KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 1
Artikel 4 Leiding - Gas
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Specifieke Toetsingscriteria Ondergeschikte Tweede Tak Of Deeltijdfunctie
Bijlage 2 Algemene Bedrijvenlijst
Bijlage 3 Bedrijvenlijst Kleinschalige Bedrijfsmatige Activiteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Planologische Regeling
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Nieuwe Situatie
2.3 Ruimtelijke Inpassing
2.4 Noodzaak Bedrijfswoning
2.5 Verkeer En Parkeren
2.6 Planologische Inpasbaarheid
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije Mer-beoordeling
4.2 Ecologie
4.3 Cultuurhistorie En Archeologie
4.4 Water
4.5 Milieuzonering
4.6 Bodem
4.7 Geluid
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Externe Veiligheid
4.10 Kabels , Leidingen En Zoneringen
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Opzet In Bestemmingen
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
6.3 Grondexploitatie
Bijlage 1 Watertoets
Bijlage 2 Bodem Onderzoek
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Overlegreactie Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe
Bijlage 5 Overlegreactie Veiligheidsregio Drenthe
Bijlage 6 Overlegreactie Provincie Drenthe
Bijlage 7 Nota Zienswijzen Ontwerpbestemmingsplan 'Dwingeloo, Boterveen 14a

Dwingeloo, Boterveen 14A

Bestemmingsplan - Gemeente Westerveld

Vastgesteld op 31-10-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan:

het bestemmingsplan “Dwingeloo, Boterveen 14a ” van de gemeente Westerveld;

1.2 het bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1701.509PHZBoterveen14A-0003 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aan-huis-verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.8 agrarische bedrijfskavel:

een op de verbeelding weergegeven aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing ten behoeve van een agrarisch bedrijf is toegelaten;

1.9 archeologisch monument:

terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde en die daarom op grond van de Monumentenwet worden beschermd;

1.10 archeologische waarden:

waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. Bij toetsing aan de archeologische waarden zal telkens de Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Westerveld, RAAP-rapport 2021 toetsingskader zijn;

1.11 bassin:

een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische en glastuinbouwactiviteiten;

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.13 bed and breakfast:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.14 bedrijf:

het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen;

1.15 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.16 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten;

1.17 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

  • agrarische bedrijfswoning: een bedrijfswoning waarin tevens (naast de agrariër) de rustende boer en familieleden tot de tweede graad woonachtig mogen zijn;

1.18 beeldkwaliteitsplan gemeente Westerveld, vastgesteld 21-09-2010:

Plan dat eisen en aanbevelingen bevat:

  1. a. met betrekking tot inpassing van ruimtelijke ontwikkelingen in relatie tot de karakteristieken en kwaliteiten van een gebied; en
  2. b. met betrekking tot stedenbouwkundige en architectonische vorm, massa en (wegen-)structuur van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen;

met het oogmerk de kwaliteit van ruimtelijke ontwikkelingen te waarborgen alsmede de wijze waarop deze in hun omgeving worden ingepast, en dat juridisch onderdeel uitmaakt van het ruimtelijk plan waarop het betrekking heeft;

1.19 bestaand:

ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aanwezige of vergunde bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:

  • bestaand of vergund ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;

1.20 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.21 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.22 bijgebouw:

een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.23 boomteelt:

de teelt van boomkwekerijgewassen;

1.24 bosbouw:

het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;

1.25 bouwblok:

een aaneengesloten gebied binnen een agrarische bedrijfskavel waarbinnen bouwwerken ten behoeve van een agrarisch bedrijf geconcentreerd worden opgericht;

1.26 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.27 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.28 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.29 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.30 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.31 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.32 cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;

1.33 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.34 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.35 (extensief) dagrecreatief medegebruik:

een (extensief) dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vissteiger of een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

1.36 fruitteelt:

de teelt of het kweken van fruit aan houtige gewassen;

1.37 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.38 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.39 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.40 geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

1.41 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.42 geomorfologische waarden:

de waarden van de gronden vanwege de ontstaansgeschiedenis van de vormen van het aardoppervlak, welke waarden worden bepaald door de herkenbaarheid van de vormen;

1.43 groepsaccommodatie:

een groepsverblijf met meer dan tien slaapplaatsen, niet zijnde mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd door groepen als kort verblijf, inclusief lichte en ondergeschikte horeca;

1.44 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die al dan niet met beweiding hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals een melkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een productiegerichte paardenhouderij, biologische bedrijven, waarbij dieren worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de bestaande Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;

1.45 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.46 hoofdgebouw:

een gebouw, dat gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.47 houtteelt:

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet, zoals die gold op het moment van onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan;

1.48 huishouden:

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

1.49 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.50 kampeerterrein:

een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;

1.51 kap:

een dak met een zekere helling;

1.52 kas:

een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen, bomen, struiken of planten;

1.53 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geen detailhandel zijnde en prostitutie, zoals genoemd in bijlage 6 bij deze regels;

1.54 kleinschalige duurzame energiewinning:

energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, niet zijnde windturbines, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte;

1.55 kwekerijbedrijf:

een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die specifiek is gericht op het telen van bomen, struiken, (tuin)planten en aanverwante gewassen, zoals een boomkwekerijbedrijf, een sierteeltbedrijf, een fruitteeltbedrijf en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven;

1.56 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.57 landschappelijke waarden:

de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap. Bij de afweging van het begrip landschappelijke waarden zal het Beeldkwaliteitsplan Gemeente Westerveld steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;

1.58 mest- en/of organische (bij)productvergisting:

het onder gecontroleerde omstandigheden (volledig afgesloten van lucht) afbreken van organische verbindingen door bacteriën waarbij methaangas vrijkomt;

1.59 mestopslag:

een werk of een bouwwerk ten behoeve van de opslag van mest;

1.60 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zullen de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);

1.61 normaal agrarisch gebruik:

het regulier gebruik, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor het agrarisch gebruik van de gronden;

1.62 normaal onderhoud:

het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.63 opgaande meerjarige teelt:

de meerjarige teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken, het kweken van fruit aan houtige gewassen en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van opgaande teelt van meerjarige gewassen;

1.64 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.65 peil:

  1. a. indien op het land wordt gebouwd:
    1. 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
      • de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    2. 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
      • de bouwhoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

1.66 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie al dan niet in combinatie met de verkoop van streekeigen goederen;

1.67 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.68 prostitutiebedrijf:

een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;

1.69 recreatieappartement:

het geheel van bijbehorende vertrekken als afzonderlijk gemeubileerde woongelegenheid, bedoeld voor verblijfsrecreatie, als onderdeel van een (andere) hoofdfunctie;

1.70 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.71 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.72 sierteelt:

de teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken;

1.73 silo:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van opslagdoeleinden;

1.74 tunnelkas:

elke constructie van hout, metaal of ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten;

1.75 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.76 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.77 voorkeurgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.78 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langst het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de (bouw)perceelgrens

tussen de grenzen van een agrarische bedrijfskavel en een bepaald punt van het op dat agrarische bedrijfskavel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is;

2.7 bedrijfsvloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het agrarisch grondgebruik;
  2. b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel kwekerijbedrijf”;
  3. c. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse van een agrarische bedrijfskavel;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
  2. e. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van kleine natuur- en landschapselementen;
  3. f. nutsvoorzieningen;
  4. g. kleinschalige duurzame energiewinning;
  5. h. extensief dagrecreatief medegebruik van bestaande infrastructuur en voorzieningen;
  6. i. wegen, paden en overige oppervlakteverhardingen;
  7. j. beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen al dan niet mede bestemd voor waterberging;

met de daarbijbehorende:

  1. k. bedrijfsgebouwen en overkappingen;
  2. l. bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep, een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit en/of kinderopvang;
  3. m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels binnen de bestemming zijn toegevoegd.

3.3 Specifieke nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van bouwwerken en de vormgeving van een aaneengesloten bouwblok ten behoeve van een goede aansluiting bij de landschappelijke karakteristiek en/of de landschappelijke hoofdstructuur, de bebouwingsstructuur, de woonsituatie en de natuurwaarden, waarbij telkens het Beeldkwaliteitplan Gemeente Westerveld toetsingskader zal zijn.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.2.1 onder b in die zin dat er kassen worden gebouwd, mits:
    1. 1. met een inpassingsplan aansluiting wordt gezocht bij het gestelde in het Beeldkwaliteitplan Gemeente Westerveld, zodanig dat de bebouwing op een goede wijze in het landschap en in relatie tot de bestaande bebouwing wordt ingepast;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid, anders dan bij het wonen toegestane beroepen en bedrijven, tenzij de gronden daarvoor specifiek zijn aangeduid dan wel;
  3. c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het houden van vee;
  4. d. het opslaan van agrarische producten binnen de agrarische bedrijfskavel voor zover het gronden betreft die gelegen zijn voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het dichtst bij de weg gelegen gebouw, tenzij in de bestaande situatie opslag voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het dichtst bij de weg gelegen gebouw is gesitueerd, in welk geval de opslag op de bestaande locatie is toegestaan;
  5. e. het opslaan van niet-agrarische producten, auto's, caravans en boten anders dan in gebouwen;
  6. f. het gebruik van spoelplaatsen ten behoeve van de bollenteelt buiten de aaneengesloten bouwblokken;
  7. g. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik (buiten het bouwblok) of de bereikbaarheid van bebouwde agrarische percelen;
  8. h. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten;
  9. i. het splitsen van een bedrijfswoning zodanig dat er meer dan één bedrijfswoning ontstaat;
  10. j. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  11. k. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  12. l. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
    1. 1. het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
    2. 2. de beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van de bedrijfswoning, de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen met een maximum van 100 m²;
    3. 3. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
    4. 4. detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
  13. m. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  14. n. het gebruik van een bedrijfswoning voor kinderopvang waarbij meer dan zes kinderen, inclusief de eigen kinderen, worden opgevangen;
  15. o. het gebruik van gronden ten behoeve van de sierteelt, fruitteelt, boomteelt, houtteelt, of overige opgaande meerjarige teeltvormen hoger dan 1,50 m, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend, tenzij het arnicateelt betreft;
  16. p. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken;
  17. q. het gebruik van de gronden ten behoeve van containerteelt anders dan bij een boomteeltbedrijf, voorzover:
    1. 1. de gronden niet aansluitend zijn gelegen aan het aaneengesloten bouwblok van het betreffende boomteeltbedrijf met de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - kwekerijbedrijf”;
    2. 2. de oppervlakte van de gronden ten behoeve van de containerteelt per boomteeltbedrijf meer bedraagt dan 1.5 hectare;

