Buitengebied, partiële herziening Wittelterweg 20 te Wittelte
Bestemmingsplan - gemeente Westerveld
Vastgesteld op 06-10-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening Wittelterweg 20 te Wittelte met identificatienummer NL.IMRO.1701.509PHZWittelrweg20-0004 van de gemeente Westerveld;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.7 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.8 agrarische bedrijfskavel:
een op de verbeelding weergegeven aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing ten behoeve van een agrarisch bedrijf is toegelaten;
1.9 archeologische waarden:
waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. Bij toetsing aan de archeologische waarden zal telkens het RAAP-rapport 2021 het toetsingskader zijn;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.11 bed and breakfast:
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.12 bedrijf:
het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen;
1.13 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.14 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten;
1.15 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
- agrarische bedrijfswoning: een bedrijfswoning waarin tevens (naast de agrariër) de rustende boer en familieleden tot de tweede graad woonachtig mogen zijn;
1.16 beeldkwaliteitsplan gemeente Westerveld
Beeldkwaliteitsplan Buitengebied Westerveld (vastgesteld op 21 september 2010) dat eisen en aanbevelingen bevat:
- a. met betrekking tot inpassing van ruimtelijke ontwikkelingen in relatie tot de karakteristieken en kwaliteiten van een gebied; en
- b. met betrekking tot stedenbouwkundige en architectonische vorm, massa en (wegen-)structuur van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen;
met het oogmerk de kwaliteit van ruimtelijke ontwikkelingen te waarborgen alsmede de wijze waarop deze in hun omgeving worden ingepast, en dat juridisch onderdeel uitmaakt van het ruimtelijk plan waarop het betrekking heeft;
1.17 bestaand:
ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aanwezige of vergunde bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
- bestaand of vergund ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;
1.18 bestaand bedrijf:
bedrijf dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel met dit bedrijf qua gebruik gelijk te scharen bedrijf met een vergelijkbare bedrijfsvoering;
1.19 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.20 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.21 bijgebouw:
een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.22 boerderijpand:
het gebouw behorende tot het voormalige agrarische bedrijf, waarin oorspronkelijk het woongedeelte en de stal was ondergebracht en dat oorspronkelijk als het hoofdgebouw van het agrarisch bedrijf is gebouwd;
1.23 bouwblok:
een aaneengesloten gebied binnen een agrarische bedrijfskavel waarbinnen bouwwerken ten behoeve van een agrarisch bedrijf geconcentreerd worden opgericht;
1.24 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.25 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.26 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.27 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die duurzaam met de aarde is verbonden;
1.28 cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;
1.29 cultuurhistorische waarden:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
1.30 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.31 foliekas:
een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, bestaande uit een permanente constructie en waarvan de wanden en het dak bestaan uit diffuus-transparant folie, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen, bomen, struiken of planten;
1.32 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.33 geomorfologische waarden:
de waarden van de gronden vanwege de ontstaansgeschiedenis van de vormen van het aardoppervlak, welke waarden worden bepaald door de herkenbaarheid van de vormen;
1.34 groepsaccommodatie:
een groepsverblijf met meer dan tien slaapplaatsen, niet zijnde mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd door groepen als kort verblijf, inclusief lichte en ondergeschikte horeca;
1.35 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die al dan niet met beweiding hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals een melkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een productiegerichte paardenhouderij, biologische bedrijven, waarbij dieren worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de bestaande Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;
1.36 hoofdgebouw:
een gebouw, of een gedeelte daarvan dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.37 huishouden:
een zelfstandig(e), dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
1.38 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht, dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.39 kampeerterrein:
een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen, dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;
1.40 kap:
een dak met een zekere helling;
1.41 karakteristiek bijgebouw:
een bijgebouw dat in samenhang met het hoofdgebouw een belangrijke, cultuurhistorisch ensemble vormt, zoals nader omschreven in de toelichting;
1.42 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geen detailhandel zijnde en prostitutie, zoals genoemd in bijlage 1 Bedrijvenlijst kleinschaligebedrijfsmatige activiteiten bij deze regels;
1.43 landschappelijke waarden:
de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap. Bij de afweging van het begrip landschappelijke waarden zal het Beeldkwaliteitsplan Gemeente Westerveld steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;
1.44 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zullen de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
1.45 normaal agrarisch gebruik:
het regulier gebruik, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor het agrarisch gebruik van de gronden;
1.46 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enig omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.47 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden, dan wel met ten hoogste één wand;
1.48 peil:
- a. indien op het land wordt gebouwd:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de bouwhoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
1.49 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie al dan niet in combinatie met de verkoop van streekeigen goederen;
1.50 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.51 prostitutiebedrijf:
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
1.52 recreatieappartement:
het geheel van bijbehorende vertrekken als afzonderlijk gemeubileerde woongelegenheid, bedoeld voor verblijfsrecreatie, als onderdeel van een (andere) hoofdfunctie;
1.53 recreatieve bewoning:
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
1.54 trekkershut:
een houten blokhut voor vier tot zes personen met slaap-, kook- en zitgelegenheid ten behoeve van een kortstondig recreatief nachtverblijf voor passanten, niet bedoeld voor de huisvesting van groepen;
1.55 tunnelkas:
elke constructie van hout, metaal of ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten;
1.56 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.57 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.58 windmolen:
een bouwwerk ten behoeve van de opwekking van windenergie;
1.59 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.60 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de (bouw)perceelgrens
tussen de grenzen van een agrarische bedrijfskavel en een bepaald punt van het op dat agrarische bedrijfskavel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is;
2.7 bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten;
2.8 de onderlinge afstand
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot enig punt van een ander gebouw;
2.9 bouwen op de erf- of perceelgrens
bij bouwen op de erf- of perceelgrens wordt een bouwwerk gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogste is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 2
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel kwekerijbedrijf';
- b. een foliekas, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - foliekas';
- c. regenkappen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - regenkappen';
- d. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse van een agrarische bedrijfskavel;
- e. een recreatieappartement, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatie';
- f. een verkoopautomaat voor kwekerijproducten;
- g. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van karakteristieke bijgebouwen;
met daaraan ondergeschikt:
- h. cultuurgrond;
- i. nutsvoorzieningen;
- j. kleinschalige duurzame energiewinning;
- k. wegen, paden en overige oppervlakteverhardingen;
- l. beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen al dan niet mede bestemd voor waterberging;
met de daarbijbehorende:
- m. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen;
- n. bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep, een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit als bedoeld in bijlage 1 Bedrijvenlijst kleinschalige bedrijfsmatigeactiviteiten en/of kinderopvang;
- o. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels binnen de bestemming zijn toegevoegd.
3.3 Specifieke nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van bouwwerken en de vormgeving van een aaneengesloten bouwblok ten behoeve van een goede aansluiting bij het landschappelijk karakteristiek en/of de landschappelijke hoofdstructuur, de woonsituatie en de natuurwaarden, waarbij telkens het Beeldkwaliteitsplan Gemeente Westerveld toetsingskader zal zijn.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
het bepaalde in lid 3.2.1 onder g in die zin dat de foliekassen geheel of gedeeltelijk worden vervangen door kassen van glas of ander transparant materiaal, mits de gezamenlijke oppervlakte van deze kassen ten hoogste 2.500 m2 zal bedragen.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor het kwekerijbedrijf indien de erfbeplanting niet is aangelegd en instandgehouden wordt conform de erfinrichtingsschets en de voorgestelde inheemse beplanting;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid, anders dan bij het wonen toegestane beroepen en bedrijven (zie bijlage 1 Bedrijvenlijst kleinschaligebedrijfsmatige activiteiten);
- c. het opslaan van agrarische producten binnen de agrarische bedrijfskavel voor zover het gronden betreft die gelegen zijn voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw;
- d. het opslaan van niet-agrarische producten, auto's, caravans en boten anders dan in gebouwen;
- e. het splitsen van een bedrijfswoning zodanig dat er meer dan één bedrijfswoning ontstaat.
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel anders dan waarvoor in dit bestemmingsplan planologische medewerking wordt verleend;
- g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan waarvoor in dit bestemmingsplan planologische medewerking wordt verleend;
- h. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, een aan- of uitbouw of een aangebouwd bijgebouw voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
- 1. het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- 2. de beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van de bedrijfswoning, de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen met een maximum van 100 m²;
- 3. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
- 4. detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
- i. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- j. het gebruik van een bedrijfswoning voor kinderopvang waarbij meer dan zes kinderen, inclusief de eigen kinderen, worden opgevangen;
- k. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 3.5 onder b, in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van de in bijlage 2 Specifieke toetsingscriteriaondergeschikte tweede tak of deeltijdfunctie opgenomen bedrijvigheid, mits:
- 1. de gronden ter plaatse zijn voorzien van een aanduiding voor een agrarische bedrijfskavel;
- 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 3. de gezamenlijke oppervlakte die wordt gebruikt ten behoeve van de ondergeschikte tweede tak of de deeltijdfunctie ten hoogste 350 m² bedraagt, tenzij er sprake is van een paardenhouderij in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 500 m² zal bedragen;
- 4. er sprake is van een ligging aan een weg, die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;
- 5. met een inpassingsplan aansluiting wordt gezocht bij het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Gemeente Westerveld, zodanig dat de bebouwing op een goede wijze in het landschap en in relatie tot de bestaande bebouwing wordt ingepast;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
- b. het bepaalde in lid 3.5 onder e in die zin dat een bestaande bedrijfswoning, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, wordt gebruikt voor de huisvesting van meer dan één huishouden, mits:
- 1. deze vergunning uitsluitend wordt verleend ten behoeve van de huisvesting van een tweede (huishouden van een) persoon;
- 2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er niet meer dan twee bedrijfswoningen worden gevestigd;
- 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. het bepaalde in lid 3.5 onder k in die zin dat gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
- 1. de paardrijbak zoveel mogelijk binnen een agrarische bedrijfskavel, dan wel daaraan grenzend, dan wel direct grenzend aan een bestemmingsvlak met bebouwing, ten hoogste 30,00 m vanaf de bestemmingsgrens of de grens van de agrarische bedrijfskavel, wordt gesitueerd;
- 2. bij beëindiging van het gebruik van de paardrijbak het agrarisch gebruik wordt hersteld;
- 3. er vanwege een paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor de nabijgelegen woonhuizen of woningen van derden;
- 4. de afstand tot een woonhuis van derden ten minste 15,00 m bedraagt;
- 5. de oppervlakte van de paardrijbak ten hoogste 800 m2 bedraagt;
- 6. een omheining uitsluitend transparant wordt toegepast met een maximale bouwhoogte van 1,80 m;
- 7. de paardrijbak niet wordt voorzien van bestrating of andere verharding;
- 8. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
- 9. er ten hoogste 4 lichtmasten worden geplaatst;
- 10. de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 5,00 m bedraagt en de lichtmasten direct grenzend aan de paardrijbak worden geplaatst, waarbij de lichtuitstraling gericht is op de paardrijbak;
- 11. er sprake is van een goede inpassing in het landschap overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Gemeente Westerveld;
- 12. een paardrijbak niet aangelegd wordt achter een naburig perceel;
- 13. er ten hoogste één paardrijbak per perceel wordt toegestaan;
- 14. er geen bomen en/of houtgewassen worden gekapt, gerooid of geveld ten behoeve van de aanleg van de paardrijbak;
- 15. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet worden beperkt.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:
Functiewijziging agrarische bedrijfskavel naar wonen
- a. de bestemming 'Agrarisch - 2', uitsluitend voor zover ter plaatse voorzien van een agrarische bedrijfskavel, wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' of ten behoeve van een functieverandering van een agrarische bedrijfskavel, mits:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' van het bestemmingsplan Buitengebied van overeenkomstige toepassing zijn;
- 2. de agrarische bedrijfskavel ter plaatse wordt verwijderd;
- 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 4. de voormalige bedrijfsgebouwen, die landschapsontsierend zijn, worden gesaneerd ten behoeve van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
- 5. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning;
- 6. het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd;
- 7. de omvang van het bestemmingsvlak ten behoeve van het wonen ten hoogste 2.000 m² zal bedragen;
- 8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Functieverandering agrarische bedrijfskavel naar niet-agrarische bedrijvigheid
- b. de bestemming 'Agrarisch - 2' uitsluitend voor zover ter plaatse voorzien van een agrarische bedrijfskavel, wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van een functieverandering van een agrarische bedrijfskavel, mits:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 'Bedrijf' van het bestemmingsplan Buitengebied van overeenkomstige toepassing zijn;
- 2. de agrarische bedrijfskavel ter plaatse wordt verwijderd;
- 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 4. de functie ondergebracht wordt in de bestaande, voormalig agrarisch gebruikte gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging en die ten minste drie jaar ten behoeve van het agrarisch gebruik in gebruik zijn geweest;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de externe veiligheid. Voor het beoordelen van de externe veiligheid wordt de regionale brandweer om advies gevraagd, in geval de functiewijziging betrekking heeft op een agrarische bedrijfskavel of een deel daarvan dat zich binnen 200 m van een risicobron bevindt;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 3 Dubbelbestemmingsregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. het behoud van de archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijking van de bouwregels
Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2, mits:
- a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
- b. op basis van archeologisch door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad, of;
- c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
- 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
- 3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
- d. middels verleende vergunningen, rekeningen van uitgevoerd werk en dergelijke aangetoond wordt dat de bodem reeds eerder dieper geroerd is dan 0,30 m -Mv.
Indien aan de afwijking voorwaarden worden verbonden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 3' wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 4 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
De bouwgrenzen mogen in afwijking van de gebiedsbestemmingen en de overige bestemmingen in deze regels uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
- b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- b. het gebruik van de gronden ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
- c. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- d. het storten van puin en afvalstoffen;
- e. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
- f. het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale gevellengte van bedrijfsgebouwen in die zin dat de maximale gevellengte wordt vergroot tot ten hoogste 150 m, mits:
- 1. de gevel uitgevoerd wordt met een verspringing of een geleding waardoor het beeld van een lange gevel wordt doorbroken;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden, het Beeldkwaliteitsplan Gemeente Westerveld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Aanvullende werking welstandscriteria
De ter plaatse en in de regels geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken kan nader worden ingevuld door de welstandscriteria.
9.2 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria en waarbij telkens het Beeldkwaliteitsplan Gemeente Westerveld toetsingskader zal zijn.
Hoofdstuk 5 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het 'Bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening Wittelterweg 20 te Wittelte'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Plangebied
Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt gevormd door het perceel Wittelterweg 20 te Wittelte (kadastraal nummer 1001), in het buitengebied van de gemeente Westerveld. Het plangebied ligt in de hoek van de Wittelterweg met De Broeken en is vanaf de openbare weg aan vrijwel alle kanten met groen omzoomd. De exacte planbegrenzing blijkt uit het op de verbeelding van dit bestemmingsplan aangegeven plangebied. Het plangebied bestaat uit bebouwde als wel onbebouwde agrarische gronden behorende bij een voormalig melkrundveehouderijbedrijf.
1.2 Aanleiding
Geldende juridisch-planologische regeling
Voor het plangebied zijn twee bestemmingsplannen van kracht, te weten:
- het bestemmingsplan Buitengebied Diever 1997 van de voormalige gemeente Diever (vastgesteld door de gemeenteraad op 23 april 1997 en gedeeltelijk goedgekeurd door gedeputeerde staten op 18 november 1997). In dit geldende bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemming 'beekdalen C' met de aanduiding 'grondgebonden agrarisch bedrijf'.
- bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Westerveld (vastgesteld 6 augustus 2014) waarmee het plangebied voor een deel met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' is voorzien.
Planvoornemen
Het planvoornemen betreft het realiseren van een kleinfruitkwekerij met de teelt van framboos als activiteit in het plangebied. Het gewenste functionele gebruik past niet binnen de geldende agrarische bestemming. Om het gebruik toch mogelijk te maken, is een herziening van beide van toepassing zijnde bestemmingsplannen noodzakelijk. Dit vindt plaats met voorliggend postzegelbestemmingsplan. De doelstelling van dit bestemmingsplan kan dan ook worden samengevat als het treffen van een passende juridisch-planologische regeling in het plangebied die recht doet aan de toekomstig gewenste gebruik- en bebouwingsituatie.
Principeverzoek
Per brief van 24 juni 2014 is door initiatiefnemer bij de gemeente een gemotiveerd principeverzoek voor het planvoornemen ingediend. Planologische medewerking is gevraagd om een bestemmingswijziging voor de voorgenomen activiteit mogelijk te maken, alsook de agrarische bouwkavel te vergroten en de ligging te wijzigen, zodanig dat:
- een (permanente) foliekas van 2.500 m2 kan worden opgericht, en;
- teeltondersteunende voorzieningen (seizoensmatig van karakter) in de vorm van zogenaamde regenkappen ter grootte van circa 6.000 m2 mogelijk zijn.
Hierop is door het college van burgemeester en wethouders besloten om in principe akkoord te gaan met het plan. Per brief van 28 oktober 2014 is initiatiefnemer hierover geïnformeerd. In deze brief zijn verschillende aanwijzingen ten aanzien van de planuitwerking gegeven die bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn betrokken.
1.3 Leeswijzer
Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 een planbeschrijving gegeven. Het van toepassing zijnde overheidsbeleid is in het daaropvolgende hoofdstuk uiteengezet. Een omschrijving van de omgevingsaspecten, betreffende planologische en milieukundige randvoorwaarden, is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de toelichting op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan en de hiervoor te volgen procedure. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
In het plangebied is sprake van een vrijgekomen agrarisch bedrijf. Voorheen was een melkrundveehouderijbedrijf in het plangebied gevestigd. Naast de agrarische bedrijfswoning. waarvan het achterhuis bij de woonruimte is betrokken, zijn enkele agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig. Het gaat hierbij om twee ligboxenstallen van ongeveer 560 m2 en 300 m2, een voormalige en buiten gebruik gestelde mestsilo (verbouwd tot longeerruimte voor paardenhouderij) van 200 m2, een stookhok van 10 m2 en een wagenloods van 270 m2. De bestaande bebouwingsituatie zal in de toekomstige situatie worden gehandhaafd.
