Buitengebied Twenterand PH Bakkersweg 5 Vitens
Bestemmingsplan - Gemeente Twenterand
Ontwerp op 04-12-2020 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Buitengebied Twenterand PH Bakkersweg 5 Vitens met identificatienummer NL.IMRO.1700.202101BPBGPH-ont1 van de gemeente Twenterand;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.6 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, een aan huis verbonden beroep daaronder niet begrepen;
1.7 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor ( het huishouden van) een persoon die een functionele binding heeft met het bedrijf ten behoeve van beheer en/of toezicht op het bedrijf;
1.8 bestaand:
legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.12 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.13 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.14 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.15 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
1.16 evenement:
een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak op het gebied van sport, muziek, kunst, hobby, tuin, vrije tijd en sociaal cultureel vlak;
1.17 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.18 kampeermiddel:
een tent, kampeerauto of caravan, niet zijnde een stacaravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.19 kelder:
een onder het peil gelegen deel van een gebouw;
1.20 normaal onderhoud:
het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.21 peil:
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang plus 25 cm;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.22 perceelsgrens:
een grenslijn tussen bouwpercelen onderling;
1.23 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.24 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.25 verblijfsrecreatie:
recreatie die mede gericht is op het verstrekken van nachtverblijf;
1.26 wonen:
het gehuisvest zijn in een woning.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Algemeen
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens met niet meer dan 1 meter wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor nutsvoorzieningen in de vorm van een:
- a. pompstation voor de waterwinning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - pompstation 1' [Bakkersweg 5] en 'specifieke vorm van bedrijf - pompstation 2' [Hammerfliet ong., Kolenmieten ong., Petersweg ong, Bakkersweg ong.];
met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.
Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak gebouwd te worden;
- b. gebouwen mogen gebouwd worden met een gezamenlijke maximale oppervlakte en maximale bouwhoogte zoals hieronder in de tabel per aanduiding aangegeven:
Aanduiding | Adres | Soort voorziening | Oppervlakte in m2 | Bouwhoogte in m |
Specifieke vorm van bedrijf - pompstation 1 | Bakkersweg 5 | Pompstation t.b.v. de waterwinning | 6.645 | 10 |
specifieke vorm van bedrijf - pompstation 2 | Kolenmieten ong. etc. | Pompstation t.b.v. de waterwinning | 100 | 10 |
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mag maximaal 3,5 m bedragen;
- 2. de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen en lichtmasten mag maximaal 15 m bedragen;
- 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 10 m bedragen.
Artikel 4 Leiding - Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. de bescherming van een ondergrondse hoofdwatertransportleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - water';
- b. het beheer en onderhoud van de leiding;
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
Op de in artikel 4.1 genoemde gronden mag, in afwijking van het bepaalde in de voorafgaande artikelen, niet worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van het leidingbeheer met per gebouw een maximale bouwhoogte van 1,5 m en een bebouwde oppervlakte van 5 m2.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de leidingbeheerder.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door:
- a. het verplaatsen van de aanduiding 'hartlijn leiding - water' in verband met de verplaatsing van de ondergrondse waterleiding;
- b. het wijzigen van de bestemmingsgrenzen van de (dubbel)bestemming 'Leiding - Water' in verband met de verplaatsing van de ondergrondse waterleiding.
Artikel 5 Waarde - Archeologie Hoge Verwachting
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de afmetingen van bouwwerken, de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waarde - Archeologie Lage Verwachting
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie lage verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
6.2 Bouwregels
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
- a. voor bouwwerken die volledig worden gebouwd binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie lage verwachting' gelden geen regels aanvullend aan het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen;
- b. voor bouwwerken die deels worden gebouwd binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie lage verwachting en deels worden gebouwd binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie AMK-terrein', 'Waarde - Archeologie hoge verwachting', 'Waarde - Archeologie hoge verwachting bij cultuurhistorisch element' en/of 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' zijn de regels van de bestemming die ziet op de hoogste archeologische waarde ter plaatse, van toepassing op het hele bouwwerk, voor zover gelegen binnen een afstand van 10 m vanaf de betreffende bestemming met de hoogste archeologische waarde;
- c. voor bouwwerken die worden gebouwd grenzend aan de bestemming 'Waarde - Archeologie AMK-terrein' zijn de regels van de bestemming 'Waarde - Archeologie AMK-terrein' van toepassing op het hele bouwwerk voor zover gelegen binnen een afstand van 10 m vanaf de bestemming 'Waarde - Archeologie AMK-terrein'.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
- a. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die volledig worden uitgevoerd binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie lage verwachting' gelden geen regels aanvullend aan het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen;
- b. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die deels worden uitgevoerd binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie lage verwachting en deels worden uitgevoerd binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie AMK-terrein', 'Waarde - Archeologie hoge verwachting', 'Waarde - Archeologie hoge verwachting bij cultuurhistorisch element' en/of 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' zijn de regels van de bestemming die ziet op de hoogste archeologische waarde ter plaatse, van toepassing op het hele werk of de hele werkzaamheid, voor zover gelegen binnen een afstand van 10 m vanaf de betreffende bestemming met de hoogste archeologische waarde;
- c. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die worden uitgevoerd grenzend aan de bestemming 'Waarde - Archeologie AMK-terrein' zijn de regels van de bestemming 'Waarde - Archeologie AMK-terrein van toepassing op het hele werk of de hele werkzaamheid voor zover gelegen binnen een afstand van 10 m vanaf de bestemming 'Waarde - Archeologie AMK-terrein'.
Artikel 7 Waarde - Archeologie Middelhoge Verwachting
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de bodem.
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de afmetingen van bouwwerken, de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Bestaande afmetingen
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
9.2 Bestaande afstanden
In die gevallen dat de bestaande afstand van een bouwwerk tot enige op de verbeelding of in de regels aangegeven lijn dan wel tot een ander bouwwerk, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.
9.3 Bestaande percentages
In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Parkeren en laden/lossen
10.2 Evenementen
Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt niet verstaan:
het gebruiken en/of laten gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen, festiviteiten en/of manifestaties met een maximum van drie keer per kalenderjaar en een duur van ten hoogste tien dagen per evenement, festiviteit en /of manifestatie, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement, de festiviteit en/of de manifestatie hieronder begrepen. Voor paasvuren geldt dat drie maanden voorafgaand aan het ontsteken van het paasvuur benut kunnen worden voor de opbouw.
