KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Sport
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Gebruiksregels
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 7 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.2 Milieuzonering
4.3 Bodem
4.4 Geluid
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Water
4.8 Ecologie
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.10 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
5.2 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Aanmeldnotitie M.e.r.
Bijlage 2 Waterbodemonderzoek
Bijlage 3 Verkennend (Land)bodemonderzoek
Bijlage 4 Watertoets
Bijlage 5 Waterberging
Bijlage 6 Stikstofdepositie Op Natura 2000-gebied
Bijlage 7 Quickscan Natuurwaarden
Bijlage 8 Verkeerskundig Onderzoek
Bijlage 9 Zienswijzennota Bestemmingsplan Zwembad Vriezenveen

Zwembad Vriezenveen

Bestemmingsplan - Gemeente Twenterand

Vastgesteld op 06-07-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan "Zwembad Vriezenveen" met identificatienummer NL.IMRO.1700.202104BPVZPH-vas1 van de gemeente Twenterand;

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;

1.6 bestaand bebouwingspercentage:

het percentage van het bouwperceel dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd en dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, met uitzondering van (het deel van) de bouwwerken die niet legaal gebouwd zijn;

1.7 bestaand gebouw:

een gebouw dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de gebouwen die niet legaal gebouwd zijn;

1.8 bestaand gebruik:

het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling(en) van dat plan;

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.12 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.13 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.14 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.15 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten;

1.16 bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.17 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.18 eigen terrein:

de bij de bouw- en/of gebruiksactiviteit behorende en daartoe bestemde gronden;

1.19 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.20 groenvoorzieningen:

onbebouwd gebied, bestaande uit grasvelden, (opgaande) beplantingen, waterpartijen, speelvoorzieningen en voetpaden;

1.21 kunstwerk:

een bouwwerk geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een voortbrengsel van de beeldende kunsten, danwel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.22 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.23 laden en lossen:

onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is;

1.24 MUPI:

afkorting van 'Mobilier Urbain à Publicité Illuminé', oftewel straatmeubilair in de vorm van een verlichte reclamezuil;

1.25 ondergeschikte horeca:

het qua aard en omvang beperkt verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit in direct verband met andere ter plaatse toegestane hoofdactiviteiten, met dien verstande dat:

  1. a. het houden van feesten en partijen niet is toegestaan;
  2. b. de toegang tot de horecavoorziening dezelfde is als de toegang van de hoofdfunctie.

1.26 opslag:

handelingen waarbij een stof of product voor een korte of langere tijd in een zekere ruimte min of meer statisch wordt gehouden.

1.27 overslag:

handelingen zoals (be)laden, lossen, overladen, hevelen en dergelijke voorzover niet op pneumatische of mechanische wijze, bijvoorbeeld kranen, transportbanden, leidingen;

1.28 parkeren:

een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen;

1.29 peil:

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang plus 0,25 m;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

1.30 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

1.31 reclame:

iedere openbare aanprijzing van goederen, diensten, of denkbeelden (tezamen: producten). Onder reclame wordt mede verstaan het vragen van diensten;

1.32 stallen:

in een garage of andere bewaarplaats zetten;

1.33 vervoermiddel:

een object dat bedoeld is om personen of goederen te vervoeren;

1.34 voertuig:

vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen zoals dakkapellen en wolfseinden en daarmee gelijk te stellen constructieonderdelen;

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, exclusief de inhoud van kelders voor zover deze zijn gelegen onder een gebouw en deze van buiten niet toegankelijk zijn;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de afstand tot de perceelgrens:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de perceelgrens.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de plaatsing van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilaster, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Sport

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. binnen- en buitensportvoorzieningen met daarbij inbegrepen voorzieningen als was- en kleedruimten, kantine, ondergeschikte horeca, bergings- en stallingsruimten en verenigingsgebouwen;
  2. b. verkeer en verblijf;
  3. c. openbare nutsvoorzieningen;
  4. d. reclameobjecten, onder andere in de vorm van lichtmastreclame;
  5. e. kunstwerken;
  6. f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

Onder verkeer en verblijf zijn, naast wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, fietsenstallingen en bermen tevens groenvoorzieningen, water, beplantingen, hondenuitlaatplekken, MUPI's, evenementen en speelvoorzieningen begrepen.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Gebruiksregels

5.1 Parkeren en laden/lossen

5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruik van vrijstaande ondergeschikte gebouwen als woning;
  2. b. het gebruik van (een deel van) een bedrijfsgebouw als woning;
  3. c. een gebruik van bouwwerken en gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan als stallings- en/of opslagplaats voor normaal onderhoud, gebruik en beheer;
  4. d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor enige vorm van beroep, handel en/of bedrijf, met uitzondering van aan huis verbonden beroepen.
  5. e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie met een kleinschalig karakter.
  6. f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van prostitutie en seksshops.

Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels

6.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van:

  1. a. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftschachten en lichtkappen met maximaal 10% van de oppervlakte van het betreffende gebouw wordt vergroot, mits:
    1. 1. deze vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;
    2. 2. de vergroting niet leidt tot een bouwhoogte welke meer dan één maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  2. b. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor het verhogen van de bouwhoogte voor installaties en dergelijke voor ten hoogste 20% van de oppervlakte van de gebouwen tot maximaal 15 m om te kunnen voldoen aan de milieuvoorwaarden;
  3. c. het afwijken van bebouwingsgrenzen en overige aanduidingen op de verbeelding met maximaal 5 m ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven onder voorwaarde dat deze afwijkingen noodzakelijk zijn in verband met de uitmeting van het terrein, dan wel uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond gewenst zijn;
  4. d. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  5. e. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 10 m mag bedragen en voor een centrale antenne tot een bouwhoogte van ten hoogste 25 m;
  6. f. het bepaalde in het plan en toestaan dat een gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde wordt gebruikt c.q. opgericht ten behoeve van een JOP, mits:
    1. 1. de oppervlakte per gebouwtje niet meer dan 20 m2 bedraagt;
    2. 2. de goorthoogte ten hoogste 3 meter bedraagt;
    3. 3. de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt.
  7. g. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken geen gebouw zijnde, worden gebouwd, mits:
    1. 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
    2. 2. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, ten hoogste 15 m bedraagt;
  8. h. het verleggen van een oppad tot maximaal 15 m vanuit het op de verbeelding aangegeven oppad;
  9. i. het bepaalde in het plan voor het bouwen van kunstwerken, met dien verstande dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 6 m.

6.2 Voorwaarden voor afwijken

De onder 6.1 bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verschijningsvorm van de gebouwen.

Artikel 7 Algemene Wijzigingsregels

7.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  1. a. de plaats en richting van bebouwingsgrenzen en bestemmingsgrenzen en overige aanduidingen op de verbeelding met maximaal 10 m kunnen worden gewijzigd ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven, onder de voorwaarde dat deze afwijkingen uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond zijn gewenst;
  2. b. een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken van openbaar nut mogen worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m.

7.2 Voorwaarden voor wijziging

De onder 7.1 bedoelde wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • de woon- en werksituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 8.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het 8.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. 8.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 8.2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in 8.2 sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. 8.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan: Zwembad Vriezenveen.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Sportpark Het Midden is gelegen aan de zuidelijke rand van het dorp Vriezenveen. Het Sportpark is in 1967 in gebruik genomen en wordt intensief gebruikt door een groot aantal sportverenigingen en een onderwijsinstelling. Na ruim 50 jaar zijn de huidige sporthal en zwembad De Stamper aan vervanging toe. Hetzelfde geldt voor het gymlokaal aan de Krijgerstraat in Vriezenveen. De wens is om deze faciliteiten te vervangen door één nieuwe sportaccommodatie met een zwembad en sporthal.

Uit een locatieonderzoek komt naar voren dat het gewenst is om het zwembad en de sporthallen aan de Schout Doddestraat 11a te verplaatsen naar één multifunctionele sportaccommodatie aan de westkant van de Schout Doddestraat (tegenover de voetbalvelden van DETO aan de Schout Doddestraat 48).

De nieuwbouwlocatie van de nieuwe sportaccommodatie is gelegen in het hart van Sportpark Het Midden en is deels gesitueerd op de bestaande vijver. Vanwege het ontbreken van de juiste gebruiks- en bouwregels is de realisatie van het zwembad en de sporthal niet mogelijk. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Ligging

Het plangebied is gelegen in het hart van Sportpark Het Midden. Sportpark Het Midden is gelegen aan de zuidzijde van de kern Vriezenveen en maakt onderdeel uit van het perceel kadastraal bekend als gemeente Vriezenveen, sectie L, nummer 3500.

Sportpark Het Midden wordt aan de noordzijde begrensd door de woningen aan de Boerhaavelaan, aan de oostzijde door volkstuinen en woningen aan de Almeloseweg en woningen Buitenhof, aan de zuidzijde door agrarische gronden en aan de westzijde door het Lateraalkanaal en agrarische gronden. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Vriezenveen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.202104BPVZPH-vas1_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

Begrenzing

Het plangebied van dit bestemmingsplan heeft betrekking op de nieuwbouwlocatie van het zwembad en de sporthal en de bestaande locatie van het bestaande zwembad en de sporthallen. In figuur 1.2 is de begrenzing van het plangebied (globaal) weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.202104BPVZPH-vas1_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: Cyclomedia Streetsmart)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Vier sportterreinen', vastgesteld op 2 februari 2010 en voorzien van de bestemmingen 'Water' en 'Sport'. In figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.202104BPVZPH-vas1_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Vier Sportterreinen' (bron: gemeente Twenterand)

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water, oeverstroken en kunstwerken. Binnen deze bestemming is het bouwen van gebouwen niet toegestaan.

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor binnen- en buitensportvoorzieningen met daarbij inbegrepen voorzieningen als was- en kleedruimten, kantine, bergings- en stallingsruimten en verenigingsgebouwen. Voor het bouwen van gebouwen geldt dat de goothoogte van gebouwen niet meer dan 6 meter mag bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 10 meter. Het bebouwingspercentage bedraagt voor de locatie Vriezenveen ('t Midden) ten hoogste 10%.

Het nieuwe zwembad met sporthal wordt grotendeels gerealiseerd ter plaatse van de bestemming 'Water'. Vanwege het ontbreken van de juiste gebruiks- en bouwregels is de voorgenomen ontwikkeling op grond van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Een herziening van het vigerende bestemmingsplan is noodzakelijk om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Zwembad Vriezenveen' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1700.202104BPVZPH-vas1);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het Plan

2.1 Huidige Situatie

Sportpark Het Midden is in 1967 in gebruik genomen en wordt intensief gebruikt door een groot aantal sportverenigingen en een onderwijsinstelling. Op sportpark Het Midden zijn twee voetbalverenigingen (DOS'37 en DETO Twenterand) gevestigd, een tennisvereniging, een volleybalvereniging, een basketbalvereniging, een korfbalvereniging, een zwem- en poloclub, een ijsvereniging, een postduivenvereniging, een Harmonie en een atletiekvereniging.

Het sportpark is aan de noordzijde bereikbaar via de Boerhaavelaan en aan de oostzijde via de Schout Doddestraat. De parkeervoorzieningen zijn met name rond de centraal in het sportpark gelegen vijver gerealiseerd. In figuur 2.1 is een luchtfoto van het sportpark weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.202104BPVZPH-vas1_0004.png"

Figuur 2.1: Huidige situatie sportpark Het Midden met rechtsboven het bestaande zwembad met sporthal (bron: Cyclomedia Streetsmart)

Het bestaande zwembad met sporthal (De Stamper) is gelegen aan de oostzijde van de Schout Doddestraat. De huidige voorzieningen (zwembad en sporthallen) zijn ongeschikt voor het beoogde doel. Het zwembad is bouwkundig en technisch verouderd en de sporthallen voldoen niet aan de eisen van akoestiek en wedstrijden en zijn daarnaast energetisch zeer onvoordelig.