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.5 onder b en in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van de in bijlage 1 opgenomen bedrijvigheid, mits:
    1. 1. de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding voor een agrarische bedrijfskavel;
    2. 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    3. 3. de gezamenlijke oppervlakte die wordt gebruikt ten behoeve van de ondergeschikte tweede tak of de deeltijdfunctie ten hoogste 350 m² bedraagt;
    4. 4. er sprake is van een ligging aan een weg, die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;
    5. 5. met een inpassingsplan aansluiting wordt gezocht bij het gestelde in het Beeldkwaliteitplan Gemeente Westerveld, zodanig dat de bebouwing op een goede wijze in het landschap en in relatie tot de bestaande bebouwing wordt ingepast;
    6. 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  1. b. het bepaalde in lid 3.5 onder h in die zin dat een bestaande bedrijfswoning, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, wordt gebruikt voor de huisvesting van meer dan één huishouden, mits:
    1. 1. deze vergunning uitsluitend wordt verleend ten behoeve van de huisvesting van een tweede (huishouden van een) persoon;
    2. 2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er niet meer dan twee bedrijfswoningen worden gevestigd;
    3. 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    4. 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  1. c. het bepaalde in lid 3.5 onder n in die zin dat de gronden ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering worden gebruikt voor sierteelt, fruitteelt, boomteelt, houtteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen, mits:
    1. 1. deze vergunning uitsluitend wordt verleend indien de gronden aansluiten op bestaande opgaande landschapselementen;
    2. 2. minimale afstand van 10,00 m wordt aangehouden tot aangrenzende agrarische productiegronden en woonbestemmingsgrenzen in verband met schaduwwerking;
    3. 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  1. d. het bepaalde in lid 3.5 onder p in die zin dat gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    1. 1. de paardrijbak zoveel mogelijk binnen een agrarische bedrijfskavel dan wel daaraan grenzend, dan wel direct grenzend aan een bestemmingsvlak met bebouwing, ten hoogste 30 m vanaf de bestemmingsgrens of de grens van de agrarische bedrijfskavel, wordt gesitueerd;
    2. 2. bij beëindiging van het gebruik van de paardrijbak het agrarisch gebruik wordt hersteld;
    3. 3. er vanwege een paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor de nabijgelegen woonhuizen of woningen van derden;
    4. 4. de afstand tot een woonhuis van derden ten minste 15,00 m bedraagt;
    5. 5. de oppervlakte van de paardrijbak ten hoogste 800 m2 bedraagt;
    6. 6. een omheining uitsluitend transparant wordt toegepast met een maximale bouwhoogte van 1,80 m;
    7. 7. de paardrijbak niet wordt voorzien van bestrating of andere verharding;
    8. 8. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
    9. 9. er ten hoogste 4 lichtmasten worden geplaatst;
    10. 10. de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 5,00 m bedraagt en de lichtmasten direct grenzend aan de paardrijbak worden geplaatst, waarbij de lichtuitstraling gericht is op de paardrijbak;
    11. 11. er sprake is van een goede inpassing in het landschap overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan Gemeente Westerveld;
    12. 12. een paardrijbak niet aangelegd wordt achter een naburig perceel;
    13. 13. er ten hoogste één paardrijbak per perceel wordt toegestaan;
    14. 14. er geen bomen en/of houtgewassen worden gekapt, gerooid of geveld ten behoeve van de aanleg van de paardrijbak;
    15. 15. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet worden beperkt.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Leiding - Gas

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. aardgastransportleidingen;

met de daarbijbehorende:

  1. b. veiligheidszone;
  2. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • het bepaalde in lid 4.2.1 in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    1. 1. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;
    2. 2. er geen afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen en goederen;
    3. 3. er geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leidingen;
    4. 4. er geen kwetsbare objecten worden mogelijk gemaakt.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het permanent opslaan van goederen;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken als risicogevoelig object binnen een ter plaatse aangegeven veiligheidszone;
  3. c. het rooien van diep wortelende beplantingen en bomen;
  4. d. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • het bepaalde in lid 4.4 onder b in die zin dat gronden en bouwwerken worden gebruikt als risicogevoelig object, mits:
    1. 1. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;
    2. 2. er geen afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen en goederen.

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud van de archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijking van de bouwregels

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2, mits:

  1. a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. b. op basis van archeologisch door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad, of;
  3. c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    1. 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    3. 3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  4. d. middels verleende vergunningen, rekeningen van uitgevoerd werk en dergelijke aangetoond wordt dat de bodem reeds eerder dieper geroerd is dan 0,30 m -Mv.

Indien aan de afwijking voorwaarden worden verbonden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

De bouwgrenzen mogen in afwijking van de gebiedsbestemmingen en de overige bestemmingen in deze regels uitsluitend worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  2. b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waar een kampeerterrein voor klein kamperen is toegestaan;
  2. b. gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  3. c. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. d. het storten van puin en afvalstoffen;
  5. e. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  6. f. het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.

Artikel 9 Algemene Aanduidingregels

9.1 vrijwaringszone - laagvlieggebied

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen van gebouwen en overkappingen in die zin dat ten behoeve van het kleinschalig kamperen, gebouwtjes, waaronder overkappingen, ten behoeve van sanitaire voorzieningen voor de eigen gasten worden gebouwd, mits:
    1. 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen per kampeerterrein ten hoogste 50 m² zal bedragen;
    2. 2. de goothoogte van een gebouw of een overkapping ten hoogste 3,00 m zal bedragen;
    3. 3. de dakhelling van een gebouw of een overkapping ten minste 15º zal bedragen;
    4. 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. c. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale gevellengte van bedrijfsgebouwen in die zin dat de maximale gevellengte wordt vergroot tot ten hoogste 150 m, mits:
    1. 1. de gevel uitgevoerd wordt met een verspringing of een geleding waardoor het beeld van een lange gevel wordt doorbroken;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden, het Beeldkwaliteitplan Gemeente Westerveld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Aanvullende werking welstandscriteria

De ter plaatse en in de regels geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken kan nader worden ingevuld door de welstandscriteria.

11.2 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria en waarbij telkens het Beeldkwaliteitsplan Gemeente Westerveld toetsingskader zal zijn.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het

Bestemmingsplan Dwingeloo, Boterveen 14A

van de gemeente Westerveld,

Behorend bij het besluit van 31 oktober 2017

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Specifieke Toetsingscriteria Ondergeschikte Tweede Tak Of Deeltijdfunctie