10.3 Strijdig gebruik
Onder gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval verstaan:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden voor opslag van mest in mestzakken of in andere opslagmiddelen, niet zijnde een bouwwerk, anders dan als opslag voor normaal gebruik binnen het agrarisch bouwvlak
- d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel of containerteelt, anders dan de regels van de bestemmingen toestaan;
- e. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
- f. een gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie, anders dan de regels van de bestemmingen toestaan;
- g. het gebruik van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van reclame-uitingen, anders dan voor de eigen bedrijfsvoering of de verkoop van eigen producten;
- h. een gebruik van bijgebouwen, recreatiewoningen, boerderijkamers, plattelandskamers, groepsaccommodaties, kampeermiddelen en stacaravans ten behoeve van permanente bewoning;
- i. het (zelfstandig) bewonen van vrijstaande gebouwen, niet zijnde woningen;
- j. een gebruik van gronden en bouwwerken voor het beproeven van voertuigen, voor het racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen en voor het beoefenen van de modelvliegsport.
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
11.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
11.2 Milieuzone - intrekgebied
11.3 Milieuzone - waterwingebied
11.4 Overige zone - aardgas- en aardolieconcessies
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten behoeve van:
- a. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftschachten en lichtkappen met maximaal 10% van de oppervlakte van het betreffende gebouw wordt vergroot, mits:
- 1. deze vergroting niet meer dan 20 m2 bedraagt;
- 2. de vergroting niet leidt tot een bouwhoogte welke meer dan één maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
- b. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor het verhogen van de bouwhoogte voor installaties en dergelijke voor ten hoogste 20% van de oppervlakte van de gebouwen tot maximaal 15 m om te kunnen voldoen aan de milieuvoorwaarden;
- c. het afwijken van bebouwingsgrenzen en overige aanduidingen op de verbeelding met maximaal 5 m ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven onder voorwaarde dat deze afwijkingen noodzakelijk zijn in verband met de uitmeting van het terrein, dan wel uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond gewenst zijn;
- d. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- e. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 10 m mag bedragen en voor een centrale antenne tot een bouwhoogte van ten hoogste 25 m;
- f. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken geen gebouw zijnde, worden gebouwd, mits:
- 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m3 bedraagt;
- 2. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, ten hoogste 15 m bedraagt;
- g. het bepaalde in het plan voor het bouwen van kunstwerken, met dien verstande dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 6 m.
12.2 Voorwaarden voor afwijken
De in artikel 12.1 bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de milieusituatie;
- d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- e. de verschijningsvorm van de gebouwen.
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
13.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten aanzien van:
- a. de plaats en richting van bebouwingsgrenzen en bestemmingsgrenzen en overige aanduidingen op de verbeelding met maximaal 10 m ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven;
- b. een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken van openbaar nut tot een maximum inhoud van 400 m3 en een maximum bouwhoogte van 4 m;
- c. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, worden gewijzigd.
13.2 Voorwaarden voor wijziging
De onder lid a en lid b van artikel 13.1 bedoelde wijzigingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- a. er is voorzien in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, in verband waarmee maatregelen worden genomen voor een streekeigen landschappelijke inpassing;
- b. er is voorzien in een erfinrichtingsplan waarmee de ruimtelijke kwaliteit en het behoud of de versterking van de landschappelijke gebiedskenmerken wordt aangetoond;
- c. aangetoond wordt dat de stikstofdepositie op voor stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden niet toeneemt;
- d. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
- e. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
Artikel 14 Algemene Procedureregels
Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis is de volgende procedure van toepassing:
- a. een ontwerp van het besluit ligt met de bijbehorende stukken gedurende 4 weken op het gemeentehuis ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt de mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp van het besluit.
Artikel 15 Overige Regels
Indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 16.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Lid 16.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 16.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 16.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid 16.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
17.1 Citeertitel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Twenterand PH Bakkersweg 5 Vitens.
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Functies En Waterwinning
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Drinkwaterbedrijf Vitens bezit binnen de gemeente Twenterand meerdere percelen. Gelet op het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Twenterand' heeft Vitens op diverse percelen nog voldoende bouwmogelijkheden welke niet zijn begrensd door enig bouwvlak. Ter plaatse van het perceel aan Bakkersweg 5 heeft Vitens geen bouwmogelijkheden meer. Echter, juist op deze locatie voorziet Vitens in de komende jaren diverse ontwikkelingen, zoals op korte termijn een reinwaterkelder. Binnen het vigerende bestemmingsplan is dit niet mogelijk.
Middels dit bestemmingsplan worden de bouwmogelijkheden (grotendeels) verplaatst naar Bakkersweg 5. Deze verplaatsing betreft 5.880 m2 aan bouwmogelijkheden. 100 m2 aan bouwmogelijkheden resteert. Tevens krijgen de overige percelen (nummer 56, 89, 91, 288, 321 en 333 op onderstaande figuur 1.1) een bouwvlak. Zodoende worden de bouwmogelijkheden ook geografisch begrensd binnen de percelen.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied betreft zeven percelen in het buitengebied van Den Ham, binnen de gemeente Twenterand. Onderstaande kaart toont deze percelen met bijbehorende kadastrale nummers. De bouwmogelijkheden, welke middels dit bestemmingsplan worden verplaatst, worden overgeheveld vanuit de percelen 56, 89 en 91 naar perceel 405 aan de Bakkersweg 5 in Den Ham.
Figuur 1.1: Markering plangebied met de percelen van Vitens.
1.3 Vigerende Plannen
Ter plaatse gelden momenteel twee bestemmingsplannen, namelijk:
- Buitengebied Twenterand (vastgesteld op 13 maart 2018)
- Facetplan Parkeren Twenterand (vastgesteld op 15 mei 2018)
Dit bestemmingsplan vervangt bovenstaande bestemmingsplannen, uitsluitend ter plaatse van het plangebied.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader van Europa, het Rijk, de provincie en betrokken gemeenten uiteen gezet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de plankaart en planregels worden besproken. Tot slot volgt in de hoofdstukken 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Landschap En Cultuurhistorie
Er zijn maar liefst elf verschillende landschapstypen te onderscheiden in Twenterand, die elk een eigen verschijning hebben in beeld en karakteristiek. De kracht van het Twenterandse landschap zit dan ook in zijn grote verscheidenheid. Deze verscheidenheid laat zich niet alleen zien in het landschap, maar ook in de vormgeving en situering van de (vooral agrarische) bebouwingsensembles en hun omringende beplanting.