In 2016 hebben de sportverenigingen en het onderwijs de handen ineen geslagen om te komen tot een Vitaal Sport- en beweegpark. Een Vitaal Sport- en beweegpark zien zij als een sportpark met toekomstperspectief en kent een aantal specifieke kenmerken:

  • Functiemenging: door functies te mengen ontstaat een multifunctioneel en optimaal gebruik van beschikbare ruimte;
  • Goede sportieve en maatschappelijke benutting: overdag wordt het sportpark hoofdzakelijk maatschappelijk gebruikt, ’s avonds wordt het sportpark voor sportdoeleinden gebruikt. Meer, beter en groter aanbod van bewegingsonderwijs;
  • Openheid: een sportpark nodigt niet enkel sporters en supporters uit, maar alle doelgroepen;
  • Ruimtelijke integratie: er dienen verbindingen gerealiseerd te worden tussen openbare ruimte, verkeerroutes, groen- en recreatiestructuren en het sportpark zodat er een eenduidig en integraal sportpark ontstaat;
  • Bestuurlijke vitaliteit: drie-eenheid van accommodatie, organisatie en goed activiteitenaanbod.

Om het huidige zwembad en de sporthallen weer van deze tijd te maken dient er geïnvesteerd te worden. Deze investeringen wegen echter niet op tegen de baten. Derhalve is door SWECO onderzoek verricht naar de mogelijkheden voor een verplaatsing van het zwembad met sporthal. Uit een locatieonderzoek kwam naar voren dat het gewenst is om het zwembad en de sporthallen te verplaatsen naar één multifunctionele sportaccommodatie aan de westkant van de Schout Doddestraat. In paragraaf 2.2 wordt hier nader op ingegaan.

2.2 Toekomstige Situatie

Zoals is aangegeven zijn het huidige zwembad en de sporthallen na ruim 50 jaar bouwkundig en technisch verouderd en aan vervanging toe. De wens is om deze faciliteiten te vervangen door één nieuwe sportaccommodatie met een zwembad en sporthallen. Het bestaande/oude zwembad en de sporthal zullen, nadat de nieuwbouw gereed is, gesloopt worden.

De nieuwe sportaccommodatie wordt gerealiseerd in het hart van Sportpark Het Midden waardoor er ook kruisbestuiving plaats kan vinden tussen de verschillende (bestaande) sportfaciliteiten. Deze nieuwe locatie biedt volop kansen voor een nieuw zwembad en een accommodatie voor binnensporten (sporthal) waarbij tevens ondergeschikte horeca in relatie tot de hoofdactiviteit (sportfunctie) wordt mogelijk gemaakt.

Het programma bevat onder andere:

  • een nieuw zwembad, met daarbij behorende voorzieningen en tribune;
  • een nieuwe sporthal, met daarbij behorende voorzieningen en tribune;
  • centrale kantine/ondergeschikte horeca.

In figuur 2.3 is een situatietekening van het plan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.202104BPVZPH-vas1_0005.png"

Figuur 2.3: Situatietekening nieuwbouw zwembad en sporthal (bron: slangen+koenis architecten)

De nieuwe zwemaccommodatie wordt gebruikt voor recreatief zwemmen, instructiezwemmen, doelgroepzwemmen, trainingen en wedstrijden. Er wordt een sportbad van 25 x 15,4 meter gerealiseerd (zesbaans-zwembad), een doelgroepenbad van 15 x 9 meter met beweegbare vloer en een recreatie/peuterbad van circa 5 x 6 meter. Totaal hebben de zwembaden een oppervlakte van circa 550 m2.

Naast de zwembaden bevat het gebouw techniekruimtes ten behoeve van het zwembad, ontvangstruimtes en een entreehal, kleedruimte voor personeel en gasten, vergaderruimtes, tribune en overige functies die ondergeschikt zijn aan het zwembad. De bruto vloeroppervlakte (bvo) van het nieuw te bouwen zwembad bedraagt in totaal 2.250 m2.

De nieuwe sporthal wordt gerealiseerd met een oppervlakte van 1.344 m2 (48 x 28 meter) en is op te delen in drie gymlokalen. Daarnaast bestaat de sporthal uit bijbehorende voorzieningen zoals een tribune, toestelberging, wedstrijdleidingruimte en kleedkamers. In de sporthal kunnen zowel de volleyballers, basketballers en korfballers (in de winter) hun sport beoefenen. Verder kunnen ook andere sporten zoals lessen bewegingsonderwijs, lichamelijke oefening, badminton, gymnastiek en dergelijke worden uitgevoerd. De bruto vloeroppervlakte van de gewenste nieuwe sporthal bedraagt 2.450 m2. In figuur 2.4 is een impressie van de massa/volume van de nieuwbouw weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.202104BPVZPH-vas1_0006.png"

Figuur 2.4: Volumeschets nieuwbouw (bron: slangen+koenis architecten)

De totale oppervlakte van de nieuwe sportaccommodatie bedraagt op basis van het plan 4.700 m2. Echter, het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk waarbij de daadwerkelijke uitwerking van het zwembad en de sporthal gedurende het proces gewijzigd kan worden. In dit bestemmingsplan wordt derhalve rekening gehouden met een bouwmogelijkheid voor de sportaccommodatie waarbij de oppervlakte maximaal 5.000 m2 mag bedragen. Deze maximum oppervlakte zijn in de regels en de verbeelding van dit bestemmingsplan verankerd.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Middels dit bestemmingsplan wordt het nieuwe zwembad en een nieuwe sporthal op sportpark Het Midden in Vriezenveen mogelijk gemaakt. Zoals in paragraaf 2.2 is beschreven bedraagt de bruto vloeroppervlakte van het zwembad 2.250 m2. Daarnaast bedraagt de bruto vloeroppervlakte van de nieuwe sporthal circa 2.450 m2. De gezamenlijke oppervlakte bedraagt derhalve circa 4.700 m2. Om toekomstige wijzigingen in het ontwerp mogelijk te maken is in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen dat de maximale oppervlakte van de nieuwbouw maximaal 5.000 m2 mag bedragen.

Het nieuwe zwembad en de sporthal wordt gerealiseerd ter vervanging van het bestaande zwembad met sporthal aan de Schout Doddestraat 11 te Vriezenveen. Het bestaande zwembad en de sporthal (circa 4.068 m2) en de semi permanente sporthal (1.627 m2) aan de Schout Doddestraat 11 hebben een gezamenlijke oppervlakte van 5.695 m2.

Op grond van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2316) geldt dat de verplaatsing van een functie die al was toegestaan binnen hetzelfde gebied, waarbij het bebouwde oppervlak niet toeneemt, niet wordt aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het nieuwe zwembad en de sporthal worden gerealiseerd op een afstand van 175 meter van de bestaande locatie. Derhalve geldt op grond van de voorgenoemde uitspraak dat de realisatie van het nieuwe zwembad met sporthal ter vervanging van het bestaande zwembad met sporthal niet wordt aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 17 januari 2018 (ECNLI:NL:RVS:2018:154) geldt dat met een verplaatsing van een functie niet altijd volstaan kan worden met het wegbestemmen van een functie op de oude locatie. Gelet op het standaard overgangsrecht voor bestemmingsplannen is onvoldoende geborgd dat deze functie ook daadwerkelijk op de oude locatie beëindigd blijft. Dat betekent dat een voorwaardelijke verplichting in de planregels moet worden opgenomen inhoudende dat de nieuwe locatie van de te verplaatsen functie pas in gebruik genomen mag worden indien de exploitatie van de huidige functie op de bestaande (oude locatie) is beëindigd en niet meer wordt hervat.

In de regels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin is bepaald dat: het zwembad en de sporthal mogen pas in gebruik worden genomen nadat de exploitatie van het zwembad en de sporthal aan de Schout Doddestraat 11 en 11a te Vriezenveenveen definitief is beëindigd.

Door middel van deze voorwaardelijke verplichting is het mogelijk om ten tijde van de bouw van het nieuwe zwembad en de sporthal het oude zwembad en de sporthal te gebruiken ten behoeve van de (sport)activiteiten. Het nieuwe zwembad en de sporthal mogen pas in gebruik worden genomen op het moment dat de activiteiten op de locatie aan de Schout Doddestraat 11 en 11a definitief beëindigd worden en beëindigd blijven.

Gelet op het feit dat dit bestemmingsplan voorziet in een verplaatsing van een bestaande functie die al was toegestaan in hetzelfde gebied en niet leidt tot een toename van de bebouwde oppervlakte (de bebouwde oppervlakte neemt af), geldt dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet van toepassing.

3.2 Provinciaal Beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.202104BPVZPH-vas1_0007.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Zoals is aangegeven bestaat het plangebied van dit bestemmingsplan uit de oude/bestaande locatie en de nieuwbouwlocatie van het zwembad en de sporthal. Aangezien het oude zwembad en sporthal gesloopt wordt nadat de nieuwbouw gereed is. Hieronder wordt het concrete initiatief getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel.

Ten aanzien van de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken wordt enkel de nieuwbouwlocatie van het plan getoetst. Op de bestaande locatie wordt de exploitatie van het zwembad en de sporthallen als gevolg van dit plan gestaakt en gesloopt nadat het nieuwe zwembad gereed is.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

lid 2

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Het plan heeft betrekking op de verplaatsing van een bestaande functie op sportpark Het Midden. Sportpark Het Midden is gelegen binnen de bebouwde kom van Vriezenveen. Het bestaande zwembad en de sporthal zijn technisch en bouwkundig verouderd en worden vervangen door het nieuwe zwembad met sporthal op de nieubouwlocatie.

Het bouwplan voor het nieuwe zwembad en de sporthal is gelegen op gronden met de bestemmingen 'Sport' en 'Water'. De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor binnen- en buitensportvoorzieningen met daarbij inbegrepen voorzieningen als was- en kleedruimten, kantine, bergings- en stallingsruimten en verenigingsgebouwen. Dergelijke voorzieningen worden op basis van de verordening van de provincie Overijssel als stedelijke functies gezien en maken deel uit van de voorzieningen binnen het begrip 'bestaand bebouwd gebied'. Van een extra ruimtebeslag op de Groene Omgeving (buitengebied) is dan ook geen sprake.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang in figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.202104BPVZPH-vas1_0008.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Het bestaande zwembad met sporthal is technisch en bouwkundig verouderd. Als gevolg van de verplaatsing wordt voorzien in de bestaande behoefte aan sportvoorzieningen voor de inwoners van de gemeente Twenterand en specifiek de kern Vriezenveen. Daarnaast wordt de nieuwbouw voorzien van bewezen technieken op het gebied van duurzaamheid. De verplaatsing van het zwembad en de sporthal doet geen afbreuk aan de kenmerken van de 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen binnen stedelijk gebied. In het gebied zijn de kenmerken van de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' niet meer aanwezig. Daarom kan toetsing van het plan aan deze gebiedskenmerken achterwege blijven. Binnen de 'Laag van de beleving' heeft het plangebied geen bijzondere eigenschappen. Deze kan daarom buiten beschouwing worden gelaten.