Activiteit Specifieke criteria bij toepassing van de ontheffing in artikel 3 lid 3.6. onder a
Verkoop en ambachtelijke bewerking en verwerking van eigen en streekeigen producten Het gaat hier om producten als jam, sap, zuivel, wijn, ijs, brood e.d. gemaakt van de agrarische producten geteeld in de nabije omgeving. Het mag niet gaan om grootschalige productie. Detailhandel is in beperkte mate mogelijk.
De producten moeten een relatie hebben met het landelijk gebied. De bedrijfsvloeroppervlakte voor de bewerking en verwerking mag maximaal 350 m², inclusief de overige nevenfuncties, bedragen, waarbinnen de verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van de detailhandel maximaal 50 m² mag bedragen. De activiteiten dienen binnen de gebouwen plaats te vinden.
Koelhuizen Er zijn uitsluitend koelhuizen (waarmee niet een extra geventileerde schuur is bedoeld) toegestaan, die functioneren ten behoeve van het agrarisch bedrijf waarbij het koelhuis wordt geplaatst, waarbij tevens opslag is toegestaan voor meerdere bedrijven binnen een straal van 1 km. Bij grotere omvang van de koeling moeten de koelhuizen op een bedrijventerrein worden gevestigd, omdat het dan zal functioneren voor meerdere bedrijven en de verkeersaantrekkende werking niet aanvaardbaar is in het buitengebied.
De oppervlakte van een koelhuis mag maximaal 200 m² bedragen. Wanneer het koelhuis bedoeld is voor de opslag voor meerdere bedrijven in de directe nabijheid (straal 1 km) en bij verwerking van de agrarische producten mag de oppervlakte maximaal 350 m², inclusief de overige nevenfuncties, bedragen.
Zorgfunctie Het moet gaan om de vestiging van een kleinschalige maatschappelijke zorgfunctie, bijvoorbeeld ten behoeve van resocialisatie, therapie, gehandicapten, en dergelijke, met een oppervlakte van ten hoogste 350 m², inclusief de overige nevenfuncties. Bij een zorgfunctie moet sprake zijn van een directe relatie tussen het agrarisch bedrijf , het gebruiksgericht paardenhouderijbedrijf of de manege en de sociale en/of sociaal-medische opvang van personen, in die zin dat de bewoners behulpzaam zijn bij de bedrijfsactiviteiten. Ten behoeve van de huisvesting van personen mogen wooneenheden worden gerealiseerd binnen de bebouwing.
Agrarische kinderopvang Het moet gaan om de vestiging van een kleinschalige kinderopvang met meer dan 6 kinderen, die een relatie heeft met het agrarisch bedrijf, het gebruiksgericht paardenhouderijbedrijf of de manege. De oppervlakte van de kinderopvang zal ten hoogste 350 m², inclusief de overige nevenfuncties, bedragen.
Agrarische dienstverlenende bedrijvigheid, en andere agrarische aanverwante bedrijvigheid Er moet een relatie zijn met het bijbehorende agrarisch bedrijf, het gebruiksgericht paardenhouderijbedrijf of de manege. Er mag ten hoogste 350 m², inclusief de overige nevenfuncties, worden gebruikt ten behoeve van de ondergeschikte tak of deeltijdfunctie.
Gebruiksgerichte paardenhouderij Er moet een relatie zijn met het bijbehorende agrarisch bedrijf, het gebruiksgericht paardenhouderijbedrijf of de manege. Er mag ten hoogste 500 m², inclusief de overige nevenfuncties, worden gebruikt ten behoeve van de paardenhouderij.
Verhuur van fietsen en kano's, en daarmee vergelijkbare kleinschalige recreatieproducten De bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de verhuuractiviteiten mag maximaal 350 m², inclusief de overige nevenfuncties, bedragen. De opslag van de fietsen, kano's, en daarmee vergelijkbare kleinschalige recreatieproducten mag niet buiten gebouwen plaatsvinden.
Kinderboerderij Bij deze activiteiten moet sprake zijn van het houden van verschillende soorten dieren (inheems en uitheems) anders dan voor de productie. Er dient gelegenheid voor bezichtiging te worden geboden. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 350 m², inclusief de overige nevenfuncties.
Niet-agrarische bedrijvigheid als bedoeld in bijlage 2 onder de categorieën 1 en 2, niet zijnde geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichten en/of voorwerkbedrijven De bedrijvigheid mag, met uitzondering van de opslagruimtes, geen grotere bedrijfsvloeroppervlakte hebben dan 350 m², inclusief de overige nevenfuncties, . Er mag geen opslag van goederen buiten de gebouwen plaatshebben.
Kamperen bij de boer Het kampeerterrein moet binnen de agrarische bedrijfskavel worden gevestigd, waarbij sprake is van een agrarisch bedrijf met een omvang van minimaal 20 nge's. De afstand van het kampeerterrein tot de erfgrens van een naastgelegen woonhuis moet minimaal 50 m bedragen. Er mogen ten hoogste 25 kampeermiddelen worden geplaatst in de periode van 15 maart tot 1 november van elk jaar. Vaste kampeermiddelen, zoals trekkershutten en stacaravans, zijn niet toegestaan. De landschappelijke inpassing zal moeten voldoen aan het Beeldkwaliteitsplan Gemeente Westerveld Bij beëindiging van het agrarisch bedrijf of bij het krimpen tot beneden de omvang van 20 nge's moet het klein kamperen eveneens binnen twee jaar zijn beëindigd.
Groepsaccommodatie Het moet gaan om bestaande (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing (indien het bij vestiging van een groepsaccommodatie om bouwtechnische redenen noodzakelijk is, mag een bestaande schuur eventueel worden gesloopt en op dezelfde plek herbouwd worden). Indien de groepsaccommodatie zich niet bevindt in het gebouw met daarin de (bedrijfs)woning, dan mag de groepsaccommodatie op niet meer dan 25 m afstand van dat gebouw worden gesitueerd. Er moet sprake zijn van een geheel met de overige gebouwen en de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 350 m², inclusief de overige nevenfuncties.
Bed and breakfast De logiesverstrekking vindt plaats binnen de bestaande bedrijfswoning dan wel het bestaande voormalige boerderijpand. Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur). Er zullen maximaal zes kamers ten behoeve van de logiesverstrekking ingericht worden. Er zullen geen keukenblokken in de kamers worden gemaakt. Het parkeren moet op eigen erf plaatsvinden. Er mag geen sprake zijn van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
Recreatieappartementen De recreatieappartementen ten behoeve van recreatieve bewoning zullen in de bedrijfswoning dan wel het bestaande voormalige boerderijpand, inclusief de aan- en uitbouwen, en karakteristieke bijgebouwen worden gebouwd en mag een maximale gezamenlijke oppervlakte hebben van 350 m², inclusief de overige nevenfuncties. De oppervlakte van het permanente woongedeelte van de bedrijfswoning dan wel het bestaande voormalige boerderijpand zal niet minder bedragen dan 75 m².
Het parkeren moet op eigen erf plaatsvinden. Er mag geen sprake zijn van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
Theeschenkerij/-tuin De schenkerij moet binnen de aanwezige bebouwing gevestigd worden. De oppervlakte van een buitenterras mag maximaal 100 m² bedragen. De bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de theeschenkerij mag maximaal 350 m², inclusief de overige nevenfuncties, bedragen.
Boerengolf Ten behoeve van het boerengolf dienen alle voorzieningen, met uitzondering van de golfbaan zelf, op het bouwperceel ondergebracht te worden. Op het bouwperceel moet voldoende parkeergelegenheid aanwezig zijn. Het boerengolf moet nadrukkelijk aan de natuurlijke waarden worden getoetst, wat mogelijk ertoe kan leiden dat het boerengolf gedurende bepaalde perioden van het jaar in bepaalde gebieden niet mag worden uitgeoefend vanwege aanwezige natuurlijke waarden. Het algemeen belang van de natuurwaarden wordt een zwaarder gewicht toegekend dan het individuele belang van de agrariër die boerengolf als neventak aan het bedrijf toevoegt. Bij boerengolf mogen eveneens de bijbehorende landbouwgronden worden gebruikt.

Bijlage 2 Algemene Bedrijvenlijst

Bijlage 3 Bedrijvenlijst Kleinschalige Bedrijfsmatige Activiteiten

Lijst met toelaatbare vormen van bedrijvigheid bij een woning.


(op basis van indeling hoofdgroepen basiszoneringslijst VNG)

(maximaal milieucategorie 2)


Bedrijvigheid voor kleding c.a.

- ambachtelijke kledingfabricage of -reparatie


Grafische bedrijvigheid

- binderij

- grafisch ontwerp/adviesbureau


Overige bedrijvigheid

- ambachtelijke speelgoedmakerij

- ambachtelijke productie van souvenirs


Reparatiebedrijven voor gebruiksgoederen

- ambachtelijke schoenen- en klompenfabricage of -reparatie

Reparatiebedrijven

- reparateurs uurwerken, goud- en zilversmeden, elektrische gebruiksgoederen, muziekinstrumenten


Wegvervoer

- taxibedrijf


Zakelijke dienstverlening,

- niet zijnde de vrije c.q. aan-huis-verbonden beroepen

- kantoren (vloeroppervlakte: < 100 m²)


Sociaal-culturele activiteiten

- ateliers, galerieën en/of musea voor kunst en nijverheid of het geven van workshops


Overige dienstverlenende bedrijven

- schoorsteenveger

- glazenwasser

- schoonmaker

- stoppage / oppersinr.

- kappers- en schoonheidsspecialistes


Museale activiteiten:

- Galerie/atelier

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Boterveen 14a te Dwingeloo is een Arnicakwekerij gevestigd. De eigenaar van dit bedrijf wil graag een bedrijfswoning realiseren. In de huidige situatie staat op de locatie een kleine schuur, waarvoor in het geldende bestemmingsplan geen bouwblok is aangegeven. Onlangs is de agrarische bestemming in het recent vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Westerveld vanwege een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State komen te vervallen. Hierdoor is het oude bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Dwingeloo weer van kracht geworden. De ontwikkeling is dan ook niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan.

Om de beoogde bedrijfswoning planologisch mogelijk te maken is een wijziging van het nu nog geldende bestemmingsplan nodig. Dit voorliggende bestemmingsplan voorziet daarin. In dit plan is zowel de bedrijfswoning als de bij de kwekerij behorende gronden geregeld.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt in het oosten van de gemeente Westerveld, op ongeveer 5,5 kilometer ten noordoosten van de kern Dwingeloo. Het betreft de huidige gronden van de kwekerij. In figuur 1 is de ligging van het plangebied op een luchtfoto weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.509PHZBoterveen14A-0003_0001.png"

Figuur 1 Ligging van het plangebied (bron: Bing Maps)

1.3 Planologische Regeling

Het plangebied is planologisch geregeld in het bestemmingsplan “Buitengebied” van de voormalige gemeente Dwingeloo (1993). Het perceel heeft hierin een agrarische bestemming zonder bouwmogelijkheden.

