Buitengebied, herziening 2005 PH Janmansweg 1-3
Bestemmingsplan - Gemeente Twenterand
Vastgesteld op 09-03-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 2005 PH Janmansweg 1-3" met identificatienummer NL.IMRO.1700.202023BPBGPH-vas1 van de gemeente Twenterand.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan huis verbonden beroep
een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in of bij een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met dien verstande dat er geen detailhandel is toegestaan met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis verbonden beroep.
1.6 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.7 bed and breakfast
een verblijfsrecreatieve medegebruiksvorm als ondergeschikte nevenactiviteit in een (bedrijfs)woning, waarbij in de (bedrijfs)woning periodiek kortdurend recreatief verblijf wordt verschaft en ontbijt wordt geserveerd, gedreven door de bewoner(s) van die (bedrijfs)woning. Onder bed and breakfast wordt in ieder geval niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;
1.8 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, een aan huis verbonden beroep daaronder niet begrepen;
1.9 bedrijfsmatig
gericht op het behalen van winst;
1.10 bestaand
legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.11 bestaand aantal (bedrijfs)woningen
het aantal (bedrijfs)woningen binnen één bouwperceel dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan , met uitzondering van (bedrijfs)woningen die reeds in strijd waren met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling(en) van dat plan;
1.12 bestaand bouwwerk
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de bouwwerken die niet legaal gebouwd zijn;
1.13 bestaand gebouw
een gebouw dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de gebouwen die niet legaal gebouwd zijn;
1.14 bestaand gebruik
het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling(en) van dat plan;
1.15 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 bijgebouw
een gebouw of een onderdeel van een gebouw, dat op een bouwperceel in stedenbouwkundig opzicht qua omvang en situering als ondergeschikt aan het hoofdgebouw valt aan te merken. Hiervan is sprake indien het gebouw minimaal 1,50 m lager is dan het hoofdgebouw en voorzover het niet als onderdeel van de woning in gebruik is;
1.18 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.19 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.20 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.21 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.23 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.25 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen, die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.26 eigen terrein
de bij de bouw- en/of gebruiksactiviteit behorende en daartoe bestemde gronden.
1.27 erfinrichtingsplan
een inrichtingsplan waaruit blijkt hoe de nieuwe ontwikkeling op een streekeigen wijze wordt ingepast in de omgeving, waarbij aandacht wordt besteed aan:
- de landschappelijke inpassing
- de locatie van de nieuwe bebouwing;
- de overige erfinrichting;
- de wijze waarop rekening is gehouden met de aanwezige beschermde flora en fauna;
1.28 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.29 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.30 hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.31 huishouden
een persoon, of groep personen die een (duurzame) gemeenschappelijke huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.
Kenmerken van continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid zijn:
- a. voor onbepaalde tijd samenleven;
- b. een ieder neemt deel aan het gezinsleven, bijvoorbeeld samen eten en verdeling huishoudelijke taken;
- c. eigen kamer, maar gemeenschappelijk sanitair, keuken en woonkamer;
- d. personen worden niet door instelling geplaatst, er vindt geen behandelingstraject plaats.
Bedrijfsmatige kamerverhuur en bijzondere woonvormen vallen niet onder het begrip 'huishouden'.
1.32 inwoning
twee huishoudens die één (bedrijfs)woning bewonen, met dien verstande dat:
- a. de (bedrijfs)woning de uiterlijke verschijningsvorm van één bouwmassa behoudt;
- b. de (bedrijfs)woning zowel op de begane grond als op de eventueel aanwezige verdieping door middel van een volwaardige, rechtstreekse doorgang onderling is verbonden;
1.33 kelder
een onder het peil gelegen deel van een gebouw;
1.34 nevenactiviteiten
een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang (m2) als de effecten op het woon- en leefklimaat;
1.35 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient ter overdekking en niet, of slechts met één wand is omgeven;
1.36 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.37 paardenbak
een omheinde ruimte (geen gebouw zijnde) welke geschikt is gemaakt voor het berijden, trainen of africhten van paarden. De ondergrond is veelal vervangen door een zandbed, al dan niet aangevuld met een dempende en drainerende laag.
1.38 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.39 parkeren
een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen.
1.40 peil
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang plus 25 cm;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.41 stallen
in een garage of andere bewaarplaats zetten.
1.42 vervoermiddel
een object dat bedoeld is om personen of goederen te vervoeren.
1.43 vloeroppervlak
de grootte van de oppervlakte van een vloer;
1.44 voertuig
vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren.
1.45 weg
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;
1.46 wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
1.47 wonen
het gehuisvest zijn in een woning;
1.48 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden en in geval van inwoning voor de huisvesting van maximaal twee huishoudens;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
2.3 Relatie
Daar waar op de verbeelding twee of meer bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken door middel van de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden, gelden die bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken bij de toepassing van deze regels als één bestemmingsvlak respectievelijk één bouwvlak.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven tot en met milieucategorie 2 conform de in Bijlage 2 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- b. een kleinschalig aannemersbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'aannemersbedrijf';
- c. groenvoorzieningen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
een en ander met bijbehorende bebouwing en voorzieningen. Met dien verstande dat geen bedrijfswoning is toegestaan.
3.2 Bouwregels
Uitsluitend de volgende bebouwing is toegestaan:
- a. bedrijfsgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak met een maximale hoogte van 10 m;
- b. de totale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 500 m²;
- c. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
- d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een bouwhoogte van maximaal 10 m met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag bedragen.
3.3 Nadere eisen
Bij de beslissing omtrent het verlenen van een bouwvergunning kunnen Burgemeester en Wethouders nadere eisen stellen met betrekking tot de situering van bebouwing, indien en voor zover dit noodzakelijk is:
- a. om de ruimtelijke samenhang met de overige bebouwing veilig te stellen;
- b. om een milieuhygiënisch verantwoorde situering te bevorderen;
- c. om een onevenredige inbreuk op het aanwezige woon- en leefmilieu te voorkomen;
- d. ter bescherming van de aanwezige landschapswaarden van het omringende gebied;
- e. om een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende terreinen te voorkomen.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, waarbij per bestemmingsvlak maximaal 2 woningen zijn toegestaan.
- b. een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat per woning maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van de woning en aangebouwde bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van een aan huis verbonden beroep met een maximum van 50 m²;
- c. een bed and breakfast, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- 1. de bed and breakfast voorziening mag alleen in de woning worden gevestigd;
- 2. het aantal kamers bedraagt maximaal 2;
- 3. de maximale oppervlakte per kamer bedraagt maximaal 25 m²;
- 4. het gezamenlijke aantal bedden bedraagt maximaal 4;
- 5. het parkeren vindt plaats op het eigen erf;
- 6. paardenbakken voor eigen hobbymatig gebruik;
- 7. zonnepanelen ten behoeve van eigen gebruik.
met de daarbij behorende ontsluitings-, parkeer- en groenvoorzieningen, tuinen en erven, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen en overige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie Middelhoge Verwachting
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de bodem.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de afmetingen van bouwwerken, de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Bestaande afmetingen
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van
bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de
bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
7.2 Bestaande afstanden
In die gevallen dat de bestaande afstand van een bouwwerk tot enige op de verbeelding of in de regels aangegeven lijn dan wel tot een ander bouwwerk, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.