Stedelijke laag

Het plangebied is op de gebiedskenmerken voor de 'stedelijke laag' aangeduid met 'Woonwijken 1955-nu'. In figuur 3.3 is een fragment van de stedelijke laag weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.202104BPVZPH-vas1_0009.png"Figuur 3.3: stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken,wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.

Als ontwikkelingen plaats vinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

De nieuwbouw maakt onderdeel uit van sportpark Het Midden. Als gevolg van de verplaatsing van het technisch en bouwkundig verouderde zwembad en sporthallen wordt een nieuwe sportaccommodatie gerealiseerd die tevens voorzien wordt van bewezen technieken op het gebied van duurzaamheid.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Twenterand

Op 19 juli 2011 heeft de gemeenteraad van Twenterand de Structuurvisie Twenterand vastgesteld. De structuurvisie spreekt zich uit over de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkelingen van de gehele gemeente en geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied waardoor voor iedereen duidelijk is of nieuwe initiatieven daarbinnen passen.

De toekomstvisie geeft aan dat de gemeente Twenterand een sociaal weerbare en economisch vitale gemeente wil zijn, waarin het voor een ieder nu en in de toekomst goed wonen, werken, leven en recreëren is. Zij ontleent haar kracht ana de elkaar aanvullende kernen, de verbindende ligging en de specifieke identiteit, de kwaliteiten op het gebied van cultuur, sociale samenhang, woongenot, ruimte en natuur. De structuurvisie is het instrument om de fysieke ontwikkelingen in de leefomgeving nader te kaderen.

Relevante ambities uit de structuurvisie zijn:

  • ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken;
  • Bij elke fysieke ingreep streven naar een win-win situatie waarbij het resultaat een fraaie afronding wordt die past bij de locatie. De oorspronkelijke eigenheid bepaalt de uitstraling van bebouwing en landschap;
  • Aansluiten bij de vraag voor kwaliteit en omvang van wonen, werken en voorzieningen vanuit de bedrijven en inwoners.

Een onderdeel van de sociale cohesie is leefbaarheid. Steeds meer wordt erkend dat de leefbaarheid van kleinere kernen niet alleen wordt bepaald door de plaatselijk werkgelegenheid en voorzieningen, maar ook door de specifieke kwaliteiten van de lokale woonfunctie en een evenwichtige bevolkingsopbouw.

De mate van leefbaarheid komt dan ook voort uit een combinatie van verschillende componenten. Voor een goede leefbaarheid zijn zowel woonkwaliteit, het voorzieningenniveau als de sociale cohesie van belang.

Het huidige niveau van verenigingsleven moet minimaal gehandhaafd blijven, mede door de eigen kracht van inwoners en verenigingen als sterke basis voor leefbaarheid en samenhang. Daarvoor is ruimte nodig voor ontmoeting en het uitvoeren van activiteiten moet voor iedereen goed bereikbaar en toegankelijk zijn. Het bieden van voldoende sportverenigingen, ontmoetingsplekken, speelplekken en parkjes is een belangrijke randvoorwaarde wat dat betreft.

Het centrale doel ten aanzien van voorzieningen is om het bestaande voorzieningenniveau zo mogelijk op peil te houden en aan te passen aan de veranderende vraag als gevolg van de zich wijzigigende bevolkingssamenstelling. Ten aanzien van de voorzieningen geldt ten aanzien van sport en ontspanning het volgende: er zijn voldoende (basis)accommodaties; de gemeente streeft er naar het aantal voorzieningen stabiel te houden en vooral in overeenstemming met de vraag. Voor de zwembaden komt een heroriëntatie op de wijze waarop aan de vraag voldaan kan worden.

Toets

Het plan behelst de realisatie van een zwembad met sporthal inclusief bijbehorende voorzieningen. Het huidige complex is sterk verouderd en voldoet niet meer aan de (duurzaamheids)eisen van deze tijd. De nieuwe sportaccommodatie (zwembad en sporthal) draagt bij aan de visie het vitaal sport- en beweegpark Het Midden en verbindt organisaties, stimuleert het ontmoeten van inwoners, heeft oog voor kwetsbare inwoners, bevordert een gezonde leefstijl en heeft een preventieve werking in het sociaal domein door bijvoorbeeld jongeren, mensen met een achterstand tot de arbeidsmarkt en ouderen actief te betrekken. Dit komt ten goede aan de leefbaarheid van Vriezenveen. Het Vitaal Sport- en beweegpark Het Midden Vriezenveen gaat meer onderdeel uitmaken van het dagelijkse maatschappelijke leven. Dat is een vitaal en toekomstbestendig sportpark.

Geconcludeerd kan worden dat het plan in overeenstemming is met de Structuurvisie Twenterand.

3.3.2 Sport- en beweegvisie 2018-2021

Op 13 maart 2018 heeft de gemeenteraad van Twenterand de Sport- en beweegvisie 2018-2021 gemeente Twenterand vastgesteld. Om de positie van sport en bewegen op zichzelf (sport als doel) en binnen het veranderende maatschappelijke veld (sport als middel) te verstevigen is een sport- en beweegvisie wenselijk. De gemeente Twenterand wil met deze visie:

  • Helder maken wat zij op het gebied van sport en bewegen beleidsmatig doet en wil doen.
  • Voor de toekomst een kapstok creëren voor haar handelen in uiteenlopende situaties rond sport en bewegen.
  • Verbindingen met andere beleidsterreinen inzichtelijk maken en zorgen voor noodzakelijke onderlinge afstemming/bijdragen aan een integrale aanpak.
  • Andere actoren in de samenleving in dit proces betrekken en een gezamenlijke visie opstellen.

De gemeente Twenterand streeft naar lichamelijk, geestelijk en sociaal gezonde inwoners. Door de inzetvan sport en bewegen wordt een positieve bijdrage geleverd aan de kwaliteit van leven van de inwoners in Twenterand. Iedere inwoner moet de kans krijgen om een leven lang te sporten en bewegen. De sport- en beweegvisie draagt ertoe bij dat zoveel mogelijk mensen in Twenterand in beweging komen en blijven.

Om de ambitie te bereiken, wordt ingezet op vier speerpunten:

  1. 1. Sport- en beweegstimulering: het samen met de sport- en beweegaanbieders zorgen voor een kwalitatief aanbod met specifieke aandacht voor jeugd, senioren, mensen met een beperking en kwetsbare groepen.
  2. 2. Vitale sportverenigingen: de maatschappelijk rol en betrokkenheid van sportverenigingen vergroten en versterken door samenwerking met andere sportverenigingen en organisaties.
  3. 3. Sport- en beweegvriendelijke omgeving: het in standhouden van een kwalitatief goede basisinfrastructuur van gemeentelijke sport- en beweegaccommodaties voor sport, spelen en bewegen van de inwoners.
  4. 4. Trots op de sport in Twenterand: faciliteren van sportevenementen om de publieke waarde voor promotie van sport en beweging volop te benutten.

Tijdens de raadsvergadering van 13 maart 2018 heeft de gemeenteraad een amendement aangenomen naar aanleiding van de Sport- en beweegvisie 2018-2021. De raad heeft voor het concept plan Vitaal Sportpark Het Midden het volgende toegevoegd bij het hoofdstuk aanbevelingen en uitvoering:

  1. 1. De uitwerking van het concept plan Vitaal Sportpark: Het Middenals actiepunt op te nemen waarbij de realisatie niet aan de termijn van de visie is gebonden.
  2. 2. Bij de uitvoering van dit conceptplan dit te doen vanuit een gezamenlijk vertrekpunt waarbij er sprake is van om samen met partners tot iets te komen.
  3. 3. Dit concept als pilot te gebruiken zodat dit ook voor de overige kernen op termijn uitgewerkt kan worden.
  4. 4. Het conceptplan een basis is en als startpunt gezien moet worden waarbij alle mogelijk opties, inclusief de mogelijke inbedding van AVT, tot de mogelijkheden behoort.

Toets

Het nieuwe zwembad met de sporthal maken onderdeel uit van Het Vitaal Sport- en beweegpark Het Midden Vriezenveen en verbindt organisaties, stimuleert het ontmoeten van inwoners, heeft oog voor kwetsbare inwoners, bevordert een gezonde leefstijl en heeft een preventieve werking in het sociaal domein door bijvoorbeeld jongeren, mensen met een achterstand tot de arbeidsmarkt en ouderen actief te betrekken. Dit komt ten goede aan de leefbaarheid van Vriezenveen. Sportpark Het Midden gaat meer onderdeel uitmaken van het dagelijkse maatschappelijke leven.

Het sportpark in Vriezenveen vormt daarmee een uitnodiging aan alle inwoners van Vriezenveen om te komen sporten, bewegen, spelen of recreëren. Sporten gebeurt niet alleen in georganiseerd verband. In toenemende mate wordt op eigen gelegenheid hardgelopen, gefietst of gewandeld op een moment dat schikt. Het Vitaal Sport- en beweegpark Het Midden Vriezenveen biedt daar op een aansprekende manier ruimte en voorzieningen voor.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Middels dit bestemmingsplan wordt een zwembad met sporthal mogelijk gemaakt. De beoogde activiteit wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project ruimschoots onder blijft. Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de plantoelichting. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

Per 16 mei 2017 is een aanmeldnotitie nodig wanneer sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven (en daarmee niet planMER-plichtig zijn). Er is geen ondergrens wat betreft het plan zelf, dus ook bij de ontwikkeling van onderhavig plan.

Hoewel de gemeente Twenterand (het bevoegd gezag) zelf initiatiefnemer is, is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld. De aanmeldnotitie m.e.r. is als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Gelet op de uitkomsten van deze aanmeldnotitie, waaruit blijkt dat er als gevolg van het bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden is het niet noodzakelijk om een milieueffectrapport op te stellen.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.202104BPVZPH-vas1_0010.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Het plangebied is gelegen op sportpark Het Midden aan de zuidzijde van de kern Vriezenveen. Op sportpark Het Midden zijn geen woningen aanwezig. Op basis hiervan wordt voor de richtafstanden aangesloten bij 'rustige woonwijk'.

Bij het realiseren van een nieuwe bestemming c.q. nieuwe functie dient gekeken te worden of die nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).

Externe werking

Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van onderhavig plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

Het plan maakt de realisatie van een zwembad met sporthal mogelijk. Voor overdekte zwembaden geldt op grond van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' milieucategorie 3.1 waarvoor een richtafstand geldt van 50 meter in verband met het aspect geluid. Voor sporthallen geldt tevens milieucategorie 3.1 in verband met het aspect geluid.

De afstand van de nieuwbouw tot aan de dichtsbijzijnde woningen aan de Boerhaavelaan bedraagt ten minste 250 meter. Aan de richtafstand van 50 meter wordt ruimschoots voldaan. Dit plan heeft derhalve geen negatief effect op het woon- en leefklimaat in de omgeving.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Het zwembad en de sporthal zijn geen milieugevoelig objecten. De interne werking vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Als gevolg van dit bestemmingsplan wordt een deel van de vijver gedempt en wordt een nieuw zwembad met sporthal gerealiseerd. Om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem te onderzoeken zijn een waterbodemonderzoek en een landbodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het waterbodemonderzoek worden in paragraaf 4.3.1 beschreven. De resultaten van het landbodemonderzoek worden in paragraaf 4.3.2 beschreven.

4.3.1 Waterbodemonderzoek

Door Klijn Bodemonderzoek is een verkennend waterbodemonderzoek uitgevoerd (projectnummer 20KL498, d.d. 14 december 2020) over een wateroppervlakte van circa 8.400 m2. De rapportage is als Bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de resultaten weergegeven.