De aanwezigheid van verschillende landschappen met een eigen cultuurhistorie zijn een kwaliteit van Twenterand. De verschillen beperken zich niet alleen in zandgebieden en veengebieden, maar vooral in de wijze waarop ze in cultuur zijn gebracht en hoe de stedelijke laag er zijn plaats in heeft gevonden. De ontginningslandschappen laten vooral zien hoe de mens in verschillende tijden de ondergrond volgens vastgelegde patronen heeft ontgonnen en soms later heeft herverkaveld.
Figuur 2.1: Landschapstypen in de gemeente Twenterand (bron: Structuurvisie 2011).
Het plangebied behoort tot het Broekontginningslandschap (aangeduid met nummer 2 in figuur 2.1). Dit landschapstype ligt aan de noord-westzijde van Den Ham en was van oorsprong een heel moerassig gebied dat langzaam ontgonnen is. In het zuidwestelijke deel liggen zeer kleinschalige essen die als kopjes tussen de lage natte gebieden liggen. Het centrale deel is een waardevol weidevogelgebied. Het gebied is grootschalig en heeft rechte wegen die grotendeels evenwijdig aan elkaar lopen. Een groot deel vormt een landschappelijke eenheid en wordt gebruikt voor grondgebonden landbouw. De boerderijen zijn er relatief groot.
2.2 Ruimtelijke Structuur
Het perceel aan de Bakkersweg 5 verschilt in ruimtelijk opzicht enigzins van de overige percelen. Langs het perceel aan de Bakkersweg 5 bevinden zich bomenrijen, met name rondom het reeds door Vitens bebouwde deel (zie figuur 2.2). Een groot deel van het perceel is echter volledig onbebouwd en bestaat uit weiland (zie figuur 2.3).
Figuur 2.2: Entree van het perceel van Vitens aan de Bakkersweg 5, omsloten door opstaand groen (Bron: Cyclomedia).
Figuur 2.3: Eén van de onbebouwde delen van het perceel aan de Bakkersweg 5 (Bron: Cyclomedia).
De percelen aan de Kolenmieten ong. bestaan volledig uit weiland en worden niet omsloten door opstaande groenstructuren (zie figuur 2.4, 2.5 en 2.6).
Figuur 2.4: Aanzicht van perceel aan de Kolenmieten ong., kadastraal nummer 56 (Bron: Cyclomedia)
Figuur 2.5: Aanzicht van perceel aan de Kolenmieten ong., kadastraal nummer 89 (Bron: Cyclomedia).
Figuur 2.6: Aanzicht van perceel aan de kolenmieten ong., kadastraal nummer 91 (Bron: Cyclomedia).
Ook de percelen aan de Bakkersweg ong. en de Petersweg ong. bestaan uit onbebouwd weiland (zie figuur 2.7).
Figuur 2.7: Aanzicht van percelen aan de Bakkersweg ong., kadastrale nummers 288 en 321 (Bron: Cyclomedia).
Aanzicht van het perceel aan de Petersweg ong., kadastraal nummer 333 (Bron: Cyclomedia).
2.3 Functionele Inrichting
Het perceel aan de Bakkersweg 5 is reeds kleinschalig bebouwd door Vitens. Hier bevinden zich diverse drinkwaterfuncties. De overige percelen bestaan in overgrote mate uit onbebouwd weiland. Vitens gebruikt deze percelen voor waterwinning ten behoeve van drinkwater.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Daarin beschrijft het kabinet in welke infrastructuurprojecten het wil investeren. De Rijksoverheid richt zich daarnaast op:
- rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water-)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
- rijksbelangen inzake (inter-)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
- rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.
In de SVIR benoemt de Rijksoverheid 13 nationale belangen. Dit plan sluit aan bij nationaal belang 13: ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk in de SVIR een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Deze ladder omvat een aantal beoordelingsstappen en heeft als doel duurzame gebiedsontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is vervolgens als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In de Structuurvisie Infrastructuur (SVIR) en Ruimte heeft de Rijksoverheid de nationale belangen omschreven waarvoor het Rijk zelf verantwoordelijkheid draagt. Een goede doorwerking van deze nationale belangen wordt juridisch geborgd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
De nationale belangen betreffen onder meer onderwerpen op het gebied van de hoofdinfrastructuur (reserveringen rond hoofdwegen en hoofdspoorwegen, vrijwaring rond rijksvaarwegen en hoofdbuisleidingen), de elektriciteitsvoorziening, het vereenvoudigde regime van de ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).
3.1.3 Toetsing en conclusie
Dit plan sluit aan bij het nationale belang om te voorzien in een duurzame watervoorziening. Met behulp van dit plan is drinkwaterbedrijf Vitens namelijk beter in staat om ook in de toekomst in voldoende drinkwater te voorzien. Dit plan betreft geen nationaal belang zoals neergelegd in het Barro. Het Barro is zodoende niet van toepassing.
Ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking is het van belang dat dit plan per saldo geen nieuwe bebouwing mogelijk maakt, maar dat het slechts een verplaatsing van bebouwingsmogelijkheden betreft tussen verschillende percelen in het buitengebied. De bebouwingsmogelijkheden worden bovendien verplaatst van (vrijwel) onbebouwde percelen naar een perceel waar reeds bebouwing aanwezig is. Het plan conflicteert daarom niet met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Het plan sluit aan bij het Rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.
Uitvoeringsmodel
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Of - generieke beleidskeuzes
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in ons handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening
Waar - ontwikkelingsperspectieven
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Hoe - gebiedskenmerken
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in onze omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
3.2.3 Toetsing en conclusie
Dit initiatief draagt bij aan het belang om voldoende schoon drinkwater te garanderen, waarmee de of-vraag bevestigend wordt beantwoord. De overheveling van bouwmogelijkheden middels dit plan draagt bij aan de praktische mogelijkheden voor drinkwaterbedrijf Vitens, waarmee dit plan ook aansluit bij de waar-vraag. Ten aanzien van de hoe-vraag biedt dit plan nieuwe bouwmogelijkheden op het reeds (deels) bebouwde perceel aan de Bakkersweg, welke omsloten wordt door groenstructuren. De nieuwe bouwmogelijkheden gaan koste van bouwmogelijkheden op de overige percelen (Kolenmieten ong.) welke nog onbebouwd zijn en vrij landschappelijk uitzicht bieden. Het plan draagt zodoende bij aan maatschappelijke opgaven en landschappelijke kwaliteiten.
Het plan sluit aan bij provinciaal beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Twenterand
De “Structuurvisie Twenterand” spreekt zich uit over de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkelingen van de gehele gemeente. Doel is om verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen uitbreiding en inbreiding of tussen verkeer en landschap, zorgvuldig af te wegen en een gezamenlijk beeld over de gewenste ontwikkeling te krijgen. Een structuurvisie biedt een geïntegreerde benadering van het sectorale beleid en een herijking van bestaande (soms aan herziening toe zijnde) plannen. De structuurvisie is gefundeerd op uitgangspunten die voortkomen uit een inventarisatie en analyse van de bestaande situatie, het bestaande beleid en onderzoeken en prognoses.
