KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Artikel 3 Relatiebepaling
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 4 Agrarisch
Artikel 5 Tuin
Artikel 6 Wonen - Koloniewoning
Artikel 7 Waarde - Archeologie
Artikel 8 Waarde - Archeologie 2
Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Achtergrond
1.2 Aanleiding Bestemmingsplan
1.3 Plangebied
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving En Voorgenomen Ontwikkeling
2.1 Ontwikkelingsgeschiedenis
2.2 Waardestelling Gebied
2.3 Voorgenomen Ontwikkeling
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.4 Maatschappij Van Weldadigheid
Hoofdstuk 4 Milieu En Andere Randvoorwaarden
4.1 Milieuhygiënische Gesteldheid Van De Bodem
4.2 Archeologie
4.3 Wegverkeerslawaai
4.4 Milieuhinderlijke Activiteiten In De Omgeving
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Flora En Fauna
4.8 Water
4.9 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Besluit Hogere Grenswaarde
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Watertoetsdocument
Bijlage 5 Zienswijzennota

Nieuwbouw koloniewoningen, M.E. van der Meulenweg en Hooiweg zuid

Wijzigingsplan - gemeente Westerveld

Vastgesteld op 24-07-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het wijzigingsplan Nieuwbouw koloniewoningen, M.E. van der Meulenweg en Hooiweg zuid met identificatienummer NL.IMRO.1701.572WPMeulenHooiweg-0002 van de gemeente Westerveld;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.8 agrarische bedrijfskavel:

een op de verbeelding weergegeven aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing ten behoeve van een agrarisch bedrijf is toegelaten;

1.9 archeologische waarden:

waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. Bij toetsing aan de archeologische waarden zal telkens het RAAP-rapport 2021 het toetsingskader zijn;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bed and breakfast(eenheid):

een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor recreatief nachtverblijf en ontbijt;

1.12 bedrijf:

het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen;

1.13 beschermd dorpsgezicht:

het door de Ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij besluit van 6 november 2009 als beschermd dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord aangewezen gebied;

1.14 bestaande:

  1. 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  2. 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende Beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de Beheersverordening, of een andere planologische toestemming;

1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bijgebouw:

een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die bedrijfsmatig, dan wel hobbymatig in gebruik zijn;

1.25 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.29 huishouden:

een zelfstandig(e), dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

1.30 kap:

een dak met een zekere helling;

1.31 landschappelijke waarden:

de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap. Bij de afweging van het begrip landschappelijke waarden zal het Beeldkwaliteitsplan Gemeente Westerveld steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;

1.32 lessenaarsdak:

een dak bestaande uit één hellend dakvlak;

1.33 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zullen de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);

1.34 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden, dan wel met ten hoogste één wand;

1.35 peil:

  1. a. indien op het land wordt gebouwd:
    1. 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
      • de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    2. 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
      • de bouwhoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

1.36 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.37 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.38 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.39 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.40 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 Lengte, breedte en diepte van gebouwen:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van scheidingsmuren;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van de oppervlakte van een bouwwerk worden overstekken groter dan 70 cm, dan wel de oppervlakte aan overstekken groter dan 4 m² meegerekend.

2.6 de afstand tot de (bouw)perceelgrens

tussen de grenzen van een agrarische bedrijfskavel en een bepaald punt van het op dat agrarische bedrijfskavel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is;

2.7 bedrijfsvloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten.

Artikel 3 Relatiebepaling

Ten aanzien van het plan geldt dat, naast het bepaalde in dit wijzigingsplan, de regels gegeven in het moederplan onverkort van toepassing zijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 4 Agrarisch

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. cultuurgrond;
  2. b. water;

met daarbij behorende:

  1. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. d. erven en agrarische gronden.

4.2 Bouwregels

  1. a. Ten aanzien van deze bestemming geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.
  1. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1 m bedragen
    2. 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het opslaan van mest, hooibalen, andere agrarische producten en/of agrarische werktuigen, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten (maximaal zes maanden per jaar);
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen.

5.2 Bouwregels

  1. a. Ten aanzien van deze bestemming geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.
  1. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 1 m mag bedragen.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen het gebruik van de gronden ten behoeve van het parkeren en/of het repareren van motorvoertuigen voor de voorgevel of het verlengde daarvan van een woning.

Artikel 6 Wonen - Koloniewoning

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Koloniewoning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;

al dan niet in combinatie met:

  1. b. aan huis verbonden beroepen, voorzover wordt voldaan aan de volgende criteria:
    1. 1. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
    2. 2. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep mogen zowel in het hoofdgebouw alsmede in het aangebouwde bijgebouw worden verricht;
    3. 3. het beroep dient te worden uitgeoefend door de bewoner van de woning;
    4. 4. het deel voor uitoefening van een aan huis verbonden beroep mag tot 30% van de met omgevingsvergunning gerealiseerde oppervlakte van het hoofdgebouw en aangebouwd bijgebouw met een maximum van 45 m² bedragen;
    5. 5. vanuit de woning mag geen detailhandel, horeca en groothandel, prostitutie- of seksinrichting plaatsvinden;
    6. 6. er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
    7. 7. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand is slechts toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m² per woning. Lichtreclame is niet toegestaan;
    8. 8. buitenopslag is niet toegestaan;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  2. d. openbare nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen;
  3. e. water;

met de daarbijbehorende:

  1. f. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van nieuwe koloniewoningen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
    1. 1. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    2. 2. het aantal woningen bedraagt niet meer dan één per bouwvlak;
    3. 3. de voorgevel van de woning dient in de dichtst op de weg getekende naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd;
    4. 4. de oppervlakte van de nieuwe koloniewoning bedraagt 76 m2, waarbij de diepte van de woning 15 m bedraagt en de breedte 5,05 m;
    5. 5. de bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedraagt 5,6 m;
    6. 6. de goothoogte bedraagt aan de kant van het hoofdgebouw waar de gronden zijn aangeduid met ‘bijgebouwen’ 3 m;
    7. 7. de dakhelling bedraagt 45°;
    8. 8. de nokrichting dient haaks op de doorgaande weg te worden georiënteerd.
  1. b. Voor het bouwen van bijgebouwen bij woningen gelden de volgende regels:
    1. 1. een bijgebouw wordt gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’;
    2. 2. er is maximaal één vrijstaand bijgebouw per bouwperceel toegestaan;
    3. 3. de oppervlakte van het bijgebouw bedraagt ten hoogste 50 m²;
    4. 4. het bijgebouw dient ten minste 9 m achter de voorgevel van een woning en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
    5. 5. de zijdelingse afstand van het bijgebouw tot het bouwvlak bedraagt ten minste 5 m;
    6. 6. een bijgebouw dient te worden uitgevoerd met een lessenaarsdak waarbij de maximale hoogte van de lage zijde 2,1 m bedraagt en de maximale hoogte van de hoge zijde 3 m bedraagt.
  1. c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1 m. gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, bedraagt niet meer dan 5 m;
    2. 2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan:
      • 1 m indien zij vóór de voorgevel of het verlengde daarvan van het hoofdgebouw worden gebouwd;
      • 2 m in overige gevallen.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de bebouwingskarakteristiek van de woning;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 6.2, sub a, onder 3 en 4:

voor het vergroten van het hoofdgebouw aan de andere kant van de woning dan daar waar de gronden zijn aangeduid met ‘bijgebouwen’, mits:

    1. 1. de uitbreiding van het hoofdgebouw wordt gebouwd binnen het bouwvlak;
    2. 2. de uitbreiding van het hoofdgebouw op ten minste 5 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gerealiseerd met doortrekking van de bestaande dakvorm;
    3. 3. de breedte van de uitbreiding van het hoofdgebouw 1 m bedraagt en de lengte van de uitbreiding van het hoofdgebouw 10 m bedraagt;
  1. b. lid 6.2, sub a, onder 3 en 4:
    1. 1. voor het bouwen van een andere uitbreiding van het hoofdgebouw dan bedoeld onder a, mits:
    2. 2. de uitbreiding wordt gebouwd binnen het bouwvlak;
    3. 3. de uitbreiding van het hoofdgebouw uitsluitend door middel van een tussenlid met het hoofdgebouw plaatsvindt;
    4. 4. de breedte van het tussenlid niet minder bedraagt dan 1 m en niet meer dan 1,5 m;
    5. 5. het tussenlid op minimaal 30 cm achter het verlengde van de voorgevel van de uitbreiding wordt gebouwd en op minimaal 1 m voor het verlengde van de achtergevel van het hoofdgebouw;
    6. 6. de uitbreiding op ten minste 7 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw plaatsvindt;
    7. 7. de breedte van de uitbreiding 6,05 m bedraagt en de diepte ten hoogste 10 m;
    8. 8. de goothoogte van de uitbreiding aan de kant van het hoofdgebouw gelijk is aan de goothoogte van het hoofdgebouw aan de kant van de uitbreiding;
    9. 9. de bouwhoogte en de dakhelling gelijk zijn aan bouwhoogte en de dakhelling van het hoofdgebouw.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud van archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van bouwwerken geldt dat bouwwerken met een grotere oppervlakte dan 70 m2, waarbij de bodem dieper dan 30 cm beneden het maaiveld wordt geroerd, uitsluitend mogen worden gebouwd indien de bouw begeleid wordt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.
  2. b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

7.3 Specifieke gebruiksregels

Het uitvoeren van bodemingrepen over een oppervlakte van meer dan 70 m2 en op een grotere diepte dan 30 cm is uitsluitend toegestaan indien de bodemingreep wordt begeleid door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van middelhoge en hoge archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 30 cm beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:

  1. a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 1.000 m² wordt uitgebreid;
  2. b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 1.000 m² ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.