Door Klijn Bodemonderzoek is een verkennend waterbodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Schout Doddestraat te Vriezenveen. In het uitgevoerde bodemonderzoek is door middel van de bemonstering en analyse van het slib de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld.

Van de bodemkwaliteit op de onderzoekslocatie is het volgende beeld verkregen:

  • Zintuiglijk zijn er geen verontreinigingen waargenomen;
  • Op basis van de historie van het perceel en het uitgevoerde vooronderzoek wordt geconcludeerd dat onderhavige locatie als een niet verdachte locatie voor de aanwezigheid van asbest kan worden beschouwd. Deze conclusie wordt bevestigd doordat tijdens de boorwerkzaamheden op of in de waterbodem op basis van zintuiglijke waarnemingen geen asbestverdacht materiaal is geconstateerd.

Vak 1

  • Ter plaatse van vak 1 is een totale hoeveelheid van circa 273 m³ slib aanwezig;
  • Analytisch zijn conform de toetsing BoToVa T1, toepassing op of in de bodem in het slib afkomstig uit vak 1 van de vijver geen verhoogde gehalten met de onderzochte componenten aangetoond. Gezien deze resultaten valt het aanwezige slib in de klasse achtergrondwaarde en is derhalve altijd toepasbaar;
  • Analytisch zijn conform de toetsing BoToVa T5, toepassing op aangrenzende percelen, in het slib afkomstig uit vak 1 van de vijver geen verhoogde gehalten met de onderzochte componenten aangetoond. Hierdoor kan het slib worden ingedeeld als verspreidbaar op aangrenzende percelen.

Vak 2

  • Ter plaatse van vak 2 is een totale hoeveelheid van circa 273 m³ slib aanwezig;
  • Analytisch zijn conform de toetsing BoToVa T1, toepassing op of in de bodem in de waterbodem afkomstig uit vak 2 van de vijver geen verhoogde gehalten met de onderzochte componenten aangetoond. Gezien deze resultaten valt de aanwezige waterbodem in de klasse achtergrondwaarde en is derhalve altijd toepasbaar;
  • Analytisch zijn conform de toetsing BoToVa T5, toepassing op aangrenzende percelen in de waterbodem afkomstig uit vak 2 van de vijver geen verhoogde gehalten met de onderzochte componenten aangetoond. Hierdoor kan het waterbodem worden ingedeeld als verspreidbaar op aangrenzende percelen.

Conclusies en aanbevelingen waterbodemonderzoek

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “niet verdachte locatie”, juist is. Er zijn immers in het slib en/of waterbodem uit de vijver geen verhoogde gehalten met de onderzochte componenten aangetroffen.

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien de geplande baggerwerkzaamheden. Op basis van de onderzoeksresultaten kan het slib uit de vijver worden toegepast op de aangrenzende landbodem.

Indien het te ontgraven materiaal zal worden afgevoerd naar een andere locatie valt het slib uit de vijver in de klasse Achtergrondwaarde. Voor de volledigheid kan nog worden vermeld dat het materiaal naar verwachting zonder beperkingen kan worden hergebruikt. Hierbij dient te worden opgemerkt dat dit een indicatieve toetsing aan de Regeling en het Besluit Bodemkwaliteit betreft; het uitgevoerde onderzoek betreft immers geen partijkeuring conform BRL SIKB 1000, protocol 1001.

Asbest

Op basis van de historie van het perceel, de uitgevoerde maaiveldinspectie en de zintuiglijke waarnemingen tijdens de boorwerkzaamheden -waarbij geen asbestverdachte materialen zijn aangetroffen- is het aannemelijk dat er geen sprake is van een verontreiniging van de waterbodem met asbest. Indien hierover echter meer zekerheid is gewenst, wordt geadviseerd een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5707 uit te laten voeren.

4.3.2 Landbodemonderzoek

Door Kruse Milieu is een verkennend (land)bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd om de milieuhygienische kwaliteit van de landbodem te onderzoeken in het plangebied (projectnummer 20077010, d.d. 21 december 2020). De onderzoekslocatie is onbebouwd en deels verhard (grasbetonstenen) en heeft een oppervlakte van circa 4.700 m2. De rapportage van het bodemonderzoek is als Bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. De resultaten worden hieronder weergegeven.

Resultaten veldwerk

In totaal zijn er 16 boringen verricht, waarvan er 1 is doorgezet tot 2.8 meter diepte. Deze boring is afgewerkt met een peilbuis. Gebleken is dat de bovengrond globaal bestaat uit matig fijn tot matig grof zand. In de boven- en ondergrond zijn roesthoudende lagen aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Door de veldwerkers zijn visueel geen asbestverdachte materialen op het maaiveld of in de bodem waargenomen. Het freatische grondwater in de peilbuis is gemiddeld aangetroffen op 0.9 meter min maaiveld.

Resultaten chemische asbestanalyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond (BG I) is niet verontreinigd;
  • de bovengrond (BG II) is niet verontreinigd;
  • de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;
  • het grondwater (PB 1) is zeer licht verontreinigd met barium.

Conclusies en aanbevelingen

In het grondwater (PB 1) is een verhoogde concentratie aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van Bijlage 3. In de boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarde niet wordt overschreden, wordt het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (sport).

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  1. a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  2. b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  1. c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  2. d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  3. e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Middels dit plan wordt geen nieuw geluidgevoelig object gerealiseerd. De Wet geluidhinder vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast zijn de aspecten industrielawaai en railverkeerslawaai niet van toepassing aangezien er geen nieuw geluidsgevoelig object gerealiseerd wordt. Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

Echter, hoewel de Wet geluidhinder niet van toepassing is op wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km per uur geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening een akoestische afweging moet worden gemaakt of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot overschrijding van de voorkeurswaarden van geluidgevoelige objecten in de nabijheid van het plangebied. Deze overschrijding kan het gevolg zijn van een relatief grote toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied.

Om de toekomstige verkeerssituatie als gevolg van het verplaatsen van het zwembad en de sporthal te onderzoeken is door Goudappel BV een onderzoek uitgevoerd naar de verkeerseffecten alsmede de gewenste verkeersontsluiting van het zwembad en de sporthal. Het verkeerskundig onderzoek is opgenomen als Bijlage 8 bij de toelichting van dit bestemmingsplan. De resultaten zijn verwerkt in paragraaf 4.10.1.

Zoals is aangegeven dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening een akoestische afweging noodzakelijk om aan te tonen dat er voldaan wordt aan een goede ruimtelijke ordening. Het sportpark wordt in de bestaande situatie ontsloten via de Schout Doddestraat, gelegen aan de oostzijde van het sportpark en via de Boerhaavelaan aan de noordzijde van het sportpark. De aansluiting op de Schout Doddestraat betreft een zogenaamde volledige ontsluiting. Verkeer kan hier zowel vanuit noordelijke- als zuidelijke richting het sportpark bereiken en verlaten. Het kruispunt tussen het sportpark en de Schout Doddestraat is gelegen binnen de bebouwde kom van Vriezenveen. Het wegvak van de Schout Doddestraat heeft een maximumsnelheid van 30 km/uur en is zodoende gecategoriseerd als een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom.

Via de Boerhaavelaan is het mogelijk en toegestaan om het sportpark op te rijden. Motorvoertuigen die het sportpark willen verlaten mogen echter geen gebruik maken van de aansluiting op de Boerhaavelaan om het sportpark te verlaten.

Op het sportpark zelf geldt gedeeltelijk éénrichtingsverkeer (gemotoriseerd verkeer) vanaf de ingang aan de Boerhaavelaan tot de parkeerterreinen voor DETO. Dit betekent dat al het gemotoriseerde verkeer dat via de Boerhaavelaan het sportpark oprijdt in zuidelijke richting moet vertrekken en het sportpark alleen kan verlaten via de aansluiting op de Schout Doddestraat.

Zoals in paragraaf 4.10.1 is beschreven bedraagt de totale verkeersgeneratie van het zwembad en de sporthal op een maatgevende dag 870 mvt/etmaal. Omdat de bezoekersaantallen van het nieuwe zwembad en de sporthal naar verwachting niet toenemen ten opzichte van de bestaande functies, is aangenomen dat de hiervoor berekende verkeersgeneratie geen nieuw verkeer betreft.

Ten aanzien van de routing geldt op grond van het verkeerskundig onderzoek van Goudappel BV (zie paragraaf 4.10.1 en Bijlage 8) dat de verkeersgeneratie en de routing als gevolg van de ontwikkeling niet wijzigen. Wat wel wijzigt is de locatie van de functies. Waar nu, komend uit de kern Vriezenveen, op de Schout Doddestraat linksaf moet worden geslagen om de functies te bereiken wordt dat in de toekomstige situatie rechtsaf. Aangezien het zeer aannemelijk is dat de routing van het verkeer van en naar het zwembad niet wijzigt als gevolg van de verplaatsing, en er per definitie geen extra toename van het aantal verkeersbewegingen plaatsvindt, kan gesteld worden dat het plan geen negatieve effecten heeft ten aanzien van het wegverkeerslawaai op de in de omgeving van het plangebied aanwezige geluidsgevoelige objecten. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling neemt het verkeer op de Boerhaavelaan niet dusdanig toe dat een overschrijding van de voorkeurswaarden dreigt. Conform de bestaande situatie zal het verkeer van en naar het nieuwe zwembad en de sporthal (grotendeels) via de Schout Doddestraat worden afgewikkeld.

Tot slot wordt opgemerkt dat er in de toekomst geen sprake kan zijn van het gelijktijdig gebruiken van het bestaande zwembad met sporthallen en nieuwe zwembad met sporthal. In de regels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin is bepaald dat het nieuwe zwembad en de sporthal pas in gebruik mogen worden genomen nadat de exploitatie van het zwembad en de sporthal aan de Schout Doddestraat 11 en 11a te Vriezenveenveen definitief is beëindigd.

Door middel van deze voorwaardelijke verplichting is het mogelijk om ten tijde van de bouw van het nieuwe zwembad en de sporthal het oude zwembad en de sporthal te gebruiken ten behoeve van de (sport)activiteiten. Nadat het nieuwe zwembad en de sporthal in gebruik worden genomen dient de exploitatie van het bestaande zwembad en sporthal definitief beëindigt te worden.

Al met al kan geconcludeerd worden dat de routing van het verkeer van- en naar het nieuwe zwembad met sporthal als gevolg van de verplaatsing niet gewijzigd wordt. Het plan heeft derhalve geen negatieve effecten op het woon- en leefklimaat van de woningen aan de Boerhaavelaan en de Schout Doddestraat. Het aspect 'geluid' vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

In de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (december 2018) zijn tevens kengetallen voor de verkeersgeneratie van een zwembad en sporthal opgenomen. Aangezien Twenterand zich kenmerkt als plattelandsgemeente met een groot buitengebied, geldt het gebiedstype 'weinig stedelijk'. Voor het sportpark geldt daarnaast het gebiedstype 'rest bebouwde kom'.

Voor een overdekt zwembad geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 31,5 verkeersbewegingen per 100 m2 bassin. Het bassinoppervlak van de drie zwembaden (wedstrijdbad, recreatiebad en peuterbad) bedraagt in totaal 550 m2. Derhalve bedraagt de verkeersgeneratie op basis van de CROW-normen maximaal 174 verkeersbewegingen per dag (5,5 * 31,5 = 173,25).

De verkeersgeneratie van een sporthal bedraagt gemiddeld 10,05 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo. De nieuwe sporthal heeft een oppervlakte van 2.450 m2. De verkeersgeneratie bedraagt derhalve 247 verkeersbewegingen per dag (24,5 * 10,05 = 246,23).