Visie op Twenterand
De gemeente Twenterand heeft besloten om in te zetten op de specifieke kernkwaliteiten van de verschillende kernen en landschappen die Twenterand rijk is. Geconcludeerd is dat er nog behoefte is aan beperkte extra woningbouw en bedrijventerreinen. De gemeente past de zogenaamde SER-ladder toe. Er wordt niet ongebreideld uitgebreid of ingebreid, maar er wordt zorgvuldig omgegaan met de bestaande kwaliteiten van zowel landschap als bebouwing. Ontwikkelingsruimte zoeken wordt in eerste instantie binnen de bestaande kernen of in de randen gezocht. Daarbij gaat het dan om ontwikkelingen in kleine eenheden, passend bij de schaal van het onderliggende gebied die bovendien als overzichtelijke en afgeronde gehelen kunnen worden gerealiseerd. Hoog gewaardeerde groene plekken worden niet opgeofferd voor de gevraagde behoefte. De groene plekken in de kernen die voor bebouwing in aanmerking komen zijn opgenomen in de beleidsnotitie “Bouwen op open groene plekken”. Vermeden moet ook worden dat ongebreideld wordt voortgeborduurd op de in gang gezette woonbuurten. Afronding met respect voor het aangrenzend landschap zal prioriteit zijn. Wel dient nagegaan te worden of bepaalde functies en gebouwen die mogelijk zijn afgeschreven, verouderd of niet meer functioneel zijn, ruimte bieden voor noodzakelijke woningbouw.
Ontwikkelingen in het buitengebied vragen extra aandacht. De ruimtelijke kwaliteit zal worden gewaarborgd door bij een nieuwe ontwikkeling, waarvoor het bestemmingsplan wordt aangepast, tevens een beeldkwaliteitplan dan wel gebieds- of erfinrichtingsplan op te stellen. De visie op de gemeente Twenterand is uitgewerkt in een aantal specifieke punten, te weten:
- Duurzaamheid;
- Werken;
- Voorzieningen;
- Wonen;
- Infrastructuur en mobiliteit;
- Stedenbouw, water, landschap en ecologie;
- Recreatie en toerisme.
De structuurvisie gaat gepaard met een overzichtelijke illustratie (zie figuur 3.2). Het plangebied is daarbij aangeduid als zijnde 'agrarisch landschappelijk gebied'. Bovendien is het gebied benoemd voor het "versterken van karakteristieke landschappelijke kwaliteiten: Kampenlandschap Den Ham en Hammerflier".
Figuur 3.2: Uitsnede structuurvisiekaart Gemeente Twenterand met het plangebied globaal aangeduid in geel.
3.3.2 Toetsing en conclusie
Middels dit plan wordt het bestemmingsplan voor het buitengebied partieel herzien. Dit vraagt om extra aandacht omtrent landschappelijke kwaliteiten. Dit plan maakt per saldo echter geen nieuwe bebouwing mogelijk, maar verplaatst slechts bouwmogelijkheden tussen verschillende percelen. Het perceel aan de Bakkersweg 5, waar bouwsmogelijkheden worden toegevoegd, bevat reeds een bouwvlak en bebouwing. Bovendien is het perceel landschappelijk afgeschermd door middel van opstaande groenstructuren. De landschappelijke kwaliteiten worden derhalve niet geschaad. Het plan strookt met gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
Door middel van dit plan worden de bouwmogelijkheden op de percelen aan Kolenmieten ong. deels verplaatst naar de Vitenslocatie aan de Bakkersweg 5, allen gelegen in Den Ham. Het betreft 5.880 m2. Daarmee zijn de nieuwe bouwmogelijkheden als volgt:
- Kolenmieten ong.: 100 m2;
- Bakkersweg 5: 6.645 m2.
Zodoende kan Vitens nieuwe drinkwaterfuncties realiseren op de locatie aan de Bakkersweg, zoals op korte termijn een nieuwe reinwaterkelder. Tevens worden de bouwmogelijkheden op de percelen aan Kolenmieten ong. verder begrensd door hier bouwvlakken op te nemen waarbinnen gebouwen dienen te worden geplaatst.
Ten slotte maakten de percelen 288, 321 en 333, voor wat betreft de bouwmogelijkheden, voorheen onderdeel uit van de Bakkersweg 5 en hadden zodoende de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - pompstation 1". Door middel van dit plan maken deze percelen vanaf heden onderdeel uit van de bouwmogelijkheden van de Kolenmieten ong. en bevatten deze percelen nu de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - pompstation 2.
Figuur 4.1: De bij die plan betrokken percelen. Bouwmogelijkheden worden (grotendeels) overgeheveld van de percelen 56, 89 en 91 naar perceel 405.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Algemene Beoordeling Milieueffecten (M.e.r.)
Wettelijk kader
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet mileubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan of inpassingsplan dat kaderstellend is voor, of een besluit neemt over, projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen (gesloten spoor). Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (de 'C-lijst') geeft de aard en omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben (m.e.r.-beoordeling). Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. (de 'D-lijst'). Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen zodra een project één of meer van de beschreven activiteiten in Onderdeel D bevat, ongeacht de omvang van deze activiteiten. Deze toets, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling, dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure nodig.
In figuur 5.1 zijn bovenstaande regels schematisch weergegeven:
Figuur 5.1: schematische weergave m.e.r.-(beoordelings)plicht, bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu, via http://www.infomil.nl
Op basis van artikel 7.6 van de Wet milieubeheer kunnen Provinciale Staten als aanvulling op de 'C-lijst' uit het Besluit m.e.r. in de provinciale milieuverordening (of provinciale omgevingsverordening) extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn.
De provinciale milieuverordening van de provincie Overijssel maakt onderdeel uit van de Omgevingsverordening Overijssel. Provinciale Staten van Overijssel hebben in de Omgevingsverordening geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die m.e.r.-plichtig zijn.
In aanvulling op het voorgaande is er nog een zijspoor, het open spoor, waardoor een plan m.e.r.-plicht kan gelden. Dit is het geval wanneer significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. Dan geldt de verplichting tot uitvoeren van een Passende Beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet en daarmee de verplichting tot het uitvoeren van een planm.e.r.