7.3 Bestaande percentages
In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het
bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is
gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is
voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal
toegestaan.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Parkeren en laden/lossen
8.2 Strijdig gebruik
Onder gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval verstaan:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met
uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud; - b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig
gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud; - c. een gebruik van gronden voor opslag van mest in mestzakken of in andere
opslagmiddelen, niet zijnde een bouwwerk, anders dan als opslag voor normaal gebruik
binnen het agrarisch bouwvlak - d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel of containerteelt, anders dan de regels van de bestemmingen toestaan;
- e. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve
van prostitutie; - f. een gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie, anders dan de regels
van de bestemmingen toestaan; - g. het gebruik van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van reclame-uitingen, anders dan voor de eigen bedrijfsvoering of de verkoop van eigen producten;
- h. een gebruik van bijgebouwen, recreatiewoningen, boerderijkamers, plattelandskamers,
groepsaccommodaties en stacaravans ten behoeve van permanente bewoning; - i. het (zelfstandig) bewonen van vrijstaande gebouwen, niet zijnde woningen;
- j. een gebruik van gronden en bouwwerken voor het beproeven van voertuigen, voor het
racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen en voor het beoefenen van de
modelvliegsport.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten behoeve van:
- a. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat
de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals
luchtkokers, liftschachten en lichtkappen met maximaal 10% van de oppervlakte van het
betreffende gebouw wordt vergroot, mits:- 1. deze vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;
- 2. de vergroting niet leidt tot een bouwhoogte welke meer dan één maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
- b. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor het verhogen van de bouwhoogte voor installaties en dergelijke voor ten hoogste 20% van de oppervlakte van de gebouwen tot maximaal 15 m om te kunnen voldoen aan de milieuvoorwaarden;
- c. het afwijken van bebouwingsgrenzen en overige aanduidingen op de verbeelding met
maximaal 5 m ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven onder voorwaarde dat deze afwijkingen noodzakelijk zijn in verband met de uitmeting van het
terrein, dan wel uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond gewenst zijn; - d. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- e. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 10 m mag bedragen en voor een centrale antenne tot een bouwhoogte van ten hoogste 25 m;
- f. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten
behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de
bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen
gebouwtjes en bouwwerken geen gebouw zijnde, worden gebouwd, mits:- 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m3 bedraagt;
- 2. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, ten hoogste 15 m bedraagt;
- g. het bepaalde in het plan voor het bouwen van kunstwerken, met dien verstande dat de
hoogte niet meer mag bedragen dan 6 m.
9.2 Voorwaarden voor afwijken
De in artikel 9.1 bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de milieusituatie;
- d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- e. de verschijningsvorm van de gebouwen.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten aanzien van:
- a. de plaats en richting van bebouwingsgrenzen en bestemmingsgrenzen en overige
aanduidingen op de verbeelding met maximaal 10 m ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven; - b. een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard
daarmee gelijk te stellen bouwwerken van openbaar nut tot een maximum inhoud van 400 m3 en een maximum bouwhoogte van 4 m; - c. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen
wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het
tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, worden gewijzigd.
10.2 Voorwaarden voor wijziging
De onder lid a en lid b van artikel 10.1 bedoelde wijzigingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- a. er is voorzien in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, in verband waarmee maatregelen worden genomen voor een streekeigen landschappelijke inpassing;
- b. er is voorzien in een erfinrichtingsplan waarmee de ruimtelijke kwaliteit en het behoud of de versterking van de landschappelijke gebiedskenmerken wordt aangetoond;
- c. aangetoond wordt dat de stikstofdepositie op voor stikstofgevoelige habitats in Natura
2000-gebieden niet toeneemt; - d. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
- e. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van eigenaren en
gebruikers van omliggende gronden.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis is de volgende procedure van toepassing:
- a. een ontwerp van het besluit ligt met de bijbehorende stukken gedurende 4 weken op het gemeentehuis ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt de mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp van het besluit.
Artikel 12 Overige Regels
Indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 13.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het 13.1 sub a met maximaal 10%.
- c. 13.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 13.2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in 13.2 sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. 13.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan: Buitengebied, herziening 2005 PH Janmansweg 1-3.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voor de locatie aan de Janmansweg 1-3in Den Hamis een plan ontwikkeld. De huidige eigenaar van het erf, momenteel wonende aan de Janmansweg 3, heeft te kennen gegeven dat hij de woonboerderij met opstallen aan de Janmansweg 1 wil verkopen. Het erf bestaat momenteel uit een voormalig agrarisch erf (melkveebedrijf) met twee woningen en meerdere opstallen. Door de splitsing ontstaan twee woonerven. Op het erf aan de Janmansweg 1 wordt tevens een bedrijfsbestemming mogelijk gemaakt ten behoeve van een kleinschalig aannemersbedrijf.
Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Ligging
Het plangebied bestaat uit een (voormalig) agrarisch erf aan de Janmansweg 1-3 in Den Ham. Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Twenterand op ca. 1,0 kilometer ten noorden van de kern Den Ham. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Den Ham, sectie F, perceelnummers: 1475, 1241, 1203. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOK achtergrondkaart)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop de locatie aan de Janmansweg 1-3 te zien is. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Google Maps)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor de Janmansweg 1-3 in Den Ham geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening 2005'. Het bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening 2005' is door de gemeenteraad van Twenterand op 07-11-2006 vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening 2005' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Aan het plangebied is de bestemming 'Agrarisch gebied met landschapswaarden' toegekend. Tevens is het perceel aangemerkt als intensieve veehouderij. De gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat een sierteeltbedrijf niet is toegestaan. Intensieve veehouderijen zijn alleen toegestaan op de locaties die als zodanig op de plankaart zijn aangeduid.
Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening 2005 PH Janmansweg 1-3' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
- Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1700.202023BPBGPH-vas1);
- Bijlagen bij de toelichting;
- Regels;
- Bijlagen bij de regels.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
In de huidige situatie is er aan de Janmansweg 1-3 Den Ham sprake van een voormalig agrarisch erf. Op het perceel staan twee woningen en meerdere schuren. Parkeren vindt plaats op eigen terrein. Het erf wordt ontsloten via de Janmansweg, een rustige weg in het buitengebied (60 km/h), die vooral gebruikt wordt voor bestemmingsverkeer. In de directe omgeving van het plangebied liggen vooral agrarische percelen, burgerwoningen en recreatie percelen.
Figuur 2.1: huidige situatie Janmansweg 1-3 Den Ham (bron: Cyclomedia.nl)
Figuur 2.2: woonboerderij met boomgaard (bron: Ad Fontem)
Figuur 2.3: zicht op het erf vanaf de Janmansweg (bron: Ad Fontem)
2.2 Toekomstige Situatie
Het voornemen van de initiatiefnemer bestaat uit het splitsen van het huidige erf aan de Janmansweg 1-3 in Den Ham. Op deze manier ontstaan twee afzonderlijke erven. Er blijft sprake van een gezamenlijke toegangsweg op de Janmansweg. In figuur 2.4 en in Bijlage 1 is een erfinrichtingsschets opgenomen van de toekomstige situatie. Het voornemen is als volgt:
Janmansweg 3
Het pereel aan de Janmansweg 3 ligt het dichtst bij de weg (weergegeven met 'b'). Het bestaat uit een woonhuis en een drietal schuren ('c' en 'e'). Het voornemen is om twee kleine schuren te slopen ('e'). De grote schuur ('c') blijft behouden als bijgebouw bij de woning. Aan de zuidzijde van de woning komt een aansluiting op de gezamenlijk inrit naar de Janmansweg ('n'). Door de sloop van de twee schuren ontstaat een logische scheiding tussen de twee verschillende erven, maar zal er visueel sprake blijven van één erf. Door de sloop zal de oude boerderij zichtbaarder worden in het landschap.Tot slot worden rondom het erf verschillende landschappelijke investeringen gedaan zoals de aanleg van een beukenhaag ('h') en het inzaaien van een bloemen en kruidenrijk grasland ('k').
