KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
Artikel 5 Waarde - Beekdal
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Luchtkwaliteit
4.2 Milieuzonering
4.3 Bodem
4.4 Water
4.5 Ecologie
4.6 Archeologie
4.7 Cultuurhistorie
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Kabels En Leidingen
4.10 Geluid
4.11 M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Inleiding
5.2 Wijzigingsplanregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Beleidsadvieskaart Archeologie
Bijlage 2 Toelichting Op Archeologische Beleidsadvieskaart Noordenveld
Bijlage 1 Watertoets Perceel Nabij Norg
Bijlage 2 Watertoets Perceel Nabij Roden
Bijlage 3 Beknopte Natuurtoets (Quickscan)
Bijlage 4 Aerius-berekening - Rapportage Incl. Bijlagen
Bijlage 5 Aerius-berekening - Separate Bijlagen
Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 7 Aanmeldnotitie

Natuurontwikkeling nabij Roden en Norg

Wijzigingsplan - gemeente Noordenveld

Vastgesteld op 31-05-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het wijzigingsplan Natuurontwikkeling nabij Roden en Norg met identificatienummer NL.IMRO.1699.2021BPW005-vg01 van de gemeente Noordenveld;

1.2 wijzigingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.4 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.6 bestaand:

  1. a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, wijzigingsplan of de beheersverordening aanwezig is, dan wel toegestaan is krachtens een omgevingsvergunning en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  2. b. het onder a bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;

1.7 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.8 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.9 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.10 boomgaard:

stuk grond, beplant met fruitbomen;

1.11 bos:

bos gericht op houtproductie, natuurbehoud, recreatie en/of kwaliteit van het landschap, waarbij de verschijningsvorm als bos primair is;

1.12 bosbouw:

het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en/of recreatie;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.16 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.17 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

1.18 dagrecreatie:

een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft;

1.19 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.20 gebruik:

het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;

1.21 hoofdgebouw:

één gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.22 kap:

een dakafdekking onder een hoek vanaf 15° met het horizontale vlak;

1.23 kunstwerk:

civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen, niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf;

1.24 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur; bij de afweging van het begrip landschappelijke waarde zal de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsbeleidsplan van de gemeente Noordenveld steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;

1.25 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang; bij de afweging van het begrip natuurlijke waarde zal de landschaps- en beheersvisie steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;

1.26 peil:

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.27 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.28 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.29 verkeersveiligheid:

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer, die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen, bochten en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.30 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer en waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit;

1.31 weg:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten, met dien verstande dat zelfstandige fiets- en voetpaden, brandgangen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voor openbaar verkeer openstaande paden hier niet onder worden begrepen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, luchtbehandeling- en liftinstallaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot- of druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en/of de buitenzijde van overige niet-ondergeschikte bouwonderdelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 algemene regels

Alle maten zijn in meters (m) en voor:

  • oppervlakten in vierkante meters (m²);
  • inhoudsmaten in kubieke meters (m3);
  • verhoudingen in procenten (%);
  • hoeken/hellingen in graden (°).

In het plan wordt altijd gemeten vanuit het hart van de lijn.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bos en bosbouw;
  2. b. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische, ecologische en aardkundige waarden;
  3. c. opslag van maaisel;
  4. d. agrarisch medegebruik ten behoeve van het natuurbeheer;
  5. e. recreatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

  1. f. terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
  2. g. nutsvoorzieningen, inclusief ondergrondse leidingen en kabels ten behoeve van het onderling verbinden van de installaties van de ondergrondse gasopslag;
  3. h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Waarde - Archeologie 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden.

De archeologische waarden, archeologische verwachtingswaarden en de bijzondere terreinen en gebieden zijn aangegeven op de archeologische beleidsadvieskaart Noordenveld, die als Bijlage 1 bij de regels is gevoegd.

4.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. b. aan gronden alsnog de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 5 Waarde - Beekdal

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beekdal' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het behoud van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het beekdal.

Hieronder worden het behoud, herstel en ontwikkeling van de volgende essentiële ruimtelijke kenmerken begrepen:

  • plaatselijk nog meanderend beekbeloop;
  • open graslandgebied;
  • midden- en bovenloop: deels open graslandgebied, deels op de hogere flanken dwars op de stromingsrichting geplaatste houtwallen met soms dwarswallen;
  • vooral langs de midden- en bovenloop nog grote delen van de houtwal die de beekdalrand markeert en begrenst intact;
  • zeer weinig bebouwing;
  • bebouwing in één bouwlaag met kap met overwegend een lage goothoogte (minder dan 3,5 m) en aan het hoofdgebouw ondergeschikte maatvoering en situering van aanbouwen en bijgebouwen.


In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

5.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2, voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en), mits geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van het beekdal.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Wegen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven.

7.2 Bestemmings- of bouwgrenzen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

7.3 Gebouwen van openbaar nut

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan voor de bouw van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van openbaar nut zoals gemalen, transformatorstations, telefooncellen, wachthuisjes en dergelijke, tot een maximum inhoud van 75 m³ en een maximum bouwhoogte van 3 m, mits deze op zorgvuldige wijze landschappelijk worden ingepast.

7.4 Beheergebouwen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan voor het bouwen van beheergebouwen ten behoeve van het beheer van bos, natuur en landschap, met dien verstande dat:

  1. a. per 2.500.000 m2 (250 ha) te beheren object slechts één gebouw is toegestaan;
  2. b. er dient te worden gebouwd in één bouwlaag met kap;
  3. c. de inhoud ten hoogste 150 m³ mag bedragen;
  4. d. de goot- en bouwhoogte respectievelijk 3 m en 5 m mogen bedragen;
  5. e. onder het begrip beheergebouw bedrijfswoningen niet zijn begrepen.

Artikel 8 Overige Regels

8.1 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden

  1. a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Van voldoende parkeergelegenheid is sprake als wordt voldaan aan het vigerend Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP), waarin is aangegeven dat van de meest actuele CROW-publicatie moet worden uitgegaan of aan de gewijzigde beleidsregels indien deze gedurende de planperiode worden gewijzigd.
  2. b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  3. c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
  4. d. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaaalde in sub a en b:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  3. c. Het gestelde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het gestelde in sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan 'Natuurontwikkeling nabij Roden en Norg'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Prolander is de uitvoeringsorganisatie voor het landelijk gebied in de provincies Drenthe en Groningen. De organisatie heeft als belangrijkste taak het realiseren van Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het doel van het Natuurnetwerk is om natuurgebieden te versterken en te verbinden met elkaar en het omringende agrarisch gebied.

Prolander heeft nabij de dorpen Roden en Norg een tweetal agrarische percelen aangekocht ten behoeve van natuurontwikkeling. De twee percelen maken onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld' (vastgesteld op 17 april 2013). In het bestemmingsplan zit een wijzigingsbevoegdheid, waarmee burgemeester en wethouders de agrarische bestemming van de twee percelen onder voorwaarden kunnen wijzigen in de bestemming 'Natuur'.

