ABS Overaseweg Havelte (Afvalbrengstation)
Bestemmingsplan - gemeente Westerveld
Vastgesteld op 20-07-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplanABS Oeveraseweg Havelte van de gemeente Westerveld.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1701.0000BP000000000548-0003 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.6 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.7 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.8 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.9 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk, gemeten conform de NEN 2580;
2.4 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Afvalbrengstation
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Afvalbrengstation' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een afvalbrengstation;
met daaraan ondergeschikt:
- b. openbare nutsvoorzieningen;
- c. groenvoorzieningen;
- d. in- en uitritten;
- e. verkeer en verblijfsvoorzieningen;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Bedrijf - Afvalbrengstation' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming met dien verstande, dat:
- a. het bebouwingspercentage ten hoogste 50 bedraagt;
- b. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 6 m bedraagt;
- c. de goothoogte van een gebouw ten hoogste 3,5 m bedraagt;
- d. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten hoogste 5 m bedraagt.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2, sub c ten behoeve van een verhoging van de goothoogte tot ten hoogste 5,5 m.
Artikel 4 Groen - Beplantingsstrook
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - Beplantingsstrook' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen en landschappelijke beplanting ter inpassing en ter afscherming van terreinen, materieel, opslag en bebouwing. De gronden zijn tevens bestemd voor:
- a. voetpaden;
- b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- c. toegangsweg.
4.2 bouwregels
Het oprichten van bouwwerken is niet toegestaan op de voor 'Groen - Beplantingsstrook' bestemde gronden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht
6.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
6.2 Ontheffing
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van lid 6.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 6.1 met maximaal 10%.
6.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 6.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
6.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
6.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 6.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
6.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 6.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
6.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 6.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 7 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanABS Oeveraseweg Havelte.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het huidige afvalbrengstation (ABS) van de gemeente Westerveld is gelegen aan de Van Helomaweg, de provinciale weg tussen Havelte en Frederiksoord. Bij de afgifte van de tijdelijke milieuvergunning is door het bevoegd gezag, Gedeputeerde Staten Drenthe, nadrukkelijk de verplichting opgenomen om de drie jaar te benutten om te komen tot een definitieve oplossing voor het verouderde afvalbrengstation aan de Van Helomaweg. Formeel heeft de gemeente Westerveld nog tot 13 juli 2012 om een nieuwe locatie te vinden.
De reden van deze tijdelijke vergunning is de ligging in grondwaterbeschermingsgebied en het beleid van de Provincie om dergelijke vergunningen alleen nog maar te verlenen voor afvalbrengstations op bedrijventerreinen. Ook wordt het omliggende gebied belast met hemelwater afkomstig van het terrein, terwijl dit in de directe omgeving van een Natura 2000 en waterbergingsgebied ligt. Daarnaast is het huidige ABS verouderd en voldoet het qua interne logistiek niet meer aan de eisen.
De raad van de gemeente Westerveld heeft bij het vinden van een oplossing een principekeus gemaakt voor het houden van een (eigen) afvalbrengstation binnen de grenzen van de gemeente.
Doelstelling is het realiseren van een efficiënt functionerend en exploitabel ABS dat voldoet aan de wetgeving (Wet Milieubeheer), een goede service kan bieden aan de inwoners van de gemeente en de omgeving niet onevenredig belast.
Op 25 januari 2011 heeft de raad bij meerderheid ingestemd met de realisatie van een nieuw ABS op een eigen perceel aan de Oeveraseweg te Havelte. De locatiekeuze is totstandgekomen op basis van een locatietoets waarbij de SER-ladder is toegepast. De vorm van het terrein is aangepast, rekening houdend met een toekomstige uitbreiding van de naastgelegen composteerinrichting.
Om de nieuwbouw van een afvalbrengstation mogelijk te maken aan de Oeveraseweg, is een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk.
1.2 Ligging Plangebied En Begrenzing
Het plangebied ligt ingeklemd tussen bedrijventerrein Oeveraseweg Havelte en composteerinrichting Westerveld B.V. De begrenzing van het plangebied is aangepast na ontwikkelingen rondom het terrein van de composteerinrichting. De ligging en begrenzing van het plangebied zijn weergegeven in figuur 1.
![]() |
Figuur 1: ligging en begrenzing plangebied |
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Op de locatie waar het afvalbrengstation is gepland is het Bestemmingplan Buitengebied Havelte vigerend. Dit bestemmingsplan is op 19 december 1985 vastgesteld en op 7 april 1987 goedgekeurd. Op 5 juli 2012 is het Bestemmingsplan Buitengebied Westerveld vastgesteld, dit bestemmingsplan is nog niet in werking getreden.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 is aandacht besteed aan het voor dit bestemmingsplan relevante rijksbeleid, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het plangebied en voorgenomen ontwikkeling gegeven. In hoofdstuk 4 is vervolgens aandacht besteed aan de milieuaspecten en de daaraan verbonden onderzoeken. In hoofdstuk 5 komen de juridisch bestuurlijke aspecten aan bod. In hoofdstuk 6 komt de economische uitvoerbaarheid aan de orde en inspraak en overleg in hoofdstuk 7.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte richt zich op de doelen concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk zet in op vereenvoudiging van regels en procedures. Het motto van het rijk verschuift naar 'decentraal, tenzij..'.
Door hun regionale kennis en onderlinge samenwerkingsverbanden acht het Rijk gemeenten en provincies in staat om opgaven integraal en doeltreffend aan te pakken. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
- Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt.
- Over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan.
- Een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
2.2 Provinciaal Beleid
Het ruimtelijk beleid van de provincie Drenthe is verwoord in de Omgevingsvisie Drenthe (vastgesteld juni 2010). Deze Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe en beschrijft de voorgestelde ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.
In de Omgevingsvisie wordt de volgende missie verwoord: "Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten."
De kernkwaliteiten van Drenthe zijn:
- Rust, ruimte, natuur en landschap;
- Oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
- Naoberschap;
- Menselijke maat;
- Veiligheid;
- Kleinschaligheid (Drentse schaal).
Er zijn vier ‘systemen’ die in de ogen van de provincie de dragers zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling van Drenthe:
- Sociaal-economische systeem;
- Watersysteem;
- Natuursysteem;
- Landbouwsysteem.
Voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Drenthe moeten deze vier systemen ‘robuust’ zijn. Een systeem is robuust als een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren ervan. Binnen de robuuste systemen staat de ontwikkeling van de betreffende hoofdfunctie (wonen, werken, water, natuur of landbouw) voorop. Dit betekent dat de ontwikkeling van andere functies geen significante negatieve invloed mag hebben op het functioneren van de hoofdfunctie. Voor alle ontwikkelingen, dus ook die van de hoofdfunctie, geldt dat de ruimtelijke kwaliteit er door moet worden versterkt. In sommige situaties komen twee robuuste systemen samen, met mogelijk conflicterende belangen. In die gevallen is het van belang maatwerk te leveren met betrekking tot de gewenste ontwikkeling.
Kernkwaliteiten binnen plangebied
De omgevingsvisie benoemd twee landschappelijke kernkwaliteiten in het rondom het plangebied. Dit zijn de steilrand van het Drents Plateau en het beekdal van de Oude Vaart. Dit is weergegeven in figuur 2.
![]() |
Figuur 2: kernkwaliteiten Provinciale Omgevingsvisie |
Bouwen in beekdalen
Voor het bouwen in beekdalen hanteert de provincie het 'Nee, tenzijbeleid'. Het ‘Nee-tenzijbeleid’ betekent dat kapitaalintensieve functies zo veel mogelijk worden geweerd. Daarbij gaat het om woon- en werkgebieden en kapitaalintensieve vormen van agrarisch grondgebruik, zoals glastuinbouw, intensieve veehouderijen en kwekerijen. Nieuwe kapitaalintensieve functies zijn alleen toegestaan als aan vier voorwaarden is voldaan:
- 1. er is sprake van een zwaarwegend maatschappelijk belang;
- 2. er zijn geen alternatieven;
- 3. de functie vormt op de locatie geen feitelijke belemmering om in de toekomst de afvoer- en bergingscapaciteit van het regionale watersysteem te vergroten;
- 4. het negatieve effect op het watersysteem wordt in het plan gecompenseerd.
Steilrand
Het plangebied ligt in een zone die deel uitmaakt van de steilrand van het Drents-Fries keileemplateau. Voor de steilrand geldt dat de provincie de doelstelling heeft deze te behouden en te versterken. In deze zone wigt het veen, dat vanaf het Holoceen in het beekdal van de huidige Oude Vaart is ontstaan, uit tegen het hoger liggende plateau. Het plangebied wordt op de Geomorfologische Kaart van Drenthe als veenvlakte aangeduid. Ook de omliggende terreinen maken deel uit van deze vlakte. Het reliëf is, zoals de naam veenvlakte al aangeeft, gering. Ondanks dat de in de omgevingsvisie de steilrand beleidsmatig is aangeduid, is op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) van het plangebied nauwelijks hoogteverschil waar te nemen.
Waterbergingsgebied
Het gebied Darperweiden (zie figuur 3) is door de provincie Drenthe aangewezen als zoekgebied voor waterberging. De bescherming van de waterbergingsgebieden is gericht op het behouden van de bergingscapaciteit zodat deze gebieden voor deze functie bruikbaar blijven in de toekomst. In de aangewezen bergingsgebieden zijn kapitaalintensieve functies, zoals bebouwing of recreatie, in principe ongewenst, tenzij de bergingscapaciteit gehandhaafd blijft, geen schade optreedt aan deze functies bij inundatie van het gebied en geen beperkingen ontstaan voor de inzetbaarheid van het bergingsgebied voor waterberging. In hoofdstuk 4 is hier bij het omgevingsaspect water nader op ingegaan.