2.2 Toekomstige Situatie
Als gemeld in de inleiding zal het plangebied worden aangewend ten behoeve van een frambozenkwekerij. Hiertoe zal het huidige agrarische bouwvlak verplaatst en vergroot moeten worden om 2.500 m2 aan foliekas en 6.000 m2 aan regenkappen te kunnen realiseren en landschappelijk zo goed mogelijk in te passen.
Het belang van de benodigde oppervlakte van de foliekas en regenkappen is groot voor een goede bedrijfsvoering. Het natuurlijke seizoen voor framboosteelt ligt in de periode van juni t/m augustus, maar de tegenwoordige teelt van framboos kan rendabel worden gemaakt door meerdere teeltrondes te laten plaatshebben waarbij het natuurlijke seizoen vervroegd en verlaat wordt (van mei t/m november).
Met het planvoornemen heeft elke teeltronde een bruto teeltoppervlak van 2.500 m2. Gemiddeld genomen is deze oppervlakte met eigen arbeid voor de teelt met daarbij ingeleende arbeid voor de oogst ter grootte van circa 4 fte in de oogstperiode te doen. De teelt wordt 'uit de grond' gedaan, in containers (grotere potten). Deze staan op een semi-verhard teeltbed dat als voornaamste doel drainage en het weren van onkruid heeft. In de buitenteelt ligt tussen de rijen een grasbaan, in de foliekas een pad dat bestaat uit losse betonnen elementen. De planten zijn middels druppelaars aangesloten op een fertigatiesysteem, waarmee afgepast water en meststoffen worden toegediend. De planten worden met draden omhooggehouden en hebben een totale hoogte van circa 2,40 m.
Voor de toekomstige bedrijfsvoering in het plangebied wordt uitgegaan van vijf teeltrondes waarvan de eerste en de laatste ronde in een foliekas plaatsvinden en de tussenliggende rondes buiten in de openlucht worden geteeld, maar wel beschermd in de vorm van regenkappen.
Foliekas
Een (multispan) foliekas bestaat uit een permanente kasconstructie die is overtrokken met enigszins diffuus transparant folie (zie onderstaande afbeelding). De kas heeft luchtingsramen in de nok en een goot op hoogte die zich tussen halfronde- of zadeldakvormige vakken bevindt. De goot- en nokhoogte zijn maximaal 4 m respectievelijk 6 m. Voor een goede bedrijfsvoering is een kasoppervlakte van 2.500 m2 benodigd. Deze wordt gekoppeld aan de bestaande stalruimte, die de functie van werkruimte (voor onder meer het verpakken van de kwekerijproducten) zal krijgen.
Figuur 1. Voorbeeld multispan foliekas.
De foliekas wordt ingezet voor de randen van het teeltseizoen waar de prijsvorming sterk bovengemiddeld is. Een productieve teeltronde van een goede kwaliteit is essentieel voor een gezonde exploitatie.
Regenkappen
Regenkappen vormen een tijdelijke en seizoensgebonden overkapping waarbij boven elke teeltrij folie wordt gespannen dat tussen twee boogvormige elementen wordt geklemd (aan binnen- en buitenzijde). Deze bogen worden op een hoogte van ongeveer 2,4 m middels een dwarsbalk aan staanders (palen) bevestigd. De totale hoogte bedraagt ongeveer 3,2 m. De breedte van de kappen is 2,3 m en de afstand tussen de plantrijen 2,75 m. Tussen de kappen zit 0,5 m ruimte. Regenwater valt langs de kap naar beneden op de grasbaan die tussen de rijen ligt.
Figuur 2. Teelt van framboos onder regenkappen.
Het aanbrengen van de folie gebeurt rond april en wordt eind oktober weer verwijderd. Ook de planten worden na de oogst verwijderd. Van november t/m maart blijven enkel de staanders, dwarsbalken en bogen geplaatst. In een meer demontabel systeem zouden alleen de staanders permanent blijven staan en kunnen ook de dwarsbalken en bogen worden verwijderd.
De regenkappen zijn nodig voor drie teeltronden van elk 2.500 m2 bruto teeltoppervlak. Rekening houdend met de tussenruimte tussen elke teeltrij komt dit neer op circa 6.000 m2 aan overkappingen.
De regenkappen beschermen het gewas en vooral de vrucht tegen beschadiging door grote instraling van de zon (verbranding), tegen hagelschade en tegen vruchtrot als gevolg van te lange natperiodes van het gewas en de vrucht. Hierdoor wordt de infectiedruk van schimmelziekten sterk gereduceerd.
Figuur 3. Situering van foliekassen en regenkappen in nieuw agrarisch bouwvlak in toekomstige situatie.
Recreatieappartement
Naast voorgaande geldt ook het voornemen om in het voorhuis van de bestaande agrarische bedrijfswoning een recreatieappartement (ca. 110 m2 brutovloeroppervlakte over twee verdiepingen) te creëren als nevenfunctie. Hiermee kan dit gedeelte van het pand ook een zinvolle invulling worden gegeven, omdat het gezien de grootte van het geheel (ca. 500 m2 woonoppervlak) niet voor bewoning door initiatiefnemer hoeft te worden gebruikt; initiatiefnemer zal zelf namelijk het achtergelegen deel (midden- en achterstuk) gaan bewonen.
Ondergeschikte detailhandel van ter plaatse geteelde producten
Een andere voorgenomen neveninkomstenbron betreft de mogelijkheid van kleinschalige verkoop van de kwekerijproducten middels een verkoopautomaat met eventueel een overkapping op de hoek Wittelterweg-De Broeken (maximale oppervlakte van 10 m2 en maximale hoogte van 3 m). Een bijkomende beweegreden hiervoor is omwonenden en toeristen/recreanten de mogelijkheid te bieden om de lokaal geteelde kwekerijproducten op een laagdrempelige manier te kunnen kopen.
2.3 Landschappelijke Inpassing
Een foliekas en regenkappen als teeltondersteunende voorzieningen zijn geen gemeengoed in de gemeente Westerveld. Omdat een foliekas en regenkappen een ander aanzicht geven dan agrarische opstallen bij een veehouderijbedrijf, verleent de gemeente medewerking aan de realisatie van een fruitkwekerij onder voorwaarde dat een en ander landschappelijk wordt ingepast. Deze landschappelijke inpassing is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van het bestemmingsplan.
Plangebied
In het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied Westerveld (2010) is het buitengebied in een zestal landschapstypen opgedeeld (zie tevens paragraaf 3.3). Het buitengebied van Westerveld kent een rijke variatie aan landschappen. Het plangebied ligt in het veldontginningenlandschap. Op korte afstand van deze locatie zijn het beekdalen-, essen-, veldgronden- en wegdorpenlandschap te onderscheiden.
Figuur 4. Landschapstypenkaart uit het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied Westerveld met plangebied (rode cirkel)
Het veldontginningenlandschap is een vrij open landschap, waarbij de openheid onderbroken wordt door rechte landschapselementen zoals houtwallen en -singels en meer robuuster elementen zoals bosjes. De erven zijn overwegend op de kop van de percelen, aan de ontginningsassen, gelegen.
Landschappelijke context
In het begin van de 20ste eeuw was er sprake van een kleinschaliger landschap van smalle opstrekkende percelen die werden begeleid door houtwallen en -singels. De openheid werd toen sterk bepaald door de essen en de heidevelden. Gedurende de eeuw heeft er echter enige vervlakking plaatsgevonden, waardoor de landschapstypen lastiger te onderscheiden zijn. De percelen van de veldontginningen hebben een ruimere maat gekregen, waarbij enkele landschapselementen zijn verdwenen. Hierdoor heeft de kleinschaligheid plaats gemaakt voor een meer open landschap. De heidevelden zijn daarentegen juist weer sterker bebost, waardoor deze openheid plaats gemaakt heeft voor een meer besloten landschap.
Het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied Westerveld zet bij ontwikkelingen in op het versterken (herstellen) van het verschil tussen open en besloten delen. Het planten van aaneengesloten opgaand groen op erven is hiervoor een geschikt middel.
Figuur 5. Historische kaarten van links naar rechts, respectievelijk 1924, 1961 en 1995
Figuur 6. Luchtfoto van huidige situatie
In het plangebied is reeds sprake van een erf- en perceelsbeplanting aan de zijden van de Wittelterweg en De Broeken. Vanaf deze wegen, met name vanaf De Broeken, is het achtererf nauwelijks zichtbaar. Op enige afstand van het erf, aan de zuidzijde, is er zicht over het open perceel op het erf. Hier is sprake van een bomenrij, maar er ontbreekt onderbeplanting. De openheid is hier goed te ervaren. Het invullen van het perceel met teeltgewas en regenkappen verkleint deze openheid enigszins. Aangezien deze teelt seizoensgebonden is, gaat de openheid niet permanent verloren en ontstaat er een fraaie wisselende ervaring gedurende het jaar.
Figuur 7. Houtsingel op de perceelsgrens aan De Broeken (links) en zicht vanaf De Broeken uit het zuiden (rechts)
Landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing
Figuur 8. Erfinrichtingsschets
Situering
De toe te voegen foliekassen en regenkappen worden op het achtererf geplaatst, zodat er sprake blijft van een representatieve zijde aan de Wittelterweg (ontginningsas). Er is sprake van een langgerekt perceel. Door de kassen en kappen in de lengterichting te plaatsen, parallel aan de perceelsgrens en de weg De Broeken, wordt deze lengte benadrukt.