Op grond van de CROW-normen bedraagt de maximale verkeersgeneratie derhalve 421 verkeersbewegingen per dag. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen dan ook op 421 per dag gesteld worden. In verband met de bevoorrading van de ondergeschikte horeca zal er sprake zijn van zeer gering vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 1% gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 421 voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.202104BPVZPH-vas1_0011.png"
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Daarnaast moet worden opgemerkt dat de verkeersgeneratie als gevolg van het plan feitelijk niet toeneemt aangezien een bestaande functie wordt verplaatst. In dit geval kan derhalve geconcludeerd worden dat ook als wordt uitgegaan van een worstcase scenario het plan in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.6 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.202104BPVZPH-vas1_0012.png"

Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Onderhavig plan maakt de realisatie van een zwembad met sporthal mogelijk. Sporthallen en zwembaden worden op grond van het Bevi aangemerkt als een beperkt kwetsbaar object. Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 655 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Op een afstand van 655 meter bevindt zich een gasontvangststation aan de Almeloseweg 53 te Vriezenveen. De hoofdactiviteit van deze inrichting betreft de productie en distributie van elektriciteit, aardgas, stoom en warm water en heeft een risicoafstand van 25 meter.

Daarnaast bevindt zich op een afstand 850 meter van het plangebied de provinciale weg N36 waarover het transport van gevaarlijke goederen plaatsvindt. Het invloedsgebied van het groepsrisico-plafond van de N36 is gelegen op een afstand van 73 meter vanaf de weg.

Gelet op de afstand van het plangebied tot aan de dichtsbijzijnde risicobronnen geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Tot slot moet worden opgemerkt dat er als gevolg van de reiniging van het zwembad geen vloeibaar chloorbleekloog (Natriumhypochloriet) wordt opgeslagen waarvoor, op grond van de Leidraad risico-inventarisatie gevaarlijke stoffen een invloedsgebied (risicoafstand) geldt.

Voor de reiniging van het zwembadwater wordt gebruik gemaakt van zoutelectrolyse. Er vindt derhalve geen opslag of buffering van chloor plaats waardoor er geen gevaarlijke stoffen worden opgeslagen. Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 3 december 2020 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 4.

Uitgangspunt is dat de waterberging gecompenseerd wordt door het opzetten van het peil in de vijver. Derhalve wordt gekozen om het regenwater afkomstig van het nieuwe verharde oppervlak rechtstreeks op de vijver te lozen. Daarbij wordt uitgegaan van een eis van 100 mm per m2 verhard oppervlak. Daarbij wordt de bergingseis als volgt berekend: verharde oppervlakte van het nieuwe zwembad + sporthal = 6.512 m2 en de bergingseis is 100 mm per m2 verhard oppervlak. Dit betekent dat er een capaciteit van 651,20 m3 (6.512 * 0,10 = 651,20) noodzakelijk is.

Het waterpeil van de vijver bedraagt NAP 8,30+ meter. Bij deze waterstand is er nog minimaal 65 cm peilstijging in de vijver mogelijk voordat de vijver vol zit. In Bijlage 5 zijn de dwarsprofielen van de vijver weergegeven.

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt een deel van de vijver gedempt. De huidige oppervlakte van de vijver bedraagt 32.772 m2. Als gevolg van de realisatie van het zwembad, de sporthal en de bijbehorende verharding wordt de vijver gedempt waardoor de oppervlakte van de vijver 25.529 m2 bedraagt. De waterdiepte is bij een waterpeil van NAP 8.30+ circa 0,35 meter. Voor de berekening is uitgegaan van 0,50 m, aangezien de diepte is gemeten tot waar de armlengte van de landmeter reikte.

Het verschil in het wateroppervlak als gevolg van de demping van de vijver bedraagt 7.243 m2. De inhoud van de vijver neemt daardoor met 3.622 m3 af (7.243 * 0,50 = 3.622). Daar moet de te bergen hoeveelheid regenwater bij opgeteld worden waardoor de inhoud van de vijver afneemt met 4.273,2 m3 (3.622 + 651,2). Dat betekent dat als er nog 4.273 m3 bergingsruimte in de vijver zit, het verharde oppervlak van de nieuwbouw in de vijver opgevangen kan worden.

Het oppervlak de nieuwe vijver bedraagt 25.529 m2. Als daar 4.273 m3 water bij komt betekent dit een peilstijging van circa 0,17 m (4.273 m3 / 25.529 m2 = 0,167). Het water dat valt in het resterende deel van de vijver zorgt voor een peilstijging van 0,10 m (2.552,9 m3 / 25.529 m2). Tezamen bedraagt de peilstijging als gevolg van de waterberging van het regenwater 0,27 m. Gelet op de peilstijging van 0,65 m die mogelijk is wordt ruimschoots voldaan aan de bergingscapaciteit van de vijver.

Op 12 januari 2021 heeft het waterschap Vechtstromen aangegeven akkoord te zijn met het uitgangspunt dat het regenwater wordt opgevangen in de vijver. Derhalve geeft het waterschap Vechtstromen een positief advies met betrekking tot de waterberging. Het aspect 'water' vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. De vijver voorziet in voldoende bergingsmogelijkheid om het regenwater op te vangen.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 3 kilometer afstand van het plangebied. In figuur 4.4 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.202104BPVZPH-vas1_0013.png"

Figuur 4.4: Ligging plangebied t.o.v. Natuurnetwerk Nederland (bron: Atlas van Overijssel)

De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van het plangebied.

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland. Omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.

Natura 2000-gebied

Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 4,74 kilometer afstand van het plangebied (Engbertsdijksvenen). In figuur 4.5 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.202104BPVZPH-vas1_0014.png"

Figuur 4.5: Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebied (bron: atlas van Overijssel)

De uitvoering van fysieke activiteiten in een plangebied zou kunnen leiden tot een negatief effect op instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied in de omgeving van een plangebied. Als gevolg van sloop- en bouwwerkzaamheden kunnen tijdelijk negatieve effecten optreden, zoals een toename van geluid, trillingen, kunstlicht, visuele verstoring, areaalverlies en aantasten hydrologie.

Stikstofdepositie op Natura 2000-gebied

Volgens de Wet natuurbescherming is een vergunning nodig voor activiteiten die kunnen leiden tot schade aan Natura 2000-gebieden, bijvoorbeeld als gevolg van stikstofdepositie (uitstoot en neerslag van stikstof). Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura 2000–gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden.

Te veel stikstof is slecht voor planten die leven op voedselarme grond. Als deze planten verdwijnen, kan dat ook slecht zijn voor dieren die in dat gebied leven. Daarnaast leidt stikstof tot verzuring van de bodem. In sommige delen van de Natura 2000-gebieden is de hoeveelheid stikstof te hoog.

De overheid wil de hoeveelheid stikstof in de natuur (stikstofdepositie) terugdringen. Daarvoor introduceerde zij in 2015 het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Dit programma was ook gericht op het versterken van de natuur en het maakte tegelijkertijd economische ontwikkeling mogelijk. Op 29 mei 2019 heeft het hoogste bestuursorgaan van ons land, de Raad van State, de vergunningen op basis van het PAS ongeldig verklaard omdat dit in strijd is met de Europese natuurwetgeving. De overheid werkt nu aan een nieuwe aanpak stikstof. De depositie van stikstof vindt plaats in de vorm van NOx (stikstofoxide) en NH3 (ammoniak). De depositie van NOx vindt onder meer plaats bij de verbranding van fossiele brandstoffen. De depositie van NH3 is voor het overgrote deel afkomstig van de landbouw.

Om voor afzonderlijke projecten aan te tonen wat het effect is op Natura 2000-gebieden is het rekeninstrument AERIUS in het leven geroepen. Het rekeninstrument AERIUS Calculator 2020 berekent de stikstofdepositie als gevolg van projecten en plannen op Natura 2000-gebieden. Met het rekeninstrument kan de uitstoot van stikstof en de neerslag daarvan op Natura 2000-gebieden worden berekend. De uitkomst van de berekening geeft inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan voor wat betreft stikstof.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebied en als gevolg van de resultaten van de AERIUS-berekening is een ecologische voortoets uitgevoerd. De AERIUS-berekening en de ecologische voortoets zijn als Bijlage 6 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

De berekeningen zijn uitgevoerd met het programma AERIUS Calculator 2020. Voor de beoogde situatie is gerekend voor het rekenjaar 2020. De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden is in alle gevallen berekend voor een vergunning Wet natuurbescherming.

Ten behoeve van de AERIUS-berekening is uitgegaan van de volgende activiteiten. De nieuwe multifunctionele accommodatie heeft een totaal oppervlakte van 4.917 m² bvo (waarvan 2.777 m² bvo zwembad en 2.140 m² bvo sporthal). Het plangebied maakt kadastraal onderdeel uit van het perceel bekend als kadastrale gemeente Vriezenveen, sectie L. nummer 3500. Het nieuwe zwembad en sporthal worden niet aangesloten op het gasnetwerk (gasloos). Het nieuwe complex is een all-electric voorziening. Energie- en warmtevoorziening vindt plaats door middel van PV-panelen en warmtepompen. Het gehele sportcomplex voldoet aan de nieuwste BENG-eisen, is aardgasvrij en het ontwerp kent een hoge mate van duurzaamheid binnen het bouwkundig ontwerp. Het nieuwe sportcomplex betreft daarmee, vanuit duurzaamheidsnormen, een flinke verbetering ten opzichte van het huidige zwem- en sportcomplex. Het huidige sportcomplex wordt namelijk verwarmd door gas en een pellet kachel.

In de AERIUS berekening wordt er van uitgegaan dat het project een doorlooptijd heeft van maximaal één jaar (52 weken en 250 werkdagen). De bouw van het zwembad neemt 12 tot 16 maanden in beslag. In maart 2022 wordt begonnen met de bouw. Na oplevering van het nieuwe zwembad, zal het huidige zwembad gesloopt worden. Dit zal dus in een ander kalenderjaar plaatsvinden. De bouw van de nieuwe sporthal zal niet voor 2025 plaatsvinden. Met voorliggend onderzoek vindt de aanlegfase (bouw- en sloopactiviteiten) plaats verspreid over meerdere jaren. Bij tijdelijke emissies (zoals in de aanlegfase) moet de totale emissie per jaar in de AERIUS Calculator worden ingevoerd, uitgaande van de aaneengesloten 12 maanden met de hoogste emissie. Als bijvoorbeeld de demping van de vijver en de bouw van de sporthal/zwembad in 12 aaneengesloten maanden plaatsvindt en de sloop het daaropvolgende jaar dan dient het jaar met de hoogste depositie beschouwd te worden.

Om de emissie/depositie van NOx, als gevolg van het bouwen en gebruiken van de nieuwe opstallen te kunnen berekenen wordt een onderscheid gemaakt in de aanleg- en gebruiksfase. Hieronder worden de resultaten van de AERIUS-berekening weergeveen.