Toetsing
Gesloten spoor
Met deze partiële herziening worden bouwvolumes verplaatst. Het bouwen is de enige activiteit die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, immers de gewenste bedrijfsactiviteiten zijn al toegestaan. De activiteit bouwen staat niet in de C- en/of D-lijst van het Besluit m.e.r. Derhalve is het vanuit het gesloten spoor niet nodig een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
De milieuaspecten worden in de navolgende paragrafen wel afzonderlijk besproken in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Hieruit blijkt eveneens dat er geen milieukundige bezwaren zijn ten aanzien van dit plan.
Open spoor
In paragraaf 5.8 wordt nader ingegaan op het aspect ecologie. Hier wordt ook ingegaan op de effecten op Natura 2000-gebieden.
Conlusie
Dit plan is niet m.e.r.-plichtig en leidt niet tot milieukundige bezwaren. Een m.e.r.- of m.e.r.-beoordelingsprocedure is niet nodig.
5.2 Bedrijven En Milieuzonering
Beleidsmatig kader
Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder voor de (woon-)omgeving veroorzaken door lawaai, onaangename geuren, stof, trillingen, verkeers- en parkeeroverlast. Daarom is het nodig om bedrijfsactiviteiten (of andere functies die het leefmilieu belasten) op een aanvaardbare afstand van woningen of andere hindergevoelige functies te situeren, al dan niet gecombineerd met het treffen van speciale maatregelen. Voor de milieuzonering in dit plan is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009).
Methodiek
In de publicatie worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in zes categorieën, variërend van lichte tot zeer zware milieuhinder. Per milieucategorie zijn richtafstanden tot hindergevoelige functies opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee gebiedstypen: een rustige woonwijk en een gebied met een menging van functies. In tabel 5.1 zijn deze richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur.
Tabel 5.1: Richtafstanden per milieucategorie
Milieu- categorie | Richtafstanden in 'rustige woonwijk' | Richtafstanden in 'gemengd gebied' |
1 | 10 meter | 0 meter |
2 | 30 meter | 10 meter |
3 | 50-100 meter | 30-50 meter |
4 | 200-300 meter | 100-200 meter |
5 | 500-1.000 meter | 300-700 meter |
6 | 1.500 meter | 1.000 meter |
De VNG-publicatie is geen wet, maar wel een algemeen aanvaarde richtlijn voor de toepassing van milieuzonering in een ruimtelijk plan. Niettemin gaat de publicatie uit van richtafstanden, die in algemene zin bepaald zijn op basis van gemiddelde productieprocessen. Dat betekent dat bij de toepassing van de publicatie altijd ook de feitelijke situatie ter plaatse in ogenschouw moet worden genomen.
Toetsing
Op basis van het bestemmingsplan Buitengebied Twenterand zijn de voorziene activiteiten reeds toegestaan aan de Bakkersweg 5 en op de percelen aan de Kolenmieten ong.
De bedrijfsactiviteiten aan de Bakkersweg 5 behoren tot een waterwinningsinstallatie. Deze bedrijfsactiviteiten behoren tot maximaal categorie 3.1 met een aan te houden richtafstand van 50 meter tot aan rustige woonbebouwing. Omdat de omliggende woningen alleen nieuw gebouwd mogen worden ter plaatse van de huidige woning kan gesteld worden dat omliggende woningen op minimaal 70 meter afstand van het bouwvlak van de waterwinning zijn gelegen.
De toegestane installaties aan de Kolenmieten behoren eveneens tot een waterwinningsinstallatie. De dichtstbijgelegen woning ligt op een afstand van 42 meter van één van de percelen aan de Kolenmieten. Op het perceel wordt middels dit bestemmingsplan een bouwvlak toegekend. Dit bouwvlak ligt op minimaal 50 meter van de dichtstbijgelegen woning.
Bezien vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering leidt dit plan derhalve niet tot problemen.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
5.3 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
Het aspect luchtkwaliteit wordt bij de besluitvorming van ruimtelijke plannen betrokken. In dat kader wordt een plan of ontwikkeling getoetst aan de voorschriften van Titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Centraal daarbij staat artikel 5.16, eerste lid, van de wet.
Daarnaast moet het plan voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, op grond van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is altijd van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen, ook wanneer besluiten op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm niet beoordeeld hoeven te worden.
Tot slot heeft het bevoegd gezag volgens Algemene wet bestuursrecht (Awb) als taak om belangen op een evenwichtige wijze af te wegen (art. 3.4) en besluiten deugdelijk te onderbouwen (art. 3.46).
Luchtkwaliteitseisen
Op basis van artikel 5.16 Wm kan een bestemmingsplan worden vastgesteld indien:
- aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
- aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
- aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
- het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Het onderhavige plan omvat het overhevelen van bouwmogelijkheden tussen diverse percelen van drinkwaterbedrijf Vitens. Dit is niet in de lijst uit de Regeling NIBM opgenomen. Een nadere motivering is daarom vereist.
Toetsing
Dit plan maakt enkel de verplaatsing van bouwmogelijkheden mogelijk. De voorziene activiteiten waren reeds toegestaan op de locaties Bakkersweg 5 en aan de Kolenmieten. Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit zal derhalve niets veranderen aan de uitgangssituatie.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
5.4 Geluidhinder
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Wegverkeerslawaai
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en straten met een maximumsnelheid van 30 km/u. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen.
Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen. In het kort komt het er op neer dat het gebied binnen de bebouwde kom behoort tot het stedelijke gebied, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, dat gelegen is binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. In het laatste geval en voor de situatie buiten de bebouwde kom gelden de normen die van toepassing zijn op het buitenstedelijke gebied. Een hoofdweg is, conform deze definitiebepaling van de Wet geluidhinder, altijd gelegen in buitenstedelijk gebied.
Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en maatregelen gericht op reductie van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn of als deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting.
De gevels van geluidgevoelige bestemmingen kunnen ook worden uitgevoerd als een blinde of dove gevel (conform artikel 1b lid 5 van de Wgh). Hiermee vervalt de verplichting om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, waarbij een kanttekening wordt geplaatst dat de geluidwering van deze gevels ten minste gelijk dient te zijn aan de hoogte van de geluidbelasting minus de maximale binnenwaarde.
Ter anticipatie op het steeds stiller worden van motorvoertuigen mag alvorens te toetsen aan de geldende grenswaarden een aftrek worden toegepast op de berekende geluidbelasting. Deze aftrek bedraagt:
- 2 dB voor wegen waar de maximumsnelheid gelijk is aan of hoger is dan 70 km/uur;
- 5 dB voor overige wegen.
