Herziening Westeres
Bestemmingsplan - gemeente Noordenveld
Vastgesteld op 14-03-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Herziening Westeres met identificatienummer NL.IMRO.1699.2017BP065-vg01 van de gemeente Noordenveld;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aanpijling:
een op de verbeelding blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemming/aanduiding van toepassing is op de aangepijlde gronden;
1.6 achtergevel:
de gevel van een gebouw, die gesitueerd is tegenover de voorgevel van het betreffende gebouw;
1.7 achterkant:
de achtergevel, het achtererf en het dakvlak aan de achterzijde van een gebouw alsmede de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw, voorzover die zijde (zijdelings) niet gekeerd is naar de weg of het openbaar toegankelijk gebied;
1.8 afhaalpunt:
een locatie waar de consument via internethandel bestelde goederen kan afhalen of retourneren en waar uitsluitend logistiek en opslag van bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt;
1.9 antennedrager:
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;
1.10 antenne-installatie:
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
1.11 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.13 bebouwingsbeeld of straatbeeld:
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
1.14 bebouwingspercentage:
een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak en/of het bouwperceel, dat maximaal mag worden bebouwd;
1.15 bedrijf:
een inrichting of instelling, gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden werkactiviteiten daaronder niet begrepen;
1.16 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.17 bedrijfswoning of dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.18 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.19 bestaand:
- a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of de beheersverordening aanwezig is, dan wel toegestaan is krachtens een omgevingsvergunning en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
- b. het onder a bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
1.20 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.21 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.22 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.23 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.24 bouwgrens of bouwvlakgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.25 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.26 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.27 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.28 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
1.29 buitenopslag:
het in open lucht tijdelijk opslaan of opgeslagen houden van gerede of ongerede goederen, materialen, werktuigen, machines of gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
1.30 buitenwerkse gevelvlak:
de buitenzijde van de daadwerkelijke wanden van een bouwwerk. Voor bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenwerkse gevelvlak aangemerkt;
1.31 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;
1.32 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw of een overkapping;
1.33 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.34 erf:
een al dan niet omheind stuk grond, in ruimtelijk opzicht direct behorende bij, in functioneel opzicht ingericht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of een ander gebouw, dat in beginsel behoort tot het perceel waarop de woning of het andere gebouw is geplaatst, zoals dat kan blijken uit de (oorspronkelijke) kadastrale gegevens en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;
1.35 erfafscheiding:
de afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf of perceel, of van de openbare ruimte;
1.36 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.37 fitnesscentrum:
gebouw dat is ingericht om fitnesstraining te doen door middel van oefening en met behulp van apparaten;
1.38 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.39 gebruik:
het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;
1.40 gebruiksmogelijkheden:
de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
1.41 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
1.42 gootlijn of druiplijn:
een horizontale snijlijn van gevelvlak en dakvlak, zijnde de laagste lijn van het dak die representatief kan worden geacht voor de (in stedenbouwkundige zin toegestane) hoofdmassa;
1.43 groothandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen, tot aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;
1.44 grootschalige (volumineuze) detailhandel:
detailhandel die vanwege de omvang en de aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, in de vorm van de verkoop van auto's, boten, caravans, landbouwwerktuigen, woninginrichtingartikelen, tuininrichtingartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen;
1.45 hoofdgebouw:
één gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.46 hoofdvorm:
de hoofdvorm van het gebouw wordt bepaald door het bestaande gevelvlak, de goothoogte, de nokhoogte en de dakvorm;
1.47 houtsingel:
lijnvormige beplanting bestaande uit bomen en struiken op overwegend eenzelfde hoogte als het omringend landschap;
1.48 huishouden:
een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voer(t)(en) of wil(len) voeren, waarbij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan (kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen);
1.49 kantoor:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening, niet zijnde detailhandel, al dan niet met een (publieksgerichte) baliefunctie, en dient als zelfstandige kantoorruimte;
1.50 kap:
een dakafdekking onder een hoek vanaf 15° met het horizontale vlak, dan wel in een gebogen vorm;
1.51 kapverdieping of kaplaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw onmiddellijk onder de kap;
1.52 kunstwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
1.53 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
1.54 landschapselement:
landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurlijk waardevolle elementen in het landschap, zoals onder andere houtopstanden, houtsingels, houtwallen, moerasjes, poelen en steilranden;
1.55 maaiveld:
het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
1.56 milieusituatie:
de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, (bodem)verontreiniging, licht en/of trilling;
1.57 nadere eis:
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
1.58 natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
1.59 nok:
het snijpunt, dan wel een horizontale snijlijn van ten minste twee hellende dakvlakken, zijnde de hoogste lijn van een dak;
1.60 normale onderhouds- en exploitatiewerkzaamheden:
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
1.61 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
1.62 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven peil is gelegen;
1.63 openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
1.64 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met ten hoogste één wand;
1.65 peil:
- 1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.66 plat dak of platte afdekking:
een dakafdekking onder een hoek van minder dan 15° met het horizontale vlak;
1.67 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.68 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een richtafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.69 rooilijn:
de lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde of aan de van de weg afgekeerde zijde niet mag worden overschreden;
1.70 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens is begrepen een erotische massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.71 sociale veiligheid
een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is;
1.72 supermarkt:
en detailhandelsbedrijf in de vorm van een zelfbedieningszaak, dat zich in hoofdzaak richt op het verkopen van voedings- en genotsmiddelen en dagelijkse levensbenodigdheden in een algemeen assortiment;
1.73 tijdstip van beëindiging van een bepaald gebruik:
- 1. het tijdstip waarop een gebouw is gesloopt, dan wel vanwege bouwkundige gebreken het gebruik ingevolge de Woningwet dient te worden gestaakt;
- 2. het tijdstip waarop gronden en/of een gebouw met de bijbehorende grond kennelijk in gebruik zijn genomen voor een andere functie dan in het bestemmingsplan voor de betreffende gronden in de bestemmingsomschrijving is aangegeven;
1.74 verbeelding:
de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan conform het gestelde in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening;
1.75 verkeersveiligheid:
de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer, die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen, bochten en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
1.76 voorgevel:
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, de als 'gevellijn' in het plan aangeduide, dan wel door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.77 voorkant:
de voorgevel, het voorerf en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw, alsook de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) gekeerd is naar de weg of openbaar toegankelijk gebied;
1.78 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer en waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit;
1.79 webwinkel:
detailhandel die hoofdzakelijk via internet en postbezorging plaatsvindt;
1.80 weg:
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten, met dien verstande dat zelfstandige fiets- en voetpaden, brandgangen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voor openbaar verkeer openstaande paden hier niet onder worden begrepen;
1.81 winkel:
een gebouw dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk is bedoeld om te worden gebruikt voor de uitoefening van detailhandel;
1.82 zakelijke dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten door reisbureaus, uitzendbureaus, reclamebureaus, architectenbureaus, kapperszaken, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven, kantoren en praktijkruimten;
1.83 zijgevel:
de gevel van een gebouw, niet zijnde de voor- of achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens:
tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, luchtbehandeling- en liftinstallaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de gootlijn of druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de lengte, breedte en/of diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en/of de buitenzijde van overige niet-ondergeschikte bouwonderdelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 algemene regels
Alle maten zijn in meters (m) en voor:
- oppervlakten in vierkante meters (m2);
- inhoudsmaten in kubieke meters (m3);
- verhoudingen in procenten (%);
- hoeken/hellingen in graden (°).
Op de verbeelding wordt altijd gemeten vanuit het hart van de lijn.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Detailhandel - Grootschalig
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel - Grootschalig' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. grootschalige detailhandel;
- b. openbare hulpdiensten, zoals een brandweerkazerne, politiebureau en ambulancepost, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - openbare hulpdiensten';
- c. verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';
- d. zakelijke dienstverlening ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
- e. fitnesscentrum ter plaatse van de aanduiding 'fitnesscentrum';
- f. afhaalpunten voor webwinkels, mits:
- 1. de af te halen artikelen niet worden uitgestald, dus een showroom of buitenruimte waar artikelen bekeken of getest kunnen worden, zijn niet toegestaan;
- 2. er geen inloop- of kijkdagen worden georganiseerd;
- 3. het pand van waaruit het afhalen plaatsvindt niet de uitstraling van een winkel krijgt.