Op 5 juli 2012 is het bestemmingsplan Buitengebied Westerveld door de gemeenteraad van Westerveld vastgesteld. Hierin heeft het perceel de bestemming 'Agrarisch – 1'. De schuur is geregeld met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – schuur'. Verder zijn enkele aanvullende bestemmingen en aanduidingen op de locatie van toepassing. Het vastgestelde bestemmingsplan is met ingang van 26 juli 2012 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de termijn van de ter inzage legging zijn beroepsschriften bij de Raad van State ingediend. Een verzoek om voorlopige voorziening is op 6 november 2012 afgewezen. Ondanks dat dit oordeel een voorlopig karakter heeft en niet bindend is, is het bestemmingsplan daarmee wel in werking getreden.

Op 6 augustus 2014 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan inzake het bestemmingsplan Buitengebied. In de uitspraak zijn de agrarische bestemmingen vernietigd en uit het plan gehaald. Voor het nu geldende plan heeft het plangebied enkel de dubbelbestemming `Waarde – Archeologie 3`, de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone – laagvlieggebied' en, op het noordwestelijk deel, de bestemming 'Leiding – Gas'

Voor het onderhavige plangebied betekent dit dat het voorheen geldende planologische regiem opnieuw van kracht wordt. Het bouwen van een bedrijfswoning bij de kwekerij is op basis van dat plan niet mogelijk.

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt het plan beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst dat relevant is voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op het provinciaal en gemeentelijk beleid. Onderwerp van hoofdstuk 4 zijn de omgevingsaspecten waaraan de nieuwe ontwikkeling is getoetst. Zowel bij het beleid als bij de omgevingsaspecten is archeologie een belangrijk aspect. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het plan toegelicht. Dit is opgesplitst in maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid. Tenslotte is in hoofdstuk 6 de juridische regeling opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

Het plangebied van dit bestemmingplan heeft betrekking op het gehele kwekerij bedrijf aan de Boterveen 14a te Dwingeloo om zodoende de agrarische percelen ook actueel te bestemmen. Rondom de kwekerij liggen diverse woningen verspreid gelegen die in het bestemmingsplan Buitengebied Westerveld zijn bestemd. De percelen zijn gelegen in het Veldontginningslandschap tegen de rand van een es, welke is begrensd door een houtwal.

De kernkwaliteiten van het veldontginningslandschap zijn:

• overwegend open, plaatselijk verdicht met bosjes, houtwallen en singels;

• in gebruik als bouw- en grasland;

• percelering afhankelijk van ontginning en ruilverkaveling;

• bebouwing voornamelijk langs ontginningsassen.

Het gebied ligt tussen twee essen, welke omringd worden door beekdalen. Ten noorden van het gebied bevindt zich een es, met voornamelijk agrarisch grondgebruik. Het westen van het gebied beslaat voornamelijk open agrarisch gebied met daarbij verspreid gelegen voormalige boerderijen.

Tegen het zuidelijk gedeelte van het plangebied grenst een voormalig boerderijpand met daarachter een bos/natuurgebied. Doordat de verschillende percelen en gebieden zijn afgebakend met houtwallen ontstaat een besloten landschap.

Binnen het plangebied staat één kleine schuur. Verder bestaat het gebied uit de gronden van de kwekerij. Daar het plangebied aan de rand van een es is gelegen zijn rondom het plangebied esrandbeplanting en houtwallen aanwezig. Het plangebied is circa 135 meter diep en circa 100 meter breed. Het heeft hiermee een oppervlakte van ruim 1,3 hectare. De huidige inrichting van het plangebied is weergegeven in figuur 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.509PHZBoterveen14A-0003_0002.png"

Figuur 2 Huidige situatie

2.2 Nieuwe Situatie

Het plan omvat het oprichten van een bedrijfswoning op het noordelijk deel van het perceel. Deze woning is gelegen aan de Boterveen, nabij de entree van de kwekerij. De beoogde situatie is weergegeven in figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.509PHZBoterveen14A-0003_0003.png"

Figuur 3 Beoogde situatie

De bedrijfswoning wordt gebouwd in de vorm van een eco-woning c.q. bunkerwoning. Dit betekent dat de woning wordt omgeven door een grondwal. In figuur 4 is een schematisch aanzicht op de woning weergegeven. De woning is georiënteerd op de kwekerij en is door de bouwwijze vanaf de weg nauwelijks zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.509PHZBoterveen14A-0003_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.509PHZBoterveen14A-0003_0005.png"

Figuur 4 Voor- en achtergevel van de bedrijfswoning

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.509PHZBoterveen14A-0003_0006.png"

Figuur 5 Plattegrond van de nieuw te bouwen bedrijfswoning

Op de plattegrond van de woning (figuur 5) is de indeling van de woning te zien. De woning wordt gebouwd in een brede grondwal. Slechts op twee punten is de woningen open getrokken. Het betreft openingen bij de entree van het huis en aan de achterzijde van het huis met uitzicht op de kwekerij gronden. In de volgende paragraaf wordt verder ingegaan op de landschappelijke inpassing van de woning.

Het perceel wordt goed ontsloten door de Boterveen. Richting het noorden en zuiden geeft deze weg respectievelijk aansluiting op de N371 en N855. Het parkeren zal plaatsvinden op eigen terrein. Hier zal sprake zijn van voldoende parkeergelegenheid.

2.3 Ruimtelijke Inpassing

Het gebied kenmerkt zich als een groot open, tamelijk kaal landschap. De nieuw te bouwen woning past dan ook geheel in dit beeld. De brede voorgevel is slechts vier meter hoog en is geheel omzoomd door een grondwal. Hierdoor heeft de relatief grote woning een kleine impact op zijn omgeving doordat het totale perceel is ingepast in de bestaande houtsingel en esrandbeplanting en daarmee het landschap.

Het inpassen van de woning zal onder meer geschieden door het 'aanaarden' van het gebouw. Aan de straatzijde zal de bedrijfswoning zijn ingebed in aarden wallen. Deze taluds worden beplant met inheemse struiken en planten die de lokale biodiversiteit bevorderen. Aan deze zijde bevindt zich tevens de entree.

Aan de straatzijde zal de woning eruit zien als een groene wal. Een dergelijke wal bevindt zich ook nu al rondom het terrein, dus in feite verandert de komst van de bedrijfswoning weinig tot niets aan het aanzicht van het terrein. Op die manier wordt de omgeving ten volle gerespecteerd in het ontwerp. De achterzijde, die richting het terrein wijst, zal bestaan uit een glazen pui die optimaal gebruik van de zonnewarmte mogelijk maakt.

Voorgaande landschappelijke inpassing wordt gevisualiseerd in figuur 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.509PHZBoterveen14A-0003_0007.png"

Figuur 6 Landschappelijke inpassing

2.4 Noodzaak Bedrijfswoning

Over voorgestelde planning hebben sinds 2008 diverse overleggen plaats gevonden tussen de initiatiefnemer, de gemeente en de provincie. Aangegeven is dat een bedrijfswoning, met een bescheiden bedrijfsruimte, mogelijk is bij de Arnica kwekerij, op voorwaarde dat het bedrijf zich ontwikkeld tot een volwaardige bedrijfsomvang.

Het bedrijf is in de afgelopen jaren fors uitgebreid tot een bedrijf met internationale allure. Hierdoor heeft de bedrijvigheid zich ontwikkeld tot een volwaardige bedrijfsomvang. Het bedrijf acht het daarom noodzakelijk om een woning ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering te bouwen. Daarnaast is het voor de aansturing van de kwekerij noodzakelijk om in verband met het toezicht op het bedrijf in de buurt te gaan wonen.

De gemeente is inmiddels van mening dat het bedrijf zich als een volwaardig bedrijf heeft ontwikkeld. De gemeente heeft aangeven mee te willen werken aan een bedrijfskavel van circa 1.000 m2 met bouwmogelijkheden tot ten hoogste 500 m2 inclusief de bedrijfswoning. Hiermee blijft de kleinschaligheid gewaarborgd en is er een goed evenwicht met de bestaande woonbebouwing (twee woningen) in de directe omgeving.

2.5 Verkeer En Parkeren

Een ruimtelijke ontwikkeling mag niet leiden tot knelpunten, verkeersonveilige situaties of een gebrek aan parkeerruimte. Voor de verkeersbewegingen en parkeerplaatsen worden de CROW-kencijfers gehanteerd.

Verkeersafwikkeling

De ontwikkeling mag niet leiden tot knelpunten of tot onveilige situaties in de verkeersafwikkeling. Het plangebied is direct ontsloten via een bestaande ontsluiting op de Boterveen. Deze heeft ruim voldoende capaciteit voor het bedrijf. Het betreft een secundaire weg die voornamelijk bestemd is voor landbouwverkeer en wordt dan ook voornamelijk gebruikt door landbouw voertuigen en auto's. Er is bovendien een vrijwel directe verbinding met de provinciale weg N371.

Parkeren

Voor de bedrijfswoning moet in het plangebied minimaal drie parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Uitgangspunt is parkeren op eigen erf.

De gemiddelde parkeerbehoefte voor vrijstaande koopwoningen is op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 317, oktober 2012)' van het CROW 2,4. Deze parkeernorm geldt voor het plangebied, omdat hier sprake is van een 'niet stedelijk gebied' en 'buitengebied'.

Op het terrein is voldoende ruimte om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hier is tussen de ingang van het plangebied, het bestaande schuurtje en de nieuwe woning ruimte voor 7 tot 10 parkeerplaatsen.

