Vroomshoop Woongebied PH Vierzonenweg 30
Bestemmingsplan - Gemeente Twenterand
Vastgesteld op 13-03-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
Het bestemmingsplan Vroomshoop Woongebied PH Vierzonenweg 30 met identificatienummer NL.IMRO.1700.201609BPVHPH-vas1 van de gemeente Twenterand.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aan huis verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep dat door één van de bewoners op kleine schaal in een woning en/of aangebouwd ondergeschikt gebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de betreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;
1.8 bebouwingspercentage
een in het bestemmingsplan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.9 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.10 bestaand aantal woningen
het aantal woningen binnen één bouwperceel dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan , met uitzondering van woningen die reeds in strijd waren met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling(en) van dat plan;
1.11 bestaand bedrijf
een bedrijf dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de gebouwen die niet legaal gebouwd zijn;
1.12 bestaand bouwwerk
een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de bouwwerken die niet legaal gebouwd zijn.
1.13 bestaand gebouw
een gebouw dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de gebouwen die niet legaal gebouwd zijn;
1.14 bestaand gebruik
het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling(en) van dat plan.
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten;
1.23 bouwwerk:
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.24 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.25 dienstverlenend beroep:
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hieraan gelijk te stellen gebied;
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
1.28 groenvoorzieningen:
onbebouwd gebied, bestaande uit grasvelden, (opgaande) beplantingen, waterpartijen, speelvoorzieningen en voetpaden;
1.29 groothandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;
1.30 hoekperceel:
het perceel dat aan twee of meer zijden is gelegen aan openbaar gebied;
1.31 hoofdbouw
een gebouw ten behoeve van bewoning dat op een bouwperceel in stedenbouwkundig opzicht als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.32 indelingslijn:
een als zodanig op de verbeelding aangegeven lijn ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of een bestemmingsvlak met het oog op een verschil in maatvoering en/of gebruik;
1.33 kunstwerk:
een bouwwerk geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een voortbrengsel van de beeldende kunsten, danwel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
1.34 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen;
1.35 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven peil is gelegen;
1.36 ondergeschikt gebouw:
een gebouw of een onderdeel van een gebouw behorend bij een (bedrijfs)woning, dat op een bouwperceel in stedenbouwkundig opzicht qua omvang en situering als ondergeschikt aan de hoofdbouw valt aan te merken. Hiervan is sprake indien het gebouw minimaal 1,5 m lager is dan de hoofdbouw;
1.37 opslag:
handelingen waarbij een stof of product voor een korte of langere tijd in een zekere ruimte min of meer statisch wordt gehouden;
1.38 overslag:
handelingen zoals (be)laden, lossen, overladen, hevelen en dergelijke voorzover niet op pneumatische of mechanische wijze, bijvoorbeeld kranen, transportbanden, leidingen;
1.39 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.40 peil:
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang plus 0,25 m;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.41 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces, alsmede detailhandel in goederen welke in rechtstreekse relatie staan tot het productieproces waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces;
1.42 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;
1.43 reclame:
iedere openbare aanprijzing van goederen, diensten, of denkbeelden (tezamen: producten). Onder reclame wordt mede verstaan het vragen van diensten;
1.44 risicocontour:
een zone of contour op de verbeelding, zoals een LPG-zone, die de grens van een risicogebied als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen of andere veiligheidswetgeving aanduidt;
1.45 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.46 rooilijn:
de vanwege Burgemeester en Wethouders, zo nodig in het terrein, aangewezen lijn, welke op een zoveel mogelijk gelijkmatige afstand evenwijdig aan de as van de weg is gelegen en die:
- bij bestaande bebouwing zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de naar de wegzijde gekeerde gevels van deze bebouwing;
- bij het ontbreken van bestaande bebouwing is gelegen op een afstand van ten minste 10 m uit de as van de weg.
Indien op de verbeelding een rooilijn is aangegeven, geldt deze lijn als rooilijn;
1.47 seksshop:
detailhandel in overwegend erotische artikelen waaronder mede begrepen een videotheek waar overwegend erotische films worden verhuurd;
1.48 vrijstaand ondergeschikt gebouw:
een ondergeschikt gebouw, dat qua constructie en visueel vrij staat van de hoofdbouw of daarmee slechts is verbonden door een tuinmuur, haag of andere tuinafscherming;
1.49 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor het niet recreatief huisvesten van één afzonderlijk huishouden en in het geval van inwoning voor maximaal 2 huishoudens
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen zoals dakkapellen en wolfseinden en daarmee gelijk te stellen constructieonderdelen;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, exclusief de inhoud van kelders voor zover deze zijn gelegen onder een gebouw en deze van buiten niet toegankelijk zijn;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de perceelgrens:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de perceelgrens.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de plaatsing van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilaster, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een reparatie- en verhuurbedrijf of groothandel in agrarische landbouwvoertuigen of een bedrijf in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijven met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen;
- b. een aannemersbedrijf;
- c. kantoren ten behoeve van het bedrijf;
- d. groenvoorzieningen;
- e. kunstwerken;
- f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. in- en uitritten.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, dan wel te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in lid 3.1 gegeven bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. detailhandel, niet zijnde productiegebonden detailhandel.
- b. het gebruik van de gronden ten behoeve van de op- en overslag van goederen binnen 3 meter van de niet naar de weg gekeerde perceelsgrens van de bedrijfsgebouwen, tenzij de op- en overslag van goederen vanuit het oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert. Bij geen gevaar vanuit het oogpunt van rampenbestrijding is de maximumhoogte van de op- en overslag van goederen 3 meter;
- c. het gebruik van de gronden ten behoeve van de opslag van goederen voor de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfsgebouwen;
- d. het gebruik waarbij de geluidproductie van de inrichting tot gevolg heeft dat de in onderstaande tabel 1 (grenswaarden Activiteitenbesluit milieubeheer in dB (A)) aangegeven waarden worden overschreden;
Tabel 1 grenswaarden Activiteitenbesluit milieubeheer
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Woongebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, waaronder aan huis verbonden beroepen tot 30% van de oppervlakte van de hoofdbouw begrepen;
- b. groenvoorzieningen;
- c. kunstwerken;
- d. verkeer en verblijf;
- e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. tuinen en erven;
met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'groen woongebied' deze gronden niet als erf dienen te worden beschouwd in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.