- g. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- h. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
- i. groenvoorzieningen;
- j. nutsvoorzieningen;
- k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- l. tuinen, erven en terreinen;
- m. gebouwen;
- n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- o. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
met dien verstande dat:
- p. de in lid 3.1 sub b vermelde activiteiten zijn vermeld in dan wel vergelijkbaar zijn met de activiteiten die zijn genoemd in de milieucategorieën 1 tot en met 3.1 van de 'Handreiking Bedrijven en Milieuzonering' (editie 2009) van de Vereniging Nederlandse gemeenten;
- q. onder het bepaalde in lid 3.1 sub k de realisering van waterberging is begrepen ter grootte van ten minste 10% van de in het plangebied te realiseren verhardingen;
- r. bij nieuwbouw en verandering van bedrijvigheid specifiek rekening wordt gehouden met het gestelde in artikel 10.1 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- het bebouwings- en straatbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschapsbeeld;
- de milieusituatie;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie;
nadere eisen stellen aan de plaats en de bouwhoogte van de bebouwing.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- a. het gebruik van gronden en gebouwen voor andere vormen van detailhandel dan genoemd in lid 3.1 sub a, waaronder in ieder geval supermarkten en kledingzaken;
- b. het gebruik van gebouwen voor bewoning, met uitzondering van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
- c. buitenopslag van goederen op gronden gelegen vóór de naar de openbare weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfsgebouwen en het verlengde van die gevel(s);
- d. het gebruik van gronden en gebouwen voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. (openbare) groenvoorzieningen;
alsmede voor:
- b. behoud en versterking van de bestaande houtwallen en boomsingels, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';
met daaraan ondergeschikt:
- c. paden en verhardingen;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- g. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een functie voor doorgaand verkeer;
alsmede voor:
- b. fiets- en voetpaden;
met daaraan ondergeschikt:
- c. parkeer- en groenvoorzieningen;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- g. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
In de bestemming zijn de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals in- en uitvoegstroken, bermen, bermbeplanting, bushaltes en dergelijke, begrepen.
Van de wegen bedraagt het aantal rijstroken niet meer dan twee.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- het bebouwings- en straatbeeld;
- het landschapsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats en de bouwhoogte van de bebouwing.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Ondergeschikte bouwonderdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding ten hoogste 0,5 m bedraagt.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Uitsluiting seksinrichting
Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van gronden en bouwwerken als seksinrichting.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van:
- a. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- b. het bepaalde in het bestemmingsplan, met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
- c. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat wordt afgeweken van de voorgeschreven maatvoering bij (gedeeltelijke) nieuwbouw, verbouw of uitbreiding van bestaande bebouwing, mits dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt gewenst is;
- d. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits
- 1. de inhoud per gebouwtje ten hoogste 50 m³ bedraagt;
- 2. de bouwhoogte van het gebouwtje ten hoogste 3 m bedraagt;
- e. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat de bouwhoogte van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot ten hoogste 40 m;
- f. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die kunnen worden aangemerkt als tuin- en straatmeubilair, waaronder vlaggenmasten, reclame- en mededelingenborden, monumenten/gedenktekens en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits de bouwhoogte ten hoogste 6 m bedraagt.
De onder a tot en met f bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- het bebouwings- en straatbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
- het landschapsbeeld;
- de milieusituatie;
- de sociale veiligheid
- de verkeersveiligheid.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden
- a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Van voldoende parkeergelegenheid is sprake als wordt voldaan aan het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) waarin is aangegeven dat van de meest actuele CROW-publicatie moet worden uitgegaan, of aan de gewijzigde beleidsregels indien deze gedurende de planperiode worden gewijzigd;
- b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
- c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
- d. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaaalde in sub a en b:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde in sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd in strijd met het hiervoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het sub a, na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten vervatten.
- d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van bestemmingsplan Herziening Westeres.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Noordenveld constateert dat er de afgelopen tijd verschillende aanvragen voor het terrein Westeres binnen zijn gekomen, waar de gemeente op basis van de vigerende plannen geen positief respons op kan geven. De aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is gelegen in de wens om de bestemming grootschalige detailhandel te verruimen.
Hierbij moet wel rekening worden gehouden met de bestaande detailhandel. Het behoud en herstellen van een goed ondernemersklimaat is onderdeel van een goede ruimtelijke ordening. Nieuwe grootschalige detailhandelsbedrijven mogen daarom geen concurrentie vormen voor het centrum van Roden.
Het voorliggende bestemmingsplan geeft de gemeente meer ruimte om medewerking te verlenen aan het vestigen van grootschalige detailhandel.
1.2 Vigerende Bestemmingsplannen
Het vigerend planologisch regime van het plangebied is gelegen in twee bestemmingsplannen: het bestemmingsplan Bedrijventerrein Roden (vastgesteld op 26 oktober 2011) en het bestemmingsplan Uitbreiding Wester Es (vastgesteld op 22 februari 2012). De huidige bestemmingen van het plangebied zijn 'Detailhandel-Grootschalig', 'Groen' en 'Verkeer'. In het vigerend bestemmingsplan Uitbreiding Wester Es ligt deels de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'.
1.3 Begrenzing Nieuw Bestemmingsplan
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de rondweg (Noordholt), aan de oostzijde door de oorspronkelijke bebouwing langs de Leutingewolderweg en het bedrijventerrein Noordhoek en aan de zuidzijde door de vrijetijdsboulevard. In het westen grenst het bedrijventerrein aan een volkstuinencomplex. Op onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven.
Afbeelding 1. Plangebied bedrijventerrein Westeres (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk twee gaat in op de planbeschrijving. Hierin komt een beschrijving van de bestaande situatie, nieuwe situatie en juridische vormgeving aan bod. In hoofdstuk drie wordt het relevante beleid op rijksniveau, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau behandeld. De belangrijkste omgevingsaspecten worden behandeld in hoofdstuk vier. Hieronder vallen de onderwerpen: Wet geluidhinder, milieuzonering, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie, archeologie en cultuurhistorie, bodem en water. In de laatste twee hoofdstukken komen achtereenvolgens de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
Het bedrijventerrein Westeres is gelegen aan de noordzijde van Roden. Het plangebied is te bereiken via de Noordholt en de Leutingewolderweg. De Noordholt vormt tevens de noordgrens van het plangebied. Langs de westelijke plangrens liggen een aantal volkstuintjes en woningen. Aan de oostzijde van het plangebied liggen enkele oorspronkelijke woningen langs de Leutinewolderweg en het bedrijventerrein Noordhoek. In dit gebied staan een aantal woningen gecombineerd met bedrijven aan huis en losstaande bedrijven. Aan de zuidzijde grenst het bedrijventerrein aan de vrijetijdsboulevard. In dat gebied staan overwegend grote winkels als de Vrijbuiter Roden, Snow & Co en Bike life Roden.
Er is geen tot weinig beplanting aanwezig op of langs de kavels. Aan de oostzijde van het terrein is opgaande beplanting aanwezig, grenzend aan het woon- en werk gebied Noordhoek. In het plangebied zijn nog enkele braakliggende percelen aanwezig.
Op het terrein Westeres zijn onder andere een Gamma, een tuincentrum en enkele winkels voor woninginrichting gevestigd. Westeres wordt gekenmerkt door veelal representatieve bebouwing in de vorm van grote bedrijfsgebouwen en/of toonzalen met als ondergrens een bruto-vloeroppervlakte van 1.000 m2. Voorts is er ruime parkeergelegenheid aanwezig.
Op dit moment zijn er binnen het plangebied van Westeres nog vijf tot maximaal acht percelen beschikbaar.
Werkgelegenheid
Zoals in tabel 1 is te zien, zijn er vanaf 2009 tot 2015 een groot aantal banen verdwenen van de bedrijventerreinen Roden en Peize. In totaal verdwenen er 510 banen, een afname van 14 procent. Voor Westeres waren dit er 19, een afname van 26 procent.
Tabel 1. Ontwikkeling aantal banen bedrijventerreinen Roden en Peize (bron: Lisa)
Op bedrijfsniveau zijn duidelijke ontwikkelingen zichtbaar. In de industrie sector is tussen 2009 en 2015 het aantal arbeidsplaatsen in de gemeente Noordenveld fors gedaald met 14% (zie afbeelding 2). Dit is voor een belangrijk deel veroorzaakt door de crisis. In diverse andere bedrijfstakken is de werkgelegenheid echter flink toegenomen, met name in de sector vervoer en opslag waar zich een stijging van 21% heeft voorgedaan (zie afbeelding 3).
Afbeelding 2. Krimpende sectoren 2009-20015 Noordenveld (bron: Lisa)
Afbeelding 3. Groeiende sectoren 2009-2015 Noordenveld (bron: Lisa)
2.2 Nieuwe Situatie
In het voorliggende bestemmingsplan wordt uitgegaan van zowel de huidige situatie als een aanvulling op de bestaande situatie. Aanleiding hiervoor is dat de gemeente Noordenveld constateert dat er de afgelopen tijd verschillende aanvragen voor het terrein Westeres binnen zijn gekomen, waar de gemeente op basis van de vigerende plannen geen positief respons op kan geven.
De verruiming bestaat uit:
- het toestaan van grootschalige detailhandel in de vorm van verkoop van auto's, boten, caravans, landbouwwerktuigen, woninginrichtingartikelen, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen. Dit is een verruiming van de branches ten opzichte van de vigerende bestemmingsomschrijving. In de bestemmingsomschrijving van 'detailhandel - grootschalig' was de limitatieve opsomming 'bouwmarkten, tuincentra, detailhandel in keukens, sanitair en woninginrichtingsartikelen' opgenomen.
- het loslaten van de ondergrens van 1.000 m2 netto vloeroppervlakte per vestiging.
- het toestaan van afhaalpunten voor webwinkels, mits:
- 1. de af te halen artikelen niet worden uitgestald, dus een showroom of buitenruimte waar artikelen bekeken of getest kunnen worden, zijn niet toegestaan;
- 2. er geen inloop- of kijkdagen worden georganiseerd;
- 3. het pand van waaruit het afhalen plaatsvindt niet de uitstraling van een winkel krijgt.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijk
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het rijksbeleid op het gebied van ruimtelijke ordening is neergelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR (2012) is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke opgaven en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven.
In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
- vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- verbeteren van de bereikbaarheid;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
De drie hoofddoelen uit het SVIR zijn uitgewerkt in dertien nationale belangen. Eén daarvan is "een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten". Om dit nationaal belang concreet invulling te geven heeft het ministerie de ladder van duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) laten opnemen. Daardoor zal bij ruimtelijke besluiten gemotiveerd moeten worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik.
De Ladder houdt in dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Voordat de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
De gemeente Noordenveld stelt voorliggende bestemmingsplan op, omdat ze constateert dat er de afgelopen tijd verschillende aanvragen voor het terrein Westeres binnen zijn gekomen, waar de gemeente op basis van de vigerende plannen geen positief respons kon geven. Er is echter geen sprake van een wijziging van de bestemming of een vergroting van de oppervlakte. Het plangebied is geheel bestaand stedelijk gebied. Er wordt geen nieuw stedelijk gebied toegevoegd.
Hierdoor kan worden gesteld dat de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.
3.2 Provincie
3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe
In de Omgevingsvisie Drenthe (2 juli 2014) is de kernwaarde Bedrijvigheid expliciet opgenomen en doorgevoerd. In deze paragraaf wordt deze kernwaarde nader beschreven en uitgelegd.
Kernwaarde bedrijvigheid
Ontwikkelingen die positief zijn voor de werkgelegenheid en behoud/vestiging van bedrijven en instellingen acht de provincie van bijzonder belang. Daarom is bedrijvigheid als een kernwaarde aangemerkt. Daarbij gaat het zowel om bedrijvigheid in de dorpen, de steden en op bedrijventerreinen als om bedrijvigheid in de landbouw, in de vrijetijdssector en gekoppeld aan natuur(beleving). Het invulling geven aan deze kernwaarde is vooral een gezamenlijke opgave van gemeenten. De kernwaarde bedrijvigheid vindt de provincie vooral terug in het sociaal-economische systeem en in de landbouw, maar ook bij natuur, bijvoorbeeld als het om de vrijetijdseconomie gaat.
Wijze van afwegen kernwaarde bedrijvigheid
De kernwaarde bedrijvigheid is een middel om ontwikkelingen met bedrijfseconomische aspecten zorgvuldig te kunnen afwegen met de kernkwaliteiten. Met de kernwaarde bedrijvigheid kan niet worden afgeweken van thematisch beleid, zoals dat bijvoorbeeld geld voor bedrijvigheid in het buitengebied of voor regionale afstemming woningbouw. De kernwaarde richt zich vooral op de (bedrijfs)economische meerwaarde en de kwaliteitsimpuls die een ontwikkeling oplevert. Daarnaast wordt bezien in hoeverre de ontwikkeling bijdraagt aan de doelstellingen van het Kader voor Economische Investeringen (KEI).
Wijze van afwegen kernkwaliteiten en kernwaarde bedrijvigheid
Bij nieuwe ontwikkelingen worden economische belangen in samenhang bezien met de kernkwaliteiten, met zorgvuldig ruimtegebruik en met de milieu- en leefomgevingskwaliteit. Omdat economie en werkgelegenheid van buitengewoon belang zijn voor de provincie, is de kernwaarde bedrijvigheid gelijkwaardig aan de kernkwaliteiten. De kernwaarde bedrijvigheid en de kernkwaliteiten worden altijd in samenhang, op ruimtelijke kwaliteit en op de economische of maatschappelijke meerwaarde beoordeeld. Bij de beoordeling vindt een integrale afweging plaats tussen alle belangen (kernwaarde bedrijvigheid, kernkwaliteiten, zorgvuldig ruimtegebruik, milieu- en leefomgevingskwaliteit en overig sectoraal beleid). Hierbij gaat het om het geheel en niet om een enkel aspect. Het accent ligt op mogelijkheden, niet op onmogelijkheden. Op voorhand is niet te zeggen hoe een afweging tussen de kernkwaliteiten en de kernwaarde bedrijvigheid in een praktijksituatie uitvalt. De ene ontwikkeling heeft immers meer gewicht dan de andere en per locatie en per aspect kan het beschermingsniveau voor een kernkwaliteit verschillen. Kortom: het is maatwerk.
Uitwerking kernwaarde bedrijvigheid
De definitie van bedrijvigheid is "De economische dynamiek binnen of in de directe omgeving van het plangebied, voor zover deze zich vertaalt in een bijdrage aan de (bedrijfs)economische vitaliteit, waaronder mede begrepen de werkgelegenheid en bedrijfseconomische omzet".
Werk en werkgelegenheid zijn van buitengewoon belang voor de provincie. Bedrijvigheid komt in heel Drenthe voor in zowel stedelijk gebied, agrarisch gebied als natuurgebied. Het betreft hier vooral ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf (mkb). Meer dan 95% van het Drentse bedrijfsleven, inclusief zzp'ers, behoort tot het mkb. Het mkb is daarmee de motor van de Drentse economie. In 2012 bevond 17% van alle bedrijven en 12% van de werkgelegenheid zich in het buitengebied. De sectoren landbouw, energie en vrije tijd zijn in het buitengebied relatief sterk vertegenwoordigd qua bedrijven, werkgelegenheid en ruimtebeslag. Ook in de Noordervisie 2040 vervult het mkb een belangrijke werkgelegenheidsrol. Het economisch beleid van de provincie Drenthe is verwoord in het KEI en daarnaast in andere beleidsdocumenten. De centrale inzet hierbij is het scheppen en behouden van werkgelegenheid, door het ontwikkelen van een duurzame en robuuste economische structuur van Drenthe. Het KEI richt zich op vijf thema's:
- 1. Versterken regionale innovatiekracht;
- 2. Optimale aansluiting bedrijfsleven, kennis, onderwijs en arbeidsmarkt;
- 3. Optimaliseren vestigingsklimaat;
- 4. Vergroten economische rendement in de vrijetijdseconomie;
- 5. Versterken van de agribusiness.
3.2.2 Omgevingsverordening Drenthe
In de Omgevingsverordening Drenthe (d.d. 14-10-2017) wordt ten aanzien van bedrijvigheid het volgende gesteld. Als bij een ruimtelijk plan de kernwaarde bedrijvigheid is betrokken, wordt in dat ruimtelijk plan uiteengezet dat met het plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken aspecten van de kernwaarde bedrijvigheid.
Voor zover kernkwaliteiten en kernwaarde bedrijvigheid in een ruimtelijk plan niet kunnen samengaan:
- a. wordt in dat plan onderbouwd in hoeverre behoud of ontwikkeling van kernkwaliteiten niet kan samengaan met behoud of ontwikkeling van de kernwaarde bedrijvigheid;
- b. wordt tussen behoud of ontwikkeling van kernkwaliteiten en behoud of ontwikkeling van de kernwaarde bedrijvigheid een zorgvuldige afweging gemaakt en;
- c. voor zover de kernkwaliteiten cultuurhistorie, archeologie en aardkundige waarden door deze afweging aangetast raken, wordt de informatiewaarde van de geschonden kernkwaliteiten waar wenselijk of mogelijk veilig gesteld, op een wijze zoals minimaal passend op grond van de Erfgoedwet of de in het betreffende beleidsveld geldende onderzoeksnormen.
Het bestemmingsplan is gericht op het verbreden van de functie van de bestaande bestemming. Door deze verbreding kan een hogere diversiteit aan bedrijven zich vestigen op het bedrijventerrein Westeres. Dit draagt bij aan de ontwikkeling van de kernwaarde bedrijvigheid. Voorliggend bestemmingsplan is niet in strijd met de Omgevingsvisie- en Omgevingsverordening Drenthe.
3.3 Regionaal
3.3.1 Regio Groningen-Assen
Op 9 september 2013 is de regiovisie Groningen-Assen geactualiseerd naar de veranderende context van de samenleving. Het kwaliteitsteam van de Regio Groningen-Assen heeft hiervoor een advies uitgebracht. De oorspronkelijke hoofddoelstellingen voor de Regio blijven overeind. Daarvan worden echter drie nieuwe speerpunten afgeleid voor de komende periode, die de samenwerking in de regio nieuwe inhoud geven en het profiel van de regio versterken. De drie nieuwe speerpunten zijn:
- 1. Het economisch kerngebied verder ontwikkelen.
- 2. De interne samenhang tussen steden en regio versterken.
- 3. De kwaliteit van stad en land behouden en versterken.
Over speerpunt 1 'het economisch kerngebied verder ontwikkelen' wordt het volgende gezegd:
De Regio Groningen-Assen heeft een belangrijke functie als economisch kerngebied in Noord-Nederland. Zowel voor de inwoners en ondernemers in de regio als daarbuiten is het van eminent belang dat Groningen-Assen deze positie behoudt en verder ontwikkelt.
Dit vraagt om:
- het verbeteren van het ondernemers en vestigingsklimaat;
- bedrijfsontwikkeling en –vestiging;
- verbondenheid met andere regio's;
- het profileren van de regio als de attractieve stadsregio waarin het prettig werken en wonen is.
Met dit bestemmingsplan worden bovenstaande speerpunten nagestreefd.
3.3.2 Intergemeentelijk Structuurvisie Leek-Roden
De Intergemeentelijk Structuurvisie Leek-Roden (IGS) is op 21 oktober 2009 vastgesteld door de gemeenteraden van Noordenveld en Leek. Deze integrale visie schetst een beeld op de ruimtelijke ontwikkelingen van het gebied Leek-Roden tot het jaar 2030 op de gebieden van wonen, werken, natuur en landschap en verkeer. Voor een groot gedeelte is het een uitwerking van de Regiovisie Groningen-Assen. In het plan wordt gewerkt met een aantal kernwaarden waar een ambitie voor de lange termijn uit is opgemaakt. Voor Roden zijn geen specifieke aspecten opgenomen welke van invloed zijn op het bedrijventerrein Westeres.
3.4 Gemeente
3.4.1 Gemeentelijk rioleringsplan
Op 16 januari 2013 is het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan vastgesteld door de Raad van de gemeente Noordenveld. Op 1 januari 2008 is de Wet gemeentelijke watertaken (Wgw) in werking getreden. Deze wetgeving stelt de gemeente beter in staat een bijdrage te leveren aan de aanpak van watervraagstukken in bebouwd gebied. De gemeente heeft met deze wet de zorgplichten gekregen voor hemel- en grondwater binnen bebouwd gebied.
De gemeente dient in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) naast de gebruikelijke zorg voor de riolering vast te leggen hoe zij deze wettelijke zorgplichten voor hemelwater en grondwater in gaat vullen. We noemen dit GRP dan ook het verbrede GRP (vGRP) vanwege de uitbreiding met de nieuwe zorgplichten.
Toetsingskader gemeentelijke watertaken
Doelen gemeentelijke watertaken:
- 1. Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater naar een geschikt lozingspunt.
- 2. Doelmatig inzamelen van regenwater (daar waar de perceelseigenaar redelijkerwijs niet in staat is dit zelf te doen).
- 3. Doelmatig verwerken van het ingezameld regenwater.
- 4. Voorkomen dat grondwater de bestemming van een gebied structureel belemmert.
- 5. Voorkomen van overlast voor de omgeving (in de brede zin van het woord).
In de bestuursakkoorden Water (NBW/RBW3) is vastgelegd dat moet worden ingespeeld op de verwachte klimaatsverandering: Het watersysteem moet robuust worden gemaakt. De 'droge voeten' agenda worden met deze akkoorden vormgegeven. Daarom is inzicht in de stedelijke wateropgave noodzakelijk, zodat bepaald kan worden waar en hoe eventueel extra berging gecreëerd kan worden.
Afkoppelen van schone oppervlakken, zodat relatief schoon regenwater niet meer naar de rioolwaterzuiveringsinrichting wordt getransporteerd, is een aanpak die past in de huidige ontwikkelingen. De tritsen 'vasthouden-bergen-afvoeren' en 'schoonhouden-scheiden- schoonmaken' zijn daarbij leidend.
Het voormalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft een regenwaterbrief uitgebracht die aangeeft hoe de regenwaterproblematiek bij gemeenten het best kan worden aangepakt. Er zijn vier pijlers van het regenwaterbeleid benoemd:
- 1. aanpak bij de bron: het voorkomen van verontreiniging van regenwater;
- 2. regenwater vasthouden en bergen;
- 3. regenwater gescheiden van afvalwater afvoeren;
- 4. integrale afweging op lokaal niveau.
Vanuit het hemelwaterbeleid wordt naar redelijkheid een inspanning gevraagd van bewoners, bedrijven en overheid. Hiervoor wordt bij ontwikkelingen onderscheid gemaakt naar een toename van het verhard oppervlak en een ontwikkeling zonder toename van verhard oppervlak. Onder dit laatste valt het opbreken van verharding, terugplaatsen van dezelfde of nieuwe verharding en sloop en nieuwbouw van gebouwen. In die zin zijn er drie situaties te onderscheiden voor de omgang met hemelwater:
- 1. afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie;
- 2. afkoppelen /bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie;
- 3. afkoppelen van hemelwater afkomstig van bestaande bebouwing.
Het afkoppelen/bergen van hemelwater is geregeld voor de eerste twee situaties. Het afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie is een verplichting die volgt uit de aan te vragen omgevingsvergunning. Het afkoppelen/bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie is een verplichting op basis van de watertoets die gekoppeld is aan de ontwikkeling van een nieuwbouwlocatie.
Uitvoerend beleid zorgplicht grondwater
Voorkomen dat grondwater het doel van een gebied structureel belemmert. Dit doel vormt de invulling van de zorgplicht voor het grondwater. Grondwater speelt tenslotte een belangrijke rol binnen de stedelijke openbare ruimte. De ruime omschrijving van dit doel is noodzakelijk omdat de oorzaken en oplossingen van grondwaterproblemen liggen op het grensvlak van stedelijk waterbeheer en ruimtelijke ordening. Op eigen terrein heeft de burger nadrukkelijk zelf een verantwoordelijkheid om het grondwaterprobleem op te lossen en te voorkomen. Bij herontwikkeling is er sprake van gedeeltelijke of gehele sloop en komt er vervangende nieuwbouw voor terug. De grondwaterhuishouding wijzigt mogelijk als gevolg van de ingreep in het gebied. De beleidsregels voor een herontwikkeling zijn in eerste instantie gelijk aan de beleidsregels voor nieuwbouw. Via een doelmatige afweging wordt per project bepaald of minder strenge ontwateringsnormen noodzakelijk of mogelijk zijn. Vaker dan bij nieuwe ontwikkelingen zullen bouwkundige maatregelen nodig zijn om nieuwe overlastsituaties te voorkomen.
3.4.2 Omgevingsvisie Noordenveld 2030
Op 8 februari 2017 is de Omgevingsvisie Noordenveld 2030 vastgesteld door de gemeenteraad. In deze Omgevingsvisie wordt aangegeven dat de gemeente zich richt op het behoud en waar mogelijk versterking van de werkgelegenheid op de verschillende bedrijventerreinen in Noordenveld. De bedrijventerreinen van Roden, waar Westeres onder valt, worden binnen deze visie gezien als het economisch hart van Noordenveld en vervullen hierdoor een belangrijke rol in de regio. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om een verruiming van de vigerende bestemming te realiseren.
In de Omgevingsvisie worden vijf kernwaarden genoemd: transparant, leefbaar, groen, ondernemend en duurzaam. Wat betreft de waarde ondernemend en duurzaam heeft de gemeente de ambitie om bij de inrichting van bedrijventerreinen nadrukkelijk rekening te houden met de bestaande gebiedskwaliteiten. Ingestoken wordt op bedrijvigheid met een laag risicoprofiel wat betreft duurzaamheid. Verder is de ambitie dat zowel de bedrijven op de bedrijventerrein als andere belangrijke economische dragers aandacht hebben voor duurzaamheid.
Het voornemen is passend binnen de Omgevingsvisie Noordenveld 2030.
3.4.3 Welstandsnota Noordenveld
Op 18 december 2008 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota voor de gemeente Noordenveld vastgesteld. De welstandsnota beoogt versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit zijn onder meer het uiterlijk van individuele gebouwen en bouwwerken en de kwaliteit van het totaalbeeld van de gebouwen. De welstandstoets is een belangrijk instrument voor de sturing van deze kwaliteiten. Bij aanvragen van een omgevingsvergunning zullen bouwplannen worden getoetst aan de welstandscriteria. In de nota is onderscheid gemaakt in verschillende deelgebieden, waarvoor verschillende welstandscriteria zijn opgenomen.
Voor het deelgebied Roden-bedrijfsterrein geldt de aanduiding bijzonder/regulier welstandsgebied. Het beleid is gericht op beheer van de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten. Er zijn criteria opgenomen voor wat betreft de ligging/situering, maatvoering/massa, vorm/gevelopbouw en materiaal/kleurgebruik. Zo is onder meer bepaald dat de representatieve zijde van gebouwen naar de straat is gericht en dat aan- en uitbouwen ondergeschikt zijn. Toekomstige bouwplannen binnen dit deelgebied zullen aan deze welstandscriteria getoetst worden.
3.4.4 Landschapsbeleidsplan Noordenveld
In het plan is opgenomen dat in zijn algemeenheid voor esdorpen als Roden 'behouden en beschermen van karakteristieke dorpsopbouw in het esdorpenlandschap (losse structuur, gericht op het landschap, entrees van dorpen door middel van lanen, akkerbouwcomplexen)' geldt. Daarnaast zijn onder andere de thema's cultuurhistorie en recreatie op Roden van toepassing. Het thema cultuurhistorie richt zich hier op het handhaven en beschermen van de zeer dichte perceelsrandbeplantingen in de noord- en oostzijde van het dorp. Deze perceelsrandbeplanting heeft een grote cultuurhistorische waarde. Het thema recreatie richt zich hier op de regionale centrumfunctie van Roden als grote aanjager van recreatie.
Het bestemmingsplan is gericht op het verbreden van de functie van de bestaande bestemming. Op het terrein zijn nog enkele uit te geven kavels. Voorliggend bestemmingsplan is niet in strijd met het landschapsbeleidsplan.
3.4.5 Groenvisie Noordenveld
In de Groenvisie Noordenveld (2002, Oranjewoud) wordt het huidige groen naar inrichting en beheer in beeld gebracht. Het plan legt voor de gemeente Noordenveld de groenstructuur en de gewenste kwaliteit voor het groen vast binnen de bebouwde kom.
Het bedrijventerrein Westeres wordt als specifiek aandachtspunt genoemd. Doordat er weinig groen aanwezig is in het plangebied ontstaat er een onrustige ruimte door verschillende bouwstijlen. Een sterke bomen- of houtwallenstructuur kan in dit plangebied voor overzicht en een rustig beeld zorgen.
Afbeelding 4. Uitsnede kaart groenstructuur Roden met in het groen aangegeven het plangebied (bron: Groenvisie Noordenveld)
3.4.6 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2015-2025
Het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2015-2025 is op 12 mei 2015 vastgesteld. In het plan wordt beschreven hoe het gemeentelijk beleid op het gebied van verkeer, vervoer en mobiliteit er de komende jaren uitziet. Daarbij wordt ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen en ambities van de gemeente. Er zijn algemene beleidsregels opgenomen voor wat betreft verkeersstructuur, verkeersveiligheid en mobiliteit. Voor Roden zijn geen specifieke aspecten opgenomen welke van invloed zijn op het bedrijventerrein Westeres. In het plangebied is sprake van een grotendeels ingericht bedrijventerrein, waarop nog enkele kavels uitgegeven kunnen worden. Het voornemen is passend binnen het gemeentelijke Verkeers- en Vervoersplan 2015-2025.
3.4.7 Nota Duurzaamheid 2015-2020
Op 13 mei 2015 is de Nota Duurzaamheid 2015-2020 vastgesteld. In deze Nota Duurzaamheid is aangegeven hoe de gemeente in de jaren 2015-2020 invulling wil geven aan duurzaamheid. De focus ligt op energiebesparing en duurzame energie, omdat hier op korte termijn de grootste winst te behalen is. De visie van de gemeente voor de langere termijn is opgenomen in de gemeentelijke omgevingsvisie. De sectoren waarop zal worden ingezet zijn: woningen, bedrijven, duurzame energieproductie en de eigen organisatie.
Voor bedrijven zijn de volgende doelstellingen opgenomen:
- 1. Gezamenlijk werken aan besparing van energiegebruik, vergroting van het aandeel duurzame energie en vergroting van de werkgelegenheid.
- 2. Streven naar een CO2-neutraal bedrijventerrein Haarveld.
- 3. Streven naar het verduurzamen van de bedrijventerreinen in samenspraak met parkmanagement.
Vervolgens zijn een aantal activiteiten beschreven in de Nota, zoals het toepassen van LED in (openbare) verlichting, inzetten op duurzame mobiliteit door bedrijven, ondernemersprijs omvormen naar een duurzaamheidsprijs et cetera.
Het bestemmingsplan is gericht op het verbreden van de functie van de bestaande bestemming. Op het terrein zijn nog enkele uit te geven kavels. Voorliggend bestemmingsplan is niet in strijd met de Nota Duurzaamheid, maar biedt wel een aantal aandachtspunten voor verdere invulling van het terrein. De reeds gevestigde of nieuwe bedrijven kunnen, samen met de gemeente, onderzoeken hoe de duurzaamheid van het terrein verder geoptimaliseerd kan worden.
Hoofdstuk 4 Toets Aan Wet- En Regelgeving
4.1 Inleiding
Dit bestemmingsplan verruimt de functiemogelijkheid van de vigerende bestemming Detailhandel-Grootschalig. Voor deze verruiming dienen een aantal aspecten onderzocht te worden.
4.2 Wet Geluidhinder
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en wegen die zijn aangeduid als 'woonerf'. Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 250 m. Als er geluidgevoelige bebouwing binnen de zone van een weg wordt gebouwd dient er akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Binnen het plangebied is een bedrijfswoning aanwezig (Ceintuurbaan Noord 114). Omdat het gaat om een bestaande bedrijfswoning en het bestemmingsplan geen mogelijkheden biedt tot het oprichten van geluidsgevoelige bebouwing, hoeft er daarom geen akoestisch onderzoek plaats te vinden. In het kader van de Wet geluidhinder treden er geen belemmeringen op ten aanzien van de ontwikkelingen in het plangebied.
4.3 Milieuzonering
Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009. Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.
Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.
Onderzoek
Het terrein heeft de bestemming Detailhandel - Grootschalig. Hierbinnen wordt een zekere mate van bedrijvigheid toegestaan. Grootschalige detailhandel wordt in de VNG-publicatie ingedeeld in categorieën 1 of 2. Voor de meeste soorten detailhandel geldt categorie 1, alleen voor bouwmarkten, tuincentra en hypermarkten geldt categorie 2. Voor de categorieën 1 en 2 gelden richtafstanden van respectievelijk 10 en 30 meter tot gevoelige functies.
De dichtstbijgelegen woning is de woning aan De Hulst 1. Deze woning ligt op een afstand van circa 10 meter van het terrein. Verder is de woning aan de Hulst 3 op een afstand van circa 20 meter van het terrein gelegen. De afstand is gemeten tussen de bouwvlakken van de percelen. In de huidige situatie zijn de bedrijven die naast deze woningen gelegen zijn meubelwinkels waarvoor een afstand geldt van 10 meter. In de huidige situatie kan aan de richtafstand worden voldaan.
Verder is op het terrein een bedrijfswoning aanwezig op de Ceintuurbaan Noord 114. De bedrijfswoning hoeft niet te worden getoetst op milieuhinder van het bijbehorende bedrijf, maar wel op milieuhinder van omliggende bedrijven. De bedrijfswoning ligt op circa 33 meter van het dichtstbijgelegen bedrijf aan de Westeresch 2-4.
Als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan kunnen niet meer belastende activiteiten worden uitgevoerd dan is toegestaan op basis van het vigerende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan zorgt dus niet voor de mogelijkheid tot vestiging van bedrijven met grotere richtafstanden in het gebied.
Voor het aspect milieuzonering treden er geen belemmeringen op.
4.4 Externe Veiligheid
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten en provincies die milieuvergunningen verlenen of een bestemmingsplan maken, rekening te houden met externe veiligheid. Doel van het Bevi is individuele en groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Bij de toetsing moet gekeken worden naar twee soorten risico's: plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich permanent en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Hoe dichter bij de bron, hoe groter het plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven met de pr 10-6 risicocontour. Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat, in het geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen, in één keer een groep van een bepaalde grootte dodelijk slachtoffer wordt. Hoe meer mensen nabij de bron, hoe groter het groepsrisico. Voor het groepsrisico wordt doorgaans de GR 10-5 risicocontour aangegeven.
In het navolgende zullen de voor het plangebied relevante risicofactoren worden beschreven en worden de risico's voor het gebied afgewogen.
4.4.1 Inrichtingen
Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit geeft voorwaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd.
Om te bepalen of in de nabijheid van het plangebied risicovolle inrichtingen aanwezig zijn, is de risicokaart van de provincie Drenthe geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn (zie afbeelding 6). De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is Gasontvangststation Roden N026 op circa 310 meter afstand.
Afbeelding 5. Uitsnede risicokaart, met daarin aangegeven de ligging van het plangebied (bron: risicokaart.nl)
4.4.2 Buisleidingen
Op 1 januari 2011 zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze regelgeving rond buisleidingen sluit aan bij de regelgeving rond inrichtingen met gevaarlijke stoffen en gaat uit van de volgende risicomaten:
- plaatsgebonden risicocontour (10-6), waarbinnen de oprichting van (beperkt) kwetsbare objecten niet is toegestaan;
- groepsrisico; bij ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van de leiding (1%-letaliteitsgrens), dient het groepsrisico te worden beschouwd;
- belemmeringenstrook; tot aan 5 m aan weerszijde van de leiding is geen bebouwing toegestaan.
In de directe nabijheid van het plangebied is geen buisleiding aanwezig. Hierdoor treden er geen planologische beperkingen op voor de ontwikkelingen in het plangebied.
4.4.3 Transportroutes gevaarlijke stoffen
De Wet Basisnet en het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) zijn op 1 april 2015 in werking getreden. In deze wetgeving is het landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen verankerd. Binnen bepaalde grenzen wordt het vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). De risicoplafonds die hieruit voortvloeien moeten in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Het navolgende onderzoek is toegespitst op deze regelgeving.
Ten noorden van het plangebied ligt de provinciale weg N372. Bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg geldt dat zich binnen de 10-6-contour van het plaatsgebonden risico geen kwetsbare objecten mogen bevinden. Voor de gemeente Noordenveld betreft dit onder andere de provinciale weg N372. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de weg ligt op het wegvlak zelf. Hierdoor treden er geen planologische beperkingen op voor de ontwikkelingen in het plangebied.
4.4.4 Conclusie
In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen, dan wel buisleidingen aanwezig die van invloed zijn op het plangebied. De transportroute voor vervoer van gevaarlijke stoffen over de provinciale weg N372 ligt wel in de omgeving van het plangebied maar reikt niet tot het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.5 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben'. Op 15 november 2007 is dit onderdeel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de nor-men (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van grootschalige detailhandel. Van het plangebied is van de uitgeefbare ruimte ongeveer 6,24 hectare reeds ingevuld. Daarvan is 2,43 hectare bebouwd. Dit betekent een bebouwingspercentage van ongeveer 39%. Op dit moment is nog ongeveer 1,80 hectare uitgeefbaar. Indien hetzelfde bebouwingspercentage wordt aangehouden als in het reeds ingevulde deel betekent dit een extra bebouwingsoppervlakte van 0,7 hectare.
Op basis van de CROW-publicatie nr. 317 'Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden' (oktober 2012) is de verkeersgeneratie van het bedrijventerrein bepaald op 33 ritten per etmaal per 100 m2 bruto vloeroppervlakte. Dit aantal is een gemiddelde op basis van bouwmarkt, tuincentrum, bruin/witgoedzaak en woonwarenhuis. Dit betekent een extra verkeersgeneratie van ongeveer 2.300 ritten per etmaal.
Het terrein wordt zowel ontsloten op de provinciale weg N372 als de Ceintuurbaan Noord/Kastanjelaan. Uitgaande van een gelijkmatige verdeling over beide ontsluitingspunten betekent dit een toename van 1.150 ritten per etmaal op de Westeresch.
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool mei 2017 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.6 Ecologie
Ter bescherming van ecologische waarden dient bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) en het provinciaal beleid.
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
- alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
- dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
- nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).
Naast soortbescherming richt de Wnb zich op de gebiedsbescherming. Het gaat daarbij in de eerste plaats om Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. In de tweede plaats zijn de natuurgebieden binnen en buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Dit is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.
In het plangebied kan zich grootschalige detailhandel vestigen, alsmede openbare hulpdiensten en een tankstation zonder lpg. De beide laatstgenoemde bedrijvigheid alleen waar dit is aangeduid. Door een verruiming van de bestemming kunnen zich hier meer branches en qua oppervlakte kleinere grootschalige detailhandelsbedrijven, alsmede afhaalpunten vestigen. In het plangebied kunnen nog enkele kavels worden uitgegeven. De betreffende kavels worden enkele keren per jaar gemaaid waardoor er niet tot nauwelijks ecologische waarden tot ontwikkeling kunnen komen. Ten aanzien van het aspect ecologie treden er geen planologische beperkingen op voor de ontwikkelingen in het plangebied.
4.7 Archeologie En Cultuurhistorie
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Archeologische en cultuurhistorische waarden dienen op grond van de Erfgoedwet te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen.
4.7.1 Archeologie
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Op de beleidsadvieskaart van de gemeente Noordenveld is aangegeven welke archeologische (verwachtings)waarden in het gebied voorkomen. Een uitsnede van deze kaart is hieronder opgenomen.
Afbeelding 6. Uitsnede Archeologische Beleidsadvieskaart met groen aangegeven het plangebied (bron: Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Noordenveld)
Uit deze kaart blijkt dat het plangebied voor het grootste gedeelte bestaat uit de hoge verwachting Essen (bruin) en voor een klein gedeelte uit onbekende verwachting bebouwing (grijs). Voor het gebied met een hoge verwachting geldt dat verkennend booronderzoek of karterend onderzoek nodig is bij ingrepen met een groter oppervlak dan 1.000 m2. Voor het gebied met een onbekende verwachting (bebouwing) geldt dat geëxtrapoleerd dient te worden vanuit de omringende verwachtingswaarden bij ingrepen met een groter oppervlak dan 1.000 m2.
Archeologisch onderzoek
In april 2011 heeft MUG Ingenieursbureau B.V. een archeologisch bureau- en booronderzoek (projectnummer 93023111) uitgevoerd in het voormalig plangebied Uitbreiding Wester Es, zie bijlage 1 van de toelichting. Het plangebied ligt op een morene met deels een loo- of laarpodzolgrond en deels brikgrond. In het plangebied is een esdek aanwezig. Uit historisch kaartmateriaal blijkt dat de percelering op het terrein verschillende malen is gewijzigd. Dit kan voor bodemverstoringen hebben gezorgd, net als het gebruik als landbouwgrond.
De bodemopbouw in het zuidelijke deel van het plangebied (boring 1 t/m 5) bestaat uit een bouwvoor met hieronder een brikgrond (in boring 1, 2 en 4 zit hier een oud akkerpakket in) en vervolgens keileem. In het noordelijke deel van het plangebied bestaat de bodemopbouw uit een bouwvoor, een esdek (behalve in boring 6) en hieronder dekzand of keileem (boring 6 t/m 12). In de boringen en tijdens de veldkartering zijn er geen archeologische indicatoren aangetroffen.
De conclusie van het archeologisch bureau- en booronderzoek is dat de bodem in het plangebied intact is en dat in het noordelijke deel een esdek aanwezig is, waardoor eventueel aanwezige archeologische waarden die zich onder het esdek kunnen bevinden beschermd zijn. Voor het plangebied is daarom een vervolgonderzoek aanbevolen.
Aanvullend archeologisch onderzoek
Van maandag 15 augustus 2011 tot en met 17 augustus 2011 is een vervolgonderzoek uitgevoerd door archeologisch onderzoeks- en adviesbureau De Steekproef. Voor dit onderzoek zijn zeven proefsleuven aangelegd. Zie bijlage 2 van de toelichting.
In het plangebied is een behoudenswaardige vindplaats aangetroffen. De vindplaats is gelegen op de dekzandkop in het noorden van het plangebied. Over de gehele dekzandkop zijn sporen hiervan aangetroffen. De sporen behoren tot een nederzetting, die dateert uit de vroege- tot midden-ijzertijd. Door de aanwezigheid van aardewerk uit de midden- tot late-bronstijd kunnen hier ook sporen uit die periode worden aangetroffen.
Op basis van de huidige onderzoeksresultaten wordt het zuidelijke deel van het plangebied uitgesloten van vervolgonderzoek. De verwachting op basis van de resultaten van de proefsleuven is dat alleen op de dekzandkop bewoningssporen uit de prehistorie zullen worden aangetroffen. In totaal gaat het om circa 0,8 ha die dient te worden behouden door planaanpassingen te maken of, als dit niet mogelijk is, door een opgraving uit te voeren om de archeologische waarden veilig te stellen.
Definitief archeologisch onderzoek
Tussen 21 augustus 2017 en 14 september 2017 heeft archeologisch onderzoeks- en adviesbureau De Steekproef een definitief archeologisch onderzoek uitgevoerd in het plangebied. Tijdens dit onderzoek zijn alle archeologische waarden die zich in het plangebied bevonden, opgegraven en daarmee veilig gesteld voor de wetenschap. De vindplaats is hiermee behouden ex situ conform de eisen in de Erfgoedwet. De vondsten worden onderzocht en gedeponeerd in het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis. De bevindingen zijn door De Steekproef in een brief samengevat en toegestuurd aan de gemeente, zie bijlage 3 van de toelichting.
De dubbelbestemming Waarde - Archeologische betekenis is niet overgenomen in voorliggend plan. De archeologie is immers uit de bodem gehaald.
4.7.2 Cultuurhistorie
Algemeen
Roden ligt op een plaatselijke verhoging in het landschap op de rand van het Drents Plateau. Van oorsprong is het een agrarische nederzetting aan de rand van het beekdal van het Peizerdiep, met meerdere essen rond het dorp en de heide en bossen ten zuiden en ten (noord)westen van de huidige kern.
Het oorspronkelijke Roden, of Roon, bestaat, net als vele andere esdorpen, uit een verzameling boerderijen met de daarbij behorende schuren en schaapskooien en een dubbele brink. Deze brinken liggen bij de kruising Schoolstraat – Groningerstraat, globaal bij de parkeerplaats voor de supermarkt en op de plek waar de huidige Brink uitkomt op de Schoolstraat en de Mensingheweg. Hier staan nog de kerk en een aantal oude panden/boerderijen. Vanaf de brink lopen de wegen naar het beekdal, de es, de heidevelden en de bossen. Deze radialen zijn op willekeurige plaatsen door smalle wegen met elkaar verbonden, zoals via het nog altijd onverharde Windgat.
Afbeelding 7. Topografische kaart 1940 met in oranje aangegeven globale ligging van plangebied (bron: topotijdreis.nl)
De Mensingheweg ontsluit het dorp richting het bos en Lieveren. De Norgerweg loopt richting de Roder es. De huidige Heerestraat (richting het westen overgaand in de Nieuweweg) boog destijds af richting het zuiden het veld in (Ronerveld). Vanuit het centrum liep de huidige Leeksterweg overgaand in de Zulthe richting de Zultheresch en richting Leek. Het dorp wordt in noordelijke richting ontsloten door de huidige Kanaalstraat en in noordoostelijke richting lopen de huidige Groningerweg en het Oosteinde. Deze ontsluitingsroutes zijn nog steeds aanwezig. Over het algemeen is de historische wegenstructuur nog gedeeltelijk intact. Nieuwe rondwegen, zoals bijvoorbeeld de Ceintuurbaan en de Rondweg hebben wel een belangrijk deel van de verkeersafwikkelende functie overgenomen.
Roden is al in 1850 een zeker voor die tijd dicht bebouwd dorp. De hoofdzakelijk uit boerderijen bestaande bebouwing - café, winkel en ambachtelijk bedrijf worden vaak in combinatie met het boerenbedrijf uitgeoefend - concentreert zich aan de Brink, de Groningerstraat (vroeger Oosteinde), de Heerestraat, het Julianaplein, de Nieuweweg, de Raadhuisstraat en de Schoolstraat. Daarnaast is er enigszins afzijdig van de dorpskern nog sprake van bebouwing aan de Boskamp. Langs de westzijde van de Brink en de noordzijde van de Heerestraat is de dichtheid van de bebouwing dusdanig hoog dat hier in 1850 al gesproken kan worden van straatwanden.
Tussen 1850 en 1940 maakt Roden vervolgens een zeer sterke groei door, door verdergaande verdichting binnen de kern, maar ook door het groeien langs de uitvalswegen. Het graven van de Rodervaart geeft Roden een goede verbinding over het water met de stad Groningen. Ter plaatse van de huidige Vrijbuiter ligt bij de zuivelfabriek destijds de haven van het dorp. Ook de aanleg van de tramlijn Groningen – Drachten in 1913 verbetert de verbindingen van Roden met omliggende plaatsen. Het agrarische karakter van Roden neemt in die tijd sterk af. Woningen in plaats van boerderijen bepalen in toenemende mate het uiterlijk van het dorp. Na de Tweede Wereldoorlog zet deze ontwikkeling zich door. Het dorp groeit uit tot een van de grootste kernen van de provincie Drenthe. De aanleg van industrieterreinen, de bouw van enkele grote woonwijken en nieuwe winkelvoorzieningen maken van Roden heden ten dage een geliefd forensendorp, niet in de laatste plaats vanwege de kwaliteiten van de omgeving.
Conclusie
Het plangebied is gelegen ten noorden van het oude centrum van Roden. Op de oude topografische kaarten is te zien dat er voornamelijk agrarische gronden met een enkele boerderij aanwezig waren op een voormalige es. In de loop der tijd zijn deze agrarische gronden bebouwd en is het plangebied op deze voormalige es ontwikkeld tot een terrein met grootschalige detailhandel. In het plangebied zijn geen monumentale gebouwen aanwezig.
Binnen het plangebied zijn geen significante cultuurhistorische waarden aanwezig. Hierdoor treden er geen belemmeringen op ten aanzien van het aspect cultuurhistorie.
4.8 Bodem
Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.
Ten behoeve van de eerdere planvorming heeft Milieu Adviesbureau EcoReest B.V. (rapport ER 110306, maart 2011) een verkennend milieukundig bodemonderzoek binnen het plangebied uitgevoerd, zie bijlage 4. Hieruit is het volgende naar voren gekomen: in de ondergrond is een overschrijding van de achtergrondwaarde aan PCB uit de Wet bodembescherming aangetoond. De tussenwaarden nader onderzoek is niet overschreden.
Daarnaast is uit het historisch onderzoek gebleken dat de locatie asbest verdacht is. De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie (wat betreft de chemische parameters), is verworpen. De resultaten van het chemisch onderzoek vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.
Naar aanleiding van het verkennend milieukundig bodemonderzoek heeft Sigma Bouw & Milieu op de locatie een verkennend onderzoek asbest uitgevoerd (Verkennend onderzoek asbest in grond Westeresch sectie I, perceelnummers 5370, 5371 en 5754 te Roden d.d. 12 juli 2011, projectnummer 11-M5752), zie bijlage 5.
Bij de herinrichting van de locatie dient rekening te worden gehouden met de plaatselijke aanwezigheid van puin en/of puinhoudende grond (onder andere ter plaatse van het (voormalige) puinpad).
Op basis van het bodemonderzoek van Sigma Bouw & Milieu is plaatselijk asbest gemeten onder de interventiewaarde. Gezien de mogelijke heterogeniteit van het puinhoudend materiaal, alsmede de resultaten van een voorgaand bodemonderzoek uit september 2003 is niet uit te sluiten dat plaatselijk hogere gehalten asbest kunnen worden gemeten.
Bij ontgraving en verwerking van puinhoudende grond moet men alert zijn op de eventuele aanwezigheid van asbest(nesten). Bij het aantreffen van asbest tijdens grondwerk dienen veiligheidsmaatregelen te worden getroffen.
Tevens komen er in het plangebied een aantal locaties voor waar op basis van het oorspronkelijke of huidige gebruik mogelijk sprake kan zijn van verontreiniging in de bodem. Van enkele van deze locaties is vastgesteld dat daadwerkelijk sprake is van een bodemverontreiniging. Deze locaties zijn bekend bij de gemeente. In het plangebied bevinden zich nog enkele onbebouwde percelen.
Op grond van 2.10 van de Wabo wordt een omgevingsvergunning geweigerd indien de aanvraag niet voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening. In de bouwverordening is vastgelegd dat er geen bouwwerken mogen worden gebouwd op verontreinigde bodem. Alvorens met de bouw wordt aangevangen, dient er onderzoek naar verontreiniging van de bodem en het grondwater plaats te vinden. Dit geschiedt in het kader van de procedure voor het verlenen van de omgevingsvergunning.
Gezien het feit dat de locatie al een bedrijfsbestemming had en dit gebruik feitelijk niet wijzigt, is nader onderzoek niet noodzakelijk. Er zijn geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit plan ten aanzien van het aspect bodem.
4.9 Water
Vanwege het grote belang van water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. De 'watertoets' is daarom een verplicht onderdeel in de bestemmingsplanprocedure geworden. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Noorderzijlvest. Via de Digitale Watertoets is Waterschap Noorderzijlvest van onderhavig bestemmingsplan op de hoogte gebracht.
4.9.1 Beleid
De belangrijkste beleidsdocumenten op het gebied van de waterhuishouding zijn de Vierde Nota Waterhuishouding, Anders omgaan met water: Waterbeleid 21e eeuw, de Europese Kaderrichtlijn Water, Beleidslijn ruimte voor de rivier en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In het Nationaal Bestuursakkoord Water worden de gezamenlijke uitgangspunten geformuleerd voor een integraal waterbeleid in de 21e eeuw. De verantwoordelijkheid voor de te treffen waterhuishoudkundige maatregelen gericht op: vasthouden, bergen en afvoeren van water ligt bij het waterschap (trits: kwantiteit) en het schoon houden, scheiden en zuiveren van water (trits: kwaliteit) ligt bij alle betrokkenen en het waterschap.
Provincies en gemeenten zorgen voor een integrale afweging en leggen deze vast in provinciale beleidsplannen en streekplannen, respectievelijk structuur- en bestemmingsplannen. De provincie geeft richting aan ruimtelijke ontwikkeling door de gebieden te benadrukken die van nature het eerst onder water komen te staan bij hevige regenval of overstromingen. De provincie wil dat deze gebieden gevrijwaard blijven van kapitaalintensieve functies.
Het beleid van Waterschap Noorderzijlvest is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2016- 2021 en in de Notitie Water en Ruimte 2013. De ruimtelijke zonering van de provincie heeft het waterschap vertaald naar een eigen zonering met water als belangrijkste element. Het waterschap benadrukt in haar functiezonering de volgende aspecten: de hoogte van de waterpeilen en het gewenste grondwaterregime (GGOR), een optimale wateraanvoer en -afvoer (waterkwantiteit), de waterkwaliteit voor verschillende functies en de inpassing van water in het landschap.
4.9.2 Plangebied
De waterhuishouding in het plangebied zal niet worden gewijzigd. Bij nieuwbouw binnen het plangebied wordt het Gemeentelijk Rioleringsplan gehanteerd en wordt de ruimtelijke ontwikkeling tijdig door gegeven aan het Waterschap Noorderzijlvest.
Het aanleggen van verharding in het plangebied leidt tot snellere afstroming van hemelwater. Voor het realiseren van verharding in het gebied moet daarom waterberging gerealiseerd worden ter compensatie. Het oppervlakte hiervan betreft ten minste 10 procent van de oppervlakte van de in het plangebied te realiseren verhardingen. Omdat nu nog niet duidelijk is wat de oppervlakte van eventuele verharding in het gebied is, wordt ter zijner tijd bepaald hoeveel waterberging moet worden gerealiseerd.
4.9.3 Watertoets
Op 16 juni 2017 is de Digitale Watertoets doorlopen. Het daaruit voortvloeiende 'watertoetsdocument' is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Op 17 oktober 2017 heeft het Waterschap Noorderzijlvest aangegeven in te stemmen met het bestemmingsplan. Uit de waterparagraaf blijkt dat de waterhuishouding niet wordt veranderd. Tevens verwijst de waterparagraaf naar het beleid over (afval)water van zowel het waterschap als de gemeente. Daarmee zijn de uitgangspunten helder als het gaat om nieuwe ontwikkelingen. De reactie is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.
Het Waterschap wil in de toekomst betrokken blijven bij de ontwikkelingen in het plangebied, in het bijzonder als het gaat om de toename van verhard oppervlak en daardoor, mogelijk, versnelde afvoer.
4.10 Besluit Milieueffectrapportage
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een Milieueffectrapport (MER) is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld aan de vaststelling van een structuurvisie, aan een bestemmingsplan of aan het verlenen een vergunning.
In het Besluit m.e.r. zijn in de bijlage onderdeel C en D activiteiten opgenomen, waarbij op grond van artikel 7.8b van de Wet milieubeheer besloten moet worden of bij de voorbereiding van het plan of besluit voor die activiteiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld.
Onderdeel D betreft een lijst met daarin opgenomen activiteiten die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Op het voornemen is categorie 11.2 uit bijlage I onderdeel D van het Besluit m.e.r. van toepassing: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
Voorliggend bestemmingsplan biedt een juridisch-planologische regeling voor het verruimen van de bestemming grootschalige detailhandel. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage is het opstellen van een MER of een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling verplicht bij de 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (categorie D 11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage).
Voorliggend plan voorziet niet in een wijziging of uitbreiding van het bedrijventerrein Westeres. De oppervlakte van het terrein wordt immers niet vergroot en er worden geen andere bedrijfscategorieën toegestaan. Het plan valt niet onder categorie D 11.2 en een MER of (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de regels van het bestemmingsplan. De regels vormen samen met de verbeelding het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. Zowel de verbeelding als de regels voldoen aan de verplichte landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO2012 en SVBP2012). Het bestemmingsplan bestaat uit:
- 1. een verbeelding van het plangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
- 2. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.
Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting. Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgesteld.
5.2 Bestemmingsregels
Inleidende regels
De inleidende regels bestaan uit twee artikelen, namelijk de 'begrippen' en de 'wijze van meten'. In de begrippen zijn de noodzakelijke begripsomschrijvingen opgenomen die worden gebruikt in de regels. Het bevat definities om misverstanden te voorkomen. De wijze van meten regelt hoe er moet worden gemeten.
Bestemmingsregels
In dit bestemmingsplan worden de bestemmingen 'Detailhandel - Grootschalig', 'Groen en ''Verkeer' gehanteerd. Daarnaast komt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische betekenis ' voor.
DETAILHANDEL - GROOTSCHALIG
De gronden die het bestemmingsplan Uitbreiding Wester Es en Bedrijventerrein Roden bestemd waren voor grootschalige detailhandel zijn in het voorliggende bestemmingsplan opnieuw bestemd als Detailhandel - Grootschalig. Wat betreft de branches is een verruiming aangebracht ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Toegestaan is detailhandel die vanwege de omvang en de aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, in de vorm van de verkoop van auto's, boten, caravans, landbouwwerktuigen, woninginrichtingartikelen, tuininrichtingartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen. De minimum oppervlakte van 1.000 m2 is in deze herziening losgelaten, omdat dit te beperkend blijkt.
In het bestemmingsplan is de mogelijkheid toegevoegd voor het vestigen van afhaalpunten voor webwinkels. De af te halen artikelen mogen niet worden uitgestald, dus een showroom of buitenruimte waar artikelen bekeken of getest kunnen worden, is niet toegestaan. Ook mogen er geen inloop- of kijkdagen worden georganiseerd en het pand van waaruit het afhalen plaatsvindt, mag niet de uitstraling van een winkel krijgen.
Een deel van het plangebied mag worden gebruikt voor openbare hulpdiensten, zoals brandweer, politie en ambulance. In de begripsomschrijving is het begrip nader omschreven.
Het bestaande tankstation is aangeduid als 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg'.
Het perceel Ceintuurbaan 108 is in gebruik als accountantskantoor (zakelijke dienstverlening) en is aangeduid als 'dienstverlening'. Het perceel Ceintuurbaan 110 is in gebruik als fitnesscentrum en is als zodanig aangeduid. Het perceel Ceintuurbaan Noord 114 is wel bestemd als 'Detailhandel - grootschalig' maar is feitelijk al gedurende een aantal jaren in gebruik als woning. De bebouwing is aangeduid als 'wonen'.
GROEN
De gronden met de bestemming Groen zijn bestemd voor structurele groenvoorzieningen, de bestaande groene randen van het plangebied. De groenstrook aan de westkant van het plangebied bestaat uit een houtsingel die is aangeduid en waarvoor een kap- en rooiverbod geldt.
VERKEER
De bestaande weg 'Westeresch' is bestemd als Verkeer.
Algemene regels
De algemene regels bestaan uit regels die gelden voor alle bestemmingen. Het gaat daarbij om de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels.
Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk is het overgangsrecht geregeld en is de slotregel vastgelegd.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient onderzoek te worden ingesteld naar de economische uitvoerbaarheid van een plan. Het kostenverhaal is anderzins verzekerd, daar de gemeente eigenaar is van de gronden. Een exploitatieplan is voor dit bestemmingsplan niet nodig.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Dit bestemmingsplan wordt voor de duur van zes weken ter inzage gelegd en ter beoordeling voorgelegd aan de 'overlegpartners' (artikel 3.1.1 Bro). De resultaten van inspraak en overleg zullen te zijner tijd in dit hoofdstuk worden verwerkt.
7.2 Overleg
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal vaste overleg- en adviesinstanties.
Er zijn reacties ontvangen van Waterschap Noorderzijlvest en van de provincie Drenthe. Zij hebben aangegeven dat ze instemmen met het bestemmingsplan. Paragraaf 4.9.3 (Watertoets) is aangevuld met het advies van het waterschap.
De overlegreacties zijn als Bijlage 7 aan de toelichting toegevoegd.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De bekendmaking van het bestemmingsplan vindt plaats door middel van een publicatie in het gemeentelijke huis-aan-huisblad en in de Staatscourant.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 21 december 2017 tot en met woensdag 31 januari 2018 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
7.4 Vervolg
Vervolgens beslist de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan. De bekendmaking van het vaststellingsbesluit vindt plaats door middel van een publicatie in het gemeentelijke huis-aan-huisblad en in de Staatscourant. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij een voorlopige voorziening bij de voorzitter van de ABRvS is aangevraagd.
Bijlage 1 Archeologisch Bureau- En Booronderzoek
Bijlage 1 Archeologisch bureau- en booronderzoek
Bijlage 2 Proefsleuvenonderzoek
Bijlage 2 Proefsleuvenonderzoek
Bijlage 3 Definitief Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Definitief archeologisch onderzoek
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek Asbest
Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek asbest