2.6 Planologische Inpasbaarheid

Het nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Westerveld is door de gemeenteraad van Westerveld vastgesteld op 5 juli 2012. Hoewel het momenteel slechts gedeeltelijk rechtskracht heeft (zie paragraaf 3.3) vormt dit plan een uitvoeringskader voor het gemeentelijk beleid ten aanzien van ontwikkelingen in het buitengebied

Dit nieuwe bestemmingsplan biedt een juridisch-planologisch kader waarbinnen de voorgenomen ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. De planologische regeling die dit bestemmingsplan biedt is zoveel mogelijk afgestemd op het bestemmingsplan Buitengebied voor de gemeente Westerveld. Dit betekent dat de agrarische bestemming overeenkomt met de bestemming die in het bestemmingsplan Buitengebied Westerveld was opgenomen, maar wel specifiek is afgestemd op de onderhavige situatie.

De bouwmogelijkheden, voor agrarische bedrijfswoningen, die in het bestemmingsplan Buitengebied werden geboden komen niet geheel overeen met de bouwmogelijkheden zoals die in dit bestemmingsplan worden geboden. Gelet op de specifieke bouwvorm van de woning worden hiervoor op het bouwplan afgestemde bouwregels opgenomen.

In het buitengebied wordt doorgaans ruimte geboden voor bedrijfswoningen met een oppervlakte van 150 m2, opgetrokken uit één bouwlaag met kap met 100 m² aan- en uitbouwen en bijgebouwen. De voorgestelde woning heeft een oppervlakte van 275 m2. Deze oppervlakte is nodig, omdat alle woonruimten inclusief bedrijfsruimten in één bouwlaag gerealiseerd moeten worden, inclusief de aan- en uitbouwen. Door deze ene laag is er meer ruimte nodig dan wanneer er gestapeld wordt gebouwd. In de bedrijfswoning bevinden zich enkele ruimten die voor het bedrijf worden gebruikt en daarmee bedrijfsruimten zijn. Zo is er een droogruimte aanwezig voor het noodzakelijke drogen van onder andere de arnicaplanten. In het gebouw is tevens ruimte aanwezig voor opslag van de gedroogde producten. Daarnaast wordt het gebouw nadrukkelijk ingericht voor de ontvangst van bezoekers / gasten / groepen etc. Dat vraagt eveneens om een ruime opzet. En als laatste zal het gebouw de plaats worden waar het bedrijf haar overige zakelijke klanten (afnemers - klanten - etc.) ontvangt.

In de bouwregels zijn aan- en uitbouwen en bijgebouwen daarom niet afzonderlijk nog mogelijk gemaakt, maar maken deel uit van de totale oppervlakte van 275 m². De bouwhoogte is in dit bestemmingsplan ook beperkt tot 5 meter. Hierdoor valt de eco-woning weg in het landschap, doordat de woning slechts één woonlaag heeft. Hierdoor valt de woning vanaf de openbare weg niet op.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een meer selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).

Conclusie nationaal beleid

De beoogde ontwikkeling raakt geen rijksbelangen. Er is geen strijdigheid met de SVIR of het Barro.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  1. 1. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.
  2. 2. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
  3. 3. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijke gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Als hulpmiddel voor het toepassen van deze 'ladder voor duurzame verstedelijking' is door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een handreiking opgesteld. Deze handreiking gaat uit van het doorlopen van drie treden:

  1. 1. Is er een regionale behoefte? Zo nee, stop de procedure of pas het plan zodanig aan dat het past bij de regionale behoefte.
  2. 2. Zo ja, is (een deel) van de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaande stedelijke gebied. Zo ja, voldoende gemotiveerd.
  3. 3. Zo nee, zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte.

Van belang voor de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking zijn de definities van artikel 1.1.1, eerste lid, onderdelen h en i van het Bro van belang:

  1. a. bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de
  2. b. stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Een plan om een bedrijfswoning te ontwikkelen wordt, vanwege de relatieve kleinschaligheid, door de Raad van State niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (201311233/1/R4, r.o. 3.3, d.d. 27 augustus 2104). Onderstaand vindt daarom een beperkte toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking plaats:

  • Trede 1: er is sprake van een concrete vraag en behoefte van een initiatiefnemer (zie paragraaf 2.4).
  • Trede 2: het plan voorziet in de ontwikkeling van een bedrijfswoning in het buitengebied. De bouw van de woning vindt dat ook niet plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Trede 3 van de ladder komt daarom aan de orde.
  • Trede 3: de woning wordt ontsloten door de Boterveen. Deze weg wordt voornamelijk gebruikt voor bestemmingsverkeer en heeft een goede verbinding met de kernen in de regio.

3.2 Provinciaal Beleid

Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. Deze visie is het strategisch kader voor de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Drenthe en bevat themagerichte beleidslijnen. De actualisatie omgevingsvisie vervangt de Omgevingsvisie Drenthe 2010. De provincie geeft in de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe met betrekking tot dit plan een aantal beleidsregels. In de omgevingsvisie wordt de ambitie uitgesproken om de ruimtelijke identiteit van Drenthe te versterken.

Naast ruimtelijke kwaliteit staan in de Omgevingsvisie zorgvuldig ruimtegebruik en het beschermen van de milieu- en leefomgevingskwaliteit centraal. In de Omgevingsvisie zijn de provinciale belangen benoemd, waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het opstellen van bestemmingsplannen. De provinciale belangen zijn verdeeld in Drentse kwaliteiten en ontwikkelingen. Binnen de Drentse kwaliteiten staat het behoud en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten, de dynamiek van bedrijvigheid, de biodiversiteit en de milieu- en leefomgevingskwaliteit centraal.

De Omgevingsvisie is gefundeerd op drie onderdelen, namelijk de kernkwaliteiten, zorgvuldig ruimtegebruik en de milieu- en leefomgevingskwaliteit. Daarnaast staat de kernwaarde bedrijvigheid centraal. Deze is gelijkwaardig aan de kernkwaliteiten. Bij een beoordeling vindt een integrale afweging plaats.

Het plangebied ligt in een gebied dat in de omgevingsvisie de functie 'landbouwgebied` en `landbouwgebied plus` heeft. Ontwikkelingen in dit gebied mogen geen negatief effect hebben op de landbouw. Ook zijn dit de voorkeursgebieden voor het verplaatsen en het inplaatsen van agrarische bedrijven. De kernkwaliteiten) spelen in deze gebieden een ondergeschikte rol. Dit betekent dat bij de belangenafweging het belang van de landbouw zwaarder weegt dan dat van de kernkwaliteiten.

Agrarische bedrijven die zich verder willen ontwikkelen, hebben vaak behoefte aan uitbreiding of nieuwbouw van bedrijfsgebouwen. De provincie streeft naar het bundelen van wonen en werken, waarbij verdichting voor uitbreiding gaat. Extra ruimte voor wonen en werken is er in of aansluitend op het bestaande bebouwde gebied. Uitbreiding van het bouwvlak moet ruimtelijk worden ingepast. Hierbij moeten de kernkwaliteiten in acht worden genomen.

Voor het plangebied zijn de kernkwaliteiten 'landschap', 'aardkundige waarden', `cultuurhistorie` en 'archeologie' van toepassing.

Doelstelling voor de kernkwaliteit landschap is het behouden en versterken van de verschillende landschapstypen en de bijbehorende karakteristieke kenmerken. Het plangebied bevindt zich in het Veldontginningslandschap.

Aardkundige waarden zijn natuurlijke variaties in het aardoppervlak van geomorfologische, geologische, bodemkundige en geohydrologische verschijnselen. De provincie Drenthe wil aardkundige waarden behouden en waar mogelijk herstellen. Voor het plangebied geldt een gemiddeld beschermingsniveau, waar bij ontwikkeling vroegtijdig inzichtelijk moet zijn op welke wijze aardkundige kwaliteiten worden benut.

Wat betreft de kernkwaliteit `cultuurhistorie` geldt voor het plangebied dat de cultuurhistorische samenhang gewaarborgd moet worden. De nieuwe bedrijfswoning wordt gebouwd op een terrein dat al voor agrarische bedrijfsvoering wordt gebruikt. Deze ontwikkeling zal getoetst worden door de Welstandscommissie. De woning wordt op zodanige manier gebouwd dat deze als het ware wegvalt in de omgeving en daardoor geen afbreuk doet aan de kernkwaliteiten.

Evenals in het nationaal beleid, wordt in het provinciaal beleid voor het inpassen van ruimtevragende functies de SER (Sociaal Economische Raad)-ladder gehanteerd. Het model stelt onder meer dat extra ruimte voor wonen en werken zoveel mogelijk moet worden gezocht in of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied. Met bundeling en intensivering van verstedelijking ontstaat voldoende massa voor hoogwaardige voorzieningen. De verzorgingsfunctie van stedelijke centra wordt daardoor versterkt. De Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte verwijst naar de 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking', gebaseerd op de SER-ladder, en wil deze ladder toepassen op alle vormen van ruimtelijke ontwikkeling. Het biedt een redeneerlijn voor het bevorderen van zorgvuldig ruimtegebruik. In paragraaf 3.1 is de ladder reeds doorlopen. Geconcludeerd wordt dat sprake is van een zorgvuldig ruimtegebruik.

Provinciale Omgevingsverordening Drenthe

De provinciale belangen zoals genoemd in de Omgevingsvisie zijn in de Provinciale Omgevingsverordening (vastgesteld op 17 oktober 2015) vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.

