Revitalisering Linderflier, partiële herziening Churchillstraat 44a in Vroomshoop
Bestemmingsplan - Twenterand
Vastgesteld op 07-02-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
Het bestemmingsplan Revitalisering Linderflier, partiële herziening Churchillstraat 44a in Vroomshoopvan de gemeente Twenterand;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1700.BPVH2010PH0018-vas1 met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.6 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.7 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.8 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.9 bouwgrens:
een als zodanig op de verbeelding aangegeven lijn;
1.10 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.11 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.12 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.13 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.14 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of afleveren van goederen aan personen, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.15 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.16 peil
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang onmiddelijk grenst aan de weg: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang + 0,25 m;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerdop het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.4 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de plaatsing van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart als 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven die in bijlage 1 (Staat van Bedrijfsactiviteiten) zijn aangeduid als categorie 1,2, 3.1 of 3.2;
- b. verkeer en verblijf;
- c. groenvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- d. openbare nutsvoorzieningen;
met de bijbehorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- a. de woon- en werksituatie;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
nadere eisen stellen aan:
- 1. de plaats van gebouwen, in die zin, dat deze gebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd,
- 2. de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m2 en/of een grotere bouwhoogte dan 1,5 m.
3.4 Specifieke gebruiksregels
- a. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, dan wel te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in lid 3.1 gegeven bestemmingsomschrijving.
- b. Onder strijdig gebruik als bedoeld onder a wordt in ieder geval begrepen:
- 1. het gebruik van de gronden ten behoeve van de opslag van goederen voor de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfsgebouwen;
- 2. detailhandel;
- 3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor prostitutie en seksshops.
3.5 Ontheffing van de gebruiksregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3.1 voor de vestiging van bedrijven, genoemd in een hogere milieucategorie van de Staat van bedrijfsactiviteiten en bedrijven welke weliswaar niet zijn genoemd in de lid 3.1 toegestane milieucategorieën van bedrijven, mits de bedrijfsactiviteiten naar aard en invloed op de woonomgeving gelijk zijn te stellen met de in deze Staat van bedrijfsactiviteiten genoemde milieucategorieën en mits deze bedrijfsactiviteit geen onevenredige invloed heeft op de woonomgeving.
- b. Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde in lid 3.4, indien strikte toepassing van deze regel leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Ontheffingsregels
5.1 Ontheffingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor het verhogen van de bouwhoogte voor installaties en dergelijke voor ten hoogste 20% van de oppervlakte van de gebouwen tot maximaal 15 m om te kunnen voldoen aan de milieuvoorwaarden.
5.2 Afwegingskader
De onder 5.1 bedoelde ontheffingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- a. de woon- en werksituatie;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht
6.1 Overgangsrecht bouwwerken
6.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 7 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Revitalisering Linderflier, partiële herziening Churchillstraat 44a in Vroomshoop.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De Groot Vroomshoop Groep uit Vroomshoop is voornemens zijn vestiging aan de Churchillstraat 44a in Vroomshoop uit te breiden. De uitbreiding betreft een extra bouwlaag op het kantoorgedeelte (het voorste gedeelte) van het bedrijfspand, waar ook de entree is gevestigd. De uitvoering van het project is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan dient te worden gewijzigd. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de noodzakelijke aanpassing.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied, kadastraal bekend als Den Ham, sectie G, nummer 2727 in Vroomshoop, gemeente Twenterand, is gelegen op bedrijventerrein Linderflier aan de zuidkant van de kern Vroomshoop . In figuur 1.1 is de locatie in de omgeving weergegeven.
Figuur 1.1 Locatie in de omgeving (bron: De Digitale Watertoets)
Figuur 1.2 geeft de begrenzing van het plangebied weer.
Figuur 1.2 Begrenzing plangebied (bron: De Digitale Watertoets)
1.3 De Bij Het Plangebied Behorende Stukken
Dit plan 'Revitalisering Linderflier, partiële herziening Churchillstraat 44a in Vroomshoop' bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1700.BPVH2010PH0018-vas1 schaal 1:1.000) en een renvooi;
- regels.
Op de verbeelding is de bestemming van het bewuste perceel aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan.
1.4 Huidig Planologisch Regiem
De locatie is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Revitalisering Linderflier'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de toenmalige gemeente Den Ham, bij raadsbesluit van 26 januari 1999 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Overijssel op 22 juli 1999.