Janmansweg 1
Betreft de oorspronkelijke woonboerderij ('a') en een tweetal schuren ('d'). De kopers van de Janmansweg 1 willen de opstallen (woonboerderij en overige opstallen) renoveren in de oorspronkelijke stijl. Ook de twee bijbehorende schuren worden gerenoveerd. Daarbij zal een deel van de schuur tegenover de woonboerderij (ca. 21 m²) worden gesloopt. Bij de meest noordelijk gelegen schuur wordt een stuk bijaangebouwd (ca. 17 m²). Op deze manier onstaan twee rechthoekige schuren. Dit komt tevens de erfopzet ten goede.
De twee schuren worden gebruikt voor een kleinschalig aannemersbedrijf. Daarbij worden de schuren vooral gebruikt voor opslag van bouwmateriaal en het uitvoeren van kleine werkzaamheden ten behoeve van het aannnemersbedrijf. Tot slot vinden er rondom het erf van de Janmansweg 1 landschappelijke inpassingen plaats. Aan de oostkant van het erf wordt een een landschappelijke houtsingel ('i') en beukenhaag ('h') aangeplant. De bestaande boomgaard blijft behouden en zonodig herplant indien ze in de toekomst vervallen ('f').
Figuur 2.4: Toekomstige situatie (bron: Ad Fontem)
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
- Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
- Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
- Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (inmiddels NNN), inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
- Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
- Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
- Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag, dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo overweegt de Afdeling in haar uitspraak van 10 december 2014 (zaak nr. 201310814/1/R1). Deze bewoording wordt enigszins bijgesteld door een recente uitspraak door de Raad van State van 18 februari 2015 (zaak nr. 201311211/1/R3). Daarin is sprake van een uitbreiding van de planologische gebruiksmogelijkheden van feitelijk bestaande units in een bedrijfsverzamelgebouw.
De afdeling suggereert hiermee dat er functiewijzigingen - zonder enige toename van bebouwing - kunnen zijn die wel 'zodanig' zijn, dat zij kunnen worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met zodanig wordt in dit geval een ontwikkeling met zodanige impact/invloed bedoeld. Hierbij kan gedacht worden aan een functie wijziging "sec" die van invloed is op het woon-, leef- en ondernemersklimaat elders, en door die invloed kan kwalificeren als "zodanige functie wijziging", zodat sprake is van een Ladderplichtige stedelijke ontwikkeling.
Gelet op het feit dat in het onderhavige plan:
- er geen sprake is van nieuw beslag op de ruimte;
- er sprake is van een relatief kleinschalige ontwikkeling, gelieerd aan het buitengebied;
- er sprake is van een aanvaardbare ontwikkeling, die in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' aanvaardbaar is;
kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven. Wel geldt op grond van deze uitspraak dat ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en dat de ontwikkeling uitvoerbaar is. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
Op 13 november 2019 is door de Provinciale Staten van Overijssel de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 vastgesteld. De aanpassingen van de Omgevingsvisie die met de Actualisatie 2018/2019 zijn doorgevoerd zijn op 1 december 2019 in werking getreden. Met de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsvisie weer bij de tijd gebracht.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 van de provincie Overijssel. De Provinciale Staten van Overijssel hebben de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 op 13 november 2019 vastgesteld en is op 1 december 2019 in werking getreden. Met de vaststelling van de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsverordening weer bij de tijd gebracht.
De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- generieke beleidskeuzes;
- ontwikkelingsperspectieven;
- gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan aan de relevante artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel getoets.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
- dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
- dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
Doorwerking voor voorliggend plan:
In voorliggend plan wordt een bestaand erf gerenoveerd. Er is sprake van herstructurering en transformatie van reeds bestaande bebouwing. Het plan heeft betrekking op een functiewijziging van bestaande bebouwing, waardoor het plan geen extra ruimtebeslag heeft op de Groene Omgeving. Het plan is in overeenstemming met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
In voorliggend plan wordt een bestaand erf verbouwd en gerenoveerd. Op deze manier krijgt de bestaande bebouwing een nieuwe toekomstbestendige functie en wordt voorkomen dat de schuren lang leegstaan. Ook krijgt het erf op deze manier zijn oorspronkelijke karakter terug. Daarmee wordt mogelijke verpaupering en verval van bebouwing voorkomen. Het plan is in overeenstemming met de principes van Ruimtelijke Kwaliteit.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied valt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap.' Hier wordt ruimte geboden aan een mix/verweving van verschillende functies. Binnen dit perspectief is ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrije tijd, wonen en overige bedrijvigheid. Met als doel het behouden en versterken van de leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied. Het onderhavig plan geeft invulling aan dit perspectief; de bestaande bebouwing wordt gerenoveerd en er wordt kleinschalige lokale bedrijvigheid mogelijk gemaakt (aannemersbedrijf). Dit vergroot de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van Den Ham.
Rondom het erf ligt het ontwikkelingsperspectief 'Natuurnetwerk Nederland (NNN)'. Binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) staan in Overijssel de kwaliteitsambities Natuur als ruggengraat en Continu en Beleefbaar watersysteem voorop. Behoud en versterking van de natuurkwaliteit staat centraal binnen de bestaande natuur van het natuurnetwerk. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is binnen het natuurnetwerk geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan voldaan kan worden (het ‘nee, tenzij’-principe). Binnen de gebieden waar de komende jaren natuurrealisatie plaatsvindt, is medegebruik mogelijk. Voorwaarde is wel dat initiatieven actief bijdragen aan realisatie van het robuuste en samenhangende netwerk van gebieden met natuur-, water- en landschappelijke kwaliteit.
In voorliggend plan vinden geen ontwikkelingen plaats die een negatieve invloed hebben op de NNN. Daarentegen zal, door de landschappelijke inpassingen van het erf, de ruimtelijke kwaliteit van het gebied juist versterken. De plannen doen dan ook geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor andere functies (zoals landbouw of andere bedrijvigheid) in de omgeving.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' en 'Beekdalen en natte laagtes' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel(bron: provincie Overijssel)
In de gebieden 'Dekzandvlakte en ruggen' is er afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken.
In de gebieden 'Beekdalen en natte laagtes' is de ambitie om de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier.
Gelet op de kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling kan geconcludeerd worden dat het plan geen afbreuk doet aan de gebiedskenmerken ter plaatse.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Oude hoevenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het oude hoevenlandschap wordt gekenmerkend door de verspreide erven in het landschap. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.
De ambitie voor het Oude Hoevenlandschap is om het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. De verspreide erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken en recreatie mits er wordt voortgebouwd aan de kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen.
De verspreide erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken en recreatie mits er wordt voortgebouwd aan de kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen.
Bij de ontwikkeling is rekening gehouden met de karakteristiek van de omgeving. Als gevolg van onderhavig plan ontstaat een karakteristiek knooperf. Dit wordt gekenmerkt door een duidelijk hoofdgebouw die niet per definitie het grootste gebouw hoeft te zijn op het erf. De overige gebouwen (bijgebouwen) refereren aan de voormalige schuren en opstallen. De bebouwingselementen zijn in een knooperf veelal rondom een centrale erfruimte gecentreerd. Als gevolg van onderhavig knooperf ontstaat er een fraaie verbinding tussen het landschap, het wonen, de cultuurhistorie en de recreatieve functie van het gebied. De voorgenomen ontwikkeling past derhalve binnen de kenmerken van het agrarische cultuurlandschap.
De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van de beleving' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Twenterand
Op 19 juli 2011 heeft de gemeenteraad van Twenterand de Structuurvisie Twenterand
vastgesteld. De structuurvisie spreekt zich uit over de hoofdlijnen van de ruimtelijke
ontwikkelingen van de gehele gemeente en geeft richting aan de gewenste ruimtelijke
inrichting van een gebied waardoor voor iedereen duidelijk is of nieuwe initiatieven daarbinnen passen. Doel is om verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen uitbreiding en
inbreiding of tussen verkeer en landschap, zorgvuldig af te wegen en een gezamenlijk beeld over de gewenste ontwikkeling te krijgen. De Structuurvisie biedt een geïntegreerde
benadering van het sectorale beleid en een herijking van het bestaande (soms aan herziening toe zijnde) plannen.
Visie op Twenterand
De gemeente Twenterand heeft besloten om in te zetten op de specifieke kernkwaliteiten van de verschillende kernen en landschappen die Twenterand rijk is. Geconcludeerd is dat er nog behoefte is aan beperkte extra woningbouw en bedrijventerreinen. De gemeente past de zogenaamde SER-ladder toe. Er wordt niet ongebreideld uitgebreid of ingebreid, maar er wordt zorgvuldig omgegaan met de bestaande kwaliteiten van zowel landschap als bebouwing. Ontwikkelingsruimte wordt in eerste instantie binnen de bestaande kernen of in de randen gezocht. Daarbij gaat het dan om ontwikkelingen in kleine eenheden, passend bij de schaal van het onderliggende gebied die bovendien als overzichtelijke en afgeronde gehelen kunnen worden gerealiseerd. Hoog gewaardeerde groene plekken worden niet opgeofferd voor de gevraagde behoefte. De groene plekken in de kernen die voor bebouwing in aanmerking komen zijn opgenomen in de beleidsnotitie 'Bouwen op open groene plekken'. Vermeden moet ook worden dat ongebreideld wordt voortgeborduurd op de in gang gezette woonbuurten. Afronding met respect voor het aangrenzend landschap zal prioriteit zijn. Wel dient nagegaan te worden of bepaalde functies en gebouwen die mogelijk zijn afgeschreven, verouderd of niet meer functioneel zijn, ruimte bieden voor noodzakelijke woningbouw.
Ontwikkelingen in het buitengebied vragen extra aandacht. De ruimtelijke kwaliteit zal worden gewaarborgd door bij een nieuwe ontwikkeling, waarvoor het bestemmingsplan wordt aangepast, tevens een beeldkwaliteitplan dan wel gebieds- of erfinrichtingsplan op te stellen. De visie op de gemeente Twenterand is uitgewerkt in een aantal specifieke punten, te weten:
- duurzaamheid
- wonen
- werken
- infrastructuur en mobiliteit
- voorzieningen
- stedenbouw, water, landschap en ecologie
- recreatie en toerisme
In voorliggend bestemmingsplan zijn met name de thema's 'Wonen' en 'Landschap & Ecologie' van belang. De visie van de gemeente Twenterand is verwerkt in een overzichtelijk kaartbeeld. In figuur 3.5 is een fragment van de kaart van de structuurvisie, onderdeel stedenbouw, water, landschap en ecologie. De locatie Janmansweg 1-3 Den Ham is globaal rood omcirkeld.
Figuur 3.5: Fragment plankaart structuurvisie gemeente Twenterand
Uit dit fragment blijkt dat de locatie is gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Echter wanneer het Natura 2000-gebied nader wordt bekeken, is het huidige erf buiten het Natura 2000-gebied gelaten. In paragraaf 4.8 wordt nader op de ecologie ingegaan.
Wonen
In de woonvisie 2009+ en de Toekomstvisie wordt nog uitgegaan van een toename van de bevolkingsomvang tot 2030. Prognoses zoals PRIMOS 2009 en Pearl laten zien dat de bevolkingsomvang vanaf 2011 niet meer zal groeien, maar langzaamaan gaat krimpen. Het aantal (eenpersoons)huishoudens zal door vergrijzing en andere oorzaken wel blijven toenemen en hierdoor ook de vraag naar woningen. Op grond van dit uitgangspunt en de verwachtingen wordt een toename van de woningvoorraad met 1272 woningen voorzien tussen 2010 en 2030. Voor de leefbaarheid van het buitengebied zijn 20 woningen gereserveerd. Deze woningen zijn in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving inzetbaar voor bijvoorbeeld nieuwe landgoederen of Rood voor Rood.
Landschap en Ecologie
Stedenbouw, water, landschap en ecologie vormen een samenhangend geheel in de gemeente Twenterand. Het grootste deel van de gemeente is buitengebied en daardoor landschap. Om het landschap te behouden wordt ingezet op zoveel mogelijk herstel van oude structuren. Voorts is het van belang dat water zoveel mogelijk wordt opgevangen en vastgehouden. Het open landschap biedt hiervoor mogelijkheid en zal daarvoor ook worden benut. Aan de bebouwingsvormen en structuren kunnen de karakteristiek en identiteit van de verschillende kernen worden afgelezen. Deze zijn voornamelijk verbonden met het onderliggende landschap hetgeen nog het best tot uiting komt aan de randen. Ingezet zal worden op het behoud, herstel en accentueren van bestaande randen waardoor bebouwing op een harmonieuze wijze overgaat in het aangrenzende landschap. Dat betekent dat de bebouwing en beplantingsstructuren worden afgestemd op de identiteit van de plek. Ook kan o.a. gedacht worden aan het duidelijk vormgeven van entrees van kernen die het visitekaartje vormen en refereren aan de karakteristiek van de kern.
Toets
Op het perceel Janmansweg 1-3 wordt een bestaand erf gesplitst en gerenoveerd. Het aantal woningen neemt daardoor niet toe. Het voornemen is in daarmee in overeenstemming met de woonvise. Geconstateerd wordt dat de ontwikkeling die het voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt, goed past binnen de 'hoofdlijnen van beleid' zoals verwoord in het 'Structuurvisie Twenterand'.
3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan
Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Twenterand is vastgesteld op 6
november 2007 door de gemeenteraad van Twenterand. In het plan worden richtlijnen geformuleerd voor de ontwikkelingsrichting voor het landschap voor de komende 10 jaar. In
het plan worden richtlijnen geformuleerd voor de inrichting van het landschap. Het plan mag
daarmee geen belemmeringen voor de landbouw opleveren. Het landschapsontwikkelingsplan kan worden gezien als handreiking voor landschappelijke inpassing. Het plan is mede richtinggevend om te beoordelen of ontwikkelingen landschappelijk aanvaardbaar zijn.
De ontwikkelingsrichting in het LOP wordt bepaald door:
- de verschillen tussen de landschapstypen;
- de gaafheid, kenmerkendheid of potenties van de landschapstypen;
- het reconstructiebeleid Noordoost Twente (streefbeeld 2015) en de zoneringen;
- wel of geen onderdeel van de PEHS (inclusief ecologische verbindingszones);
- de mate van verstedelijkingsdruk.
Op basis van het LOP (figuur 3.6) ligt het plangebied in het gebied 'Hallerhoek- Linderflier' en in deelgebied 'Hallerhoek'. Het plangebied is globaal aangegeven met een rode cirkel.
Figuur 3.6: Landschapsontwikkelingsplan: 'Hallerhoek-Lindeflier (bron: gemeente Twenterand)
Deelgebied 'Hallerhoek'
Het kampenlandschap van deelgebied Hallerhoek omsluit de Mageleresch vanaf de westkant. Het deel ten noorden van Den Ham, rond beek de Bevert, (Eerderachterbroek) kent een grote dichtheid van landschapselementen zoals singels, bosjes en lanen. De Hammerwetering doorsnijdt daar het landschap van kleine zandkoppen. Ten westen en ten zuiden van Den Ham kent een grootschaliger beeld dan het gebied rond de Bevert. De ondergrond van kleine hoge koppen en natte lage delen levert een diversiteit in landschappelijke structuren op, dit is vooral te zien in kavelgrootte, verspreide landschapselementen en gestrooide bebouwing.
Herstellen en versterken wordt voorgestaan in het deelgebied Hallerhoek. In het gebied rond de Bevert wordt vanuit het landschap gestreefd naar omvorming naar halfnatuurlijke inrichting en waterberging.
Het deelgebied is aangewezen tot verwevingsgebied in het reconstructieplan. Hier gaan landbouw, natuur en recreatie samen, hervestiging op locaties van bestaande boerderijen of uitbreiding van de intensieve veehouderij wordt onder voorwaarden toegestaan. Voorwaarden kunnen ingezet worden om de kleinschaligheid te herstellen en te versterken langs de randen van hogere open delen in de vorm van aanplant van landschapselementen.
Het gebied rond de Bevert is aangewezen in het overzicht van Tracés Robuuste Verbindingszones, opgesteld door de provincie Overijssel, als ecologische hoofdstructuur. Hier dienen alle ontwikkelingen bij te dragen aan de ontwikkeling en omvorming van beekdalbrede natuur en verbetering van het natuurlijk watersysteem.
Toets
In het voorliggende bestemmingsplan betreft het de splitsing en renovatie van een bestaand erf. Hierdoor is niet alleen sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, maar ook van een verbetering van het woongenot. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen de beleidsuitgangspunten van het 'Landschapsontwikkelingsplan'.
3.3.3 Erventransitie gemeente Twenterand 2019
De gemeente Twenterand heeft op 22 maart 2019 de Beleidsregels Erventransitie Gemeente Twenterand 2019 vastgesteld. De nota is bedoeld als een integraal toetsingskader voor verzoeken voor sloop en/of herbestemming van vrijkomen (agrarische) gebouwen in het buitengebied van de gemeente Twenterand. Dit beleidskader is bedoeld als integraal toetsingskader voor verzoeken voor sloop en/of herbestemming van vrijkomende agrarische gebouwen.
In het beleid zijn de volgende algemene uitgangspunten opgenomen.
- a. Toepassing van de regeling moet leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
- b. Deze regeling is bedoeld ter bevordering van de sloop van (voormalige) (agrarische)
bedrijfsgebouwen die nog niet in het kader van een andere regeling zijn of moeten
worden gesaneerd. - c. De regeling is ook van toepassing voor vrijkomende agrarische bebouwing op percelen die inmiddels een andere bestemming hebben.
- d. Sloop vindt plaats binnen de gemeente Twenterand.
- e. Nieuwbouw op het erf waar gesloopt wordt gaat boven nieuwbouw op een andere locatie, tenzij nieuwbouw op een andere locatie leidt tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
- f. Op erven die deelnemen wordt het hele erf in de ontwikkeling betrokken.
- g. Op erven die deelnemen worden in elk geval alle asbestdaken gesaneerd.
- h. Alleen legaal opgerichte bebouwing komt bij toepassing van de regeling voor compensatie in aanmerking.
- i. Voor bedrijfsmatige kassen en andere bouwwerken met een vergelijkbare lichte
constructie, zoals sheds, worden alle genoemde benodigde m2 met factor 5 worden
vermenigvuldigd. - j. De planologische (bouw)mogelijkheden op alle betrokken locaties worden aangepast aan de nieuwe situatie.
- k. Alle plannen gaan vergezeld van een erfinrichtingsplan waarin is aangegeven hoe de ontwikkeling in het erf wordt ingepast.
- l. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige functies en waarden.
- m. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van derden.
- n. Als een ontwikkeling plaatsvindt in de door de provincie aangegeven Zone ondernemen met water en natuur blijft er altijd een extra bijdrage aan de waarden en de kenmerken
van deze zone gelden. - o. Bij herbouw moet rekening worden gehouden met bestaande erfstructuren.
- p. Wanneer toepassing van deze regeling leidt tot uitbreidingsmogelijkheden van de bebouwing, houdt dit ook in dat het bouwvlak en/of bestemmingsvlak bij de benodigde
bestemmingsplanherziening hieraan wordt aangepast. - q. De verkeersveiligheid dient te zijn geborgd.
- r. Er dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
- s. Er wordt met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afgesloten indien een tegemoetkoming in planschade niet is uit te sluiten. Dit is ter beoordeling van het college.
- t. Er dient een zorgvuldige dialoog plaats te vinden met de directe omgeving.
Voor de Janmansweg 1-3 zijn daarnaast de beleidsregels van 'Hergebruik Vrijgekomen Agrarische Bebouwing' van belang. Deze zijn voor het buitengebied als volgt:
- a. Voor de mogelijkheden voor vrijkomende agrarische gebouwen wordt aangesloten bij de mogelijkheden die worden geboden in het op 13 maar 2018 vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied Twenterand', zoals vermeld in bijlage 3 en 4 bij de regels van bestemmingsplan Buitengebied Twenterand.;
- b. Aanvullend op de mogelijkheden die het bestemmingsplan 'Buitengebied Twenterand' biedt kunnen in Vrijkomende Agrarische Gebouwen ook activiteiten worden toegestaan die qua aard, omvang en intensiteit op één lijn te stellen zijn met de mogelijkheden als benoemd in bijlage 3 en 4 bij de regels van bestemmingsplan 'Buitengebied Twenterand' met dien verstande dat detailhandel niet wordt toegestaan;
- c. Deze regeling kan worden toegepast in combinatie met artikel 3.3.2 van de schuur voor schuur regeling.
Toets
In voorliggende ontwikkeling wordt een bestaand erf aan de Janmansweg 1-3 gesplist en gerenoveerd. Daarnaast worden twee schuren gesloopt en de asbestdaken gesaneerd. Op deze manier wordt het erf zoveel mogelijk in de oorspronkelijke staat teruggebracht. Dit zal leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en het woongenot. De ontwikkeling voldoet aan de beleidsregels van de 'Erventransitie gemeente Twenterand 2019.'
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Er wordt middels dit bestemmingsplan een bestaand erf gesplitst en gerenoveerd. Daarbij worden twee bestaande schuren gebruikt voor een kleinschalig aannemersbedrijf. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het plangebied is agrarisch.
De beoogde activiteit wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer;
- een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of;
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
De genoemde maximum oppervlakken en aantallen gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project ruimschoots onder blijft. Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de plantoelichting.
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
4.2 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de kern Den Ham. Het plangebied wordt overwegend omgeven door burgerwoningen en agrarische-, en natuurgronden (bos). Op grond hiervan geldt het omgevingstype 'rustig buitengebied' voor het plangebied.
Bij de realisatie van een nieuwe functie/bestemming dient te worden gekeken naar de omgeving waarin de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd wordt. Daarbij gaat het om de externe werking en de interne werking:
- 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
- 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden onevenredig wordt aangetast.
Als gevolg van onderhavig plan wordt het (voormalig) agrarisch erf gesplitst en gewijzigd in een 'Wonen' en 'Bedrijf' bestemming, ten behoeve van een kleinschalig aannemersbedrijf. De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Voor de bestemming 'bedrijf' is de milieucategorie 'aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. < 1000 m²' aangehouden. Hiervoor geldt milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 meter in verband met het aspect geluid.
Het naastgelegen perceel, aan de Janmansweg 5 en Janmansweg 7, liggen op minimaal 50 meter afstand. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan. De woning aan de Jansmansweg 3 ligt op een afstand van minimaal 35 meter. Ook aan deze richtafstand wordt voldaan. De woning aan de Janmansweg 1 behoort tot de inrichting (schuren met bedrijfsbestemming). De afstand tussen de woning en de meest nabijgelegen schuur met bedrijfsbestemming bedraagt circa 10 meter. De meest nabijgelegen schuur zal vooral gebruikt worden voor opslag van bouwmaterialen. De afstand tot de noordelijk gelegen schuur bedraagt circa 20 meter (voorzijde) tot 40 meter (achterzijde). Aan de achterzijde van de schuur zal een kleine werkplaats worden ingericht. Op deze manier wordt voldaan aan de richtafstand van minimaal 30 meter en aan een goede ruimtelijke ordening.
Het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt derhalve niet aangetast door de voorgenomen ontwikkeling.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de functie hinder ondervindt van bestaande milieubelastende functies in de omgeving. Ten westen van de planlocatie liggen enkele recreatieve functies, te weten: een kampeerboerderij op circa 400 meter en een openluchtzwembad op circa 500 meter. Voor zwembaden (niet overdekt) geldt milieucategorie 4.1, met een richtafstand van 200 meter in verband met het aspect geluid. Voor een kampeerterrein geldt milieucategorie 3.1, met een richtafstand van 50 meter. Aan beiden wordt ruimschoots voldaan.
Ten aanzien van de functies in de omgeving is ruimtelijk reeds rekening gehouden met voldoende afstand. Het toevoegen van een twee woonbestemming en een bedrijfsbestemming (tot categorie 2) voldoet aan een goed woon- en leefklimaat. Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
4.3 Bodem
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Door Kruse Milieu is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (projectcode 20023916, d.d. 07-07-20) om de milieu hygiënische kwaliteit van de bodem te onderzoeken. De aanleiding van dit onderzoek is de geplande ontwikkeling aan de Janmansweg 1-3 in Den Ham. Het bodemonderzoek is noodzakelijk in het kader van de bestemmingsplanwijziging en de aanvraag omgevingsvergunning. Het bodemonderzoek is als Bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de resultaten van het verkennend bodemonderzoek weergegeven.
Resultaten veldwerk
In totaal zijn er 6 grondboringen verricht en handmatig 36 inspectiegaten gegraven, waarvan 6 ten behoeve van het nader asbestonderzoek bij deellocatie G. Drie gaten zijn doorgeboord tot in de ongeroerde ondergrond. Er zijn 2 diepe boringen afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn tot matig grof zand. Zintuiglijk zijn plaatselijk bodemvreemde materiaal waargenomen. Visueel zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. Het freatische grondwater is aangetroffen op gemiddeld 1.48 meter min maaiveld.
Analyseresultaten
Op basis van de resultaten van de analyseresultaten kan het volgende worden geconcludeerd:
Bovengrondse dieseltank, deellocatie A
- Bovengrond, A - BG is zeer verontreinigd met minerale olie;
- Grondwater, PB A1 is niet verontreinigd met minerale olie, vluchtige aromaten (BTEX) en naftaleen. Het bariumgehalte overschrijdt zeer licht de streefwaarde.
Druppelzones, deellocaties C, D, E, F en G
- C - MM FF is niet asbesthoudend;
- D - MM FF is asbesthoudend. Het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek;
- E - MM FF is asbesthoudend. Het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek;
- F - MM FF is niet asbesthoudend;
- G - MM FF is asbesthoudend. Het gewogen asbestgehalte overschrijdt de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.
Nader asbestonderzoek, druppelzone deellocatie G
- MM FF - G1A, G2A en G3A is niet asbesthoudend;
- MM FF - G4, G5 en G6 is niet asbesthoudend.
Overig terreindeel
- Bovengrond, BG I niet verontreinigd;
- Bovengrond, BG II is niet verontreinigd;
- MM FF - 01 is niet asbesthoudend;
- MM FF - 02 is niet asbesthoudend;
- MM FF - 03 is asbesthoudend. Het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek;
- Ondergrond, OG is niet verontreinigd;
- Grondwater, PB 1 is zeer licht verontreinigd met barium.
Conclusies en aanbevelingen
Deellocatie A
De bovengrondse dieselopslag heeft een zeer geringe negatieve invloed gehad op de bodemkwaliteit. Het zeer licht verhoogde minerale oliegehalte in de bovengrond is vermoedelijk door het aftanken van voertuigen veroorzaakt. Aangezien de tussenwaarde niet wordt overschreden, is nader onderzoek niet noodzakelijk. Het grondwater in peilbuis A1 is niet verontreinigd met minerale olie, vluchtige aromaten (BTEX) en naftaleen.
Deellocatie B
De werkzaamheden in de werkplaats hebben geen aantoonbare negatieve invloed gehad op de bodemkwaliteit. De bovengrond B - BG is niet verontreinigd. Het grondwater in peilbuis A1 is zeer licht verontreinigd met barium en is vermoedelijk van nature aanwezig is. Aangezien de tussenwaarde niet wordt overschreden, is nader grondwateronderzoek niet noodzakelijk.
Deellocaties C, F, D en E
In de druppelzones ter plekke van deellocaties C en F is geen asbest aangetoond. De druppelzones ter plekke van deellocatie D en E zijn asbesthoudend; de gewogen asbestgehalten zijn ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. Er is geen saneringsnoodzaak.
Deellocatie G
De druppelzone ter plekke van deellocatie G is asbesthoudend; het gewogen asbestgehalte is hoger dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. Er heeft derhalve een nader asbestonderzoek plaatsgevonden (zie hoofdstuk 5). Uit de resultaten van het nader asbestonderzoek blijkt dat in de monsters ten behoeve van de verticale en horizontale afperking geen asbest is aangetoond. Aangezien er geen interventiewaarde overschrijding is vastgesteld, is sanering van de druppelzone ter plekke van deellocatie G niet noodzakelijk. De hoeveel grond met een asbestgehalte tussen de 50 en 100 mg/kg d.s. bedraagt circa 4.5 m 3 (9 meter x 1 meter x 0.5 meter).
Overig terreindeel
Het grondwater in peilbuis 1 is zeer licht verontreinigd met barium. Aangezien de tussenwaarde niet worden overschreden, is nader bodemonderzoek niet noodzakelijk. De bovengrond (BG I en BG II) en de ondergrond (OG) zijn niet verontreinigd.
De mengmonsters MM FF - 01 en MM FF - 02 zijn niet asbesthoudend. MM FF - 03 is asbesthoudend; het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. Er is geen saneringsnoodzaak.
Slotconclusie
Uit milieukundig oogpunt is er naar onze mening, geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en eventuele nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik. Het bodemonderzoek is op 15 september 2020 beoordeeld door de Omgevingsdienst Twente (ODT). De beoordeling/advies luidt als volgt:
- 1. Het ingediende onderzoeksrapport voldoet aan de geldende normen en richtlijnen.
- 2. Er is op basis van de analyseresultaten geen sprake van een (sterke) bodemverontreiniging.
- 3. De asbestverontreiniging, aangetroffen ter plaatse van de druppelzone van deellocatie G, betreft geen geval van ernstige bodemverontreiniging en hoeft niet te worden gesaneerd.
- 4. Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging en/of geplande nieuwbouw, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren.
De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (bedrijven en/of wonen). Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Geluid
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
- Woningen.
- Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
- Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
- a. in stedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
- b. in buitenstedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
- voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.
Deze zonering geldt niet:
- c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
- e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).
Als gevolg van onderhavig plan worden twee bestaande bedrijfswoningen herbestemd tot burgerwoningen. De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is, net al een burgerwoning, dus een geluidgevoelig object. Als gevolg van dit bestemmingsplan wordt dan ook geen nieuw geluidgevoelig object mogelijk gemaakt. Daarbij hoeft op basis van art. 76 lid 3 Wgh de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een (burger)woning.
Daarnaast krijgen twee schuren een 'bedrijfsbestemming' met functieaanduiding 'aannemersbedrijf'. De schuren zullen vooral gebruikt worden voor opslag en kleinschalige werkzaamheden. Er wordt geen nieuwe verblijfsfunctie mogelijk gemaakt.
Tot slot vervult de Janmansweg vooral een functie voor bestemmingsverkeer. Het aantal verkeersbewegingen is dan ook gering. Gelet op de functie en het aantal verkeersbewegingen kan gesteld worden dat het wegverkeerslawaai ten gevolge van deze weg, in praktijk, zeer gering is.
Op 14 september 2020 heeft de Omgevingsdienst (ODT) de geluidsaspecten van de bestemmingsplanwijziging Janmansweg 1-3 Den Ham beoordeeld. Hiervoor is een onderscheid gemaakt tussen 'Wet geluidhinder' en 'Bedrijven en milieuzonering'. De beoordeling luidt als volgt:
Wet geluidhinder
Ten aanzien van de toepassing van de wet geluidhinder zijn er geen opmerkingen. De woningen zijn bestaand en wijzigen niet van locatie. Bovendien is de Janmansweg een zeer rustige weg. De verkeersmilieukaart 2030 berekent voor de woning Janmansweg 3 een geluidsbelasting vanwege wegverkeer van 42 dB en voor de woning Janmansweg 1 een geluidsbelasting van 38 dB, waarmee ruimschoots wordt voldaan aan de vereiste voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder en het gemeentelijk geluidbeleid van 48 dB.
Bedrijven en milieuzonering
Het geen wijzigt is de omzetting van veehouderij naar kleinschalig aannemersbedrijf. De ruimte die als werkplaats moet worden betiteld beslaat een oppervlak van minder dan 100 m². In de werkplaats worden voorbereidende werkzaamheden uitgevoerd voor werk dat elders wordt verwerkt. De bedrijfstijd is daarmee gering en derhalve is ook de geluidshinder vanwege de bewerking gering en kortdurend. De afstand tot de burgerwoning Janmansweg bedraagt ruim 50 meter, waarbij de woning Janmansweg 1 het eventuele geluid uit de werkplaats gedeeltelijk afschermt. De achterzijde van de werkplaats is gericht naar de woning Janmansweg 7 die op ruim 60 meter afstand is gelegen. In een rustige omgeving vraagt een kleinschalig aannemersbedrijf , ingedeeld als categorie-2 activiteit, een afstand van 30 meter tot geluidgevoelige bestemmingen. Deze afstand wordt royaal gehaald ten opzichte van de omliggende burgerwoning die niet tot het aannemersbedrijf behoren. Dat de afstand voldoende is betekent dat met normale voorzieningen de hinder tot een aanvaardbaar niveau kan worden beperkt.
Conclusie
De conclusie van de Omgevingsdienst Twente (ODT) luidt als volgt. De omzetting van veehouderij naar kleinschalig aannemersbedrijf behoeft niet tot ontoelaatbare hinder te leiden voor omliggende burgerwoningen. De beschikbare afstand is voldoende. De voorkeurswaarden voor wegverkeer vanwege de Janmansweg worden in het kader van de Wet geluidhinder en het gemeentelijk geluidbeleid niet overschreden.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Luchtkwaliteit
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Onderhavig plan heeft enkel betrekking op het herbestemmen van twee bedrijfswoningen naar burgerwoningen en het toestaan van kleinschalige bedrijvigheid ten behoeve van een aannemersbedrijf. Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals hierboven zijn beschreven, kan worden gesteld dat voorliggend plan voor het herbestemmen van de woningen en het toestaan van kleinschalige bedrijvigheid 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.6 Externe Veiligheid
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
- Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
- Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.2: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 500 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
4.7 Water
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 04-06-20 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 3 naar 'Watertoets'. De beantwoording van de vragen heeft er toegeleid dat de Normale procedure van het watertoetsproces moet worden doorlopen. Daarom is er contact geweest met het waterschap. De plannen zijn nader toegelicht aan het waterschap. Onder andere op de volgende punten:
- De hoogte van de weg en de bovenzijde van de begane grond vloer bedraagt meer dan 30 centimeter;
- Het hemelwater (HWA) en huishoudelijk afvalwater (DWA) wordt niet verzameld in dezelfde rioolbuis. Het betreft hier een drukriolering waarin het afvalwater wordt afgevoerd. Hemelwater wordt afgevoerd naar het oppervlakte water;
- De verharding neemt in onderhavig plan niet toe, maar neemt juist af. Er worden twee schuren gesloopt. Het plan betreft vooral een inpandige functiewijziging.
Met bovenstaande aanvullingen zijn de wateraspecten volgens het waterschap voldoende belicht. Het Waterschap Vechtstromen heeft verder geen bezwaar tegen het plan. Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.8 Ecologie
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden [projectnummer: 2513, d.d. 14-9-2020, versie 1.0], zie ook Bijlage 4. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.
Het plangebied is op 7 april 2020 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingsplaatsen en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen en foerageergebied van vogels met jaarrond beschermde nesten zoals huismus en steenuil. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied zoals het Natuurnetwerk Nederland en Natura2000.
Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, wordt een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen, als gevolg van de inzet van materieel en verkeersbewegingen, op voorhand niet verwacht.
Het betreft een kleinschalige ontwikkeling met een zeer beperkte inzet van werkvoertuigen. De diverse sloopwerkzaamheden van de garage en schuur vinden allen plaats in eigen beheer. De garage bestaat uit houtenschotten en de schuur is half steen. Beide zullen met eigen middelen worden afgebroken. Hier worden dus geen werkvoertuigen van een sloopbedrijf o.i.d. voor ingezet. De oude boerderij (Janmansweg 1) zal intern gerenoveerd worden. Daar komen geen grote werkvoertuigen (zoals kraan, graafmachine o.i.d.) aan te pas. Tot slot zal het voorste stukje van de voormalige koeienschuur handmatig worden afgebroken om beschadigingen aan het blijvende metselwerk te voorkomen. Tot slot worden de schuren t.b.v. van het aannemersbedrijf niet verwarmd en niet aangesloten op het gasnetwerk. In de gebruiksfase veranderd er dus feitelijk ook niets.
Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Mogelijk nestelen er jaarlijks vogels in de toegankelijke gebouwen en bezetten sommige beschermde grondgebonden zoogdiersoorten een verblijf- en voortplantingsplaats in het plangebied. Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het plangebied.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Werkzaamheden die leiden tot het beschadigen/vernielen van vogelnesten, dienen buiten de voortplantingsperiode uitgevoerd te worden. De gebouwen mogen wel afgedicht worden om te voorkomen dat vogels er gaan nestelen.
Voor de beschermde grondgebonden zoogdiersoorten, die een vaste verblijf- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen en vernielen van verblijf- en voortplantingslocaties’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.
Samenvattende conclusie:
Het plangebied bestaat volledig uit bebouwing. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Mogelijk nestelen er ieder voortplantingsseizoen (globaal tussen 15 maart tot en met 15 augsutus) vogels in de toegankelijke gebouwen en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren een verblijf- en/of voortplantingsplaats in de gebouwen in het plangebied.
Mits bezette vogelnesten niet negatief beïnvloed worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. Voor de beschermde dieren die mogelijk gedood worden, en waarvan de vaste verblijf- en/of voortplantingsplaats beschadigd of vernield wordt, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen omdat de werkzaamheden uitgevoerd worden in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling.
Om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van gebiedsbescherming volledig in beeld te brengen, kan een stikstofberekening uitgevoerd worden voor zowel de ontwikkel- en gebruiksfase.
Conclusie Omgevingsdienst Twente
Op 2 september 2020 heeft de Omgevingsdienst Twente (ODT) de Quickscan natuurwaardenonderzoek beoordeeld. De conclusie luidt als volgt. Het uitvoeren van de fysieke werkzaamheden van de voorgenomen ontwikkeling hebben geen negatief effect op Natura2000-gebied. De kapschuren vormen potentiële broedplaatsen voor vogels. Volgens artikel 3.1 van de wet Natuurbescherming zijn bezette vogelnesten beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Het slopen en verbouwen van de kapschuren moet buiten de nest en broedperiode van vogels uitgevoerd worden, deze is globaal van 15 maart tot en met 15 augustus. Indien de werkzaamheden binnen deze periode worden uitgevoerd moet er door een ecoloog worden vastgesteld dat er geen in gebruik zijnde vogelnesten aanwezig zijn. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten.
Het aspect 'natuurwaarden' vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Het plangebied is volgens de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Twenterand gelegen in een gebied met een middelhoge verwachtingswaarde. Het zwarte blokje duidt op verspreide bebouwing in 1832. In figuur 4.3 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen.
Figuur 4.3: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Twenterand)
Toets
Met de splitsing en renovatie van het bestaande erf ligt de oppervlakte aan bodemingrepen ruimschoots onder de drempelwaarde van 2500 m² waarvoor archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht. Derhalve geldt conform het bHet aspect 'archeologie' vormt derhalve geen eleid voor het aspect 'archeologie' een vrijstelling van verder archeologisch onderzoek. Het aspect 'archeologie' vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er in- en rondom het plangebied enkele cultuurhistorische waarden liggen. In figuur 4.4 is een uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart ter hoogte van het plangebied weergegeven.
In het plangebied is een archeologische es gelegen (grijze vlak in figuur 4.4). Dit betreft de es 'Beneden-regge'. Uit archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Twenterand blijkt dat dit echter geen beperkingen oplevert voor de voorliggende ontwikkeling. Daarnaast liggen in de omgeving gronden behorend bij landgoederen (weergegeven in groen, in figuur 4.4). De voorliggende ontwikkeling heeft geen beperkingen voor deze landgoederen.
Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Figuur 4.4: uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (bron: provincie Overijssel)
4.10 Verkeer / Parkeren
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Janmansweg, een rustige weg in het buitengebied die vooral gebruikt wordt door bestemmingsverkeer (60 km/u). In de huidige situatie is reeds sprake van twee woonrechten. Er wordt middels voorliggend plan enkel een bedrijfsbestemming (kleinschalige aannemersbedrijf) mogelijk gemaakt in reeds bestaande bebouwing. Er is aangesloten bij de kengetallen van het CROW. Hiervoor is gekeken naar de meest vergelijkbare functie. Dit betreft 'Arbeidsextensief bedrijf (loods, opslag, transportbedrijf)'. Hiervoor geldt een verkeersgeneratie van gemiddeld 4,8 per 100 m² bvo (locatie in het buitengebied; niet-stedelijke locatie). Uitgaande van circa 450 m² aan bestaande bedrijfsgebouwen, komt dat neer op een verkeerstoename van 21,6 verkeersbewegingen.
Een (beperkte) toename van verkeersbewegingen naar aanleiding van het realiseren van een kleinschalig aannemersbedrijf kan eenvoudig via de Janmansweg worden afgewikkeld. Het erf wordt ontsloten via de bestaande inrit aan de zuidzijde van het plangebied. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan. Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Parkeren
De gemeente Twenterand heeft haar parkeerbeleid opgenomen in de Nota Parkeernormen. In de nota zijn parkeernormen opgenomen voor verschillende functies en gebieden. In voorliggende ontwikkeling zijn reeds twee bestaande woningen aanwezig. Voor het aspect 'parkeren' is derhalve alleen de wijziging naar de bedrijfsbestemming relevant. Het plangebied komt het beste overeen met de categorie 'Rest bebouwde kom'. Uitgaande van de functie 'Bedrijf 2: arbeidsextensief/bezoekersexentensief (loods, opslag, transportbedrijf) geldt een parkeernorm van minimaal 0,8 per 100 m² bvo. In voorliggend plan is circa 450 m² aan bedrijfsgebouwen aanwezig. Dit komt neer op 3,6 parkeerplaatsen. Het parkeren kan makkelijk opgelost worden op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
5.2 Toelichting Op De Regels
5.2.1 Opbouw
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
- Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
- Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
- bestemmingsomschrijving:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
- bouwregels:
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
- afwijken van de bouwregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
- specifieke gebruiksregels:
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
- afwijken van de gebruiksregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
- wijzigingsregels
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
- Anti-dubbeltelregel:
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
- Algemene bouwregels:
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
- Algemene gebruiksregels:
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
- Algemene aanduidingsregels:
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
- Algemene afwijkingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Algemene wijzigingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Overige regels:
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
- Overgangsrecht:
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
- Slotregel:
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.2.2 Bestemmingen
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
- Wonen
De gronden die worden gebruik voor de woonfunctie van de nieuwe en de bestaande woning zijn bestemd als 'Wonen'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor woningen met bijbehorende tuinen en erven, een aan huis verbonden beroep en voorzieningen voor de waterhuishouding. In de bouwregels zijn de voor alle bouwwerken van toepassing zijnde bouwregels opgenomen. In de regels is onderscheid gemaakt in de bouwregels voor hoofdgebouwen en ondergeschikte gebouwen.
- Bedrijf
De gronden die worden gebruik voor de bedrijfsfunctie ten behoeve van een kleinschalige aannemersbedrijf zijn bestemd als 'Bedrijf'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor bedrijvigheid in de vorm van een kleinschalig aannemersbedrijf. In de bouwregels zijn de voor alle bouwwerken van toepassing zijnde bouwregels opgenomen.
- Waarde - Archeologie middelhoge verwachting
Gronden met de bestemming ‘Waarde – Archeologie middelhoge verwachting’ zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de
bescherming van de archeologische waarden.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 1 en 5, waardoor vooroverleg niet nodig is.
Waterschap Vechtstromen
Op 04-06-20 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat de 'normale procedure' moet worden doorlopen. Naar aanleiding van de watertoets is contact opgenomen met het waterschap en zijn de plannen nader toegelicht. Op basis hiervan heeft het Waterschap Vechtstromen verder geen bezwaar tegen het plan. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 5 november 2020 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Janmansweg 1-3 Den Ham
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Janmansweg 1-3 Den Ham
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Janmansweg 1-3 Den Ham
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Janmansweg 1-3 Den Ham