Van deze wijzigingsbevoegdheid wordt gebruikt gemaakt. Voorliggend wijzigingsplan vormt de juridische en planologische onderbouwing.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

De twee agrarische percelen zijn gelegen nabij Roden en Norg in de gemeente Noordenveld. Het perceel nabij Roden ligt ten noordwesten van Roden nabij de weg Maatlanden. Het perceel is circa 11.040 m2 en is kadastraal bekend als gemeente Roden, sectie P, nummer 108. Het perceel nabij Norg ligt ten zuidoosten van Norg nabij de weg Peesterstraat. Het perceel is circa 12.905 m2 en is kadastraal bekend als gemeente Norg, sectie W, nummer 775. Beide agrarische percelen grenzen aan natuur.

Navolgend is de ligging en globale begrenzing weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BPW005-vg01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied nabij Roden (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BPW005-vg01_0002.png"

Figuur 1.2: Ligging plangebied nabij Norg (bron: Google Maps)

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld' (onherroepelijk op 17 april 2013) kent aan de twee percelen de bestemming 'Agrarisch met waarden' toe. De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor uitoefening van agrarische bedrijven. Navolgend is een uitsnede van het bestemmingsplan weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BPW005-vg01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld'; plangebied nabij Roden met rode arcering aangeduid (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BPW005-vg01_0004.png"

Figuur 1.4: Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld'; plangebied nabij Norg met rode arcering aangeduid (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Voor beide percelen geldt ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Op basis van de dubbelbestemming is het bouwen van bouwwerken boven een vrijstellingsgrens vergunning- en onderzoeksplichtig. Ook geldt een vergunning- en onderzoeksplicht voor het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden.

Voor het perceel nabij Norg geldt aan de zuidzijde ook een strook 'Waarde - Beekdal'. Deze gronden zijn tevens bestemd voor het behoud van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het beekdal.

Artikel 6.8.3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld' bevat een wijzigingsbevoegdheid. Hiermee kunnen burgemeester en wethouders de agrarische bestemming van de twee percelen onder voorwaarden wijzigen in de bestemming 'Natuur'. De wijzigingsbevoegdheid wordt getoetst in paragraaf 3.3.1.

Daarnaast is het bestemmingsplan 'Parkeren Noordenveld' (vastgesteld op 20 juni 2018) van toepassing op het plangebied. Via dit parapluplan zijn parkeernormen van toepassing verklaard, om te waarborgen dat sprake is van voldoende parkeergelegenheid. De parkeerregelgeving wordt in dit wijzigingsplan overgenomen, omdat het anders wordt 'overruled'.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting kent zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk komt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie aan de orde. Hoofdstuk 3 bevat het beleidskader op rijksniveau, provinciaal niveau en gemeentelijk niveau. Het daarop volgende hoofdstuk 4 behandelt de toetsing aan de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de juridische vormgeving en hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

De plangebieden zijn op dit moment in agrarisch gebruik. Beide terreinen worden omzoomd door hoge, volwassen booombeplanting met onderbegroeiing. Beide plangebieden kennen een landelijke, natuurlijke setting. Voor nadere informatie hieromtrent wordt naar de volgende paragraaf en het ecologisch onderzoek verwezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BPW005-vg01_0005.png"

Figuur 2.1: Plangebied nabij Roden met rode arcering aangeduid (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BPW005-vg01_0006.png"

Figuur 2.2: Plangebied nabij Norg met rode arcering aangeduid (bron: Google Maps)

2.2 Nieuwe Situatie

Op beide percelen wordt natuur ontwikkeld door Prolander. Navolgend wordt de natuurontwikkeling per perceel toegelicht aan de hand van het beplantingsplan dat is opgesteld. Aan het einde van de paragraaf is een hoogtekaart en bodemkaart van de twee percelen opgenomen.

Perceel Norg

Doeltype

Het doel voor het perceel in Norg is het ontwikkelen van een bos met natuurbeheertype 15.02; Dennen,- eiken,- en beukenbos. Bossen met dit beheertype komen veel voor op droge, zure zandbodems.


Omgeving

Het perceel ligt ingesloten tussen bestaande bospercelen waardoor in de randen veel schaduwwerking aanwezig is. De zuidrand is vanwege de aanwezigheid van een zandweg minder gevoelig voor schaduwwerking.


Groeiplaats

Het perceel is grofweg in tweeën te delen wat betreft groeiplaats. Het bodemtype aan de noordzijde van het perceel bestaat uit een kamppodzolgrond. Kamppodzolgronden zijn vrij schrale bodemtypen met een lage grondwaterstand en een antropogeen dek van 30-50 centimeter dik. De zuidelijke helft van het perceel heeft een veldpodzolgrond als bodemtype, wat inhoudt dat de bodem in het (recente) verleden met water verzadigd is geweest. Veldpodzolgronden zijn over het algemeen wat vochtiger dan kamppodzolgronden. Beide bodems bestaan uit lemig, fijn zand.


Kenmerkende boomsoorten in het beheertype

Binnen het beheertype Dennen,- eiken,- en beukenbos komen de volgende boomsoorten voor: zomereik, wintereik, beuk, grove den, ruwe berk, winterlinde, haagbeuk.


Boomsoortenkeuze

Op basis van de groeiplaats (bodem, waterhuishouding, omliggende beplanting) en het beheertype kunnen de volgende soorten worden aangeplant: ruwe berk, wintereik, zomereik, boomhazelaar, haagbeuk, elsbes en tamme kastanje. Elsbes en boomhazelaar worden aangeplant vanwege de hoge mate van klimaatbestendigheid en goede groei op leemachtige zandgronden. Aanvullend kunnen de volgende struweelvormers worden aangeplant: mispel, wilde appel, Europese vogelkers en eenstijlige meidoorn. Er wordt een reewildraster geplaatst om vraat- en veegschade aan de jonge aanplant te voorkomen.


Perceel Roden

Doeltype

Het doel voor het perceel in Norg is het ontwikkelen van een bos met natuurbeheertype 14.03; Haagbeuken- en essenbos. Bossen met dit beheertype komen voor op klei- of leemgronden en worden verrijkt met basen door middel van periodiek hoge grondwaterstanden zonder invloed van rivieren of beken.


Omgeving

Het perceel ligt ingesloten tussen bestaande bospercelen en singels waardoor in de randen veel schaduwwerking aanwezig is.


Groeiplaats

Het perceel is grofweg in tweeën te delen wat betreft groeiplaats. Het bodemtype aan de noordwestzijde van het perceel bestaat uit een veldpodzolgrond wat inhoudt dat de bodem in het (recente) verleden met water verzadigd is geweest. Veldpodzolgronden zijn relatief vochtige podzolgronden. Het overige deel van het perceel heeft gooreerdgrond als bodemtype.