Strategische grondwaterwinning
Darperweiden is aangeduid als 'strategische grondwaterwinning' (zie figuur 3). Dit gebied is gelegen ten zuiden van het plangebied. In gebieden met aanduiding strategische grondwaterwinning kan een vergunning worden aangevraagd voor een strategische reservering voor een drinkwatervoorziening. Bij het beoordelen van een aanvraag hiervoor, kijkt de provincie naar de volgende aspecten:
- De reservering is bedoeld als strategische reserve voor het geval er zich een calamiteit voordoet bij één van de bestaande grondwaterwinningen;
- De gevolgen voor andere belangen zijn goed in beeld gebracht. De mogelijkheden om deze gevolgen technisch of financieel te compenseren, zijn maximaal benut.
Het waterleidingbedrijf moet de noodzaak voor de grondwaterwinning aantonen.
![]() |
Figuur 3: ligging waterbergingsgebied en strategische grondwaterwinning Darperweiden |
2.3 Gemeentelijk Beleid
Raadsbesluit ten aanzien van afvalbrengstation
De Raad van de gemeente Westerveld heeft in haar vergadering van 25 januari 2011 het voorstel van het college van burgemeester en wethouders om in te stemmen met de inhoud van het rapport “Locatietoets Afvalbrengstation Westerveld” (Grontmij, 2010) aangenomen. In dezelfde vergadering heeft de raad gekozen voor zelfrealisatie van het afvalbrengstation. Op basis van een advies betreffende “Juridische scan t.b.v. Afvalbrengstation (ABS) Westerveld” (Pro6managers, december 2010). De kernvraag van dit advies was “Op welke wijze kan de gemeente Westerveld op rechtmatige wijze een afvalbrengstation binnen de gemeente Westerveld realiseren binnen de mogelijkheden van ‘huur’ of ‘zelfrealisatie’. De optie zelfrealisatie geniet in termen van tijd, kosten en risicobeheersing (complexiteit), nadrukkelijk de voorkeur voor de gemeente Westerveld. De conclusie ten aanzien van bestuurlijke besluitvorming is “dat bevestigd wordt dat het uitgangspunt in het behandelvoorstel “locatietoets Afvalbrengstation Westerveld”, het realiseren van het afvalbrengstation aan de Oeveraseweg door middel van zelfrealisatie, sterk de voorkeur geniet". Zelfrealisatie van een afvalbrengstation aan de Oeveraseweg is niet alleen in het kader van rechtmatigheid, maar ook wat betreft doelmatigheid een betere oplossing.
Kadernota Buitengebied Westerveld
De doelstelling van de kadernota is als volgt geformuleerd:
"De kadernota biedt op een zodanige wijze sturing aan nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied dat de bestaande omgevingskwaliteit behouden blijft en de economie wordt versterkt, zonder dat de betreffende ontwikkeling ten koste gaat van ontwikkelingsmogelijkheden van bestaande functies in de omgeving."
Om deze doelstelling te bereiken zijn voor de verschillende landschapstypen binnen de gemeente Westerveld de kernkwaliteiten benoemd en een analyse opgenomen van de gaafheid van de landschappen. Het plangebied is gelegen in een beekdal dat onderdeel uit maakt van het esdorpenlandschap. De kernkwaliteiten van het beekdallandschap hebben betrekking op:
- openheid;
- verdichting door houtwallen evenwijdig aan en dwars op de beekdalranden;
- voornamelijk in gebruik als grasland;
- opstrekkende verkaveling;
- reliëf;
- nauwelijks bebouwing.
De waardering van de gaafheid van het landschap is weergegeven in figuur 4.
![]() |
Figuur 4: waardering gaafheid beekdalen (Bron: Kadernota Buitengebied Westerveld, 2006) |
Uit het kaartbeeld blijkt dat het plangebied een lage gaafheid heeft. In de met een gele kleur aangeduide gebieden (lage gaafheid), zijn de kernkwaliteiten vandaag de dag niet meer herkenbaar. Dit is bijvoorbeeld het geval in gebieden waar grootschalige ruilverkavelingen hebben plaatsgevonden. In deze gebieden wordt niet gestreefd naar het terugbrengen van de thans afwezige kernkwaliteiten.
Planologisch beleid omgeving plangebied
Het plangebied heeft een agrarische bestemming en maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan buitengebied. Het ligt echter ingeklemd tussen een composteerinrichting en een bedrijventerrein. De composteerinrichting is in 2002 planologisch mogelijk gemaakt door het bestemmingsplan buitengebied partieel te herzien. Het bedrijventerrein Oeveraseweg is planologisch geregeld in het bestemmingsplan 'Bedrijfsterrein - Oeveraseweg '86'. Beide bestemmingsplannen maken de bouw van bedrijfswoningen mogelijk. Bouwhoogtes tot 10 meter zijn toegestaan in beide bestemmingsplannen.
2.4 Toetsing Beleidskader
Rijksbeleid
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het rijk over aan de provincies en gemeenten. De bouw van het ABS is in overeenstemming met het rijksbeleid.
Provinciaal beleid
Nieuwe kapitaalintensieve functies in beekdalen zijn alleen toegestaan als aan vier voorwaarden is voldaan:
- 1. er is sprake van een zwaarwegend maatschappelijk belang;
- 2. er zijn geen alternatieven;
- 3. de functie vormt op de locatie geen feitelijke belemmering om in de toekomst de afvoer- en bergingscapaciteit van het regionale watersysteem te vergroten;
- 4. het negatieve effect op het watersysteem wordt in het plan gecompenseerd.
ad 1. zwaarwegend maatschappelijk belang
Elke gemeente heeft de plicht om hun burgers de mogelijkheid te geven hun afval kwijt te kunnen. De gemeente Westerveld heeft het standpunt ingenomen dat een ABS binnen de eigen gemeentegrenzen tegemoet komt aan deze taakstelling (reisafstand, tarieven, kostenbeheersing, werkgelegenheid). De milieuvergunning van het huidige ABS wordt niet verlengd, omdat het is gelegen binnen een grondwaterbeschermingsgebied.
ad 2. er zijn geen alternatieven
In de “Locatietoets Afvalbrengstation Westerveld” (Grontmij, september 2010) zijn drie potentiële locaties voor het ABS nader onderzocht. Alle drie locaties liggen op of nabij bedrijventerreinen bij Diever (De Wringen), Dwingelo (De Valderse) en Havelte (Oeveraseweg).
De drie onderzochte locaties betrof een selectie uit twaalf locaties. Negen locaties vielen op voorhand af om de volgende redenen:
- ligging nabij woonbebouwing;
- te weinig ruimte;
- ligging in EHS;
- slechte bereikbaarheid;
- decentrale ligging;
- landschappelijk waardevol gebied;
- verwachting weinig draagvlak bevolking.
De nieuwbouwlocatie aan de Oeveraseweg is de meest geschikte locatie, omdat:
- er voldoende opstelruimte is voor bezoekers van het ABS;
- er geen belemmeringen zijn ten aanzien van bodemkwaliteit, milieuzonering, archeologie en flora en fauna;
- landschappelijke inpassing binnen bestaand bedrijventerrein mogelijk is;
- locatie goed ontsloten is via het bedrijventerrein;
- de grond in eigendom van de gemeente is, zodat er geen tijd verloren gaat met het verwerven van gronden of het opmaken van huurcontracten.
In de locatietoets is ook de mogelijkheid van huur van een bestaande locatie meegenomen. De optie zelfrealisatie geniet echter in termen van tijd, kosten en risicobeheersing (complexiteit), nadrukkelijk de voorkeur voor de gemeente Westerveld (Pro6managers, december 2010).
Een en ander betekent dat er zijn geen reële alternatieven voorhanden zijn.
ad 3. geen belemmering voor vergroting afvoer- en bergingscapaciteit regionale watersysteem
Ten behoeve van het plan is een watertoets uitgevoerd. Hieruit volgt dat het plan geen belemmering vormt voor een toekomstig waterbergingsgebied. Het plan voorziet in de aanleg van eventuele maatregelen tegen wateroverlast bij ingebruikname van het gebied Darperweiden als waterbergingsgebied.
ad 4. negatieve effecten op het watersysteem wordt in het plan gecompenseerd
Ten behoeve van het plan is een watertoets uitgevoerd. Hierin zijn waterhuishoudkundige randvoorwaarden opgenomen. Deze worden betrokken bij de inrichting van het plangebied. De toename van verhard oppervlak wordt binnen het plangebied gecompenseerd.
Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat aan de vier voorwaarden wordt voldaan waaronder de bouw van nieuwe kapitaalintensieve functies in beekdalen is toegestaan.
Daarnaast heeft de provincie beleid geformuleerd ten aanzien van het aangeduide waterbergingsgebied, stategische grondwaterwinning en de steilrand. De bouw van het ABS vormt geen belemmering vormt voor een toekomstig waterbergingsgebied (zie paragraaf 4.2).
In de provinciale omgevingsvisie zijn geen restricties opgenomen in relatie tot inrichting van gebieden nabij strategische grondwaterwinningen. Bij de inrichting van het afvalbrengstation zullen vloeistofdichte vloeren worden toegepast voor alle containeropstelplaatsen en groenbunker. Hiermee wordt voorkomen dat er negatieve effecten optreden op het grondwater.
