KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - Appartementen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Parkeren En Laden/lossen
Artikel 5 Inwoning
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht
Artikel 7 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.2 Milieuzonering
4.3 Bodem
4.4 Geluid
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Water
4.8 Ecologie
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.10 Verkeer / Parkeren
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
5.2 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Verkennend En Nader Bodemonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Watertoets

Centrum Vroomshoop UP Oranjeplein

Uitwerkingsplan - Gemeente Twenterand

Vastgesteld op 23-06-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het uitwerkingsplan "Centrum Vroomshoop UP Oranjeplein" met identificatienummer NL.IMRO.1700.201911BPVHUP-vas1 van de gemeente Twenterand.

1.2 uitwerkingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 bestaand

  1. a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  2. b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming.

1.4 bestemmingsplan Centrum Vroomshoop

Het bestemmingsplan Centrum Vroomshoop met identificatienummer NL.IMRO.1700.BPVH2009MP0001-vas1 van de gemeente Twenterand, zoals vastgesteld d.d. 2 oktober 2012.

1.5 bijzondere woonvormen

  1. a. een woonvorm waar bewoners niet nagenoeg zelfstandig wonen, met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding);
  2. b. een groep personen die geen (duurzame) gemeenschappelijk huishouden voert, er is geen sprake van continuïteit in de samenstelling en onderlinge verbondenheid;
  3. c. woongroepen: een groep personen die er bewust voor kiezen om met elkaar in één woning samen te wonen, zonder dat er sprake is van een gezinsverband of samenlevingsvorm.

1.6 eigen terrein

De bij de bouw- en/of gebruiksactiviteit behorende en daartoe bestemde gronden.

1.7 huishouden

Een persoon, of groep personen die een (duurzame) gemeenschappelijke huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Kenmerken van continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid zijn:

  • voor onbepaalde tijd samenleven;
  • een ieder neemt deel aan het gezinsleven, bijvoorbeeld samen eten en verdeling huishoudelijke taken;
  • eigen kamer, maar gemeenschappelijk sanitair, keuken en woonkamer;
  • personen worden niet door instelling geplaatst, er vindt geen behandelingstraject plaats.

Bedrijfsmatige kamerverhuur en bijzondere woonvormen vallen niet onder het begrip 'huishouden'.

1.8 inwoning

Het bewonen van een ruimte, die deel uitmaakt van een woning die door een ander huishouden in gebruik is genomen en waarbij maximaal aantal huishoudens per woning nooit meer bedraagt dan twee.

1.9 laden en lossen

Onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is.

1.10 parkeren

Een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen.

1.11 stallen

In een garage of andere bewaarplaats zetten.

1.12 vervoermiddel

Een object dat bedoeld is om personen of goederen te vervoeren.

1.13 voertuig

Vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren.

1.14 wonen

Het gehuisvest zijn in een woning.

1.15 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Voor overige begrippen wordt, voor zover deze als relevant kunnen worden beschouwd voor het plangebied, verwezen naar het bestemmingsplan Centrum Vroomshoop.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Voor zover deze als relevant kunnen worden beschouwd voor het plangebied wordt voor de wijze van meten verwezen naar het bestemmingsplan Centrum Vroomshoop.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen - Appartementen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Appartementen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, in de vorm van appartementen, waaronder aan huis verbonden beroepen tot 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw en de aangebouwde bijbehorende bouwwerken begrepen;
  2. b. erven;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. openbare nutsvoorzieningen;
  6. f. speelvorzieningen;
  7. g. verkeer;
  8. h. water;
  9. i. voorzieningen ten behoeve van waterhuishouding.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de beeldkwaliteit en een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld nadere eisen stellen aan de plaats, afmetingen, kapsoort en nokrichting van de bebouwing.

3.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, dan wel te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in 3.1 gegeven bestemmingsomschrijving;
  2. b. onder strijdig gebruik als bedoeld onder a wordt in ieder geval begrepen:
    1. 1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als woning;
    2. 2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor prostitutie en seksshops;
    3. 3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor enige vorm van beroep, handel en/of bedrijf, met uitzondering van aan huis verbonden beroepen.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. a. de woon- en werksituatie;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regel in 3.4 voor aan huis verbonden activiteiten die uit het oogpunt van hun relatie tot de omgeving op één lijn zijn te stellen met aan huis verbonden beroepen, mits dit gedeelte niet meer bijdraagt dan 30% van de oppervlakte van de woning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Voor zover deze als relevant kunnen worden beschouwd voor het plangebied wordt voor de Algemene regels verwezen naar het bestemmingsplan Centrum Vroomshoop.

In aanvulling op de Algemene regels van het bestemmingsplan Centrum Vroomshoop zijn ook de volgende regels van toepassing:

Artikel 4 Parkeren En Laden/lossen

4.1 Parkeren en laden/lossen

4.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruik van vrijstaande ondergeschikte gebouwen als woning;
  2. b. het gebruik van bouwwerken en gronden als stort en overslag van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
  3. c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor enige vorm van beroep, handel en/of bedrijf, met uitzondering van aan huis verbonden beroepen;
  4. d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie met een kleinschalig karakter;
  5. e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van prostitutie en seksshops.

Artikel 5 Inwoning

5.1 Afwijking van de gebruiksregels ten behoeve van inwoning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikelen 1.7 en 1.15 en inwoning toestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. de inwoning binnen het hoofdgebouw wordt gerealiseerd danwel in niet vrijstaande ondergeschikte gebouwen voorzover niet verder dan 4 m gelegen bij het hoofdgebouw;
  2. b. de woning de uiterlijke verschijningsvorm van één bouwmassa behoudt;
  3. c. slechts één aansluiting voor de verschillende nutsvoorzieningen (één meterkast) aanwezig is;
  4. d. de woning zowel op de begane grond als op de eventueel aanwezige verdieping door middel van een volwaardige, rechtstreekse doorgang onderling is verbonden;
  5. e. er gebruik gemaakt wordt van de bestaande oprit.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 6 Overgangsrecht

Het overgangsrecht zoals opgenomen in artikel 25 van het bestemmingsplan 'Centrum Vroomshoop' is onverkort van toepassing op dit plan.

Artikel 7 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het uitwerkingsplan "Centrum Vroomshoop UP Oranjeplein".

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend plan betreft een gedeeltelijke uitwerking van het "bestemmingsplan Centrum Vroomshoop", vastgesteld op 2 oktober 2012. In het bestemmingsplan Centrum Vroomshoop is het plangebied voorzien van de bestemming 'Wonen - 1 - Uit te werken'. In de bouwregels is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is om de bestemming nader uit te werken met inachtneming van de in het bestemmingsplan opgenomen uitwerkingsregels.

De gemeente Twenterand is voornemens om op het onbebouwde perceel aan het Oranjeplein te Vroomshoop een appartementengebouw te realiseren welke voorziet in 15 appartementen. Onderhavig uitwerkingsplan toont aan dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de uitwerkingsregels uit het bestemmingsplan Centrum Vroomshoop en dat de ontwikkeling voorziet in een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Ligging

Het plangebied is gelegen aan het Oranjeplein te Vroomshoop. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Den Ham, sectie G, nummer 2974. Daarnaast behoort een deel van het kadastrale perceel gemeente Den Ham, sectie G, nummer 3834 tot het plangebied. Het plangebied is gelegen in het centrum van Vroomshoop en heeft een oppervlakte van circa 2.400 m2. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern van Vroomshoop weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201911BPVHUP-vas1_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto van het plangebied weergegeven. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Julianastraat, aan de oostzijde door het Oranjeplein, aan de zuidzijde door een nog onbebouwde kavel en aan de westzijde door de Linderflier. In figuur 1.2 is de exacte begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201911BPVHUP-vas1_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het plangebied aan het Oranjeplein geldt het bestemmingsplan 'Centrum Vroomshoop', vastgesteld op 2 oktober 2012. In figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201911BPVHUP-vas1_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Centrum Vroomshoop' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het plangebied is voorzien van de enkelbestemming 'Wonen - 1 - Uit te werken' met bouwvlak en maatvoering maximum bouwhoogte 10 meter. Deze bestemming betreft een uit te werken bestemming als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Burgemeester en wethouders moeten deze bestemming binnen de planperiode uitwerken. Dat moet gebeuren binnen de kaders die daarvoor in de planregels zijn opgenomen.

De realisatie van 15 appartementen is niet mogelijk zonder dat het uitwerkingsplan rechtskracht heeft. Onderhavig uitwerkingsplan voorziet hierin. De uitwerking is enkel mogelijk als wordt voldaan aan de gestelde uitwerkingsregels. In de bestemming 'Wonen - 1 - Uit te werken' zijn de volgende uitwerkingsregels opgenomen:

  1. a. de uitwerking zal na vaststelling van het plan in procedure worden gebracht op basis van een op te stellen beeldkwaliteitsplan;
  2. b. een woongebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  3. c. het aantal appartementen mag niet meer dan 15 bedragen;
  4. d. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, met dien verstande dat gemiddeld per appartement dient te worden voorzien in tenminste 1,3 parkeerplaats(en) inclusief de parkeergelegenheid in garages en/of op eigen erf;
  5. e. bebouwing van geluidgevoelige functies dient in geval van een zonering zodanig te worden geprojecteerd dat de voorkeursgrenswaarde in acht wordt genomen dan wel een verkregen hogere grenswaarde;
  6. f. burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de beeldkwaliteit en een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld nadere eisen stellen aan de plaats, afmetingen, kapsoort en nokrichting van de bebouwing.

Toetsing aan de uitwerkingsregels

  1. a. Het beeldkwaliteitsplan 'Centrum Vroomshoop' dat tegelijkertijd met het moederplan is opgesteld voorziet tevens in de criteria voor dit uitwerkingsplan;
  2. b. het gewenste appartementengebouw wordt binnen het bouwvlak gerealiseerd;
  3. c. het aantal appartementen bedraagt niet meer dan 15;
  4. d. het plan voldoet aan gestelde parkeernorm van 1,3;
  5. e. er dient een hogere grenswaarde geluid aangevraagd te worden voor de appartementen. Er wordt voldaan aan de voorwaarden uit het geluidbeleid van de gemeente Twenterand voor het verkrijgen van een hogere grenswaarde geluid.
  6. f. de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om nadere eisen te stellen aan de genoemde aspecten is vastgelegd in artikel 3.3 van de regels.

Gelet op bovenstaande kan geconcludeerd worden dat dit uitwerkingsplan voldoet aan de gestelde uitwerkingscriteria zoals opgenomen in het moederplan.

Daarnaast zijn voor het plangebied de bestemmingsplannen "Facetplan Parkeren Twenterand" en "Facetplan inwoning en harmonisatie woonbegrippen" van toepassing. De regels van deze bestemmingsplannen zijn in de regels van dit uitwerkingsplan opgenomen.

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het onderhavige uitwerkingsplan 'Centrum Vroomshoop UP Oranjeplein' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1700.201911BPVHUP-vas1);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het uitwerkingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het uitwerkingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het Plan

2.1 Huidige Situatie

Vroomshoop ligt ongeveer vijf kilometer ten oosten van Den Ham en vijf kilometer ten noorden van Vriezenveen aan het kanaal Almelo-De Haandrik en de spoorlijn Marienberg-Almelo. Vroomshoop heeft circa 9.100 inwoners en is halverwege de 19e eeuw ontstaan. De eerste bewoners waren hoofdzakelijk veenarbeiders. Vroomshoop is van oudsher sterk op industriële bedrijvigheid gericht. Dit is af te lezen uit de bebouwingsstructuur, met veel voorzieningen voor bedrijvigheid. In de loop van de jaren heeft de kern diverse injecties gehad ter stimulering van de bedrijvigheid. De woonbebouwing bevindt zich evenals de bedrijvigheid ten westen van het kanaal Almelo-De Haandrik. De meeste recente uitbreidingen zowel voor woningen als bedrijven liggen echter aan de oostkant van dit kanaal.

De gemeente Twenterand is bezig om het centrum van Vroomshoop een kwaliteitsimpuls te geven, zodat er een sterk, aantrekkelijk en functioneel centrumgebied ontstaat. Het plangebied is gelegen aan het Oranjeplein te Vroomshoop. Het plangebied betreft een bouwrijp gemaakte kavel. De gemeente Twenterand heeft een wedstrijd uitgeschreven voor de invulling van het terrein van het plangebied waar voorheen het multiculturele centrum (MCC) stond in Vroomshoop. In figuur 1.2 van het vorige hoofdstuk is een luchtfoto van het plangebied weergegeven.

2.2 Toekomstige Situatie

De gemeente Twenterand is voornemens om in het plangebied een appartementengebouw te realiseren welke voorziet in 15 appartementen. De doelgroep van het appartementengebouw is vooral gericht op vitale ouderen die voldoende zelfredzaam zijn. De parkeervoorzieningen en bergingen worden gerealiseerd op de begane grond. Daarnaast worden er op de begane grond enkele appartementen gerealiseerd met een oppervlakte van circa 60 m2. Op de eerste en tweede verdieping worden appartementen gerealiseerd met een oppervlakte van circa 100 tot 120 m2. In figuur 2.1 is een impressie van het appartementengebouw weergegeven. In figuur 2.2 is een plattegrond van de begane grond weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201911BPVHUP-vas1_0004.png"

Figuur 2.1: Toekomstige situatie (bron: Building Design Architectuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201911BPVHUP-vas1_0005.png"

Figuur 2.2: Plattegrond begane grond (bron: Building Design Architectuur)

Zoals is weergegeven in figuur 2.2 worden er op de begane grond van het appartementengebouw 15 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast worden er aan de zuidzijde van het plangebied nog 10 parkeerplaatsen gerealiseerd die via het Oranjeplein en de Linderflier ontsloten worden. Het appartementengebouw heeft een oppervlakte van circa 945 m2 en een maximale bouwhoogte van 10 meter.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (inmiddels NNN), inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft op 25 maart 2015 bepaald dat de realisatie van 12 woningen aangemerkt wordt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Derhalve dient dit uitwerkingsplan op grond van artikel 3.1.6, tweede lid Bro een toelichting te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling.

Regionale Woonvisie Twente 2015-2025

De Regionale Woonvisie legt de speerpunten voor het regionale woonbeleid voor de komende 10 jaar vast:

  1. 1. kwaliteit boven kwantiteit: het op peil brengen en houden van een hoog kwaliteitsniveau in de bestaande woningvoorraad;
  2. 2. kwaliteit van de bestaande voorraad is dé grote opgaven: door dalende bevolking- en huishoudensontwikkeling hoeven nog slechts beperkt woningen aan de woningvoorraad te worden toegevoegd. Het overgrote deel van de woningen waarin we straks (> 2025) wonen staat er al. wat gebouwd gaat worden moet 'raak' zijn;
  3. 3. duurzaamheid en levensloopgeschiktheid: steeds meer woningen staan er 50 jaar of langer en energetische verbetering hiervan is nodig. De vergrijzing en ontgroening vragen om 'passende' woningen.

De Regionale Woonvisie maakt duidelijk dat woonopgaven veranderen en dat gewilde en onaantrekkelijke woongebieden zich nadrukkelijker van elkaar gaan onderscheiden. Leegstand dreigt bij onaantrekkelijke woongebieden. Als er nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden en er woningen worden toegevoegd aan de woningmarkt moet dat 'raak' zijn. De uitgangspunten van de Regionale Woonvisie 2015-2025 zijn verwerkt in de woonvisie van de gemeente Twenterand.

Visie op wonen 2015-2025 Twenterand

Het woonbeleid van de gemeente Twenterand is uitgewerkt in de 'Visie op Wonen 2015 - 2025 Twenterand'. Dit beleid is op 2 februari 2016 door de gemeenteraad van Twenterand vastgesteld. Hierin wordt ingegaan op de wensen en eisen voor de woningvoorraad van de gemeente Twenterand tot aan 2025. Hierbinnen geldt de prognose dat het inwonersaantal van Twenterand nog langzaam toe zal nemen, terwijl het aantal huishoudens flink toeneemt. Er heerst dan ook nog een flinke behoefte aan een toevoeging van woningen aan de woningvoorraad. Voor de gemeente Twenterand laat de programmering nog een bouwopgave zien van 774 woningen tussen 2015 en 2025. Voor de kern Vroomshoop geldt een woningbouwprogramma van 220 woningen tussen 2015 en 2025. Het aantal harde nieuwbouwplannen is nog onvoldoende, maar in combinatie met het aantal zachte plannen blijken er (meer dan) voldoende plannen op tafel te liggen.

Woningmarktanalyse Twenterand

Begin 2016 zijn de Twentse woonafspraken ondertekend door de Twentse gemeenten en de provincie Overijssel. Hierin is opgenomen dat de deelnemende gemeenten niet meer woningen in bestemmingsplannen vastleggen dan waar behoefte aan is de komende 10 jaar. Het doel hiervan is om meer kwalitatief te programmeren, kortom meer vanuit de behoefte het woningbouwprogramma te vullen. Op basis van de door de provincie Overijssel vastgestelde prognose mogen er in Twenterand ca. 500 woningen worden gebouwd in de komende 10 jaar (477 woningen met een marge van maximaal 10%). De huidige plancapaciteit in de hele gemeente bedraagt ca. 570 woningen en zit daar dus boven. Afgesproken is dat gemeenten op 1 januari 2020 geen overcapaciteit meer hebben.

Adviesbureau KAW is gevraagd om in de gemeente Twenterand het traject Kwalitatief programmeren op te pakken. In de eerste helft van 2017 heeft KAW een woningmarktonderzoek uitgevoerd. Op basis van de uitkomsten is daarna een afwegingskader voor woningbouwinitiatieven opgesteld. De resultaten van de woningmarktanalyse worden hieronder weergegeven.

De woningbehoefte voor de periode 2017-2026 voor Twenterand bedraagt circa 430 tot 525 woningen. Voor de kern Vroomshoop wordt deze geraamd op 150 tot 175 woningen. In onderstaande figuur 3.1 wordt de programmering (1-1-2017) per dorp met de behoefte op hoofdlijnen vergeleken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201911BPVHUP-vas1_0006.png"

Figuur 3.1: Woningbouwprogrammering Twenterand (bron: KAW)

In Vroomshoop is de uitwerking van de programmering tot harde plannen passend om in de eigen vraag te voorzien. Er zijn ook tientallen zachte plannen. Na 2026 is er nog enige vraag. Het is evenwel raadzaam om bij de inbreidingslocaties te onderzoeken welke locaties toegevoegde waarde hebben en op korte termijn ontwikkelbaar zijn.

In Vroomshoop zijn naar verhouding wat meer sociale huurwoningen dan in Vriezenveen, en minder appartementen. In de nu bekende programmering zijn tientallen appartementen op centrumlocaties opgenomen. Gezien de woningbehoefte zijn die aantallen tot 2026 niet per definitie te hoog mits er variatie is in prijsklasse.

Conclusie

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er nog een beperkte behoefte is aan de realisatie van nieuwe woningen in Vroomshoop. Wel kan op basis van bovenstaande geconcludeerd worden dat er behoefte is aan de voorgenomen ontwikkeling en dat de ontwikkeling niet in strijd is met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal Beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201911BPVHUP-vas1_0007.png"

Figuur 3.2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan getoetst aan de van belang zijnde artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen

In dit artikel is geregeld dat plannen uitsluitend in nieuwe woningen mogen voorzien indien is aangetoond dat er behoefte is aan deze woning door middel van een acuteel onderzoek (lid 1). Deze behoefte wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en de provincie (lid 4).

De gemeenteraad van Twenterand heeft op 2 februari 2016 de woonvisie vastgesteld. Over het woningbouwprogramma dat is opgenomen in de woonvisie is intensief overleg gevoerd tussen de gemeente en de provincie. Dit programma is onderdeel van de woningbouwafspraken tussen beide overheden. Voor de gemeente Twenterand laat de programmering nog een bouwopgave zien van 774 woningen tussen 2015 en 2025. Voor de kern Vroomshoop geldt een woningbouwprogramma van 220 woningen tussen 2015 en 2025. De realisatie van het appartementengebouw, welke voorziet in 15 appartementen, past binnen het woningbouwprogramma.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201911BPVHUP-vas1_0008.png"

Figuur 3.3: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Op grond van de Omgevingsvisie Overijssel geldt het ontwikkelingsperspectief 'Woon en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken een voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

De realisatie van het appartementengebouw is bedoeld om in de lokale behoefte aan appartementen te voorzien. Het gebouw wordt conform een duurzaam ontwerp gerealiseerd. Dat betekent dat het bijna energieneutraal gebouwd wordt. Het platte dak wordt voorzien van zonnepanelen die aan het zicht ontrokken zijn. Derhalve kan gesteld worden dat de plannen geen afbreuk doen aan het karakter van het gebied en geen belemmeringen oplevert voor de functies in de omgeving.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen binnen stedelijk gebied. In het gebied zijn de kenmerken van de 'natuurlijke laag' en de 'laag van het agrarisch cultuurlandschap' niet meer aanwezig. Daarom kan toetsing van het plan aan deze gebiedskenmerken achterwege blijven. Binnen de 'laag van de beleving'heeft het plangebied geen bijzondere eigenschappen. Deze kan daarom tevens buiten beschouwing worden gelaten.

Stedelijke laag

Op grond van de Omgevingsvisie Overijssel geldt voor de stedelijke laag het gebiedskenmerk 'Woonwijken 1955-nu'. In onderstaande figuur 3.4 is een fragment van de kaart van de gebiedskenmerken van de Omgevingsvisie Overijssel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201911BPVHUP-vas1_0009.png"
Figuur 3.4: stedelijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken,wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Als ontwikkelingen plaats vinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar.

Bij het ontwerp van het appartementengebouw is rekening gehouden met de omliggende functies en bestaande bebouwingstructuren. Qua bebouwingsmogelijkheden wordt aangesloten bij de voorwaarden die zijn opgenomen in de uit te werken bestemming van het vigerende bestemmingsplan. De invulling van het perceel met een appartementengebouw welke voorziet in 15 appartementen is in overeenstemming met het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de 'stedelijke laag'.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Twenterand

Op 19 juli 2011 heeft de gemeenteraad van Twenterand de Structuurvisie Twenterand vastgesteld. De structuurvisie spreekt zich uit over de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkelingen van de gehele gemeente en geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied waardoor voor iedereen duidelijk is of nieuwe initiatieven daarbinnen passen. Doel is om verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen uitbreiding en inbreiding of tussen verkeer en landschap, zorgvuldig af te wegen en een gezamenlijk beeld over de gewenste ontwikkeling te krijgen. De Structuurvisie biedt een geïntegreerde benadering van het sectorale beleid en een herijking van het bestaande (soms aan herziening toe zijnde) plannen.

De gemeente Twenterand heeft besloten om in te zetten op specifieke kernkwaliteiten van de verschillende kernen en landschappen die Twenterand rijk is. Geconcludeerd is dat er nog behoefte is aan beperkte extra woningbouw en bedrijventerreinen. De gemeente past de zogenaamde SER-ladder toe. Er wordt niet ongebreideld uitgebreid of ingebreid, maar er wordt zorgvuldig omgegaan met de bestaande kwaliteiten van zowel landschap als bebouwing. Voor nieuwe woningbouw en bedrijventerreinen wordt in eerste instantie gezocht binnen de bestaande kernen of in de randen. Daarbij gaat het dan om ontwikkelingen in kleine eenheden, passend bij de schaal van het onderliggende gebied die bovendien als overzichtelijke en afgeronde gehelen kunnen worden gerealiseerd.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201911BPVHUP-vas1_0010.png"

Figuur 3.5: Uitsnede structuurvisie (plangebied is rood omcirkeld)

In figuur 3.5 is een uitsnede opgenomen van de structuurvisie van de gemeente Twenterand. Met betrekking tot het aspect wonen ligt het plan binnen het gebied 'bestaande kernen' waarbinnen ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor woninginbreiding. Onderhavig plan heeft betrekking op de realisatie van appartementen op een inbreidingslocatie in het centrum van Vroomshoop. De architectuur van het appartementengebouw sluit aan bij de kenmerken van het gebied. Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Structuurvisie Twenterand.

3.3.2 Centrumvisie Vroomshoop

Op 6 november 2007 heeft de gemeenteraad van Twenterand de Centrumvisie Vroomshoop vastgesteld. De Centrumvisie heeft de basis gevormd voor het moederplan 'bestemmingsplan Centrum Vroomshoop'. Het centrum van Vroomshoop zal de komende jaren transformeren tot een compleet en compact centrum met een breed voorzieningenniveau. Een economisch gezond centrum waar het goed wonen en prettig verblijven is en met een uitgebreid voorzieningenniveau op het gebied van detailhandel, zorg, welzijn, cultuur en sport, is hierbij het einddoel. Nu zijn delen van het centrum nog rommelig, onaantrekkelijk en onsamenhangend. Vooral de spreiding van de winkels is hierbij een belangrijke factor. Immers een deel van de (grootschalige) detailhandel is gelegen net ten noorden van het bedrijventerrein aan de oostzijde van de Linderflier.

De kwaliteitsimpuls die noodzakelijk is om tot transformatie van het centrumgebied te komen, wordt beschreven in de Centrumvisie, die is opgebouwd uit visie, interactie en onderzoek. In de Centrumvisie wordt inzicht gegeven in de ontwikkelingsmogelijkheden binnen het centrum van Vroomshoop (ruwweg tussen de Hammerstraat en het Julianaplein) en het gebied ten westen van de spoorlijn. De belangrijkste gedachte in de Centrumvisie is dat het centrum compact en compleet moet zijn en dat er een duidelijke samenhang te vinden is. In de Centrumvisie ligt dan ook de nadruk op het bundelen en combineren van verschillende functies, waardoor een vitaal centrum kan ontstaan met voorzieningen voor jong en oud. Realisatie van de Centrumvisie betekent dat diverse functies toegevoegd dan wel verplaatst moeten worden binnen het plangebied.

Toets

Zoals reeds beschreven is de Centrumvisie Vroomshoop de basis voor het moederplan (bestemmingsplan Centrum Vroomshoop). Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in het planologisch mogelijk maken van het geplande appartementengebouw. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de vitaliteit van het centrumgebied. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de Centrumvisie Vroomshoop.

3.3.3 Visie op Wonen 2015 - 2025 Twenterand

Het woonbeleid van de gemeente Twenterand is uitgewerkt in de 'Visie op Wonen 2015 - 2025 Twenterand'. Dit beleid is op 2 februari 2016 door de gemeenteraad van Twenterand vastgesteld. Hierin wordt ingegaan op de wensen en eisen voor de woningvoorraad van de gemeente Twenterand tot aan 2025. Hierbinnen geldt de prognose dat het inwonersaantal van Twenterand nog langzaam toe zal nemen, terwijl het aantal huishoudens flink toeneemt. Er heerst dan ook nog een flinke behoefte aan een toevoeging van woningen aan de woningvoorraad. In onderstaande figuur is het woningbouwprogramma per kern weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201911BPVHUP-vas1_0011.png"

Figuur 3.6: Woningbouwprogramma Twenterand (bron: gemeente Twenterand)

Voor de gemeente Twenterand laat de programmering nog een bouwopgave zien van 774 woningen tussen 2015 en 2025. Voor de kern Vroomshoop geldt een woningbouwprogramma van 220 woningen tussen 2015 en 2025. Het aantal harde nieuwbouwplannen is nog onvoldoende, maar in combinatie met het aantal zachte plannen blijken er (meer dan) voldoende plannen op tafel te liggen.

In de visie wordt verwezen naar de opmerkingen gemaakt in de Structuurvisie Twenterand. Zo dienen nieuwe ontwikkelingen bij te dragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit, wordt kwaliteit boven kwantiteit gezet en wordt er gestreefd naar inbreiding boven uitbreiding. De prognoses voor de gemeente Twenterand tonen aan dat er een behoefte is aan toevoeging van de woningen doordat de bevolkingsgroei licht aan zal houden. Daarnaast wordt er in de woonvisie een voorkeur uitgesproken voor inbreidingslocaties of herontwikkelingslocaties, gezien deze vaak in de nabijheid van voorzieningen aanwezig zijn. Deze locaties worden geprefereerd met het oog op bescherming van het lokale aanbod aan voorzieningen.

Toets

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een appartementengebouw op een inbreidingslocatie in de kern van Vroomshoop. Op grond van de woonvisie is er nog beperkt behoefte aan nieuwe woningen in de kern Vroomshoop. De realisatie van het appartementengebouw draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteitsimpuls die in 2007 is bepaald voor het centrum van Vroomshoop. De appartementen voorzien in de lokale behoefte aan appartementen. Derhalve kan gesteld worden dat het voornemen in overeenstemming is met de Visie op wonen 2015 - 2025 Twenterand.

3.3.4 Beeldkwaliteitsplan Centrum Vroomshoop

Voor het te herstructureren gebied tussen Julianstraat, Linderflier, Stobbelaan en de spoorlijn is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan is gelijktijdig met het bestemmingsplan ‘Centrum Vroomshoop’ vastgesteld door de gemeenteraad. Het vormt dus geen onderdeel van het bestemmingsplan, maar is daar een aanvulling op. Het beeldkwaliteitsplan geeft het beoordelingskader voor de gewenste beeldkwaliteit van openbare ruimte en bebouwing. Het beeldkwaliteitsplan wordt onderdeel van de welstandsnota. De wijziging van de welstandsnota wordt tegelijkertijd vastgesteld.

De gemeente Twenterand heeft een hoog ambitieniveau voor het te ontwikkelen gebied. In de opzet van het stedenbouwkundige plan is de basis gelegd voor de ruimtelijke kwaliteit.

Toets

In de nieuwe stedenbouwkundige opzet geldt voor het plangebied 'appartementen op de kop'. Het appartementengebouw is een markant gebouw aan de Julianastraat en voegt zich goed in het aanwezige beeld van deze straat. Bij het architectonisch ontwerp van het appartementengebouw is het beeldkwaliteitsplan als basis genomen. Het ontwerp sluit aan bij de eisen die zijn gesteld in het beeldkwaliteitsplan. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het beeldkwaliteitsplan geen belemmering vormt voor onderhavig uitwerkingsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van een appartementengebouw binnen de bebouwde kom van Vroomshoop.

De beoogde activiteit wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
  • De genoemde maximum oppervlakken en aantallen gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project ruimschoots onder blijft. Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de plantoelichting.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

Echter, per 16 mei 2017 is een aanmeldnotitie nodig wanneer sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven (en daarmee niet planMER-plichtig zijn). Er is geen ondergrens wat betreft het plan zelf, dus ook bij de ontwikkeling van onderhavig plan. Derhalve zal het bevoegd gezag een besluit nemen op de aanmeldnotitie m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201911BPVHUP-vas1_0012.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Het plangebied is gelegen in het centrum van Vroomshoop. In de omgeving van het plangebied zijn verschillende functies aanwezig; wonen, maatschappelijk, detailhandel, kantoor en een horecagelegenheid aan de Linderflier. Op basis hiervan kan de omgeving van het plangebied worden aangemerkt als 'gemengd gebied' waardoor de richtsafstanden met een afstandsstap verminderd kunnen worden.

Bij de realisatie van een nieuwe functie/bestemming dient te worden gekeken naar de omgeving waarin de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd wordt. Daarbij gaat het om de externe werking en de interne werking:

  1. 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  2. 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden onevenredig wordt aangetast.

De nieuwe functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt derhalve niet aangetast door de voorgenomen ontwikkeling.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de functie hinder ondervindt van bestaande milieubelastende functies in de omgeving.

In de omgeving van het plangebied zijn zoals reeds beschreven verschillende functies toegestaan: maatschappelijk, detailhandel, horeca en kantoren. Deze functies behoren op grond van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' onder de milieucategorieën 1 en 2 waarvoor een grootste richtafstand geldt van 10 meter voor het gebiedstype 'gemengd gebied'. De afstand van de omliggende milieubelastende bestemmingen tot aan het bouwvlak waarbinnen het appartementengebouw gerealiseerd moet worden voldoet aan de richtafstand van 10 meter. Derhalve kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling geen hinder ondervindt van de bestaande milieubelastende functies in de omgeving.

Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit uitwerkingsplan.

4.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

In opdracht van de gemeente Twenterand is een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd op een terreindeel ter grootte van circa 2.640 m2 aan het Oranjeplein 2, Linderflier 1 en Julianastraat 29-31 te Vroomshoop. De onderzoekslocatie is momenteel deels bebouwd. Aanleiding voor het bodemonderzoek is de voorgenomen bestemmingswijziging en herontwikkeling. Het bodemonderzoek is in Bijlage 1 van de toelichting van dit uitwerkingsplan opgenomen. Het terreindeel is, met uitzondering van een voormalige ondergrondse HBO-tank, beschouwd als niet verdacht. Het plangebied maakt deel uit van het onderzoeksgebied van het verkennend en nader bodemonderzoek. Derhalve geeft het verkennend en nader bodemonderzoek inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem.

Resultaten veldwerk
In totaal zijn er op het onverdachte terreindeel 12 inspectiegaten gegraven, waarvan er 3 zijn doorgeboord tot de ondergrond. Eén boring is afgewerkt met een peilbuis. Ten behoeve van het nader onderzoek zijn 14 boringen verricht en zijn 2 boringen afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn zand. Zingtuiglijk is een olieverontreiniging waargenomen ter plekke van de voormalige ondergrondse HBO-tank (zie tabel 3 uit Bijlage 1). In de bodem van het overige onverdachte terreindeel zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. In de bodem zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen. Het freatische grondwater is aangetroffen op gemiddeld 1.12 meter minus maaiveld.

Resultaten chemische analuses
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

Verkennend bodemonderzoek

  • de bovengrond BG I is licht verontreinigd met cadmium, koper, kwik, lood, zink, PCB en PAK;
  • de bovengrond BG II is licht verontreinigd met kwik en PCB;
  • de ondergrond is niet verontreinigd;
  • het grondwater uit peilbuis 1 is licht verontreinigd met barium.

Nader bodemonderzoek

  • boring 112 (2.2-2.5) ten behoeve van de verticale afperking is niet verontreinigd met minerale olie;
  • boring 115 + 117 ten behoeve van de verticale afperking is niet verontreinigd met minerale olie;
  • boring 114 + 116 ten behoeve van de verticale afperking is niet verontreinigd met minerale olie;
  • boring 119 (0.9-1.2) ten behoeve van de verticale afperking is niet verontreinigd met minerale olie;
  • boring 122 (0.87-1.37) ten behoeve van de verticale afperking is niet verontreinigd met minerale olie;
  • boring 118 (0.04-0.54) bij het ontluchtingspunt is niet verontreinigd met minerale olie;
  • het grondwater uit peilbuis 112 is licht verontreinigd met xylenen;
  • het grondwater uit peilbuis 120 is licht verontreinigd met xylenen en naftaleen.

Conclusies en aanbevelingen

Onverdacht terreindeel

In de bovengrond BG I en BG II en in het grondwater zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. van Bijlage 1. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren. De ondergrond is niet verontreinigd. Door de veldwerker zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.

Voormalige HBO-tank

Vaste bodem: uit de analyseresultaten blijkt dat de omvang van de olieverontreiniging in de vaste bodem voldoende in kaart is gebracht. De geanalyseerde monsters ten behoeve van de verticale en horizontale afperking zijn, met uitzondering van Boring 120 (0.87-1.3), niet verontreinigd met minerale olie. Boring 120 (0.87-1.3 m-mv) is licht verontreinigd met minerale olie.

Onder de aanname dat de keldermuur een barriere vormt voor de horizontale verspreiding van de olieverontreiniging in oostelijke richting, wordt de omvang van de olieverontreiniging in de vaste bodem geschat op: 50 m2 x 1.0 meter = 50 m3, waarvan circa 20 m3 (20 m2 x 1.0 meter) sterk is verontreinigd.

In het grondwater van peilbuizen 112 en 120 zijn lichte verontreinigingen met xylenen en/of naftaleen aangetoond. Nader grondwateronderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. De omvang van de lichte grondwaterverontreiniging wordt geschat op 60 m2 x 1.5 meter = 90 m3.

Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging, aangezien het omvangscriterium van 25 m3 sterk verontreinigde grond of 100 m3 sterk verontreinigd grond-water niet wordt overschreden. Er is geen saneringsnoodzaak. De olieverontreiniging in de vaste bodem moet wel gesaneerd worden om het terrein geschikt te maken voor toekomstig gebruik.

Bij de geplande nieuwbouw komt in de toekomst mogelijk grond vrij. Afvoer van de grond dient te voldoen aan het Besluit Bodemkwaliteit en de voorschriften van het bevoegd gezag (de ontvangende gemeente).

Slotconclusie verkennend en nader bodemonderzoek

Uit milieukundig oogpunt is er, na sanering van de olieverontreiniging, naar onze mening geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de overige vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt na sanering geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.

Bodemsanering voormalig MCC-gebouw

In juni 2016 is door REKO Grondverzet- en Wegenbouwbedrijf Raalte BV (hierna te noemen REKO BV) onder milieukundige begeleiding van Kruse Milieu BV een bodemsanering uitgevoerd op het terrein van het voormalige MCC-gebouw aan het Oranjeplein 2 in Vroomshoop. Op de locatie heeft tot 1994 een ondergrondse olietank gelegen. Tijdens het verkennend en nader bodemonderzoek (Bijlage 1) is de omvang van deze verontreiniging in kaart gebracht.

De bodemsanering is in opdracht van de gemeente Twenterand uitgevoerd ter plekke van de voormalige olietank nabij het gesloopte MCC-gebouw aan het Oranjeplein 2 in Vroomshoop. Door Kruse Milieu is destijds een evaluatierapport voor de bodemsanering opgesteld en aan de gemeente Twenterand verstrekt (projectcode 16028753, d.d. 23 september 2016). De saneringswerkzaamheden conform BRL SIKB 7000, protocol 7001 zijn uitgevoerd door REKO BV en milieukundig begeleid conform BRL SIKB 6000, protocol 6001.

In totaal is er 88.20 ton verontreinigde grond en 22.74 ton klasse industrie grond afgevoerd naar Boon en Pijlman Milieu BV te Almelo. Tevens is er 872 m3 grondwater onttrokken en geloosd op de riolering.

Uit analyses van controlemonsters van de bodem en de wanden, alsmede uit bemonstering van de controlepeilbuis is gebleken dat de doelstelling is behaald: de verontreiniging is geheel verwijderd en alle monsters voldoen aan de achtergrondwaarde of streefwaarde. Eindconclusie is dat de werkzaamheden naar behoren zijn uitgevoerd en dat de saneringsdoelstelling is behaald.

Gelet op vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit uitwerkingsplan. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem wordt geschikt geacht voor de nieuwe functie: appartementengebouw.

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  1. a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  2. b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  1. c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  2. d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  3. e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Door Buijvoets Bouw- en geluidsadvisering is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (19.058, d.d. 17 juni 2019) naar de geluidbelasting door wegverkeerslawaai op de gevels van de 15 nieuw te bouwen appartementen aan het Oranjeplein te Vroomshoop. De geplande appartementen worden gerealiseerd binnen stedelijk gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone, als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder van de Linderflier en de Julianastraat. Hieronder worden de resultaten van het akoestisch onderzoek beschreven. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 2 van de toelichting van dit uitwerkingsplan.

De wettelijke voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting LDEN op de gevels van een woning ten gevolge van een weg bedraagt 48 dB. Onder bepaalde voorwaarden kan, indien voor de geplande bouw een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk is, door het college van burgemeester en wethouders een ontheffing worden verleend tot een hogere grenswaarde van maximaal:

  • 63 dB in stedelijk gebied voor nog niet geprojecteerde woningen.

Om een hogere grenswaarde aan te kunnen vragen moet worden voldaan aan twee voorwaarden:

  • de optredende geluidbelasting moet lager zijn dan de maximaal toelaatbare gevelbelasting, in dit geval 63 dB voor stedelijk gebied (art. 83 lid 2 Wgh);
  • de situatie moet passen in het gemeentelijk geluidsbeleid ten aanzien van vaststelling van de hogere grenswaarden.

In de door de gemeenteraad van Twenterand vastgestelde Nota 'hogere waarden' (januari 2008) worden de ambities en de grenswaarden per gebiedstype genoemd. Het plangebied wordt aangemerkt als gebiedstype 'centrum'. Voor wegen binnen dit gebiedstype geldt een ambitiewaarde van 48 dB (redelijk rustig) en een bovengrens van 58 dB (zeer onrustig).

De geluidbelasting is berekend conform het gestelde in het “Reken- en meetvoorschrift geluid 2012” ex art 110d van de wet geluidhinder. De berekening van de geluidbelasting is gemaakt volgens de standaard rekenmethode II. Voor het rekenmodel en alle rekeninvoergegevens wordt verwezen naar bijlage I van het akoestisch onderzoek (Bijlage 2).

De geluidbelasting ten gevolge van de Julianastraat en Linderflier bedraagt maximaal 53 dB waarmee de ambitiewaarde en voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De bovengrens van 59-63 dB uit het geluidbeleid wordt niet overschreden.

De maatregelen die voor de woningen getroffen dienen te worden om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen, ontmoeten overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard. De maatregelen aan de gevels zijn het meest doelmatig.

Wanneer een verzoek tot een hogere grenswaarde wordt aangevraagd en zal worden getoetst zijn een aantal criteria van belang. Om een hogere grenswaarde te verkrijgen zal bij het ontwerp van het bouwplan met de volgende criteria rekening gehouden moeten worden:

  • indien mogelijk bronmaatregelen (bijv. stillere asfaltsoorten) treffen;
  • indien mogelijk de afstand tussen de geluidbron en nieuwe woningen vergroten;
  • in ieder geval dient bij appartementen de buitenruimte (tuin/balkon) te voldoen aan de ambitiewaarde van het betreffende gebied;
  • het stedebouwkundig ontwerp vormgeven waarbij zoveel mogelijk afscherming voor het achterliggende gebied ontstaat;
  • vanaf de geluidklasse “onrustig” dient bij een aanvraag om een bouwvergunning voor een woning een bouwakoestisch onderzoek te worden gevoegd en wordt getoetst of wordt voldaan aan de binnenwaarde van het Bouwbesluit.

Voor het plan dient, indien het bouwplan rekening houdt met de criteria, binnen de voorwaarden van het geluidbeleid een hogere waarde aangevraagd te worden van maximaal 53 dB voor verkeerslawaai afkomstig van de Julianastraat en Linderflier.

Railverkeerlawaai & industrielawaai

De aspecten 'railverkeerlawaai' en 'industrielawaai' vormen geen belemmering voor onderhavig plan. Het dichtsbijzijnde spoor is gelegen op een afstand van 270 meter van het plangebied.

In de omgeving van het plangebied is geen industrie aanwezig, daarom wordt het aspect industrielawaai buiten beschouwing gelaten. Wat betreft de invloed van de aanwezige functies in de directe omgeving van het plangebied wordt verwezen naar paragraaf 4.2, waar nader op het aspect milieuzonering wordt ingegaan.

Conclusie

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig uitwerkingsplan, mits een hogere grenswaarde wordt verleend voor de appartementen aan het Oranjeplein.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Onderhavig plan maakt de realisatie van een appartementengebouw mogelijk welke voorziet in 15 appartementen. In de Regeling NIBM is opgenomen dat de realisatie van 1.500 woningen met een enkele ontsluitingsweg 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de luchtverontreiniging. In vergelijking hiermee kan gesteld worden dat onderhavig plan met zekerheid is aan te merken als een project dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig. Tot slot moet worden opgemerkt dat er als gevolg van onderhavig plan geen gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen wordt opgericht.

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig uitwerkingsplan.

4.6 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201911BPVHUP-vas1_0013.png"

Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 250 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Op 250 meter afstand van het plangebied ligt de spoorlijn Mariënberg - Almelo waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden. Op basis van bovenstaande geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Hoewel het niet op de risicokaart vermeld wordt, bevindt zich aan de Linderflier 10 een verkooppunt van consumentenvuurwerk. Voor de opslag en verkoop van vuurwerk gelden strenge veiligheidsregels. De regels voor de opslag van consumentenvuurwerk staan in het Vuurwerkbesluit.

In bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit zijn de veiligheidsafstanden opgenomen die gelden voor het opslaan van consumentenvuurwerk. Op grond van bijlage 3, onder B, 1.2a van het Vuurwerkbesluit dient bij een inrichting waarin in totaal niet meer dan 10.000 KG consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn, gemeten vanaf de bewaarplaats en de bufferplaats in voorwaartse richting, tot een beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object en een geprojecteerd beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object een veiligheidsafstand van ten minste 8 meter in acht te worden genomen. De afstand van het bouwvlak van de Linderflier 10 tot aan het bouwvlak van het nieuwe appartementengebouw bedraagt ten minste 28 meter. Derhalve wordt voldaan aan de veiligheidsafstand die geldt op grond van het Vuurwerkbesluit. Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 4 juni 2019 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 3. Op grond van de beantwoording van de digitale watertoets volgt de normale procedure. Het waterschap is op 4 juni 2019 gevraagd advies uit te brengen over de wateraspecten.

Het waterschap heeft op vrijdag 14 juni 2019 laten weten geen bezwaren te hebben tegen de voorgenomen ontwikkeling. Het moederplan (bestemmingsplan 'Centrum Vroomshoop' bevat een waterparagraaf waarin de uitgangspunten en wensen ten aanzien van de uitwerking van het watersysteem zijn beschreven.

Omgang met hemelwater in de toekomst

In het kader van duurzaam stedelijk waterbeheer worden vuile en schone waterstromen gescheiden. Vervolgens is de gebruikelijke afwegingsvolgorde gebruikt: hergebruik, infiltratie, retentie en afvoeren. Hergebruik van hemelwater is gezien de gezondheidsrisico’s niet wenselijk. Op basis van de tot nu toe verzamelde gegevens lijkt infiltratie vooralsnog mogelijk. Het nieuwe hemelwatersysteem wordt dan ook gebaseerd op infiltratie van hemelwater in de bodem. Indien in een later stadium blijkt dat infiltratie niet mogelijk of gewenst is, wordt het hemelwater geretendeerd en vertraagd afgevoerd.

Zoals vermeld wordt het hemelwater afkomstig van het daken en terreinverharding gescheiden van het vuile water ingezameld. Het vuile water wordt afgevoerd naar de zuivering. Het hemelwater wordt afgevoerd naar een infiltratievoorziening. De infiltratievoorziening heeft voldoende capaciteit om 20 mm (of meer indien redelijkerwijs mogelijk) te bergen en te infiltreren. Wanneer de infiltratievoorziening gevuld is en er valt meer neerslag, kan het hemelwater overstorten. Hierbij gaat de voorkeur uit naar een overstort naar het Overijsselsch Kanaal. Indien dit niet mogelijk is, dient een overstort naar het vuilwaterstelsel of het gemengde stelsel buiten het plangebied gerealiseerd worden. Doordat het Centrumplan een herstructurering omvat, is de ruimte voor bovengrondse infiltratievoorzieningen zeer beperkt. Daarom wordt in dit geval uitgeweken naar ondergrondse infiltratievoorzieningen in bijvoorbeeld de vorm van kratten of waterdoorlatende verharding.

De uitwerking van het watersysteem en de infiltratievoorziening vindt in een later stadium plaats. De locatie en dimensionering, alsmede de overstort worden met de waterbeheerders afgestemd.

Waterkwaliteit

Vanwege de gescheiden afvoer en lozing op het oppervlaktewater is het belangrijk de waterkwaliteit te bewaken. Dit gebeurt door aan de buitenzijde van de bebouwing en in het straatmeubilair geen uitloogbare materialen (lood, koper, zink) toe te passen. Gecoate materialen zijn wel toegestaan.

Wateroverlast

Wateroverlast wordt voorkomen door het aanbrengen van een overstort vanuit de infiltratievoorziening naar de gemeentelijke riolering. De uitwerking van de overstort vindt in een later stadium plaats. Daarbij heeft een overstort naar het Overijsselsch Kanaal de voorkeur.

Daarnaast ligt het bouwpeil van de bouwblokken minimaal 0,2 m hoger gelegd dan de terreinverharding en het straatpeil in de directe omgeving, waardoor voorkomen wordt dat water de bebouwing binnentreedt.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 4 kilometer afstand van het plangebied. In onderstaande figuur 4.3 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201911BPVHUP-vas1_0014.png"

Figuur 4.3: Ligging plangebied t.o.v. NNN (bron: Atlas van Overijssel)

Natura 2000-gebied

Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 5,05 kilometer afstand en betreft het Vecht- en Beneden-Reggegebied. De afstand van het plangebied tot aan de Engbertsdijksvenen bedraagt 5,25 kilometer. In onderstaande figuur 4.4 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de dichtsbijzijnde Natura 2000-gebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201911BPVHUP-vas1_0015.png"

Figuur 4.4: Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebied (bron: Atlas van Overijssel)

De Wet natuurbescherming regelt in hoofdstuk 2 de bescherming van Natura 2000-gebieden. Dit zijn speciale beschermingszones op grond van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De minister wijst deze gebieden aan.

Voor de Natura 2000-gebieden stelt de minister instandhoudingsdoelstellingen op voor:

  • de leefgebieden van vogels;
  • de natuurlijke habitats of habitats van soorten (art. 2.1 Wet natuurbescherming).

De provincies stellen voor de Natura 2000-gebieden een beheerplan op (art. 2.3 Wet natuurbescherming). In het beheerplan staan maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de instandhoudingsdoelstellingen worden bereikt.

Nederland past een vergunningenstelsel toe. Hierdoor is in ons land een zorgvuldige afweging gewaarborgd rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Vergunningen worden verleend door provincies of door de Minister van EZ. Natura 2000-gebieden mogen geen significante schade ondervinden. Dit houdt in dat bepaalde plannen en projecten, op zichzelf óf in combinatie met andere plannen en projecten, de natuurwaarden waarvoor de gebieden zijn aangewezen niet significant negatief mogen beïnvloeden. Elke ontwikkeling in of nabij een Natura 2000-gebied dient te worden onderworpen aan een 'voortoets'. Uit de voortoets moet blijken of kan worden uitgesloten dat de gewenste werkzaamheden/ontwikkelingen een (significant) negatief effect hebben (op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten). Voor alle Natura 2000-gebieden dient een beheerplan te zijn opgesteld waaruit duidelijk wordt welke activiteiten wel en niet zonder vergunning mogelijk zijn in en nabij die gebieden.

Als gevolg van het stopzetten van de PAS-systematiek (als gevolg van een uitspraak van de Raad van State (d.d. 29 mei 2019), is de generieke passende beoordeling, die provincies gebruikten voor het verlenen van Wet natuurbeschermingsvergunningen, vernietigd. Tevens is de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar komen te vervallen. Voor alle plannen die leiden tot een verhoogde depositie van NOx/NH3 op verzuringsgevoelige Habitattypen in Natura2000-gebied, dient een aparte Passende beoordeling uitgevoerd te worden. Als uit de Passende beoordeling blijkt dat er sprake is van een verhoogde depositie van NOx/NH3 op verzuringsgevoelige Habitattypen, dient de ADC-toets uitgevoerd te worden. indien voldaan wordt aan de ADC-toets, kan een Wet natuurbeschermingsvergunning verleend worden voor het project.

Het plangebied ligt op respectievelijk 5,05 en 5,25 kilometer afstand van voor verzuring gevoelige Natura 2000-gebieden. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen plannen, zowel tijdens de ontwikkel- als tijdens de gebruiksfase, en de afstand tussen het plangebied en stikstofgevoelige Habitattypen in Natura 2000-gebied, is het uitgesloten dat de voorgenomen activiteiten zullen leiden tot een toename van depositie NOx/NH3 in Natura 2000-gebied. Deze conclusie wordt getrokken op basis van ervaring met vergelijkbare projecten waar wel een AERIUS-berekening voor is opgesteld. Daarbij kan de verwijzing worden gemaakt naar woningbouwplan de Esch in de gemeente Tubbergen (bestemmingsplan De Esch Tubbergen), waar op een afstand van 4 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 50 woningen gerealiseerd worden. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot verstoring van Habitattypen of -soorten, met uitzondering van emissie van vluchtige stoffen, is de invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten lokaal.

Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze natura 2000- of Natuurnetwerk Nederland gebieden. Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Omgevingsverordening Overijssel of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

Soortenbescherming

Zoals reeds in dit bestemmingsplan beschreven is de gemeente voornemens om het centrum van Vroomshoop een kwaliteitsimpuls te geven. Het plangebied is gelegen op de voormalige MCC locatie in Vroomshoop. Het voormalig MCC-gebouw is reeds gesloopt en de gronden zijn bouwrijp gemaakt. Op basis hiervan lijkt van aantasting van leefgebied voor beschermde flora en fauna geen sprake, daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.

4.9 Archeologie En Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

In opdracht van de gemeente Twenterand heeft BAAC in 2007 voor het gehele grondgebied van de gemeente Twenterand een archeologische inventarisatie gedaan en vervolgens een archeologische verwachtings- en advieskaart opgesteld. Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachten waarden. De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart kan als instrument worden gebruikt om bij de keuze van toekomstige bouwlocaties de archeologie zoveel mogelijk te ontzien.

In onderstaande figuur 4.5 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201911BPVHUP-vas1_0016.png"
Figuur 4.5 uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Twenterand/BAAC)

Toets

Voor het plangebied geldt een lage archeologische verwachting. Voor deze gronden geldt dat geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is, mits de planlocatie geheel in een lage verwachtingszone ligt en grenzend aan de planlocatie geen waardevol archeologisch terrein aanwezig is.

Het plangebied is volledig in de lage archeologische verwachtingszone gelegen en grenst niet aan een waardevol archeologisch terrein. Derhalve kan gesteld worden dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er geen cultuurhistorische waarden zijn gelegen binnen het plangebied. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.10 Verkeer / Parkeren

De gemeente Twenterand heeft op 15 mei 2018 de "Beleidsnota parkeernormen gemeente Twenterand 2018" vastgesteld. Het doel van de beleidsnota is het bieden van een toetsingskader voor het bepalen van de parkeerbehoefte bij het beoordelen van ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Twenterand. Met dit toetsingskader moet voorkomen worden dat als gevolg van nieuwe activiteiten parkeerproblemen in de openbare ruimte ontstaan.

Het plangebied behoort op grond van de gebiedsindeling behorende bij de "Beleidsnota parkeernormen gemeente Twenterand 2018" tot het gebiedstype schil-overloopgebied. Onderhavig plan maakt de realisatie van een appartementengebouw mogelijk welke voorziet in 15 appartementen. Deze appartementen kunnen worden aangemerkt als 'koop etage midden'. Op grond van de beleidsnota parkeernormen geldt voor het schil-overloopgebied een minimale parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per woning/appartement. Als gevolg van onderhavig plan dient op grond van de parkeernormen minimaal 19,5 (afgerond 20) parkeerplaatsen gerealiseerd te worden.

In het plangebied worden 25 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarbij worden er parkeerplaatsen in het appartementengebouw gerealiseerd en buiten het appartementengebouw. De parkeerplaatsen die 'onder het gebouw' komen dienen gerealiseerd te worden conform NEN 2443. NEN 2443 bevat de minimale eisen met betrekking tot inrichting en afmetingen die gesteld worden aan de realisatie van parkeerplaatsen en parkeergarages.

Daarnaast worden er parkeerplaatsen buiten het gebouw gerealiseerd. De inrichting en afmetingen moeten voldoen aan de normen uit de "Beleidsnota parkeernormen gemeente Twenterand".

Geconcludeerd kan worden dat er ruimschoots wordt voldaan aan de minimale parkeernorm die geldt op grond van de "Beleidsnota parkeernormen gemeente Twenterand". Derhalve kan gesteld worden dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor de uitwerking van dit plan.

Ten behoeve van de verkeersgeneratie wordt het plangebied ontsloten via Oranjeplein naar de Julianastraat. Daarnaast wordt het plangebied ontsloten via de Linderflier. Op grond van de CROW kengetallen (publicatie Toekomstbestendig Parkeren) geldt voor appartementen (koop appartement midden) een minimale verkeersgeneratie van 5,5 motorvoertuigbewegingen en maximaal 6,3 motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal per woning. Uitgaande van de maximale verkeersgeneratie geldt voor onderhavig plan een verkeersgeneratie van afgerond 95 motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal.

De Linderflier en Julianastraat zijn beide doorgaande wegen binnen de kern van Vroomshoop. Voor beide wegen geldt een maximumsnelheid van 50 km/u. Gesteld wordt dat deze wegen voldoende berekend zijn op de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van onderhavig plan. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Planopzet En Systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting Op De Regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het uitwerkingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.

Algemene regels

In dit hoofdstuk worden de algemene regels zoals opgenomen in het "bestemmingsplan Centrum Vroomshoop" onverkort van toepassing verklaard. Daarnaast zijn de regels uit het bestemmingsplan "Facetplan Parkeren Twenterand" en "Facetplan inwoning en harmonisatie woonbegrippen" in de regels van dit uitwerkingsplan opgenomen.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel:

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, is de bestemming 'Wonen - Appartementen' in dit plan opgenomen.

Wonen - Appartementen (artikel 3)

Functie

Binnen de voor 'Wonen - Appartementen' bestemde gronden is het wonen, in de vorm van appartementen met aan huis verbonden beroepen, erven, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, verkeer, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding toegestaan.

De bouw- en gebruiksregels zijn overgenomen van het moederplan.

Bouwregels

In de bouwregels is onderscheid gemaakt in bouwregels voor hoofdgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bijgebouwen zijn niet toegestaan. Een woongebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden. Het aantal appartementen (wooneenheden) mag niet meer dan 15 bedragen. De maximale bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter.

De bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen niet meer dan 3 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erfafscheidingen ten hoogste 2 meter bedraagt, de hoogte van vlaggenmasten ten hoogste 9 m bedraagt en de hoogte van kunstwerken ten hoogste 3,50 m bedraagt.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Ten tijde van het bestemmingsplan 'Centrum Vroomshoop' is een grondexploitatie vastgesteld waarin alle kosten zijn opgenomen welke gemaakt moeten worden om bouwrijpe grond aan te kunnen bieden en naderhand het gebied woonrijp maken. Dit is inclusief de aanleg en verplaatsing van kabels en leidingen en inrichtingen in de openbare ruimte. De grondexplotatie laat een economisch haalbare exploitatie zien, waarbij naast een ontvangen subsidie de kosten goed gemaakt kunnen worden door grondverkopen en een bij anterieure overeenkomst overeengekomen exploitatiebijdrage. De gemeente Twenterand is zelf eigenaar van de gronden in het plangebied waarop het bouwplan van toepassing is. Het verhalen van kosten op anderen is niet nodig, waarmee het kostenverhaal anderszins verzekerd is. De gemeenteraad kan derhalve besluiten geen exploitatie vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Het plan wordt voorgelegd aan de provincie in het kader van het vooroverleg.

Waterschap Vechtstromen
Op 4 juni 2019 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpuitwerkingsplan heeft met ingang van 19 december 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.

Bijlage 1 Verkennend En Nader Bodemonderzoek

Bijlage 1 Verkennend en nader bodemonderzoek

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 3 Watertoets