Voorzover de gronden zijn aangeduid met 'groen woongebied' kunnen deze gronden tevens worden gebruikt ten behoeve van semi-agrarische doeleinden, in de vorm van weide en grasland.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de woon- en werksituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de verschijningsvorm van de gebouwen;
nadere eisen stellen aan:
- a. de plaats van gebouwen in die zin dat:
- 1. de hoofdbouw in de rooilijn moeten worden gebouwd;
- 2. ondergeschikte gebouwen 1 m achter de rooilijn moeten worden gebouwd;
- b. de goot- en bouwhoogte en dakvorm bij verbouw van gebouwen; deze dienen aan te sluiten bij het bestaande gebouw;
- c. de bouwhoogte van de hoofdbouw in die zin dat het verschil met de goothoogte ten minste 2 m dient te bedragen;
- d. de plaats van bouwwerken geen gebouw zijnde , met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m² en/of een grotere bouwhoogte dan 1,5 m.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woon- en werksituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de verschijningsvorm van de gebouwen;
Afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 4.2.2, onder c:
voor niet-vrijstaande ondergeschikte gebouwen tot en met een maximum bouwhoogte van 7,5 m; - b. lid 4.2.2, onder d:
- 1. ingeval van hoekpercelen;
- 2. ingeval van overige percelen onder de voorwaarden dat het ondergeschikte gebouw in architectonisch opzicht onderdeel uitmaakt van de bijbehorende hoofdbouw;
c. lid 4.2.2 onder h onder de voorwaarden dat:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande ondergeschikte gebouwen niet meer bedraagt dan 50 m²;
- 2. de vergroting noodzakelijk is;
d. lid 4.2.2, onder e, f en i:
ingeval de oppervlakte van de bestaande, vrijstaande ondergeschikte gebouwen groter is dan 50 m², teneinde toe te staan dat de bestaande, vrijstaande ondergeschikte gebouwen worden vervangen door maximaal twee vrijstaande ondergeschikte gebouwen, met dien verstande dat:
- 1. de oppervlakte van de vrijstaande ondergeschikte gebouwen na deze vervangende nieuwbouw c.q. verbouw is teruggebracht tot maximaal 50 m² vermeerderd met 50% van de oppervlakte boven de 50 m²;
- 2. de hoogte en de goothoogte van de vrijstaande, ondergeschikte gebouwen respectievelijk maximaal 5 m en 3 m bedragen;
- 3. door de vervangende nieuwbouw c.q. verbouw geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de eventueel ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en/of landschaps- en/of natuurwaarden;
- 4. door de vervangende nieuwbouw c.q. verbouw ruimtelijk een betere situatie ontstaat.
4.5 Specifieke gebruiksregels
- a. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, dan wel te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in lid 4.1 gegeven bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- het gebruik van gronden en bouwwerken voor enige vorm van beroep, handel en/of bedrijf, met uitzondering van aan huis verbonden beroepen.
- Het gebruik van ondergeschikte gebouwen met een oppervlakte van meer dan 10m2 voor huisdieren.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woon- en werksituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de verschijningsvorm van de gebouwen;
afwijken van het bepaalde in lid 4.5 voor aan huis verbonden activiteiten die uit het oogpunt van hun relatie tot de omgeving op één lijn zijn te stellen met aan huis verbonden beroepen, mits dit gedeelte niet meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van de woning en aangebouwde ondergeschikte gebouwen.
Artikel 5 Waarde - Archeologie Middelhoge Verwachting
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de bodem.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de afmetingen van bouwwerken, de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- het gebruik van vrijstaande ondergeschikte gebouwen als woning;
- het gebruik van (een deel van) een bedrijfsgebouw als woning;
- het gebruik van gronden ten behoeve van de opslag van goederen voor de naar de weg gekeerde gevel van bedrijfsgebouwen;
- het gebruik van bouwwerken en gronden als stort en overslag van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
- het gebruik van gronden en bouwwerken voor enige vorm van beroep, handel en/of bedrijf, met uitzondering van aan huis verbonden beroepen.
- het gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie met een kleinschalig karakter.
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van prostitutie en seksshops.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van:
- a. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftschachten en lichtkappen met maximaal 10% van de oppervlakte van het betreffende gebouw wordt vergroot, mits:
- 1. deze vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;
- 2. de vergroting niet leidt tot een bouwhoogte welke meer dan één maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
- b. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor het verhogen van de bouwhoogte voor installaties en dergelijke voor ten hoogste 20% van de oppervlakte van de gebouwen tot maximaal 15 m om te kunnen voldoen aan de milieuvoorwaarden;
- c. het afwijken van bebouwingsgrenzen en overige aanduidingen op de verbeelding met maximaal 5 m ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven onder voorwaarde dat deze afwijkingen noodzakelijk zijn in verband met de uitmeting van het terrein, dan wel uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond gewenst zijn;
- d. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 10 m mag bedragen en voor een centrale antenne tot een bouwhoogte van ten hoogste 25 m;
- e. het bepaalde in het plan voor het bouwen van kunstwerken, met dien verstande dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 6 m.
8.2 Voorwaarden voor afwijken
De onder 8.1 bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de verschijningsvorm van de gebouwen.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
- a. de plaats en richting van bebouwingsgrenzen en bestemmingsgrenzen en overige aanduidingen op de verbeelding met maximaal 10 m kunnen worden gewijzigd ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven, onder de voorwaarde dat deze afwijkingen uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond zijn gewenst;
9.2 Voorwaarden voor wijziging
De onder 9.1 bedoelde wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de woon- en werksituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 10 Parkeren En Laden/lossen
10.1 Parkeergelegenheid
Indien de omvang, het gebruik of de bestemming van een gebouw of terrein daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, dan wel op het betreffende terrein. Voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de nota parkeernormen gemeente Twenterand. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging.
10.2 Afmetingen parkeerplaatsen
De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
a) indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 2,50 meter bij 5,00 meter in geval van haaks en gestoken parkeren en 2,20 meter bij 6,50 meter bij langs parkeren bedragen;
b) indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst, ten minste 3,50 meter bij 6,00 meter bedragen.
10.3 Laden en lossen
Indien het gebruik van een terrein of de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
10.4 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het eerste, tweede en/of derde lid:
a) indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
b) voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
10.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met de bestemmingen wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en/of bouwwerken, waarbij niet is voorzien in voldoende parkeergelegenheid en/of voldoende laad- en losruimte.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 11.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het 11.1 sub a met maximaal 10%.
- c. 11.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 11.2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in 11.2 sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. 11.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan: Vroomshoop Woongebied PH Vierzonenweg 30.