8.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.2, mits:
    1. 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    2. 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    3. 3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • een verplichting tot het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
      • een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  1. b. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de vergunning voorwaarden te verbinden wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 1.000 m²;
    2. 2. het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden over een oppervlakte groter dan 1.000 m² en dieper dan 30 cm;
    3. 3. het graven of dempen van watergangen;
    4. 4. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 30 cm;
    5. 5. het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    6. 6. het permanent verlagen van het waterpeil.
  1. b. Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
    1. 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    2. 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    3. 3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
      • een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
  1. c. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de vergunning voorwaarden te verbinden wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
  1. d. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    2. 2. het normale onderhoud betreffen;
    3. 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende (aanleg)vergunning.

8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 (gebied van archeologische verwachtingswaarde met middelhoge trefkans) te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische verwachtingswaarden (meer) aanwezig zijn;
  2. b. aan gronden alsnog de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 (gebied van archeologische verwachtingswaarde met middelhoge trefkans) toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische verwachtingswaarden, aanpassing behoeft.

Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de opbouw, het behoud en het herstel van de aan de gronden eigen landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals mede verwoord in de toelichting bij het aanwijzingsbesluit d.d. 6 november 2009 tot beschermd dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord, alsmede voor de opbouw, het behoud en herstel van de aan de gronden eigen natuurlijke waarden en cultuurhistorische waarden, met dien verstande dat de doeleinden van natuurlijke en cultuurhistorische waarden worden nagestreefd door middel van behoud en herstel van de volgende kenmerken:

  • historisch-ruimtelijke karakteristieke structuur met bebouwing en karakteristieke open ruimte.


Met het oog hierop dient het volgende in acht te worden genomen:

  • de situering, hoofdvorm, kapvorm, gevelindeling en het aanzicht van de karakteristieke en dorpsbeeldbepalende koloniewoningen dienen te worden gehandhaafd;
  • de karakteristieke beplantingsstructuur dient te worden gehandhaafd;
  • de historische structuur van wegen, paden en waterlopen dient te worden gehandhaafd.


Als toetsingscriteria voor het toelaten van nieuwe ontwikkelingen geldt dat het bebouwde en het onbebouwde gebied als één samenhangend en onlosmakelijk geheel moet blijven bestaan.

9.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, indien hierdoor kan worden voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan de specifieke ruimtelijke kenmerken en waarden, nadere eisen stellen ten aanzien van de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, zoals het afgraven, ophogen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
    2. 2. het aanbrengen of rooien van bomen, houtgewas en laanbeplanting;
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
    4. 4. het graven en dempen van sloten, alsmede het verrichten van (bron)bemalingen;
    5. 5. het aanbrengen en verwijderen van funderingen;
    6. 6. het aanbrengen van verhardingen op paden en wegen.
  1. b. Het gestelde onder a is niet van toepassing op:
    1. 1. werken en werkzaamheden die noodzakelijk zijn in verband met de gebruikelijke onderhoudswerkzaamheden, dan wel van ondergeschikte aard zijn en reeds in uitvoering zijn op het moment van het verkrijgen van rechtskracht van het plan;
    2. 2. het graven en dempen van sloten ter plaatse van de aanduiding 'water' met als doel de sloot te verleggen om zo de historische waterstructuur te herstellen.
  1. c. De omgevingsvergunning moet worden geweigerd, indien door het verlenen van de vergunning onevenredige afbreuk zou worden gedaan aan de in lid 9.1 omschreven specifieke ruimtelijke kenmerken en waarden.
  1. d. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de Monumentencommissie.
  1. e. De omgevingsvergunning voor het rooien van laanbeplanting kan slechts worden verleend indien de garantie bestaat dat de beplanting zal worden herplant binnen een redelijke termijn.

9.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het slopen) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
      • het slopen van hoofdgebouwen of delen daarvan, voor zover deze geen rijks- dan wel provinciaal monument betreffen.
  1. b. Het gestelde onder a is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die noodzakelijk zijn in verband met de gebruikelijke onderhoudswerkzaamheden, dan wel van ondergeschikte aard zijn en reeds in uitvoering zijn op het moment van het verkrijgen van rechtskracht van het plan.
  1. c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven, en/of het delen van het pand betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm veroorzaken. Daarnaast dient vooraf advies worden ingewonnen van de Monumentencommissie.

9.5 Materiaalgebruik en gevelindeling

  1. a. De gebouwen gelegen binnen het in lid 9.1 omschreven beschermde dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord mogen niet anders dan in gebakken steen of hout worden uitgevoerd, dan wel in materiaal dat overeenkomt met de karakteristiek van de omliggende bebouwing.
  2. b. De daken van de onder a bedoelde gebouwen mogen uitsluitend worden afgedekt met gebakken pannen of riet, dan wel met materiaal dat overeenkomt met de karakteristiek van de omliggende bebouwing.
  3. c. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent de toepassing van materialen, hun structuur en hun kleuren, teneinde de onder a bedoelde gebouwen en daken meer in overeenstemming te brengen of te houden met de historische karakteristiek van het beschermde dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord.
  4. d. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en b voor een ander materiaalgebruik en gevelindeling.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

De bouwgrenzen mogen in afwijking van de gebiedsbestemmingen en de overige bestemmingen in deze regels uitsluitend worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  2. b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.

Artikel 12 Algemene Gebruiksregels

Strijdig gebruik

  1. a. Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt in elk geval verstaan het gebruik van de gronden en bouwwerken ten hoeve van een seksinrichting.
  1. b. Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt niet verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor kan worden volstaan met een melding, dan wel als gevolg van een wettelijk voorschrift, vergunning, vrijstelling of ontheffing is vereist en deze is verleend.
  1. c. Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt niet verstaan het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, vrijstelling of ontheffing is verleend.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de bebouwingskarakteristiek van de straat;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het plan:

  1. a. ten aanzien van ondergeschikte punten met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen in het terrein, met dien verstande dat de in het bestemmingsplan aangegeven afstand tussen enige bouwgrens en enige weggrens niet wordt verkleind, de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  2. b. voor afwijkingen ten aanzien van de voorgeschreven afmetingen van de bebouwing, met dien verstande dat de afwijkingen niet meer dan 10% bedragen van de in deze regels genoemde, dan wel in het bestemmingsplan aangegeven maten;
  3. c. ten aanzien van het bepaalde over het bouwen van (hoofd)gebouwen binnen het bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    3. 3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de bebouwingsgrens met niet meer dan 1,5 m wordt overschreden;
  4. d. ten aanzien van het bepaalde over de afstand van uitbouwen tot aan de voorgevel en het verlengde daarvan voor het bouwen van (hoek)erkers, mits de diepte van de (hoek)erker, gemeten uit de zijgevel, niet meer bedraagt dan 1,5 m;
  5. e. en toestaan dat gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbij behorende bouwwerken, mits:
    1. 1. de paardrijbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
    2. 2. de afstand tot het hart van de weg ten minste 40 m bedraagt;
    3. 3. een minimale afstand van 50 m wordt aangehouden tot woningen van derden en overigens ook geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden;
    4. 4. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
    5. 5. de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijbak en van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5 en 3 m bedraagt;
  6. f. en toestaan dat gebouwen worden gebruikt voor bed and breakfast, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    1. 1. de bed and breakfast dient plaats te vinden binnen de hoofd- en bijgebouwen;
    2. 2. het aantal volwaardige bed and breakfasteenheden bedraagt ten hoogste zes;
    3. 3. er mogen geen keukenblokken in de bed and breakfasteenheden worden gemaakt;
    4. 4. parkeervoorzieningen dienen op het bijbehorende erf te worden gerealiseerd;
    5. 5. er mag geen extra inrit worden aangelegd in verband met de vestiging.

Artikel 14 Overige Regels

14.1 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan 'Nieuwbouw koloniewoningen, M.E. van der Meulenweg en Hooiweg zuid'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Achtergrond

Frederiksoord en Wilhelminaoord zijn in 2009 aangewezen als beschermd dorpsgezicht. De Kolonie Frederiksoord is de eerst gestichte kolonie van de Maatschappij van Weldadigheid. De uniciteit van deze Koloniën is in de afgelopen jaren meer en meer voor het voetlicht gekomen en heeft uiteindelijk geleid tot de voordracht van de Koloniën van Weldadigheid voor nominatie als UNESCO Werelderfgoed.

Vanwege de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht heeft de gemeente Westerveld in 2011 voor een groot deel van het beschermd dorpsgezicht een nieuw bestemmingsplan vastgesteld dat zich richt op het behoud van de aanwezige waarden, maar daarbinnen ruimte laat voor nieuwe ontwikkelingen, zoals de bouw van nieuwe koloniewoningen. Binnen dit bestemmingsplan staat het adagium ‘behoud door ontwikkeling’ onmiskenbaar voorop. Vragen die daaruit voortvloeien zijn dan ook: op welke plekken en op welke manier kunnen nieuwe ontwikkelingen een bijdrage leveren aan de cultuurhistorische waarden en afleesbaarheid van het gebied? Onder andere de bouw van nieuwe koloniewoningen in regels waar vroeger ook koloniewoningen hebben gestaan komt voort uit dat gedachtegoed.