Industrielawaai
Een industrieterrein is volgens de Wet geluidhinder een terrein waar zich bedrijven kunnen vestigen die genoemd worden in artikel 40 van de Wet geluidhinder en onderdeel D van Bijlage I behorende bij het Besluit omgevingsrecht (de zogenaamde grote lawaaimakers). Op grond van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder is rondom deze terreinen een zone vastgesteld, waarbuiten de etmaalwaarde van het gemiddelde geluidsniveau ten gevolge van alle bedrijven op dat terrein niet hoger mag zijn dan 50 dB(A). De zone is een planologisch aandachtsgebied, waarbinnen regels van kracht zijn, die aan zowel industriële activiteiten als aan woningbouw beperkingen opleggen. De ligging en omvang van de zone wordt met een bestemmingsplan vastgelegd. In het kader van het bestemmingsplan dient gekeken te worden naar de geluidsbelasting van geluidgevoelige bestemmingen in de omgeving van het industrieterrein. Indien de geluidsbelasting meer dan 50 dB(A) bedraagt, kan de gemeente een hogere waarde vaststellen. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen bedraagt 55 dB(A).
Toetsing
Dit plan maakt enkel de verplaatsing van bouwmogelijkheden mogelijk. De voorziene activiteiten waren reeds toegestaan op de locaties Bakkersweg 5 en de Kolenmieten. Ten aanzien van het aspect geluid zal derhalve niets veranderen aan de uitgangssituatie.
Conclusie
Het bestemmingsplan kan uitvoerbaar worden geacht ten aanzien van het aspect geluid.
5.5 Externe Veiligheid
Wettelijk kader
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden.
Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)
In de regeling staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op grond van het Bevi zijn in de Revi voor een aantal bedrijfscategorieën (zoals LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, opslagplaatsen) vaste veiligheidsafstanden opgenomen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm (1,97 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa (16 bar) en om buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm (2,76 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa. Buiten de regels over het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is in het Bevb bepaald dat in een bestemmingsplan de ligging van buisleidingen wordt weergeven en dat een regeling wordt opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van aardgasleidingen met een druk tussen 1600 en 4000 kPa.
Toetsing
Dit plan maakt geen nieuwe risicobronnen of (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk. In de omgeving van het plangebied bevinden zich bovendien geen bestaande risicobronnen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
5.6 Bodemkwaliteit
Wettelijk kader/inleiding
In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van consoliderend bestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven, tenzij een redelijk vermoeden moet bestaan van een saneringssituatie.
Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Het bouwen is alleen toelaatbaar als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.
Toetsing
Ter bepaling van de milieutechnische bodemkwaliteit is voor het planvoornemen aan de Bakkersweg 5 een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 uitgevoerd (Aanleg reinwaterkelder Hammerflier (Bakkersweg 5) te Den Ham, Royal HaskoningDHV, 10 mei 2021, Bijlage 1).Op de percelen aan de Kolenmieten worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze gronden zijn derhalve niet betrokken in het verkennend bodemonderzoek.
In het kader van het onderzoek hebben veldonderzoek en watermonstername plaatsgevonden. Op basis van de uitgevoerde werkzaamheden wordt het volgende geconcludeerd:
- De bodem ter plekke van de onderzoekslocatie bestaat overwegend uit zand.
- In de ondergrond zijn slappe klei of veenlaagjes aangetroffen.
- Zintuiglijk zijn er geen waarnemingen gedaan die duiden op een mogelijke bodemverontreiniging.
- In de geanalyseerde grondmonsters zijn geen verhoogde gehalten gemeten.
- In het grondwater is een licht verhoogde concentratie aan barium gemeten, welke vermoedelijk van nature aanwezig is.
- Op basis van de onderzoeksresultaten dient de hypothese ‘onverdachte locatie’ voor het onderzoeksgebied, formeel verworpen te worden, op basis van de verhoogde concentratie aan barium.
- De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding voor aanvullend onderzoek en vormen geen belemmering voor de voorgenomen werkzaamheden.
- Op basis van de sonderingen wordt een wisselend beeld van de ondergrond verkregen, waarin slappere kleiige of siltige lagen zijn waargenomen. Bij de verdere constructieve dimensionering dient rekening gehouden te worden met de wisselende samenstelling in de ondergrond.
Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
5.7 Water
Wettelijk kader / inleiding
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Toetsing
Watersysteem
Het plangebied is gelegen in de nabijheid van de twee takken van de Hammerwetering. De Hammerwetering voert zijn water in westelijke richting af naar de Beneden Regge en ligt daarmee in het stroomgebied van de Laagland Regge.
Het planvoornemen heeft geen effect op het functioneren van de Hammerwetering.
Grondwater
De grondwaterstroming in de gemeente Twenterand is west tot noordwest gericht. In de veengebieden rondom Den Ham regelen stuwen het waterpeil in de waterlopen. De dichtheid aan waterlopen en perceelsloten en het stuwpeil in de waterlopen hebben naast andere factoren invloed op de hoogte van de grondwaterstanden in het gebied.
Ten noordoosten van Den Ham ligt het grondwaterbeschermingsgebied van de waterwinning Hammerflier. Vitens distribueert drinkwater vanuit dit winningsgebied. Het water vanuit Hammerflier wordt gemengd met water vanuit het winningsgebied Archemerberg (gemeente Ommen). Het verlaagt de hardheid van het water uit Hammerflier. De winningslocatie is een kwelgebied. Daardoor is het effect voor natuur en landbouw in het winnings- en beschermingsgebied beperkt.
Waterkwaliteit
Het regenwater wordt afgevoerd richting de Beneden Regge. Het regenwater stroomt mee met het stedelijk water en lozingen van rioolwaterzuiveringen. Deze lijn volgt het waterschap Vechtstromen al lange tijd. Dit maakt het mogelijk om in de overige gebieden de kwaliteit voor water en natuur zo goed mogelijk te krijgen.
Door op deze manier af te voeren bestaat er geen effect op de waterkwaliteit.
Riolering
Percelen in het buitengebied zijn ten behoeve van het huishoudelijk afvalwater aangesloten op de drukriolering. Regenwater wordt geïnfiltreerd in de bodem of via een berging afgevoerd naar oppervlaktewater.
Wateroverlast
Het plangebied is niet aangewezen als locatie voor waterretentie.
Op de locaties aan de Kolenmieten wordt het te bebouwen oppervlak beperkt. De in mindering te brengen vierkante meters te bebouwen oppervlak wordt overgeheveld naar de locatie Bakkersweg 5. Daar zal de oppervlakte verharding derhalve toenemen met maximaal 5.880 m2. Het overgrote deel van de kavel blijft onbebouwd en onverhard, waardoor er voldoende bergingscapaciteit overblijft en infiltratie in de bodem mogelijk blijft.