De door de provincie aangeduide steilrand is in de omgeving van het plangebied nauwelijks waarneembaar. Het afvalbrengstation wordt bovendien geplaatst tussen een bestaand bedrijventerrein en een composteerrinrichting waardoor de beleving van de gradiënt niet wordt aangetast.
De bouw van het ABS is in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Gemeentelijk beleid
Het plangebied is gelegen in een beekdal met een lage gaafheid. De kernkwaliteiten van het beekdal zijn vandaag de dag niet meer herkenbaar. Op grond van de kadernota hoeft er geen landschappelijke prestatie geleverd te worden voor de bouw van het ABS.
De bouw van het ABS sluit functioneel en ruimtelijk aan bij de bestemmingen van het reeds aanwezige bedrijventerrein en composteerinrichting.
De bouw van het ABS past binnen het standpunt van de gemeenteraad om over te gaan tot zelfrealisatie van het afvalbrengstation. De locatie aan de Oeveraseweg blijkt de meest gunstige locatie te zijn binnen de gemeente. Hier wordt in het volgende hoofdstuk nader op ingegaan.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Onderbouwing Locatiekeuze
Op 25 januari 2011 heeft de raad van de gemeente Westerveld ingestemd met de inhoud van de “Locatietoets Afvalbrengstation Westerveld” (Grontmij, september 2010). Uitgangspunt voor deze toets was het zoeken naar een nieuwe locatie voor een afvalbrengstation binnen de gemeente Westerveld. Nieuwbouw van een ABS aan de Oeveraseweg wordt in deze toets als beste optie aanbevolen van de drie nader onderzochte locaties. Alle drie locaties liggen op of nabij bedrijventerreinen bij Diever (De Wringen), Dwingelo (De Valderse) en Havelte (Oeveraseweg).
Er blijken geen kavels beschikbaar te zijn op de onderzochte bestaande bedrijventerreinen, daarom is gekeken naar locaties aansluitend op deze bedrijventerreinen. Daarnaast is huur van een bestaande locatie aan de Oeveraseweg meegenomen in de locatietoets.
Opgemerkt moet worden dat de drie onderzochte locaties al een selectie betroffen uit twaalf locaties waarvan er negen op voorhand afvielen om de volgende redenen:
- ligging nabij woonbebouwing;
- te weinig ruimte;
- ligging in EHS;
- slechte bereikbaarheid;
- decentrale ligging;
- landschappelijk waardevol gebied;
- verwachting weinig draagvlak bevolking.
De nieuwbouwlocatie aan de Oeveraseweg is de meest geschikte locatie, omdat:
- er voldoende opstelruimte is voor bezoekers van het ABS;
- er geen belemmeringen zijn ten aanzien van bodemkwaliteit, milieuzonering, archeologie en flora en fauna;
- landschappelijke inpassing binnen bestaand bedrijventerrein mogelijk is;
- locatie goed ontsloten is via het bedrijventerrein;
- de grond in eigendom van de gemeente is, zodat er geen tijd verloren gaat met het verwerven van gronden of het opmaken van huurcontracten.
SER-ladder
De provincie Drenthe stelt de toepassing van de SER-ladder verplicht bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Impliciet is er bij de het opstellen van de “Locatietoets Afvalbrengstation Westerveld” sprake geweest van toepassing van de SER-ladder.
De SER-ladder is een methodiek voor een zorgvuldige afweging van de uitbreidingsvraag van bedrijventerreinen. De SER-ladder kent de volgende 3 stappen:
- 1. nut en noodzaak bepalen;
- 2. in behoefte voorzien door herstructurering en intensivering;
- 3. in behoefte voorzien door nieuwe uitleg.
De provincie Drenthe past deze systematiek toe bij de beoordeling van plannen waarbij sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
De drie stappen van de SER-ladder zijn hieronder beschreven in relatie tot de nieuwbouwlocatie Oeveraseweg.
ad 1. Nut en noodzaak bepalen
Elke gemeente heeft de plicht om hun burgers de mogelijkheid te geven hun afval kwijt te kunnen. De gemeente Westerveld heeft het standpunt ingenomen dat een ABS binnen de eigen gemeentegrenzen tegemoet komt aan deze taakstelling (reisafstand, tarieven, kostenbeheersing, werkgelegenheid). Vanuit deze taakstelling volgt de noodzaak van een ABS binnen de gemeente.
In de “Locatietoets Afvalbrengstation Westerveld” is het dichtsbijzijnde ABS buiten de gemeentegrenzen overigens wel meegenomen in de vergelijking. Dit is ROVA in Meppel.
Het verzorgingsgebied van ROVA in Meppel reikt nauwelijks tot binnen de grenzen van de gemeente Westerveld. Slechts 2% van alle adressen in gemeente Westerveld ligt binnen een straal van 5 km van ROVA (huidig ABS:27%). Binnen een straal van 10 km is dit 18% (huidig ABS:59%). De ligging van het ROVA ten opzichte van de gemeente Westerveld is dus aanzienlijk minder centraal dan het huidige ABS aan de Van Helomaweg en dan de andere onderzochte locaties.
ad 2. In behoefte voorzien door herstructurering en intensivering
Een beschikbaar kavel op een bedrijventerrein binnen de gemeente is het meest geschikt voor nieuwbouw van een ABS. Tijdens een locatiescan voorafgaand aan het opstellen van de “Locatietoets Afvalbrengstation Westerveld” is echter gebleken dat er geen kavel beschikbaar is. Herstructurering van de bestaande bedrijventerreinen in Havelte, Diever en Dwingelo is niet noodzakelijk en alleen de vraag naar een nieuw ABS vormt hier onvoldoende aanleiding voor.
Wel is gekeken naar de mogelijkheid van intensivering van het gebruik van de kavel van Recycling Westerveld BV. De huur van een particuliere locatie brengt echter nadelen met zich mee. De optie zelfrealisatie geniet in termen van tijd, kosten en risicobeheersing (complexiteit), nadrukkelijk de voorkeur voor de gemeente Westerveld (bron: Juridische scan t.b.v. Afvalbrengstation (ABS) Westerveld, Pro6managers, december 2010).
ad 3. In behoefte voorzien door nieuwe uitleg
Het nut en de noodzaak van een ABS binnen de gemeente Westerveld staat niet ter discussie. Er is gebleken dat er op bestaande bedrijventerreinen geen kavels beschikbaar zijn. Herstructurering en intensivering ten behoeve van een nieuw ABS is geen reële optie voor de gemeente Westerveld.
Daarom is onderzocht welke uitleglocatie het meest geschikt is voor de nieuwbouw van een ABS. Op basis van de “Locatietoets Afvalbrengstation Westerveld” blijkt dit de locatie aan de Oeveraseweg te zijn.
Parallel aan de procedure van het vooroverleg van dit bestemmingsplan, is gebleken dat Recycling Westerveld BV (die op dit moment een composteerinrichting exploiteert) een veevoerbedrijf wil oprichten, aansluitend aan het composteerterrein.
Uit een studie naar de mogelijkheden hiertoe is gebleken, dat met deze ontwikkeling sprake kan zijn van een win-win situatie.Het bestaande bedrijventerrein aan de Oeversaseweg is aan de zuidzijde landschappelijk niet goed ingepast; door het ontbreken van een groenstrook aan de zuidzijde zijn de bedrijfsgebouwen storend zichtbaar in het landschap. Door de wens van een veevoerbedrijf te combineren met de vestiging van het afvalbrengstation kan het bestaande bedrijventerrein landschappelijk verbonden worden met het composteerterrein wanneer aan de zuidzijde van het gemeentelijk eigendom een groenstrook van 15 meter wordt aangebracht. Op die manier ontstaat een samengevoegd bedrijventerrein dat zich aan de buitenzijde in totaliteit manifesteert als een bosgebied in het open landschap van De Oude Vaart. Ook elders in het stroomgebied komen bossen voor.
Voor het veevoerbedrijf, het bestaande composteerterrein en het resterend gemeentelijk eigendom wordt een afzonderlijk bestemmingsplan ontwikkeld: Afronding bedrijventerrein Oeveraseweg.
3.2 Kenmerken Plangebied
Landschap
Het plangebied is gelegen in een esdorpenlandschap. Binnen dit landschapstype komt een aantal verschillende deelgebieden voor, elk met haar eigen ontstaansgeschiedenis en kenmerken. Een esdorpenlandschap is opgebouwd uit een aantal elementen:
- essen;
- beekdalen;
- veldgronden, al dan niet in cultuur gebracht.
Het plangebied is gelegen in het beekdal van de Oude Vaart. Op onderstaande kaartbeelden is de ontwikkeling van het landschap zichtbaar. Het plangebied is met een rood kader gemarkeerd.
![]() | ![]() |
Militair topografische kaart 1819-1829 | Topografische kaart 1851-1855 |
![]() | ![]() |
Topografische kaart 1924 | Topografische kaart 2009 |
Het beekdal aan de noordoost kant van de beek, waarin het plangebied is gelegen, bestaat uit de Darperweiden en Oosterweiden. Zoals gebruikelijk werd het beekdal gebruikt als hooi- en weilanden. In de huidige situatie is een groot deel van het gebied nog steeds in gebruik als grasland. Daarnaast wordt een deel gebruikt voor akkerbouw. De Darperweiden en Oosterweiden kenmerken zich door grootschalige openheid, dit in tegenstelling tot het landschap aan de zuidoostzijde van De Oude Vaart waar nog vele houtsingels aanwezig zijn.
Verkaveling
Op de Militair topografische kaart 1819-1829 is de karakteristieke opstrekkende verkaveling van het beekdal zichtbaar. De opstrekkende verkaveling staat loodrecht op de ontginningsas. De Oeveraseweg is nog niet herkenbaar op de topografische kaarten uit die tijd.