1.2 Aanleiding Bestemmingsplan

Het plangebied van het voorliggend wijzigingsplan betreft een achttal percelen, waarvan zes percelen liggen aan de Van der Meulenweg en twee percelen aan de Hooiweg zuid. Op deze percelen wordt de mogelijkheid geboden om nieuwe koloniewoningen te bouwen. De wijzigingsbevoegdheid voor het bouwen van deze woningen is opgenomen in het onderliggende bestemmingsplan 'Beschermd dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord'. Voorliggend wijzigingsplan maakt nu de daadwerkelijke bouw van de woningen mogelijk.

1.3 Plangebied

Het plangebied van dit wijzigingsplan bestaat uit de wijzigingsgebieden langs de M.E. van der Meulenweg en langs de Hooiweg zuid (zie figuur 1). Het hele plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan Beschermd dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.572WPMeulenHooiweg-0002_0002.jpg"

Figuur 1. Ligging plangebied Nieuwbouw koloniewoningen, M.E. van der Meulenweg en Hooiweg zuid

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van de toelichting op het bestemmingsplan wordt een kenschets van het plangebied gegeven en wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het gebied. Ook de cultuurhistorische waardestelling van het gebied komt aan de orde, evenals de beoogde ontwikkelingsrichting van het gebied. Hoofdstuk 3 biedt inzicht in het vigerende beleid van het Rijk, van provincie en gemeente. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens ingegaan op de randvoorwaarden vanuit milieu en omgeving. Hoofdstuk 5 omvat de juridische vormgeving. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 stilgestaan bij de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving En Voorgenomen Ontwikkeling

2.1 Ontwikkelingsgeschiedenis

Vrije Kolonie Frederiksoord

In de periode van 1818 tot 1825 sticht de Maatschappij van Weldadigheid in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden in vijf aaneengesloten gebieden de Koloniën van Weldadigheid. Het doel achter deze koloniën is een integrale oplossing te bieden voor het armoedevraagstuk in de stedelijke gebieden, door landontginning en tewerkstelling van de armen te combineren. In zeven jaar tijd worden door stedelijke armen woeste gronden ontgonnen en omgezet in landbouwkoloniën. Op deze manier ontstaan herkenbare landschappelijke eenheden: een ruimtelijke structuur die geheel is toegesneden op de organisatorische opzet; een sterk orthogonaal en hiërarchisch landschap van orde en tucht dat een scherp contrast vormt met het omliggende landschap (bron: Koers op kolonielandschap).

Frederiksoord is de eerste proefkolonie van de Maatschappij van Weldadigheid. In de proefkolonie Frederiksoord e.o. wordt geëxperimenteerd met het vertalen van de doelstellingen van de Maatschappij naar een landschapsmodel. Frederiksoord is een vrije kolonie. Maar dat is maar betrekkelijk, want alles is collectief geregisseerd en er heerst een sterke discipline. Doordat het de eerste (proef)kolonie is en een vrije kolonie met individuele kavels, is de opzet relatief kleinschalig. Het sterke ritme waarin de koloniewoningen in het gebied voorkomen en de ‘uniforme’ basisvorm, die tegelijkertijd in veel variaties en diversiteit voorkomt, zijn iconisch. Het contrast tussen de ‘oorden’ en ‘parten’ onderling is groot. De rijke uitstraling van Frederiksoord steekt af bij het functionele en rurale karakter van Willemsoord en de Oost- en Westvierdeparten. Boschoord kent nagenoeg geen bebouwing en bestaat geheel uit bos. De continuïteit en daarmee het verbindende karakter, zit in de doorgaande ontginningsassen met de lanen, zoals de Oost- en Westvierdeparten en de Koningin Wilhelminalaan (bron: Koers op kolonielandschap).

In de huidige ruimtelijke opbouw is nog veel bewaard gebleven van de oude koloniestructuur die voortvloeit uit de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied. Het rechtlijnige wegenpatroon, versterkt door laanbeplanting van diverse boomsoorten, de assen met gelijkvormige kleinschalige gebouwen op regelmatige afstand van elkaar en de kleine landbouwpercelen bepalen nog steeds de karakteristiek van het gebied Frederiksoord-Wilhelminaoord.

M.E. van der Meulenweg en Hooiweg zuid

De M.E. van der Meulenweg en de Hooiweg zijn twee straten die veel karakteristieke elementen behouden hebben. De wegen zijn vanaf het begin van de Maatschappij van Weldadigheid onderdeel geweest van het ontginningssysteem (zie figuur 2). Hierdoor hebben de wegen een rechtlijnig karakter en is de laanbeplanting sterk aanwezig. De nog aanwezige koloniewoningen zijn gelijkvormig van opzet.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.572WPMeulenHooiweg-0002_0003.jpg"

Figuur 2. Historische kaart Frederiksoord 1850

Koloniewoningen

De koloniewoningen kenmerken zich door hun kleinschaligheid. Zij werden opgetrokken uit steen en steken door hun witte kleurstelling met rieten daken af in het landschap. De kleine woonruimten werden al snel uitgebreid met een houten achterhuis dat als stal en schuur kon worden gebruikt. Bij latere koloniewoningen is dit hout door steen vervangen.

Van de koloniewoningen zijn er veel verdwenen of verbouwd. Op een aantal plekken zijn de koloniewoningen echter nog aanwezig en laten de bebouwingsstructuur goed zien. Dit is onder meer het geval aan de Koningin Wilhelminalaan en aan de M.A. van Naamen van Eemneslaan. De overgebleven (onaangetaste) koloniewoningen zijn veelal aangemerkt als monument en in bezit van de Maatschappij van Weldadigheid.

Een kenmerk van de koloniewoningen is dat deze niet op een zelfde afstand van elkaar liggen. Bij elke koloniewoning hoorde ongeveer drie morgen grond (circa 2,5 ha). Uit de beschouwingen van de oprichter van de Maatschappij van Weldadigheid, Johannes van den Bosch, komt dit ook naar voren: “Een duurzaam middel om de armoede te bestrijden is ontginnen, vruchtbaar maken en bebouwen van een zekere hoeveelheid grond, omdat dit middel “uit zijnen aard productief” is. Een en ander is te realiseren door een gezin van zes personen de beschikking te geven over drie morgen woeste grond. Op deze hoeveelheid grond zal het gezin het noodzakelijke levensonderhoud kunnen verdienen.”

Bij ondiepe percelen was de onderlinge afstand tussen de woningen groter dan bij diepe percelen. Dit gegeven speelde ook een rol bij de aanwezigheid van eenzijdige of tweezijdige bebouwing langs de weg. Duidelijk is dat de onderlinge afstand tussen de woningen per gebied kon verschillen door de beschikbare kavels. Wat blijft is de regelmaat die het beeld van het gebied van de kolonie bepaalt.

2.2 Waardestelling Gebied

De bijzonderheid van het plangebied is evident. In 1998 is het gebied al aangewezen als één van de Belvedèregebieden in Nederland, gevolgd door de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht in 2009. Inmiddels is het nominatiedossier voorbereid en ingediend voor de voordracht van de Kolonie, samen met de andere koloniën van Weldadigheid in Nederland en België, op de lijst van UNESCO Werelderfgoed (in 2017).

2.3 Voorgenomen Ontwikkeling

In 2008 zijn na een advies van een destijds speciaal ingestelde werkgroep (bestaande uit vertegenwoordigers van de provincie Drenthe, de gemeente Westerveld, het Drents Plateau, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, het Waterschap Reest en Wieden, de Maatschappij van Weldadigheid en de projectleider Belvedèreproject) bestuurlijke afspraken gemaakt over het terugbouwen van in totaal 62 koloniewoningen binnen de Kolonie Frederiksoord/Wilhelminaoord.

De voorgenomen ontwikkeling betreft het realiseren van acht koloniewoningen. Aan de vormgeving van de koloniewoningen zijn duidelijke (welstands)eisen verbonden. In het kader van het hieraan ten grondslag liggende bestemmingsplan Beschermd dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord zijn daarover duidelijke afspraken gemaakt.

Voor de terugbouw van de koloniewoningen gelden de volgende uitgangspunten:

  • structuurherstel en versterking;
  • handhaven rechtlijnige, orthogonale structuur;
  • waarborgen van de doorzichten naar het achterliggende gebied;
  • terugbouw op historische plaatsen (niet op de oorspronkelijke kavels);
  • geen bebouwing op de dwarslinten;
  • bebouwing conform welstandsnota;
  • samenhang met andere functies;
  • vaste kaders voor terreininrichting.