Gooreerdgronden hebben een hoge grondwaterstand. Beide bodems bestaan uit lemig, fijn zand. In het uiterste oosten van het perceel bevindt zich keileem dicht aan het oppervlak (ca. 30 centimeter beneden maaiveld). Hier kan water stagneren waardoor er een vochtig bodemtype ontstaat.


Kenmerkende boomsoorten voor beheertype

Binnen het beheertype Haagbeuken- en essenbos komen de volgende boomsoorten voor: haagbeuk, gewone es, gewone esdoorn, zomereik, winterlinde, zoete kers en gladde iep.


Boomsoortenkeuze

Op basis van de groeiplaats (bodem, waterhuishouding, omliggende beplanting) en het beheertype kunnen de volgende soorten worden aangeplant: Zoete kers, haagbeuk, zomereik, elsbes, winterlinde. Elsbes wordt aangeplant vanwege de hoge mate van klimaatbestendigheid en goede groei op keileem- en leemachtige zandgronden. Er wordt een reewildrasterte geplaatst om vraat- en veegschade aan de jonge aanplant te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BPW005-vg01_0007.png"

Figuur 2.3: Hoogtekaart perceel nabij Norg (bron: Bosgroep Noord-Oost Nederland)

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BPW005-vg01_0008.png"

Figuur 2.4: Bodemtype perceel nabij Norg (bron: Bosgroep Noord-Oost Nederland)

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BPW005-vg01_0009.png"

Figuur 2.5: Hoogtekaart perceel nabij Roden (bron: Bosgroep Noord-Oost Nederland)

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BPW005-vg01_0010.png"

Figuur 2.6: Bodemtype perceel nabij Roden (bron: Bosgroep Noord-Oost Nederland)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en.
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.


Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Het initiatief is niet strijdig met de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie artikel 1.1.1 Bro) mogelijk maakt.

Omdat sprake is van (kleinschalige) natuuromzetting, is de Ladder niet van toepassing.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. Deze visie is in 2018 nogmaals geactualiseerd en vastgesteld op 3 oktober 2018. De Omgevingsvisie Drenthe is een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

Missie

De volgende missie is geformuleerd: "Het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten." De kernkwaliteiten dragen bij aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van deze kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • noaberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Zorgvuldig Ruimtegebruik

In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.

Milieu- en leefomgevingskwaliteit

De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.

Kaarten en doelstellingen

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Landschap

De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen. Binnen Drenthe zijn zes landschapstypen te onderscheiden. Het plangebied is onderdeel van het esdorpenlandschap.

Het Drents plateau bestaat voornamelijk uit esdorpenlandschap. Dit landschapstype bevat enkele telkens terugkerende onderdelen, namelijk het dorp, de es, het beekdal en de velden/bossen/heide.

Het esdorpenlandschap is een agrarisch cultuurlandschap ten voeten uit. Elk onderdeel van het landschap komt voort uit het agrarisch gebruik en is gerelateerd aan het functioneren van de lokale agrarische dorpsgemeenschap, met de boermarken als het oorspronkelijke gezag. De esdorpen vormen vanouds de ontginningsbasis van het landschap. Ze liggen veelal op landschappelijke overgangen van nat (beekdal) naar droog (es/heide/bos).

Rond de dorpen liggen de landschapsonderdelen die vanouds in het landbouwsysteem elk hun eigen functie hadden. Direct aan de rand van het dorp lagen de ‘goorns’: kleinschalige, verkavelde gebieden met hagen en singels, waar onder andere groenten voor menselijke consumptie werden verbouwd. Op de hoger gelegen gronden ontwikkelden zich door de eeuwen heen de essen, omzoomd door bosjes, strubben of soms een ringwal. In het lager gelegen beekdal lagen de graslanden, tot aan het begin van de vorige eeuw onverdeeld, de zogenaamde madelanden. Later zijn de beekdalen sterk verkaveld en hebben ze door de aanleg van houtwallen een kleinschalig, besloten karakter gekregen. Buiten de gecultiveerde wereld lag de grote ‘woestenij’: het veld, de heide. Dit is een vaak enorm grote ruimte die gebruikt werd om de schapen te weiden. Door ontginning en bebossing (tot ver in onze eeuw) zijn de meeste van deze heidevelden verdwenen.

Het initiatief tast het landschap niet aan. Het initiatief gaat uit van natuurontwikkeling op percelen die nu een agrarische bestemming hebben. Paragraaf 2.2 bespreekt het beplantingsplan.

Natuur

Het plangebied is aangeduid als Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het NNN is een samenhangende structuur van gebieden met een speciale natuurkwaliteit, deze zijn nader beschreven in het robuust natuursysteem. Het NNN vormt de ruggengraat van het Drentse natuurnetwerk en waarborgt biodiversiteit en duurzame natuur. Voor de ruimtelijke identiteit van Drenthe is de belevingswaarde en de mogelijkheid tot benutten van de natuur van groot belang. De provincie is direct verantwoordelijk voor de kwaliteit en kwantiteit van de natuur binnen het NNN. De ambitie van de provincie ten aanzien van natuurontwikkeling of het ontwikkelen van een robuust NNN, is uitgewerkt in het robuust natuursysteem.

De ambities van de provincie voor natuur zijn concreet uitgewerkt in de Natuurvisie 2014 – 2040. Het Programma Natuurlijk Platteland geeft invulling aan de strategie van behoud en herstel van de biodiversiteit binnen het Natuurnetwerk Nederland. De ambitie is om de natuur in Drenthe generiek te beschermen om de biodiversiteit in stand te houden en te versterken.

De provincie zet in op het realiseren van het NNN voor de instandhouding en het versterken van de biodiversiteit, conform de afspraken met het Rijk in het Natuurpact. Bij de ontwikkeling van het NNN zet de provincie in op:

  • vergroten van natuurgebieden;
  • verbinden van natuurgebieden en slechten van barrières;
  • herstel en verbeteren milieucondities;
  • benutten van slimme combinaties met andere beleidsopgave, zoals waterberging en recreatief medegebruik.

Het initiatief is in lijn met de Omgevingsvisie. Het initiatief gaat uit van natuurontwikkeling op percelen die nu een agrarische bestemming hebben. Paragraaf 2.2 bespreekt het beplantingsplan.

Cultuurhistorie

Het cultuurlandschap, met daarin het gebouwde erfgoed als ankerpunt, is sterk bepalend voor hoe men de leefomgeving ervaart. Het geeft er betekenis aan en is zo direct verbonden met het beeld van de Drentse identiteit. Daarom heeft de provincie de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS), die het provinciaal belang vastlegt, met daarin drie sturingsniveaus. Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe.

Het plangebied is gelegen binnen het deelgebied Kop van Drenthe. Dit gebied wordt gekenmerkt door een centraal deel met een van oorsprong middeleeuws esdorpensysteem en randveenontginningen, gekoppeld aan een hoefijzervormig beekdalstelsel dat via het Peizerdiep afwatert naar het noorden. Richtinggevend voor dit deelgebied is het herkenbaar houden van een oud cultuurlandschap.