De kenmerkende verkaveling is voor een deel nog in tact. De verkaveling aan de Oeveraseweg, waaraan het plangebied is gelegen, is echter gedraaid en ligt grotendeels parallel aan De Oude Vaart en haaks op de Oeveraseweg. Deze wijzigingen zijn uit een recent verleden. Op de topografische kaart van 1982 is de oorspronkelijke verkavelingsrichting nog in tact.
Geomorfologie
Het plangebied ligt in een zone die deel uitmaakt van de steilrand van het Drents-Fries keileemplateau. In deze zone wigt het veen, dat vanaf het Holoceen in het beekdal van de huidige Oude Vaart is ontstaan, uit tegen het hoger liggende plateau. Het plangebied wordt op de Geomorfologische Kaart van Drenthe als veenvlakte aangeduid. Ook de omliggende terreinen maken deel uit van deze vlakte. Het reliëf is, zoals de naam veenvlakte al aangeeft, gering. Ondanks dat de in de omgevingsvisie de steilrand beleidsmatig is aangeduid (zie paragraaf 2.2), is op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) van het plangebied nauwelijks hoogteverschil waar te nemen.
Bebouwing
Van oorsprong is er in een beekdal niet of nauwelijks bebouwing aanwezig. Ook in de huidige situatie is er nog nauwelijks bebouwing. De Oeveraseweg is daarop een uitzondering. Hier is een cluster van nieuwe bebouwing in de vorm van bedrijvigheid ontstaan. Daarnaast is er een composteerbedrijf aan de Oeveraseweg gesitueerd. Onder paragraaf 3.1 ad 3. is aangegeven dat recente ontwikkelingen hebben geleid tot een win-win situatie; hier wordt kortheidshalve naar verwezen.
3.3 Voorgenomen Ontwikkeling
Het huidige afvalbrengstation aan de Van Helomaweg voldoet niet meer aan de huidige wet- en regelgeving en ook qua inrichting en bedrijfsvoering is een verbeteringsslag te maken. Omdat een afvalbrengstation niet goed past in de omgeving van de Havelterberg door onder andere de aanwezigheid van een grondwaterbeschermingsgebied is elders in de gemeente Westerveld een locatie gevonden voor een afvalbrengstation. Dit is aansluitend op het bedrijventerrein Oeveraseweg te Havelte.
De Gemeenteraad heeft naast de keuze voor de locatie (zie paragraaf 3.1) een aantal uitgangspunten geformuleerd waaraan het ABS dient te voldoen. Deze kunnen mogelijk nog nader uitgewerkt worden. De uitgangspunten zijn in deze paragraaf beschreven en uitgewerkt in een voorlopig ontwerp voor het ABS. Figuur 5 geeft een afbeelding van het voorlopig ontwerp van het ABS.
![]() |
Figuur 5: voorlopig ontwerp ABS Oeveraseweg inclusief beoogde landschappelijke inpassing bedrijventerrein |
Locatie
- Uitgangspunt is een bouwkavel van 103 m bij 110 m. Het totaaloppervlak is ruim 1,1 ha;
- Door de afronding van het bedrijventerrein Oeveraseweg wordt het ABS onderdeel van een totaal bedrijventerrein dat zich landschappelijk manifesteert als een bos in het open beekdal van de Oude Vaart;
- Op de bodemkaart is de locatie aangegeven als madeveengrond; dit betekent dat de bodem uit veen bestaat. De draagkracht en ontwatering wordt onvoldoende geacht voor verharding. Er dient rekening te worden gehouden met extra grondverbetering van zand en intensivering van drainage.
Afvalfracties
Minimaal de volgende fracties kunnen tegen een vergoeding worden gebracht:
- Vlakglas;
- Hout A, B en C;
- Bouw- en sloopafval;
- Puin;
- Bitumineuze dakbedekking;
- Asbest;
- Groen (tuin- en snoeiafval);
- Banden zonder en met velg;
- Grofvuil (restafval).
Minimaal de volgende fracties kunnen gratis worden gebracht:
- Wit- en bruingoed;
- Metalen;
- Kunststoffen;
- Papier en karton;
- Textiel;
- Kadavers huisdieren;
- KCA.
Alle fracties m.u.v. groen, klein chemisch afval (KCA) en kadavers worden direct ingezameld in containers. Afvalbeleid is constant in beweging. Daarom wordt gekozen voor een flexibele invulling van afvalstromen (opstelling van containers). In eerste instantie wordt voor de betaalde fracties uitgegaan van 12 containeropstelplaatsen om te storten en voor de gratis fracties van 10 containeropstelplaatsen om te storten.
Het groenafval wordt verzameld in een stortbunker om te worden versnipperd, zonodig gescheiden in houtachtig en bladachtig groen.
Voor KCA zal een aparte verzamel- en/of sorteerunit worden geplaatst. Voor kadavers (kleine huisdieren) wordt een koelunit geplaatst. Naast de opstelplaatsen om te storten zullen er vier containeropstelplaatsen worden gemaakt voor tussenopslag van volle en/of lege containers.
Registratie/betaalsysteem
Toegangscontrole vindt plaats via een centraal poortmanagementsysteem door middel van perceelgerelateerde afvalpassen. Het poortmanagementsysteem bestaat uit een centrale PC met daaraan gekoppeld de slagbomen, registratiezuilen en weegbruggen. Het systeem registreert wie er brengt en hoeveel er gebracht wordt. Afrekening kan plaats vinden per gebrachte kilo waarbij een differentiatie mogelijk is naar soort afval. Ook is een stortquotum mogelijk. De gratis fracties kunnen buiten de weegbruggen om gebracht worden.
Logistiek
- Entree: uitgaande van een piekbelasting van 50 klanten per uur op zaterdagochtend is ca. 60 m opstelruimte nodig. Als uitgangspunt is genomen dat deze wachtrij niet op de openbare weg van het bedrijventerrein mag staan. Naast de entree zal een bypass worden aangelegd waarmee eigen verkeer buiten de wachtrij om het ABS op kan;
- Routing klanten: mogelijkheid tot rondrijden met aanhanger in twee aparte routes waarbij de route over het betaalveld achter de weegbruggen ligt en het gratis veld er voor;
- Bedrijfsverkeer (laden en lossen containers) wordt bij voorkeur gescheiden van routing klanten.
Inrichting
De volgende elementen maken onderdeel uit van de inrichting van het afvalbrengstation:
- Betaalde fracties met een verhoogd stortbordes met twaalf opstelplaatsen;
- Gratis fracties inzamelen vanaf maaiveld met lage of inloopcontainers;
- Hoogte stortbordes afstemmen op hoogte van containers – uitgangspunt is containers van 15 m3;
- Vloeistofdichte vloeren voor alle containeropstelplaatsen en groenbunker;
- Faciliteiten personeel: kantoorruimte voor beheerder en overig personeel met toilet, keuken/kantine, douche/kleedruimte. Bij voorkeur wordt het kantoor zo geplaatst dat er vanuit hier overzicht is over het terrein. Op het stortveld wordt een schuilmogelijkheid (abri) geplaatst voor toezichthoudend personeel;
- Opslagsloods voor opslag minicontainers en het uitvoeren van kleine werkzaamheden;
- KCA-sorteer- of verzamelunit - deze kan apart of in combinatie met andere opstallen worden geplaatst;
- Een verpakkingplek voor asbest op het gratis veld;
- gescheiden rioolstelsel. Vuil water inclusief afvoer vloeistofdichte vloeren naar DWA-systeem bedrijventerrein. Schoon water naar oppervlaktwater via een buffervijver met een oppervlak van 10% van verhard oppervlak.
Beveiliging/toezicht:
- Omheining: aan alle zijden wordt een afrastering geplaatst. Bij de ingang een schuifpoort;
- Verlichting wordt aangebracht voor terrein en gebouwen;
- Camerabewaking.
Voorzieningen voor andere gemeentelijke taken en werkzaamheden:
- Groenbunker om ook gemeentelijk snoeiafval te verzamelen;
- Wasplaats.
Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de relevante omgevingsaspecten beschreven die aan orde zijn bij de bouw van het Afvalbrengstation voor zover deze geregeld worden in dit bestemmingsplan.
4.2 Water
Om te waarborgen dat bij de totstandkoming van het plan, en later bij de uitvoering, voldoende rekening wordt gehouden met alle relevante waterhuishoudkundige belangen is een watertoets uitgevoerd. De watertoets is vertaald in deze waterparagraaf, waarin is aangegeven welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt of nog moeten worden gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van het thema water transparant.
De beoogde locatie is met behulp van de Digitale Watertoets getoetst aan alle relevante waterbelangen in het plangebied. Hieruit is gebleken dat het plan invloed heeft of kan hebben op de waterhuishouding. Op basis van de uitgangspuntennotitie, als automatisch product van de Digitale Watertoets, en aanvullend op basis van het Watertoetsdocument is deze waterparagraaf tot stand gekomen. De waterparagraaf is ter beoordeling naar het waterschap gestuurd. De reacties van het waterschap zijn verwerkt in dit hoofdstuk. Deze paragraaf beschrijft de uitkomsten van de watertoets.
4.2.1 Hydrologische situatie plangebied
Bestaande waterhuishouding
Het plan ligt in het stroomgebied van De Oude Vaart. Het peilgebied heeft een maximumpeil van 0,6 m + NAP (opgemerkt wordt dat dit peil de instelhoogte van het kunstwerk is en zodoende voor het laagste deel van het peilvak de drooglegging garandeert. Lokaal kunnen dus (grote) verschillen optreden). De hoogte van het maaiveld varieert tussen de percelen. Er komen binnen het plangebied lokaal hoogtes voor van ca. 1,0 en 2,0 m + NAP. De bodem (deklaag) van het zuidoostelijke perceel bestaat uit zand. De maximale grondwaterstand ligt tussen 40 en 80 cm onder het maaiveld (Gt IVu). Figuur 6 geeft de waterhuishoudkundige situatie weer.
![]() |
Figuur 6: Waterhuishoudkundige situatie |
Toekomstige situatie
Het voornemen is om op de beoogde locatie de bij een afvalbrengstation noodzakelijke voorzieningen te realiseren. Het bruto oppervlak bedraagt ca. 1,2 ha bestaande uit containeropstelplaatsen, toegangswegen en gebouwen. Per saldo neemt het verhard oppervlak hierdoor toe. Voor de containeropstelplaatsen worden vloeistofdichte vloeren aangebracht. Vuil waterafvoer, inclusief de afvoer van de vloeistofdichte vloeren vindt plaats via een vuilwaterriool. Afvoer van schoon hemelwater vindt plaats door middel van een regenwaterriool en vertraagd richting oppervlaktewater.
4.2.2 Uitgangspunten en randvoorwaarden
In deze paragraaf worden de hydrologische uitgangspunten en randvoorwaarden voor de realisatie van het ABS beschreven. Bij de totstandkoming van de uitgangspunten en randvoorwaarden is gebruik gemaakt van informatie van het waterschap Reest en Wieden. Daarnaast is gebruik gemaakt van de handreiking watertoets 3.
Riolering en berging
Doelstelling: Verminderen hydraulische belasting RWZI en beperking van (vuilwater) overstorten.
Op het terrein wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Afstromend water van de vloeistofdichte vloer wordt afgevoerd via een vuilwaterriool. Schoon water wordt via een hemelwaterriool afgevoerd en geloosd via een zuiverende bodempassage op het oppervlaktewater.
Een rioleringsplan zal uitsluitsel geven over de keuzemogelijkheden en consequenties omtrent afkoppel- en afvoermogelijkheden.
Waterkwaliteit
Doelstelling: In oppervlaktewater wordt gestreefd naar een situatie met helder water en een rijke vegetatiestructuur met zowel in het oevercompartiment als het watercompartiment een aanzienlijke bedekking met ondergedoken waterplanten.
Er worden geen materialen gebruikt die een verontreiniging van het oppervlaktewater met zich meebrengen. Metalen, zoals lood, koper of zink worden niet gebruikt. Gebruik van bestrijdingsmiddelen wordt tegengegaan. Daar waar wel een risico bestaat worden vloeistofdichte vloeren aangebracht en vindt afvoer plaats via een vuilwaterriool. Schoon water wordt afgekoppeld via een regenwaterriool en via een zuiverende bodempassage geloosd op het oppervlaktewater.
(Grond)wateroverlast
Doelstelling: Vergroten veerkracht van watersysteem door niet afwentelen van problemen met water. Ontwerpen op basis van vasthouden, bergen en dan pas afvoeren.
Door de toename van het verharde oppervlak wordt het regenwater versneld afgevoerd. Er mag echter niet meer dan 1,2 l/s/ha uit het stedelijke gebied worden afgevoerd. Afvoer richting het watersysteem dient daarom te worden vertraagd door het vasthouden (infiltreren) of bergen van water binnen het plangebied. De toename in verhard oppervlak in het beoogde plan is minder dan 1.500 m2. Daarvan wordt het grootste deel, dat afkomstig is van de containeropstelplaatsen, afgevoerd via het vuilwaterriool. Het deel dat schoon genoeg is om via een regenwaterriool af te worden gevoerd is dermate gering dat wateroverlast als gevolg van extra afvoer niet waarschijnlijk wordt geacht.
Het terrein bevindt zich in een zone van hydrologische beïnvloeding van een waterbergingsgebied en in zoekgebied voor mogelijke waterberging (zie figuur 7, gearceerd vlak en rode vlak). Ten noordwesten van de locatie is een waterbeschermingsgebied gelegen (omlijst met de paarse stippellijn). Door de ligging in een mogelijk bergingsgebied bestaat de kans op wateroverlast. Indien er mogelijkheden voor maatregelen bestaan binnen het plangebied is het wenselijk om een kade aan te leggen (ca. 1,2 m hoog) inclusief kwelsloot tussen de kade en het afvalbrengstation. Rondom het terrein is daarvoor voldoende ruimte aanwezig.
![]() |
Figuur 7: zoekgebied mogelijke waterberging (gearceerd vlak en rood vlak) |
Beheer en onderhoud
Doelstelling: functiegericht beheren tegen de laagst mogelijke kosten.
Ten behoeve van het onderhoud van de omliggende bestaande en nieuwe watergangen moet rekening worden gehouden met voldoende ruimte om beheer en onderhoud te kunnen plegen.
Vergunningen
Het wateradvies dat uiteindelijk wordt afgegeven in het kader van de watertoets is geen vergunning in het kader van de Waterwet. De watervergunning dient te worden aangevraagd met het aanvraagformulier Waterwet. De aanvraag voor een eventuele watervergunning zal worden getoetst aan het dan vastgestelde beleid. Dat kan het huidige beleid zijn, maar afhankelijk van de tussenliggende periode, ook gewijzigd beleid.
4.2.3 Betrokkenheid waterschap
De uitgangspunten en randvoorwaarden in deze waterparagraaf zijn tot stand gekomen op basis van beleidsregels. Ruimtelijke plannen hebben soms een lange doorlooptijd. Tegelijkertijd ontstaan er soms veranderende inzichten in het beleid ten aanzien van de waterketen en het watersysteem. Verder is het watersysteem aan verandering onderhevig. Daarnaast kunnen er ook veranderingen plaatsvinden in het beoogde plan of beoogde inrichting daarvan. Om deze reden is het van belang om het waterschap te blijven betrekken en rekening te blijven houden met bovenstaande voorwaarden. Het waterschap wil geïnformeerd worden over de wijze waarop het plan verder zal worden voorbereid en wat de uiteindelijke inrichting van het plangebied zal zijn.
Door Recycling Westerveld BV wordt directe aansluiting tussen het composteerterrein en het te stichten veevoerbedrijf dringend gewenst. De sloot die nu grenst aan het composteerterrein aan de westzijde, zal gedempt worden. Om te voorzien in voldoende afvoer van water is het nodig een vervangende sloot te graven. Hierover is reeds overleg gevoerd met het waterschap; de voorgenomen plannen zijn akkoord bevonden. Wel is het nodig om hiervoor een vergunning aan te vragen op basis van de waterschapskeur.
4.3 Bodemkwaliteit
Inleiding
Voordat gestart kan worden met de bouw van het afvalbrengstation is inzicht nodig in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en het grondwater. Grontmij Nederland bv heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Het bodemonderzoek is gebaseerd op de NEN 5740 van het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI; oktober 1999).
Het veldonderzoek is verricht op 28 januari 2008 en 4 februari 2008. Voor een beschrijving van het onderzoek wordt verwezen naar het rapport 'Verkennend bodemonderzoek, Locatie nabij Oeveraseweg te Havelte, Grontmij, 20 februari 2008'.
Resultaten
Uit analyse van de individuele deelmonsters is gebleken dat geen van de metalen in verhoogde mate aanwezig is. Er is derhalve geen sprake van een verontreiniging.
In de bovengrond is plaatselijk tevens een licht verhoogd gehalte aan EOX aangetoond (0,9 mg/kgds). Uit een vervolganalyse is gebleken dat geen van de individuele parameters die een verhoogde EOX kunnen veroorzaken aantoonbaar in het monster aanwezig zijn. Het aangetoonde gehalte EOX betreft natuurlijke verbindingen (humuszuren) en houdt verband met het hoge gehalte aan organische stof in het monster en betreft géén verontreiniging.
In één van de mengmonsters is eveneens een licht verhoogd gehalte EOX aangetoond. Naar alle waarschijnlijkheid betreft ook dit natuurlijke verbindingen, die verband houden met het hoge gehalte organisch stof in het monster.
Voor het overige zijn op de onderzoekslocatie geen verhoogde gehalten aan de onderzochte stoffen aangetroffen.
In het grondwater zijn enkele licht verhoogde gehalten aan chroom en zink aangetroffen. Deze stoffen worden vaker aangetroffen op niet-verdachte locaties zonder dat daarvoor een oorzaak voorhanden is. De aangetroffen stoffen worden niet beschouwd als verontreiniging maar als achtergrondgehalte.
Conclusies
Door middel van het uitgevoerde bodemonderzoek is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “niet verdachte locatie” niet geheel juist is. Er zijn immers op de onderzoekslocatie enkele gehalten aangetroffen die de streefwaarde overschrijden. De aangetroffen verhoogde gehalten overschrijden de toetsingswaarde voor nader onderzoek echter niet; nader onderzoek wordt niet nodig geacht. Ook aanpassing van de onderzoekshypothese en uitvoering van de daarbij behorende onderzoeksstrategie is op basis van het onderzoek, gezien de mate van overschrijding van de streefwaarde, niet nodig. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen herinrichting van de locatie als afvalbrengstation.
4.4 Landschap En Cultuurhistorie
In deze paragraaf is ingegaan op de invloed van de voorgenomen ontwikkeling op het landschap.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Westerveld. Op dit moment is het niet bebouwd, ook op geraadpleegde historische kaarten zijn geen gebouwen aangetroffen in het plangebied of de directe omgeving ervan. De bebouwing aan de Oeveraseweg is van recente datum.
