Kleine kernen, De Pollen, partiële herziening perceel Oude Hoevenweg 90 e.o
Bestemmingsplan - Twenterand
Vastgesteld op 19-07-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplanKleine kernen, De Pollen, partiële herziening perceel Oude Hoevenweg 90 e.o van de gemeente Twenterand;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1700.BPKK2010PH0019-vas1 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning en/of aangebouwd ondergeschikt gebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de betreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming of het terrein, noodzakelijk is;
1.8 bestaand bouwwerk:
een bouwwerk dat ten tijde van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaat, wordt gebouwd, dan wel nadien krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend, kan worden gebouwd;
1.9 bestaand gebruik:
het gebruik dat bestaat ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod;
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.13 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.14 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.16 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.19 erf:
de grond deel uitmakende van een bouwperceel, behorende bij één woning, waarop geen hoofdgebouw is of mag worden gebouwd krachtens de vigerende woonbestemming;
1.20 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
1.21 groenvoorzieningen:
onbebouwd gebied, bestaande uit grasvelden, (opgaande) beplantingen, waterpartijen, speelweiden, voetpaden, alsmede hondenuitlaatplekken en jongerenontmoetingsplekken; omsloten ruimte vormt;
1.22 hoofdgebouw:
een gebouw ten behoeve van bewoning, dat op een bouwperceel in stedenbouwkundig opzicht als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.23 ondergeschikte functie:
functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt;
1.24 ondergeschikt gebouw:
een gebouw of een onderdeel van een gebouw behorend bij een woning, dat op een bouwperceel in stedenbouwkundig opzicht qua omvang en situering als ondergeschikt aan het hoofdgebouw valt aan te merken. Hiervan is sprake indien het gebouw minimaal 1,5 m lager is dan het hoofdgebouw;
1.25 peil:
- 1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang plus 0,25 m;
- 2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.26 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;
1.27 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.28 vrijstaand ondergeschikt gebouw:
een ondergeschikt gebouw, dat qua constructie en visueel vrij staat van het hoofdgebouw of daarmee slechts is verbonden door een tuinmuur, haag of andere tuinafscherming;
1.29 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage:
het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken te zamen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
3.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. instellingen voor kinderopvang en een zorgboerderij;
- b. speelvoorzieningen ten behoeve van de kinderopvang;
- c. groenvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- d. openbare nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de woon- en werksituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
nadere eisen stellen aan:
- a. de plaats van gebouwen, in die zin dat deze gebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van gebouwen in die zin dat het verschil met de goothoogte niet minder dan 2 m mag bedragen;
- c. de plaats van gebouwen tot 50 m² voor zover deze buiten het bouwvlak worden gebouwd;
- d. de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m² en/of een grotere bouwhoogte dan 1,5 m.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen;
- b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
een en ander met bijbehorende bebouwing en voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen ten behoeve van een ondergeschikt gebouw, kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de situering van bebouwing, indien en voor zover dat nodig is om te voorkomen dat ondergeschikte gebouwen tussen de woning en de openbare weg worden geplaatst.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woon- en werksituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de verschijningsvorm van de gebouwen;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. 4.2.2 onder d: voor aangebouwde ondergeschikte gebouwen met een diepte van ten hoogste 1,5 m en een maximum oppervlakte van 7,5 m²;
- b. 4.2.2 onder c: voor aangebouwde ondergeschikte gebouwen, mits gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw;
- c. 4.2.2 onder h: onder de voorwaarden dat:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande ondergeschikte gebouwen niet meer bedraagt dan 50 m²;
- 2. de vergroting noodzakelijk is;
4.5 Specifieke gebruiksregels
- a. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, dan wel te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in lid 4.1 gegeven bestemmingsomschrijving.
- b. Onder strijdig gebruik als bedoeld onder a wordt in ieder geval begrepen:
- 1. het gebruik van vrijstaande ondergeschikte gebouwen als woning;
- 2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor prostitutie en seksshops;
- 3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor enige vorm van beroep, handel en/of bedrijf, met uitzondering van aan huis verbonden beroepen en de gronden die zijn aangeduid met ‘detailhandel’ of met ‘bedrijven’.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woon- en werksituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de verschijningsvorm van de gebouwen;
- c. bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.5 voor aan huis verbonden activiteiten die uit het oogpunt van hun relatie tot de omgeving op één lijn zijn te stellen met aan huis verbonden beroepen, mits dit gedeelte niet meer bedraagt van 30% van de oppervlakte van de woning en aangebouwde ondergeschikte gebouwen.