Het plan is niet gelegen in de nabijheid van een waterkering.
Watertoets
Middels deze waterparagraaf is de digitale watertoets doorlopen. Op 11 december 2020 is de digitale watertoets ingediend. Op 14 december 2020 heeft het waterschap Vechtstromen gereageerd en geconcludeerd dat het plan geen waterschapsbelang treft en dat de normale watertoetsprocedure dient te worden doorlopen.
Conclusie
Uitvoering van dit bestemmingsplan heeft tot doel de waterproductie te vergroten. Dit planvoornemen heeft geen negatieve invloed op de waterhuishouding. Het bestemmingsplan kan derhalve uitvoerbaar worden geacht voor wat betreft het aspect water.
5.8 Ecologie
Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. Voorheen was de soortenbescherming in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998. Sinds 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet, Flora- en faunawet en de Boswet opgegaan in één nieuwe wet: de Wet natuurbescherming.
Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming heeft tot doel in het wild voorkomende planten- en diersoorten in stand te houden en te beschermen. De wet kent daardoor zowel verbodsbepalingen, gebiedsbescherming als een algemene zorgplicht. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van het natuurnetwerk Nederland (NNN, voormalige EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten.
Toetsing
Door Ecogroen is een natuurtoets verricht (Bijlage 2 Quickscan natuurtoets, d.d. 18-11-2020), waarbij vanuit het ecologische aspect zowel soort- als gebiedsbescherming is onderzocht.
Soortbescherming
Uit de natuurtoets blijkt dat er op het grasland waar de reinwaterkelder wordt gerealiseerd geen effecten worden verwacht op nest-, verblijf- of groeiplaatsen of onmisbaar leefgebied van beschermde soorten zonder provinciale vrijstelling. In de bebouwing binnen het plangebied zijn voor vleermuizen toegankelijke ruimtes aanwezig. Voorts vormen de singel en de verruigde delen op het terrein een geschikt leefgebied voor kleine marterachtigen en de egel. In de singel, ruigtes, het vijvercomplex en op bebouwing binnen het onderzoeksgebied zijn diverse algemene vogelsoorten broedend te verwachten.
Uit de natuurtoets ten aanzien van soortbescherming volgen onderstaande adviezen:
- De voorgenomen bouw van de reinwaterkelder en depot heeft geen negatief effect op beschermde natuurwaarden. Vervolgstappen zoals aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffings- dan wel vergunningsaanvraag zijn voor de bouw van de reinwaterkelder niet aan de orde.
- Indien in de toekomst werkzaamheden plaatsvinden aan bebouwing met voor vleermuizen beschikbare ruimtes, de singel en/of verruigde delen van het onderzoeksgebied is aanvullend ecologisch onderzoek noodzakelijk.
- Bij toekomstige ruimtelijk ingrepen is het nodig om rekening te houden met broedende algemeen voorkomende vogels. Dit kan bijvoorbeeld door buiten het broedseizoen te werken en vooraf de werkzaamheden een broedvogelcontrole uit te laten voeren door een ter zake kundige (met name bij werkzaamheden in de periode 15 februari-15 november).
- Bij de geplande en toekomstige werkzaamheden kunnen enkele exemplaren en verblijfplaatsen van algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën verloren gaan (zoals rosse woelmuis en bruine kikker). Voor deze soorten geldt in voorliggende situatie een provinciale vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Wet natuurbescherming, waardoor het nemen van vervolgstappen voor deze soorten niet aan de orde is.
Overige percelen
Omdat er op de overige percelen/perceelsdelen geen werkzaamheden zijn voorzien, is hier geen onderzoek uitgevoerd. Bij toekomstige ontwikkelingen moet er voor deze percelen/perceelsdelen mogelijk nog aanvullend een natuurtoets uitgevoerd worden en afhankelijk van de aan te treffen beschermde soorten en/of nest- en verblijfplaatsen een ontheffing aangevraagd worden bij het bevoegde gezag. Omdat deze percelen/perceelsdelen nu nog niet betrokken worden in de ontwikkeling, staat het ontbreken van dit onderzoek de uitvoerbaarheid niet in de weg.
Gebiedsbescherming
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het plangebied bevindt zich buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op 2,2 kilometer afstand. Omdat de bestemming niet gewijzigd wordt, hoeft formeel niet getoetst te worden aan de bescherming van het NNN. Het initiatief is getoetst vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid. Provincie Overijssel hanteert geen externe werking, daarom is het initiatief beoordeeld in het kader van goede ruimtelijke ordening. Vanwege de lokale aard van de werkzaamheden en de tussenliggende afstand heeft de beoogde ontwikkeling geen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Natura 2000
Het plangebied bevindt zich buiten de begrenzing van Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, 'Vecht- en Beneden-Reggegebied', bevindt zich op 2,6 kilometer afstand. Gezien deze tussenliggende afstand, de aard en omvang van de ingreep en de tussenliggende houtopstanden en infrastructuur worden negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden uitgesloten. Een uitzondering hierop zijn effecten als gevolg van stikstofdepositie. Mogelijk leidt het plan tot stikstofdepositie op Natura 2000-gebied Vecht- en Beneden-Reggegebied. Een Aerius-berekening is noodzakelijk om dit te onderzoeken.
Door Royal HaskoningDHV is een Aerius-berekening uitgevoerd (Bijlage 3 Notitie stikstofdepositie) om te toetsen of het plan mogelijk leidt tot stikstofdepositie op nabijgelegen Natura2000-gebieden. Daaruit blijkt de stikstofdepositie in de gebruiksfase maximaal 0,00 mol/ha/j. In de aanlegfase is de stikstofdepositie afhankelijk van het in te zetten materieel. Bij gebruik van Stage IIIa materieel resulteert de aanlegfase in een stikstofdepositie van maximaal 0,02 mol/ha/j op omliggende Natura 2000-gebieden. Indien Stage IV materieel wordt ingezet bedraagt de stikstofdepositie in de aanlegfase maximaal 0,00 mol/ha/j. Daarmee zijn significant negatieve effecten uitgesloten en is een vergunning mogelijk. Inzet van Stage IV materieel is dan wel noodzakelijk.
Conclusie
Het bestemmingsplan wordt uitvoerbaar geacht voor wat betreft het aspect ecologie.
5.9 Archeologie
Wettelijk kader
Erfgoedwet
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt meerdere wetten en regelingen op gebied van behoud en beheer van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1998. Het deel van de Monumentenwet dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet welke naar verwachting in 2019 in werking treedt. Tot die tijd valt dit onderdeel binnen de overgangsregeling van de Erfgoedwet. Hierin staat dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de in de grond aanwezige danwel te verwachten monumenten.
arden.
Toetsing
Op het perceel aan de Bakkersweg 5 wordt, als gevolg van dit plan, de maximale hoeveelheid bebouwing vergroot. Op dit perceel bevinden zich twee categorieën archeologische verwachtingswaarden:
- 1. lage archeologische verwachtingswaarde (vrijstelling voor werkzaamheden die geheel binnen deze zone vallen);
- 2. middelhoge archeologische verwachtingswaarde (vrijstelling tot 2.500 m2 en 0,4 meter diep).
De maximale hoeveelheid bebouwing aan de Kolenmieten wordt daarentegen juist verkleind. Op deze percelen bevinden zich drie categorieën archeologische verwachtingswaarden:
- 3. lage archeologische verwachtingswaarde (vrijstelling voor werkzaamheden die geheel binnen deze zone vallen);
- 4. middelhoge archeologische verwachtingswaarde (vrijstelling tot 2.500 m2 en 0,4 meter diep);
- 5. hoge archeologische verwachtingswaarde (vrijstelling tot 2.500 m2 en 0,4 meter diep).
Ter bescherming van de archeologische verwachtingswaarden zijn dubbelbestemmingenopgenomen: 'Waarde - Archeologie lage verwachting', 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' en 'Waarde -Archeologie hoge verwachting'. Voor deze dubbelbestemmingen geldt een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Conclusie
De bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden is geborgd middels een vergunningenstelsel. Daarmee kan dit bestemmingsplan met het oog op het aspect archeologie uitvoerbaar worden geacht.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De plantoelichting bevat de achtergronden, onderzoeken en motieven van het plan. De toelichting is enerzijds voor de besluitvorming van belang, maar kan daarnaast van belang zijn bij het interpreteren van de regels of de verbeelding. Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. De juridische planopzet en de inhoud van de toegekende bestemmingen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
6.2 Standaard En Plansystematiek
Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Voortvloeiende uit de Wro is het plan mede gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend aan de diverse aanwezige functies. Bij het opstellen van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT).
6.3 Toelichting Op De Regels
Deze paragraaf bevat een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op de overige regels uit het bestemmingsplan. Conform SVBP2012 zijn de regels onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
De kavels van Vitens zijn bestemd als 'Bedrijf - Nutsvoorziening' met de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - pompstation 1' en 'specifieke vorm van bedrijf - pompstation 2'. Ter plaatse mogen activiteiten ten behoeve van de waterwinning gerealiseerd worden. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - pompstation 1' mag 6.645 m2 van het bouwvlak bebouwd worden. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - pompstation 2' mag in totaal 100 m2 van de bouwvlakken bebouwd worden.
Artikel 4 Leiding - Water
De bestaande hoofdwatertransportleidingen die van de kavel Bakkersweg 5 afkomstig zijn, worden beschermd middels de dubbelbestemming 'Leiding - Water'. Op en tot 4 meter aan weerszijden van de waterleidingen mag niet gebouwd worden anders dan voor het leidingbeheer zelf.
Artikel 5 Waarde - Archeologie hoge verwachting, Artikel 6 Waarde - Archeologie lage verwachting en Artikel 7 Waarde - Archeologie middelhoge verwachting
Deze dubbelbestemmingen dienen ter bescherming van de archeologische belangen. Daartoe is in elke dubbelbestemming een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 9 Algemene bouwregels
In deze regels zijn algemene bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen in het plan gelden, voor zover er geen voor de bestemming geldende bouwregels van toepassing zijn. Hierin zijn in ieder geval regels opgenomen ten behoeve van overschrijdingen van de bouwgrenzen.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
In deze regels zijn algemene gebruiksregels opgenomen die voor alle bestemmingen in het plan gelden. Op grond van de algemene gebruiksregels wordt algemeen ongewenst gebruik verboden, tenzij een bepaald gebruik juist bedoeld is toe te laten op grond van de bestemmingen, direct hetzij indirect.
In dit artikel zjin ook regels opgenomen aangaande het parkeren en het laden/lossen. Hiertoe zijn de regels uit het Facetplan Parkeren Twenterand overeenkomstig overgenomen.
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
Ter bescherming van de kwaliteit van de drinkwatervoorziening zijn de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied', 'milieuzone - intrekgebied' en 'milieuzone - waterwingebied' opgenomen. Ter plaatse is alleen het bouwen, gebruiken en aanleggen ten behoeve van de drinkwatervoorziening toegestaan. Afwijken van deze regels is toegestaan als er geen verontreiniging van het grondwater zal optreden en er advies wordt ingewonnen bij de drinkwaterbeheerder.
Binnen de 'overige zone - aardgas- en aardolieconcessies' mogen verkenningsboringen naar aardgas plaatsvinden.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
In deze regels is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn. Ten slotte zijn de voorwaarden voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
Voor het wijzigen van het plan ten behoeve van kleine wijzigingen aan de opzet is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Eveneens zijn de wijzigingsvoorwaarden opgenomen.
Artikel 14 Algemene procedureregels
Met dit artikel worden de procedureregels voor het stellen van nadere eisen geregeld.
Artikel 15 Overige regels
Bestaande en toekomstige wetgeving wordt in dit artikel van toepassing verklaard.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.
Artikel 17 Slotregel
Deze regel bevat de citeerregel van het plan.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Financiële uitvoerbaarheid
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan. In deze paragraaf wordt ingegaan op de economische (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
De kosten voor de uitvoering van dit bestemmingsplan komen voor rekening van de initiatiefnemer.
Planschade
Kosten voor eventuele planschade komen eveneens voor rekening van de initiatiefnemer.
Exploitatieplan
Volgens de Wro moet de gemeente een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd. Dit bestemmingsplan maakt een bouwplan als bedoeld in afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening mogelijk. De gemeente heeft een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer. Daarmee is het kostenverhaal anderszins verzekerd.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is de conclusie dat het plan financiëel uitvoerbaar is.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Inspraak en maatschappelijk overleg
Op grond van artikel 3.1.6 onder e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor, vergezeld van een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
De initiatiefnemer heeft op 8, 9 en 14 december 2020 overleg gevoerd met diverse belanghebbenden in de directe omgeving. Daarmee kan afgezien worden van de ter inzage legging van een voorontwerpbestemmingsplan ten behoeve van inspraak.
Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg pleegt met instanties, zoals omliggende gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt in een vooroverleg besproken met vooroverlegpartners.
Zienswijzen
Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes voor een ieder ter visie.