Aanlegfase

De totale NOx-emissie als gevolg van de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling door de inzet van werkvoertuigen en bouwverkeer naar en van het plangebied bedraagt in totaal 176,0 kg/j. Deze uitstoot heeft een hoogste bijdrage van 0,01 mol/ha/jaar (‘Herstellende hoogvenen’) op hiervoor gevoelige habitattypen tot gevolg. De depositiewaarden per habitattype zijn in onderstaande tabel weergegeven. De onderstaande habitattypen zijn niet aangemerkt als (bijna) overbelaste hexagonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.202104BPVZPH-vas1_0015.png"

Tabel 4.1: Stikstofdepositie op habitattype

Gebruiksfase

De totale NOx-emissie als gevolg van het gebruik van het zwembad en sporthal (verkeersbewegingen) bedraagt in totaal 69,8 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. De totale stikstofemissie (NOx) op Natura 2000-gebieden, als gevolg van de gebruiksfase van de voorgenomen activiteit, is volgens de AERIUS Calculator 2020 nergens hoger dan de grenswaarde van 0,00 mol/ha/jaar. Dit is ook het geval, wanneer de kengetallen verdubbeld worden (worst-case).

Conclusie

Als gevolg van de realisatie van het zwembad en sporthal binnen het plangebied komt er NOx vrij. Door uitvoering van de AERIUS berekening is aangetoond dat dit leidt tot een meetbare depositie van meer dan 0,00 mol/ha/j NOx in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof tijdens de aanlegfase. Het Natura 2000-gebied waarop de ontwikkeling tijdens de aanlegfase effect heeft zijn niet aangemerkt als habitattypen met (bijna) overbelaste hexagonen.

In de gebruiksfase ligt de emissie niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Door uitvoering van de AERIUS berekening is aangetoond dat de gebruiksfase niet leidt tot een meetbare depositie van NOx in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof. De ontwikkeling (gebruiksfase) leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden.

De AERIUS Calculator 2020 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura 2000-gebieden voor het aspect stikstof. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen.

Ecologische voortoets

Uit de stikstofberekening is gebleken dat alleen tijdens de aanlegfase tijdelijk sprake is van een toename aan stikstofdepositie van maximaal 0,01 mol N/ha/jr op het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen. Derhalve is door Natuurbank Overijssel een ecologische voortoets uitgevoerd (projectnummer AT/2021/17.03, versie 1, d.d. 17-03-2021). Doel van ecologische voortoets is om te bepalen of het voorgenomen project significante gevolgen kan hebben voor Natura 2000-gebieden. Indien dit het geval is, dan is voor het voorgenomen project een vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, Wet natuurbescherming noodzakelijk. Wanneer uit de ecologische beoordeling blijkt dat significante gevolgen op voorhand met zekerheid zijn uitgesloten, dan kan het voorgenomen project worden uitgevoerd zonder vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, Wet natuurbescherming. De ecologische voortoets is tevens opgenomen in Bijlage 6 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Het voorgenomen project leidt met zekerheid niet tot significante gevolgen voor het nabijgelegen Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen of voor andere omliggende Natura 2000-gebieden.

Tijdens de aanlegfase is sprake van een verwaarloosbare, tijdelijke toename aan stikstofdepositie van maximaal 0,01 mol N/ha/jr op enkele hexagonen binnen het habitattype H7120 Herstellende hoogvenen.

Uit de ecologische beoordeling blijkt dat bij een zodanig verwaarloosbaar kleine en tijdelijke toename aan stikstofdepositie er geen sprake is van een in ecologische zin merkbare verandering van de kwaliteit van het habitattype. Bij een tijdelijke toename van maximaal 0,01 mol N/ha/jr gedurende enkele maanden zal geen merkbare extra vermesting of verzuring van het hoogveen optreden. Het voorgenomen project staat er evenmin aan in de weg dat de verbeteropgave voor de kwaliteit van het habitattype kan worden gehaald.

Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat het voorgenomen project niet leidt tot een afname van de omvang of een in ecologische zin merkbare verslechtering van de kwaliteit van het habitattype H7120 Herstellende hoogvenen in het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen. Significante gevolgen kunnen op voorhand met zekerheid worden uitgesloten. De ontwikkeling is niet in strijd is met de bepalingen uit artikel 2.7, tweede lid, Wet natuurbescherming.

Soortenbescherming

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling kan overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet worden uitgesloten. Derhalve is Natuurbank Overijssel gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen (projectnummer 3034, versie 1.0, d.d. 15 december 2020).

Het plangebied is op 24 november 2020 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur).

Daarbij moet worden opgemerkt dat zowel de nieuwbouwlocatie van het zwembad en de sporthal als de bestaande locatie onderzocht zijn. De rapportage is als Bijlage 7 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. De resultaten zijn hieronder weergegeven.

De voorgenomen activiteiten worden gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden', en het opzettelijk 'verstoren, beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verstoren of te doden en om opzettelijk de vaste rust- en voortplantingsplaats te mogen beschadigen en te vernielen. Afhankelijk van de status van de beschermde soorten, kan soms ook gewerkt worden conform een door de Minister goedgekeurde, en op de situatie toepasbare, gedragscode. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied als foerageergebied en mogelijk bezetten sommige beschermde grondgebonden zoogdier-, amfibieën-, vogel- en vleermuissoorten er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.

Voor de beschermde grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, en die mogelijk gedood worden, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden' en het 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen'.

Vleermuizen en hun vaste rust- en voortplantingsplaatsen zijn strikt beschermd en mogen niet geschaad worden zonder ontheffing. Als gevolg van de sloop van bebouwing wordt mogelijk een vleermuis verstoord en gedood en wordt mogelijk een vaste rust- en/of voortplantingsplaats verstoord, beschadigd en vernield. Omdat de wettelijke consequenties op basis van het uitgevoerde onderzoek niet vastgesteld kunnen worden, dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar de functie en betekenis van de bebouwing voor vleermuizen.

Door het verwijderen van beplanting, het verharden/bebouwen van de buitenruimte en het dempen van open water, neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied foeragerende beschermde dieren af. Deze afname leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

4.9 Archeologie En Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

In opdracht van de gemeente Twenterand heeft BAAC in 2007 voor het gehele grondgebied van de gemeente Twenterand een archeologische inventarisatie gedaan en vervolgens een archeologische verwachtings- en advieskaart opgesteld. Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachten waarden. De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart kan als instrument worden gebruikt om bij de keuze van toekomstige bouwlocaties de archeologie zoveel mogelijk te ontzien.

In onderstaande figuur 4.6 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.202104BPVZPH-vas1_0016.png"
Figuur 4.6: Uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: RAAP)

Toets

Op grond van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart geldt voor het plangebied een lage archeologische verwachting. Daarnaast geldt de archeologische verwachting 'verstoringen'. Voor een plangebied in de zone 'lage verwachting' is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk mits de planlocatie geheel in een lage verwachtingszone ligt en grenzend aan de planlocatie geen waardevol archeologisch terrein aanwezig is. Voor de zone 'verstoringen' geldt het beleidsadvies dat geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bestaande verstoringen dieper dan de archeologische laag. Bij bestaande verstoringen ondieper dan archeologische laag is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Aangezien het plangebied geheel in een lage verwachtingszone is gelegen is het uitvoeren van archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.10 Verkeer En Parkeren

4.10.1 Verkeer

Zoals in paragraaf 2.2 is beschreven is de gemeente Twenterand voornemens om het bestaande zwembad en de naastgelegen sporthallen te verplaatsen naar het zuidoostelijke deel van de vijver op sportpark Het Midden De verplaatsing van het zwembad en de sporthallen is van invloed op de parkeer- en verkeerssituatie op het sportpark. Uitgangspunt hierbij is dat het zwembad en de sporthal in de toekomstige situatie geen extra bezoekers zullen trekken, ten opzichte van de huidige situatie. Daarmee blijft ook de parkeerbehoefte en het aantal verkeersbewegingen in aantallen gelijk.

Om de parkeer- en verkeerseffecten van de verplaatsing te onderzoeken is Goudappel BV gevraagd om onderzoek te doen naar de parkeer- en verkeerseffecten, alsmede onderzoek te doen naar de gewenste verkeersontsluiting om knelpunten in de huidige situatie worden ervaren, in de toekomst te voorkomen (kenmerk 007846.20210129.R1.02, d.d. februari 2021). Het verkeerskundig onderzoek is als Bijlage 8 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder wordt ingegaan op de huidige situatie, de toekomstige situatie en worden de verkeerseffecten beschreven.

Huidige ontsluiting

Sportpark Het Midden is in de bestaande situatie ontsloten via de Schout Doddestraat, gelegen aan de oostzijde van het sportpark en via de Boerhaavelaan aan de noordzijde van het sportpark. De aansluiting op de Schout Doddestraat betreft een zogenaamde volledige ontsluiting. Verkeer kan hier zowel vanuit noordelijke- als zuidelijke richting het sportpark bereiken en verlaten. Het kruispunt tussen het sportpark en de Schout Doddestraat is gelegen binnen de bebouwde kom van Vriezenveen. Het wegvak van de Schout Doddestraat heeft een maximumsnelheid van 30 km/uur en is zodoende gecategoriseerd als een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom. Eén van de kenmerken van een erftoegangsweg is dat kruispunten zijn vormgegeven als een gelijkwaardig kruispunt (verkeer van rechts heeft voorrang). Ook de aansluiting van het sportpark op de Schout Doddestraat is, in combinatie met de aansluiting van het bestaande zwembad, vormgegeven als een gelijkwaardig kruispunt.

Via de Boerhaavelaan is het mogelijk en toegestaan om het sportpark op te rijden. Motorvoertuigen die het sportpark willen verlaten mogen echter geen gebruikmaken van de aansluiting op de Boerhaavelaan om het sportpark te verlaten. Dit is ook aangegeven met een verbodsbord.

Op het sportpark zelf geldt gedeeltelijk éénrichtingsverkeer (gemotoriseerd verkeer) vanaf de ingang aan de Boerhaavelaan tot de parkeerterreinen voor DETO. Dit betekent dat al het gemotoriseerde verkeer dat via de Boerhaavelaan het sportpark oprijdt in zuidelijke richting moet vertrekken en het sportpark alleen kan verlaten via de aansluiting op de Schout Doddestraat.

Niet gemotoriseerd verkeer (fietsers en voetgangers) kunnen via beide ontsluitingen het sportpark bereiken of verlaten. Zij maken hierbij gebruik van hetzelfde wegvak als de motorvoertuigen. Op het sportpark zijn geen aparte fietspaden aangebracht.

Toekomstige verkeerssituatie

Verkeersgeneratie

Bestaande en nieuwe functies genereren een bepaalde hoeveelheid verkeer. De verkeersgeneratie is afhankelijk van de omvang en het type functie. De verkeersgeneratie bestaat uit een optelling van de verkeersproductie (vertrekkend verkeer) en -attractie (aankomend verkeer). Omdat het een verplaatsing van bestaande functies betreft, hebben het zwembad en de sporthallen in de bestaande situatie reeds een bepaalde verkeersgeneratie.

De verkeersgeneratie van functies wordt inzichtelijk gemaakt met behulp van de landelijk toe te passen CROW kencijfers. Binnen de CROW-kencijfers wordt onderscheid gemaakt in stedelijkheidsgraad en de ligging ten opzichte van het centrum. In een zeer sterk stedelijk gebied met een hoge ov-frequentie is het autogebruik over het algemeen lager dan in meer landelijk gebied. Daarnaast geldt voor functies gelegen in, of nabij een stadscentrum, dat deze vaak gelegen zijn in compact gebied, waardoor de afstanden relatief klein zijn en daardoor het aandeel fiets en lopen relatief hoog ligt. De gemeente Twenterand is ‘weinig stedelijk’ en sportpark Het Midden is gelegen in ‘rest bebouwde kom’. Binnen deze categorie is per functie een bandbreedte beschikbaar. Uitgegaan is van de gemiddelde kencijfers voor de verkeersgeneratie, waarmee wordt aangesloten bij het gemeentelijke parkeerbeleid. In onderstaande tabel zijn de gehanteerde kencijfers weergegeven. De waarden betreffen de verkeersfunctie per functie in motorvoertuigen (mvt) per etmaal op een gemiddelde weekdag. Deze kencijfers kunnen met een factor worden omgerekend naar een gemiddelde werkdag.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.202104BPVZPH-vas1_0017.png"

Tabel 1: Gehanteerde CROW-kencijfers voor de verkeersgeneratie (bron: Goudappel BV)

De berekening met de CROW-kencijfers uit tabel 1 leidt tot de volgende verkeersgeneratie (afgerond op tientallen):

  • zwembad: 180 mvt per gemiddeld weekdagetmaal (en werkdagetmaal);
  • sporthal: 320 mvt per gemiddeld weekdagetmaal en 355 mvt per gemiddeld werkdagetmaal;
  • totaal: 500 mvt per gemiddeld weekdagetmaal.