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijven
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voor de locatie Vierzonenweg 30 in Vroomshoop is een plan ontwikkeld. Dit in verband met de reeds beëindigde bedrijfsactiviteiten (aannemersbedrijf) van initiatiefnemer, de mogelijkheid tot het uitvoeren van andere bedrijfsactiviteiten ter plaatse en de wens om ter plaatse, onafhankelijk van de bedrijfsactiviteiten, te kunnen wonen. Om die reden is het gewenst om de woning op het perceel af te scheiden van het bedrijfsperceel en de bedrijfswoning om te zetten naar burgerwoning. De bedrijfsgronden krijgen tevens een passende bestemming.
Bovenstaande past niet binnen de geldende bestemming, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om dat mogelijk te maken.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Ligging
De locatie bestaat uit het erf aan de Vierzonenweg 30 in Vroomshoop. Het perceel Vierzonenweg 30 ligt aan de zuidkant van Vroomshoop. Direct ten oosten van deze weg ligt het kanaal Almelo – De Haandrik. Ten westen van het perceel ligt de spoorlijn Mariënberg – Almelo. Aan de noord- en zuidzijde liggen woonpercelen en agrarische gronden.
In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). De woning en bijgebouwen zijn geel omkaderd. In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het perceel Vierzonenweg 30 te zien is. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor de Vierzonenweg 30 in Vroomshoop geldt het bestemmingsplan 'Vroomshoop Woongebied'. Het bestemmingplan 'Vroomshoop Woongebied' is door de gemeenteraad van de gemeente Twenterand op 26 juni 2007vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Vroomshoop Woongebied'
Aan het plangebied is de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' toegekend. De gronden zijn daarmee bestemd voor (lichte) industrie, bouwnijverheid, reparatie- en verhuurbedrijven, kantoren, groothandel en overige dienstverlenende bedrijven. De woning maakt onderdeel uit van dezelfde bestemming en wordt daarmee gezien als bedrijfswoning. Een gedeelte van het perceel heeft de bestemming 'Groen woongebied'. Binnen deze bestemming mogen geen hoofdgebouwen en ondergeschikte gebouwen worden gebouwd.
Een deel van de huidige bedrijfsbebouwing ligt buiten het bouwvlak. Op grond van het geldende bestemmingsplan mogen bedrijfsgebouwen alleen binnen het bouwvlak gebouwd worden.
Opgemerkt wordt in het bestemmingsplan dat gold voor het bestemmingsplan 'Vroomshoop Woongebied' van kracht werd, de woning aan de Vierzonenweg 30 wel bestemd was als burgerwoning. Het geldende bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor het gebruik als (reguliere) woning. Het is daarnaast gewenst om een gedeelte van het bestaande bouwvlak te verplaatsen en (een beperkte) uitbreiding oppervlakte bedrijfsbebouwing mogelijk te maken. Hierdoor worden de gebruiksmogelijkheden van het perceel verbeterd.
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het onderhavige bestemmingsplan 'Vroomshoop Woongebied PH Vierzonenweg 30' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
- Verbeelding, schaal 1:1000 (tek. nr. NL.IMRO.1700.201609BPVHPH-vas1)
- Bijlagen bij de toelichting
- Regels
- Bijlagen bij de regels
1.5 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Beschrijving Huidige Situatie
Het perceel Vierzonenweg 30 ligt aan de zuidkant van Vroomshoop. Direct ten oosten van deze weg ligt het kanaal Almelo – De Haandrik. Ten westen van het perceel ligt de spoorlijn Mariënberg – Almelo. Aan de noord- en zuidzijde liggen woonpercelen en agrarische gronden. De bedrijfsactiviteiten van Marsman Bouwbedrijf B.V. zijn inmiddels beëindigd. Het bedrijfsperceel is geheel verhard en kent een groot oppervlakte met aan de lange zijden van het terrein bedrijfsgebouwen. De leegstaande bedrijfsgebouwen worden nu gebruikt voor opslag en de stalling van onder meer caravans. Initiatiefnemer woont in de woning. De woning is circa 500 m3. Voor en naast de woning is tuin gelegen. Direct achter de woning bevinden zich enkele (aaneengebouwde) bijgebouwen.
Figuur 2.1: vooraanzicht woning en inrit perceel (Bron: Google Maps, november 2010)
Figuur 2.2: zicht op bedrijfsbebouwing vanaf Kolkmanweg (bron: Google Maps)
Figuur 2.3: huidige bedrijfsbebouwing
Figuur 2.4: huidige bedrijfsbebouwing
2.2 Toekomstige Situatie
Initiatiefnemer is voornemens om de bedrijfswoning om te zetten tot burgerwoning, zodat zowel de woning als het bedrijfdsperceel verkocht kunnen worden en een nieuwe invulling krijgen. Hiervoor is het gewenst dat aan de woning weer de bestemming 'Wonen' wordt toegekend. Het gaat om de percelen, kadastraal bekend als gemeente Den Ham, sectie H, perceel nummers 452, 453, 695, 816, 818 en 819. De woning, bijgebouwen en tuin kunnen dan worden gebruikt voor woondoeleinden en het feitelijke gebruik is dan weer in overeenstemming met het bestemmingsplan. Met doorvoering van de wijzigingen komt de planologische situatie weer overeen met de planologische situatie zoals deze gold voordat het bestemmingsplan 'Vroomshoop woongebied' in werking is getreden.
Het resterende bedrijfsperceel aan de achterzijde van de woning zal wederom worden voorzien van de bestemming 'Bedrijf'. Het bedrijf dat zich hier inmiddels gevestigd heeft betreft een handelsonderneming in agrarische machines (Trip Global Trading). Daarnaast wordt een gedeelte van het perceel gebruikt voor een aannemers-/klussenbedrijf.
Om een goed woon- en leefklimaat voor de nabijgelegen woningen te borgen zijn in beginsel enkel bedrijven in de categoriën 1 en 2 toegestaan, met dien verstande dat er ook een reparatie- en verhuurbedrijf of groothandel in agrarische landbouwvoertuigen (de handelsonderneming in agrarische machines) en een aannemersbedrijf mogelijk is. Voor deze laatste activiteiten is middels een akoestisch onderzoek aangetoond dat er sprake is van een aanvaarbaar woon- en leefklimaat voor nabijgelegen woningen. Er zijn verschillende bouwvlakken aangebracht op het perceel. Dit betreffen met name bouwvlakken ter plaatse van de bestaande bebouwing. Daarnaast is een bouwvlak aan de achterzijde van het perceel aangebracht en is het oostelijke bouwvlak beperkt uitgebreid in verband met een (beperkte) uitbreidingswens van de nieuwe gebruiker van het perceel.