Vormgeving
De uitstraling van de kassen en kappen wijkt af van zijn omgeving door het gebruik van folie en ronde bogen als overkapping. Door de afwijkende materialen en vormgeving is het gewenst dat de kassen en kappen niet beeldbepalend zijn. Het toevoegen van erfbeplanting dient het zicht op de foliekassen te beperken. De regenkappen zijn seizoensgebonden. De kappen zijn grotendeels demontabel. De kappen worden beperkt omgeven door beplanting, zodat na het seizoen de openheid van het perceel sterker te ervaren is.
Ontsluiting
Het achtererf met de kassen en kappen zal ontsloten worden via de weg De Broeken. Hierdoor kan het bestaande erf in zijn opzet blijven functioneren en blijft de verkeersdruk op de Wittelterweg beperkt. De ontsluiting bestaat uit een klinker- of halfverharding.
Erfbeplanting
Er is reeds sprake van een aaneengesloten en vrij dichte beplanting op de perceelsgrens die aan De Broeken grenst. Aanvullende erfbeplanting is aan deze zijde dan ook niet nodig. Wel dient de aaneengesloten en dichte structuur van de houtsingel behouden te blijven.
Aan de west-/zuidzijde van de bouwkavel wordt een houtsingel toegevoegd die niet alleen de foliekassen landschappelijk inpassen, maar die betekenis heeft voor de inpassing van het gehele erf. De houtsingel heeft een lengte van ongeveer 50 m en een breedte van 5 m. De houtsingel bestaat uit een samenstelling van soorten die maximaal 3 m hoog worden. Dit kunnen de volgende soorten zijn: Vlier, Hazelaar, Krent, Gelderse roos, Zoete kers en/of Hulst.
Samenvatting uitgangspunten
Situering
- De kassen worden op het achtererf geplaatst.
- De kassen worden in de lengterichting gesitueerd, parallel aan de perceelsgrens en de weg De Broeken.
Vormgeving & Massa
- De foliekassen hebben een goothoogte van maximaal 4 m.
- De foliekassen hebben een nokhoogte van maximaal 6 m.
- Het totale oppervlak aan foliekassen bedraagt maximaal 2.500 m2.
- De regenkappen hebben een maximale hoogte van 3,50 m.
- Het totale oppervlak aan regenkappen bedraagt maximaal 6.000 m2.
Materiaal- en kleurgebruik
- De foliekassen bestaan uit een kasconstructie met enigszins diffuus transparante folie.
- De regenkappen bestaan uit staanders en dwarsbalken met folie als overkapping.
- De regenkappen zijn demontabel, waarbij alleen de staanders permanent blijven staan.
Ontsluiting
- De kassen worden ontsloten via een bestaande inrit aan De Broeken.
- De ontsluiting en erfverharding bestaat uit klinkerbestrating of halfverharding.
Erfbeplanting
- Aan de west-/zuidzijde van de bouwkavel wordt een nieuwe houtsingel toegevoegd.
- De houtsingel heeft een lengte van ongeveer 50 m en een minimale breedte van 5 m.
- De soortkeuze bestaat uit inheemse soorten met een maximale hoogte van 3 m. Dit kunnen zijn: Vlier, Hazelaar, Krent, Gelderse roos, Zoete kers en/of Hulst.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
In de "Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte" (SVIR, 13 maart 2012) is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In het SVIR is gekozen voor een selectieve inzet op 13 nationale belangen. Hierbuiten hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Nationale belangen uit de SVIR hebben geen betrekking op het plangebied. Er is dan ook geen strijdigheid met het rijksbeleid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.
3.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsvisie Drenthe 2014
De "Omgevingsvisie Drenthe 2014" (vastgesteld: 2 juli 2014) betreft de geactualiseerde versie van de eerdere omgevingsvisie van 2010 en bevat het strategisch kader voor de ruimtelijke economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020 met in sommige gevallen een doorkijk voor de periode daarna. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein. De beleidslijnen zijn themagericht uiteengezet.
De missie uit de omgevingsvisie betreft het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de provinciale kernkwaliteiten. De onderscheiden kernkwaliteiten zijn: rust, ruimte, natuur en landschap, oorspronkelijkheid (authenticiteit/Drents eigen), 'naoberschap', menselijke maat, veiligheid en kleinschaligheid (Drentse schaal). Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van deze kernkwaliteiten. Naast de kernkwaliteiten is er ook de dynamiek van de bedrijvigheid die van grote maatschappelijke en economische betekenis is vanwege de werkgelegenheid en de vitaliteit van stad en land. Bedrijvigheid is dan ook van provinciaal belang en is in dat kader als kernwaarde benoemd. In het landelijk gebied wil de provincie derhalve voldoende ontwikkelingsmogelijkheden bieden voor landbouw, recreatie en toerisme en andere niet-agrarische bedrijvigheid. Het plangebied is op de visiekaart aangegeven als gelegen in een landbouwgebied behorende bij het robuust landbouwsysteem.
Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (2011)
De in de omgevingsvisie benoemde provinciale belangen zijn geborgd met regels in de "Provinciale Omgevingsverordening Drenthe" (vastgesteld: 9 maart 2011). Vanwege de actualisatie van de omgevingsvisie is een actualisatie van deze omgevingsverordening aanstaande. Hoofdstuk 3 omvat het Ruimtelijke Omgevingsbeleid in de huidige verordening. In artikel 3.21 betreffende agrarische bedrijvigheid is aangegeven dat een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op locaties die op de visiekaart zijn aangeduid als landbouwgebieden, niet voorzien in ontwikkelingen die een structureel negatief effect op het functioneren van de agrarische sector in het gebied hebben. Het planvoornemen van dit bestemmingsplan betreft een versteviging van de agrarische sector en is derhalve in lijn met de omgevingsverordening. Daarnaast gelden nog randvoorwaarden voor locaties in beekdalgebieden, maar hiervan is met het plangebied geen sprake.
In artikel 3.23, lid 5, van de verordening is geregeld dat een ruimtelijk plan niet voorziet in nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven. Een glastuinbouwbedrijf is gedefinieerd als een agrarisch bedrijf gericht op de teelt of veredeling van gewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van kassen. Onder kassen worden gebouwen van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de teelt of veredeling van tuinbouwgewassen, fruitteelt of sierteelt verstaan. Als uitzondering hierop geldt dat een ruimtelijk plan kan voorzien in alternatieve gebruiksmogelijkheden voor vrijkomende agrarische bebouwing als in dat ruimtelijk plan wordt aangetoond dat:
- a. de nieuwe activiteit aan de in de omgevingsvisie aan het desbetreffende gebied toegekende hoofdfunctie niet schaadt;
- b. de nieuwe bedrijfsactiviteit niet milieubelastend van aard is, en;
- c. de woonfunctie van de vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing gehandhaafd blijft.
Hiervan is met het planvoornemen van dit bestemmingsplan sprake. Dit bestemmingsplan ziet toe op een agrarische functieverandering van vrijgekomen agrarische bebouwing. Kernkwaliteiten worden, getuige het kaartmateriaal bij de omgevingsvisie en -verordening, met het plan niet aangetast; een schets en onderbouwing van de landschappelijke inpassing is voor het plangebied opgesteld (paragraaf 2.3) en met regels in dit bestemmingsplan geborgd. De voorgenomen fruitkwekerij is minder milieubelastend dan het eerder gevestigde melkrundveehouderijbedrijf ter plaatse (paragraaf 4.4). Daarnaast blijft de woonfunctie met het planvoornemen in het voorhuis in stand.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Westerveld (2013)
De "Structuurvisie Westerveld" (vastgesteld 26 november 2013) geeft richting aan ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente. De basis voor het kader vormen de kernkwaliteiten van de gemeente (sociaal, landschappelijk en cultuurhistorisch). In de structuurvisie zijn uitspraken op hoofdlijnen gedaan over thema's als de ruimtelijke structuur, woonaanbod en -omgeving, welzijn en voorzieningen, economie en werkgelegenheid en mobiliteit.
Vertrekpunt voor het gemeentelijk handelen, en daarmee de structuurvisie, vormt de identiteit van Westerveld: een groene, agrarische gemeente rijk aan cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische waarden. De belangrijkste bronnen van werkgelegenheid zijn dan ook de agrarische sector, recreatie en toerisme. De agrarische sector bestaat grotendeels uit extensieve veehouderij. Een verbreding van activiteiten is zichtbaar, maar dit leidt niet tot problemen en past goed binnen de ruimtelijke mogelijkheden. In de structuurvisie wordt voorzien dat de zwakkere agrarische bedrijven ophouden te bestaan door een verminderde bedrijfsopvolging en schaalvergroting in de landbouw. De gemeente geeft aan op deze ontwikkeling te willen anticiperen en meebewegen door te reageren wanneer zich binnen de gemeentelijke invloedssfeer daadwerkelijk veranderingen voordoen.
Het plangebied ligt in een op de visiekaart als 'landbouw, natuur en recreatie' aangewezen gebied. In dit verwevingsgebied kunnen landbouw, natuur en recreatie zich in de gemeentelijke visie gelijkwaardig doorontwikkelen. Nieuwe functies kunnen worden toegestaan, mits de verdere ontwikkeling van bestaande functies niet wordt aangetast dan wel gecompenseerd. Voor dit gebied worden ontwikkelingen verwacht waarbij functieverandering en -verbreding veelvuldig nodig zal zijn door combinatie van functies in bestaande en nieuwe bedrijfsvormen.