Artikelen 3.19, 3.20 en 3.22 van de verordening houden regels ten aanzien van agrarische bedrijvigheid. Aan de ontwikkeling van een grondgebonden landbouwbedrijf (zonder kapitaalintensieve tweede tak) in de voor 'landbouw' aangewezen gebieden (waaronder het plangebied) worden geen beperkingen opgelegd. Nieuwe grondgebonden landbouwbedrijven kunnen opgericht worden, waarbij het voor de hand ligt niet in de laagste delen van het beekdal te bouwen en bij de hoogteligging van de bedrijfsgebouwen rekening te houden met mogelijke wateroverlast. Het waterschap heeft hierin een adviserende rol.

Ten slotte is artikel 3.15 (Ladder voor duurzame verstedelijking) van de verordening van toepassing. In dit bestemmingsplan is geen sprake van een vorm van duurzame verstedelijking. Dit is reeds beschreven in paragraaf 3.1. Tevens is de ontwikkeling reeds op 29 januari 2014 in het kader van informeel vooroverleg voorgelegd aan de provincie. De provincie heeft op 31 januari 2014 geoordeeld en kan zich vinden in de wijze waarop ter plaatse invulling wordt gegeven aan het plan. Kleinschalig en dat sluit heel goed aan bij het gebied. Tussen de provincie en de gemeente is afgesproken dat bedrijfskavel 'kwekerij' een oppervlakte van circa 1.000 m2 krijgt met bouwmogelijkheden tot ten hoogte 500 m2 inclusief de bedrijfswoning. Hiermee blijft de kleinschaligheid gewaarborgd en is er een goed evenwicht met de bestaande woonbebouwing (twee woningen) in de directe omgeving.

Aan het bouwen van een agrarische bedrijfswoning bij het bedrijf wordt vanuit de provinciale omgevingsverordening Drenthe geen beperkingen opgelegd.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Voorontwerp bestemmingsplan Buitengebied

Het bestemmingsplan Buitengebied Westerveld is door de gemeenteraad van Westerveld vastgesteld op 5 juli 2012. Het vastgestelde bestemmingsplan is met ingang van 26 juli 2012 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de termijn van de ter inzage legging zijn beroepsschriften bij de Raad van State ingediend. Een verzoek om voorlopige voorziening is op 6 november 2012 afgewezen. Ondanks dat dit oordeel een voorlopig karakter heeft en niet bindend is, is het bestemmingsplan daarmee wel in werking getreden.

Op 6 augustus 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan inzake het bestemmingsplan Buitengebied Westerveld. In de uitspraak zijn de agrarische bestemmingen vernietigd en uit het plan gehaald. Voor het onderhavige plangebied betekent dit dat het voorheen geldende planologische regiem opnieuw van kracht wordt, te weten het bestemmingsplan “Buitengebieden” van de voormalige gemeente Dwingeloo.

Uitgangspunt in dit bestemmingsplan is het agrarisch bedrijf aan te duiden op de verbeelding door te werken met een zogenaamde agrarische bedrijfskavel. Binnen die bedrijfskavel is ruimte voor een 'denkbeeldig' aaneengesloten bouwblok (waarbinnen de bebouwing is geconcentreerd) waarvoor voorwaarden zijn opgenomen in de regels. Bij het leggen van de agrarische bedrijfskavel is rekening gehouden met de landschappelijke inpassingsmogelijkheden en de omvang van het bedrijf, zodat de vorm van de kavel is afgestemd op de gewenste situatie.

Een ander uitgangspunt is dat bij agrarische bedrijven een bedrijfswoning is toegestaan. De maximale oppervlakte voor een bedrijfswoning is 150 m2. In paragraaf 2.6 is beschreven dat hiervan afgeweken wordt.

Ter bescherming van het landschap geldt dat nieuwe ontwikkelingen aan dienen te sluiten bij bestaande structuren. Hiervoor is het beeldkwaliteitsplan en de welstandsnota van de Gemeente Westerveld het toetsingskader.

Welstandsnota

Het welstandsbeleid van de gemeente Westerveld is vastgelegd in de Welstandsnota. De doelstelling van het welstandsbeleid is het veiligstellen van een basiskwaliteit van de gebouwde omgeving. Indien mogelijk zal plaatselijk een verbetering van de kwaliteit van de gebouwde omgeving het gewenste doel zijn. Kleine veel voorkomende veranderingen en aanpassingen, mogen niet storend zijn. Bij kleine en middelgrote projecten moet er sprake zijn van een samenhang met de omgeving. Hierbij is het beoordelingskader vooral gebiedsgericht.

In de welstandsnota zijn zes aandachtspunten geformuleerd voor het ontwerpen van gebouwen. De aandachtspunten vormen een algemeen beoordelingskader om in eerste instantie snel na te gaan of een bouwplan aan redelijke eisen van welstand voldoet. Het gaat hierbij deels om algemene regels die voor alle bouwwerken in de hele gemeente gelden en criteria per gebied.

Het plangebied is gelegen in het welstandsgebied Buitengebied. Kenmerkend voor dit landschapstype is een afwisseling van verschillende soorten gebieden, kleinschaligheid en de grote open ruimten.

Om dit specifieke project op een verantwoorde manier in de omgeving in te passen, is maatwerk vereist. Voor nieuwe toevoegingen geldt dat deze mogen afwijken maar op een vergelijkbare wijze in het landschap geplaatst moeten worden. In paragraaf 2.3 is beschreven hoe de woning landschappelijk wordt ingepast en er geen afbreuk wordt gedaan aan de kernkwaliteiten.

De regeling in dit bestemmingsplan, tezamen met de bestaande landschappelijke inpassing en de welstandsbeoordeling, waarborgt een goede beeldkwaliteit op het perceel.

Beeldkwaliteitsplan

Nieuwe ontwikkelingen dienen aan te sluiten bij bestaande structuren. Om deze ontwikkelingen ook landschappelijk in te kunnen passen, is er een beeldkwaliteitsplan opgesteld die de landschappelijke waarden van de gemeente in beeld brengt. Zo zorgen de welstandsnota en het beeldkwaliteitsplan samen voor een goede inpassing van nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Westerveld. Het beeldkwaliteitsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 21 september 2010.

Het beeldkwaliteitsplan gaat over de kenmerken en essenties van de zes verschillende landschapstypen en de verschillen in bebouwingstypologieën binnen de gemeente Westerveld. Aan de hand van de verschillende landschapstypen, overeenkomstig de Kadernota beschreven, zijn de kenmerken van de landschappen weergegeven. Het plangebied ligt in het 'Veldontginningslandschap'. De kernkwaliteit die voor dit landschap gelden zijn:

  • overwegend open, plaatselijk verdicht met bosjes, houtwallen en singels;
  • in gebruik als bouw- en grasland;
  • percelering afhankelijk van ontginning en ruilverkaveling;
  • bebouwing voornamelijk langs ontginningsassen.

Voorgenoemde kernkwaliteiten zijn in de omgeving van het plangebied duidelijk zichtbaar en beleefbaar. Het gebied ligt aan de rand van een es welke is begrensd door een houtwal. De woning is, door zijn bebouwingstype, op een zodanige manier ingepast dat deze wegvalt in de aanwezige houtwal en daarmee in het landschap. De woning doet dan ook geen afbreuk aan de kernkwaliteiten.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Naast het feit dat de ontwikkelingen in het plangebied binnen het overheidsbeleid tot stand moeten komen, moet ook rekening gehouden worden met de aanwezige functies in en rond het gebied. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de omgevingsaspecten, beschreven.

4.1 Vormvrije Mer-beoordeling

In bijlagen C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van ruimtelijke projecten projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Omdat kwekerijbedrijven niet zijn opgenomen in de bijlagen van het Besluit m.e.r. is een mer-(beoordelings)-procedure niet noodzakelijk.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het project zoals het kleinschalige karakter, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit wordt gemotiveerd in de paragrafen 4.2 tot en met 4.10 van deze toelichting.

Eveneens is voor deze ontwikkeling geen passende beoordeling nodig. De ontwikkeling betreft een agrarische ontwikkeling die niet plaatsvindt in een beschermd natuurgebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft het Drents-Friese Wold & Leggelderveld dat op circa 900 meter afstand liggen.

Areaalverlies, versnippering, verstoring of verandering van de waterhuishouding (verdroging) is gezien de afstand van 900 meter niet aan de orde. Op basis hiervan kan noodzaak tot een passende beoordeling worden uitgesloten.

Enig overgebleven potentieel effect op de Natura 2000 betreft een toename van de stikstofdepositie. De bestemmingswijziging betreft in dit geval het omzetten van de bestemming 'Agrarisch – 1' naar een bestemming 'Agrarisch-1' met daarop de toevoeging van een aanduiding voor agrarische bedrijfskavel ten behoeve van uitsluitend een kwekerijbedrijf. Binnen deze toe te voegen bedrijfskavel wordt het houden van dieren en het realiseren van kassen uitgesloten. Door het uitsluiten van deze twee zaken valt de maximale toename van de stikstofemissie vanuit het plangebied als gevolg van de planologische wijziging als nihil in te schatten. Een significante toename van de stikstofdepositie op de Natura 2000 is daarom bij voorbaat uit te sluiten. Ook op dit punt is een passende beoordeling niet aan de orde. Dit vormt dus ook geen aanleiding voor het doorlopen van een mer-procedure.