Een gedeelte van het bouwvlak dat aan de voorzijde gesitueerd is wordt verplaatst naar de achterzijde van het perceel. De bebouwingsmogelijkheden van het perceel worden hierdoor per saldo gering uitgebreid ten opzichte van de huidige situatie.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
- Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
- Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
- Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
- Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
- Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
- Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.
Gelet op de ligging van het plangebied en de inhoud van onderhavig bestemmingsplan zijn er geen directe raakvlakken met de hiervoor beschreven Nationale belangen.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruime is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Per 1 juli 2017 kent het Besluit ruimtelijke ordening een aangepaste regeling voor de toepassing van de ladder.
Daarbij zijn kortgezegd de volgende uitgangspunten van belang:
- De huidige definities worden niet gewijzigd. De uitgezette lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand.
- De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt.
- De nieuwe Ladder bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt.
- Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht.
- Er is een nieuw artikellid toegevoegd voor de Laddertoets bij uitwerkings- en wijzigingsplannen. De Laddertoets kan dan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt wordt vergezeld door een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
De toetsing aan de ladder schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Toets
Bij onderhavig plan vindt er geen nieuw ruimtebeslag ten aanzien van bedrijvigheid plaats. De ontwikkeling vindt plaats op de bestaande en bebouwde bedrijfslocatie Vierzonenweg 30. Onderhavig bestemmingsplan maakt slechts een beperkte vergroting van de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen mogelijk. Hierbij wordt er onder meer een gedeelte bouwvlak van de voorzijde naar de achterzijde van het bedrijfsperceel verplaatst. Er is sprake van een geringe vergroting van de bouwmogelijkheden ten opzichte van de huidige situatie aan bouwmogelijkheden (maximaal 5%). Per saldo maakt onderhavig bestemmingsplan circa 500 m2 extra bedrijfsbebouwing mogelijk. Een dergelijke omvang aan extra bebouwing op een bestaand bedrijfsperceel wordt op grond van jurisprudentie niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Dat betekent dat een nadere toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leide principes/rode draden bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur. Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het natuurwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem en het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het inpassen van nieuwe initiatieven en zorgvuldig inpassen heeft als doel om de samenhang in en identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijf welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit.
Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identeit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
Toetsing
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een bestaand bebouwd bedrijfsperceel, zodat gesproken kan worden van een zorgvuldig gebruik van ruimte. Een bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning en aan het bedrijfsperceel wordt een passende bestemmingsregeling toegekend, afgestemd op het huidige gebruik. De bestaande bebouwing wordt daarbij hergebruikt, waarbij grotendeels gebruik wordt gemaakt van de bestaande bouwvlakken. Een gedeelte bouwvlak wordt verplaatst, waarbij een beperkte uitbreiding aan bedrijfsbebouwing mogelijk wordt gemaakt.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. In de hiernavolgende paragrafen worden nader ingegaan op de relevante onderdelen uit de verordening.
3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- generieke beleidskeuzes;
- ontwikkelingsperspectieven;
- gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het zorgvuldig en zuinig gebruiken van ruimte van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing wordt benut, voordat er nieuwbouw of uitbreiding plaatsvindt.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2017
Indien het concrete initiatief, het omzetten van een bedrijfwoning naar reguliere woning en het toekennen van een passende bestemmingsregeling aan het bedrijfsperceel, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het zorgvuldig en zuinig gebruiken van ruimte van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing wordt benut, voordat er uitbreiding plaatsvindt. Er is sprake van bestaand bebouwd perceel waar de ontwikkeling plaatsvindt. Daarmee past het binnen de uitgangspunten van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (zie ook 3.2.1).
Het plangebied is aangemerkt als 'overstroombaar gebied' op de kaart Watergebiedsreserveringen uit de Omgevingsverordening. Onder overstroombaar gebied worden gebieden verstaan die normaal niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan).
in artikel 2.14.4 van de verordening is bepaald dat bestemmingsplannen die betrekking hebben op het overstroombaar gebied alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden voorzien als in het desbetreffende bestemmingsplan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd.
In onderhavig geval is geen sprake van een toevoeging van een nieuwe stedelijke functie, maar krijgt een bedrijfswoning een reguliere woonbestemming en wordt een passende bestemmingsregeling aan het bedrijfsperceel gegeven. Hierbij worden worden de bouwmogelijkheden voor bedrijfsbebouwing beperkt vergroot ten opzichte van de huidige situatie. De situatie wijzigit niet dusdanig dat het noodzakelijk is de situatie ten aanzien van (beperking van) risico's en maatregelen nader te beschouwen.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel (bron: www.overijssel.nl)
Het plangebied is aangemerkt als 'woon- en werklocatie buiten de stedelijke netwerken'. Binnen dit perspectief is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon-, werk- en gemengde stadsmilieu's. Het plan om de bedrijfswoning om te zetten naar een reguliere woning en daarnaast het behouden van de bedrijfsbestemming en het mogelijk maken van herontwikkeling van het bedrijfsgedeelte past binnen dit perspectief.
De plannen van initiatiefnemer doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor (woon)functies in de omgeving.
Een klein gedeelte van het plangebied is aangemerkt als 'agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. Modernisering en schaalvergroting in de landbouw krijgt in deze gebieden de ruimte. Initiatieven mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw niet beperken.
De betreffende gronden mogen op grond van onderhavig bestemmingsplan worden gebruikt voor agrarisch doeleinden zoals weide en grasland (overeenkomstig het geldende bestemmingsplan). De ontwikkeling die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt (omzetting bedrijfswoning naar woning en passende bestemmingsregeling met beperkte uitbreidingsmogelijkheden bedrijfsbebouwing) levert geen beperkingen voor dit ontwikkelingsperspectief.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'hoogveengebieden' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel(bron: www.overijssel.nl)
De kenmerken van deze aanduiding zijn dat dit vroeger de grote natte gebieden met veengroei onder invloed van regenwater waren. Wat er resteert is een aantal geïsoleerde levende hoogveengebieden (hoogveenrestanten) waar veenmoeras is ontstaan en nog steeds wordt gevormd. De waterkwaliteit en –kwantiteit zijn essentieel voor de veenvorming en de natuurkwaliteit is hoog. Elders in het hoogveengebied zijn na ontginning soms veenpakketten in de bodem achtergebleven die van een hoge waterstand afhankelijk zijn. De ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de natuurlijke laag/ zorgt niet voor verandering in de kenmerken van deze laag.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'veenkoloniaal landschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: www.overijssel.nl)
In het veenkoloniaal landschap is het hoogveen grootschalig afgegraven en het landschap ontgonnen. Het stelsel van kanalen en waterlopen, wegen en bebouwingslinten bepaalt de maat van de ruimte. Dat heeft grote open ruimtes en vergezichten en het contrast tussen deze ruimtes en verdichte zones (rond de kanalen, wegen en linten) opgeleverd. Kenmerkend zijn de bijzondere architectuur van watererfgoed (sluizen, bruggen e.d.) en van villa’s, buitens en herenboerderijen, de linten door het landschap en de open ruimtes.