Het generieke beleid 'eisen stellen' is van toepassing. Gebieden waar de provincie eisen stelt kenmerken zich in het algemeen door grotere en meer planmatige ontwikkelingen. Bovendien zijn dit gebieden waar de cultuurhistorische samenhang zeer groot is. In deze gebieden wil de provincie de ontwikkelingen in de vanuit cultuurhistorie gewenste richting kunnen (bij)sturen. Van de initiatiefnemers wordt verwacht dat de cultuurhistorische samenhang als dé drager voor nieuwe plannen wordt gebruikt. Ontwikkelingen bouwen voort op de bestaande cultuurhistorische samenhang.

Het initiatief gaat uit van natuurontwikkeling op percelen die nu een agrarische bestemming hebben. Paragraaf 2.2 bespreekt het beplantingsplan. De cultuurhistorische waarden worden door het initiatief niet aangetast. Cultuurhistorie komt ook aan bod in paragraaf 4.7.

Archeologie

Het provinciaal beleid voor de Drentse archeologie is gericht op instandhouding, bescherming, beleven en benutten. Het archeologisch erfgoed behoort tot het ruimtelijk erfgoed en is een belangrijke bouwsteen van de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van Drenthe. Het plangebied heeft het beschermingsniveau 'Generiek'. Het beschermingsniveau Generiek richt zich op het algemene uitgangspunt dat alle behoudenswaardig archeologische vindplaatsen (waarden) die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Drenthe staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen.

Het aspect archeologie wordt nader beschreven in paragraaf 4.6. De archeologische waarden worden door het initiatief niet aangetast.

Aardkundige waarden

Drenthe heeft een eigen karakter, een eigen (ruimtelijke) identiteit, die door inwoners en bezoekers hoog wordt gewaardeerd. Het aardkundige landschap van Drenthe is hiervoor in belangrijke mate bepalend. De provincie wil deze waarden behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.

Het plangebied heeft het beschermingsniveau middel. In deze gebieden vormen de aardkundige waarden een randvoorwaarde voor ontwikkelingen. Aardkundige waarden geven de richting aan, door het behoud van karakteristieken na te streven, zodat de kenmerken van het aardkundig hoofdlandschap worden behouden. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om vroegtijdig in het planproces inzichtelijk te maken hoe zij de aardkundige kwaliteiten als (ruimtelijke) onderlegger voor nieuwe plannen benutten.

Paragraaf 2.2 bespreekt het beplantingsplan, waarbij eveneens de bodemtypen en hoogtekaarten van de plangebieden aan de orde komen en de basis voor (her)ontwikkeling vormen. Hieruit blijkt dat de aardkundige waarden door het initiatief niet worden aangetast.

Overige waarden

Het plangebied heeft tot slot nog een specifieke waarde ten aanzien van de milieukwaliteit (externe veiligheid en luchtkwaliteit) en het watersysteem. Beide thema's komen in hoofdstuk 4 nader en gespecificeerd aan de orde.

3.2.2 Omgevingsverordening Drenthe

In de Provinciale Omgevingsverordening (POV) vertaalt de provincie Drenthe zijn Omgevingsvisie (deels) door naar concrete regels. Op 3 oktober 2018 is de geactualiseerde versie door Provinciale Staten vastgesteld.

Uit artikel 4.5 en 4.6 van de POV volgt dat het verboden is een Temperatuur Opslag-systeem voor middelhoge of hoge temperatuur te hebben of te installeren op een zodanige wijze dat de warmte wordt toegevoegd op een diepte die is gelegen boven de zone ‘Formatie van Breda’. Ook is het verboden een ondiep Geothermie-systeem te hebben of te installeren op een zodanige wijze dat grondwater wordt onttrokken of retourwater wordt teruggebracht op een diepte die is gelegen boven de zone ‘Formatie van Breda’.

Voor specifiek het perceel nabij Roden volgt uit artikel 4.1 van de POV dat het perceel is aangewezen als gebied ter bescherming van het grondwater. Het perceel is eveneens aangewezen als intrekgebied van de openbare grondwaterwinningen (artikel 4.1 van de POV). Er geldt een verbodszone voor diepe boringen (15 meter), volgt uit artikel 6.15 van de POV. Hiermee wordt voorkomen dat de afschermende kleilagen worden aangetast.

Het plan voorziet niet in bovengenoemde ontwikkelingen. De verordening geeft verder geen specifieke bepalingen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld'

Artikel 6.8.3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld' bevat een wijzigingsbevoegdheid. Hiermee kunnen burgemeester en wethouders de agrarische bestemming van de twee percelen onder voorwaarden wijzigen in de bestemming 'Natuur'. Navolgend zijn de voorwaarden opgenomen, welke worden getoetst aan het initiatief.

  1. a. de gronden behoren tot de ecologische hoofdstructuur, niet zijnde beheergebieden, dan wel de ecologische verbindingszone;

Het plangebied is in de provinciale omgevingsvisie en -verordening aangeduid als Natuurnetwerk Nederland (NNN). Daarmee behoren de twee percelen tot de ecologische hoofdstructuur.

  1. b. voor de gronden een inrichtingsplan is opgesteld;

Voor de natuurontwikkeling is een beplantingsplan opgesteld. Het beplantingsplan is toegelicht in paragraaf 2.2.

  1. c. de wijzigingsbevoegdheid niet eerder wordt toegepast dan nadat de betreffende gronden in hun geheel voor de daadwerkelijke natuurontwikkeling zijn verworven en aangewezen;

De gronden zijn door Prolander verworven. Prolander richt de percelen in als natuur conform het beplantingsplan dat is opgesteld voor de natuurontwikkeling (paragraaf 2.2). Ten behoeve van de natuurontwikkeling krijgen de twee percelen een passende natuurbestemming. Voor deze bestemmingswijziging wordt de wijzigingsbevoegdheid gebruikt.

  1. d. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende agrarische bedrijven, in die zin dat de bedrijven onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

Dit is niet het geval. Paragraaf 4.2 (milieuzonering) toetst dit.

  1. e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

Dit is niet het geval. Paragraaf 4.2 (milieuzonering) en paragraaf 4.7 (cultuurhistorie) toetsen dit.

  1. f. na wijziging zijn de bepalingen van artikel 17 (Natuur) het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld' van toepassing.

Deze regelgeving is in artikel 3 gewaarborgd.

De conclusie is dat het initiatief voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld aan de wijzigingsbevoegdheid.

3.3.2 Omgevingsvisie Noordenveld 2030

In februari 2017 is de Omgevingsvisie Noordenveld 2030 vastgesteld. Deze visie geeft het ambitiebeeld weer van Noordenveld in 2030. De gemeente gaat voor een transparante, leefbare, groene, ondernemende en duurzame samenleving in 2030. In 2030 wil Noordenveld onder andere een duurzame, fietsvriendelijke gemeente zijn, met een vitale samenleving. Van belang is dat de voorzieningen voor de bevolking in balans moeten zijn.