Op grond van het geldende bestemmingsplan heeft het perceel aan de Churchillstraat de bestemming 'Bedrijven' en een code (aanduiding) op de verbeelding "3b", wat inhoudt dat bedrijven uit milieucategorie 1, 2, 3a en 3b vermeld in de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten uit het betreffende bestemmingsplan zijn toegestaan.
In het verleden is een vergroting van het bedrijfspand via een artikel 19 WRO-procedure mogelijk gemaakt. Het huidige initiatief wordt via een herziening van het bestemmingsplan geregeld. Hierbij wordt de eerder via vrijstelling mogelijk gemaakte uitbreiding/vergroting ook planologisch verankerd.
1.5 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie gegeven.
In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de gemeente Twenterand beschreven.
In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue.
Hoofdstuk 5 gaat in op de aspecten betreffende flora & fauna, archeologie en de watertoets.
Hoofdstuk 6 bevat de planbeschrijving.
In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.
Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en vooroverleg.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de ruimtelijke en functionele structuur van Vroomshoop beschreven. Ook zal nader ingegaan worden op het plangebied.
2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
2.2.1 Vroomshoop
Vroomshoop is gesticht in ongeveer 1850. Vroomshoop is gelegen aan het Overijsselse kanaal, op de plek waar de tak Zwolle - Vroomshoop eindigt in de tak Kanaal Almelo - De Haandrik. Dit kanaal is opengesteld op 5 september 1856.
Vroomshoop is gesticht in verband met de vervening en heeft dan ook een veenkoloniaal karakter. Na
de vervening zijn de gronden in gebruik genomen voor de landbouw. Groninger boeren hebben hier
een belangrijke bijdrage aan geleverd. Aan de Tonnendijk (N341) zijn nog diverse Groninger boerderijen te vinden. De verkavelingsstructuur staat haaks op deze Tonnendijk. In de kern zelf is van het veenkoloniale karakter weinig terug te vinden. In figuur 2.1. is de ruimtelijke structuur van Vroomshoop weergegeven.
De kern Vroomshoop ligt aan het Overijssels kanaal met een eigen station aan de spoorlijn Marienberg-Almelo. Vroomshoop is vanouds op industriële bedrijvigheid gericht. Dit vinden we ook terug in de bebouwingsstructuur, met veel voorzieningen voor bedrijvigheid.
Vroomshoop kent veel industrie. Het dorp heeft voor haar omvang een ruim winkelaanbod.
Vroomshoop wordt voor het overige gekarakteriseerd door veel woningen uit de jaren '50 en '60.
Figuur 2.1 Ruimtelijke structuur van Vroomshoop (bron: Google Maps)
2.2.2 Plangebied
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de kern Vroomshoop, binnen het bedrijventerrein Linderflier, dat direct ten noorden van het Zwolsekanaal is gelegen. Het plangebied wordt aan alle kanten omgeven door bedrijfsbebouwing. Op een kleine 100 meter in noordelijke richting bevindt zich de woonbebouwing van Vroomshoop.
Figuur 2.2 Plangebied en directe omgeving (bron: Bing Maps)
Bedrijventerrein Linderflier is begin jaren vijftig ontwikkeld en heeft een oppervlakte van ca. 25 hectare, waarop 24 bedrijven zijn gevestigd. Beeldbepalend zijn enkele internationaal georiënteerde ondernemingen op het gebied van houtverwerking en slaapsystemen.
Eind jaren '90 is het bedrijventerrein gerevitaliseerd waarbij onder meer een nieuwe Puntbrug en een ontsluitingsweg richting de N36 gerealiseerd zijn.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
3.1 Rijksbeleid
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden.
Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. De Nota Ruimte stelt ruimte voor ontwikkeling centraal en gaat uit van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De nota ondersteunt gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen anticiperen. Het accent verschuift van toelatingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie. Ruimte voor ontwikkeling betekent ook dat het Rijk voor ruimtelijke waarden van nationaal belang waarborgen creëert om die te kunnen behouden en ontwikkelen.
De voornaamste ruimtelijke beleidsopgaven die het kabinet ziet voor de kortere en langere termijn zijn:
- versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
- bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
- borging en ontwikkeling van belangrijke (inter-) nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid.
De uitbreiding van het bedrijfspand, dat de aanleiding is voor het voorliggende bestemmingsplan, betreft een marginale ruimtelijke ontwikkeling binnen stedelijk gebied. Deze ontwikkeling levert echter wel een bijdrage aan de economische ontwikkeling, en in het verlengde daarvan past ze dus ook binnen de ruimtelijke beleidsopgaven zoals het rijk die heeft gesteld.