De locatie Vierzonenweg 30 maakt onderdeel uit van een reeds bestaande bebouwingslint/verdichte zone. De ontwikkeling past binnen de kenmerken van deze laag.
Stedelijke laag
In de 'Stedelijke laag' is het plangebied aangemerkt als 'woonwijken 1955-nu'.
Figuur 3.5: stedelijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: www.Overijssel.nl)
'Woonwijken 1955-nu' betreffen de woonwijken van na 1955. Deze zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd. Dat heeft geleid tot een per wijk kenmerkende hoofdstructuur met eigen aard, maat en karakter (patroon van o.a. hoofdroutes en wegen, wooneenheden en parken en groenstructuur). Functies zijn meestal ruimtelijk van elkaar gescheiden.
De hoofstructuur zoals deze aanwezig langs de Vierzonenweg blijft onveranderd. De bedrijfsbestemming wordt ruimtelijk meer afgescheiden van de woonfunctie. Het plan voldoet aan de uitgangspunten van de 'Stedelijke laag'.
Laag van de beleving
In de laag van de beleving heeft het plangebied geen bijzondere kenmerken.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Twenterand
In de vergadering van 19 juli 2011 heeft de gemeenteraad de ruimtelijke structuurvisie voor het hele grondgebied van de gemeente Twenterand vastgesteld. De Structuurvisie Twenterand (idn. NL.IMRO.1700.SVTwenterand.) is een brede visie op de toekomst tot het jaar 2030 en vormt het kader voor ruimtelijke ontwikkelingen. De structuurvisie is de kapstok voor planologische keuzes, die vervolgens vertaald kunnen worden in bestemmingsplannen. In de structuurvisie vindt de ruimtelijke vertaling plaats van de verschillende beleidsvelden, zoals onder andere milieu, economie, bedrijvigheid, detailhandel, wonen, verkeer, recreatie en toerisme. De structuurvisie is bindend voor de gemeente. Dat wil zeggen dat er niet zomaar van afgeweken kan worden. De Structuurvisie Twenterand komt in de plaats van eerdere structuurvisies, het betreft hier onder andere de Structuurvisie Vroomshoop (2009). In de afbeeldingen hieronder zijn relevante uitsnedes van kaarten uit de Structuurvisie opgenomen.
Figuur 3.6: structuurvisiekaart Twenterand
Figuur 3.7: structuurvisiekaart gedeelte Vroomshoop
Hieronder worden de relevante onderdelen uit de Structuurvisie besproken.
Wonen Voor de periode tot 2015 zijn met de provincie afspraken gemaakt over de aantallen te bouwen woningen. Er zullen maximaal 512 woningen worden toegevoegd aan de voorraad. Met de provincie is afgesproken dat louter gebouwd wordt voor de lokale woonbehoefte van ingezetenen of economisch gebonden en of wanneer er meer inwoners uit de gemeente vertrekken dan zich in de gemeente vestigen (negatief migratieoverschot). Vanuit het principe van zorgvuldig ruimtegebruik is in de woningbouwafspraken vastgelegd dat maximaal 25% in uitbreidingslocaties zal komen, dat betekent dat 75% op inbreidingslocaties gerealiseerd zal worden. De komende 20 jaar zal de vraag naar herstructurering en transformatie toenemen. De gemeente heeft hier oog voor maar is hier afhankelijk van particulieren of zal in samenwerking met de woningstichting plannen maken. Voor de locaties nieuwbouw, herstructurering en transformatie zal in beginsel gezocht worden binnen het bestaand bebouwd gebied, op de kaart ‘wonen’ aangegeven met grijze vlakken.
Figuur 3.8: structuurvisiekaart ten aanzien van aspect wonen
Werken en bedrijven
Figuur 3.9: structuurvisiekaart ten aanzien van aspect werken en bedrijven
Er wordt ingezet op inbreiding en het herstructureren van bedrijventerreinen. In Vroomshoop is reeds een locatie aangeduid aan de oostzijde van de kern. in de verre toekomst is voldoende ruimte aanwezig voor de noodzakelijk opvang van bedrijven. Ook hier geldt een passende inpassing in het landschap. Omdat het gebied aansluit bij een ontginningslandschap kan gekozen worden voor verkavelingpatronen die aansluiten bij het aangrenzende landschap. Net als Weitzelpoort in Vriezenveen wordt op het bedrijventerrein De Sluis in Vroomshoop revitalisering ingezet.
Toets
Het plangebied valt binnen de aanduiding 'bestaande kern' wat betreft wonen. Daar is herstructurering/transformatie mogelijk. De omzetting van de bedrijfswoning naar reguliere woning is in feite transformatie op hele kleine schaal.
In het algemeen zet de gemeente in op het herstructureren van bedrijventerreinen. Alhoewel de locatie geen onderdeel uit maakt van een bedrijventerrein, kan deze lijn worden doorgetrokken voor solitaire bedrijfslocaties zoals de Vierzonenweg 30. Door een passende bestemmingsregeling aan het bedrijfsperceel toe te kennen kan herstructurering en verbetering van het terrein en bebouwing plaatsvinden.
De ontwikkeling van het plangebied past hiermee binnen de structuurvisie Twenterand.
3.3.2 Visie op Wonen 2015-2025
Op 2 februari 2016 is door de gemeenteraad de beleidsnota 'Visie op Wonen 2015-2025' vastgesteld. In de nota schetst de gemeente het perspectief voor zover het gaat om wonen in Twenterand. In Twenterand wordt de komende jaren gebouwd voor de opvang van de eigen woningbehoefte op basis van het migratiesaldo = 0. De woningbehoefte bedraagt in de periode 2015-2025 nog 774 woninen, waarvan er 220 zijn toebedeeld aan de kern Vroomshoop. Bij de realisatie van nieuwe woningen gaat inbreiding boven uitbreiding.