Het ontwerp van de nieuwe koloniewoningen is gebaseerd op een groeimodel. De basis is een koloniewoning, het instapmodel, met een oppervlak van 76 m2. Deze woning kan desgewenst worden uitgebreid met een aanbouw en een uitbreiding van het hoofdgebouw. Bij recht is de plaatsing van een vrijstaand bijgebouw mogelijk (minimaal 30 m2 en maximaal 50 m2). De navolgende bouwtekeningen geven de uitstraling en bouwmogelijkheden van de koloniewoningen weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.572WPMeulenHooiweg-0002_0004.jpg"

Figuur 3. Plattegrond nieuwe koloniewoningen

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.572WPMeulenHooiweg-0002_0005.jpg"

Figuur 4. Straataanzicht (nieuwe) koloniewoningen inclusief bouwmogelijkheden

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.572WPMeulenHooiweg-0002_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.572WPMeulenHooiweg-0002_0007.jpg"

Figuur 5. Model vrijstaand bijgebouw

In de regels van het voorliggend wijzigingsplan zijn de oppervlakte en maten die voor de nieuwe koloniewoningen worden gehanteerd, vastgelegd. Tevens zijn regels gesteld aan de afmetingen van de aanbouw (10 m lang en 1 m breed) en het aangebouwd bijgebouw (maximaal 60,5 m2; 10 m lang en 6,05 m breed). Voor het vrijstaande bijgebouw is eveneens een regeling opgenomen. Dit gebouw, dienend als garage en carport, heeft een maximum oppervlak van 50 m2. Door het opnemen van regels ten aanzien van onder meer de afmeting en vorm van de nieuwe koloniewoningen worden de uitstraling en de eenheid in het gebied gewaarborgd.

De zes woningen aan de M.E. van der Meulenweg zijn daarnaast energiezuinig. Zo wordt gebruikgemaakt van verregaande isolerende maatregelen, is een warmtepomp aanwezig en wordt de mogelijkheid geboden zonnepanelen op het erf te plaatsen.

De intentie is om de twee woningen aan de Hooiweg totaal zelfvoorzienend te laten zijn. Hier kan worden gewoond volgens autarkisch model, zonder aansluiting op nutsvoorzieningen en riolering.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke opgaven en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in vijf rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische
  • structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en
  • cultuurhistorische waarden.

Met deze rijksdoelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Vanwege het hogere abstractieniveau heeft de structuurvisie van het Rijk geen directe raakvlakken met of gevolgen voor het voorliggend wijzigingsplan.

3.1.1 Belvedère

De koloniën van Weldadigheid in Frederiksoord/Wilhelminaoord zijn door de overheid aangewezen als Belvedèregebied. Belvedèregebieden zijn in 1998 door het rijk aangewezen vanwege hun bijzondere cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Het motto voor deze gebieden is: ‘behoud door ontwikkeling’. In veel gevallen is cultuurhistorisch erfgoed gebaat bij ruimtelijke ontwikkelingen die een economische impuls aan het behoud ervan kunnen geven.

In dit verband wordt nauw samengewerkt tussen de Maatschappij van Weldadigheid, provincie Drenthe en de gemeente. Om de koloniën Frederiksoord en Wilhelminaoord duidelijker te profileren als een uniek gebied met een geheel eigen identiteit wordt onder andere ingezet op het herstellen van oorspronkelijke landschapselementen. Het meest opvallende initiatief binnen dit kader is het herbouwen van verloren gegane koloniewoningen. Dit bijzondere project onder de noemer: ‘Koloniewoning van de Toekomst’ geldt als een landelijk voorbeeldproject op het gebied van energieneutraal bouwen.

Het voorliggend wijzigingsplan is in overeenstemming met het bovengenoemde initiatief.

3.1.2 Nominatiedossier Werelderfgoed

Werelderfgoed is cultureel en natuurlijk erfgoed dat wordt beschouwd als onvervangbaar, uniek en eigendom van de hele wereld. Daarnaast wordt dit erfgoed van groot belang geacht om te behouden. Deze titel is echter alleen weggelegd voor erfgoed dat is ingeschreven op de Werelderfgoedlijst van UNESCO, een gespecialiseerd onderdeel van de Verenigde Naties.

Het gehele plangebied is in 2011 op de Voorlopige Lijst Werelderfgoed geplaatst. Het gebied maakt onderdeel uit van het Culturele Landschap van de Koloniën van Weldadigheid in Nederland en Vlaanderen, dat alle ooit opgerichte Koloniën van Weldadigheid bevat.

De hoop is om in 2018 de definitieve status van UNESCO werelderfgoed te krijgen. De Koloniën van Weldadigheid worden genomineerd omdat:

  • ze een van eerste en meest grootschalige initiatieven wereldwijd zijn om met landbouw armoede te bestrijden op nationale schaal;
  • dit initiatief bijzondere landbouwnederzettingen opleverde, voortkomend uit landwinning (uit woeste grond) en landontginning.

In januari 2017 is de daadwerkelijke voordracht tot werelderfgoed ingediend bij UNESCO. In het bijbehorende managementplan, dat in de herfst van 2016 is vastgesteld door onder andere de gemeenteraad van Westerveld, is vastgelegd hoe de gemeente samen met de andere partners en stakeholders in de nominatie de OUV (uitzonderlijke en universele waarden) in het gebied wil gaan uitdragen en beschermen. Dit gebeurt met het bestaande instrumentarium.

Aangezien het gaat om een serieel werelderfgoed is afstemming met de partners in het werelderfgoed nodig wanneer ontwikkelingen mogelijk de OUV raken. In dat geval kan ook de gezamenlijke Adviescommissie voor Onderzoek, Educatie en Kwaliteit, die ten dienste staat van alle 7 Koloniën van Weldadigheid, worden ingeschakeld door de gemeente en/of de siteholder (provincie Drenthe).

Nieuwbouw van 62 nieuwe koloniewoningen in het totale gebied van de vrije koloniën is voorzien in het managementplan.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Drenthe

De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk voor de periode daarna. De visie formuleert de belangen, de ambities, de rollen, de verantwoordelijkheden en de sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

Op 2 juni 2010 is de Omgevingsvisie door de Provinciale Staten van de provincie vastgesteld en in 2014 is de Omgevingsvisie op onderdelen geactualiseerd.

De missie uit de Omgevingsvisie luidt: ‘Het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is”.

Deze kernkwaliteiten zijn:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid;
  • naoberschap;
  • menselijke maat;
  • veiligheid;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal).

Om de missie te bereiken, wil de provincie vier robuuste systemen ontwikkelen. Deze vier systemen zijn: het sociaal-economisch systeem, het watersysteem, het landbouwsysteem en het natuursysteem. Binnen deze systemen staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie (respectievelijk wonen en werken, water, natuur en landbouw) voorop. Een robuust systeem wil zeggen, dat een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren van het systeem.

Daarnaast is voor het bereiken van de missie de ruimtelijke kwaliteit van belang. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

Kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten zijn door de provincie opgenomen op de kernkwaliteitenkaart. Het plangebied valt onder de kernkwaliteit landschap. De ambitie van de provincie ten aanzien van het landschap is het behouden en versterken van de verscheidenheid, de kwaliteit, de identiteit en de beleefbaarheid.

De kernkwaliteitenkaart is onderverdeeld in een aantal aparte kaarten. Het plangebied ligt binnen het op de kerkwaliteitenkaart aangewezen gebied voor het Landschap van de koloniën van Weldadigheid. In de Omgevingsvisie is voor de koloniën opgenomen dat de provincie wil investeren in de culturele en ruimtelijk-economische ontwikkeling ervan, waarbij het verleden inspiratiebron voor de toekomst is.

De kernkwaliteit oorspronkelijkheid is door de provincie vertaald in cultuurhistorische, archeologische en aardkundige waarden. Voor het plangebied Frederiksoord-Wilhelminaoord is het aspect cultuurhistorie van belang. Het plangebied maakt deel uit van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van Drenthe. Het onderhavige plangebied staat hierin aangemerkt als een gebied van de Maatschappij van Weldadigheid. De provinciale ambitie op het gebied van cultuurhistorie luidt: ‘Ruimtelijke identiteit versterken door vanuit samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten met respect en durf ruimtelijke ontwikkelingen te sturen’. Hierbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  1. 1. Respecteren: de provincie richt zich op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. De initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten. De provincie beoordeelt de plannen en initiatieven daarop.
  2. 2. Voorwaarden stellen: de cultuurhistorische samenhang wordt als randvoorwaarde bij ontwikkelingen gesteld. De initiatiefnemers hebben daarmee de verantwoordelijkheid om vroegtijdig in het planproces inzichtelijk te maken op welke wijze ze de cultuurhistorische samenhang als een van de (ruimtelijke) onderleggers voor nieuwe plannen benutten. De provincie is beschikbaar voor (het regelen van) begeleiding van het planvormingsproces, waarbij de kansen vanuit de cultuurhistorische samenhang uitgangspunt zijn.
  3. 3. Eisen stellen: de provincie stuurt de ontwikkelingen in de (vanuit de cultuurhistorie bezien) gewenste richting. Van de initiatiefnemer wordt verwacht dat de cultuurhistorische samenhang als dé drager voor nieuwe plannen wordt gebruikt. Ontwikkelingen bouwen op deze samenhang voort. Vanaf het begin bedingt de provincie een plek in het planvormingsproces.

Het plangebied valt in de categorie ‘eisen stellen’. Voor het gebied stelt de provincie dat cultuurhistorie de leidraad en de inspiratiebron is om deze gebieden van de Maatschappijen van Weldadigheid duurzaam te ontwikkelen. Hierbij ligt het accent op het vasthouden aan en doorzetten van de hiërarchische en orthogonale opbouw van het gebied. Dit uit zich in vaarten, wegen, beplanting en bebouwing, variërend van directeurswoning tot dienstwoning. De ambities (zoals verwoord in paragraaf 6.6.3) richten zich op:

  • het handhaven en verder versterken van de hiërarchische en orthogonale opbouw van de gebieden, zoals die te zien is in vaarten, wegen, beplanting en bebouwing variërend van dienstwoningen tot directeurswoning;
  • het behouden van de afwisseling tussen open gebieden en boscomplexen.