De planlocatie ligt in een gebied dat op de kaarten 'weiden' genoemd wordt. Het was een beekdal met grasvelden waar vee uit Havelte, Eursinge en Darp geweid werd. Op dit moment is het plangebied en de directe omgeving ervan nog steeds voornamelijk als grasland in gebruik. In het plangebied of de directe omgeving ervan zijn geen belangrijke cultuurhistorische elementen bekend. Kernmerkende landschappelijke en cultuurhistorische elementen van het beekdal zoals strokenverkaveling en houtsingels zijn reeds verdwenen (zie paragraaf 3.2). De keuze om te bouwen in de openheid van het beekdal is reeds gemaakt door de aanleg van het bedrijventerren en de aanwezige composteerinrichting aan de Oeveraseweg.
De specifieke beleving van het plangebied vanuit de omgeving is navolgend benoemd en in beeld gebracht.
![]() |
Gezien vanaf de Rijksweg noordzijde: het afvalbrengstation gaat schuil achter het bedrijventerrein |
![]() |
Gezien vanaf de Meenteweg: het afvalbrengstation zal hier wel zichtbaar zijn. Met een beplantingsstrook wordt de overgang tussen open landschap en de bebouwing op het terrein verzacht. |
![]() |
Gezien vanaf de Arendsweg: het beeld zal niet wijzigen. Een afvalbrengstation is op deze afstanden nauwelijks zichtbaar |
![]() |
Gezien vanaf de Oeveraseweg: het afvalbregstation gaat grotendeels schuil achter het bestaande bedrijventerrein |
Het bedrijventerrein ten zuiden van de Oeveraseweg zal verder worden uitgebreid en worden omzoomd door een beplantingsstrook bestaande uit opgaande inheemse beplanting met ondergroei. De landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein wordt hierdoor verbeterd ten opzichte van de huidige situatie. Hierdoor zal het afvalbrengstation opgaan in de totale structuur van de Oeveraseweg. Door de beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein en de landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein met een beplantingsstrook zal het afvalbrengstation een beperkte impact hebben op de beleving van het landschap (zie figuur 5 en paragraaf 3.1 ad 3.).
4.5 Archeologie
Door de wijziging van de Monumentenwet 1988 is de gemeente sinds 1 september 2007 bevoegd gezag met betrekking tot archeologie. Uitgangspunten van de wet zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.
De gemeente Westerveld heeft een archeologische beleids- en advieskaart vastgesteld (zie figuur 8). Het plangebied staat daarop aangegeven als reeds onderzocht en vrijgegeven voor archeologie. Echter, dat onderzoek is gedaan in het kader van de bouw van een composteerinrichting in het plangebied. De composteerinrichting, van het bedrijf Meilof, is inderdaad gebouwd, maar op het aangrenzende perceel. Vanwege deze discrepantie is het archeologische rapport van het onderzoek opgevraagd. Uit het rapport blijkt dat het archeologisch onderzoek is uitgevoerd op het perceel met de huidige composteerinstallatie, en dus niet op het perceel waar het afvalbrengstation gepland is. De onderzoeksmelding in ARCHIS II is op het verkeerde perceel terechtgekomen.
Dit houdt in dat in het plangebied zelf nog geen archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Volgens de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Westerveld ligt het plangebied in een beekdal met middelhoge verwachting. In het gebied is een veldinspectie na uitvoering van de bodemingrepen vereist. Het is dus niet noodzakelijk voorafgaand aan de uitvoering een archeologisch onderzoek uit te voeren. Het uitvoeren van een veldinspectie, of extensieve archeologische begeleiding, dient te gebeuren op basis van een Programma van Eisen (PvE) waarin de archeologische verwachting en de archeologische werkzaamheden zijn beschreven. De werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door een daartoe gecertificeerd bedrijf en het PvE moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag.
![]() |
Figuur 8: archeologische basiskaart gemeente Westerveld |
4.6 Flora- En Fauna
Sinds 2002 moeten alle ruimtelijk ontwikkelingen worden getoetst aan bepalingen uit het natuurbeschermingsrecht: de Flora- en faunawet (soortbescherming) en de Natuurbeschermingswet (gebiedsbescherming). De natuurwetgeving in Nederland heeft als belangrijkste component het zorgplichtbeginsel, dat van elke initiatiefnemer verlangt dat hij zich vooraf op de hoogte stelt van eventuele schadelijke effecten op voorkomende beschermde soorten planten en dieren en hun leefomgeving.
Uit deze wet- en regelgeving vloeit voort dat bij de planontwikkeling dient te worden na gegaan of ruimtelijke ingrepen een negatieve invloed hebben op beschermde planten- en diersoorten. Is dat aan de orde, dan is een ontheffing van de Flora- en faunawet en/of een Natuurbeschermingswetvergunning vereist. In hoeverre die afgegeven kunnen worden hangt af van de beschermingsstatus van de betreffende soort, de aard van de effecten, de mogelijkheden voor compensatie en mitigatie, en het belang van de ruimtelijke ontwikkeling.Op basis van een natuurtoets zijn de werkzaamheden ten behoeve van het afvalbrengstation getoetst aan de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. In de volgende paragrafen wordt per soortcategorie aangegeven of er schadelijke effecten worden verwacht als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, die ten uitvoering van de bovengenoemde Europese richtlijnen zijn of worden aangewezen. Natura 2000 is een samenhangend Europees netwerk van beschermde gebieden, met als doel de waardevolle en gevarieerde Europese natuur te behouden. Nederland telt nu 166 Natura 2000-gebieden (waaronder vier gebieden in de Noordzee), die momenteel formeel worden aangewezen. Daarnaast regelt de Natuurbeschermingswet de bescherming van de Beschermde Natuurmonumenten, die in het verleden zijn aangewezen in het kader van Nederlandse regelgeving. De status van Beschermde Natuurmonumenten die binnen de begrenzing van Natura 2000-gebieden liggen, zal komen te vervallen bij de formele aanwijzing als Natura 2000-gebied. In de wijde omgeving van Havelte liggen geen Beschermde Natuurmonumenten.
In de huidige situatie ligt het ABS op enkele honderden meters van het Natura 2000-gebied Havelte-Oost. Het is niet uitgesloten dat het gebruik van het ABS leidt tot effecten in het Natura 2000-gebied (externe werking). Hierbij kan gedacht worden aan verstoring door geluid als gevolg van op- en overslag van afval en gebruik van machines en voertuigen. Daarnaast kunnen de verkeersbewegingen van en naar het ABS over de Van Helomaweg leiden tot depositie van verzurende en vermestende stoffen (NOx en NH3) op het Natura 2000-gebied. In het gebied komen enkele voor verzuring en/of vermesting gevoelige tot zeer gevoelige habitattypen voor.
In de toekomstige situatie ligt het ABS op ruim twee kilometer van het Natura 2000-gebied. Vanwege de grote afstand tot het Natura 2000-gebied kan verstoring door geluid als gevolg van gebruik van het ABS worden uitgesloten. Het ABS ligt in de nieuwe situatie dichter bij en ten zuiden van het dorp Havelte, waardoor er minder verkeersbewegingen van en naar het ABS over de Van Helomaweg plaatsvinden. Hierdoor kan worden uitgesloten dat er als gevolg van de verkeersbewegingen van en naar het ABS sprake is van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied. De verplaatsing van het ABS is een gunstige ontwikkeling te noemen voor Natura 2000-gebied Havelte-Oost. De verplaatsing van het afvalbrengstation Havelte van de Van Helomaweg naar de Oeveraseweg leidt met zekerheid niet tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen voor Natura 2000-gebied Havelte-Oost en brengt realisatie van de instandhoudingsdoelen dus niet in gevaar. Integendeel, de verplaatsing van het ABS is een gunstige ontwikkeling voor Natura 2000-gebied Havelte-Oost. Dit betekent dat er geen nadere toetsing (passende beoordeling) noodzakelijk is en er geen sprake is van een vergunningplicht vanuit de Natuurbeschermingswet 1998 (Natuurtoets voor de realisatie van een afvalbrengstation
aan de Oeveraseweg te Havelte, Buro Bakker, augustus 2011).
Soortbescherming
Op 27 april 2011 is een ecologische verkenning in het plangebied uitgevoerd door Buro Bakker (Natuurtoets voor de realisatie van een afvalbrengstation aan de Oeveraseweg te Havelte, augustus 2011). Daarbij is gelet op de aanwezigheid van beschermde flora en fauna. Daarnaast zijn inschattingen gemaakt van het voorkomen van beschermde soorten op basis van terreinkenmerken.
Op basis van deze verkenning is geconcludeerd dat het plangebied niet geschikt is voor zwaar beschermde soorten met uitzondering van de poelkikker. Om deze reden is er nader onderzoek verricht naar de aanwezigheid van de poelkikker in het plangebied. Het gebied is tijdens een drietal veldbezoeken onderzocht op de aanwezigheid van strikt beschermde soorten. Er werden tijdens deze veldbezoeken geen Poelkikkers aangetroffen. Groene kikkers komen in beperkte mate wel voor in het gebied. In alle gevallen betrof het de licht beschermde bastaardkikker.
Verder worden er in het plangebied een aantal licht beschermde soorten verwacht. Deze zijn weergegeven in onderstaande tabel.
![]() |
overzicht van licht beschermde soorten die (waarschijnlijk) in het plangebied voorkomen. |
Voor deze soorten geldt een vrijstelling. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet hoeft voor deze soorten niet te worden aangevraagd. De algemene zorgplicht is wel van kracht.