4.2 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van natuurgebieden. Dit gaat om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) beschermd. De bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Met betrekking tot de gebiedsbescherming gaat het om de bescherming van gebieden die zijn aangewezen als onderdeel van Natuur Netwerk Nederland (NNN) (voor heen de Ecologische Hoofdstructuur) en/of om gebieden die zijn aangewezen als Natura 2000-gebied.

Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft het Drents-Friese Wold & Leggelderveld dat op circa 900 meter afstand liggen. Dit gebied maakt ook deel uit van de NNN.

Gezien de aard en de omvang van de voorgestelde ontwikkelingen en de afstand van het plangebied tot beschermde gebieden, kan worden gesteld dat dit bestemmingsplan geen (significante) effecten op de natuurwaarden in de omgeving heeft. Daarnaast voorziet dit bestemmingsplan geen verdere ontwikkelingsruimte in de aard van het agrarisch bedrijf naar bijvoorbeeld een veehouderijbedrijf. Het plan veroorzaakt daardoor geen significante effecten op stikstofgevoelige natuurgebieden.

Soortenbescherming

Het plangebied betreft een bedrijfserf van een kwekerij, dat als gevolg van deze functie intensief gebruikt en beheerd wordt. Het is daarom niet aannemelijk dat deze locatie een waardevol habitat voor beschermde soorten vormt. Bovendien worden er als gevolg van dit bestemmingsplan geen gebouwen gesloopt, bomen gekapt of sloten gedempt. Het plan veroorzaakt dan ook geen strijdigheden met de wet Natuurbescherming.

Het uitvoeren van ecologisch onderzoek is daarom niet nodig. Voor alle soorten is de algemene zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

4.3 Cultuurhistorie En Archeologie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening. In het kader van het aspect cultuurhistorie wordt zowel ingegaan op de zichtbare cultuurhistorische waarden als op het erfgoed onder de grond (archeologie).

Cultuurhistorische waarden

Binnen het plangebied is geen sprake van monumentale gebouwen of andere cultuurhistorische waarden. Wel zijn de structuren en kenmerken van het landschap als cultuurhistorisch waardevol aangemerkt (provinciaal beleid). Zoals beschreven in paragraaf 2.3 wordt de woning/bedrijfskavel op een verantwoorde manier ingepast in het landschap.

Archeologie

Ter bescherming van eventuele archeologische waarden in de bodem is de Erfgoedwet van toepassing. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven.

De archeologische waarden- en verwachtingskaart van de gemeente Westerveld laat zien dat het plangebied ligt in een gebied met een middelhoog archeologische verwachtingswaarde. In de delen van de gemeente met een middelhoge of hoge archeologische verwachting hoeft bij ingrepen kleiner dan 1000 m2 geen archeologisch vooronderzoek uitgevoerd te worden. Voor deze ingrepen geldt wel een meldingsplicht

Het bouwen van de bedrijfswoning betreft een ingreep die kleiner is dan 1000 m2. De funderingswijze is daarnaast zodanig dat minimale grondingrepen nodig zijn. Het uitvoeren van archeologisch vooronderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

De waardering volgens de archeologische waardenkaart is in het geldende bestemmingsplan vertaald naar de bestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Deze beschermende regeling is in dit bestemmingsplan overgenomen. Hiermee is de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond en worden eventuele archeologische resten beschermd. Indien bij de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen geldt op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet een meldingsplicht.

4.4 Water

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden.

Proces van de watertoets

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Reest en Wieden (kenmerk: 20160913-35-13662). Op basis van deze toets is de korte procedure van toepassing. De watertoets is opgenomen in de bijlage. Dit houdt in dat volstaan kan worden met een standaard wateradvies. Met de uitvoering van het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met dit advies.

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

Lozingenbesluit open teelt en veehouderij

In het plan vindt een agrarische activiteit plaats. Bijna alle agrarische bedrijven vallen onder het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij. Glastuinbouw valt onder het besluit 'glastuinbouw'. Voor akkerbouwbedrijven gelden aanvullende voorschriften voor de toepassing van bestrijdingsmiddelen en kunstmest. Bij de inrichting van het plan moet rekeningen worden gehouden met de voorschriften uit het Lozingenbesluit. Hiervoor geldt een meldingsplicht.

4.5 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (zoals woningen) noodzakelijk. In de basiszoneringslijst van de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (2009) zijn richtafstanden tussen bedrijfsactiviteiten en woningen opgenomen. Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een rustige woonomgeving en een gemengd gebied. Het plangebied betreft een rustige woonomgeving.

De bedrijfswoning wordt gerealiseerd ten behoeve van de huidige bedrijfsvoering van het kwekerijbedrijf. Een bedrijfswoning is voor de eigen inrichting niet milieugevoelig. Het perceel wordt, buiten de eigen bedrijfsfunctie, omringd door woningen in de bestaande lintbebouwing.

Het kwekerijbedrijf is met de bedrijfskavel in omvang beperkt, terwijl de activiteiten van het bedrijf in hoofdzaak op de agrarische gronden plaatsvinden. Een Arnica kwekerijbedrijf is niet specifiek genoemd in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering (2009)'. Voor het bepalen van de aan te houden richtafstanden kan een Arnicakwekerij worden geschaard onder de algemene noemer 'tuinbouw'. In de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering (2009)' zijn bedrijfsgebouwen behorende bij tuinbouw gecategoriseerd in milieucategorie 2. Hierbij moet ten aanzien van geluid een richtafstand van 30 meter worden aangehouden. Voor de overige aspecten geldt een aan te houden afstand van 10 meter.

De uitoefening van het kwekerijbedrijf inclusief de daarbij behorende bedrijfsgebouwen zijn in dit bestemmingsplan alleen mogelijk binnen het aanduidingsvlak “specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel kwekerijbedrijf”. De afstand tussen de grens van dit aanduidingsvlak en de dichtstbijzijnde woningen van derden (Boterveen 14 en 15) bedraagt meer dan 30 meter. Er wordt aan de richtafstand voldaan en er is sprake van een blijvend goed woon- en leefklimaat ter plaatse van nabijgelegen woningen. De geluid veroorzakende activiteiten die samenhangen met de bedrijfsvoering (aan- en afvoer van goederen, handelingen ter verwerking, opslag, etc) vinden plaats binnen dit aanduidingsvlak. Het onderdeel bedrijven en milieuzonering vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.6 Bodem

Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.

Ter plaatse van de te bouwen bedrijfswoning is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierin is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vastgelegd. Dit onderzoek is uitgevoerd door bodemkwaliteitsbureau Grondslag. De resultaten van dit onderzoek zijn terug te vinden in bijlage 2.

Het onderzoek toont lichte verhogingen aan met barium en zink in het grondwater. In de grond zijn geen verhogingen aangetoond. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft echter in voldoende mate de milieuhygiënische situatie ter plaatse van de onderzoek locatie weer. Er is derhalve geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek.

Aanbevolen wordt om de grond die tijdens de bouw vrijkomt te hergebruiken binnen de perceelsgrenzen. Indien dit niet mogelijk is kan de grond op basis van het rapport van het verkennend bodemonderzoek worden afgevoerd naar een grondbank of -depot.

In het kader van het bestemmingsplan is de milieuhygiënische bodemkwaliteit in afdoende mate vastgesteld.

4.7 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

Omdat volgens de Wet geluidhinder (Wgh) wonen een geluidsgevoelige functie is en omdat het perceel Boterveen 14a langs een 80 km/h weg is gelegen, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3.

Uit het onderzoek is gebleken dat ten gevolge van het verkeer op de Boterveen (wegvak Leggeloo – Eemster) de maximale geluidsbelasting op 17 meter vanaf de as van de weg 48 dB bedraagt. De voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Vervolgprocedures zijn ingevolge de Wgh niet noodzakelijk.

In de regels van het bestemmingsplan is opgenomen dat de minimale afstand van de woning tot de as van de weg 17 meter moet zijn, zodat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde niet overschrijdt.

4.8 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.

Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze “niet in betekenende mate” bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit bestemmingsplan maakt slechts één extra woning mogelijk en draagt derhalve niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Hiermee wordt voldaan aan de eisen zoals gesteld in de Wet milieubeheer.

4.9 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie.

In verband met de ligging van een hogedruk aardgasleiding is onderzoek gedaan naar het aspect externe veiligheid. Hiervoor is een risicoanalyse uitgevoerd. Het volledige advies is opgenomen in bijlage 4. De risicobron die voor het plan van belang is betreft een hoge druk aardgasleiding van de Gasunie. Het betreft een aardgasleiding met het kenmerk N-521-50. Uit de risicoanalyse wordt geconcludeerd dat het plaatsgebonden risico de ruimtelijke procedure niet in de weg staat.

De hogedruk aardgasleiding heeft een invloedsgebied van circa 70 meter aan weerszijden van de leiding. Het invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens. De locatie van de kwekerij ligt gedeeltelijk binnen het invloedsgebied (zowel 1 -als 100% letaliteitszone) van de buisleiding van de Gasunie. Dit houdt in dat het groepsrisico verantwoord moet worden. Echter vanwege de lage bevolkingsdichtheid in dit gebied is er, volgens de risicoanalyse, geen sprake van groepsrisico en neemt dit door de ontwikkeling ook niet toe. Dit houdt niet in dat er geen slachtoffers kunnen vallen als er een calamiteit met een buisleiding plaatsvindt. Binnen de objecten die binnen de 100% letaliteitszone van een buisleiding liggen, kunnen dodelijke slachtoffers vallen bij een calamiteit met een buisleiding nabij dat object. Op grond van het Bevb geldt de verplichting om in het kader van de verantwoording van het groepsrisico advies te vragen bij de Veiligheidsregio Drenthe (VRD). Hiertoe heeft de VRD op 29 mei 2017 een advies gegeven. Deze is als bijlage 5 bij de toelichting toegevoegd. Dit advies maakt deel uit van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico en helpt het bevoegd gezag bij het maken van een verantwoorde afweging ten aanzien van het groepsrisico

De VRD geeft aan dat vanwege de korte afstad van de locatie tot de buisleiding in combinatie met de snelle ontwikkelingstijd van het maatgeven scenario (breuk in de buisleiding met ontbrandend gas), zijn er geen effectieve maatregelen te adviseren die een bijdrage kunnen leveren aan het beperken van de omvang van een ramp of een zwaar ongeval. Er zijn om dezelfde redenen geen effectieve maatregelen te adviseren ten aanzien van de zelfredzaamheid van aanwezige personen. De conclusie is dat er vanuit het oogpunt van externe veiligheid het niet wenselijk is om een (beperkt) kwetsbaar object in het letaliteitsgebied van een buisleiding te plaatsen. Daarbij moet echter opgemerkt worden dat de kans op een incident bijzonder klein is. Incidenten met buisleidingen worden in vrijwel alle gevallen veroorzaakt door graafwerkzaamheden. De VRD legt de uiteindelijke beoordeling of het verantwoord is om de wijziging door te voeren bij de het college van B&W.

Op 27 juni heeft B&W hiertoe aangegeven het groepsrisico verantwoord te vinden. Het risico op een incident is bijzonder klein omdat alleen de eigenaar en werknemers op het perceel aanwezig en werkzaam zijn en een incident met buisleidingen in vrijwel alle gevallen veroorzaakt wordt door graafwerkzaamheden.

4.10 Kabels , Leidingen En Zoneringen

In en rondom het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig die moeten worden voorzien van een planologische regeling. Bij de planvorming en uitvoering van het plan is/wordt rekening gehouden met de aanwezige (kleinere) kabels en leidingen die in het plangebied aanwezig zijn.

Op het noordelijk deel van het plangebied ligt een gasleiding. Deze leiding heeft een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de leiding, waar niet gebouwd mag worden. Ter bescherming van de leiding is in het bestemmingsplan de dubbelbestemming Leiding – Gas opgenomen. De initiatiefnemer heeft hierover contact gehad met de Gasunie (de beheerder van de leiding).De locatie van de bedrijfswoning is op basis van de eisen van de Gasunie aangepast zodanig dat vanuit het doelmatig functioneren en het onderhoud aan de leiding geen belemmeringen voor het bestemmingsplan bestaan.

Daarnaast loopt door het plangebied een 'vrijwaringszone – laagvlieggebied'. Deze gronden zijn bestemd voor het tegengaan van te hoge bouwwerken en beplanting vanwege een laagvlieggebied van helikopters. De maximale bouwhoogte bedraagt 30 meter. De bouw van de woning is dermate gering van omvang dat het geen belemmeringen voor de laagvliegroute vormt.

In de buurt van het plangebied lopen verder geen kabels of leidingen die van belang zijn voor dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Opzet In Bestemmingen

Het bestemmingsplan is opgezet overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij hoort een juridische regeling die is opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP, 2012). Deze standaard geeft bindende standaarden voor de opbouw van de planregels en de verbeelding (plankaart). Het bestemmingsplan is opgezet conform deze landelijke standaarden.

5.2 Toelichting Op De Bestemmingen

Het bestemmingsplan bestaat uit een set met bestemmingsregels en een digitale verbeelding (plankaart). Verder is een uitvoerige plantoelichting opgenomen. In deze paragraaf volgt een toelichting op de bestemmingsregels en de wijze waarop deze regels zijn vertaald. De omliggende natuurgronden en o.a. de woonbestemmingen zijn geregeld in het recent vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied. In dat bestemmingsplan is voor de gemeente Westerveld een plansystematiek uitgewerkt, waarvan het wenselijk is deze als standaard toe te passen. In de regels is daarom zoveel mogelijk qua inhoud en systematiek aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan Buitengebied.

Bestemmingsregels: enkelbestemmingen

Agrarisch-1

De gronden binnen de bestemming Agrarisch-1 hebben als hoofdfunctie de uitoefening van een agrarische functie. Bovenop deze bestemming is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel kwekerijbedrijf' een kwekerijbedrijf toegestaan. De aanduiding biedt ruimte voor de gebruikelijke agrarische bedrijfsactiviteiten van het kwekerijbedrijf en biedt tevens de mogelijkheid om nevenfuncties aan het bedrijf toe te voegen, zoals recreatieve voorzieningen of verkoop van producten. Bovenop deze regeling is een specifieke regeling geboden om de kleinschaligheid te waarborgen. Conform afspraak met de provincie is een bouwvlak van 1000 m2 opgenomen waarin een totale oppervlakte van 500 m2 is toegestaan. Dit betreft de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsbebouwing, de bedrijfswoning, aan-, uit-, bijgebouwen en overkappingen. Deze dienen allemaal binnen de aanduiding gebouwd te worden. De maximale oppervlakte voor de bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouwen bedraagt 275 m2.

In de regels is ten slot een regeling opgenomen die het houden van vee uitsluit. Hiermee wordt eventueel toekomstige uitstoot op natura-2000 gebieden uitgesloten.

Verder is een regeling opgenomen dat de afstand van de woning ten opzichte van de weg tenminste 17 meter moet zijn. Hierdoor wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB gewaarborgd. Alleen het gebouw zelf en niet de grondwal hier omheen moet buiten de 48 dB contour worden gerealiseerd.

Bestemmingsregels: dubbelbestemmingen

Waarde – Archeologie 3

Uit paragraaf 4.3 blijkt dat er sprake is van een hoge archeologische verwachtingswaarde. Deze is vertaald naar de bestemming 'Waarde – Archeologie 3'. Binnen deze bestemming geldt dat bij ingrepen en voor het bouw van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000 m2 een archeologisch onderzoek nodig is.

Leiding - Gas

Deze dubbelbestemming heeft betrekking op hoofdgastransportleidingen. De regeling voorziet in de aanwezigheid van deze functie en in de bescherming ervan door middel van een veiligheidszone op de verbeelding. Binnen de op de verbeelding aangegeven strook mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de leidingen. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leidingen, is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen.

Algemene aanduidingsregels

Vrijwaringszone – laagvlieggebied

Binnen de vrijwaringszone laagvlieggebied voor helikopters geldt dat het bestemmingsplan terughoudend is in het voorzien van bouwmogelijkheden voor masten, windmolens en andere hoge objecten. Binnen de laagvlieggebied voor helikopters wordt bebouwing uitgesloten dat hoger is dan 30 meter.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro opgenomen bestemmingsplanprocedure.

Overleg en inspraak

Op basis van de gemeentelijke inspraakverordening is de mogelijkheid gegeven in te spreken op het voorontwerpbestemmingsplan. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft daartoe 6 weken ter inzage liggen. Tevens is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan diverse overleginstanties.

Tijdens deze periode zijn geen inspraakreacties ingediend. Wel heeft de Veiligheidsregio Drenthe (zie bijlage 5), de Regionale Uitvoerings Dienst Drenthe (zie bijlage 4) en de provincie Drenthe (zie bijlage 6) op het voorontwerp gereageerd. De reacties zijn waar nodig in de toelichting verwerkt. De reacties hebben niet tot wijzigingen in de regels en op de verbeelding geleid.

Ontwerpbestemmingsplan

Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage aangeboden voor zienswijzen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode bestond de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen door een ieder. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt. Er is één schriftelijke zienswijze ingediend.

In de Nota zienswijzen ontwerpbestemmingsplan 'Dwingeloo, Boterveen 14A is de zienswijze samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie (bijlage 7). De zienswijze heeft aanleiding gegeven tot aanpassing van de verbeelding en de regels.

Vaststelling en beroep

Op 31 oktober 2017 heeft de gemeenteraad van Westerveld het bestemmingsplan "Dwingeloo, Boterveen 14A” gewijzigd vastgesteld. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

De kosten voor de ontwikkeling komen voor rekening van de initiatiefnemer. Aangenomen wordt dat deze over de financiële middelen beschikt om het plan uit te kunnen voeren. Hiermee wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.

6.3 Grondexploitatie

Het doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van een overeenkomst. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen dient een grondexploitatieplan opgesteld te worden tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

In dit plan is er sprake van een particulier initiatief waarbij de gemeente geen financiële bemoeienis heeft. De plankosten worden via leges op de initiatiefnemer verhaald. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is verder een anterieure overeenkomst gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.

Bijlage 1 Watertoets

Bijlage 1 Watertoets

Bijlage 2 Bodem Onderzoek

Bijlage 2 Bodem onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Overlegreactie Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe

Bijlage 4 Overlegreactie Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe

Bijlage 5 Overlegreactie Veiligheidsregio Drenthe

Bijlage 5 Overlegreactie Veiligheidsregio Drenthe

Bijlage 6 Overlegreactie Provincie Drenthe

Bijlage 6 Overlegreactie provincie Drenthe

Bijlage 7 Nota Zienswijzen Ontwerpbestemmingsplan 'Dwingeloo, Boterveen 14a

Bijlage 7 Nota zienswijzen ontwerpbestemmingsplan 'Dwingeloo, Boterveen 14A