De twee percelen liggen in het buitengebied. Het buitengebied kent een goede verhouding van verschillende functies als natuur, landbouw, recreatie en wonen. Noordenveld is Drenthe in het klein, alle Drentse landschappen zijn in Noordenveld aanwezig.

Het initiatief gaat uit van natuurontwikkeling door Prolander. De Omgevingsvisie heeft geen specifieke aandachtspunten ten behoeve van natuurontwikkeling. De natuurontwikkeling draagt bij aan de groene beleving van het buitengebied.

3.3.3 Noordenveldse Kwaliteitsgids

De Noordenveldse Kwaliteitsgids is in februari 2020 vastgesteld. In de kwaliteitsgids zijn het landschap en de dorpen in de gemeente Noordenveld en hun karakteristieken op hoofdlijnen beschreven. De gids wordt betrokken bij de afweging van ruimtelijke ontwikkelingen en initiatieven. De kwaliteitsgids is een document met basisinformatie. Per landschapstype en per kern is een aantal overzichtelijke gidsprincipes geformuleerd. Deze gidsprincipes geven aan hoe bij ontwikkelingen omgegaan kan worden met de aanwezige karakteristieken. Zij zijn open en kwalitatief geformuleerd, zodat ruimte is voor afweging en verschillende uitkomsten mogelijk zijn. Een flexibele en op maatwerk gerichte aanpak is vereist om tot een afweging en ontwikkeling te komen.

De Noordenveldse Kwaliteitsgids komt nader aan bod in paragraaf 4.7 (cultuurhistorie).

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (nibm) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.


In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Onderzoek nibm-tool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool kan de toename van de stoffen NO2 en PM10 worden bepaald.

Op grond van de nibm-tool is een initiatief vanaf 1.140 extra voertuigbewegingen (weekdaggemiddelde, met vijf procent aandeel vrachtverkeer, jaar van planrealisatie: 2021) niet meer 'niet in betekende mate', waarbij de grens van drie procent (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) wordt overschreden. Gezien de omvang en aard van het initiatief, zal deze grens niet worden overschreden. De toename van het aantal gemotoriseerde verkeersbewegingen die door het initiatief worden gegenereerd, blijft hieronder.

Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.

Conclusie

Het initiatief kan worden beschouwd als een nibm-project.

4.2 Milieuzonering

Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.

Onderzoek

De directe omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit natuur en agrarische bestemmingen (zonder bouwvlak). Het perceel nabij Norg is omringd door gronden met een natuurbestemming. Het perceel nabij Roden ligt dichterbij de bebouwde kom, maar grenst eveneens aan gronden met een natuurbestemming.

Het plan voorziet in de realisatie van natuur. De ontwikkeling van natuur levert geen (extra of structurele) milieubelasting op. Gezien de omgeving zal de ontwikkeling van dit relatief kleinschalige natuurgebied niet leiden tot onevenredige belemmering voor omringende functies en/of bedrijvigheid.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect milieuzonering.

4.3 Bodem

Wettelijk kader

Het Besluit Bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het mogelijk maken van ruimtelijke initiatieven moet de vraag worden gesteld of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

Onderzoek

Het initiatief heeft geen betrekking op het realiseren van een gebouw of bouwwerken, waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen (langer dan twee uur per dag) zullen verblijven. Bodemonderzoek is dan ook niet nodig.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect bodem.

4.4 Water

Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.

Waterschappen hebben op grond van de Waterwet een belangrijke taak met betrekking tot het waterbeheer. In een waterbeheerplan geven zij functies aan het water waarbij afstemming wordt gezocht met het ruimtelijk beleid. Als leidende principes voor een duurzaam waterbeheer geldt een tweetal ‘tritsen’:

  • waterkwantiteit: vasthouden, bergen en afvoeren;
  • waterkwaliteit: schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Noorderzijlvest. Het beleid van waterschap Noorderzijlvest is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 en in de Notitie Water en Ruimte 2013.

Onderzoek

Via de Digitale Watertoets is het waterschap Noorderzijlvest van onderhavig initiatief op de hoogte gebracht. Op 11 augustus 2021 is de Digitale Watertoets doorlopen. Het watertoetsdocument is als Bijlage1 en Bijlage 2 opgenomen.

Bij dit plan treedt alleen een functieverandering op. Daarom is er geen waterschapsbelang. Overleg met het waterschap is niet nodig.

Conclusie

Vanuit het aspect water is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.5 Ecologie

4.5.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Onderdeel van de Wet natuurbescherming (Wnb) is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (artikel 3.1-3.4 Wnb);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5-3.9 Wnb);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (artikel 3.10-3.11 Wnb).


Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (artikel 3.11 Wnb). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Ook de bescherming van specifieke natuurgebieden is in de Wnb geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.


Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

Weide- en akkervogelleefgebied

Vanuit het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid wordt buiten de NNN-gebieden bij ruimtelijke plannen specifiek ingezet op de bescherming van weide- en akkervogelleefgebied. Hiertoe zijn specifieke gebieden aangewezen.

4.5.2 Ecologische inventarisatie

Om de uitvoerbaarheid van dit plan te toetsen voor het aspect ecologie, is in september 2021 een beknopte natuurtoets (een zogenaamde quickscan) uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Het rapport van de inventarisatie is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. Navolgend worden de resultaten kort benoemd.

Soortenbescherming

Als gevolg van de het inplanten van bos en kruidenrijk grasland gaan geen jaarrond beschermde nesten van vogels of verblijfplaatsen van vleermuizen verloren. Negatieve effecten op vogels met jaarrond beschermde nesten of vleermuizen door verlies van leefgebied treden niet op.

De percelen zullen naar verwachting na het inplanten niet volledig ongeschikt worden voor de te verwachten vleermuissoorten en vogels met jaarrond beschermde nesten, zoals buizerd en sperwer, die rondom graslanden en bomenrijen foerageren. Daarnaast blijven de percelen beschikbaar voor steenmarter en das om te foerageren. Bovendien is in de directe omgeving van het projectgebied in ruime mate alternatief foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op het foerageergebied van vleermuizen, vogels met jaarrond beschermde nesten, steenmarter en das treden niet op bij omvorming van de percelen van akker en grasland naar bostypen en kruiden- en faunarijk grasland. Eerder zal sprake zijn van positieve effecten op het foerageergebied van vogels met jaarrond beschermde nesten en vleermuizen. Het plan leidt ook niet tot aantasting van mogelijke belangrijke vliegroutes van vleermuizen langs de randen van de percelen in Roden.

De sloten tussen de percelen in Roden die geschikt zijn voor poelkikker blijven behouden. Daarnaast blijft voldoende landbiotoop beschikbaar in de nieuwe situatie. Als gevolg van de plannen gaat dan ook geen leefgebied van niet-vrijgestelde soorten amfibieën verloren.

Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van algemene vogelsoorten worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën en zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Drenthe. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

Gebiedsbescherming

In het kader van de Wnb beschermde gebieden liggen op grote afstand van het plangebied. Het meest nabij gelegen beschermde gebied betreft het Natura 2000-gebied ‘Leekstermeergebied’ dat circa 2 kilometer ten noordoosten van de percelen in Roden ligt. Het perceel in Norg ligt circa 2 kilometer ten oosten van het Natura 2000-gebied ‘Norgerholt’. Zowel de percelen in Roden als in Norg zijn onderdeel van het NNN en hebben het beheertype N00.01 - Nog om te vormen naar natuur.

Op de ambitiekaart voor het NNN in het natuurbeheerplan Drenthe 2021 zijn de percelen in Roden en Norg niet aangeduid met een natuurdoeltype. Op de beheerkaart (beheer voor korte termijn) staat ook geen aanduiding voor het beheertype. Voor gronden die zijn begrensd als nieuwe natuur, zoals in het voorliggende geval, is artikel 2.28, lid 1a POV van toepassing. Het wijzigingsplan maakt gebruik van de mogelijkheid in het vigerende bestemmingsplan om de nieuwe natuur her te bestemmen als natuur ten behoeve van het realiseren van de natuurfunctie. Samengevat voorziet het plan in realisatie van nieuwe natuur in het NNN wat zal leiden tot een positief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN, waaronder de oppervlakte natuur, de samenhang van de natuur en de kwaliteit van de natuur. Het plan is niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.

De percelen liggen op ruime afstand van Natura 2000-gebieden ‘Leekstermeergebied’ en ‘Norgerholt’. In potentie zijn effecten mogelijk door externe werking. Het plangebied is gescheiden van het Natura 2000-gebieden door bebouwing, (water)wegen en agrarisch gebied. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten. Gezien de plannen wordt niet verwacht dat in de gebruiksfase sprake is van stikstofdepositie boven 0.00 mol N/ha/jaar in stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden. Dit is met een AERIUS-berekening bevestigd (zie navolgende subparagraaf).

4.5.3 Stikstofdepositie

Ten behoeve van het initiatief is een AERIUS-berekening uitgevoerd. De berekening en bijbehorende rapportage is opgenomen in Bijlage 4 en Bijlage 5. De depositie van stikstof ten gevolge van de aanleg en het gebruik van twee natuurpercelen in de gemeente Noordenveld is berekend. De depositie van stikstof in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden ten gevolge van de emissie van NOx en NH3 van deze ontwikkeling, alsmede van het verkeer van en naar de locatie is berekend met het programmapakket AERIUS. De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat en een pdf bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

4.5.4 Conclusie

Op basis van het veldbezoek en de verspreidingsgegevens is een voldoende beeld van de natuurwaarden in het gebied verkregen om de toetsing aan de Wnb op te baseren. Uit deze toetsing komt naar voren dat het plan niet zal leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten, mits bij de werkzaamheden rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels.

Een nadere analyse van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. De ontwikkeling is op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de provinciale omgevingsverordening Drenthe.

De conclusie met betrekking tot stikstofdepositie luidt dat er door de stikstofdepositie geen negatief effect optreedt in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden.

4.6 Archeologie

Wettelijk kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Dit is uitgewerkt in paragraaf 4.7. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.

Op de beleidsadvieskaart van de gemeente Noordenveld (versie 2.1, januari 2014) is aangegeven welke archeologische (verwachtings)waarden in het gebied voorkomen.

Onderzoek

Navolgende afbeeldingen betreffen een uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Noordenveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BPW005-vg01_0011.png"

Figuur 4.1: Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart perceel nabij Norg; plangebied is globaal aangeduid met de rode cirkel (bron: gemeente Noordenveld)

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BPW005-vg01_0012.png"

Figuur 4.2: Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart perceel nabij Roden; plangebied is globaal aangeduid met de rode cirkel (bron: gemeente Noordenveld)

Volgens de beleidsadvieskaart heeft het perceel nabij Roden een hoge of middelhoge verwachting. Het perceel nabij Norg heeft gedeeltelijk een hoge verwachting plaggendekken en gedeeltelijk een hoge of middelhoge verwachting

In het vigerend bestemmingsplan is de archeologische verwachtingswaarde vertaald in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Er worden geen bouwwerken gebouwd, maar wel natuur aangeplant. Het aanleggen van een bos is vergunning- en onderzoeksplichting. Ter plaatse van gronden met een hoge en middelhoge verwachting (uitgezonderd plaggendekken, veentjes en beekdalen) dient, voorafgaand aan bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 30 cm –mv, verkennend booronderzoek plaats te vinden.

Het archeologisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 6. Uit het bureauonderzoek is, vanwege de beperkte informatie uit bekende archeologische waarden en gegevens uit eerder uitgevoerde archeologische onderzoeken in de nabije omgeving van de beide plangebieden, de gespecificeerde archeologische verwachting voornamelijk gebaseerd op de landschappelijk situatie. Voor beide plangebieden geldt op basis van de beschikbare (beperkte) gegevens een brede archeologische verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten uit de periode Laat Paleolithicum-Mesolithicum t/m de Nieuwe tijd.

In het plangebied bij Norg is tijdens het veldonderzoek in het noordelijke deel een plaggendek op dekzand aanwezig. In de top van het dekzand is een goed ontwikkelde podzol gevormd. Dit profiel komt overeen met de kamppodzolgronden die hier volgens de Bodemkaart aanwezig zijn. In het zuidelijke deel is de bodem meer verstoord en is de top van podzols vermengd met het daarop liggende plaggendek en bouwvoor. Deze bodems zijn niet meer intact.

In het plangebied bij Roden is in vier boringen geen bodemvorming in de top van het dekzand meer aangetroffen. Een eventuele podzol is hier waarschijnlijk opgenomen in de afdekkende bouwvoor. In twee boringen is een fletse, slecht ontwikkelde podzol waargenomen die in matig grof tot zwak grindig zand is ontwikkeld. Dit profiel is te interpreteren als gooreerdgronden, waarin geen duidelijke podzol te verwachten is. Dit bodemprofiel komt overeen met hetgeen op de Bodemkaart staat weergegeven. Er zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van veldpodzolgronden.

Op basis van deze resultaten kan de archeologische verwachting voor beide plangebieden worden gewijzigd naar laag, met uitzondering van het noordelijke deel van plangebied bij Norg. Hier kunnen onder het plaggendek nog resten aanwezig zijn van grondsporen (sporenniveau met clusters paalkuilen/huisplattegronden en de daarbij behorende andere nederzettingssporen) en mogelijk ook vondsten. Voor dit noordelijke deel van het plangebied bij Norg blijft de archeologische verwachting middelhoog. Graafwerkzaamheden in deze zone kunnen eventueel aanwezige archeologische waarden direct onder de bouwvoor/plaggendek verstoren of vernietigen.

Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd in het noordelijke deel van het plangebied bij Norg geen bodemingrepen uit te voeren die dieper reiken dan 0,3 m -mv. Hiermee wordt de onderliggende top van het dekzand en intacte podzol(s) niet verstoord. Indien wel bodemingrepen gaan plaatsvinden dieper dan de bouwvoor is een vervolgonderzoek aanbevolen. Dit vervolgonderzoek dient te bestaan uit een proefsleuvenonderzoek (KNA protocol 4003) met als doel het opsporen en waarderen van eventuele archeologische vindplaatsen onder het plaggendek. Er moet rekening mee worden gehouden dat voor het begrenzen van een eventuele archeologische vindplaats het proefsleuvenonderzoek ook verder doorgezet moet worden naar het zuidelijke deel van het plangebied. Voorafgaand aan dit vervolgonderzoek moet een Programma van Eisen (KNA protocol 4001) worden opgesteld en ter goedkeuring worden voorgelegd aan de bevoegde overheid (gemeente Noordenveld).

De voorgenomen bodemingrepen in het plangebied bij Roden kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd.

Conclusie

Op basis van deze resultaten kan de archeologische verwachting voor beide plangebieden worden gewijzigd naar laag, met uitzondering van het noordelijke deel van plangebied bij Norg. Er wordt geadviseerd in het noordelijke deel van het plangebied bij Norg geen bodemingrepen uit te voeren die dieper reiken dan 0,3 m -mv. Indien wel bodemingrepen gaan plaatsvinden dieper dan de bouwvoor is een vervolgonderzoek aanbevolen.

De archeologische dubbelbestemming wordt op de verbeelding voor beide percelen aangepast aan de hand van de rapportage. De archeologische dubbelbestemming voor het perceel nabij Roden vervalt. De dubbelbestemming voor het perceel nabij Norg wordt verkleind.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden in de hierbij vrijgegeven gebieden toch onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de minister verplicht.

4.7 Cultuurhistorie

Wettelijk kader

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De overige cultuurhistorische waarden moeten, naast de archeologische waarden, worden betrokken in het onderzoek.

De rijksmonumenten worden beschermd door de Erfgoedwet. Met monumenten worden alle "onroerende zaken" bedoeld. Tot die onroerende zaken horen gebouwen en objecten, zoals vaarten, bruggen, wegen, bomen en pleinen, die tenminste vijftig jaar oud zijn. Zij moeten van belang zijn door hun schoonheid, de wetenschappelijke en/of hun cultuurhistorische betekenis. Een monument kan worden aangewezen als rijksmonument wanneer het aan deze regels voldoet en als het een nationale, unieke waarde heeft. Naast rijksmonumenten worden op provinciaal niveau en gemeentelijk niveau monumenten aangewezen op grond van respectievelijk de provinciale- en gemeentelijke monumentenverordening.

Onderzoek

De gemeenteraad van Noordenveld heeft op 29 april 2020 de Noordenveldse Kwaliteitsgids vastgesteld. In de kwaliteitsgids is de gemeente Noordenveld verdeeld in een drietal landschappelijke deelgebieden met ieder een eigen cultuurhistorische identieit. Van ieder landschappelijk deelgebied is de landschappelijke context beschouwd en daarna is op de in het gebied aanwezige dorpen ingezoomd.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het esdorpenlandschap. Het esdorpenlandschap vormt een landschappelijk systeem waarin oude veldontginningen met essen, de beekdalen en de jonge veldontginningen onderling samenhangende deelgebieden vormen.

Navolgend is een uitsnede van de Noordenveldse Kwaliteitsgids opgenomen, waarop beide percelen blauw zijn omkaderd. De percelen hebben geen (specifieke) aanduiding of arcering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BPW005-vg01_0013.png"

Figuur 4.3: Uitsnede Noordenveldse kwaliteitsgids, perceel nabij Roden gelegen in blauwe kader (bron: gemeente Noordenveld)

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BPW005-vg01_0014.png"

Figuur 4.4: Uitsnede Noordenveldse kwaliteitsgids, perceel nabij Norg gelegen in blauwe kader (bron: gemeente Noordenveld)

Het centrale deel van de gemeente bestaat uit het esdorpenlandschap. Als gevolg van insnijdingen van beken in het dekzand- en keileemplateau is een glooiend landschap ontstaan. De eerste bewoning vond plaats op de overgang van de hogere naar de lagere gronden en voert terug tot aan het stenen tijdperk. Hunebedden (Steenbergen & Westervelde), grafheuvels (zoals op het Noordsche Veld) en celtic fields (Tonckensbos) vormen de meest tastbare relicten uit de vroegste bewoningsgeschiedenis. In de Middeleeuwen ontwikkelde zich een samenhangend landgebruikssysteem waarbij akkerbouw werd bedreven op essen op de overgangen tussen de lagergelegen beekdalen die in gebruik waren als weiland of hooiland (de maden) en de hogere oorspronkelijk beboste gronden en latere heidevelden.

De cultuurhistorische structuur wordt als gevolg van de nieuwe ontwikkeling niet aangetast. Voor de natuurontwikkeling is een beplantingsplan opgesteld waaruit dit eveneens blijkt. Het beplantingsplan is toegelicht in paragraaf 2.2.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie levert geen belemmeringen op voor het onderhavig initiatief.

4.8 Externe Veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Onderzoek

Er is een risico-inventarisatie uitgevoerd met behulp van de professionele risicokaart (risicokaart.nl) om te bezien of er in en/of de nabije omgeving van het plangebied risicovolle objecten- en/of transportaders (inclusief gasleidingen) zijn gelegen.

In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart opgenomen. Het plangebied is globaal blauw omcirkeld.

Volgens de risicokaart ligt het plangebied niet in het invloedsgebied van spoor-, water- en wegtransportroutes voor gevaarlijke stoffen, risicovolle inrichtingen of buisleidingen. Ook maakt het plan geen nieuwe risicobronnen en transport van gevaarlijke stoffen mogelijk. Omdat sprake is van natuurontwikkeling, is het aspect externe veiligheid niet in het geding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BPW005-vg01_0015.png"

Figuur 4.5: Uitsnede risicokaart; plangebied nabij Roden globaal blauw omkaderd (bron: risicokaart.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BPW005-vg01_0016.png"

Figuur 4.6: Uitsnede risicokaart; plangebied nabij Norg globaal blauw omkaderd (bron: risicokaart.nl)

Conclusie

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid treden er geen belemmeringen op. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.

4.9 Kabels En Leidingen

Voorafgaand aan de aanplant en aanleg van de gebieden zal in het kader van de omgevingsvergunning een Klic-melding gedaan worden.

4.10 Geluid

Wettelijk kader

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.