3.2 Provinciaal Beleid
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel 2009.
3.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel 2009
De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en Vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samenbrengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.
Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:
- Duurzaamheid;
- Ruimtelijke kwaliteit.
De definitie van duurzaamheid luidt:
“duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”.
Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.
De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt:
“het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is".
Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
- door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieus; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
- investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
- zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
- ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
3.2.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie 2009
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- 1. generieke beleidskeuzes;
- 2. ontwikkelingsperspectieven;
- 3. gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
3.2.3 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel 2009
Indien het concrete initiatief, wijziging van de soort bedrijfsactiviteiten op het betreffende perceel, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Welstandsnota
In de gemeentelijke welstandsnota is het plangebied (evenals het totale bedrijventerrein Linderflier) aangewezen als welstandsvrij gebied. Dit houdt in dat bouwplannen binnen dit gebied niet hoeven te voldoen aan redelijke eisen van welstand.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Algemeen
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven-) gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid (milieuzonering), bodemkwaliteit, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
4.2 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. De functie 'bedrijf' is in dit geval niet aan te merken als een geluidsgevoelige functie.
4.3 Bodemkwaliteit
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient in veel gevallen te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Dit gebeurt aan de hand van een actueel bodemonderzoek conform de richtlijnen NEN 5740. Bij de onderhavige ruimtelijke ontwikkeling gaat het slechts om de uitbreiding in de hoogte van een kantoorgedeelte van een bedrijfspand. Er is geen bodemonderzoek vereist.
4.4 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet heeft het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervangen. De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden.
Met de 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage.
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Het onderhavige project betreft een geringe uitbreiding van een kantoorgedeelte van een bestaand bedrijf, welke geen verhoging van het aantal verkeersbewegingen of een vergroting van de productie binnen de inrichting tot gevolg heeft. Het kan dus worden gezien als een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging'. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven.
Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.
Geconcludeerd wordt dat Wet luchtkwaliteit en het Besluit NIBM geen belemmering vormt voor het project.
4.5 Externe Veiligheid
4.5.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.
Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi)
- de Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing.
Het doel van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken.
4.5.2 Situatie in het plangebied
In het externe veiligheidsplan 'Twenterand werkt aan veiligheid', vastgesteld op 20 maart 2007, is het veiligheidsbeleid van de gemeente Twenterand in beeld gebracht. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties.
De gemeente Twenterand heeft een relatief beperkt risicoprofiel. De gemeente richt zich op het vasthouden en bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de bestaande bedrijvigheid en het ontwikkelen van hoogwaardiger bedrijvigheid. Vroomshoop biedt ook vestigingsmogelijkheden voor bedrijvigheid met bovenlokale behoefte.
Daarnaast heeft de provincie Overijssel via de Risicokaart Overijssel een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op deze Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.
Figuur 4.1 Uitsnede Risicokaart Overijssel (bron: Provincie Overijssel)
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen (de gasleiding kent geen plaatsgebonden of groepsrisico);
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.
4.6 Milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende rekening te houden met milieubelastende activiteiten in relatie tot gevoelige functies kan onaanvaardbare hinder en ontoelaatbaar gevaar worden voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
In een toelichting op een bestemmingsplan worden de gemaakte keuzes verantwoord. In dit geval is slechts sprake van de realisering van een extra bouwlaag op het kantoorgedeelte.
Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
- 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
- 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
Ad 1
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
Bij onderhavige ruimtelijke ontwikkeling blijft de hoofdfunctie in het plangebied onveranderd. Er is dan ook geen sprake van een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Ad 2
Hierbij gaat het om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Hiervan is geen sprake. In de directe omgeving bevinden zich geen milieubelastende functies die van overwegende invloed zijn op onderhavige ruimtelijke ontwikkeling. Daarbij komt dat de functie/bestemming 'bedrijf' in het plangebied onveranderd blijft.
Hoofdstuk 5 Flora & Fauna, Archeologie En Watertoets
5.1 Flora & Fauna
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming spelen de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur een rol. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
Natuurbeschermingswet
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura 2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's). Het plangebied bevindt zich niet in of in de buurt van een speciale beschermingszone als bedoeld in de Vogel- en/of Habitatrichtlijn of in de buurt van de Ecologische Hoofdstructuur of ander natuurgebieden. De meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden (Vecht- en Beneden-Reggegebied, Engbertsdijksvenen en Wierdense Veld) bevinden zich op een afstand van tenminste 5 kilometer van het plangebied. Gebiedsbescherming speelt dan ook geen rol bij de voorgenomen ontwikkeling.
