemelijk is dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden kan worden. De Schoolstraat betreft een tweestrooksweg gelegen binnen de bebouwde kom met een maximum snelheid van 30 km/uur. Formeel kan akoestisch onderzoek achterwege blijven doch op grond van een goede ruimtelijke ordening is ook aan deze weg aandacht geschonken. De Floralaan kent een verharding bestaande uit asfalt (dit scheelt 4 dB ten opzichte van klinkerverharding) en ligt bovendien op grotere afstand van het project dan de Schoolstraat. De verwachting is daarom dat de voorkeurswaarde van 48 dB niet wordt overschreden en dat akoestisch onderzoek vanwege deze weg achterwege kan blijven.

Bij de berekeningen van de Groningerstraat is gebruikgemaakt van de telgegevens van de gemeente Noordenveld. De verwachte verkeersintensiteiten alsmede de samenstelling van het verkeer zijn gebaseerd op deze gegevens.

Van Schoolstraat zijn geen verkeergegevens voorhanden. Daarom is berekend bij welke verkeersintensiteit de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt overschreden.

De berekeningen zijn uitgevoerd met Standaard Rekenmethode II. Op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder wordt een aftrek op de geluidsbelasting vanwege een weg toegepast. De toe te passen aftrek van de geluidsbelasting van de gevel van woningen of van andere geluidsgevoelige gebouwen of aan de grens van geluidsgevoelige terreinen bedraagt over het algemeen:

  1. a. 2 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt;
  2. b. 5 dB voor de overige zoneplichtige wegen (Groningerstraat);
  3. c. 0 dB bij toepassing van de artikelen 3.2 en 3.3 van het Bouwbesluit 2012 en bij toepassing van de artikelen 111b, tweede en derde lid, 112 en 113 van de Wet geluidhinder.

De onder c genoemde aftrek heeft betrekking op het vaststellen van eventuele gevelisolatiemaatregelen om de vereiste binnenwaarde te bereiken.

In de berekeningen is op grond van dit artikel, 5 dB (Groningerstraat) respectievelijk 0 dB (Schoolstraat) van de rekenresultaten afgetrokken. De berekeningen zijn uitgevoerd op hoogtes gekoppeld aan het op basis van het ontwerp te realiseren bouwhoogte.

Het woon-zorgcentrum voldoet vanwege de Groningerstraat aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. Indien meer dan 1.600 mvt/etmaal gebruik zouden maken van de Schoolstraat wordt de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB op het geprojecteerde woonzorgcentrum overschreden. Gelet op de functie van de wegen (uitsluitend ontsluiting aangelegen winkels en woningen) en de verkeersintensiteiten op de nabij gelegen wegen, ligt het niet in de lijn der verwachting dat binnen 10 jaar na uitvoering van het plan de verkeersintensiteit van 1.600 mvt/etmaal wordt overschreden. In de bijlagen zijn de volledige berekeningen opgenomen. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het plan.

4.7 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Voor kleinere ruimtelijke plannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van 19 zorgappartementen en één inpandige bedrijfswoning. De verkeersgeneratie is aan de hand van CROW-publicatie 317-kencijfers parkeren en verkeersgeneratie vastgesteld op 1,2 per appartement en 5,8 voor de woning. Dit betekent een maximale verkeersgeneratie van afgerond 29 ritten per weekdag.

Na invoering van de vorenstaande gegevens in deze rekentool blijkt dat het planvoornemen niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit bij een toename van 29 extra voertuigbewegingen per week-dag, waarbij het aandeel vrachtverkeer 2% bedraagt. De berekening is onderstaand weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP053-vg01_0010.png"
In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5". In overweging nemende dat er vanwege het plan geen sprake is van een NIBM-toename van PM10, wordt ook een overschrijding van de grenswaarde voor PM 2,5 niet verwacht.

Geconcludeerd kan worden dat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt. Hiermee wordt voldaan aan artikel 5.16 lid c van de Wet milieubeheer. De luchtkwaliteitseisen leveren derhalve geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.

4.8 Milieuzonering

Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving. Daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten echter rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige functies ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen.

Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, wordt de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. In deze handreiking zijn richtafstanden van bedrijven tot bebouwing aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geluid, stof, geur en gevaar. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde eisen. Dit betekent dat afwijken van de afstanden, mits goed gemotiveerd, is toegestaan. De afstand wordt gerekend van de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot de gevel van de milieugevoelige functies. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap terug worden gebracht.

De woonzorgvoorziening is enigszins vergelijkbaar met de functie verpleeghuis uit de VNG-publicatie. Voor zo'n functie geldt een grootste richtafstand van 30 meter, voor het aspect geluid. De omgeving van het plangebied valt gezien de verscheidenheid aan functies te karakteriseren als een gemengd gebied. De richtafstand kan daarom met één stap worden teruggebracht, tot 10 meter.

Binnen een afstand van 10 meter van de grens van de maatschappelijke bestemming bevinden zich geen functies die door het plan belemmerd worden. Omgekeerd bevindt het initiatief zich niet binnen het invloedsgebied van omliggende functies. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor het plan.

4.9 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Voor het plan is een watertoets uitgevoerd. Uit het advies van waterschap Noorderzijlvest blijkt dat de volgende aspecten van belang zijn:

Ondiepe storende lagen

In het plangebied komen ondiepe storende lagen voor. Deze lagen, die vaak uit klei of leem bestaan, zorgen ervoor dat hemelwater moeilijk in de grond kan infiltreren. Hierdoor kan wateroverlast ontstaan bij hevige neerslag. Deze locaties zijn zonder aanvullende maatregelen ongeschikt voor bijvoorbeeld woningbouw.

Verhard oppervlak

Indien het verhard oppervlak in een ruimtelijk plan toeneemt met meer dan 750 m2 is het vereist om de mogelijkheden voor afkoppelen van regenwater te onderzoeken en vast te leggen. In het verleden bevonden zich in het plangebied diverse schoolgebouwen en een woning met bijgebouwen. Die zijn reeds gesloopt. Door de sloop en nieuwbouw blijft de hoeveelheid vierkante meters aan verharding min of meer gelijk, waardoor er geen sprake is van een toename van verhard oppervlak.

Riolering

Bij de aanleg van riolering in een nieuw plan wordt uitgegaan van de aanleg van een gescheiden stelsel, daar waar het, gelet op de aard van de aangesloten verharde oppervlakken en de mogelijke verontreiniging daarvan, verantwoord is. De initiatiefnemer van een afkoppelproject dient aannemelijk te maken dat het omringende watersysteem over voldoende berging- en afvoercapaciteit beschikt. Dit wordt in samenspraak met het Waterschap Noorderzijlvest vastgelegd. Tevens worden mogelijkheden om water langer vast te houden, worden zoveel mogelijk benut.

Vervuiling verhard oppervlak

Het is alleen mogelijk om verhard oppervlak, aangemerkt als schoon, af te koppelen. Dit wordt in overleg met het Waterschap Noorderzijlvest bepaald. Maatregelen om vervuiling te voorkomen, dan wel te verminderen kunnen noodzakelijk zijn. Voorbeelden hiervan zijn:

  • Beperken gebruik uitlogende materialen;
  • Uitlogende materialen voorzien van een coating;
  • Toepassen van olie-/vetafscheiders bij wegen en parkeerplaatsen.

In sommige gevallen mag hemelwater van vervuild verhard oppervlak via een voorzuivering, zoals een bodempassage (groenstrook), helofytenfilter of afscheider worden afgevoerd naar het oppervlaktewater of grondwater. Bij ernstiger vervuild oppervlak dient een verbeterd gescheiden rioolsysteem te worden toegepast.

Bestaand stedelijk gebied

In bestaand stedelijk gebied is ruimte moeilijk te vinden. Bij herinrichting zal het als streefdoel worden ingebracht door het waterschap in het planvormingsproces. Ruimte voor oppervlaktewater in stedelijk gebied is vaak duur. Inzetten op meervoudig ruimtegebruik is daarom een mogelijkheid om te overwegen. Als dat niet voldoende ruimte oplevert zal buiten het stedelijk gebied ruimte ter compensatie moeten worden gezocht. Uitgangspunt is het behoud van het watersysteem en het bergend vermogen ervan in het stedelijk gebied. Binnen het bebouwde gebied mogen hiertoe geen watergangen worden gedempt, tenzij met het waterschap afspraken zijn gemaakt over compensatie van de afvoer en berging. Met het dempen van sloten, aanleggen van dammen en lange duikers in plaats van een sloot moet kritisch worden omgegaan.

Goed omgaan met het relatief schone hemelwater biedt veel kansen. Zo kunnen we veel problemen in het stedelijk watersysteem oplossen of voorkomen. Grondwateronttrekking voor drinkwater wordt minder als men in stedelijk gebied meer gebruik maakt van hemelwater. Bijvoorbeeld voor sproeien van tuinen of spoelen van toiletten vanuit een grijs watercircuit.

Grondwater

In nieuw bebouwd gebied wordt een minimale drooglegging voor woningen geadviseerd van 1,30 m. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met een minimale ontwateringsdiepte van 0,70 m. Bij kruipruimteloos bouwen kan een kleinere drooglegging toegepast worden. In een ruimtelijk plan kan een variërende drooglegging worden gerealiseerd in overleg met het Waterschap Noorderzijlvest. Bij gebieden die met enige regelmaat mogen inunderen kan een kleinere drooglegging toegepast worden (groenstroken, ecologische zones). Op deze manier kan op creatieve wijze invulling worden gegeven aan de vereiste waterberging (zie onderstaande tabel minimale droogleggingseisen). Als dit toegepast wordt dient dit in de waterparagraaf te worden vastgelegd.

Woningen met kruipruimte : 1,30 m

Woningen zonder kruipruimte : 1,00 m

Gebiedsontsluitingswegen: 0,80 m

Erftoegangswegen: 0,80 m

Groenstroken ecologische zones: 0,50 m

Invloed op de waterhuishouding
Het aanwezige oppervlaktewater dient niet alleen voldoende ruimte te hebben voor het afstromende hemelwater, maar ook aan de inrichting dient aandacht te worden besteed. Voor een gezond watersysteem is de inrichting en het be-heer van het bestaande of nieuw te realiseren oppervlaktewater belangrijk. Bij oppervlaktewatersystemen in stedelijk gebied wordt daarom gestreefd naar zo groot mogelijke eenheden.

Bestaande waterhuishouding

In het plangebied is een sloot op de erfscheiding aanwezig. Deze sloot wordt gehandhaafd.

Uitwerking

In de Schoolstraat is een rioleringssysteem van het type gemengd stelsel met vrij verval voor de afvoer van zowel het hemelwater als het huishoudelijk afvalwater aanwezig.

Het plan voorziet in de afvoer van het huishoudelijk afvalwater (DWA) via het bestaande rioolstelsel van Roden. Dit stelsel heeft voldoende capaciteit om het afvalwater van het woonzorgcomplex op te kunnen vangen.

Voor het hemelwater (RWA) is infiltreren in de bodem en oppervlakkige afvoer het uitgangspunt. Door een dergelijke opzet wordt de rioolwaterzuiveringsinstallatie zo min mogelijk belast en worden vervuilende riooloverstorten bij hevige neerslag voorkomen.

Het hemelwater van het dak van de nieuwbouw krijgt de mogelijkheid in de bodem te infiltreren rondom de bebouwing. Als infiltratie van hemelwater niet of onvoldoende mogelijk blijkt, wordt het oppervlaktewater geloosd op de nabijgelegen sloot.

De parkeerplaats wordt voorzien van halfverharding in de parkeervakken. De rijloper krijgt een halfopen bestrating (klinkers). De verharding rondom de gebouwen in het plangebied zal via een natuurlijke afvoer afwateren op de groenstroken.

Advies en overleg waterschap

De waterparagraaf is voorgelegd aan het Waterschap Noorderzijlvest. In het kader van het wettelijkoverleg heeft het Waterschap het volgende advies uitgebracht: "Vanwege de aanwezigheid van ondiep storende lagen is infiltratie niet of slechts ten dele mogelijk, terwijl dat nu wel als uitgangspunt is genomen. Omdat er aan de oostzijde van de locatie oppervlaktewater aanwezig is biedt dit wellicht kansen om het hemelwater daarnaar af te voeren, te bergen en af te voeren naar het oppervlaktewatersysteem. Op dit moment beschikt het Waterschap niet over informatie of en hoe de watergang is aangesloten op het oppervlaktewatersysteem, bijvoorbeeld via een regenwaterstelsel. Tevens is het waterpeil in de sloot bepalend voor de drooglegging binnen het plangebied."

Het Waterschap wil graag betrokken worden bij de detailuitwerking. Inzet daarbij zal zijn dat hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem. De initiatiefnemer onderzoekt daartoe de mogelijkheden voor specifiek deze locatie. Hemelwater dat niet (voldoende) kan woren geïnfiltreerd in de bodem wordt afgevoerd naar de bestaande watergang aan de oostzijde van het plangebied. Indien deze watergang is aangesloten op een gemengd rioolstelsel wordt onderzocht of deze (op termijn) kan afvoeren naar een HWA of ander oppervlaktewater.

4.10 M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het (gewijzigde) Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r.

Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie.

Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, te motiveren in de overwegingen van het moederbesluit. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

De beoogde ontwikkeling uit voorliggend bestemmingsplan blijft onder de drempelwaarden van alle activiteiten zoals opgenomen in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk, blijkt voorts dat het planvoornemen geen significant effecten op de omgeving heeft. Voor het onderhavig plan hoeft daarmee geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de regels van het bestemmingsplan. De regels vormen samen met de verbeelding het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. Zowel de verbeelding als de regels voldoen aan de verplichte landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO2012 en SVBP2012). Het bestemmingsplan bestaat uit:

  1. 1. een verbeelding van het plangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  2. 2. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting. Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgesteld, tegelijk met een verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Als de digitale en papieren verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding leidend.

5.2 Bestemmingsregels

Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit twee artikelen, namelijk de 'begrippen' en de 'wijze van meten'. In de begrippen zijn de noodzakelijke begripsomschrijvingen opgenomen die worden gebruikt in de regels. Het bevat definities om mis-verstanden te voorkomen. De wijze van meten regelt hoe er moet worden gemeten.

Bestemmingsregels

In dit bestemmingsplan worden de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Tuin' en 'Groen' gehanteerd.

Het grootste deel van het plangebied heeft een maatschappelijke bestemming. Deze gronden zijn in hoofdzaak bestemd voor zorgappartementen. Gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maximale goothoogte mag niet meer bedragen dan respectievelijk 3 en 6 meter. De maximale bouwhoogte bedraagt 10 meter.

Het noordwestelijke deel van het plangebied betreft een voorkantsituatie behorende bij de beoogde nieuwbouw en is dan ook bestemd als 'Tuin'. Gebouwen zijn hier niet toegestaan. Het parkeren gebeurt landschappelijk ingepast binnen deze bestemming, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein'.

Aan de oost- en zuidzijde van het plangebied, naast de monumentale schoolmeesterwoning, bevindt zich een bestaande groenstructuur, die middels de bestemming 'Groen' als zodanig is bestemd. Naast groenvoorzieningen staat het behoud van de bestaande bomen voorop. Gebouwen en parkeervoorzieningen zijn hier niet toegestaan.

Algemene regels

De algemene regels bestaan uit regels die gelden voor alle bestemmingen. Het gaat daarbij om de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels.

Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk is het overgangsrecht geregeld en is de slotregel vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

De kosten voor het plan komen ten laste van de initiatiefnemer. Er wordt een anterieure overeenkomst gesloten, waardoor een exploitatieplan achterwege kan blijven. In de anterieure overeenkomst is vastgelegd dat eventuele plan-schadekosten, welke het gevolg zijn van het plan, voor rekening van de initiatiefnemer komen.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraak en overleg

Op 30 november 2015 is een informatieavond gehouden voor alle direct omwonenden, waar de plannen zijn gepresenteerd.

Tevens is het bestemmingsplan voorgelegd aan de wettelijke overlegpartners.

De provincie Drenthe heeft aangegeven dat het gaat om de realisatie van een combinatie van wonen met zorg ten behoeve van dementerenden en dat deze niet onder de regionale woningbouwafspraken vallen. Ook geeft de provincie aan dat het aspect cultuurhistorie goed in het bestemmingsplan is verwerkt. Derhalve is er vanuit provinciaal belang geen reden om in te grijpen in de verdere procedure.

Het Waterschap Noorderzijlvest geeft aan dat het gemeentelijk beleid, alsmede de waterparagraaf goed in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Er wordt terecht geconcludeerd dat er geen opgave ligt voor het compenseren voor versnelde afvoer. Het waterschap heeft wel een aantal op- en aanmerkingen gemaakt ten aanzien van de toelichting. Deze zijn verwerkt in paragraaf 4.9, zodat deze nu voor het aspect water correct en volledig is.

De overlegreacties zijn opgenomen in Bijlage 9.

6.2.2 Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 26 januari 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen.Hierbij is aangegeven dat de mogelijkheid bestond een zienswijze tegen het initiatief in te dienen.

De provincie Drenthe heeft bericht dat indien het ontwerp bestemmingsplan ongewijzigd wordt vastgesteld ervan uit gegaan mag worden dat er geen reactieve aanwijzing zal worden gegeven. De reactie van de provincie is opgenomen in Bijlage 10. Verder is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een zienswijze tegen deze ontwikkeling in te dienen.

Tot slot kan nog worden gemeld dat belangstellenden tijdens een inloopavond op 7 februari 2017 geïnformeerd zijn over de ontwikkeling en de voortgang hiervan. Tijdens deze avond bleek dat het initiatief maar ook het ontwerp van het gebouw door de omgeving positief werd ontvangen.

Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 1 Archeologisch onderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek Schoolstraat 1 En 5 (2010)

Bijlage 2 Bodemonderzoek Schoolstraat 1 en 5 (2010)

Bijlage 3 Asbestonderzoek Schoolstraat 1 En 5 (2010)

Bijlage 3 Asbestonderzoek Schoolstraat 1 en 5 (2010)

Bijlage 4 Bodemonderzoek Schoolstraat 7 (2010)

Bijlage 4 Bodemonderzoek Schoolstraat 7 (2010)

Bijlage 5 Asbestonderzoek Schoolstraat 7 (2010)

Bijlage 5 Asbestonderzoek Schoolstraat 7 (2010)

Bijlage 6 Bodemonderzoek Schoolstraat (2015)

Bijlage 6 Bodemonderzoek Schoolstraat (2015)

Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 7 Akoestisch onderzoek

Bijlage 8 Watertoets

Bijlage 8 Watertoets

Bijlage 9 Overlegreacties

Bijlage 9 Overlegreacties

Bijlage 10 Reactie Provincie Drenthe

Bijlage 10 Reactie provincie Drenthe