De belangrijkste opgave voor de Maatschappijen van Weldadigheid ligt in het leefbaar houden van de gebieden en het zoeken en inpassen van nieuwe economische impulsen. De invulling hiervan kan zich voltrekken volgens een duidelijke ontwikkelingsfilosofie, waarbij de cultuurhistorische samenhang leidend is. De herkenbaarheid en karakteristiek van de gebieden kan hierdoor worden versterkt.

Het voorliggend wijzigingsplan bouwt zorgvuldig voort op en wordt ontwikkeld binnen de aanwezige cultuurhistorische kaders en structuren.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie gemeente Westerveld

De Structuurvisie Westerveld (vastgesteld 26 november 2013) bevat de visie en de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid voor het hele grondgebied van de gemeente. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke invloed van allerlei verschillende beleidsterreinen bekeken zoals milieu, infrastructuur, wonen, cultuurhistorie, landschap, economie en welzijn. In de structuurvisie maakt de gemeenteraad duidelijk wat zij de komende tien jaren wil versterken, ontwikkelen, herstructureren of juist wil behouden of beschermen. Daarmee bepaalt de structuurvisie ook de richting van de bestemmingsplannen die in de toekomst worden opgesteld.

Relevant voor het voorliggende plangebied is de duiding van de gemeente van Frederiksoord als gebied dat primair van belang is voor de uitstraling, beleving en positie van de gemeente Westerveld als recreatie- en woongemeente.

Frederiksoord en haar buitengebied worden gezien als woonomgeving. In deze woonomgeving zijn de voorzieningen beperkt en staat het wonen als hoofdfunctie centraal. Daarnaast is er ruimte voor (beperkte) woningbouw, waarbij maatwerk en waar mogelijk versterking van de ruimtelijke kwaliteit en belevingswaarde van groot belang zijn. Sleutelwoorden zijn karakteristiek, lokaal, kleinschalig, organisch, duurzaam en gevarieerd. De realisatie van het planvoornemen wordt expliciet in de structuurvisie genoemd als positieve ontwikkeling omtrent wonen. Het wijzigingsplan is in overeenstemming met de structuurvisie gemeente Westerveld.

3.3.2 Beschermd dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord

De waarde van het plangebied wordt al geruime tijd onderkend. De kernen Frederiksoord en Wilhelminaoord en een gebied rondom zijn in 2009 aangewezen als ‘beschermd dorpsgezicht’ in het kader van de Monumentenwet 1988. In 2011 is de bescherming van deze kenmerken door de gemeente Westerveld voor het grootste deel verankerd in het bestemmingsplan Beschermd dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord. Voorliggend plangebied ligt binnen dit bestemmingsplan.

Het beschermd dorpsgezicht van Frederiksoord-Wilhelminaoord is van buitengewoon belang vanwege de culturele en sociaal-economische ontwikkelingen van het gebied als gevolg van de economische ontwikkelingen van de Maatschappij van Weldadigheid. De achterliggende gedachte van de Maatschappij om werkgelegenheid te combineren met scholing en huisvesting in een kolonie, maakt het gebied uniek. Delegaties uit verschillende landen bezoeken de Maatschappij vanwege de methode van armoedebestrijding, die in 19e eeuws Europees verband wordt gezien als een van de meest toonaangevende. In de zuidelijke Nederlanden, nu België, wordt zelfs een zustermaatschappij opgericht. Daarnaast loopt de Maatschappij in die tijd ook voorop op het gebied van ziekenfonds en de leerplicht.

De inrichting van het gebied is een nog grotendeels onverstoorbare ruimtelijke weerslag van de werkwijze van de Maatschappij van Weldadigheid die op systematische wijze de woeste gronden heeft ontgonnen. Deze werkwijze heeft geresulteerd in een voor dit gebied karakteristieke ruimtelijke structuur die in beginsel gekenmerkt wordt door een rechtlijnig wegenpatroon en gelijkvormige woningen, die op een regelmatige afstand van elkaar staan.

In de tweede helft van de 19e eeuw treedt er schaalvergroting op, waarbij een aantal grote landbouwbedrijven over de oude structuur van koloniehoeven heen wordt gelegd. Hoewel de infrastructuur als de bebouwingsstructuur in de loop van de tijd zijn aangepast, geeft de huidige ruimtelijke structuur een karakteristiek en herkenbaar beeld van de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied.

Voor het beschermd dorpsgezicht is in 2011 een bestemmingsplan opgesteld dat helemaal toeziet op het behouden en ontwikkelen van de aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden in het gebied.

Dit wijzigingsplan is een uitwerking van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het bestemmingsplan Beschermd dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord. Bij het terugbouwen van de koloniewoningen is in het bestemmingsplan Beschermd dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord gebruik gemaakt van een fasering (zie figuur 6). De koloniewoningen aan de M.E. van der Meulenweg en de Hooiweg zuid vallen onder fase drie en zijn gelegen binnen bouwblokken een en vier. Voor deze fase geldt een termijn tot en met 2018.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.572WPMeulenHooiweg-0002_0008.jpg"

Figuur 6. Schema fasering bouw koloniewoningen

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.572WPMeulenHooiweg-0002_0009.jpg"

Figuur 7. Begrenzing dorpsgezicht Frederiksoord - Wilhelminaoord

3.3.3 Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Westerveld

De gemeente Westerveld beschikt sinds 2012 over een cultuurhistorische waardenkaart. Deze waardenkaart brengt de ontwikkelingsgeschiedenis van de gemeente in beeld en geeft weer waar de vele waardevolle sporen van deze geschiedenis nog terug te vinden zijn.

In het bij de waardenkaart horende rapport is veel aandacht besteed aan de geschiedenis van de kolonie van Maatschappij van Weldadigheid, die in verschillende fasen is uitgesplitst. De waarden van de kolonie zijn op een aparte kaart uitgelicht. Daarbij gaat het onder andere om historische ontginningsstructuren, plekken van koloniewoningen en andere functies van de Kolonie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.572WPMeulenHooiweg-0002_0010.jpg"

Figuur 8. Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart deelgebied Frederiksoord - Wilhelminaoord

3.3.4 Woonvisie gemeente Westerveld

Op 8 mei 2012 heeft de gemeenteraad de Woonvisie vastgesteld. De Woonvisie vormt samen met de Sociale Structuurvisie de basis voor de Ruimtelijke Structuurvisie. De ambitie van Westerveld is en blijft 'ervoor zorgen dat iedereen prettig kan (blijven) wonen en leven in Westerveld'. Westerveld kiest voor een netto toename van de woningvoorraad van 400 tot het jaar 2020 te faciliteren. De raad is van mening dat er vrijheid moet blijven bestaan voor verschillende initiatieven en maakt daarom op voorhand geen keuze uit de beschikbare capaciteit. De nieuwe bevolkingsprognose van de provincie heeft aanleiding gegeven de aantallen bij te stellen.

In de Woonvisie is daarbij aangegeven dat de gemeente vooral stuurt op het kwalitatieve aspect van de woningbouw en bouwen voor kleine huishoudens, jong en oud. Vanuit de kwantiteit reserveert de gemeente circa 100 (koop)woningen voor starters. Daarnaast wil het college 100 woningen reserveren voor levensloopbestendige woningen in het goedkope en middeldure segment. Deze woningen zijn bedoeld voor onder andere senioren met en zonder zorgvraag. Er worden 50 woningen gereserveerd voor levensloop bestendig wonen in het dure/ zeer dure segment, om tegemoet te komen aan de groep senioren die op zoek zijn naar meer exclusieve woonmilieus. Verder worden er circa 100 woningen gereserveerd voor de huursector. Hiervan wil het college 50 reserveren voor de sociale huursector en 50 voor de vrije huursector. Tot slot worden er circa 50 woningen gereserveerd voor particuliere initiatieven, waaronder bijvoorbeeld collectief particulier opdrachtgeverschap.

De bouw van de koloniewoningen in Frederiksoord wordt niet meegerekend in de totale plancapaciteit vanwege het bijzondere karakter ervan. Hierover zijn aparte bestuurlijke afspraken voor gemaakt. Het wijzigingsplan is in overeenstemming met de Woonvisie gemeente Westerveld.

3.4 Maatschappij Van Weldadigheid

De Maatschappij van Weldadigheid heeft samen met de gemeente Westerveld en de provincie Drenthe het initiatief genomen om een visie voor het behoud en de ontwikkeling van haar bezit te ontwikkelen.

De in juni 2005 gepresenteerde gebiedsvisie 'Een monument in beweging' geeft hiertoe een aantal mogelijkheden, zij het in nog abstracte/niet uitgewerkte vorm. In essentie spreekt de visie over herstel van het casco door herstel van het landschap, het wegen- en lanenpatroon, evenals de bebouwing; voorts het beter benutten en verbeteren van bestaande functies en de ontwikkeling van nieuwe functies.


Uitvoeringsplan (2006)

De gebiedsvisie is in 2006 nader uitgewerkt in een uitvoeringsplan. De stuurgroep van het Belvedèreproject (bestaande uit bestuurders van de Maatschappij van Weldadigheid, gemeente Westerveld en provincie Drenthe) heeft op 16-11-2007 besloten in te stemmen met de inhoud van het uitvoeringsplan Belvedèregebied dat als uitwerking dient van het rapport 'Een monument in beweging'. Het uitvoeringsplan bestaat uit vijf productlijnen en twee integrale thema's.

In het uitvoeringsplan worden vijf productlijnen en twee integrale thema's genoemd. De productlijnen zijn:

  • versterking recreatief-toeristische infrastructuur;
  • opwaardering centraal bezoekerscentrum Koloniehof;
  • zorg- en activiteitenprogramma;
  • ambachtsexpertise;
  • verbrede landbouw, natuur en landschap.

De twee integrale thema's bestaan uit enerzijds ruimtelijke kwaliteit en ontwikkeling van het gebied en anderzijds uit de rol en regie van de Maatschappij van Weldadigheid.


In 2011 is het uitvoeringsplan geactualiseerd. Het herstel en de versterking van de oorspronkelijke lintstructuren is opgenomen als een van de belangrijkste structurerende elementen in het gebied. Uitvloeisel daarvan is de herbouw van 62 koloniewoningen.

De mogelijke aanwijzing van de koloniën als Werelderfgoed, de gewenste terugkoop van het complex van de voormalige tuinbouwschool en het 200-jarig bestaan van de Maatschappij van Weldadigheid in 2018 hebben in 2015 geleid tot een nieuw document (MvW200), dat een jaar later is opgevolgd door het Kolonieplan.

Kolonieplan (2016)

Het doel van het Kolonieplan is de versterking van de economische, maatschappelijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarde van het gebied door een nieuwe toekomstgerichte invulling te geven aan het materiële en immateriële gedachtegoed van Johannes van den Bosch (stichter van de Maatschappij van Weldadigheid) en de regio vitaler te maken. Om dat doel te bereiken zijn zes kernprojecten gedefinieerd:

  1. 1. Gebiedsontwikkeling Hart van Frederiksoord;
  2. 2. Ontwikkeling en inrichting Koloniecentrum;
  3. 3. Zichtbaarheid cultuurlandschap;
  4. 4. Ondernemen in groen en food;
  5. 5. Vrijetijdseconomie/toerisme;
  6. 6. Sociaal maatschappelijke innovaties.

De bouw van nieuwe koloniewoningen is bij uitstek bedoeld om het cultuurlandschap van de Kolonie beter zichtbaar en beleefbaar te maken en sluit dan ook goed aan op de ambities van het Kolonieplan.

Hoofdstuk 4 Milieu En Andere Randvoorwaarden

4.1 Milieuhygiënische Gesteldheid Van De Bodem

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie en dat het de financiële haalbaarheid van het plan niet in gevaar brengt.

In het plangebied is onderzoek verricht naar de milieuhygiënische gesteldheid van de bodem. Uit het onderzoek (Lievense CSO, d.d. 8 januari 2018, documentnummer 17F508.RAP001.WL) komt naar voren dat er sprake is van licht verhoogde gehaltes. In het grondwater is een lichte tot matige concentratie met zware metalen aangetoond. Op basis van de NEN 5740 richtlijn zijn de gehalten beneden de onderzoeksgrens gelegen. De milieuhygiënische kwaliteit van de grond is voldoende inzichtelijk geworden. De licht verhoogde gehalten in de grond, alsmede de licht tot matig verhoogde gehalten in het grondwater, leveren vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling op.

Aanbevolen wordt om bij eventueel grondverzet vrijkomende grond niet zonder meer elders te hergebruiken. Hiervoor zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Dit geldt ook indien in het onderzoek geen bodemverontreiniging is aangetoond.

Het aspect bodem levert geen belemmeringen op voor het onderhavig wijzigingsplan. Het Verkennend bodemonderzoek is als bijlage opgenomen.

4.2 Archeologie

Archeologische waarden worden in toenemende mate in de planvorming betrokken. Een instrument hiervoor is de Archeologische monumentenkaart (AMK), hierop zijn de bekende en gewaardeerde vindplaatsen aangegeven. Ook is er een zogenaamde Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) opgesteld, op basis waarvan inzicht kan worden verkregen in de mate waarin archeologische resten in een gebied kunnen worden aangetroffen.

In 2010 heeft de gemeente haar archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart vastgesteld.


Voorliggend plangebied is op de archeologische verwachtings- en beleidsavieskaart voor het grootste gedeelte aangeduid als gebied met een lage verwachtingswaarde waarvoor geen archeologisch onderzoek is vereist. Een klein gedeelte van het plangebied heeft echter een hoge verwachtingswaarde. Ter bescherming van deze hoge verwachtingswaarde is een dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2' opgenomen.

In de afgelopen jaren is er een toenemende belangstelling voor de jonge archeologie. Gelet op de geschiedenis van het plangebied als onderdeel van de Kolonie van de Maatschappij van Weldadigheid is het voor de hand liggend dat oude archeologische sporen (van voor 1800) zijn vergraven in de tijd dat de Kolonie is gesticht en de gronden zijn ontgonnen. Wel ligt het in de lijn der verwachting dat er nu sporen te vinden zijn van de bewoningsgeschiedenis uit de tijd van de Kolonie.
Het planvoornemen is daarom voor advies voorgelegd aan de provinciaal en gemeentelijk archeoloog. In overleg is voorgesteld om voor ontwikkelingen in het plan een archeologische begeleiding bij de uitvoering van graafwerkzaamheden op te nemen in geval van een oppervlakte groter dan 70 m2 en een diepte van meer dan 30 cm.

4.3 Wegverkeerslawaai

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 meter. Buiten de bebouwde kom bedraagt deze afstand voor tweestrookswegen 250 meter. Het wijzigingsplan voorziet in het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen de geluidszones van de N853 (deels) en de M.E. van der Meulenweg. De Hooiweg is een onverharde weg waarnaar geen akoestisch onderzoek behoeft te worden verricht.

In het plangebied is door BügelHajema Adviseurs onderzoek verricht naar de geluidsbelasting op de te realiseren woningen. Ten behoeve van het onderzoek is gebruik gemaakt van de verkeersgegevens van de Provincie Drenthe en de laatste bekende telgegevens van de M.E. van der Meulenweg uit 2010 (365 mvt/etmaal). Gelet op het feit dat wordt gerekend met een prognose voor 2030 is voor dit bestemmingsplan gerekend met 700 mvt/etmaal. Dat sluit ook aan bij de aantallen die zijn gehanteerd in het onderliggende bestemmingsplan Beschermd dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord.

Uit het onderzoek komt naar voren dat de te realiseren woningen voldoen aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai vanwege de N853, maar niet voldoen aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai vanwege de M.E. van der Meulenweg. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt maximaal 3 dB. Om de realisatie van deze woningen mogelijk te maken moet het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Westerveld een hogere waarde verlenen. Deze procedure hogere grenswaarde is gelijktijidig met dit bestemmingsplan doorlopen. Gemotiveerd is waarom maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn. Daarbij is getoetst aan de landelijke wetgeving.

Mogelijk zijn voor het verlenen van een hogere waarde wel aanvullende geluidsisolerende maatregelen aan de betreffende gevels van de geluidgevoelige bebouwing nodig, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB. Dit onderzoek dient bij de indiening van het bouwplan mede aangeleverd te worden.

Het akoestisch onderzoek is als Bijlage 1 opgenomen. Het besluit tot het verlenen van de hogere waarde is in Bijlage 2 opgenomen.

4.4 Milieuhinderlijke Activiteiten In De Omgeving

Milieuaspecten worden weliswaar geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, maar daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen. Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, is de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009) geraadpleegd. In deze brochure staan richtafstanden van bedrijven tot bebouwing aangegeven.

In het kader van het bestemmingsplan Beschermd dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord is verkend in hoeverre er milieuhinderlijke activiteiten in en in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn die de bouwmogelijkheden (bij recht en via wijziging) kunnen beïnvloeden. Uit die verkenning bleken op voorhand geen belemmeringen aanwezig te zijn.

Nu blijkt echter dat aan de M.E. van der Meulenweg een agrarisch bedrijf is gevestigd met melkvee. Voor deze agrarische bedrijven geldt een vaste afstand tot geurgevoelige objecten (waar ook een koloniewoning toe wordt gerekend) van 50 meter.

De gemeente Westerveld heeft echter een verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld waarin deze vaste afstand is aangepast afhankelijk van de ligging van agrarische bedrijven.

Conform de definities in de geurverordening ligt het agrarisch bedrijf buiten de bebouwde kom. Het plangebied maakt daarnaast deel uit van het verwevingsgebied zoals dat in de Kadernota buitengebied is vastgelegd. De afstand tot geurgevoelige objecten bedraagt in die gevallen 25 m.

De situering van de koloniewoningen blijft in alle gevallen buiten de 25 m-contour van de agrarische bedrijven, gemeten vanaf de rand van het bouwvlak. Daarmee zijn er vanuit geurhinder geen belemmeringen voor de bouw van de koloniewoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.572WPMeulenHooiweg-0002_0011.png"

Figuur 9. Tabel horende bij verordening geurhinder en veehouderij

4.5 Externe Veiligheid

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten en provincies die milieuvergunningen verlenen of een bestemmingsplan maken, rekening te houden met externe veiligheid. Doel van het Bevi is individuele en groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Bij de toetsing moet gekeken worden naar twee soorten risico’s: plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich permanent en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Hoe dichter bij de bron, hoe groter het plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven met de pr 10-6-risicocontour. Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat, in het geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen, in één keer een groep van een bepaalde grootte dodelijk slachtoffer wordt. Hoe meer mensen nabij de bron, hoe groter het groepsrisico. Voor het groepsrisico wordt doorgaans de
GR 10-5-risicocontour aangegeven.