Flora en Faunawet
Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
De beoogde uitbreiding vindt plaats bovenop de reeds aanwezige bebouwing. Natuurwaarden zijn in deze situatie en op deze locatie, in binnenstedelijk gebied, niet aanwezig. De gronden zijn gezien hun aard niet geschikt als verblijf- of foerageerplaats. Nader (veld)onderzoek of het aanvragen van een ontheffing op de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet wordt niet noodzakelijk geacht.
Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling. Op grond van artikel 2, lid 1 neemt een ieder voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, evenals voor hun directe leefomgeving. In artikel 2, lid 2 is bepaald dat de zorg, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval inhoudt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voorzover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voorzover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken). De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.
5.2 Archeologie
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Op grond van archeologische verwachtingskaart van de gemeente Twenterand heeft het plangebied een middelhoge archeologische verwachting. In figuur 5.2 is dit in een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart weergegeven.
Figuur 5.2 Archeologische verwachtingskaart gemeente Twenterand (bron: gemeente Twenterand)
Doorgaans hoeft er geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd, indien het te verstoren gebied niet groter is dan 2500 m². Wel wordt gewezen op de meldingsplicht als bedoeld in artikel 53, leden 1 en 2 van de Wamz 2007 in het geval er tijdens het uitvoeren van civiele werkzaamheden archeologische resten aangetroffen worden. Bij dit plan is louter sprake van de uitbreiding in de hoogte van een bestaand bedrijfspand. In verband daarmee is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
5.3 Watertoets
5.3.1 Vigerend beleid
5.3.2 Waterparagraaf
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de structuur en de kenmerken van de directe omgeving van het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ruimtelijke ontwikkeling zelf ingegaan.
Het plan omvat de planologische regeling van de uitbreiding van het kantoorgedeelte van een bedrijfspand aan de Churchillstraat 44a in Vroomshoop. Dit perceel bevindt zich op bedrijventerrein Linderflier aan de zuidzijde van de kern Vroomshoop. Het bedrijfspand ligt te midden van andere bedrijfsgebouwen. Op circa 100 meter ten westen van het bedrijfspand begint het agrarisch gebied van Vroomshoop.
Figuur 6.1 Omgeving van het plangebied (bron: Bing Maps)
De beoogde ontwikkelingen zijn in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Om die reden is een nieuw bestemmingsplan voor dit perceel opgesteld. Het plan maakt het mogelijk een extra verdieping (1e verdieping) op het kantoorgedeelte van het bedrijfspand te realiseren. In figuur 6.2 is een situatieschets opgenomen van het perceel met het gedeelte dat uitgebreid wordt.
Figuur 6.2 Situatieschets met uitbreiding kantoorgedeelte (bron: De Groot Vroomshoop)
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording
7.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
7.2 Bestemmingsplan
7.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting is geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is vanaf die datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
7.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van een bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat een bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geven aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes gemaakt in dit bestemmingsplan nader onderbouwd.
Bedrijf
De bestemming 'Bedrijf' is toegekend aan het totale bedrijfsperceel van initiatiefnemer aan de Churchillstraat 44a. In dit bestemmingsplan zijn de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden bestemd voor bedrijven in de milieucategorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 zoals genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten met daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en overige voorzieningen.
7.4 Handhaving
Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van buurman en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
De gemeente Twenterand hanteert een strikt handhavingsbeleid. In dit beleid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
- géén stilzwijgend gedogen;
- gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
- gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijk traject zal gelijktijdig worden ingezet.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Het project betreft een volledig particulier initiatief. De financiering van het project is rond. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid aangetoond.
Ten aanzien van het vereiste van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening wordt het volgende opgemerkt.
Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Het voorliggende initiatief is te rekenen tot deze bouwplannen.
Voor dit project wordt een anterieure overeenkomst afgesloten zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Hoofdstuk 9 Inspraak En Vooroverleg
De ingediende vooroverlegreacties hebben niet geleid tot aanpassing van het plan.
Afzonderlijke inspraak heeft bij dit plan niet plaatsgevonden.
Van de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen is geen gebruik gemaakt.