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanbrengen van verhardingen;
- het vellen, rooien van houtgewas, opgaande begroeiing of wegbeplanting, met uitzondering van bomen die op grond van de Kapverordening kapvergunningplichtig zijn;
- het ophogen, verlagen, afgraven of ontginnen van gronden;
- het aanbrengen van grootschalige opgaande beplanting.
- b. De onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden:
- die het normale gebruik, onderhoud, beheer en/of herstel tot doel hebben;
- die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan reeds in uitvoering waren.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
- a. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met dit bestemmingsplan;
- b. Overtreding van een verbod als bedoeld in a is een strafbaar feit;
- c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a, indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Afwijkingsbevoegdheden
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. in het plan opgenomen afstands-, oppervlakte-, inhouds- en hoogtematen met ten hoogste 10% tenzij dit plan elders al over afwijkingsbevoegdheden voor overschrijding van maatvoering beschikt;
- b. de bebouwingsgrenzen en overige aanduidingen op de verbeelding met maximaal 5 m ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven onder voorwaarde dat deze afwijkingen noodzakelijk zijn in verband met de uitmeting van het terrein, dan wel uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond is gewenst;
- c. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 10 m mag bedragen en voor een centrale antenne tot een bouwhoogte van ten hoogste 25 m;
7.2 Afwegingskader
De onder 7.1 bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de woon- en werksituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
8.1 Wijzigingsbevoegdheden
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
- a. de plaats en richting van bebouwingsgrenzen en bestemmingsgrenzen en overige aanduidingen op de verbeelding met maximaal 10 m kunnen worden gewijzigd ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven, onder de voorwaarde dat deze afwijkingen uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond zijn gewenst;
- b. een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken van openbaar nut mogen worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m.
8.2 Afwegingskader
De onder 8.1 bedoelde wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de woon- en werksituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 9 Overige Regels
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. anti-cumulatiebepaling;
- b. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer;
- c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. ruimte tussen bouwwerken;
- e. bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- f. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
10.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanKleine kernen, De Pollen, partiële herziening perceel Oude Hoevenweg 90 e.o van de gemeente Twenterand.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Maatschap Nijeboer-Spijkers exploiteert op het perceel Oude Hoevenweg 90 in De Pollen een gemengd agrarisch bedrijf. Dit bedrijf zal worden beëindigd en het erf zal worden herontwikkeld.
In dat kader wordt:
- een varkensschuur gesloopt;
- een kinderopvang en een zorgboerderij in een bestaande stalruimte gerealiseerd;
- een tweede woning in aansluiting op het bestaande erf gerealiseerd.
Om deze ontwikkelingen mogelijk te maken, is een wijziging van het bestemmingsplan vereist. In het voorliggende bestemmingsplan zal worden aangetoond dat de vermelde ontwikkelingen vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is
In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met onder meer:
- nota's en visies op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau;
- de nieuwe eisen ten aanzien van de vormgeving van het plan; hierbij wordt gedoeld op gestandaardiseerde regels en een digitale plankaart, gebaseerd op objectgerichte vlakken en voorzien van een codering zoals omschreven in het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO).
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Oude Hoevenweg in De Pollen, gemeente Twenterand. In figuur 1.1. is de ligging van het plangebied aangegeven.
Figuur 1.1. Ligging van het plangebied
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan 'Kleine kernen, De Pollen, partiële herziening perceel Oude Hoevenweg 90 e.o' bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1700.BPKK2010PH0019-vas1, schaal 1:1.000) en een renvooi;
- regels.
Op de verbeelding is de bestemming van het bewuste perceel aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan.
1.4 Huidige Planologische Regiem
Het erf is gelegen in het plangebied van het bestemmingsplan 'Kleine Kernen, De Pollen'. Dit plan is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van Twenterand van 11 september 2007, nummer 07.035.0027 en gedeeltelijk goedgekeurd bij besluit van gedeputeerde staten van Overijssel van 11 december 2007.