In het navolgende zullen de voor het plangebied relevante risicofactoren worden beschreven en afgewogen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.572WPMeulenHooiweg-0002_0012.jpg"

Figuur 10. Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

Inrichtingen

In de directe nabijheid van het plangebied is een tankstation met lpg gelegen. De risicoafstanden voor het plaatsgebonden risico en groepsrisico van deze inrichting reiken echter niet tot in het plangebied (bron: Risicokaart).

Buisleidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied liggen geen aardgastransportleidingen (bron: Risicokaart).

Transport

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied liggen geen wegen die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (bron: Risicokaart).

Conclusie

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de aspecten inrichtingen, buisleidingen en transport niet leiden tot veiligheidsproblemen voor het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het onderhavig wijzigingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben'.

NLS/nibm

Op 15 november 2007 is dit onderdeel van de Wet milieubeheer in werking getreden.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de nor-men (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.


Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Wijzigingsplan
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van acht koloniewoningen. Op basis van de CROW-publicatie nr. 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (oktober 2012) is de verkeersgeneratie van een koloniewoning (koop, vrijstaand) bepaald op 8.6 ritten per etmaal. De totale verkeersgeneratie bedraagt derhalve afgerond 69 ritten.

Nibm-tool

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool april 2017 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.572WPMeulenHooiweg-0002_0013.jpg"

Figuur 11. NIBM-Tool

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.7 Flora En Fauna

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig project te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 6 februari 2018 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

Het plangebied betreft acht deelgebieden; zes locaties langs de M.E. van der Meulenweg en twee locaties aan de Hooiweg zuid te Frederiksoord (zie figuur 13). Wanneer in de rapportage gesproken wordt over plangebied, gaat het over alle deelgebieden. Waar van toepassing worden de deelgebieden apart besproken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.572WPMeulenHooiweg-0002_0014.jpg"
Figuur 12. Impressie deelgebieden (6 februari 2018)

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.572WPMeulenHooiweg-0002_0015.jpg"

Figuur 13. Luchtfoto met in cijfers weergegeven de ligging van de deelgebieden langs de Hooiweg (1 en 2) en de M.E. van der Meulenweg (3-8)

(bron ondergrond: ruimtelijke plannen.nl)

De M.E. van der Meulenweg en de Hooiweg zuid liggen respectievelijk ten zuiden en ten noorden van de kern Frederiksoord. Langs beide wegen staan aan weerszijden eikenbomen en ontbreekt straatverlichting.

De locaties betreffen in de huidige situatie agrarisch akkerland of weiland. Tussen de locaties en de aangrenzende weg ligt een greppel. Op elk van de acht locaties is de bouw van een koloniewoning voorzien. Op slechts één locatie (nr. 7) is hiertoe de kap van opgaand groen, een forse zomereik, nodig.

4.7.1 Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.


Inventarisatie

Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) via Quickscanhulp.nl (© NDFF - quickscanhulp.nl 01-02-2018 12:45:07 en 01-02-2018 10:47:37) blijkt dat in de omgeving van het plangebied de laatste vijf jaar diverse beschermde soorten zijn waargenomen. Het gaat om meerdere vogelsoorten, vleermuissoorten, amfibieën, reptielen en plantensoorten.


De beplanting in het plangebied betreft intensief met schapen beweid grasland (locaties 1, 2, 4, 6 en 7), maïsakker (locatie 3) en verruigd grasland (locaties 5 en 8) met soorten als pitrus, ridderzuring en veldzuring. In de greppels langs de M.E. van der Meulenweg ontbreekt onderwatervegetatie. In de greppel langs de Hooiweg zuid is sterrenkroos aangetroffen. De datum van het veldbezoek is voor planten niet het meest geschikte onderzoeksmoment. Beschermde soorten betreffen echter enkel rode lijst (en dus zeldzamere) soorten van veelal voedselarme omstandigheden. Gezien de terreingesteldheid en de biotoopeisen van beschermde planten worden deze niet in het plangebied verwacht. Ook komen uit de gegevens van Quickscanhulp.nl geen waarnemingen van beschermde planten naar voren uit de directe omgeving.


De te kappen zomereik is onderzocht op geschikte ruimten (holtes en scheuren) voor vleermuizen. Deze zijn niet aangetroffen. Omdat ook bebouwing ontbreekt, kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen in het plangebied worden uitgesloten. Ook in de eikenbomen langs de wegen grenzend aan het plangebied en in de nabij gelegen bospercelen zijn binnen de invloedsfeer van het plan geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. De lanen langs het plangebied kunnen door vleermuizen in gebruik zijn als belangrijke vliegroute. Het plangebied zal daarnaast onderdeel vormen van het foerageergebied van in de omgeving verblijvende vleermuizen.

De genoemde broedvogels in Quickscanhulp.nl betreffen allen broedvogels met een jaarrond beschermde nestplaats (zoals gierzwaluw, buizerd, havik, roek en huismus). In de bomen in en rond het plangebied zijn echter geen nesten van vogels met een jaarrond beschermde nestplaats aangetroffen. Het plangebied vormt naar verwachting wel onderdeel van het foerageergebied van soorten als buizerd, kerkuil en sperwer. In opgaand groen nabij het plangebied kunnen algemene vogels als houtduif, vink en merel tot broeden komen. Tijdens het veldbezoek zijn nesten van een blauwe reigerkolonie waargenomen in naaldbomen op een afstand van circa 30 meter ten westen van locatie nr. 3.


Er zijn in en direct rond het plangebied geen nesten van de eekhoorn aangetroffen. Tijdens het veldbezoek zijn ook geen sporen van de beschermde niet-vrijgestelde soort steenmarter aangetroffen. Het plangebied heeft voor de steenmarter mogelijk wel waarde als (klein) onderdeel van het foerageergebied. Ook voor de das vormen de deelgebieden mogelijk een klein onderdeel van het foerageergebied.


Uit de directe omgeving zijn waarnemingen bekend van diverse beschermde niet-vrijgestelde amfibieën. Het gaat om de soorten heikikker, kamsalamander, alpenwatersalamander, boomkikker, geelbuikvuurpad, knoflookpad, poelkikker, vinpootsalamander en rugstreeppad.

In de greppels langs de wegen ligt veel afgevallen blad en ontbreekt een rijke onderwater vegetatie. Ondanks de natte periode van het jaar stond er weinig water in de greppels. De verwachting is dat de greppels delen van het jaar droog staan en daardoor niet geschikt zijn als voortplantingswater voor amfibieën.

Om met zekerheid vast te kunnen stellen of de greppels in gebruik zijn als voortplantingswater voor de niet-vrijgestelde amfibieën poelkikker en alpenwatersalamander is nader onderzoek in het voorjaar nodig. De overige niet-vrijgestelde soorten worden gezien de biotoopeisen niet in het plangebied verwacht.

In het plangebied ontbreken struweel, stronken, stenen en opgeslagen goederen. Voor de meeste van de kritische amfibieën biedt het plangebied derhalve geen geschikt landbiotoop. Poelkikker en alpenwatersalamander zijn iets minder kritische soorten en kunnen mogelijk wel in het plangebied overwinteren in bijvoorbeeld muizenholletjes in de verruigde graslanden op locaties 5 en 8. De waarde van deze deelgebieden als landbiotoop is mede afhankelijk van de afstand tot geschikt voortplantingswater.


In het plangebied en de directe omgeving zijn verder enkele vrijgestelde beschermde diersoorten zoals veldmuis, huisspitsmuis, bosmuis, gewone pad, ree en bruine kikker te verwachten.

Geschikt leefgebied voor beschermde niet-vrijgestelde soorten uit de soortgroepen reptielen, vissen en ongewervelden is niet aanwezig in het plangebied. Deze worden dan ook niet in het plangebied verwacht. Hooguit zijn incidenteel zwervende exemplaren van hazelworm of levendbarende hagedis in het plangebied te verwachten. De voor deze soorten belangrijke structuren, zoals houtwallen en bosranden liggen buiten de invloedsfeer van de plannen.

Toetsing

Met de bouw van de woningen, het vergraven van grond en werkzaamheden aan de greppels gaat mogelijk leefgebied van de poelkikker en de alpenwatersalamander verloren. Nader onderzoek in het voortplantingsseizoen van deze soorten is nodig om vast stellen of de poelkikker en de alpenwatersalamander voorkomen in het plangebied.

Het plangebied vormt door de geringe grootte van de bouwkavels hooguit een klein onderdeel van het foerageergebied van vogels met jaarrond beschermde nesten, de steenmarter, de das en vleermuizen. Voor de te verwachten soorten is in de omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief en hoogwaardig foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op vogels met jaarrond beschermde nesten, de steenmarter en de das treden niet op. De ontwikkelingen hebben geen negatief effect op de verblijfplaatsen of het foerageergebied van vleermuizen.


Ten aanzien van vleermuizen is het van belang dat de eikenlanen langs de Hooiweg zuid en de M.E. van der Meulenweg geschikt blijven als vliegroute. Vleermuizen zijn gevoelig voor verstoring door licht. In zowel de bouwfase als de gebruiksfase dient er daarom voor te worden gezorgd dat geen licht uitstraalt naar de eikenlanen. Indien buitenverlichting wordt aangebracht bij de woningen, dient gebruik te worden gemaakt van naar beneden gerichte armaturen. Hierdoor worden de bomen niet aangelicht en ondervinden vleermuizen geen verstoring van licht langs de eikenlanen.


Voor de overige vogelsoorten geldt dat, indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, in gebruik zijnde nesten van vogels in de directe omgeving kunnen worden verstoord. Dit is bij wet verboden. Verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt evenwel dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Als gevolg van de werkzaamheden kunnen tot slot verblijfplaatsen van enkele vrijgestelde beschermde amfibieën- en zoogdiersoorten worden vernietigd en verstoord. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Drenthe. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wet natuurbescherming.

4.7.2 Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.


Wet Natuurbescherming

In de Wnb is de bescherming van Natura 2000-gebieden, geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent.


Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het provinciale NNN is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Omgevingsvisie Drenthe en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid).


Inventarisatie

Het plangebied ligt niet in en grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Wnb. Het meest nabijgelegen gebied beschermd middels de Wnb betreft Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld, dat is gelegen op een afstand van ongeveer 2 km ten noordoosten van het plangebied.

De gronden van het plangebied zijn eveneens niet aangewezen als NNN. Wel liggen de twee locaties langs de Hooiweg zuid dicht bij gronden die in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid zijn aangewezen als NNN. Aan het bosperceel tussen de locaties langs de Hooiweg zuid is in het Natuurbeheerplan Drenthe het beheertype 'Dennen-, eiken-, beukenbos' toegekend. De bospercelen ten zuiden en noorden van deze locaties hebben het beheertype 'Droog bos met productie'. Langs de M.E. van der Meulenweg ligt enkel de meest oostelijk gelegen locatie 8 op korte afstand van het NNN. Op deze locatie ligt aan de overzijde van de M.E. van der Meulenweg een bosperceel dat onderdeel is van het NNN, met het beheertype 'Dennen-, eiken-, beukenbos'.


Toetsing

Het plan voorziet in de bouw van slechts 8 woningen buiten het NNN. Er is geen sprake van ruimtebeslag op het NNN. Gezien het gering aantal woningen en bewoners zal de recreatiedruk in de als NNN aangewezen bosgebieden in de directe omgeving niet noemenswaardig toenemen. Wezenlijke waarden en kenmerken van nabijgelegen NNN-gebieden worden hierdoor ook niet significant aangetast. Er is geen sprake van negatieve effecten op in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid beschermde gebieden.

Gezien de afstand tot beschermde gebieden, tussenliggende infrastructuur en bebouwing en de aard van de ontwikkeling, worden met betrekking tot het voorgenomen plan evenmin negatieve effecten op in het kader van de Wnb beschermde natuurgebieden verwacht.

4.7.3 Conclusie

Gebiedsbescherming

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat aanvullend onderzoek in het kader van Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Een vergunning op grond van de Wnb voor gebieden is op voorhand niet nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.


Soortenbescherming

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een nog onvoldoende beeld van de aanwezige natuurwaarden ontstaan.


Vogels en vleermuizen

Er dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Om de eikenlanen langs de aangrenzende wegen als vliegroute voor vleermuizen geschikt te houden dient uitstraling van licht op de lanen te worden voorkomen. Mits aan de voorwaarden ten aanzien van vogels en vleermuizen wordt voldaan is ten aanzien van deze soortgroepen geen nader onderzoek of een ontheffing van de Wnb nodig.


Amfibieën

Nader onderzoek naar de soorten poelkikker en alpenwatersalamander is nodig om vast te stellen of deze niet-vrijgestelde beschermde soorten voorkomen in het plangebied. Dit nader onderzoek zal uitwijzen of een ontheffing van de Wnb voor soorten voor de beoogde activiteiten nodig is.

Op basis van de ecologische inventarisatie is de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in beginsel gewaarborgd. Het nader onderzoek naar de soorten poelkikker en alpenwatersalamander kan in het kader van de te verlenen omgevingsvergunning worden uitgevoerd.

4.8 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Deze standaard waterparagraaf heeft betrekking op het plan bouw 8 koloniewoningen van der Meulenweg/ Hooiweg zuid Frederiksoord. ("Het planvoornemen is om acht koloniewoningen te realiseren. Dit gebeurt niet alleen op de aangeduide locatie aan de Van der Meulenweg maar ook op de wijzigingslocatie aan de Hooiweg. In de bijlage zijn de locaties verder toegelicht. Het gaat hierbij om de woningen met een rode of witte omlijning.")


Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2.


Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als de hemelwaterafvoer:

  • niet wordt aangesloten op een gescheiden rioolstelsel; of
  • niet wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel,

is oppervlakkige afvoer en infiltratie in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.


Oppervlaktewater

Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.


Rioolpersleiding

Het plan wordt doorkruist door een rioolpersleiding. Geadviseerd wordt om aan beide zijden van deze leiding een strook van 5 meter vrij te houden van bebouwing. Binnen het planvoornemen wordt geen bebouwing binnen 5 meter van de rioolpersleiding mogelijk gemaakt. Het wijzigingsplan voldoet hiermee aan het advies van het Waterschap Drents Overijsselse Delta.


Het gebruik van materialen

Het waterschap is verantwoordelijk voor een goede waterkwaliteit van het regionale watersysteem. Om verontreiniging van het watersysteem te voorkomen adviseert het waterschap om materialen zoals lood, koper en zink niet te gebruiken als het hemelwater vrij afstroomt naar het watersysteem.


Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.


Wetgeving lozen in oppervlaktewater

In het plan vindt een lozing plaats van water in oppervlaktewater. Hemelwater van schone oppervlakken (zoals daken en tuinen) mag rechtstreeks geloosd worden. Hemelwater dat van een parkeerterrein afstroomt (of anderszins) vervuild raakt, dient via een bodempassage af te wateren. Indien u grondwater gaat onttrekken tijdens de aanleg en u wilt dat lozen in oppervlaktewater dan gelden er specifieke regels. Neem hierover contact op met het waterschap.


Wetgeving grondwateronttrekking

Er vindt in het plan een grondwateronttrekking plaats. Gezien de verschillende belangen is het grondwaterbeheer wettelijk geregeld in de Waterwet. In het kort komt het er op neer dat u voor grote grondwateronttrekkingen vergunningplichtig bent. Voor kleinere onttrekkingen geldt een meldingsplicht. Neem contact op met het waterschap.


Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.


"De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies".

4.9 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.


In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.


In onderdeel D11.2 van het Besluit m.e.r. is voor stedelijke ontwikkelingsprojecten als grenswaarde een aantal van 2.000 woningen opgenomen. Het plan voorziet in het realiseren van 8 woningen.


Het plan is daarmee dusdanig kleinschalig van aard en omvang dat het ruimschoots onder de drempelwaarden voor ontwikkelingen blijft, zoals die zijn opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk, blijkt voorts dat het planvoornemen geen significante effecten op de omgeving heeft. Gezien de afwezigheid van die effecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.

Een aanmeldnotitie is in dit geval niet noodzakelijk omdat de ontwikkeling niet aan te merken is als een nieuwe stedelijk ontwikkeling. Dit is het geval aangezien de ontwikkeling reeds als wijzigingsbevoegdheid is opgenomen in het vigerend bestemmingsplan Beschermd dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

Het plan is vervat in:

  1. a. een verbeelding, waarop de bestemming van de in het plan begrepen gronden is aangewezen;
  2. b. een omschrijving van de bestemming, waarbij het toe te kennen doel is of de toe te kennen doeleinden zijn aangegeven (toelichting);
  3. c. regels omtrent het gebruikt van de in het plan begrepen grond en van de zich daarop bevinden opstallen.


De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Het aantal regels is beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de regels gewenst is. Daarom zijn er in het plan afwijkingsmogelijkheden (met omgevingsvergunning) opgenomen. De uitvoering berust bij het bevoegd gezag, doorgaans burgemeester en wethouders. Deze afwijkingen maken kleine afwijkingen mogelijk binnen de aan de grond toegekende bestemming.


De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • Inleidende regels.
  • Bestemmingsregels.
  • Algemene regels.
  • Overgangs- en slotregels.


In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.


In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkings- en wijzigingsregels. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond. De bestemmingen sluiten zoveel mogelijk aan bij de bestemmingen van het bestemmingsplan Beschermd dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord, zo ook voor de nieuwbouw van de koloniewoningen.


De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. Uit praktische overwegingen wordt de voorkeur gegeven om deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

De Maatschappij van Weldadigheid is eigenaar van vrijwel alle gronden. Zij draagt de verantwoordelijkheid voor de exploitatie en doorontwikkeling van het gebied, zoals dat ook in het Kolonieplan is beoogd.

Een van de koloniewoningen wordt gebouwd op grond van derden. Deze derde partij ontwikkelt zelf de koloniewoning op eigen grond.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Dit wijzigingsplan is voor de duur van zes weken (5 april 2018 tot 17 mei 2018) ter visie gelegd en ter beoordeling voorgelegd aan de 'overlegpartners' (art. 3.1.1 Bro). De ingediende zienswijzen en ambtshalve wijzigingen hebben er toe geleid dat de verbeelding horende bij het wijzigingsplan gewijzigd is vastgesteld. De zienswijzennota is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd.

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek

Bijlage 2 Besluit Hogere Grenswaarde

Bijlage 2 Besluit hogere grenswaarde

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 4 Watertoetsdocument

Bijlage 4 Watertoetsdocument

Bijlage 5 Zienswijzennota

Bijlage 5 Zienswijzennota