De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Volgens de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform artikel 74 lid 2 Wgh zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt hiervan uitgezonderd, evenals wegen die deel uitmaken van een woonerf.

Onderzoek

Het initiatief voorziet niet in het oprichten van geluidgevoelige bebouwing of geluidsveroorzakende functies, omdat het uit natuurontwikkeling bestaat. Dit maakt toetsing aan de bepalingen van de Wgh en het Activiteitenbesluit niet noodzakelijk.

Conclusie

Ten aanzien van het aspect geluid treden er geen belemmeringen op. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.

4.11 M.e.r.-beoordeling

Wettelijk kader

In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van m.e.r.-verplichting geldt. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie situaties. Ten eerste zijn activiteiten benoemd waarvoor het maken van een milieueffectrapportage verplicht is en waarvoor altijd een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht). In bijlage C van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-plicht geldt.

Ten tweede zijn activiteiten benoemd waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een m.e.r.-procedure wel of niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht). In bijlage D van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Hierbij zijn per type activiteiten drempelwaarden opgenomen.

Ten derde moet voor ontwikkelingen die onder de drempelwaarden blijven zoals genoemd in bijlage D van het Besluit m.e.r, wel beoordeeld worden of de geplande activiteiten geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben (vormvrije m.e.r.-beoordeling). Voor deze motivering/toets wordt een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling geschreven; een toets waarbij wordt bekeken of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Uit de aanmeldingsnotitie kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure worden gevolgd. Op basis van de aanmeldingsnotitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Voor activiteiten die niet zijn opgenomen in de bijlagen C en D van het Besluit m.e.r geldt geen vorm van een m.e.r. verplichting.

Onderzoek

Het initiatief is in te delen in categorie D 11.9 van de D-lijst van het Besluit m.e.r.: 'Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan.' De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden. Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Dit wordt gedaan in de vorm van een aanmeldnotitie. De aanmeldnotitie is als Bijlage 7 opgenomen.

Conclusie

De conclusie is dat geen vormvrije m.e.r.-beoordeling hoeft plaats te vinden. Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ontbreken.

Het college van B&W van de gemeente Noordenveld neemt hieromtrent een beslissing.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Inleiding

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit wijzigingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het wijzigingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het wijzigingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het plangebied, zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een wijzigingsplan te vergezellen van een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt en wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn. Hiermee voldoet het wijzigingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen en wijzigingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen en wijzigingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan of wijzigingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit wijzigingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het wijzigingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het wijzigingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.

5.2 Wijzigingsplanregels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld' (vastgesteld op 17 april 2013).

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Alle begrippen zijn in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'wijzigingsplan'.

5.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de bestemmingen. De navolgende tekst bespreekt de bestemmingen afzonderlijk. Het plan kent de volgende bestemmingen:

  • Artikel 3 Natuur;
  • Artikel 4 Waarde - Archeologie 2;
  • Artikel 5 Waarde - Beekdal.

Natuur

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor bos en behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische, ecologische en aardkundige waarden. Het behoud en herstel van de landschappelijke en ecologische waarden wordt nagestreefd door middel van behoud en herstel van de kenmerken die in de regels worden opgesomd. Recreatief medegebruik is onder voorwaarde toegestaan. Het bouwen van gebouwen is verboden, met uitzondering van gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan. De bouwhoogte hiervan bedraagt maximaal 2 meter.

Het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden is vergunning- en onderzoeksplichtig.

Waarde - Archeologie 2

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden. Op basis van de dubbelbestemming is het bouwen van bouwwerken boven een vrijstellingsgrens vergunning- en onderzoeksplichtig. Ook geldt een vergunning- en onderzoeksplicht voor het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden.

Aan de regels is de archeologische beleidsadvieskaart Noordenveld (Bijlage 1) en de bijbehorende toelichting (Bijlage 2) gekoppeld. Hieruit volgen specifieke eisen per gebied voor de aard en omvang van het archeologische onderzoek.

Waarde - Beekdal

De voor 'Waarde - Beekdal' aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor het behoud van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het beekdal. Hieronder worden het behoud, herstel en ontwikkeling van de essentiële ruimtelijke kenmerken begrepen, zoals opgesomd in de regels.

In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Bij omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken.

Ook geldt een vergunning- en onderzoeksplicht voor het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden.

5.2.3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de regels zijn de algemene regels opgenomen. Deze worden hieronder kort toegelicht.

Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel (Artikel 6) is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan of wijzigingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

Algemene afwijkingsregels

In de algemene afwijkingsregels (Artikel 7) is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Ook kunnen bij omgevingsvergunning (grotere) gebouwen van openbaar nut worden gebouwd en kunnen beheergebouwen voor bos, natuur en landschap worden opgericht.

Overige regels

In de overige regels (Artikel 8) is de regeling voor parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden opgenomen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen in Artikel 9 en Artikel 10.

Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit wijzigingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe wijzigingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

In de slotregel van het wijzigingsplan wordt aangegeven onder welke titel het wijzigingsplan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Naast het toetsen aan diverse aspecten op het gebied van beleid en milieu, die ook dienen als toets of een ruimtelijk plan uitvoerbaar is, dient een plan ook te worden getoetst aan economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Kosten voor ontwikkeling van dit plan zijn voor rekening van Prolander. Financiering zal plaatsvinden via de geëigende (provinciale) subsidies. De gemeente heeft hiertoe de nodige overeenkomsten en overige benodigde regels opgesteld.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

Het wijzigingsplan is in het kader van het wettelijke vooroverleg (artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening) aan de provincie, het waterschap en andere vooroverleginstanties voorgelegd.

6.2.2 Zienswijzen

Daarnaast is het ontwerp-wijzigingsplan vanaf 24 maart 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft iedereen de mogelijkheid gehad om een zienswijze in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Daarom is het wijzigingsplan ongewijzigd vastgesteld.

Bijlage 1 Beleidsadvieskaart Archeologie

Bijlage 1 Beleidsadvieskaart archeologie

Bijlage 2 Toelichting Op Archeologische Beleidsadvieskaart Noordenveld

Bijlage 2 Toelichting op Archeologische beleidsadvieskaart Noordenveld

Bijlage 1 Watertoets Perceel Nabij Norg

Bijlage 1 Watertoets perceel nabij Norg

Bijlage 2 Watertoets Perceel Nabij Roden

Bijlage 2 Watertoets perceel nabij Roden

Bijlage 3 Beknopte Natuurtoets (Quickscan)

Bijlage 3 Beknopte natuurtoets (quickscan)

Bijlage 4 Aerius-berekening - Rapportage Incl. Bijlagen

Bijlage 4 AERIUS-berekening - rapportage incl. bijlagen

Bijlage 5 Aerius-berekening - Separate Bijlagen

Bijlage 5 AERIUS-berekening - separate bijlagen

Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 6 Archeologisch onderzoek

Bijlage 7 Aanmeldnotitie

Bijlage 7 Aanmeldnotitie