Het perceel heeft een agrarisch bouwvlak. De onthouding van goedkeuring heeft voor een klein deel betrekking op het perceel Oude Hoevenweg. Dit hield verband met de door gedeputeerde staten gewenste afstand tussen het agrarische bedrijf en omliggende woonbebouwing.
1.5 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie gegeven. Er wordt ingegaan op de ligging en de huidige kenmerken van het gebied.
In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de gemeente Twenterand beschreven.
In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue.
Hoofdstuk 5 gaat in op de flora & fauna, archeologie en de watertoets.
In hoofdstuk 6 wordt ingezoomd op de ruimtelijke ontwikkelingen.
In de hoofdstukken 7, 8 en 9 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/ planverantwoording, de economische uitvoerbaarheid van het project, de inspraak en het vooroverleg.
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
In dit hoofdstuk wordt het plangebied beschreven. Dit hoofdstuk gaat zowel in op de huidige landschappelijke aspecten van het plangebied en haar omgeving als op de huidige situatie van het plangebied.
2.1 Het Plangebied
Het plangebied ligt aan de rand van het buurtschap De Pollen. De Pollen telt krap 1000 inwoners, en bestaat uit 3 hoofdwegen, te weten de Oude Hoevenweg, de Nieuwe Hoevenweg en Bavesbeekweg.
Er is sprake van traditioneel boerenerf.
Figuur 2.2. Luchtfoto van het plangebied (Bron: Google Earth)
Het gebied, aan de uiterste rand van de gemeente Twenterand, is gelegen in het gebied met landschapstype 'Veenontginningen Vriezenveen'. De veenontginningen van Vriezenveen bestaan uit Veenkoloniaal landschap in het noorden en hoogveenontginningen in het zuiden. Daartussen ligt het kleinschalige, waardevolle en oude ontginningslint van Vriezenveen, met een zeer karakteristieke kavelrichting ten opzichte van de weg. Het veenkoloniaal landschap is rationeler, grootschaliger dan de hoogveenontginningen.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
3.1 Rijksbeleid
De Nota Ruimte en de Agenda voor een Vitaal Platteland zijn gezamenlijk in 2004 aangeboden aan de Tweede Kamer. De Nota Ruimte beschrijft onder meer het ruimtelijke beleid voor het platteland en de Agenda voor een Vitaal Platteland gaat uit van een integraal perspectief en richt zich op de economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten van het platteland. In de Nota Ruimte en de daaruit voortvloeiende Agenda voor een Vitaal Platteland van het Ministerie van LNV wordt aangegeven dat het kabinetsbeleid gericht is op een leefbaar platteland met de functies leven, wonen en genieten en op een vitale en duurzame agrarische sector.
De Agenda beschrijft de volgende ontwikkelingen.
Het karakter, de functies en het aanzien van het Nederlandse platteland veranderen sterk. Vandaag de dag is de plattelandssamenleving al lang niet meer de overwegend agrarische samenleving, al blijft een krachtige land- en tuinbouw een wezenlijke voorwaarde voor een vitaal platteland. De landbouw bepaalt immers nog altijd sterk het grondgebruik en de identiteit van het landschap, maar is in veel regio's niet meer de belangrijkste economische drager. De toeristische en recreatieve sector is uitgegroeid tot een belangrijke economische activiteit met potentie voor verdere groei. Om bij te kunnen dragen aan de vitaliteit van de plattelandseconomie moeten alle betrokken partijen meer armslag krijgen. Waar regelgeving onnodig belemmerend werkt, ligt er een opdracht voor de verschillende overheden om zich gezamenlijk in te spannen daar waar mogelijk te dereguleren of de regelgeving aan te passen.
Het plattelandsbeleid van de overheid richt zich dus op een brede plattelandseconomie, uitbreidende agrarische (neven) functies, blijvende grondgebondenheid, identiteit van het landschap, toeristische en recreatieve sector, meer vrouwelijke ondernemers en blijvende activiteiten in agrarische probleemgebieden.
De voorliggende ruimtelijke ontwikkeling kan aan al deze aandachtspunten een positieve bijdrage leveren.
Conclusie toetsing aan rijksbeleid
Het ruimtelijk initiatief dat de aanleiding is voor het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de doelstellingen van het rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijke plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel 2009.
3.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel 2009
De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.
Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
3.2.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
1. generieke beleidskeuzes;
2. ontwikkelperspectieven;
3. gebiedskenmerken.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1 geeft dit schematisch weer.
Figuur 3.1. Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
3.2.3 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Overijssel 2009
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat het volgende beeld.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Algemeen
Het beleid van de gemeente Twenterand is gericht op een voortvarende ontwikkeling van de binnen de gemeente gelegen kernen. Belangrijk punt van aandacht is het op peil houden van voorzieningen. Het realiseren van een kinderopvang en een zorgboerderij is hiervoor één de bouwstenen. Het verhoogt de kwaliteit van het voorzieningenniveau in de Pollen. Het initiatief wordt vanuit dat oogpunt dan ook van harte ondersteund.
3.3.2 Sociaal-economische visie Gemeente Twenterand
Uit het ISV-rapport van de gemeente Twenterand (Kolpron Consultants, 2001), dat is opgesteld in het kader van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV), komt naar voren dat de gemeente op sociaal-economisch gebied een impuls nodig heeft. Zo blijkt dat de economische ontwikkeling – daar waar het bijvoorbeeld om de groei van de werkgelegenheid gaat – achtergebleven is bij die van de rest van Nederland. De achterblijvende economische ontwikkeling heeft ook in sociaal opzicht duidelijke gevolgen. Dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in een relatief lage arbeidsparticipatie en een lager besteedbaar inkomen per hoofd van de bevolking dan gemiddeld in Nederland. Dergelijke feiten hebben aanleiding gegeven voor het vervaardigen van een sociaal-economische visie voor Twenterand. Gelet op de samenhang tussen enerzijds economische ontwikkeling en anderzijds de sociale structuur, is gekozen voor een integrale sociaal-economische visie. Op basis van deze visie voert de gemeente Twenterand een beleid dat is gericht op de vergroting van de arbeidsparticipatie. Door het aanboren van 'verborgen arbeidspotentieel' of de 'stille reserve' van bijvoorbeeld niet werkende vrouwen, gehandicapten, erkende vluchtelingen en vrijkomende arbeid in de landbouw, kan het lokale arbeidsaanbod worden vergroot. De gemeente Twenterand speelt in de richting van deze groepen een activerende rol door onder meer voldoende kinderopvangvoorzieningen te creëren waardoor bijgedragen wordt aan een grotere arbeidsparticipatie van vrouwen.
De nieuwe kinderopvangvoorziening annex zorgboerderij in De Pollen sluit daar prima op aan.
3.3.3 Ruimtelijk beleid
De toegepaste regeling is verwant aan de geldende regeling 'Rood voor Rood met gesloten beurs' voor het buitengebied. De locatie is echter gelegen binnen het bebouwd gebied van de kern De Pollen zodat de regeling ´Rood voor rood´ formeel niet van toepassing is. Voor de beoordeling van de voorgenomen ontwikkeling zijn de criteria van het ´rood voor rood´-beleid echter wel als uitgangspunt genomen.
In dit geval wordt ter plaatse een forse verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bereikt door de sloop van een varkensstal met een oppervlakte van 535 m2 en de intrekking van een geldende bouwvergunning voor een stal van 645 m2. Het intrekken van de bouwvergunning wordt geacht op te wegen tegen de ontbrekende 315 m2 fysiek aanwezige stalruimte.
De compensatiewoning wordt op de sloopkavel gerealiseerd; hiermee wordt aangesloten bij het gemeentelijk beleid.
De toekenning van de bouwkavel gaat niet ten koste van ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven.
Hiermee voldoet het initiatief aan het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten
4.1 Algemeen
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid en milieuzonering.
4.2 Geluid
Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. De functie ‘wonen’ is aan te merken als een geluidsgevoelige functie. De functie 'zorgboerderij' en 'kinderopvang' zijn niet aan te merken als geluidsgevoelige functies.
Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan de akoestische aspecten. Er is akoestisch onderzoek nodig als de geluidsgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidszone van een weg is gelegen. Hiervan is in dit geval sprake. De Oude Hoevenweg, de Vinckenweg en de Greftenweg hebben een geluidszone van 200 meter. De geprojecteerde woning is gelegen op een afstand van circa 110 meter van de Oude Hoevenweg, 40 meter uit de Vinckenweg en circa 75 meter van de Greftenweg.
Gelet op de relatief lage verkeersintensiteiten op deze wegen in relatie tot de grote afstand tot de genoemde wegen zal de geluidsbelasting op de gevel van de toekomstige woning de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijden. Van een akoestisch onderzoek kan worden afgezien.
4.3 Bodemkwaliteit
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht.
Kruse Milieu BV uit Geesteren heeft een milieuhygiënisch bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1 van de toelichting.
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan worden geconcludeerd dat de boven- en ondergrond is niet verontreinigd. Het grondwater is matig verontreinigd met barium. Naar aanleiding van een overschrijding van de tussenwaarde van het gehalte barium in het grondwater, is het grondwater herbemonsterd. Het gehalte barium overschrijdt, na de tweede meting, wederom de tussenwaarde. In overleg met het bevoegd gezag is bepaald dat nader onderzoek niet noodzakelijk is. Het matig verhoogde bariumgehalte wordt beschouwd als een plaatselijke achtergrondwaarde.
Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen
Conclusie is dat de locatie geschikt is voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
4.4 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is in de Wet milieubeheer een nieuwe hoofdstuk opgenomen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk wordt wel de 'Wet luchtkwaliteit' genoemd en vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005'. De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden.
Met de 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage.
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
De functies 'kinderopvang' en 'zorgboerderij' is niet in de vermelde lijst met categorieën opgenomen. In verband daarmee is een berekening gemaakt van de bijdrage van deze functie aan de luchtverontreiniging.
Kinderopvang
Uitgangspunt is de dagopvang van maximaal 24 peuters en tussen- en naschoolse opvang voor circa 15 kleuters. Ieder kind genereert maximaal 2 verkeersbewegingen per etmaal. Daarnaast is er sprake van medewerkers die al dan niet met de auto naar het werk komen.
De zorgboerderij
De zorgboerderij genereert, naar verwachting, circa 30 verkeersbewegingen per etmaal.
Het totale aantal verkeersbewegingen als gevolg van de nieuwe voorzieningen kan gemaximaliseerd worden op 150. Dit aantal verkeersbewegingen heeft, zoals uit de tabel in figuur 4.1. blijkt, een ondergeschikt effect op de luchtkwaliteit.
figuur 4.1. Bijdrage extra verkeer op de luchtkwaliteit
Het onderhavige project is, gelet op de beperkte omvang ervan, aan te merken als een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging'.
Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.
Geconcludeerd wordt dat Wet Luchtkwaliteit en het Besluit NIBM geen belemmering vormt voor het project.
4.5 Externe Veiligheid
4.5.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Sinds 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in milieuvergunningen en bestemmingsplannen zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.
Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi)
- de Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing.
Het doel van het ‘Besluit externe veiligheid inrichtingen’ is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken.
In het externe veiligheidsplan `Twenterand werkt aan veiligheid`, vastgesteld op 20 maart 2007, is het veiligheidsbeleid van de gemeente Twenterand in beeld gebracht. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties.
4.5.2 Situatie in en bij het plangebied
Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.
Figuur 4.2. Uitsnede Risicokaart Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke
- stoffen.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
4.6 Milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkómen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende rekening te houden met milieubelastende activiteiten in relatie tot gevoelige functies kan onaanvaardbare hinder en ontoelaatbaar gevaar worden voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
In een toelichting op een bestemmingsplan worden de gemaakte keuzes verantwoord.
In het kader van deze verantwoording is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering (uitgave 2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uitgangspunt. Indien een ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met de in deze brochure genoemde richtafstanden kan redelijkerwijs met de constatering van dit feit worden volstaan.
Indien er sprake is van een afwijking dient in de toelichting op het bestemmingsplan een motivering van de gemaakte afwegingen te worden opgenomen.
In het voorliggende plan gaat het in het bijzonder om de functie kinderopvang en zorgboerderij in relatie tot omliggende niet tot het erf behorende woningen.
De basiszoneringslijst (Bedrijven en Milieuzonering, VNG, editie 2009) relateert milieuhindersoorten aan een minimale afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen. De zogenaamde milieucategorie loopt uiteen van 1 t/m 6 en is direct afgeleid van de grootste afstand oplopend van 0 tot 1500 m.
Voor kinderopvang (SBI-code 853) worden een minimumafstand 30 m geadviseerd. Een zorgboerderij wordt niet genoemd. Ook hiervoor kan zekerheidshalve dezelfde minimumafstand worden aangehouden. Op een grotere afstand worden milieugevoelige bestemmingen aanvaardbaar geacht.
In dit geval is de afstand tussen het kinderdagverblijf en de zorgboerderij tot de huidige omliggende bestaande woningen in elk geval meer dan 50 meter. Dit betekent dat in het kader van de vereiste belangenafweging mogelijke hinder voor omwonenden niet nader onderzocht hoeft te worden.
Ten opzichte van de nieuwe compensatiekavel is een kleinere afstand aangehouden. Gelet op het feit dat er sprake is van een duidelijke relatie tussen de bewoners van de nieuwe woning en de instellingen op het naastgelegen gronden is dit verantwoord.
Hoofdstuk 5 Flora & Fauna, Archeologie En Watertoets
5.1 Flora En Fauna
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
5.1.1 Gebiedsbescherming
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ’s).
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van LNV.
Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 580 meter van het Natura 2000-gebied 'Engbertsdijksvenen' en de EHS. De ligging van het plangebied ten opzichte van dit gebied is aangegeven in figuur 5.1.
Figuur 5.1. Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebied 'Engbertsdijksvenen' (Bron: Ministerie van LNV)
Gezien de afstand van het plangebied tot het betreffende Natura 2000-gebied en de aard van de beoogde ingreep, kan worden gesteld dat de beoogde plannen geen significante effecten op kwalificerende soorten en habitats zullen hebben.
Er vinden geen werkzaamheden plaats in de directe nabijheid van het Natura 2000-gebied. Tussen het plangebied en het gebied Engbertsdijksvenen ligt de doorgaande weg van Vriezenveen naar Bruinehaar/Langeveen. Door het gebruik van deze weg door onder andere gemotoriseerd verkeer en de aanwezigheid van verspreid liggende bebouwing is al sprake van enige verstoring. Extra negatieve effecten als gevolg van de beoogde plannen zijn, gezien de aard van deze plannen en de reeds aanwezige verstoring van verkeer op de tussenliggende weg, niet te verwachten. Negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied Engbertsdijksvenen zullen daardoor naar verwachting niet optreden.
5.1.2 Flora & Fauna
Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Geconstateerd wordt dat er sprake is van een bestaand agrarisch bouwperceel. Een groot deel van de bebouwing blijft gehandhaafd en wordt verbouwd. De stal die gesloopt wordt, is vanwege het gebruik ten behoeve van de intensieve veehouderij ongeschikt voor beschermde diersoorten.
Verder bestaat het plangebied grotendeels uit verhard oppervlak. Gelet op de terreingesteldheid is het plangebied ongeschikt voor beschermde flora. Gelet op de kenmerken van het projectgebied is er evenmin sprake van een foerageergebied. Het project zal hierin bovendien geen verandering brengen.
De locatie waarop de nieuwe woning is geprojecteerd betreft thans agrarisch grasland. De locatie heeft geen of een zeer lage natuurwaarde. Van een negatief effect van de ingrepen in het gebied op de flora en fauna lijkt dan ook geen sprake.
Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling.
Op grond van artikel 2, lid 1 neemt een ieder voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, evenals voor hun directe leefomgeving. In artikel 2, lid 2 is bepaald dat de zorg, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval inhoudt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken). De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.
5.2 Archeologie
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Bureau Baac heeft voor het grondgebied van de gemeente Twenterand een inventarisatie opgesteld van de archeologische verwachtingen. Het plangebied is getoetst aan archeologische verwachtingskaart. Een uitsnede van de kaart is opgenomen in figuur 5.2.
Figuur 5.2. Archeologische verwachtingskaart (Bron: Gemeente Twenterand)
Op grond van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente heeft het projectgebied een 'lage archeologische verwachtingswaarde'. Het projectgebied grenst ook niet aan een ander waardevol archeologisch terrein. Een nader archeologisch onderzoek kan derhalve achterwege kan blijven.
5.3 Wateraspecten
5.3.1 Vigerend beleid
Europees en rijksbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is in diverse nota's vastgelegd. Het meest directe beleidsplan is de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, juli 2003). Het bestuursakkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd.
Verder is water in de Nota Ruimte een belangrijk, structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen, moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen. Dit anticiperen is ook terug te vinden in de op 1 januari 2008 van kracht geworden Wet gemeentelijke watertaken. In deze nieuwe wet zijn de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht vastgelegd.
Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Watertoets
De watertoets is het aangewezen instrument om expliciet aan te geven welke wateraspecten in het geding zijn bij een ruimtelijk plan, wat de gevolgen van het betreffende bestemmingsplan zijn voor het watersysteem en welke maatregelen worden genomen om deze gevolgen het hoofd te bieden. Hierbij gaat het niet alleen om waterveiligheid, maar ook om grondwaterbescherming en wateroverlast. In ieder geval verdienen de volgende aspecten aandacht, zowel bij de keuze als bij de inrichting van de locatie:
- Veiligheid: behouden en vergroten van de veerkracht. Met veerkracht bedoelen we het vermogen van het watersysteem om extreme situaties met veel neerslag het hoofd te bieden door voldoende bergings- en afvoermogelijkheden, zodat overstroming of ongewenste inundatie niet optreden;
- Grondwaterbescherming;
- Kwantitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
- Kwalitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
- Compensatie negatieve gevolgen.
Beleid waterschap
Waterbeheerplan Regge en Dinkel
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Velt en Vecht, Regge en Dinkel, Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.
Waterschap Regge en Dinkel heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Het waterbeheerplan is vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het waterschap op 28 oktober 2009. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele stroomgebied van Regge en Dinkel en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.
Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).
De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door:
- het tekort aan waterberging in het landelijk gebied;
- de inpassing van inrichtingsmaatregelen binnen de maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water.
5.3.2 Waterparagraaf
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Naar aanleiding hiervan heeft het waterschap op 12 juli 2010 hun reactie gegeven.
Voor het onderhavige project geldt, in het kader van de watertoets, de normale procedure omdat er een "beperkingsgebied" is geraakt. Deze beperking heeft te maken met het feit dat aan de zuidoost kant van het betreffende project mogelijk bij extreme neerslagsituaties (1 keer per 100 jaar) water op het maaiveld optreedt. Het peil dat bij deze situatie optreedt, bedraagt 9,40 m + NAP. Het “beperkingsgebied” raakt alleen de bestemming “bos”. Het bouwblok zelf is gesitueerd op een gedeelte van het perceel dat niet bij de bovengenoemde neerslagsituatie inundeert. De bouwlocatie voldoet dus aan het gestelde beschermingsniveau tegen wateroverlast.
De gevolgen van de realisering van één woning op de projectlocatie zijn voor de waterhuishouding verder zeer beperkt. Het regenwater afkomstig van de bebouwing zal worden afgekoppeld en worden geïnfiltreerd in de bodem. Het huishoudelijk afvalwater zal worden afgevoerd via het gemeentelijk rioleringssysteem.
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de structuur en de kenmerken van de directe omgeving van het plangebied. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de functies, de ruimtelijke inrichting van het perceel aan de Oude Hoevenweg en op de verkeerskundige aspecten.
6.1 De Nieuwe Functies
Kinderopvang-zorgboerderij.
Op het perceel zal een kinderdagverblijf worden gerealiseerd met een dagopvang van 24 peuters en een tussen- en naschoolse opvang voor circa 15 kleuters. Daarnaast zal een zorgboerderij worden gerealiseerd bestaande uit dag- en recreatieve opvang van ouderen in groepsverband. Hiervoor zullen activiteiten op het agrarische erf worden georganiseerd in de vorm van het verzorgen van dieren, een hobby- en knutselruimte en werkzaamheden in de tuin en groentetuin. Op het erf zullen dieren worden gehouden die verband houden met genoemde activiteiten.
De kinderopvang en zorgboerderij worden gerealiseerd in een bestaande stalruimte die hiervoor ingrijpend zal worden verbouwd.
De afbeeldingen in figuur 6.1. geven een impressie van de nieuwe situatie.
Figuur 6.1. De verbouwde stalruimte.