Beeldkwaliteitsplan Buitengebied Westerveld
Om nieuwe ontwikkelingen landschappelijk in te kunnen passen, geldt het "Beeldkwaliteitsplan Buitengebied Westerveld" (vastgesteld 21 september 2010), die de landschappelijke waarden van de gemeente in beeld brengt. Het beeldkwaliteitsplan gaat over de kenmerken en essenties van de zes verschillende landschapstypen en de verschillen in bebouwingstypologieën in de gemeente. Het beeldkwaliteitsplan is gebaseerd op het landschapsbeleid zoals eerder vastgelegd in de kadernota voor een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied in 2006. Het plangebied ligt in het veldontginninglandschap. De kernkwaliteiten hiervan zijn:
- overwegend open, plaatselijk verdicht met bosjes, houtwallen en singels;
- in gebruik als bouw- en grasland;
- percelering afhankelijk van ontginning en ruilverkaveling;
- bebouwing voornamelijk langs ontginningsassen.
In lijn met het beeldkwaliteitsplan is de inrichting van het plangebied uitgewerkt in een schets en onderbouwing van de landschappelijke inpassing (zie paragraaf 2.3).
3.4 Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet in strijd met het geldende ruimtelijke beleid van het Rijk. Het planvoornemen van dit bestemmingsplan mag als passend in het provinciaal beleid worden beschouwd. De voorgenomen ontwikkeling geeft, met inachtneming van het beeldkwaliteitsplan voor het buitengebied van Westerveld, verder invulling aan de gestelde opgaven in de gemeentelijke structuurvisie. Het planvoornemen draagt bij aan de levendigheid en continuïteit van agrarische activiteiten in het buitengebied van de gemeente, alsook in bescheiden mate aan parttime werkgelegenheid in de directe omgeving (ca. 4 fte in de oogstperiode van mei t/m november). Evenwel is een bestemmingsplanherziening voor het planvoornemen noodzakelijk om de functieverandering naar een andere vorm van agrarische bedrijvigheid mogelijk te maken. Dit vindt met voorliggend bestemmingsplan plaats.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Geluidhinder
Wet- en regelgeving
Wanneer binnen een bij Wet geluidhinder (Wgh) vastgestelde geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet middels een akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan geldende voorkeursgrenswaarden voor geluidhinder kan worden voldaan. Geluidhinder kan onder meer ontstaan vanwege wegverkeerslawaai, spoorweglawaai of industrielawaai.
Onderzoek
Met dit bestemmingsplan is geen sprake van de inpassing van een nieuwe voor geluidhinder gevoelige functie. Geluidhinder vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de Wgh hoeft verder niet te worden betrokken bij dit bestemmingsplan.
Conclusie
Op dit bestemmingsplan is het aspect geluidhinder niet van toepassing.
4.2 Verkeer
Gelet op het aantal verkeersbewegingen wordt geen onevenredige toename in de toekomstige situatie verwacht. Ten opzichte van de voormalige bedrijfsactiviteiten van het melkrundveehouderijbedrijf zullen de verkeersbewegingen behorende bij de vestiging van een de frambozenkwekerij van vergelijkbare aard zijn. Motorvoertuigbewegingen zullen voornamelijk bestaan uit leveranties van teeltbenodigdheden (naar schatting twee keer per week) en de afvoer van gereed product (eenmaal daags gedurende de periode juni t/m oktober). Daarnaast zal in de periode van juni t/m oktober van maandag t/m zaterdag personeel worden ingehuurd voor de pluk. Dit zijn naar schatting 4 tot 6 medewerkers die dagelijks van en naar het plangebied zullen bewegen. Het plangebied heeft een bedrijfsingang aan De Broeken waarvan voornamelijk gebruik zal worden gemaakt. De verkeersoverlast door vestiging van de fruitkwekerij is met het planvoornemen dan ook beperkt.
4.3 Luchtkwaliteit
Wet- en regelgeving
Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer niet te worden getoetst. Een grens van 3% verslechtering (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) wordt als 'nibm' beschouwd. Hiervan is sprake wanneer een planvoornemen tot meer dan 1.410 voertuigbewegingen van personenwagens dan wel 86 voertuigbewegingen van vrachtverkeer per weekdagetmaal leidt.
Onderzoek
Gelet op voorgaande paragraaf leidt het planvoornemen van dit bestemmingsplan niet tot een dusdanig extra aantal verkeersbewegingen dat het aspect luchtkwaliteit in het geding zou zijn. Het plan moet dan ook worden beschouwd als een nibm-plan.
Conclusie
Dit bestemmingsplan wordt niet door de wettelijk gestelde eisen wat betreft het aspect luchtkwaliteit belemmerd.
4.4 Bodem
Wet- en regelgeving
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem inzicht moet worden verkregen in de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan. Het gaat daarbij onder meer om de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel worden voorkomen.
Onderzoek
Op de provinciale bodeminformatiekaart is zoveel mogelijk informatie verzameld over de kwaliteit van de bodem en wordt informatie verschaft over bodemonderzoeken en -saneringen die zijn uitgevoerd. Ook is er informatie opgenomen over bedrijven of terreinen waar 'verdachte' werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt en waar mogelijk bodemonderzoek moet worden uitgevoerd. Voor het bestemmingsplan is deze bodeminformatie geraadpleegd. Voor het plangebied zijn geen bodemonderzoeken en/of bodemsaneringen bekend. Daarnaast wordt geen melding gemaakt van historische activiteiten met betrekking tot bodemverdachte werkzaamheden ter plaatse. Met dit bestemmingsplan vindt een functiewijziging van agrarische activiteiten in het plangebied plaats. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in de bestaande situatie vormt planologisch gezien geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Conclusie
De locatie van het planvoornemen van dit bestemmingsplan is niet bodemverdacht. Vanuit oogpunt van de milieuhygiënische bodemkwaliteit is voorliggend bestemmingsplan planologisch uitvoerbaar.
4.5 Milieuzonering
Wet- en regelgeving
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten.
Onderzoek
De voorgenomen bedrijfsactiviteiten in het plangebied (agrarische bedrijfsgebouwen t.b.v. fruitkwekerij, fruitteelt in kassen zonder verwarming) kunnen op basis van de VNG-publicatie worden aangemerkt als milieucategorie 2 (SBI-code 011/012/013-1,2). Hiervoor geldt een minimale richtafstand tot aan hindergevoelige objecten van 30 m (op grond van het aspect geluid). Hindergevoelige objecten betreffende primaire woonfuncties in de directe nabijheid van het plangebied zijn op grotere afstand gesitueerd; de meest nabijgelegen gevel van een woning is die aan de Wittelterweg 23 en staat op meer dan 30 m. Daarnaast geldt dat milieuhinder met het planvoornemen van dit bestemmingsplan wordt afgewaardeerd, omdat voorheen een melkrundveehouderijbedrijf ter plaatse gevestigd was. Op basis van de VNG-publicatie geldt voor het fokken en houden van rundvee (SBI-code 0141, 0142) milieucategorie 3.2 met een minimaal aan te houden richtafstand van 100 m (vanwege geur). De verwachte geluiduitstraling kan in de toekomstige situatie als gelijk worden verondersteld, maar verbeteringen treden op wat betreft hinder van geur en stof.
Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
Mogelijkerwijs worden ten behoeve van de fruitkwekerij in de toekomstige situatie gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Vanwege het ontbreken van wet- en regelgeving is in de praktijk de vuistregel ontstaan die aangeeft dat er een afstand van 50 m tussen agrarische gronden met open teelten en een voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelig object, zoals een woning, in acht moet worden genomen. Bij deze afstand wordt er enerzijds van uitgegaan dat de bedrijfsvoering van de agrariër niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van omwonenden. De afstand van 50 m betreft een indicatieve richtafstand. Hiervan kan in de praktijk worden afgeweken. In het geval van voorliggend planvoornemen van dit bestemmingsplan is dit niet noodzakelijk, omdat woningen van derden in de omgeving op grotere afstand liggen dan de gronden die voor de toekomstige fruitteelt in het plangebied zijn bedoeld. Bovendien is in het plangebied geen sprake van open teelt, maar zal de teelt onder regenkappen en in een foliekas plaatsvinden.
Conclusie
Ten aanzien van milieuzonering bestaan er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan en mag worden verwacht dat er een verbeterde milieusituatie in de directe omgeving optreedt. Er is ook geen reden om aan te nemen dat het mogelijke gebruik van gewasbeschermingsmiddelen tot hinderlijke situaties zal leiden.
4.6 Externe Veiligheid
Wet- en regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen.
De veiligheidsrisico's in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico (PR) en een groepsrisico (GR). De normen voor het plaatsgebonden risico en groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon dan wel deel uitmakend van een groep. Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met een nabijgelegen risicobron. Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van tien of meer personen in één keer het (dodelijke) slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Het aantal personen in de nabijheid van een incident heeft invloed op de omvang van het groepsrisico. Tussen het aantal personen en de aard en de dichtheid van bebouwing bestaat een causaal verband.
Onderzoek
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierop staan verschillende risico-ontvangers en -bronnen aangegeven. Aan de hand van de risicokaart is voor dit bestemmingsplan nagegaan of er ook aandachtspunten op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Dit blijkt in en in de wijde omgeving van het plangebied niet het geval, met uitzondering van een aanwezige transportroute van gevaarlijke stoffen over de provinciale weg N371 (Assen-Meppel). Hierop is de "Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen" (cRNVGS) uit 2012 van toepassing in geval het planvoornemen binnen het invloedsgebied van deze weg ligt.
Transport van gevaarlijke stoffen over de weg
De risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen geeft nadere informatie over de risico's die worden veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Resultaat in de atlas is een kaart waarop de wegen in Nederland staan afgebeeld waarvoor een plaatsgebonden risicocontour geldt. Afhankelijk van de hoeveelheid en intensiteit van het vervoer van gevaarlijke stoffen is de contour groter of kleiner. Voor de N371 geldt een PR10-6-contour op de as van de weg. Voor de weg is een groepsrisico berekend van minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
Gelet op de aard van het planvoornemen (functieverandering naar andersoortige agrarische bedrijvigheid) en een dusdanige afstand tot de weg van minimaal 150 m vanaf het nieuwe bouwvlak, zal de oriëntatiewaarde van het groepsrisico door voorliggend bestemmingsplan amper worden beïnvloed. Het planvoornemen zal niet leiden tot een significante bijdrage aan het groepsrisico. Aangenomen mag worden dat vanuit externe veiligheid wat betreft de N371 dan ook geen belemmeringen voor het planvoornemen optreden.
Conclusie
Dit bestemmingsplan wordt gezien het vorengaande wat betreft externe veiligheid uitvoerbaar geacht.
4.7 Erfgoed
Wet- en regelgeving
De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van erfgoed is de Monumentenwet 1988 (Monw). Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is op 1 september 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden, als onderdeel van de (gewijzigde) Monw. De kern van de Wamz is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan vanwege de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover sprake is van erfgoed, dient voor ruimtelijke plannen dan ook aangegeven te worden op welke wijze met cultuurhistorie en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening is gehouden.
Onderzoek
Archeologie
De gemeente Westerveld beschikt over een eigen archeologische beleidsadvieskaart. Hierop is per gebied aangegeven bij welke ingrepen archeologisch onderzoek nodig is. Volgens dit gemeentelijk archeologiebeleid geldt voor het noordelijk deel van het plangebied een middelhoge tot hoge archeologische verwachting. In een dergelijk gebied is archeologisch onderzoek door de gemeente verplicht gesteld bij ontwikkelingen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 30 cm.
Figuur 9. Kaartfragment gemeentelijke archeologische beleidskaart
Voorliggend bestemmingsplan maakt het oprichten van een fruitkwekerij (frambozen) met de daarbij behorende folie- en boogkassen met inrichting mogelijk. Deze nieuwe ontwikkeling vindt hoofdzakelijk buiten het aangegeven gebied met archeologische waarden plaats. Voor het planvoornemen is dan ook met de gemeentelijk archeoloog nagegaan in hoeverre archeologisch onderzoek voor het planvoornemen noodzakelijk is. Hieruit is gebleken dat geen noodzaak voor archeologisch onderzoek bestaat, omdat frambozenstruiken oppervlakkig wortelend zijn waardoor de bodemverstoring binnen de 30 cm zal blijven. Daarnaast geldt dat de kassen licht gefundeerd zullen zijn, waarvoor geen grootschalig graafwerk hoeft te worden uitgevoerd. De gemeentelijk archeoloog heeft daarom geadviseerd om de locatie in dit specifieke geval vrij te geven voor wat betreft archeologie. Voor eventuele toekomstige (bouw)werkzaamheden die dieper gaan dan 30 cm en groter zijn dan 1.000 m2 blijven de onderzoeksverplichtingen op basis van de archeologische waarde bestaan.
Cultuurhistorie
In het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Wel kunnen de structuren en kenmerken in de omgeving als waardevol worden aangemerkt. Uit kaartmateriaal van het provinciaal geoportaal blijkt geen aanwezigheid van cultuurhistorische relicten (lijnen of vlakken) in het plangebied. Dit bestemmingsplan leidt dan ook niet tot verstoring van cultuurhistorische waarden; cultuurhistorie hoeft derhalve niet nader onderzocht te worden.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect erfgoed (archeologie en cultuurhistorie) bestaan er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Overigens blijft in alle gevallen de archeologische meldingsplicht voor het plangebied van kracht (art. 53 en 54 Monw). Concreet houdt dit in dat wanneer bij de werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente Westerveld.
4.8 Ecologie
Wet- en regelgeving
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet (Ffw) en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998), de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.
Onderzoek
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet (Ffw), een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.
Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 20 januari 2015 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.
Onderzoeksgebied
De ecologische inventarisatie is uitgevoerd voor de vergroting van het bouwvlak aan de achterzijde van het agrarische erf. Met voorliggend plan wordt ter plaatse de realisatie van een foliekas en regenkappen ten behoeve van een kwekerijbedrijf mogelijk gemaakt.
In de huidige situatie bestaat het onderzoeksgebied (hierna plangebied) uit een deels verhard terrein dat dienst doet als opslagterrein (voorheen opslag van kuilvoer), een paardenstal (voorheen ligboxenstal voor koeien), een paardrijbak (vulling zand) en agrarisch grasland. Het grasland wordt intensief begraasd door paarden. De vegetatie is kort en de bodem is dichtgetrapt. De paardenstal is opgetrokken uit gevels van baksteen die in de topgevels overgaan in damwandprofielplaten. De kap is gedekt met golfplaten. Aan de binnenzijde is geen dakbeschot aanwezig.
Aan de oostzijde grenst het plangebied aan een boomsingel; voornamelijk zachte berk en zomereik met in de ondergroei veel braam en riet. Aan de zuid- en westzijde grenst het plangebied aan agrarisch grasland.
Figuur 10. Aanzicht plangebied vanuit het zuiden
4.8.1 Soortbescherming
Flora- en faunawet
Achter de Ffw staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Ffw van 23 februari 2005 kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, hierna te noemen: licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd. De inheemse vogelsoorten hebben een eigen afwijkend beschermingsregime; ze vallen zowel onder het middelzware als strenge beschermingsregime.
Inventarisatie
Ten aanzien van de aanwezigheid van beschermde soorten is, naast het afgelegde veldbezoek, via Quickscanhulp.nl1 (©NDFF - quickscanhulp.nl: 22-01-2015, 09:52:46), soortinformatie uit de Nationale Database Flora en Fauna2 (NDFF) opgevraagd. Uit de verkregen opgave blijkt dat in een straal van 1 km rond het plangebied de laatste vijf jaar, naast verschillende vogelsoorten, de op basis van de Ffw middelzwaar en streng beschermde diersoorten eekhoorn, steenmarter, das, poelkikker en ringslang zijn geregistreerd.
Op basis van het veldbezoek is echter gebleken dat het plangebied een beperkte natuurwaarde kent. Beschermde planten zijn niet aangetroffen en worden door de voedselrijke bodem en de intensieve begrazing ook niet binnen het plangebied verwacht. Binnen het plangebied is daarnaast geen oppervlaktewater aanwezig. Door het huidige gebruik heeft het gebied een zeer lage waarde voor grondgebonden dieren en in de omgeving is veel grasland aanwezig.
Binnen het plangebied wordt de aanwezigheid van enkele op basis van de Ffw licht beschermde soorten verwacht. Het betreft bosmuis, bruine kikker, gewone pad, huisspitsmuis en veldmuis.
Het plangebied vormt in de huidige situatie geen hoogwaardig broedgebied voor vogels. Weidevogels nestelen over het algemeen niet op een korte afstand van opgaande beplanting en bebouwing. In de paardenstal zijn wel restanten van nesten van boerenzwaluw aangetroffen. De aanliggende boomsingel vormt verder een geschikte nestplaats voor vogels zoals fitis, heggemus, merel en winterkoning. Alle inheemse vogelsoorten zijn streng beschermd.
Het plangebied vormt een ondergeschikt onderdeel van het leefgebied van vleermuizen, zoals laatvlieger. Alle vleermuissoorten zijn streng beschermd. Vleermuizen foerageren tot op verschillende kilometers afstand van hun verblijfplaats.
Toetsing
Bij het egaliseren en anderszins bewerken van de grond zullen verblijfplaatsen van een aantal licht beschermde diersoorten worden vernield en/of verwijderd (artikel 11 Ffw). Ook kunnen bij de werkzaamheden individuen worden verwond en/of gedood (artikel 9 Ffw). De soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen bij ruimtelijke ontwikkelingen in de vrijstellingsregeling. Voor deze categorie hoeft dan ook geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de algemene zorgplicht van de Ffw.
Indien inrichtingswerkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels (in de directe omgeving van het plangebied) worden verstoord en vernietigd. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te verstoren of te vernietigen (artikel 11 en 12 van de Ffw). Daarom dient bij de planning van en gedurende de uitvoering van de werkzaamheden rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Verstoring van broedgevallen van vogels dient te worden voorkomen. Voor de in het plangebied te verwachten vogelsoorten kan dit plaatsvinden door werkzaamheden buiten de broedperiode uit te voeren. Tevens kunnen voorbereidende maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat vogels tot broeden kunnen komen binnen het plangebied. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd in het kader van de Ffw. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt. Relevant is dat boerenzwaluw een aanzienlijk langer broedseizoen kent, dat onder gunstige omstandigheden loopt van april tot begin oktober.
In de foliekassen wordt niet gewerkt met assimilatiebelichting waardoor effecten ten aanzien van vleermuizen beperkt zijn. Eventuele vliegroutes worden niet verstoord en in de omgeving is veel alternatief foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op vleermuizen worden dan ook geheel niet verwacht.
- 1. Quickscanhulp.nl is een online applicatie waarmee een afgeleide van data uit de NDFF wordt weergegeven. Het is daarmee een hulpmiddel voor ervaren ecologen om te bepalen of een beschermde soort wel of niet in het plangebied kan voorkomen. Quickscanhulp.nl geeft aan op welke afstand waarnemingen van beschermde soorten in relatie tot het plangebied zijn aangetroffen. Voor Quickscanhulp.nl worden alleen gevalideerde waarnemingen gebruikt, de Gegevensautoriteit Natuur staat hiervoor in.
- 2. Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). De NDFF is de meeste complete natuurdatabank van Nederland. De NDFF geeft informatie over waarnemingen van beschermde en zeldzame planten en dieren en bevat uitsluitend gevalideerde gegevens: de Gegevensautoriteit Natuur heeft vastgesteld dat ze kloppen. Informatie is te vinden op www.natuurloket.nl.
4.8.2 Gebiedsbescherming
Voor het plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) en de provinciale structuurvisie en verordening.
Natuurbeschermingswet 1998
In de Nbw 1998 is de bescherming van specifieke (natuur)gebieden geregeld. Onder de Nbw 1998 worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Nbw 1998 een externe werking kent.
Ecologische hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het nationale natuurbeleid. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale EHS is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Omgevingsvisie Drenthe en de bijbehorende Provinciale omgevingsverordening Drenthe (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid).
Inventarisatie
Het plangebied is geen onderdeel van en grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Nbw 1998. Op een afstand van ruim 1 km ten westen van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Dwingelderveld. Het Dwingelderveld is in juli 2013 door de staatssecretaris van het ministerie van Economische Zaken definitief aangewezen als Natura 2000-gebied. Verder ligt op ruim 2 km ten oosten van het plangebied het Natura 2000-gebied Holtingerveld. Het Holtingerveld is in april 2010 door de staatssecretaris van het ministerie van Economische Zaken definitief aangewezen als Natura 2000-gebied. Er is voor beide gebieden nog geen definitief beheerplan vastgesteld. Wel is het proces opgestart.
Figuur 11. Ligging Natura 2000-gebieden Dwingelderveld (links) en Holtingerveld (rechts) ten opzichte van het plangebied
Het plan en omgeving hebben geen betrekking op gronden die deel uitmaken van de EHS of ecologische verbindingszones.
Toetsing
Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van het plan worden negatieve op Natura 2000-gebieden niet verwacht. Het gebied sluit aan bij bestaande bebouwing en opgaande beplanting en heeft geen belangrijke ecologische relaties met beschermde gebieden.
4.8.3 Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is, gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en het aard van het plan, een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.
Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een vooronderzoek in het kader van de Ffw, een Voortoets in het kader van de Nbw 1998 of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient wel rekening te worden gehouden met de mogelijkheid van nestelende vogels.
Voor het plan is geen ontheffing van de Ffw of een vergunning op grond van de Nbw 1998 nodig. Het plan is daarnaast op het punt van EHS niet in strijd met de Provinciale omgevingsverordening Drenthe.
Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.
4.9 Water
Wet- en regelgeving
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. De watertoets wordt gezien als procesintrument. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het plangebied valt in het beheersgebied van het waterschap Reest en Wieden.
Onderzoek
Het plan is bij het waterschap via de digitale watertoets op www.dewatertoets.nl aangemeld. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is documentatie hieromtrent opgenomen. Met de digitale watertoets is geconstateerd dat voor dit bestemmingsplan een normale watertoetsprocedure moet worden doorlopen.
Onderstaand wordt ingegaan op de bestaande waterhuishouding en vervolgens zijn de voor het planvoornemen belangrijkste uitgangspunten en adviezen genoemd. Het volledige watertoetsdocument is als bijlage 1 Watertoetsdocument bij de toelichting opgenomen.
Bestaande waterhuishouding
Het plan ligt in het stroomgebied van de Vledder en de Wapserveense Aa. Rond het plangebied liggen watergangen van het waterschap. Het peilgebied heeft een maximumpeil van NAP 4,95 (opgemerkt wordt dat dit peil de instelhoogte van het kunstwerk is en zodoende voor het laagste deel van het peilvak de drooglegging garandeert. Lokaal kunnen dus (grote) verschillen optreden).
De hoogte van het maaiveld ligt gemiddeld op NAP 5,75 m. De bodem (deklaag) van het perceel bestaat voornamelijk uit zand.
De maximale grondwaterstand ligt tussen 40-80 cm onder het maaiveld (Gt IV). Er kunnen, door de aanwezigheid van slecht doorlatende lagen, schijngrondwaterstanden tot dicht onder het maaiveld voorkomen.
Uitgangspunten grondwateroverlast
- Compensatie: Voor middelgrote plannen geldt als regel: 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet als wateroppervlak ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende regenwater. In het plan wordt een verhard oppervlak van ca. 8.500 m2 gerealiseerd. Dit houdt in dat een waterbergend oppervlak van ongeveer 850 m2 moet worden aangelegd. In overleg met het Waterschap is een afwateringsplan opgesteld waarbij de kas en de regenkappen via goten en greppels afwateren op nieuw aan te leggen waterlopen. Deze nieuwe waterlopen komen vervolgens uit op de bestaande waterlopen aan weerszijden van het perceel. Deze komen uit op de Zekte. In bijlage 2 Afwateringsplan is deze situatie verbeeld.
- Beekdalenbeleid: het plan ligt in een beekdal. Door de geringe omvang van het plan is het mogelijk deze functie in het beekdal te vestigen. Gezien de kapitaalintensieve functie is het echter belangrijk binnen het plan op te hogen naar NAP + 5.60 m. Deze ophoging wordt in combinatie met waterberging gecompenseerd (zie wateroverlast).
- Grondwateroverlast bij bebouwing: in gebieden met een slechte bodemgesteldheid (keileem, klei, veen) of met een te hoge grondwaterstand dicht onder het maaiveld kan grondwateroverlast optreden. Dit wordt voorkomen door de volgende voorkeursvolgorde toe te passen: (1) kruipruimteloos bouwen, (2) ophogen van het plangebied of (3) toepassen van drainage in openbaar gebied en particulier terrein.
- Grondgebruik: In het beekdal is het peilbeheer op graslanden gericht. Het peilbeheer in graslanden is gericht op hogere grondwaterstanden. Daarnaast kan in extreme neerslagsituaties groter dan 1/10 jaar wateroverlast optreden.
Uitgangspunten riolering
- Gescheiden afvoer: Er wordt in het plan rekening gehouden met gescheiden waterstromen. Het regenwater wordt niet afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie, maar binnen het plangebied verwerkt. Bij het gescheiden afvoeren van regenwater wordt rekening gehouden met de drempelhoogte in relatie tot de fluctuatie van het ontvangende water.
- Kwaliteit hemelwater: Alleen schone oppervlaktes mogen worden gescheiden van de afvalwaterstroom. Er wordt een zuiverende passage/voorziening aangebracht voordat vervuild hemelwater (zoals afstromend water van een parkeerterrein) wordt geloosd op het oppervlaktewater.
Watervoorziening
- Relatie oppervlaktewater en grondwater: Geen onnodig diepe drooglegging en ontwatering.
- Flexibel peilbeheer: een flexibel peil wordt toegepast en afgestemd op relatie oppervlaktewater en grondwater en op aanwezigheid van regenwateruitlaten en/of riooloverstorten.
- Inrichting: gebiedseigen water wordt vastgehouden en aanvoer van gebiedsvreemd water wordt zoveel mogelijk beperkt. Geïsoleerde vijverpartijen of watergangen worden vermeden.
Bodemdaling
- Hoge grondwaterstanden: In zettinggevoelige gebieden wordt rekening gehouden met de bodemgesteldheid en de relatief hoge grondwaterstanden. Bestaand grondwaterpeil wordt gehandhaafd en de bouwwijze wordt hierop aangepast.
Beheer en onderhoud
- Onderhoud vanaf de kant: Bij onderhoud vanaf de kant geldt een obstakelvrije zone vanaf 5 meter vanaf de boveninsteek van de watergang.
Conclusie
Wat betreft het wateraspect is het planvoornemen uitvoerbaar, mits rekening wordt gehouden met de uitgangspunten zoals die in het watertoetsdocument zijn genoemd.
4.10 M.e.r.-beoordeling
Wet- en regelgeving
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Het aantal situaties waarvoor een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht moet worden uitgevoerd is verminderd. Er zijn nu meer situaties waar eerst beoordeeld kan worden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op een activiteit die voorkomt op de D-lijst van het Besluit m.e.r. dat beneden de drempelwaarden valt een toets moet worden uitgevoerd of er belangrijke nadelige milieugevolgen zijn. Voor deze toets, als nieuw element in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Toetsing
Dit bestemmingsplan maakt een ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied mogelijk. Het planvoornemen betreft evenwel geen activiteit die op de D-lijst van het Besluit m.e.r. voorkomt. Een m.e.r.-beoordeling kan derhalve achterwege worden gelaten. Daarbij mag worden gesteld dat de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied reeds op voldoende wijze in de voorgaande paragrafen zijn beschreven. Hieruit kan worden opgemaakt dat voor het plan geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu worden voorzien. Dit bestemmingsplan geeft dan ook geen aanleiding voor een onderzoek in het kader van het Besluit m.e.r.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Algemeen
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast.
SVBP2012
De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit onder meer dat niet meer wordt gesproken van voorschriften maar van regels. Tevens zijn er een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in het artikel aangaande begrippen. In het Bro is een formulering opgenomen ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht. Deze teksten zijn neergelegd in de planregels.
De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.
5.2 Toelichting Op De Regels
De hoofdstukindeling van de regels is op een standaardwijze opgesteld. In navolgende is per hoofdstuk een korte toelichting hierop gegeven.
Inleidende regels
In de Inleidende regels (artikel 1 en 2) zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden. Door een vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten te hanteren, wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid hiervan vergroot.
Bestemmingsregels
In de Bestemmingsregels (artikelen 3 ten 4) zijn de van toepassing zijnde bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. In hiernavolgende paragraaf volgt een nadere toelichting op de gehanteerde bestemmingen. Afwijkingsmogelijkheden, die in de verschillende bestemmingsregels zijn benoemd, zorgen voor enige flexibiliteit op de toepassing van het plan. Specifieke gebruiksregels zijn opgenomen die er nadrukkelijk op toezien welk gebruik als in strijd met het bepaalde in de bestemmingsomschrijving wordt aangemerkt.
Algemene regels
In de Algemene regels (artikelen 5 tot en met 9) staan artikelen benoemd die in het algemeen voor het gehele bestemmingsplan gelden en min of meer losstaan van de specifieke bestemmingsregels en om die reden in een apart hoofdstuk worden opgenomen. Zo ziet de anti-dubbeltelregel in artikel 5 er op toe dat gronden, die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen zijn betrokken, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. Deze regel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan. Verder gaat het bij de algemene regels om algemeen geldende bouw-, gebruiks- en afwijkingsregels, alsook enkele overige regels ter afstemming met welstand, nadere eisen en Natura 2000-gebied.
Overgangsregels- en slotregels
Overgangs- en slotregels in de afsluitende artikelen (10 en 11) zijn overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht en de SVBP2012 opgenomen.
5.3 Toelichting Op De Bestemmingen
Agrarisch - 2
Met de bestemming 'Agrarisch - 2' wordt aangesloten op de regeling die is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Westerveld (dat is vastgesteld maar dat voor wat betreft de agrarische bestemmingen is vernietigd).
Het bouwblok is aangeduid als 'specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel kwekerijbedrijf' en is zodanig vormgegeven dat deze goed ingepast kan worden in het landschap. De grootte van het bouwvlak is afgestemd op de oppervlakte van de foliekas en de regenkappenconstructie. in de bouwregels zijn de maximale oppervlakten en bouwhoogten aangeven. Voor het pand (aan de weg) mag een verkoopautomaat voor kwekerijproducten worden gebouwd.
In de bestemming wordt ook de realisatie van een recreatieappartement in het voorhuis mogelijk gemaakt. Dit recreatieappartement is aangeduid als 'recreatie'.
Waarde - Archeologie 3
Ter bescherming van (mogelijke) in het plangebied aanwezige archeologische waarden is de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' van toepassing. Bij nieuwe ontwikkelingen waarbij bodemingrepen worden voorzien, is de omvang en de diepte van de ingreep (in alle gevallen 30 cm beneden maaiveld) leidend. Voor bouwwerken en werkzaamheden dient bij iedere ingreep groter dan 1.000 m² vooraf een omgevingsvergunning te worden verkregen. Ter bescherming van de (mogelijk) aanwezige archeologische waarden is voor de dubbelbestemming een omgevingsvergunning opgenomen voor diverse werkzaamheden op en in de bodem. Voorwaarde voor het verlenen van omgevingsvergunning is dat middels onderzoek wordt aangetoond dat geen archeologische waarden zijn aangetroffen of dat deze archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad. Mochten er wel archeologische waarden worden aangetroffen dan kan alleen onder voorwaarden een omgevingsvergunning worden verleend.
5.4 Overige Aspecten
Additionele voorzieningen
In dit bestemmingsplan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, verhardingen, bermen, geluidwerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke bij de bestemming inbegrepen zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld.
Handhaving
Dit bestemmingsplan geeft de gewenste planologische situatie voor het plangebied aan. Bestemmingsplannen zijn bindend voor de overheid en de burger. Enerzijds kan de overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen, anderzijds vormt het bestemmingsplan een juridisch kader voor de burger waaruit deze kan afleiden wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, op de in eigendom zijnde dan wel de naastgelegen buurpercelen, in de directe woon- en leefomgeving.
5.5 Bestemmingsplanprocedure
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Voorbereidingsfase
De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro haar voornemen (vaak als voorontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook biedt de gemeente eventueel de mogelijkheid om een reactie te geven op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. De gemeente geeft een reactie op de overleg- en inspraakreacties die voor zover noodzakelijk worden verwerkt in de regels en verbeelding.
Terinzageleggingsfase
Na de aankondiging in de Staatscourant en op de website www.officielebekendmakingen.nl wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.
Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.
Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurt als volgt:
- Indien Gedeputeerde Staten of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
- Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Grondexploitatie
Het plangebied wordt door een private partij ontwikkeld. De exploitatie zal geheel in handen van en voor risico van initiatiefnemer komen te liggen. De initiatiefnemer draagt voor het planvoornemen ook alle kosten van het bouw- en gebruiksklaar maken van het plangebied. De gemeente hoeft hiertoe geen risicodragende investeringen voor haar rekening te nemen.
Onderzoeks- en plankosten
De kosten voor het voorliggende bestemmingsplan en de daarbij behorende noodzakelijke onderzoeken worden door de aanvrager van de bestemmingsplanherziening gedragen. De kosten van de gemeente betreffen de gebruikelijke kosten voor planbegeleiding. Deze worden gedekt uit de legesheffing voor het in procedure brengen van het bestemmingsplan.
Planschade
Door het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door belanghebbende eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1. Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. De mogelijke kosten die samenhangen met deze tegemoetkoming in de planschade worden door de aanvrager van de bestemmingsplanherziening gedragen. Hiervoor is tussen de gemeente en eigenaar een planschadeovereenkomst ondertekend.
Conclusie
Voorgaande betekent dat dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 23 april 2015 tot en met 20 mei 2015 ter inzage gelegen voor inspraak en het is in het kader van het vooroverleg verzonden naar de overlegpartners. Onderstaand wordt ingegaan op de ingediende overleg- en inspraakreacties.
Voorverleg
In het kader van het overleg volgens artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening, is het voorontwerpbestemmingsplan "Buitengebied, partiële herziening Wittelterweg 20 te Wittelte" opgestuurd naar de volgende overlegpartners:
1. Provincie Drenthe;
2. Waterschap Reest en Wieden.
Van de overlegpartners is een reactie ontvangen.
ad 1. Gedeputeerde Staten van Drenthe
Algemene opmerking
Op basis van de Omgevingsvisie Drenthe zijn in het voorontwerpbestemmingsplan de volgende aspecten van provinciaal belang:
- Kernkwaliteiten:
- 1. landschap
- 2. cultuurhistorie
- 3. archeologie
- Wonen
- Milieu en leefomgevingskwaliteit
De overlegreactie is als bijlage 3 Overlegreactie provincie Drenthe bij de toelichting gevoegd.
Advies:
Het plan geeft geen aanleiding tot op-of aanmerkingen. Waardering is er voor de landschappelijke inpassing en de doorvertaling in de regels.
ad 2. Waterschap Reest en Wieden
Het waterschap heeft laten weten dat het voorliggende bestemmingsplan geen invloed heeft op de waterhuishouding. Wel is de initiatiefnemer door het Waterschap Reest en Wieden, na een bezoek ter plekke, geadviseerd over het nemen van compenserende maatregelen ter verbetering van de waterafvoer van de toekomstige kwekerijgronden. Zie hiervoor paragraaf 4.9 van de toelichting. Deze aanpassingen zijn binnen het bestemmingsplan mogelijk. Het Waterschap gaat akkoord met het voorliggende plan.
Inspraak
Er zijn geen inspraakreacties ingediend.
Bijlage 1 Bedrijvenlijst Kleinschalige Bedrijfsmatige Activiteiten
Bijlage 1 Bedrijvenlijst kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Bijlage 2 Specifieke Toetsingscriteria Ondergeschikte Tweede Tak Of Deeltijdfunctie
Bijlage 2 Specifieke toetsingscriteria ondergeschikte tweede tak of deeltijdfunctie