In de CROW-publicatie 272 (verkeersgeneratie voorzieningen oktober 2012) is een verdeling bekend van het aantal bezoekers over de verschillende dagen van de week. Hieruit blijkt dat woensdag en vrijdag de drukste dagen zijn bij het zwembad. De sporthal wordt op woensdag, donderdag en zaterdag relatief goed bezocht. In tabel 2 is de verkeersgeneratie van beide functies berekend voor de verschillende dagen in de week.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.202104BPVZPH-vas1_0018.png"

Tabel 2: Verkeersgeneratie over de dagen van de week incl. bezoekerspercentage (bron: Goudappel BV).

Uit tabel 2 blijkt dat woensdag de maatgevende dag is. De verkeersgeneratie van beide functies (zwembad en sporthal) bedraagt samen 870 mvt/etmaal. Ook de donderdag, vrijdag en zaterdag zijn drukker dan gemiddeld.

Routing

Omdat de bezoekersaantallen van het nieuwe zwembad en de sporthal naar verwachting niet toenemen ten opzichte van de bestaande functies, is aangenomen dat de hiervoor berekende verkeersgeneratie geen nieuw verkeer betreft. Zowel het zwembad als de sporthallen zijn gevestigd aan de Schout Doddestraat. De verkeersgeneratie zal als gevolg van de ontwikkeling daardoor niet wijzigen. Wat wel wijzigt is de locatie van de functies. Waar nu, komend uit de kern Vriezenveen, op de Schout Doddestraat linksaf moet worden geslagen om de functies te bereiken wordt dat in de toekomstige situatie rechtsaf (zie figuur 4.7).

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.202104BPVZPH-vas1_0019.png"

Figuur 4.7: Huidige en toekomstige ligging en routering zwembad en sportpark (bron: Goudappel BV)

Ook in de toekomst zal de Schout Doddestraat de belangrijkste ontsluitingsweg blijven voor het sportpark. Omdat het meeste verkeer vanuit de kern Vriezenveen komt (ook extern verkeer via de N36 komt vanuit de kern), kan een directe aansluiting op de Oosterweilandweg (op-/afrit N36) het centrum van Vriezenveen ontlasten. Het sportpark wordt hiermee beter bereikbaar voor extern verkeer.

Toekomstige verkeersvariant

De gemeente Twenterand heeft samen met de bewoners aan de Boerhaavelaan en vertegenwoordigers van de sportverenigingen vershcillende bijeenkomsten georganiseerd om de gebruikers van het sportpark te betrekken bij de planvorming. De gemeente Twenterand heeft Goudappel BV gevraagd om, gecombineerd met de plannen in de toekomstige situatie, te beoordelen op welke manier het sportpark in de toekomst het beste ontsloten kan worden, zodat de knelpunten uit de huidige situatie worden opgelost. Derhalve zijn verschillende varianten verkeerskundig geanalyseerd. De resultaten zijn beschreven in Bijlage 8.

De meest kansrijke variant betreft het behoudt van éénrichtingsverkeer op de aansluiting met de Boerhaavelaan (variant 3) en dus het handhaven van het bestaande ontsluitingsprincipe. Het sportpark wordt primair ontsloten op de Schout Doddestraat. De aansluiting aan de Boerhaavelaan blijft enkel voor ingaand verkeer toegankelijk. Dit zorgt ervoor dat de verkeersstromen grotendeels gelijk blijven aan de huidige situatie. Om de overlast van vertrekkend verkeer op de Boerhaavelaan te beperken en de verkeersveiligheid voor alle doelgroepen op het sportpark te verbeteren, kunnen de volgende fysieke maatregelen worden getroffen:

  • Gestoken parkeren (schuin) langs de eenrichtingswegen;
  • Een vrij-liggend (los van de rijbaan voor gemotoriseerd verkeer) fietspad in twee richtingen;
  • Herinrichting van bestaande parkeerterreinen;
  • Een aanpassing van het kruispunt op het sportpark zelf (kruising fiets- en gemotoriseerd verkeer voor ingang DETO);
  • Duidelijke bewegwijzering op en naar het sportpark (toegang Schout Doddestraat is hoofdentree).

Deze variant (variant 3) is samen met de bewoners van de Boerhaavelaan en gebruikers van het sportpark bestempeld tot meest kansrijk en is derhalve verder uitgewerkt Om de genoemde te kunnen treffen is het belangrijk om omzicht te krijgen in de toekomstige parkeersituatie alvorens wordt ingegaan op het gezamenlijke eindbeeld voor verkeer en parkeren (zie paragraaf 4.10.3).

4.10.2 Parkeren

Om de parkeereffecten als gevolg van het plan te kunnen beoordelen heeft Goudappel tevens de huidige parkeercapaciteit en de toekomstige parkeercapaciteit en parkeerbehoefte onderzocht (zie Bijlage 8). Hieronder worden de resultaten weergegeven.

Huidige parkeercapaciteit

Om de huidige parkeercapaciteit in beeld te brengen is het onderzoeksgebied onderverdeeld in kleine deelgebieden, secties. Secties maken het mogelijk om op een klein schaalniveau de parkeerbezetting te inventariseren. In het volledige onderzoeksgebied zijn in totaal 548 parkeerplaatsen beschikbaar. Hiervan zijn 101 parkeerplaatsen gelegen aan de oostzijde van de Schout Doddestraat, waarvan in totaal 78 parkeerplaatsen zijn gelegen bij de bestaande sporthal en zwembad De Stamper (secties 1 en 2). De overige 23 parkeerplaatsen zijn gelegen bij de scouting (secties 16 en 17). In figuur 4.8 is het onderzoeksgebied en de sectie-indeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.202104BPVZPH-vas1_0020.png"

Figuur 4.8: Onderzoeksgebied en sectie-indeling (bron: Goudappel BV)

Op sportpark Het Midden en bij de Stamper (zwembad, sporthallen, scouting) wordt veel ‘informeel’ geparkeerd. Dit houdt in dat niet overal parkeervakken zijn gemarkeerd. Sommige parkeerlocaties zijn wel verhard, maar niet belijnd. Andere parkeerlocaties zijn niet verhard en niet belijnd, maar hier wordt wel geparkeerd. In dit onderzoek is het parkeeraanbod daarom geen vaststaand gegeven, maar een indicatie van het aantal beschikbare parkeerplaatsen.

Parkeerdrukmeting

Normaliter wordt de parkeersituatie in beeld gebracht met een parkeerdrukmeting, waarmee de huidige parkeersituatie (parkeerbehoefte functies vs. parkeeraanbod) op betrouwbare wijze in beeld kan worden gebracht. Vanwege de overheidsmaatregelen ten aanzien van de maatregelen om verspreiding van het COVID-19 virus tegen te gaan zijn de meeste functies op het sportpark ten tijde van het onderzoek niet in gebruik. Dit heeft ertoe geleid dat het houden van een representatief parkeeronderzoek op straat niet mogelijk is. Hierom is gekozen voor een alternatieve werkwijze. Deze werkwijze houdt in dat door middel van Cyclomedia kaartbeelden het aantal parkeerplaatsen en de bezetting hiervan in beeld is gebracht. De gebruikte beelden zijn gemaakt op zaterdag 28 september 2019 rond 09.30 uur. Aan de hand van deze foto’s is een indruk verkregen van de huidige parkeerbezetting op een relatief druk moment.

Aan de hand van het percentage bezette parkeerplaatsen (parkeerdruk) kunnen uitspraken worden gedaan over de parkeersituatie op het sportpark. In figuur 4.9 is de gemeten parkeerdruk in kleuren weergegeven. Verkeerskundig wordt bij een parkeerdruk tot circa 90% gesproken over een acceptabele parkeersituatie op (grotere) terreinen en in garages. Bij een hogere parkeerdruk neemt het risico op zoekverkeer toe, wat kan leiden tot onveilige verkeerssituaties. Een hogere parkeerdruk van 90% is daarom ongewenst.

Op de totale parkeercapaciteit van 548 parkeerplaatsen is een bezetting gemeten van 417 auto’s, wat neerkomt op een parkeerdruk van 76%. Wanneer specifiek gekeken wordt naar sportpark het Midden (gehele onderzoeksgebied, zonder sectie 1, 2, 16 en 17) is de bezetting 337 voertuigen op een parkeercapaciteit van 447 parkeerplaatsen. De parkeerdruk op het sportpark is 75%.

In figuur 4.9 is te zien dat in bepaalde secties sprake is van een parkeerdruk van 75% of minder, maar ook dat in bepaalde secties de parkeerdruk 90% en meer bedraagt. De beleving is dat het over het algemeen vol is op het maatgevende moment, zaterdagochtend. Op dat moment is ook relatief veel sprake van ‘halen en brengen’ van jeugdspelers. In de middag spelen meer seniorenteams, waarvan spelers en publiek veel op de fiets komen. De parkeerdruk is dan doorgaans lager.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.202104BPVZPH-vas1_0021.png"

Figuur 4.9: Parkeerdruk zaterdagochtend 28-09-2019 rond 9.30 uur (bron: Goudappel BV)

Op sportpark Het Midden is een parkeercapaciteit van circa 447 parkeerplaatsen beschikbaar. In de capaciteitsbepaling is het huidige functioneren van de parkeersituatie op het sportpark als uitgangspunt gehanteerd. Dit betekent dat er parkeercapaciteit is toegewezen aan weerszijden van de Schout Doddestraat tussen de velden van voetbalvereniging DOS en de vijver. Aan de westzijde (secties 10, 12, 13 en 15) is sprake van parkeren onder een hoek ten opzichte van de rijbaan (gestoken of haaks). Aan de oostzijde (secties 11 en 14) wordt zogenaamd ‘langs/file’-geparkeerd in de berm.

Parkeerbehoefte zwembad en sporthal

Nieuwe functies genereren een nieuwe of extra vraag naar parkeerplaatsen. Doordat het zwembad en mogelijk de sporthallen verplaatsen naar het sportpark heeft dit een weerslag op de parkeersituatie. De bezoekers van deze functies zullen namelijk ook willen parkeren. De parkeerbehoefte van deze nieuwe functies kan worden berekend door de omvang van de functie (550 m² bassin zwembad en 2.450 m² bvo sporthal) te vermenigvuldigen met de bijbehorende gemeentelijke parkeernorm. Het resultaat is dan de maximale parkeerbehoefte van de nieuwe functies. Echter, om te voorkomen dat piekmomenten (waarop de maximale parkeerbehoefte is gebaseerd) op elkaar worden gestapeld, zijn aanwezigheidspercentages toegepast. Met aanwezigheidspercentages kan per moment van de week worden bepaald wat de parkeerbehoefte is.

De gehanteerde gemeentelijke parkeernormen zijn afkomstig uit de ‘Nota Parkeernormen gemeente Twenterand’. Hierbinnen is conform de gebiedsindeling gekozen voor het gemiddelde parkeerkencijfer binnen stedelijke zone ‘rest bebouwde kom)’. In tabel 3 zijn de gehanteerde parkeernormen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.202104BPVZPH-vas1_0022.png"

Tabel 3: Gehanteerde parkeernormen (bron: Goudappel BV)

Met aanwezigheidspercentages kan de parkeerbehoefte over de momenten van de week bepaald worden. In tabel 4 zijn de gehanteerde aanwezigheidspercentages weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.202104BPVZPH-vas1_0023.png"

Tabel 4: Gehanteerde aanwezigheidspercentages (Goudappel BV)

In figuur tabel 4 is zichtbaar dat de aanwezigheidspercentages voor het zwembad op zaterdagmiddag en –avond zijn gecorrigeerd. Op basis van de spreiding van de huidige bezoekersaantallen van het zwembad blijkt dat het zwembad niet haar piekmoment op zaterdag kent, maar dat dit qua bezoekersaantallen juist één van de minst drukke dagen is. Hierom is besloten de aanwezigheidspercentages voor de zaterdag gelijk te stellen aan het aanwezigheidspercentage voor de zondagmiddag. Daarnaast is de ‘koopavond’ als moment weggelaten in de parkeerbalans. Dit moment is overbodig voor de situatie op het sportpark.

Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten is de parkeerbehoefte van de nieuwe functies berekend. In tabel 5 zijn de utikomsten van deze berekening weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.202104BPVZPH-vas1_0024.png"

Tabel 5: Parkeerbehoefte nieuwe zwembad en sporthallen

Uit de tabel blijkt dat de parkeerbehoefte in totaal maximaal 133 parkeerplaatsen bedraagt op de werkdagavond. Omdat de meeste functies op het sportpark op zaterdag hun piek kennen zal dit in de toekomst het maatgevende moment van het sportpark blijven. Op het maatgevende moment (zaterdagmiddag – de zaterdagochtend is geen moment in de parkeerbalans) bedraagt de parkeerbehoefte 117 parkeerplaatsen. Deze parkeerbehoefte dient in de toekomst te worden gefaciliteerd op sportpark het Midden.

Toekomstige parkeerbehoefte sportpark

Uit de huidige situatie blijkt dat tijdens het maatgevende moment (zaterdagochtend) 337 auto’s geparkeerd stonden op sportpark het Midden. Om zoekverkeer te voorkomen is een bepaalde frictieleegstand nodig. Dit zorgt voor een goed functionerende parkeersituatie op het sportpark. Bij dergelijke parkeervoorzieningen (grote parkeerterreinen) mag een frictieleegstand van 10% worden aangehouden, wat betekent dat de maximale bezettingsgraad 90% mag zijn. Bij 337 geparkeerde voertuigen houdt dit in dat er 375 parkeerplaatsen nodig zijn.

Boven op de huidige parkeerbehoefte (375 parkeerplaatsen) komt in de toekomst de parkeerbehoefte van de nieuwe functies: het zwembad (47 parkeerplaatsen, zaterdagmiddag) en de sporthallen (70 parkeerplaatsen, zaterdagmiddag). In deze extra parkeerbehoefte is de benodigde frictieleegstand al opgenomen.

De huidige parkeerbehoefte en de extra parkeerbehoefte vormen samen de toekomstige parkeerbehoefte. Deze parkeerbehoefte is nodig om in de toekomst verzekerd te zijn van een acceptabele parkeersituatie op het sportpark. In tabel 6 is de toekomstige parkeerbehoefte op het maatgevende moment weergegeven, uitgesplitst naar situatie met sporthal en zonder sporthal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.202104BPVZPH-vas1_0025.png"

Tabel 6: Parkeerbehoefte op zaterdag (maatgevend moment) (bron: Goudappel BV)

Uit tabel 6 blijkt dat op korte en middellange termijn meer parkeerplaatsen nodig zijn op het sportpark. In de huidige situatie zijn er nog voldoende parkeerplaatsen op het sportpark. Wanneer het zwembad gerealiseerd is zal de vraag om extra parkeerplaatsen toenemen. Hierom zijn in het eindbeeld twee toekomstige varianten opgenomen, waarin een uitbreiding van de parkeercapaciteit is voorzien. Hierin is een minimale en een maximale variant opgenomen met respectievelijk 445 en 500 parkeerplaatsen. De minimale variant voldoet voor de uitbreiding van het sportpark op korte termijn met een zwembad, maar niet voor realisatie van de sporthallen. De maximale variant voldoet voor zowel de sporthallen als het zwembad. Zie paragraaf 4.10.3 voor een beschrijving van de minimale en maximale variant (eindbeeld).

4.10.3 Eindbeeld verkeer en parkeren

Met de ontwikkelingen die op het sportpark gepland staan, zijn ruimtelijke maatregelen nodig om de bestaande knelpunten weg te nemen en ervoor te zorgen dat ook na uitbreiding van het sportpark een goede parkeer- en verkeerssituatie ontstaat.

Hoewel dit bestemmingsplan de verplaatsing van het zwembad en de sporthal mogelijk maakt, wordt het plan gefaseerd uitgevoerd (verplaatsing zwembad op korte termijn en de sporthal op middellange termijn). Derhalve is het eindbeeld ten aanzien van de verkeers- en parkeersituatie verwerkt in een minimale en een maximale variant, waarbij de uitvoering gefaseerd kan worden uitgevoerd. De minimale en maximale variant worden beschreven. In paragraaf 5.1 en 5.2 van het verkeerskundig onderzoek (Bijlage 8) zijn de varianten gevisualiseerd.

Minimale variant

In de minimale variant zijn de volgende ingrepen wenselijk:

  • Op de noordelijke tak (huidige eenrichtingsweg) van het sportpark is een nieuwe inrichting van de parkeervoorzieningen gewenst. Daarmee kunnen extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd voor het zwembad die ook vanaf de Schout Doddestraat te bereiken zullen zijn. Het zuidelijke deel (parkeerterreinen DETO en Amiticitia) wordt vooralsnog niet opnieuw ingericht en kan in de huidige vormgeving worden behouden.
  • Door schuin parkeren (onder 45 graden) te realiseren aan de toegangsroute vanaf de Boerhaavelaan (tussen Boerhaavelaan en DOS) worden automobilisten gestimuleerd om via de Schout Doddestraat het sportpark weer te verlaten. Hiermee is het knelpunt met het ongewenst uitrijden verholpen. Voorwaarde is dat een veilige geleiding voor fietsers/voetgangers wordt georganiseerd.
  • Voor fietsers is een nieuwe fietsroute over het sportpark gewenst, waarmee alle voorzieningen veilige bereikt kunnen worden, zonder gemotoriseerd verkeer te kruisen. Het enige kruispunt op het sportpark (voor ingang DETO) zou dan verhoogd moeten worden aangelegd met voorrang voor fietsers.
  • Voor tourbussen van uitspelende teams kunnen busparkeerplaatsen worden gemaakt bij de ingang van de Schout Doddestraat. Bij de ingang Boerhaavelaan kan dan een verbodsbord worden geplaatst, wat inhoudt dat inrijden/parkeren door tourbussen op dit deel van het sportpark ongewenst is.
  • Een duidelijke hoofdentree vanaf de Schout Doddestraat met bewegwijzering en routing die hierop aangepast is.
  • Er kan ruimte worden gemaakt voor een K+R strook. De noodzaak en gewenste locatie hiervan dienen nader te worden onderzocht.
  • In de minimale variant zijn (mits de gewenste ingrepen worden uitgevoerd) voldoende parkeerplaatsen opgenomen om te voldoen aan de parkeerbehoefte na realisatie van het nieuwe zwembad.

Maximale variant

In de maximale variant voegt een grotere uitbreiding (+55 parkeerplaatsen) van het aantal parkeerplaatsen toe aan de noordzijde van het sportpark, tussen DOS en de Boerhaavelaan. In dit plan wordt een strook voetbalveld van DOS ingericht als parkeerstrook om parkeren aan twee zijden te kunnen realiseren. Voordeel van deze grotere toevoeging van parkeercapaciteit is dat ook voor de komst van een sporthal genoeg parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Nadeel is dat dit ten koste gaat van een strook voetbalveld van DOS.

Een alternatieve optie voor deze maximale variant kan een parkeerdrukmeting zijn op het moment dat het zwembad in gebruik is. Mogelijk neemt door de verbeterde fietsvoorzieningen het fietsgebruik toe (en daarmee autogebruik af), waardoor er geen of minder extra parkeerplaatsen nodig zijn voor de nieuwe sporthal.

Conclusie

Op basis van het verkeerskundig onderzoek kan geconcludeerd worden dat de aspecten 'verkeer' en 'parkeren' geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Planopzet En Systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting Op De Regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel:

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

  • Sport (Artikel 4)

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor binnen- en buitensportvoorzieningen met daarbij inbegrepen voorzieningen als was- en kleedruimten, kantine, bergings- en stallingsruimten en verenegingsgebouwen, verkeer en verblijf, openbare nutsvoorzieningen, reclameobjecten, kunstwerken en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. Onder verkeer en verblijf zijn, naast wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en bermen tevens groenvoorzieningen, water, beplantingen en speelvoorzieningen begrepen.

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat deze uitsluitend binnen een bouwvlak zijn toegestaan, met uitzondering van bestaande bebouwing. Tevens geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte' de oppervlakte aan gebouwen niet meer mag bedragen dan is aangegeven. De bouwhoogte mag niet meer dan 10 meter bedragen.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeente Twenterand is eigenaar van de gronden in het plangebied waarop het bouwplan van toepassing is. Het verhalen van kosten op anderen is niet nodig, waarmee het kostenverhaal anderszins verzekerd is. De gemeenteraad kan derhalve besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Wel dient te worden opgemerkt dat voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure overleg met de buurt en belanghebbenden heeft plaatsgevonden.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie A onder 2, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 3 december 2020 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. Op 12 januari 2021 heeft het waterschap een positief wateradvies gegeven. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 18 maart 2021 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn drie zienswijzen binnengekomen. De beantwoording van de zienswijzen is opgenomen als bijlage 9 bij de toelichting van dit plan. De ingediende zienswijzen hebben geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn er ambtshalve wijzigingen doorgevoerd in het bestemmingsplan. De wijzigingen zijn opgenomen in Bijlage 9Zienswijzennotabestemmingsplan Zwembad Vriezenveen.

Bijlage 1 Aanmeldnotitie M.e.r.

Bijlage 1 Aanmeldnotitie m.e.r.

Bijlage 2 Waterbodemonderzoek

Bijlage 2 Waterbodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend (Land)bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend (land)bodemonderzoek

Bijlage 4 Watertoets

Bijlage 4 Watertoets

Bijlage 5 Waterberging

Bijlage 5 Waterberging

Bijlage 6 Stikstofdepositie Op Natura 2000-gebied

Bijlage 6 Stikstofdepositie op Natura 2000-gebied

Bijlage 7 Quickscan Natuurwaarden

Bijlage 7 Quickscan natuurwaarden

Bijlage 8 Verkeerskundig Onderzoek

Bijlage 8 Verkeerskundig onderzoek

Bijlage 9 Zienswijzennota Bestemmingsplan Zwembad Vriezenveen

Bijlage 9 Zienswijzennota bestemmingsplan Zwembad Vriezenveen