Op het perceel zal een bestaande varkensschuur worden gesloopt. Daarnaast zal het erf worden heringericht voor de nieuwe activiteiten. Hiertoe zullen buitenspeelplaatsen, parkeerplaatsen en een tuin worden gerealiseerd.
Zoals reeds vermeld is, zal er een varkensstal met een oppervlakte van 535 m2 worden gesloopt. Daarnaast is er sprake van de intrekking van een geldende bouwvergunning voor een varkensstal met een oppervlakte van 645 m2. Hiermee wordt ter plaatse een forse verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bereikt.
Ter compensatie van de sloop van de varkensschuur en de intrekking van genoemde varkensstal wordt achter het perceel Oude Hoevenweg 90 een nieuwe bouwkavel gerealiseerd voor de bouw een woning.
De indeling van het erf in de nieuwe situatie is indicatief aangegeven op de schets in afbeelding 6.2.
De aangegeven nummers staat voor:
- 1. dienstwoning
- 2. garage-berging
- 3. kinderopvangvoorziening/zorgboerderij
- 4. machineberging / veestalling t.b.v. zorgboerderij
- 5. speelterrein
- 6. compensatiekavel
Figuur 6.2. Het vernieuwde erf.
6.2 Verkeer En Bereikbaarheid
De kinderopvang/zorgboerderij is bereikbaar via een bestaande in-uitrit op de Vinckenweg. Parkeren vindt plaats op eigen erf. Hiervoor is voldoende ruimte beschikbaar.
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording
7.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
7.2 Opzet Van De Regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is vanaf die datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en een bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Het plan kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsbevoegdheden);
- 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
• Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
• Wijze van meten (artikel 2)
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. Op verbeelding zijn soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
7.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de bestemmingen die voorkomen in het plangebied. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
- I. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
- II. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, etc.);
- III. Afwijking van de bouwregels
- IV. Specifieke gebruiksregels.
In paragraaf 7.3 wordt de bestemming toegelicht en wordt ook aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
7.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Anti-dubbeltelregel (artikel 5)
Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend
Algemene gebruiksregels (artikel 6)
Deze regels gaan in op strijdig gebruik
Algemene afwijkingsregels (artikel 7)
In dit artikel worden de afwijkingsbevoegdheden beschreven. Deze gelden voor het hele plangebied.
Algemene wijzigingsregels (artikel 8)
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.
Overige regels (artikel 9)
In dit artikel is de relatie tot de Bouwverordening aangegeven.
7.2.4 Overgangs- en slotbepalingen
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
7.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Artikel 3 Maatschappelijk
Deze bestemming heeft betrekking op de kinderopvang en de zorgboerderij met bijbehorende gronden.
De gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 6 en 9.5 m dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte.
Artikel 4 Wonen
De nieuwe woning in het plangebied is bestemd als ‘Wonen’. Binnen deze bestemming past de bouw van één woning. Binnen de bestemming ‘Wonen’ zijn aan-huis-gebonden-beroepen toegestaan.
Bouwregels
In de regels is een onderscheid gemaakt in bouwregels voor hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Bij de benadering van de woonfunctie is uitgegaan van maximale inhoud, namelijk 750 m3. Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan en bij recht mag 75 m2 aan bijgebouwen worden opgericht.
7.4 Handhaving
Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst.
Middels het stelsel van vergunningverlening worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.
Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.
De gemeente Twenterand hanteert een strikt handhavingsbeleid. In dit beleid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
- géén stilzwijgend gedogen;
- gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
- gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijk traject zal gelijktijdig worden ingezet.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Het project betreft een volledig particulier initiatief. De financiering van het project is rond. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid aangetoond.
Ten aanzien van het vereiste van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening wordt het volgende opgemerkt.
Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Het voorliggende initiatief is te rekenen tot deze bouwplannen.
Voor dit project wordt een anterieure overeenkomst afgesloten zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Hoofdstuk 9 Inspraak En Vooroverleg
Inspraak
Het voorontwerp-bestemmingsplan heeft vanaf 4 februari 2011 gedurende vier weken ter inzage gelegen. Van de inspraakmogelijkheid is echter geen gebruik gemaakt.
Vooroverleg
Vanwege het kleinschalige karakter van de in voorliggend bestemmingsplan beschreven ruimtelijke ontwikkeling heeft geen vooroverleg plaatsgevonden.