Wanneer de grond in 2012 of later bouwrijp zal worden gemaakt, dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Werkzaamheden kunnen plaatsvinden in het broedseizoen, wanneer deze voor het broedseizoen zijn opgestart en continu doorlopen. Indien dit niet mogelijk is, zal een vogeldeskundige voorafgaand aan de werkzaamheden het terrein moeten inspecteren op broedgevallen.
4.7 Verkeer
De bouw van het ABS heeft een verkeersaantrekkende werking. Dit betreft met name personenauto's met aanhanger. Op basis van ervaring met bestaande afvalbrengstations binnen de gemeente Westerveld en andere gemeenten wordt een piekbelasting van 50 voertuigen per uur verwacht op zaterdagochtend. Bij een bezoekerscapaciteit van max. 50 per uur is een opstelruimte van circa 60 m nodig. Het ABS wordt zo ontworpen dat er binnen de inrichting voldoende opstelruimte is om een belasting van 50 voertuigen per uur aan te kunnen. Gemiddeld wordt een toename van het aantal verkeersbewegingen van 36 per dag met een maximum van 110 per dag verwacht.
Daarnaast vindt er vrachtverkeer plaats voor het transport van afval. Gemiddeld worden niet meer dan twee ritten per dag verwacht met een maximum van 5 op een drukke dag. De bestaande infrastructuur is voldoende berekend op deze toename.
4.8 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 is er nieuwe regelgeving voor luchtkwaliteit van kracht. In de Wet Milieubeheer is een nieuw hoofdstuk opgenomen over luchtkwaliteit ('Wet luchtkwaliteit'). Deze vervangt het Besluit Luchtkwaliteit uit 2005. In dit besluit zijn Europese richtlijnen voor de luchtkwaliteit geïmplementeerd. Daarin is onder meer bepaald dat gemeenten de lokale luchtkwaliteit in kaart moeten brengen.
De luchtkwaliteit wordt beïnvloed door de verkeersintensiteit en door de aanwezigheid van industrie. Het gaat om luchtverontreiniging door zwaveldioxide, lood, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (fijn stof/PM10), koolmonoxide en benzeen. De concentraties hiervan worden getoetst aan grenswaarden. Het besluit verplicht gemeentes bij het vaststellen en herzien van bestemmingsplannen de gevolgen voor de luchtkwaliteit mee te wegen, met name op plaatsen waar mensen langdurig verblijven en aan luchtverontreiniging worden blootgesteld. In elk geval moet bekeken worden of aan de grenswaarden wordt voldaan. Met name de waarden van fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) vormen daarbij een aandachtspunt. Uit onderzoek is gebleken dat slechts bij hoge verkeersintensiteiten in grotere stedelijke gebieden overschrijdingen van grenswaarden voorkomen.
Op basis van artikel 5.16 Wm kan een bestemmingsplan worden vastgesteld indien aannemelijk is gemaakt dat de planologische mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt “niet in betekenende mate” bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof. Door middel van een quickscan (NIBM tool, versie 8 juni 2011) is onderzocht of aan het bepaalde omtrent luchtkwaliteit kan worden voldaan of dat nadere berekeningen voor luchtkwaliteit noodzakelijk zijn. In onderstaande afbeelding is de ingevulde rekensheet weergegeven. Hieruit blijkt dat de bijdrage van het extra verkeer vanwege het afvalbrengstation niet in betekende mate is en nader onderzoek niet nodig is.
![]() |
Rekensheet NIBM tool versie 8 juni 2011 |
4.9 Geluid
Om de te verwachten geluidsbelasting van de omgeving door de bouw van het ABS te bepalen, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Akoestisch onderzoek (prognose) naar het geprojecteerde Afvalbrengstation van de gemeente Westerveld aan de Oeveraseweg te Havelte, WNP, juni 2012). Doel van het onderzoek is het bepalen van de te verwachten geluidsniveaus in de (woon)omgeving ten behoeve van dit bestemmingsplan en in een later stadium ten behoeve van de aanvraag van een vergunning in het kader van de ‘Wet algemene bepalingen omgevingsrecht’ (Wabo, omgevingsvergunning).
De geluidsniveaus in de omgeving zijn berekend overeenkomstig de ‘Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai’ van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), 1999.
Voor het bepalen van eventuele geluidhinder is de ligging van geluidsgevoelige functies (woningen) ten opzichte van de inrichting van belang. Daarbij moeten ook bouwlocaties meegenomen waar op grond van het bestemmingsplan een bedrijfswoning gebouwd kan worden.
Geluidsgevoelige bestemmingen
De dichtstbijzijnde woningen liggen op het bedrijventerrein Oeveraseweg. Het betreft de bedrijfswoningen Oeveraseweg 5 en 3. De woningen liggen op een afstand van respectievelijk circa 260 en 300 meter van de grens van het te realiseren afvalbrengstation. Nabij het bedrijventerrein, aan de Meenteweg, liggen een wellnesscentrum met bijbehorende bedrijfswoning (Meenteweg 2) en een meubelhandel met bedrijfswoningen (Meenteweg 2 en 3).
In westelijke richting ligt verder nog een aantal woningen aan de Meenteweg. Het betreft daarbij voor het merendeel (voormalige) boerderijen, waarbij het woonhuis en de schuur in elkaars verlengde zijn gebouwd. Deze woningen (Meenteweg 4 t/m 7) liggen in een landelijke omgeving, maar ondervinden wel een geluidsbelasting vanwege de provinciale weg N371.
Nabij de inrichting bevinden zich bouwlocaties voor bedrijfswoningen. Op het bestaande bedrijventerrein mag met toepassing van een vrijstellingsbevoegdheid een woning gebouwd worden. In het bestemmingsplan voor de composteerinrichting is het mogelijk een bedrijfswoning te bouwen. Met de eigenaar van het terrein is afgesproken (en vastgelegd in een juridische overeenkomst) dat afgezien wordt van deze mogelijkheid. Om die reden kan deze potentiële bedrijfswoning geen belemmering meer zijn voor de ontwikkeling van het afvalbrengstation.
Genoemde geluidgevoelige bestemmingen zijn meegenomen in het onderzoek. De toetslocaties zijn weergegeven in figuur 9.
![]() |
Figuur 9: ligging toetslocaties (geluidgevoelige bestemmingen) akoestisch onderzoek |
Resultaten toetsing bestaande woningen
Uit de resultaten van het onderzoek volgt dat ter plaatse van de omliggende woningen aan de Meenteweg en Oeveraseweg wordt voldaan aan de voor deze woningen te hanteren richtwaarden. De richtwaarden zijn vastgesteld rekening houdend met de akoestisch invloedssfeer vanwege het bedrijventerrein Oeverase en de geluidbijdrage vanwege het wegverkeer over de provinciale weg N371.
Met betrekking tot de te verwachten maximale geluidsniveaus wordt ter plaatse van de omliggende woningen voldaan aan de algemene grenswaarde van 70 dB(A) in de dagperiode. De berekende bijdrage vanwege het wegverkeer rijdend over de openbare weg naar en van het afvalbrengstation bedraagt ten hoogste 50 dB(A) in de dagperiode (Lden = 48 dB) (woningen Oeveraseweg 3 en 5). Aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wordt juist voldaan.
Resultaten toetsing bouwlocaties mogelijke woningen
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) vanwege het geprojecteerde afvalbrengstation van de gemeente Westerveld te Havelte bedraagt ter plaatse van de dichtstbijzijnde en op grond van een vrijstellingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mogelijk te realiseren bedrijfswoningen 55 dB(A) in de dagperiode. Ter plaatse van mogelijke bouwlocaties van bedrijfswoningen aan de noordwestzijde kunnen in de dagperiode (en bij eventuele activiteiten in de avond- en nachtperiode) maximale geluidsniveaus optreden hoger dan 70 dB(A). Als op het naastliggende perceel op korte afstand van de in-/uitrit een bedrijfswoning wordt gerealiseerd, dan dient langs de in-/uitrit een geluidsscherm te worden gerealiseerd om te kunnen voldoen aan een maximaal geluidsniveau van ten hoogste 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode.
De locatie, lengte en hoogte van het scherm is afhankelijk van de bouwlocatie van de woning.
4.10 Externe Veiligheid
Het huidige beleid met bijbehorende normstellingen op het gebied van externe veiligheid is vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI). Het BEVI is van toepassing op inrichtingen vallend onder de Wet milieubeheer die overlijdensrisico´s voor personen buiten de inrichtingen veroorzaken als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen. Het afvalbrengstation is geen inrichting die onder het BEVI valt.
Er is nagegaan of zich in de directe omgeving van het plangebied inrichtingen bevinden die onder het BEVI vallen. Dit is niet het geval. Er vindt geen opslag van gevaarlijke stoffen plaats en er worden in de directe omgeving geen gevaarlijke stoffen vervoerd over de weg, het water of het spoor. Evenmin zijn er aardgas-of aardolie leidingen in de directe omgeving.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.11 Bedrijven En Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening en bescherming van de woon- en leefkwaliteit is het van belang om inzicht te krijgen in relevante milieuhinderaspecten. Milieuzonering is hiervoor een geschikt instrument. Het instrument bestaat uit het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende (bijvoorbeeld een bedrijf) en milieugevoelige functies (bijvoorbeeld woningen). Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld scholen).