Toets
Met voorliggend plan wordt een bedrijfswoning omgezet in een normale woning. Doordat een bedrijfswoning cijfermatig ook wordt gezien als een woning is er geen sprake van een toename van het aantal woningen. Het plan heeft dan ook geen negatieve gevolgen voor de programmering van woningen in de gemeente Twenterand en is niet in strijd met de beleidsnota 'Visie op Wonen 2015-2025'.
3.3.3 Welstand
In de Welstandsnota 2012 van de gemeente Twenterand is het plangebied aangemerkt als welstandsarm gebied. Dit houdt in dat er niet vooraf wordt getoetst aan welstandseisen, maar alleen sprake is van repressief welstandstoezicht in het geval van welstandsexcessen Van een welstandsexces is sprake indien het uiterlijk van een bouwwerk is beoordeeld als in ernstige mate in strijd met redelijke eisen van welstand.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst is niet toereikend. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:
- belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of;
- belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten.
In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.
Toets
Het voorliggend plan voorziet in de omzetting van een bestaande bedrijfswoning in een reguliere woning en het geven van een passende bestemming aan het bestaande bedrijfsperceel. Deze ontwikkeling kan niet worden beschouwd als een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage. Het gaat hier om het omzetten van een bestaande bedrijfswoning naar reguliere woning en het geven van een passende bestemmingsregeling voor bestaande bedrijvigheid/planologische mogelijkheden.
Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de plantoelichting. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
Conclusie
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het onderhavige project (zoals het feit dat de omvang ruimschoots beneden de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. ligt), het niet is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling in de zin het Besluit m.e.r., de plaats van het onderhavige project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Alternatieven hoeven dan ook niet te worden afgewogen. Het onderhavige project is niet m.e.r.-plichtig. Bij de beoordeling is rekening gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling aangegeven criteria.
4.2 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Uitgegaan is van de richtafstanden die gelden voor het omgevingstype 'rustige woonwijk'. De afstand van de bestaande woning Vierzonenweg 30 tot de dichtstbijzijnde bedrijfsbebouwing bedraagt circa 25 meter. Het aannemersbedrijf/klussenbedrijf en handelsonderneming in agrarische machines zijn activiteiten die onder categorie 3.1 vallen. Het aspect 'geluid' heeft hierbij de grootste indicatieve afstand, namelijk 50 meter. Het grootste gedeelte van het bedrijfsperceel ligt op grotere afstand dan 50 meter van de af te splitsen woning en omliggende woningen. De afstand van de woning Vierzonenweg 30 en omliggende woningen tot het aannemersbedrijf/klussenbedrijf bedraagt ook meer dan 50 meter. De werkplaats voor de handel in agrarische machines -waar voorheen ook de aannemerswerkplaats gevestigd was- is op minder dan 50 meter afstand van de woning Vierzonenweg 30 en andere bestaande woningen gelegen.
Op korte afstand (7 meter), van de om te zetten woning Vierzonenweg 30 is de verharding naar het bedrijfsperceel gelegen. Er is een geluidsonderzoek uitgevoerd, zie paragraaf 4.4, waarin onderzoek is uitgevoerd naar de geluidsbelasting die de functies met zich meebrengen op omliggende gevoelige bebouwing (de bedrijfswoning die omgezet wordt naar woning en omliggende woningen). Hieruit blijkt dat met inachtneming van de voorwaarden/beperkingen zoals benoemd in het rapport, de bedrijfsactiviteiten aanvaardbaar zijn. Er zijn in dat verband ook regels in dit bestemmingsplan opgenomen, zodat een aanvaardbaar geluidsniveau voor omliggende gevoelige bebouwing gewaarborgd is.
Opgemerkt wordt dat in het voorheen geldende bestemmingsplan bedrijfsactiviteiten in categorie 1 en 2, een aannemersbedrijf en een burgerwoning waren toegestaan. In het huidige geldende bestemmingsplan zijn bedrijfsactiviteiten in categorie 1 en 2 en de activiteiten van een aannemersbedrijf toegestaan op het gehele perceel.
4.3 Bodem
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet worden bepaald of de bodemkwaliteit van het betreffende gebied geschikt is voor het beoogde gebruik. Hiervoor is er sprake van een wettelijke verplichting om informatie over de bodemkwaliteit te inzichtelijk te maken. Hierbij is het van belang te weten of er mogelijk sprake is van een bodemverontreiniging, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen.
Toets
Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:
- als het gaat om bouwwerken die de grond niet raken of het bestaande, niet wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd;
- het bouwwerk een te verwezenlijken bebouwingsoppervlakte heeft van ten hoogste 50 m²;
- als het gaat om het bouwen van bouwwerken waarin niet (nagenoeg) voortdurend mensen zullen verblijven (Woningwet, artikel 8, derde lid). Hierbij wordt een verblijftijd van minder als 2 uur gehanteerd;
- als B&W vrijstelling verlenen omdat er al voldoende gegevens met betrekking tot de bodemkwaliteit bekend zijn, bijvoorbeeld op basis van een reeds eerder uitgevoerd bodemonderzoek (maximaal 5 jaar oud en waarbij het gebruik sindsdien niet is gewijzigd).
Voor het wijzigen van de bestemming bedrijfswoning in reguliere woning is geen bodemonderzoek nodig. Het bestaande gebruik als woning blijft gehandhaafd.
Wat betreft het bedrijfsperceel wijzigt het gebruik van de gronden niet. Het bestaande niet-wederrechtelijke gebruik blijft gehandhaafd. Voor zover noodzakelijk kan bij een aanvraag omgevingsvergunning een bodemonderzoek worden ingediend.
Op basis daarvan is in het kader van onderhavig bestemmingsplan geen bodemonderzoek vereist is het bestemmingsplan vanuit het aspect 'bodem' geen belemmeringen kent.
4.4 Geluid
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
- Woningen.
- Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
- Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toetsing
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
- a. in stedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
- b. in buitenstedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
- voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.
Deze zonering geldt niet:
- c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
- e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).
Een woning is geluidgevoelig. Er is sprake van een bestaande woning waarvan het gebruik niet wijzigt. De Vierzonenweg is een weg waarvoor een maxmumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt, zodat deze weg niet is voorzien van een geluidszone. Doordat er sprake is van een bestaande woning langs een weg met een maxmumsnelheid van 30 kilometer (lage intensiteit) is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect wegverkeerslawaai.
Industrielawaai
De locatie en beoogde woning ligt niet binnen een geluidzone van een industrieterrein. Voor de uitstraling van geluid van het bedrijfsperceel zelf is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Buijvoets bouw- en geluidsadvisering), zie Bijlage 1 van deze toelichting. Daaruit volgt dat met de beoogde handelsonderneming in agrarische machines, vooral het passeren van zware voertuigen vlak langs de bestaande woning (Vierzonenweg 28) en de omgezette bedrijfswoning (Vierzonenweg 30) maatgevend is. Met de voorwaarden zoals deze zijn genoemd in het rapport is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.5 Luchtkwaliteit
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Het bedrijfsperceel wordt planologisch afgescheiden van de woning op het perceel en de bedrijfswoning krijgt een woonbestemming. Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan "Vroomshoop Woongebied'' worden in dit bestemmingsplan soortgelijke activiteiten toegestaan. Met andere woorden; dit bestemmingsplan zorgt niet voor verruiming van de toegestane activiteiten of verkeersbewegingen. Dit betekent dat de ontwikkeling 'niet in betekende mate' is.
Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
4.6 Externe Veiligheid
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 1999);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
- Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
- Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
In de uitsnede van de Risicokaart is het plangebied aangegeven.
Figuur 4.3: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van circa 330 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
4.7 Water
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe.
Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem.
Vandaar dat het principe 'eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren' een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 26 mei 2016 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 2. De uitkomst van de Watertoets is dat er geen sprake is van waterschapsbelang.
4.8 Ecologie
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet, Barro) en provinciale regelgeving (EHS in provinciale verordening).
Toetsing
De gronden in het plangebied zijn al lange tijd in gebruik voor bedrijfsdoeleinden en woondoeleinden. De oppervlakte van het terrein verandert niet.
Gelet op de terreingesteldheid van de gronden en de verharding van het perceel is het locatie ongeschikt voor beschermde flora en/of fauna. Op basis hiervan lijkt van aantasting van leefgebied voor beschermde flora en fauna geen sprake. Daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de flora- en faunawet op dit moment niet noodzakelijk geacht.
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumtenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
In het archeologisch beleid van de gemeente Twenterand is het plangebied aangemerkt als gebied met een middelhoge verwachting. Bij ingrepen dieper dan 40 centimeter en met een oppervlakte gelijk aan of groter dan 2500 m2 is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Figuur 4.4: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: Twenterand.nl)
Toets
Een gedeelte van het perceel is reeds bebouwd. In de toekomst zal er nieuwe bedrijfsbebouwing worden gebouwd, hetgeen ook mogelijk wordt gemaakt middels dit bestemmingsplan. Deze bebouwing heeft een oppervlakte van minder dan 2500 m2. In de regels van dit bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de middelhoge verwachting. Er zijn regels opgenomen dat bij ingrepen dieper dan 40 centimeter en met een oppervlakte gelijk of groter dan 2500 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Bij bouwplannen wordt hieraan getoetst en kan zo nodig archeologisch onderzoek worden verricht.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Er zijn geen monumenten in het plangebied aanwezig. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
4.10 Verkeer / Parkeren
De Vierzonenweg 30, zowel de woning als het bedrijf, blijft ontsloten op de Vierzonenweg. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan. Ten aanzien van parkeren wijzigt het plan niet ten opzichte van de huidige situatie. Dit blijft op eigen terrein plaatsvinden. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan. Er worden regels omtrent parkeren en laden en lossen opgenomen waaraan eventuele toekomstige aanvragen getoetst kunnen worden.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten En Planverantwoording
5.1 Inleiding
De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
5.2 Opzet Van De Regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen.
Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen. De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Vanaf 1 juli 2013 zijn de RO Standaarden 2012 verplicht. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven.
De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels (o.a. algemene afwijkingsregels);
4. Overgangs- en slotregels.
5.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bevatten:
Begrippen (artikel 1) In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Wijze van meten (artikel 2) Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
5.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de bestemmingen ‘Bedrijf’ en 'Woongebied’ die voorkomen in het plangebied. De regels zijn onderverdeeld in:
I. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
2. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
3. Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.
5.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Anti-dubbeltelregel (Artikel 6) Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van toegestane bebouwing.
Algemene gebruiksregels (Artikel 7) Deze regels geven aan welk gebruik in ieder geval in strijd is met de bestemmingsomschrijving van de verschillende bestemmingen.
Algemene afwijkingsregels (artikel 8) In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
Algemene wijzigingsregels (artikel 9) In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Middels toepassing van een wijzigingsbevoegdheid kunnen ondergeschikte wijzigingen mogelijk worden gemaakt.
Parkeren en laden/lossen (artikel 10) De regels met betrekking tot parkeren en laden/lossen zorgen ervoor dat (bouw)plannen getoetst kunnen worden op de aanwezigheid van voldoende ruimte voor parkeren en laden en lossen.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
5.3 Verantwoording Van De Regels
Ten aanzien van de plansystematiek voor de verschillende bestemmingen is aansluiting gezocht bij de plansystematiek van de gemeente Twenterand die wordt gehanteerd voor plannen binnen de bebouwde kom van de gemeente Twenterand. Het plan kent de bestemmingen 'Bedrijf', 'Woongebied' en de bestemming 'Waarde-archeologie middelhoge verwachting'. Daarnaast kent het plan de aanduiding 'aannemersbedrijf'.
Bedrijf Voor het bedrijfsgedeelte is de bestemming 'Bedrijf' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn bedrijven in categorie 1 en 2 van de Staat van inrichtingen toegestaan, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen. Aanvullend daarop is ook een reparatie- en verhuurbedrijf of groothandel in agrarische landbouwvoertuigen en een aannemersbedrijf toegestaan. Daarnaast zijn kantoren ten behoeve van het bedrijf en groenvoorzieningen, kunstwerken, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, nutsvoorzieningen en in- en uitritten toegestaan.
Voor de bouw van bedrijfsgebouwen zijn verschillende regels opgenomen. Bedrijfsgebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak. Deze bouwvlakken mogen voor 100% worden bebouwd.
Naar aanleiding van het uitgevoerde akoestische onderzoek is in de specifieke gebruiksregels een regel omtrent geluid opgenomen, zodat een aanvaardbaar geluidsniveau voor omliggende gevoelige bebouwing gewaarborgd is. Het blijft daarbij mogelijk om, onder voorwaarden, af te wijken middels een maatwerkvoorschrift op grond van het Activiteitenbesluit.
Woongebied Voor de woning, tuin en bijbehorende bouwwerken is de bestemming 'Woongebied' opgenomen, overeenkomstig de bestemming die voor omringende woonpercelen geldt. Gronden met de bestemming 'Woongebied zijn bestemd voor wonen, waaronder aan huis verbonden beroepen tot 30% van de oppervlakte van de hoofdbouw begrepen, groenvoorzieningen, kunstwerken, verkeer en verblijf, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, nutsvoorzieningen en tuinen en erven.
In de regels is een onderscheid gemaakt in bouwregels voor hoofdbouwen, ondergeschikte gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Op het begrip ondergeschikt gebouw zal nader worden ingegaan.
Ondergeschikt gebouw
Het begrip 'ondergeschikt gebouw' is omschreven als: "een gebouw of een onderdeel van een gebouw dat op een bouwperceel in stedenbouwkundig opzicht qua omvang en situering als ondergeschikt aan het hoofdgebouw valt aan te merken. Hiervan is sprake indien het gebouw minimaal 1,5 m lager is dan het hoofdgebouw."
Dit begrip kan worden aangemerkt als een verzamelbegrip voor de voormalige begrippen aan- en uitbouwen, bijgebouwen, carports en erkers. Er wordt uitgegaan van een puur ruimtelijke benadering. Er wordt bewust niet geëist dat er ook sprake moet zijn van functionele ondergeschiktheid.
Uitgangspunt is dat er een objectieve maat wordt genoemd om onderscheid te kunnen maken tussen hoofdgebouw en ondergeschikt gebouw. Voor een minimale maat van 1,5 m is gekozen om de volgende redenen.
- Het moet een objectieve maat zijn, die toepasbaar is voor alle denkbare woningtypen in het gebied.
- Om discussie te voorkomen, moet er sprake zijn van een duidelijk meetbaar hoogteverschil tussen het hoofdgebouw en het ondergeschikte gebouw.
- Het hanteren van een eenduidige maat schept duidelijkheid naar de burger en bevordert de rechtszekerheid.
- Hoogbouwwoningen en laagbouwwoningen worden met deze systematiek op een gelijke wijze behandeld.
- Een percentage van de bouwhoogte of kaphoogte is niet toepasbaar bij alle woningtypen (denk aan een laagbouwwoning met een flauwe dakhelling).
- Door de gekozen maat is er een duidelijk visueel onderscheid tussen de hoofdbouw en de ondergeschikte gebouwen. Deze maat sluit goed aan bij de vaste lijn die de bestuursrechter in het algemeen hanteert bij het onderscheid tussen hoofdbouw en aanbouw/bijgebouw.
Bij de beoordeling of sprake is van een ondergeschikt gebouw kunnen de volgende situaties worden onderscheiden.
- 1. Er is sprake van een vrijstaand of aangebouwd ondergeschikt gebouw, waarbij ten aanzien van het aangebouwde gebouw sprake is van een zelfstandige constructie. In dat geval dient de aanvraag te worden getoetst aan de voorschriften voor de ondergeschikte gebouwen.
- 2. Alle onderdelen van het hoofdgebouw voldoen aan het in de voorschriften gestelde ten aanzien van het hoofdgebouw. In dat geval kan een beoordeling of voor onderdelen sprake is van ondergeschikt gebouw achterwege blijven.
- 3. Er is sprake van onderdelen van het gebouw die afwijken van de voorschriften die gelden voor het hoofdgebouw. In dat geval moet worden nagegaan of het betreffende gedeelte in stedenbouwkundig opzicht qua omvang en situering ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Is dit het geval, dan dient dit onderdeel te voldoen aan de voorschriften voor de ondergeschikte gebouwen. Is geen sprake van een in stedenbouwkundig opzicht qua omvang en situering ondergeschikt gedeelte van het hoofdgebouw, dan is de aanvraag voor het hoofdgebouw in strijd met de voorschriften en dient de bouwvergunning te worden geweigerd.
Op de navolgende tekening zijn voorbeelden gegeven van ondergeschikte onderdelen van het hoofdgebouw.
Het voordeel van de invoering van dit begrip en de gekozen definiëring is de helderheid en de inzichtelijkheid. De hoeveelheid begrippen is significant afgenomen en de interpretatieruimte is sterk verminderd. Tevens is met de gekozen maat sprake van een objectivering en zijn de subjectieve elementen verdwenen. Het kwantificeren levert minder interpretatieproblemen op dan kwalitatieve criteria. Er is precies bekend wat wel en wat niet mogelijk is. De bekende discussie die regelmatig is terug te vinden in de jurisprudentie van wat nu een aanbouw of een bijgebouw en wat nu een hoofdgebouw is, is met de hier gekozen benaderingswijze bijna geheel uitgebannen aangezien er geen multiinterpretabel begrip meer is. De rechtszekerheid is hiermee gediend. Uit de eerste opgedane ervaringen met deze systematiek blijkt de werkbaarheid in de praktijk. Met deze regeling is een evenwicht gevonden tussen rechtszekerheid en ontwikkeling.
Waarde- archeologie middelhoge verwachting In verband met de middelhoge archeologische verwachtingswaarde die geldt voor het plangebied is een dubbelbestemming 'waarde-archeologie middelhoge verwachting' opgenomen. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld. In de regels zijn uitzonderingsmogelijkheden opgenomen voor situaties waarin een archeologisch onderzoek niet vereist is.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. In het kader van eventuele planschade wordt een samenwerkingsovereenkomst tussen gemeente en aanvrager gesloten. Op basis van voorgaande is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.
Rijkswaterstaat
Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.
Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.
Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft op 27 juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt in categorie A (bestaand stedelijk gebied) onder nummer 1 (woningbouwplannen). Vooroverleg is niet nodig voor plannen voor woningbouw met minder dan 7 woningen met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen in lijn met de provincie gemaakte woonafspraken. Bij voorliggend plan gaat het om de omzetting van een bedrijfswoning tot burgerwoning, in lijn met de gemeentelijke woonvisie. Conform de uitzonderingslijst is vooroverleg daarmee niet vereist.
Waterschap Vechtstromen
Op 26 mei 2016 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat er geen waterschapsbelang is. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
7.2 Inspraakreacties En Zienswijzen
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 3 november 2017 voor een periode van vier weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar inspraakreactie ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen inspraakreacties binnengekomen.
Het ontwerp-bestemmingsplan heeft met ingang van 15 december 2017 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek