KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Voorliggend Bestemmingsplan
1.5 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.6 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Algemeen
2.2 Nationaal Beleid
2.3 Provinciaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten
3.1 Bodem
3.2 Archeologie En Cultuurhistorie
3.3 Water
3.4 Ecologie
3.5 Bedrijven En Milieuzonering
3.6 Geluid
3.7 Luchtkwaliteit
3.8 Geur
3.9 Externe Veiligheid
3.10 Milieueffecten
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Bestaande Situatie
4.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Regels
5.1 Algemeen
5.2 Nadere Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Inspraak, Overleg En Zienswijzen
7.1 Inspraak
7.2 Overleg
7.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Bedrijvenlijst Bedrijventerreinen
Bijlage 2 Parkeernormen
Bijlage 1 Watertoets

De Valderse Dwingeloo, partiële herziening bedrijventerrein

Bestemmingsplan - Gemeente Westerveld

Vastgesteld op 25-06-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'De Valderse Dwingeloo, partiële herziening bedrijventerrein' van de gemeente Westerveld;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1701.571PHZNijverhwegDW-0003 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aanduidingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde aanduiding;

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 bestaande

bestaand en legaal aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan;

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.12 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.13 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.14 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.15 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.16 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.17 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.18 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt;

1.19 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.20 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel in bouwkundig opzicht qua massa en vorm, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.21 kap

een dakafdekking onder hoek van meer dan 5 graden met het horizontale vlak;

1.22 overkapping

een bouwwerk voorzien van een plat dak dan wel een kap en met maximaal één wand is uitgevoerd;

1.23 peil

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

1.24 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.25 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een woning of, indien een woning met meer dan één zijde naar de weg is gekeerd, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(s);

1.26 voorgevelrooilijn

de voorgevelrooilijn is de naar de openbare weg gekeerde bouwvlakgrens, en bij een hoekperceel de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen bouwvlakgrens;

1.27 vuurwerkbedrijf

een inrichting waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig is;

1.28 Wgh-inrichting

een inrichting als bedoeld in onderdeel D van bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht;

1.29 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.30 woonhuis

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de grens van een bouwperceel:

de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de grens van een bouwperceel.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.3 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Bij de toepassing van deze bepaling telt een dakoverstek mee, indien het overstek groter is dan 0,7 m;

2.9 oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 ondergeschikte bouwonderdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als:

  1. a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten;
  2. b. erkers die voldoen aan de bouwregels;
  3. c. overstekende daken en/of luifels, minder dan 0,70 m uitstekend en kleiner dan 4 m2;
  4. d. balkons die minder dan 1 m buiten de gevel steken;

buiten beschouwing gelaten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijven tot en met categorieën 3.2 van Bijlage 1 Bedrijvenlijst bedrijventerreinen;
  2. b. alsmede voor sportscholen, fietswinkels, kantoren en bijbehorende ruimtes;
  3. c. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. wegen, paden, parkeervoorzieningen;

met daarbijbehorende:

  1. f. gebouwen;
  2. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. h. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;

tuinen, erven en terreinen;

met dien verstande dat:

  1. i. het bestemmingsvlak tevens wordt ingericht voor de opvang, berging en infiltratie van hemelwater, een en ander zoals weergegeven in het watertoetsdocument van het waterschap;
  2. j. detailhandel is toegestaan mits deze detailhandel rechtstreeks voortvloeit uit de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf;
  3. k. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan;
  4. l. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
  5. m. Wgh-inrichtingen niet zijn toegestaan;
  6. n. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 niet zijn toegestaan;

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m2 en/of een grotere bouwhoogte dan 1,5 m, voor zover wordt gebouwd buiten het bouwvlak.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Parkeer-, laad- en losruimte

5.2 Bestaande maten

In afwijking van de in de regels vermelde:

  1. a. maximale maatvoering geldt dat indien een grotere maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, deze grotere maatvoering als maximum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  2. b. minimale maatvoering geldt dat indien een kleinere maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, deze kleinere maatvoering als minimum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  2. b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond bodemspecie en puin voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
  5. e. een functiewijziging van bouwwerken of onbebouwde gronden in een functie met een grotere parkeerbehoefte, zonder dat in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, waarbij:
    1. 1. de normen in acht worden genomen zoals opgenomen in Bijlage 2Parkeernormen waarbij geldt dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van deze beleidsregels wordt vastgesteld, deze nieuwe versie in acht wordt genomen;
    2. 2. alleen wordt gelet op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de functiewijziging.

6.2 Toegestaan gebruik

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt niet verstaan:

  1. a. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van kortstondige en/of incidentele evenementen, festiviteiten, manifestaties, jaarmarkten en weekmarkten, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend, dan wel een melding is gedaan;
  2. b. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
    1. 1. buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is;
    2. 2. hoogspanningsleidingen;
    3. 3. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer,

tenzij specifiek in dit plan geregeld.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  1. a. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, voor zover de verkeersveiligheid en/of - intensiteit daartoe aanleiding geven;
  2. b. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen zullen worden overschreden, voor zover een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. c. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van (de bediening van) kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes zullen worden gebouwd mits de inhoud per gebouwtje ten hoogste 50 m3 bedraagt;
  4. d. het bepaalde in het plan voor het gebruik van een woonhuis of een bedrijfswoning ten behoeve van bed & breakfast mits de logiesoppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van het oppervlak van de woning met een maximum van 50 m2, parkeren op eigen erf plaatsvindt en de logiesactiviteit wordt uitgeoefend door een van de bewoners van het woonhuis of de bedrijfswoning waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor wat betreft de bouwhoogte voor bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten mits:

  1. a. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand hoog bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een reclamemast, een torensilo, of daarmee gelijk te stellen hoog bouwwerk;
  2. b. de antenne niet geplaatst kan worden op een bedrijventerrein;
  3. c. de antenne vervolgens geplaatst moet worden in aansluiting op grote infrastructuurlijnen;
  4. d. de mast radiografisch noodzakelijk is;
  5. e. de bouwhoogte van de mast ten hoogste 40 m bedraagt;
  6. f. het aantal masten binnen de gemeente niet meer bedraagt dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit (site-sharing);
  7. g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Aanvullende werking welstandscriteria

De in het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken kan nader worden ingevuld door welstandscriteria.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als regels van het bestemmingsplan 'De Valderse Dwingeloo, partiële herziening bedrijventerrein'.

juni 2018.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Ten oosten van het bestaande bedrijventerrein 'De Valderse' in Dwingeloo, bevindt zich een uitbreidingslocatie voor bedrijven. De eigenaar van het perceel Nijverheidsweg 28 wil graag van de gelegenheid gebruik maken om zijn huidige bedrijfsactiviteiten uit te breiden op het aangrenzende perceel. De eigenaar is voornemens om op het aangrenzende perceel een nieuwe fabriekshal te realiseren ten behoeve van zijn staalbouwbedrijf op het perceel Nijverheidsweg 28.

Aangezien het initiatief thans niet mogelijk is binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan, heeft voorliggend bestemmingsplan het doel om de beoogde bedrijfsuitbreiding planologisch mogelijk te maken.

1.2 Plangebied

Het bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied dat globaal gelegen is aan de noordoostkant van Dwingeloo. Ten noorden van het plangebied bevindt zich de provinciale weg Lheedermade (N855) en ten westen het bestaande bedrijventerrein. Aan de zuid- en oostzijde van het plangebied bevindt zich agrarisch gebied.

Het perceel Nijverheidsweg 28 is zuidoostelijk gelegen binnen het bestaande bedrijventerrein. Het plangebied is direct gelegen aan de oostzijde van het perceel en bevindt zich in een thans te ontwikkelen uitbreidingslocatie van het bedrijventerrein. De volgende afbeelding geeft een overzicht van de globale begrenzing van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.571PHZNijverhwegDW-0003_0001.png"

Afbeelding: globale situering plangebied (rood omcirkeld)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Het plangebied valt binnen het 'bestemmingsplan De Valderse Dwingeloo, uitbreiding bedrijventerrein', welke door de gemeenteraad van Dwingeloo is vastgesteld op 26 april 2016.

Het plangebied is voor het grootste gedeelte bestemd met de bestemming 'Bedrijventerrein' en daarmee bedoeld voor de vestiging van bedrijven. Door middel van een aanduiding is geregeld welke bedrijven ter plaatse zijn toegestaan. In het noorden van het plangebied zijn bedrijven toegestaan tot maximaal categorie 3.2 en in zuiden van het plangebied zijn bedrijven toegestaan tot maximaal categorie 2. De horizontale grens tussen deze twee gebieden betreft de horizontale stippellijn op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.571PHZNijverhwegDW-0003_0002.png"

Afbeelding: uitsnede plangebied vigerend bestemmingsplan

Voorts bestaat er een smalle bossingel welke is voorzien van de bestemming 'Bos'. Hiermee wordt hoogopgaande, afschermende beplanting gewaarborgd. De bossingel is voorzien van een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming 'Bedrijventerrein'.

De regels van het bestemmingsplan bepalen dat het bouwvlak maximaal 2.500 m2 mag bedragen. Het oppervlakte van de nieuwe fabriekshal zal circa 4420 m2 bedragen. Er is een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een bouwvlak van 5000 m2 mogelijk te maken.

Samengevat betreft de voorgenomen ontwikkeling de wijziging van het met 'Bos" bestemde perceel naar de bestemming 'Bedrijventerrein' en de vergroting van het bestaande bouwvlak ten behoeve van een nieuwe fabriekshal. Daarnaast zal een deel van het perceel binnen het bestaande bedrijventerrein waar bedrijven zijn toegestaan tot maximaal categorie 2 worden gewijzigd naar een terrein waar bedrijven tot maximaal categorie 3 zijn toegestaan.

Het initiatief omvat drie strijdige activiteiten in relatie tot het vigerende bestemmingsplan. Er wordt geen gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid die voor de bossingel is opgenomen. Er wordt namelijk ook een deel van het perceel binnen het bestaande bedrijventerrein waar bedrijven zijn toegestaan tot maximaal categorie 2 gewijzigd naar een terrein waar bedrijven tot maximaal categorie 3 zijn toegestaan. Als er gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid zal er vervolgens nog een procedure wat betreft de wijziging van de milieucategorie moeten volgen. Er is daarom gekozen voor een herziening van het bestemmingsplan ter plaatse van de locatie. Nu kan het initiatief binnen één procedure plaatsvinden.

1.4 Voorliggend Bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de voorgenomen ontwikkeling planologisch mogelijk. Voor het plangebied is een bestemmingsregeling vervaardigd.

Het bestemmingsplan is afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening en voldoet aan de meest recente inzichten betreffende de digitale uitwisseling en raadpleging (RO-Standaarden).

Het bestemmingsplan is allereerst een digitaal bestemmingsplan, maar is daarnaast ook analoog beschikbaar. Het digitale plan heeft wettelijk gezien voorrang boven het analoge plan (bij onderlinge verschillen). De digitaliseringsplicht volgt uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vanaf 1 januari 2010. De plannen zijn hierdoor beter onderling uitwisselbaar en zijn bovenal voor iedereen te raadplegen op www.ruimtelijkeplannen.nl.

1.5 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan 'De Valderse Dwingeloo, partiële herziening bedrijventerrein' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.1701.571PHZNijverhwegDW-0003);
  • regels.

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden.

Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden van het plangebied en de daarbij behorende opstallen. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan verzekeren.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin wordt aangegeven wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook wordt hierin onderzoek weergegeven dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.6 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beknopte beschrijving van het relevante beleidskader. In de toelichting wordt in Hoofdstuk 4 een beschrijving van het plan gegeven. Het hoofdstuk start met een overzicht van de bestaande situatie, gevolgd door een beschrijving van de toekomstige situatie. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. De juridische vormgeving van het plan is uiteengezet in Hoofdstuk5. Een beschouwing over de uitvoerbaarheid alsmede de resultaten van de inspraak en het gevoerde overleg, neergelegd in respectievelijk Hoofdstuk 6 en Hoofdstuk 7 sluiten deze toelichting af.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Algemeen

Het Europese, nationale en provinciale beleid voor ruimtelijke ordening is neergelegd in onder meer beleidsnota's, verordeningen en structuurvisies. Het beleid van hogere overheden werkt meestal door in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Westerveld is dit het geval.

Met het beleid van hogere overheden gaan over het algemeen heel andere belangen gepaard en is sprake van een ander schaalniveau dan het niveau van een (kleinschalig) bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt daarom uitsluitend ingegaan op beleid dat voor de ontwikkeling van het plangebied van toepassing is.

2.2 Nationaal Beleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor het plangebied is het nationale belang 'zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen' van toepassing. Bij het voorliggende bestemmingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure te reageren op deze afweging.

Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, leefbaar en veilig Nederland. Bovendien is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijk ordening. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen ('de treden van de ladder'):

  1. 1. Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal.
  2. 2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.
  3. 3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend multimodaal ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Voor de toets aan de ladder zie paragraaf 2.3.1 De ladder staat niet in de weg aan dit bestemmingsplan.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de structuurvisie.

2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Barro stelt het Rijk regels aan bestemmingsplannen. Het gaat om regels die voorzien in de behartiging van Rijksbelangen. Deze regels zijn hier niet van toepassing.

2.3 Provinciaal Beleid

2.3.1 Omgevingsvisie Drenthe 2014

De Omgevingsvisie is op 2 juli 2014 door de Provinciale Staten vastgesteld en in werking getreden op 20 augustus 2014. In de omgevingsvisie zijn de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein geformuleerd. De omgevingsvisie vormt het strategisch kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020 met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna.

De provinciale missie is geformuleerd als 'het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is'. De provincie wil ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit. Aan de ruimtelijke kwaliteit wordt inhoud gegeven door zes kernkwaliteiten (landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur) alsmede door de aspecten zorgvuldig ruimtegebruik en milieu en leefomgevingskwaliteit. Bij ontwikkelingen moet een zorgvuldige afweging worden gemaakt in verband met de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij speelt de kernwaarde bedrijvigheid een rol. In het bijzonder wanneer sprake is van ontwikkelingen met positieve aspecten voor de werkgelegenheid en als sprake is van de vestiging van bedrijven speelt de kernwaarde bedrijvigheid een rol. Deze rol gaat niet zo ver dat met een beroep op de kernwaarde kan worden afgeweken van thematisch beleid.

De Omgevingsvisie is gefundeerd op drie onderdelen, namelijk:

1. de kernkwaliteiten;

2. zorgvuldig ruimtegebruik (de ladder voor duurzame verstedelijking) en

3. de milieu- en leefomgevingskwaliteit.

De uitgangspunten van de Omgevingsvisie zijn juridisch vertaald in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe.

Ad 1: Kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten zijn opgenomen op een kernkwaliteitenkaart. Op de afbeelding 'Uitsnede Kernkwaliteitenkaart' zijn de kernkwaliteiten voor het plangebied en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.571PHZNijverhwegDW-0003_0003.jpg"

Afbeelding: Uitsnede Kernkwaliteitenkaart (bron: www.provincie.drenthe.nl)

Voor het plangebied geldt de kernkwaliteit 'archeologie'. Op de volgende afbeelding is een uitsnede opgenomen van kaart 2e Archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.571PHZNijverhwegDW-0003_0004.jpg"

Afbeelding: Kaart 2e Archeologie (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Voor archeologie wenst de provincie vroegtijdig in het planvormingsproces met de initiatiefnemer(s) betrokken te worden. Het definiëren van het provinciaal belang voor archeologie en de daarbijbehorende sturing ziet de provincie als handreiking en kader voor gemeenten bij het ontwikkelen van een eigen gemeentelijk archeologiebeleid. In paragraaf 3.2 is nader aangegeven op welke wijze hiermee rekening is gehouden.

Ad 2: Ladder

Evenals in het nationaal beleid, wordt in het provinciaal beleid voor het inpassen van ruimtevragende functies de ladder duurzame verstedelijking gehanteerd. De ladder biedt een redeneerlijn voor het bevorderen van zorgvuldig ruimtegebruik.

In de omgevingsvisie zijn de treden van de ladder als volgt geformuleerd:

  1. 1. Is er een regionale behoefte?
  2. 2. Zo ja: is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
  3. 3. Zo nee: zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden gemaakt voor de (resterende) regionale behoefte met een goede landschappelijke inpassing.

Voor het 'bestemmingsplan De Valderse Dwingeloo, uitbreiding bedrijventerrein' is onderzocht of de uitbreiding van het bedrijventerrein voldoet aan de treden van de ladder. Daarin werd geconcludeerd dat de ladder de uitbreiding van het bedrijventerrein niet in de weg staat. De ontwikkeling die deze partiële herziening mogelijk maakt ligt deels binnen het terrein dat bestemd is voor de ontwikkeling van bedrijven. De bossingel dient momenteel alleen als afschermende beplanting en deze bossingel is voorzien van een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming 'Bedrijventerrein'. De voorgenomen ontwikkeling gaat niet tegen de redeneerlijn voor het bevorderen van zorgvuldig ruimtegebruik in.

Ad 3: Milieu- en leefomgevingskwaliteit

De milieubelasting in Drenthe is relatief gering en neemt, met uitzondering van ammoniak, steeds verder af. De gewenste kwaliteit wordt echter nog niet overal bereikt. Het doel is dat in Drenthe minimaal aan de wettelijke milieunormen wordt voldaan en er wordt gestreefd naar behoud en waar mogelijk verbetering van de huidige milieu- en leefomgevingskwaliteit.

De uitvoering van het milieubeleid in Drenthe wordt in sterke mate gestuurd door Europese en landelijke wet- en regelgeving. Het provinciaal milieubeleid richt zich in hoofdlijnen op het vroegtijdig aanhaken bij processen in de ruimtelijke ordening, het opnemen van eisen in omgevingsvergunningen milieu (milieuvergunningen), het saneren van situaties die niet aan de milieunorm voldoen, het concentreren en zoneren van milieuhinderlijke bedrijven en het verlenen van subsidies.

Met het voorliggende plan vindt een koppeling plaats tussen het milieubeleid en het proces van de ruimtelijke ordening. In Hoofdstuk 4 is nader ingegaan op de milieutechnische randvoorwaarden bij de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling betreft de wijziging van het met 'Bos" bestemde perceel naar de bestemming 'Bedrijventerrein' en de vergroting van het bestaande bouwvlak ten behoeve van een nieuwe fabriekshal. Daarnaast zal een deel van het perceel binnen het bestaande bedrijventerrein waar bedrijven zijn toegestaan tot maximaal categorie 2 worden gewijzigd naar een terrein waar bedrijven tot maximaal categorie 3 zijn toegestaan. Hiermee wordt aangesloten bij het provinciaal beleid, waarin is aangegeven dat economische activiteiten en stedelijke voorzieningen dienen te worden geconcentreerd binnen, of aansluitend aan, het bestaand stedelijk gebied. Met het voorliggende plan wordt aangesloten op het provinciaal beleid voor milieu en leefomgeving.

2.4 Gemeentelijk Beleid

2.4.1 Structuurvisie Westerveld

De gemeente Westerveld heeft een gemeentebrede (ruimtelijke) structuurvisie opgesteld. De structuurvisie geeft richting aan de ruimtelijke ontwikkelingen. De structuurvisie is op 26 november 2013 door de gemeenteraad vastgesteld.

De basis voor het kader vormen de kernkwaliteiten van de gemeente (sociaal, landschappelijk en cultuurhistorisch). In deze structuurvisie worden uitspraken op hoofdlijnen gedaan over thema's als de ruimtelijke structuur, woonaanbod en -omgeving, welzijn en voorzieningen, economie en werkgelegenheid en mobiliteit.

De gemeente Westerveld is bewust van haar verantwoordelijkheden, maar zeker ook van haar beperkingen als plattelandsgemeente gelegen te midden van Steenwijk, Meppel, Hoogeveen en Beilen. Algemene trends die nu ook al in Westerveld spelen zoals ontgroening, schaalvergroting en vergrijzing kunnen nu eenmaal niet door de gemeente gekeerd worden. Wel kan de gemeente anticiperen en meebewegen op te verwachten ontwikkelingen en reageren wanneer er zich daadwerkelijk veranderingen voordoen die binnen de invloedssfeer vallen. Daarnaast kan de gemeente initiatieven van derden faciliteren die de kernkwaliteiten van de gemeente in acht nemen of zelfs versterken, waardoor de effecten van de verschillende trends enigszins worden verzacht.

In hoofdstuk 29.29.4 is de uitbreiding van het bedrijventerrein expliciet benoemd. De gemeente heeft in de structuurvisie aangegeven dat voordat nieuwe bedrijven zich kunnen vestigen overeenstemming moeten worden bereikt over de uitgangspunten van het op te stellen bestemmingsplan en de wijze waarop zal worden samengewerkt met de grondeigenaar van de voor dit plan beoogde gronden. Dit zal ambtelijk worden voorbereid. In paragraaf 4.2 is dit nader uitgewerkt.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling geeft een invulling aan de opgaven uit de structuurvisie.

2.4.2 Welstandsnota

In 2008 heeft de gemeente Westerveld de herziening van de welstandsnota vastgesteld. Deze welstandsnota wil duidelijk maken welk welstandsniveau in de verschillende gebieden in de gemeente wordt gevoerd en welke criteria er gelden bij het beoordelen van de bouwplannen door de welstandscommissie. De Woningwet noemt een gemeentelijke welstandsnota een voorwaarde om bouwplannen op redelijke eisen van welstand te laten toetsen.

Conclusie

De nota biedt het inhoudelijke kader voor het overleg met de betrokkenen en de uiteindelijke advisering.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).

Om tot een gedegen planontwikkeling te komen, zijn diverse noodzakelijke onderzoeken uitgevoerd die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied.

Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de relevante aspecten en een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken.

3.1 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Voor het bestemmingsplan 'bestemmingsplan De Valderse Dwingeloo, uitbreiding bedrijventerrein' is onderzoek gedaan naar de bodemgesteldheid van het plangebied. In het onderzoek van 2007 wordt een aanbeveling gedaan voor het herbemonsteren van het grondwater op arseen. Vanaf 2008/2009 wordt het grondwater niet meer op arseen onderzocht mits vanuit historisch gebruik een verdenking voor arseen in de bodem bestaat. Gezien het feit dat het betreffende perceel tot op heden onbebouwd is geweest, wordt het perceel vanuit het gebruik dat het tot heden heeft gehad niet verdacht beschouwd voor arseen. Omdat al een geruime tijd ook niet meer op arseen wordt onderzocht, is volgens het onderzoeksbureau Wiertsema & Partners een herbemonstering niet meer zinvol.

Er zijn geen feitelijke omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat de rapportage niet meer actueel is.


Conclusie

Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling in het kader van de ruimtelijke procedure.

3.2 Archeologie En Cultuurhistorie

Op 1 januari 2012 zijn de Wet en het Besluit tot modernisering van de monumentenzorg in werking getreden. Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

Archeologie

In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. Bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die in 2007 van kracht is geworden. De wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn:

  • archeologische waarden moeten zo veel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard;
  • archeologie moet tijdig worden meegenomen in de ruimtelijke planvorming;
  • de veroorzaker betaalt de kosten van archeologisch onderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voor zover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder.

Historische (steden)bouwkundige waarden

In het plangebied bevindt zich geen bebouwing. Daarmee zijn er binnen het plangebied ook geen historische (steden)bouwkundige waarden, zoals bouwkundige monumenten. Ook in de omgeving van het plangebied ligt geen bebouwing met historische (steden)bouwkundige waarden.

Historische geografie

De kern Dwingeloo ligt nabij uitgestrekte bosgebieden (Dwingelderveld), heideterreinen (Dwingeloosche Heide) en agrarisch cultuurgebied. Het dorp ligt op een overgangsgebied van hoog naar laag nabij de Dwingelderstroom. De eerste bewoners van het dorp waren boeren die zich in kleine groepen vestigden in het overgangsgebied van hoog naar laag.

Het dorp Dwingeloo is een esdorp of een brinkdorp. Es- of brinkdorpen zijn waarschijnlijk ontstaan voor het jaar 700 na Christus. Alle vier essentiële elementen die de basis van zo'n nederzetting vormen, zijn bij Dwingeloo herkenbaar aanwezig, namelijk de madegronden (stroomdal van de Oude Vaart), de es, het bos (grotendeels in de 20e eeuw aangeplant) en de heide (Dwingeloosche Heide). Dwingeloo onderscheidt zich van de andere op het zandplateau voorkomende esdorpen door een brink van uitzonderlijk grote afmetingen.

Het dorp ligt op de helling van een kleine heuvelrug aan de beekdalzijde. De essen liggen op de heuvelrug. Het verschil in terreingesteldheid, grondsoort en hoogteligging heeft de vorm en grootte van de esgronden en de daarmee samenhangende vorm van het dorp beïnvloed. De bebouwing van het dorp heeft zich met name langs de randen van de essen ontwikkeld. Het huidige wegenpatroon van het dorp is ontstaan uit de vroegere onderlinge verbindingen tussen de boerderijgroepen. De uitbouw van het dorp heeft in latere jaren plaatsgevonden langs de wegen (driften) naar de essen. Door latere dorpsuitbreidingen is in Dwingeloo de directe relatie van de oude dorpsbebouwing met de essen, net als in veel andere dorpen, grotendeels verloren gegaan. Ten zuiden van de kern ligt de De Dwingelder-es en ten westen de Brug-es. Twee open, onbebouwde terreintjes achter de bebouwing van de brink (zuidzijde) zijn overblijfselen van de Zuid-Lheederes. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van de essen.

De bebouwingsstructuur van het dorpscentrum is in de loop der jaren vrijwel hetzelfde gebleven. Wel is er in de loop der jaren (onder meer door een dorpsbrand in 1923) een deel van de oorspronkelijke opstallen verloren gegaan. Niettemin is een aantal historische en karakteristieke panden van goede kwaliteit bewaard gebleven. Deze panden bepalen mede de ruimtelijke structuur van het dorp. Structuurbepalend voor het dorp is daarnaast de (boom)beplanting die op de brink en in de rest van het oude dorpsgedeelte staat.

Een deel van de kern van Dwingeloo is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Dit betreft de brink en de nabije omgeving van de brink. Het plangebied ligt op een ruime afstand van dit beschermd dorpsgezicht.

Van veel overige gebouwen is het gebruik in de loop van de jaren sterk veranderd. Nog maar een enkele boerderij is als agrarisch bedrijf in gebruik. Doordat een flink aantal boerderijen, ondanks hun veranderende functie, hun oude uiterlijk hebben behouden, blijft het beeld van een oud esdorp gehandhaafd.

Buiten het centrum bestaat het overgrote deel van het plangebied uit woongebied. Het betreft hier voornamelijk woongebieden die vrij recent zijn ontwikkeld. Qua karakter bestaan er per woonwijk duidelijke verschillen die met name worden veroorzaakt door verschillen in de woningtypes. Ten zuidwesten van het plangebied is woningbouw gesitueerd. Aan de westzijde van het plangebied ligt een bedrijventerrein.

Voor een esdorp is de relatie bebouwing en esgronden cultuurhistorisch gezien van belang. Ook dienen de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht te worden behouden. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van de essen en het beschermd dorpsgezicht. Het plangebied ligt aan een uitbreiding van de kern Dwingeloo. De locatie is omgeven door verschillende functies. De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan de cultuurhistorisch belangrijke elementen van Dwingeloo.

Conclusie

Vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.3 Water

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

De watertoets is uitgevoerd en toegevoegd als Bijlage 1. Op basis van deze toets volgt de normale procedure. Binnen 4 tot 6 weken neemt waterschap Drents Overijsselse Delta contact op en wordt een watertoetsdocument opgestuurd. Het document bevat:

  1. 1. informatie over de waterhuishouding in en rond het plangebied
  2. 2. concrete uitgangspunten van het waterschap die uitgewerkt kunnen worden
  3. 3. voortgang van het watertoetsproces

3.4 Ecologie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling moet rekening worden gehouden met het aspect ecologie. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Natuurnetwerk Nederland (NNN) opgenomen.

Een planologische ontwikkeling mag geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied.


Soortenbescherming

Op basis van de Wet natuurbescherming zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de wet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Wet natuurbescherming gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.


Voor het bestemmingsplan 'bestemmingsplan De Valderse Dwingeloo, uitbreiding bedrijventerrein' zijn onderzoeken gedaan naar de ecologische waarden in en rondom het plangebied.

De conclusie uit het meest recente onderzoek is dat de aanleg van het bedrijventerrein kan leiden tot het verdwijnen van de Ooievaar. Effecten zijn met name te verwachten wanneer de Ooievaar in zijn vrije aanvliegroute wordt belemmerd door (hoge) bebouwing. Ook tijdens de aanleg van het bedrijventerrein is het mogelijk dat verstoring optreedt als in de buurt van het nest met groot materieel (bijvoorbeeld hoogwerkers) wordt gewerkt. Omdat nesten van Ooievaars een jaarronde bescherming genieten moet een ontheffing worden aangevraagd en een mitigatie-opgave worden uitgewerkt indien bij de voorgenomen ontwikkeling de hierboven beschreven effecten niet kunnen worden uitgesloten. Uitgangspunt is dat de functionaliteit van het leefgebied van de Ooievaar behouden blijft.


Het verwijderen van ruige vegetaties en het rooien van bomen en struiken kan leiden tot verstoring of vernietiging van nesten van broedvogels. Dergelijke werkzaamheden dienen daarom buiten het broedseizoen (begin april tot begin augustus) te worden uitgevoerd.


De werkzaamheden kunnen verder leiden tot negatieve effecten op licht beschermde soorten. Deze negatieve effecten zullen niet leiden tot het vernietigen van hele populaties. Het betreft allemaal licht beschermde soorten waarvan de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is. Voor deze soorten geldt een algehele vrijstelling. Schade aan deze soorten hoeft niet te worden gecompenseerd. Op deze soorten is de zorgplicht wel van kracht. De zorgplicht bepaalt dat men wilde planten en dienen zo min mogelijk schade dient te berokkenen.

Er zijn geen feitelijke omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat de rapportage niet meer actueel is.

Conclusie

Vanuit het aspect ecologie dient rekening te worden gehouden met de genoemde onderdelen. Hiertoe dienen genoemde adviezen te worden opgevolgd. Dit is verder geen belemmering voor het in procedure nemen van deze partiële herziening.

3.5 Bedrijven En Milieuzonering

Hinder ten opzichte van woningen vanwege bedrijven kan mede worden beperkt door toepassing van de Wet milieubeheer. Bij de beoordeling van een omgevingsvergunningaanvraag wordt bezien of een inrichting aan de gestelde milieueisen kan voldoen en zo ja welke voorschriften er aan de vergunning worden verbonden. Tegenwoordig vallen veel inrichtingen rechtstreeks onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Dit zal naar verwachting in de toekomst alleen maar toenemen. In slechts enkele gevallen kan de gemeente nadere eisen stellen.


Niettemin is het gewenst om al bij de planologische toets inzicht te hebben en te bieden in de aanvaardbaarheid uit milieuhygiënisch oogpunt. Dit heeft tot gevolg dat er op bestemmingsplanniveau een coördinatie dient plaats te vinden tussen milieuwetgeving en ruimtelijke ordening. Echter door de komst van het Activiteitenbesluit zullen er waarschijnlijk steeds minder aanvragen voor omgevingsvergunningen (milieu) worden ingediend.


Ter bevordering van deze coördinatie wordt gebruik gemaakt van de door de VNG opgestelde bedrijvenlijst uit de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009. Deze bedrijvenlijst geeft een indicatie van de aan te houden afstanden tussen bedrijven en woningen, afhankelijk van enerzijds de aard van het gebied en anderzijds de aard (zwaarte) van de bedrijvigheid. Daarbij is uitgegaan van gemiddelde bedrijven en rustige woonwijken.


De in de bedrijvenlijst opgenomen bedrijven zijn op basis van milieuaspecten ingedeeld in een categorie volgens de VNG-systematiek. Hiertoe zijn de aspecten geur, stof, geluid en gevaar kwantitatief beoordeeld, hetgeen zich weerspiegelt in een aanbevolen afstand van het bedrijf tot aaneengesloten woonbebouwing, die gewenst is om hinder uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Voor elk van de aspecten is de gewenste afstand bepaald. Uit de vier verkregen richtafstanden kan de uiteindelijk gewenste afstand worden afgeleid door de grootste daarvan aan te houden. De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van bestemmingsplannen.


Het plangebied

De voorliggende partiële herziening biedt ruimte aan de bouw van een nieuwe fabriekshal. voor een deel van het plangebied geldt maximaal milieucategorie 2 en voor een deel geldt maximaal milieucategorie 3.2. Ten opzichte van de huidige situatie verschuift de grens van het noordelijke gedeelte van het plangebied waar momenteel tot maximaal milieucategorie 3.2 is toegestaan in zuidelijke richting. De grens wordt in het verlengde van het reeds bestaande bedrijfspand (in oostelijke richting) gesitueerd. In het overige (zuidelijke gedeelte) van het plangebied zijn bedrijven tot maximaal milieucategorie 2 toegestaan.

De verandering van maximaal toegestane bedrijfscategorieën en de bouw van de fabriekshal heeft geen invloed op omliggende gevoelige objecten (burgerwoningen), omdat deze buiten de hindercircel/zonering van van de fabriekshal liggen.

Conclusie

Bij het voorliggende bestemmingsplan is voldoende rekening gehouden met de milieuzoneringen vanuit het plangebied naar gevoelige objecten.

3.6 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. In deze wet is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

In het plangebied zijn geen bedrijfswoningen toegestaan. Het naastgelegen bedrijventerrein is geen gezoneerd industrieterrein in het kader van de Wgh. In de nabijheid van het plangebied ligt geen spoorweg. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Bij het voorliggende bestemmingsplan behoeft geen nader onderzoek plaats te vinden naar het onderdeel geluid.

3.7 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  1. a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  2. b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  3. c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  4. d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Voor het bestemmingsplan 'bestemmingsplan De Valderse Dwingeloo, uitbreiding bedrijventerrein' is onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit. Uit het onderzoek blijkt dat er geen overschrijding is van de grenswaarden. Als gevolg daarvan is in het kader van het Besluit luchtkwaliteit geen verdere actie noodzakelijk.

Er zijn geen feitelijke omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat de rapportage niet meer actueel is.

Conclusie

Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.8 Geur

In verband met agrarisch bedrijven dient rekening te worden gehouden met de de Geurgebiedsvisie ten behoeve van de verordening geurhinder en veehouderij voor de gemeente Westerveld.

Het plangebied is op grond van de geurverordening gelegen in een woonkern met een stedelijk karakter. In dit gebied gelden de volgende afstandseisen tot een geurgevoelig object:

  • een vaste afstand van 50 meter voor zover dit betrekking heeft op bedrijven met maximaal 200 stuks melkvee of 50 stuks paarden én waarbij sprake is van uitbreiding van een bestaande stal;
  • een vaste afstand van 75 meter voor zover dit betrekking heeft op bedrijven met meer dan 200 stuks melkvee of 50 stuks paarden én waarbij sprake is van uitbreiding van een bestaande stal;
  • een vaste afstand van 75 meter voor zover dit betrekking heeft op bedrijven met maximaal 200 stuks melkvee of 50 stuks paarden én waarbij sprake is van nieuwbouw van stallen bij een bestaand bedrijf;
  • een vaste afstand van 100 meter voor zover dit betrekking heeft op bedrijven met meer dan 200 stuks melkvee of 50 stuks paarden én waarbij sprake is van nieuwbouw van stallen bij een bestaand bedrijf.

Het bouwvlak van het meest nabijgelegen agrarisch bedrijf ligt op een afstand van circa 280 meter van het plangebied. Het agrarisch bedrijf is daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Vanuit het aspect geur zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.9 Externe Veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ('Indeling Leidraad maatramp') zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Inrichting

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (hierna: Bevi) regels gesteld.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient te worden onderzocht:

  • Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
  • Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor kwetsbare objecten geldt een plaatsgebonden risico PR 10-6 en voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico PR 10-6.

Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen Bevi-inrichtingen. Ook worden er in het plangebied geen Bevi-inrichtingen mogelijk gemaakt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Buisleiding

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen

In de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over water of spoor plaats. Mogelijk vindt wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de provinciale weg. De risicokaart geeft hiervoor echter geen contour. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.10 Milieueffecten

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelings-plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Indien belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
  • In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Wet natuurbescherming voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
  • Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Toets MER-plicht

Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor de uitbreiding van het bedrijventerrein. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt valt onder categorie 'D 11.3 de aanleg, uitbreiding, wijziging van een industrieterrein'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 75 hectare of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.


De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Dwingelderveld) bedraagt circa 1,6 kilometer. Gelet op de soort activiteit, de tussenliggende barrières en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Wet natuurbescherming voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.


De Provinciale Staten van Drenthe hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.


Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).


Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.


Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht en noodzakelijk. Er is daarom geen MER opgesteld.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Bestaande Situatie

Het plangebied bevindt zich in een thans te ontwikkelen locatie voor de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein. De uitbreiding van het bedrijventerrein is gericht op locale bedrijven die thuis horen in de economie van Dwingeloo en Westerveld. Veel lokale ondernemers uit Dwingeloo en directe omgeving hebben namelijk aangegeven belang te hebben bij passende ruimte en uitbreidingsmogelijkheden.

Momenteel bestaat het plangebied uit grasland. Ten westen van het plangebied loopt een bossingel met hoge beplanting die dient als afscherming van het bestaande bedrijventerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.571PHZNijverhwegDW-0003_0005.png"

Afbeelding: Huidige situatie

4.2 Toekomstige Situatie

Het initiatief behelst de nieuwbouw van een fabriekshal op het aangekochte perceel. De bestaande bosstrook het perceel Nijverheidsweg 28 en het aangrenzende perceel van elkaar afschermd wordt verwijderd. De voorgevel van de fabriekshal bevindt zich richting het noorden.

Onderstaande afbeelding geeft een situering van de positionering van de fabriekshal weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.571PHZNijverhwegDW-0003_0006.png"

Afbeelding: Situering fabriekshal

Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Regels

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave 'Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen', kortweg SVBP.

Regels

De regels van het bestemmingsplan geven inhoud aan de gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom zijn er in het bestemmingsplan afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  1. 1. Inleidende regels.
  2. 2. Bestemmingsregels.
  3. 3. Algemene regels.
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.

In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkings- en specifieke gebruiksregels. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.

De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. Uit praktische overwegingen zijn deze in een afzonderlijke paragraaf ondergebracht.

5.2 Nadere Toelichting Op De Regels

Hierna volgend worden - voor zover nodig - de planregels artikelsgewijs van een nadere toelichting voorzien.

Bedrijventerrein

De gronden mogen worden gebruikt voor bedrijven. Op de gronden met de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' zijn bedrijven met maximaal milieucategorie 3.2 toegestaan. De uitoefening van een staalbouwbedrijf is toegestaan binnen deze categorie. De toegestane bedrijven zijn opgenomen in de bedrijvenlijst als bijlage bij de regels. Afwijking is mogelijk voor bedrijven die niet of in een hogere categorie voorkomen, mits de milieubelasting gelijk is aan die van de toegelaten bedrijven. De bedrijvenlijst gaat wat betreft de milieubelasting uit van gemiddelde, nieuwe bedrijven met voor nieuwe bedrijven gangbare voorzieningen binnen het bedrijfstype. Bij afwijking zal aannemelijk moeten zijn dat de milieubelasting aanvaardbaar is. Wgh-inrichtingen, risicovolle inrichtingen, vuurwerkbedrijven en bedrijven die vallen onder de C- en D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage zijn niet toegestaan.

Detailhandel is toegelaten voor zover dat rechtstreeks voortvloeit uit de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf. Gedacht kan worden aan verkoop aan particulieren van ter plaatse geproduceerde goederen. Ter verkoming van discussies is expliciet opgenomen dat een fietsenmaker ook in fietsen en bromfietsen mag handelen en dat een veilinghuis is toegestaan.

Uitgegaan wordt van een maximum bebouwingspercentage van 70%. De oppervlakte van een bouwperceel mag niet meer dan 2.500 m2 bedragen. Middels een afwijkvergunning mag een perceel groter zijn dan 2.500 m2, maar zo'n afwijkvergunning mag voor maximaal twee percelen worden gebruikt (waarbij wel denkbaar is dat de vergroting in etappes plaatsvindt, als maar niet meer dan twee percelen groter zijn dan 2.500 m2).

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan.

Onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een gemengd stelsel met een publiekrechtelijk en een privaatrechtelijk spoor, dat voorziet in kostenverhaal, binnenplanse verevening en de mogelijkheid tot het stellen van locatie-eisen. Dit stelsel is opgenomen als afdeling 6.4 in de Wro en ook wel bekend als de zogenaamde Grondexploitatiewet.

De Grondexploitatiewet geeft gemeenten de mogelijkheid en verplichting om de kosten van grondexploitaties te verhalen op en te verdelen tussen de grondeigenaren in het plangebied. Daarnaast biedt het stelsel gemeenten de mogelijkheid om eisen te stellen aan de kwaliteit van de inrichting van het gebied en de fasering van de ontwikkeling. Uitgangspunt daarbij is dat een grondeigenaar in beginsel de mogelijkheid heeft om zijn eigen perceel te ontwikkelen.

Volgens de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Van een dergelijk bouwplan is in dit geval sprake (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening). De gemeenteraad kan, bij de vaststelling van het bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, onder meer als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Hoofdstuk 7 Inspraak, Overleg En Zienswijzen

7.1 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan 'De Valderse Dwingeloo, partiële herziening bedrijventerrein' is op basis van de gemeentelijke inspraakverordening (onder toepassing van afdeling 3.4 Awb) gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd.

7.2 Overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan is in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.


Het voorontwerpbestemmingsplan 'De Valderse Dwingeloo, partiële herziening bedrijventerrein' wordt aan de daartoe aangewezen instanties toegezonden.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'De Valderse Dwingeloo, partiële herziening bedrijventerrein' is conform de Wet ruimtelijke ordening voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. De resultaten van de voorbereidingsprocedure zijn in het vaststellingsbesluit verwerkt.

juni 2018.

Bijlage 1 Bedrijvenlijst Bedrijventerreinen

Bijlage 1 Bedrijvenlijst bedrijventerreinen

Bijlage 2 Parkeernormen

Bijlage 2 Parkeernormen

Bijlage 1 Watertoets

Bijlage 1 Watertoets