In het handboek 'Bedrijven en milieuzonering' worden milieuaspecten als geluid, geur, stof en gevaar uitgedrukt in richtlijnafstanden die wenselijk worden geacht tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De richtlijnafstand is gebaseerd op een minimale afstand tot aaneengesloten woonbebouwing. Het betreffen indicatieve afstanden die bij voorkeur worden aangehouden. Er kan gemotiveerd van worden afgeweken als de situatie ter plekke dat toelaat.
Het handboek maakt onderscheid tussen de omgevingstypen gemengd gebied en rustige woonwijk (c.q. rustig buitengebied).
- 1. Gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct naast hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied;
- 2. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor (zoals bedrijven of kantoren). Langs de randen is weinig verstoring door verkeer.
Het plangebied betreft een gemengd gebied. De indicatieve afstand voor een afvalbrengstation bedraagt 30 meter in gemengd gebied. Een en ander is weergegeven in figuur 10.
![]() |
Figuur 10: Milieuzonering ABS |
Ten noorden van het toekomstige afvalbrengstation bevindt zich een bedrijfswoning deze ligt op meer dan 30 meter van de bouwgrens van het afvalbrengstation. Op het perceel van het Composteerbedrijf mag op grond van het geldende bestemmingsplan een bedrijfswoning gerealiseerd worden. Het bouwvlak waarbinnende bedrijfswoning opgericht mag worden is op circa 28 meter van de perceelgrens van het afvalbrengstation gelegen. Hoewel het afvalbrengstation daarmee binnen de 30 meter van het bouwvlak wordt bestemd, wordt dit niet als een belemmering beschouwd. Er is voldoende mogelijkheid binnen het bouwvlak van het composteerbedrijf om een eventuele toekomstige bedrijfswoning buiten de richtlijnafstand te plaatsen. Bovendien heeft de eigenaar in een overeenkomst met de gemeente Westerveld verklaard af te zullen zien van het bouwen van de bedrijfswoning en zal de mogelijkheid voor het bouwen van de bedrijfswoning vervallen in het nieuwe bestemmingsplan voor de composteerinrichting. Het perceel ten westen van het afvalbrengstation ligt eveneens gedeeltelijk binnen 30 meter. Bij het verlenen van een eventuele vrijstelling voor de bouw van een bedrijfswoning op grond van het daar geldende bestemmingsplan, kan rekening worden gehouden met deze zone.
4.12 M.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit m.e.r. in werking getreden. De consequentie van de nieuwe regeling is dat zich vijf situaties kunnen voordoen bij toetsing aan het Besluit m.e.r.:
- Er is sprake van een m.e.r.-plichtig besluit;
- Er is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig besluit;
- Er is sprake van een m.e.r.-plichtig plan;
- De activiteit staat wel genoemd in onderdeel D van het besluit, maar bevindt zich beneden de genoemde drempelwaarde;
- Het Besluit m.e.r. leidt niet tot een m.e.r.- (beoordelings)plicht.
In het vierde geval is er sprake van een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Een en ander is weergeven in het volgende schema.
Het bestemmingsplan maakt de bouw van een afvalbrengstation mogelijk. Dit kan worden beschouwd als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals is opgenomen in categorie 11.2 van bijlage D van het Besluit m.e.r. Dit betekent dat er een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden. Deze is opgenomen in de volgende tabel.
Projectnaam | ABS Oeveraseweg Havelte |
Kenmerken van het project | |
Omvang van het project (relatie met drempel D lijst) | D 11.2 (Drempelwaarde ontwikkeling betreft 100 hectare of meer.) Initiatief: Aanleg afvalbrengstation |
Cumulatie met andere projecten | Nee |
Gebruik natuurlijke hulpbronnen | Nee |
Productie afvalstoffen | Nee |
Verontreiniging en hinder | Nee |
Risico voor ongevallen | Nee |
Plaats van het project | |
Bestaande grondgebruik | Agrarisch |
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratievermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied | Geen natuurlijke hulpbronnen in het gebied |
Opnamevermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, H/V richtlijngebieden, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingdichtheid, landschappelijk historisch cultureel of archeologische gebieden van belang. | Natura2000 gebied Havelte-Oost is gelegen nabij het plangebied. Er treden geen negatieve effecten op als gevolg van het plan. |
Kenmerken van het potentiële effect | |
Bereik van het effect (geografisch en grootte getroffen bevolking) | Geen |
Grensoverschrijdend karakter | Geen |
Orde van grootte en complexiteit effect | Geen |
Waarschijnlijkheid effect | Geen |
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect | Geen |
CONCLUSIE | De functiewijziging in het bestemmingsplan ABS Oeveraseweg Havelte leidt niet tot relevante milieueffecten. Nadere analyse in een PlanMER is niet noodzakelijk. |
Hoofdstuk 5 Juridisch Bestuurlijke Aspecten
5.1 Inleiding
De verdere ontwikkeling van het afvalbrengstation zoals verwoord in de voorgaande hoofdstukken, is vastgelegd in de regels en verbeelding. Dit hoofdstuk beschrijft de juridische vormgeving van voorliggend bestemmingsplan.
5.2 Toelichting, Verbeelding En Regels
Het bestemmingsplan bestaat uit de toelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De regels en verbeelding zijn aan elkaar gerelateerd. Dit betekent dat de verbeelding en de regels altijd in samenhang moeten worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzen te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid en wetgeving
Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Westerveld (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de plankaart aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.
Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing.
5.3 Artikelsgewijze Toelichting
5.3.1 Hoofdstuk 1: Inleidende regels
In hoofdstuk 1 worden enkele in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde grootheden dienen te worden gemeten.
Artikel 1: Begripsbepaling
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Behalve de eerste twee begrippen zijn deze omschrijvingen alfabetisch gerangschikt. Zij zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.
Artikel 2: Wijze van meten
De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
5.3.2 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven bestemmingen omschreven. De bestemmingsregels zijn opgenomen in de artikelen 3 en 4. De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan.
De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van gronden en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend bepalingen die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning. De afwijkingsmogelijkheden van de bouwregels geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden met een omgevingsvergunning af te wijken van een specifieke regel.
Artikel 3: Bedrijf - Afvalbrengstation
Deze bestemming is toegekend aan het deel van het plangebied waarop het afvalbrengstation gerealiseerd zal worden. Hier zal een aantal gebouwen komen te staan van waaruit het afvalbrengstation beheerd zal worden. Verder biedt de bestemming de mogelijkheid voor het aanleggen van de opstelstroken, containers rondom het gratis en het betaald veld, de groenbunker en een waterpartij.
Het uitoefenen van activiteiten die ondersteunend zijn aan het afvalbrengstation zijn ook toegestaan en vallen binnen de bestemmingsomschrijving. Het betreft hier bijvoorbeeld transport (aan- en afvoer van afval).
Artikel 4: Groen - Beplantingsstrook
Het plangebied ligt te midden van de afronding van het bedrijventerrein Oeveraseweg. Het wordt 3-zijdig omringd door andere bedrijvigheid met uitzondering van de noordzijde. Op deze overgang naar het open beekdal wordt een groenstrook aangelegd die aansluit bij de beplanting van het composteerterrein. Hier wordt de bestaande beplanting van 5 meter breed versterkt met Hulst. Op die manier heeft het terrein zowel in de zomer- als winterperiode een groene uitstraling. De noordzijde van het afvalbrengstation wordt op dezelfde manier ingeplant. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan; wel kunnen voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding worden aangebracht. Door de groenstrook zal ook de toegang van het afvalbrengstation komen.
5.3.3 Hoofdstuk 3: Algemene regels
In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardbepalingen opgenomen te weten, de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.
Artikel 5: Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelbepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
5.3.4 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 zijn twee artikelen opgenomen, het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.
Artikel 6: Overgangsrecht
In deze bepaling is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht.
Artikel 7: Slotregel
Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling omschrijft de titel van het plan.
5.4 Verbeelding
Tot dit bestemmingsplan behoort de verbeelding met nummer NL.IMRO.1701.0000BP000000000548-0003
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplanvoorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.
De kosten voor de bouw van het afvalbrengstation zijn geraamd op circa € 1,9 miljoen. Dit bedrag is door de Raad beschikbaar gesteld bij de eerste bestuursrapportage van 2011.
Hierdoor is geborgd dat de kosten die gepaard gaan met de uitvoering van de plannen en eventuele planschadekosten door de gemeente worden gedragen. Hiermee zijn alle plankosten als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening verzekerd en is het niet verplicht een exploitatieplan op te stellen.
Hoofdstuk 7 Inspraak En Vooroverleg
Het voorontwerp bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg (artikel 3.1.1 Bro) opgestuurd naar diverse instanties, zoals het waterschap Reest en Wieden, de VROM-inspectie en de provincie Drenthe.
Parallel hieraan heeft het bestemming 2 weken ter inzage gelegen op basis van de gemeentelijke inspraakverordening. De ingediende reacties zijn opgenomen in de Nota van beantwoording. In deze nota is tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de verschillende reacties opgenomen.
Waar dit standpunt leidde tot aanpassingen van het bestemmingsplan, zijn de aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt. Voor meer achtergrondinformatie over de resultaten van de overlegreacties wordt naar voornoemde nota's verwezen.
Het ontwerp bestemmingsplan is, overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, vervolgens 6 weken ter visie gelegd. Gedurende deze termijn kon een ieder zijn zienswijze ten aanzien van het bestemmingsplan indienen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Inspraak- En Overlegreacties
Bijlage 1 Inspraak- en overlegreacties
Bijlage 2 Nota Van Beantwoording
Bijlage 2 Nota van beantwoording
Bijlage 3 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 3 Ecologisch onderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek