Dorpsstraat 15 te Uffelte
Wijzigingsplan - gemeente Westerveld
Vastgesteld op 11-04-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Voor zover hieronder niet anders bepaald zijn de begrippen van artikel 1 uit het Moederplan van toepassing.
1.1 Plan
Het Dorpsstraat 15 te Uffelte met identificatienummer NL.IMRO.1701.UFFWPDorpsstraat15-0002 van de gemeente Westerveld;
1.2 Wijzigingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 Moederplan
Het bestemmingsplan 'Uffelte' met identificatienumer NL.IMRO.17010000Uffelte- (vastgesteld op 26 mei 2009) en het facetbestemmingsplan 2011 met identificatienummer NL.IMRO.17010000FacetBestPlan- (vastgesteld op 22 november 2011) door de gemeenteraad van de gemeente Westerveld.
Artikel 2 Wijze Van Meten
De regels van artikel 2 Wijze van meten van het Moederplan zijn van toepassing.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
- b. bijbehorende bouwwerken en overkappingen;
met de daarbijbehorende:
- c. inrit, tuinen, erven en terreinen;
- d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 3.2.2 onder b in die zin dat de oppervlakte van een hoofdgebouw dan wel de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken of overkappingen wordt vergroot, mits:
- 1. de totale gezamenlijke oppervlakte van een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken of overkappingen ten hoogste 250 m² bedraagt;
- 2. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken of overkappingen bij een hoofdgebouw ten hoogste gelijk zal zijn aan de oppervlakte van het hoofdgebouw;
- b. het bepaalde in lid 3.2.2 onder f in die zin dat bijbehorende bouwwerken tot ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw worden voorzien van een plat dak, mits:
- 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van woonhuizen in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders dan een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
- b. het gebruik van gedeelten van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken bij het hoofdgebouw voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
- 1. het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van het woonhuis, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- 2. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in een hoofdgebouw, inclusief bijbehorende bouwwerken meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw;
- 3. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 50 m² bedraagt;
- 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
- 5. detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
- c. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- d. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
- e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
- f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel;
- g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horecadoeleinden;
- h. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken;
- i. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten;
- j. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken voor de woonfunctie zonder:
- 1. dat alle voormalige bedrijfsbebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting' binnen de bestemming 'Wonen' is gesloopt dan wel verwijderd en verwijderd wordt gehouden;
- 2. de aanleg en instandhouding van de erfinrichting conform het in het Beeldkwaliteitsplan opgenomen erfinrichtingsplan, zie Bijlage 1, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing, met dien verstande dat de landschapsmaatregelen binnen een termijn van 24 maanden na het gereedmelden van de bouw van de woning moeten zijn uitgevoerd.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 3.4 onder e in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning in de vorm van bed and breakfast, mits:
- 1. de logiesverstrekking plaatsvindt binnen het hoofdgebouw. Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
- 2. er maximaal twee kamers gerealiseerd worden en er maximaal 5 personen aanwezig mogen zijn;
- 3. er geen keukenblok in de wooneenheden wordt gemaakt;
- 4. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
- 5. er geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vestiging;
- 6. de vestiging alleen is toegestaan aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
- 7. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in lid 3.4 onder h in die zin dat gronden, voorzover gelegen binnen het bouwperceel, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
- 1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
- 2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden;
- 3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
- 4. de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen.
Artikel 4 Wonen - Voormalige Boerderijpanden
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - voormalige boerderijpanden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonhuizen in de vorm van voormalige boerderijpanden, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor:
- b. het behoud en het herstel van de karakteristieke hoofdvormen van de voormalige boerderijpanden;
- c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van karakteristieke bijgebouwen;
met daaraan ondergeschikt:
- d. wegen en paden;
- e. water;
met de daarbijbehorende:
- f. tuinen, erven en terreinen;
- g. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels binnen de bestemming zijn toegevoegd.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 4.2.1 onder c in die zin dat een woonhuis gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
- 1. het bouwen buiten het bouwvlak uitsluitend plaatsvindt door middel van een geringe uitbreiding van het woonhuis tot een oppervlakte van het woonhuis van ten hoogste 100 m²;
- 2. de uitbreiding op ten minste 5,00 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het woonhuis wordt gerealiseerd met doortrekking van de bestaande dakvorm;
- 3. de breedte van de uitbreiding ten hoogste 3,00 m bedraagt;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bebouwingskarakteristiek van het woonhuis en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in lid 4.2.1 onder c en e in die zin dat wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen van een voormalig boerderijpand, mits:
- 1. er vanuit architectonisch oogpunt een versterking van de ruimtelijke kwaliteit en het omgevingsbeeld wordt bewerkstelligd;
- 2. de bouwhoogte van het woonhuis ten hoogste 12,00 m zal bedragen en het woonhuis zal worden voorzien van een kap;
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. het bepaalde in lid 4.2.1 onder e in die zin dat in ondergeschikte mate wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen van een voormalig boerderijpand, mits:
- 1. dit vanwege bouwtechnische vereisten noodzakelijk is
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de hoofdvorm van het voormalige boerderijpand;
- d. het bepaalde in lid 4.2.2 onder b in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken en overkappingen wordt vergroot, mits:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken en overkappingen per woning ten hoogste 100 m² zal bedragen;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 4.4 onder c in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, worden gebruikt ten behoeve van een zorgfunctie, mits:
- 1. de gebruiksoppervlakte ten hoogste 100 m² en ten hoogste 1/3 deel van het woonhuis, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, zal bedragen;
- 2. de zorgfunctie plaatsvindt binnen het woonhuis, een aan- of uitbouw of een aangebouwd bijgebouw;
- 3. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
- 4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 5. de gezamenlijke oppervlakte die bij een woonhuis wordt gebruikt ten behoeve van nevenfuncties ten hoogste 250 m² bedraagt;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in lid 4.4 onder d en f in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, worden gebruikt voor recreatieappartementen ten behoeve van recreatieve bewoning in het hoofdgebouw, inclusief de aan- en uitbouwen, en de karakteristieke bijgebouwen, mits:
- 1. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 2. de oppervlakte van het permanente woongedeelte van het hoofdgebouw niet minder mag bedragen dan 75 m²;
- 3. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
- 4. de gezamenlijke oppervlakte die bij een woonhuis wordt gebruikt ten behoeve van nevenfuncties ten hoogste 250 m² bedraagt;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. het bepaalde in lid 4.4 onder e in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, worden gebruikt voor kinderopvang voor meer dan zes kinderen, mits:
- 1. de gebruiksoppervlakte ten hoogste 100 m² en ten hoogste 1/3 deel van het woonhuis, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, zal bedragen;
- 2. de kinderopvang plaatsvindt binnen het woonhuis, een aan- of uitbouw of een aangebouwd bijgebouw;
- 3. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
- 4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 5. de gezamenlijke oppervlakte die bij een woonhuis wordt gebruikt ten behoeve van nevenfuncties ten hoogste 250 m² bedraagt;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- d. het bepaalde in lid 4.4 onder f in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning in de vorm van bed and breakfast, mits:
- 1. de logiesverstrekking plaatsvindt binnen het woonhuis, een aan- of uitbouw of een aangebouwd bijgebouw. Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
- 2. de gebruiksoppervlakte ten hoogste 100 m² en ten hoogste 1/3 deel van het woonhuis, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, zal bedragen;
- 3. er maximaal drie kamers met in totaal 10 slaapplaatsen gerealiseerd worden;
- 4. er geen keukenblok in de kamers wordt gemaakt;
- 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 6. de gezamenlijke oppervlakte die bij een woonhuis wordt gebruikt ten behoeve van nevenfuncties ten hoogste 250 m² bedraagt;
- 7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- e. het bepaalde in lid 4.4 onder j in die zin dat gronden, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
- 1. er vanwege een paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor de nabijgelegen woonhuizen of woningen van derden;
- 2. de afstand tot een woonhuis van derden ten minste 15,00 m bedraagt;
- 3. de oppervlakte van de paardrijbak ten hoogste 800 m2 bedraagt;
- 4. een omheining uitsluitend transparant wordt toegepast met een maximale bouwhoogte van 1,80 m;
- 5. de paardrijbak niet wordt voorzien van bestrating of andere verharding;
- 6. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
- 7. er ten hoogste 4 lichtmasten worden geplaatst;
- 8. de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 5,00 m bedraagt en de lichtmasten direct grenzend aan de paardrijbak worden geplaatst, waarbij de lichtuitstraling gericht is op de paardrijbak;
- 9. er sprake is van een goede inpassing in het landschap overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Gemeente Westerveld;
- 10. een paardrijbak niet aangelegd wordt achter een naburig perceel;
- 11. er ten hoogste één paardrijbak per perceel wordt toegestaan;
- 12. er geen bomen en/of houtgewassen worden gekapt, gerooid of geveld ten behoeve van de aanleg van de paardrijbak;
- 13. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet worden beperkt.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. het behoud van de archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,30 m - maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:
- a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken waarbij de bestaande oppervlakte met ten hoogste 1.000 m² wordt uitgebreid;
- b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 1.000 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).
5.3 Afwijken van de bouwregels
Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2, mits:
- a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
- b. op basis van archeologisch door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad, of;
- c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
- 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
- 3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
- d. middels verleende vergunningen, rekeningen van uitgevoerd werk en dergelijke aangetoond wordt dat de bodem reeds eerder dieper geroerd is dan 30 cm - maaiveld.
Indien aan de afwijking voorwaarden worden verbonden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Overige Regels
7.1 Van toepassing verklaring
Voor zover niet anders bepaald zijn de algemene regels van het Moederplan voor dit wijzigingsplan van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 8.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 8.1 sub a met maximaal 10%.
- c. Lid 8.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 8.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 8.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid 8.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan Dorpsstraat 15 te Uffelte van de gemeente Westerveld.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Dorpsstraat 15 in Uffelte bevindt zich een agrarisch bedrijf. Het agrarische bedrijf ligt binnen de bebouwde kom van het dorp Uffelte aan de noordelijke dorpsrand. De initiatiefnemers zijn inmiddels gestopt met de agrarische werkzaamheden. De gemeente Westerveld heeft aangegeven dat de initiatiefnemers gebruik kunnen maken van de zogenaamde 'ruimte-voor-ruime regeling' die het geldende bestemmingsplan biedt. Dit houdt in dat de oude boerderij een woonbestemming krijgt, dat de agrarische gebouwen die geen cultuurhistorische waarde hebben, gesloopt worden en er één woning voor terug gebouwd mag worden. Dit wijzigingsplan voorziet in het wijzigen van de bestemming, het slopen van een aantal agrarische gebouwen die geen cultuurhistorische waarde hebben en het realiseren van één extra woning.
1.2 Ligging Plangebied
De ligging van het plangebied is weergeven op onderstaande luchtfoto. Ten westen van het plangebied is een landelijk woonhuis gelegen. Ten oosten van het plangebied staat een voormalige boerderij, die verbouwd is tot woonboerderij. Aan de overzijde van het agrarische bedrijf staat een grote woonwinkel, de woningen aan de zuidzijde van de Dorpsstraat zijn, net zoals de woonwinkel, van recentere datum.
Figuur 1: Het plangebied (Bron: Google Earth)
1.3 Geldende Planologische Regeling
Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan Uffelte, vastgesteld op 5 mei 2009. Voor het plangebied geldt de enkelbestemming 'Agrarische bedrijfdoeleinden'. In het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3, gericht op de bescherming van potentieel archeologische waarden in de ondergrond.
In onderstaand figuur is een fragment van de verbeelding van het bestemmingsplan te zien.
Figuur 2: Uitsnede geldend bestemmingsplan (Bron: plankaart bestemmingsplan Uffelte)
Het geldende facetbestemmingsplan Westerveld 2011 biedt mogelijkheden om de zogenaamde Ruimte voor ruimte regeling toe te passen.
In het wijzigingsplan is het volgende opgenomen:
12.5 Wijziging
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en;
2. de bestemming Agrarische bedrijfsdoeleinden wijzigen in de bestemming Woondoeleinden, Tuin en Agrarische doeleinden met landschappelijke waarde mits:
- na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 3, 5 en 14 van overeenkomstige toepassing zijn;
- het agrarisch bouwblok ter plekke wordt verwijderd;
- er geen onevenredige schade is voor de aangrenzende gronden in de zin dat bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheid worden beperkt, dan wel de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- op het betreffende agrarisch bouwblok tenminste 750 m2 (voor een woning) of tenminste 2.000 m2 voor twee woningen) aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, niet zijnde cultuurhistorisch waardevolle en/of karakteristieke gebouwen, wordt gesloopt;
- voormalige bedrijfsgebouwen die landschapsontsierend zijn, worden gesaneerd ten behoeve van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
- beeldbepalende bouwvormen (voormalig boerderijpand) als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd;
- er door middel van een beeldkwaliteitsplan wordt aangetoond dat er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke en landschapschappelijke kwaliteit;
- de geluidbelasting van de geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hoger waarde.
Aan de voorwaarden voor wijziging wordt voldaan:
- eerste bullit: voor de bestemmingen is aangesloten bij de regels van het moederplan;
- tweede bullit: op de verbeelding is het agrarisch bouwblok verwijderd;
- derde bullit: er is geen onevenredige schade voor de aangrenzende gronden, zie hiervoor paragraaf 4.9 Bedrijven en mileuzonering;
- vierde bullit tot en met zevende bullit: zie het Beeldkwaliteitsplan;
- achtste bullit: voor het onderzoek naar de geluidbelasting, zie paragraaf 4.4 Geluidhinder.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Het agrarische bedrijf staat in de noordelijke dorpsrand van het dorp Uffelte. De noordzijde van de Dorpsstraat heeft een landelijke agrarische uitstraling met veel voormalige boerderijen in de oorspronkelijke staat.
Tussen het voorerf en de Dorpsstraat ligt een smalle droge sloot. In de berm staat aan de straatzijde een monumentale laanbeplanting met eiken. Op het voorerf is aan de westzijde een boomgaard ingeplant. Vóór het woonhuis van de boerderij staan twee oude linden op het grasveld. In de oosthoek van het voorerf is de moestuin aangelegd. De erfafscheiding met nummer 13 is een hoge beukenhaag en een monumentale rij eiken, zoals te zien is in figuur 3. Aan de voorzijde, ten westen van de boerderij staat de oude hooischuur. Direct naast de boerderij aan de oostzijde staat het gebouwtje van het voormalige tanklokaal en ligt de privé tuin. Op het achtererf staan de bedrijfsgebouwen voor het jongvee opfokbedrijf. In het voorhuis van de oorspronkelijke boerderij wordt gewoond, in het achterhuis en op het uitgebouwde deel staat ook jongvee. Onder de noordelijk gelegen stal is een mestkelder gebouwd, de andere stallen zijn voorzien van gruppen.
Figuur 3: Bestaande solitaire eiken op het erf (Bron: Beeldkwaliteitsplan Dorpsstraat 15 Uffelte)
2.2 Toekomstige Situatie
In de toekomstige situatie wordt ruim 858 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Door de sloop van de bestaande bedrijfsbebouwing ontstaat er ruimte voor een nieuwe woning. Op de onderstaande figuur zijn de te slopen gebouwen te zien. De nieuwe woning wordt achterop het bestaande erf geplaatst. Voor een duurzaam en efficiënt gebruik van bouwmaterialen is er voor gekozen de bestaande mestkelder te herbruiken als kelder en fundering voor de nieuwe woning. Eén stalgebouw van circa 100 m2 groot in de noordwesthoek van de huiskavel wordt aangepast en hergebruikt als kapschuur.
Figuur 4: Op het erf te slopen agrarische opstallen (Bron: Beeldkwaliteitsplan Dorpsstraat 15 Uffelte)
Beeldkwaliteitsplan
Voor de nieuwe ontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, dat als Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan bij de toelichting is gevoegd. Het beeldkwaliteitsplan zal bij de vaststelling van het wijzigingsplan als apart besluit door de gemeenteraad vastgesteld en maakt dan onderdeel uit van de welstandsnota.
Voor zover de beeldkwaliteitsregels vertaald kunnen worden in 'harde' bouwregels zijn deze opgenomen in de regels van het wijzigingsplan.
De nieuwe woning is in de toekomstige situatie te bereiken via een pad dat loopt tussen de rij eiken op de erfgrens met Dorpsstraat 13 en de twee eiken op het bestaande erf. De inrit is gesitueerd tussen twee bestaande eikenbomen in de laanbeplanting van de Dorpsstraat. Het nieuwe pad biedt vanaf de Dorpsstraat een nieuwe zichtlijn naar de es. In deze zichtlijn komt geen beplanting, hooguit een hek. De bestaande bomen op het erf worden gehandhaafd. Een bosschage van struiken zullen de erfafscheiding vormen tussen het boerderij deel en het schuur deel. Het voorerf blijft in de toekomstige situatie ongewijzigd.
De nieuwe woning staat in de toekomstige situatie direct aan de es. Het weiland loopt door tot aan de woning. De buitenruimte of het terras bij de woning is bij voorkeur een onderdeel van de woning. Dit kan een veranda zijn of een overkapt terras. Er worden rondom de woning geen nieuwe bijgebouwen zoals een schuurtje, garages of carports gebouwd; deze functies zijn ondergebracht in het volume van de schuurwoning en de kapschuur. De zichtlijn naar de es moet open blijven en ten noorden van de schuurwoning komt geen opgaande beplanting.
Het uiterlijk van de woning moet in vorm, kleur materiaal en details refereren naar een schuur, niet naar een 'gewone' woning (zie figuur 7). Dit wordt bereikt met;
- Een rechthoekige, langwerpige grondvorm;
- Eén laags bouwvolume met kap. In de kap zijn geen dakkapellen;
- Het bouwvolume heeft een sterke horizontale geleding;
- Het gebouw heeft een sobere, strakke detaillering zonder ornamenten of accenten;
- Donker, gedekt kleur gebruik. Geen accenten met witte boeiboorden, windveren of kozijnen
- Overwegend houten gevels;
- Dakbedekking met dakpannen, riet, dakplaten of naturel zink.
Figuur 5: Schets erfinrichting met functies (Bron: Beeldkwaliteitsplan Dorpsstraat 15 Uffelte)
Figuur 6: Referentiebeeld zicht op de es
Figuur 7: Referentiebeeld schuurwoning
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
3. Sterke en gezonde steden en regio's;
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes: 1.Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en.
3. Afwentelen wordt voorkomen.
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
Het blijkt dat het plangebied niet behoort tot het Natuurnetwerk Nederland. Voor gebieden die vallen onder het Natuurnetwerk Nederland kent de NOVI gerichte belangen en opgaven. In paragraaf 4.5 en paragraaf Hoofdstuk 2 wordt beschreven hoe het voornemen past binnen deze gerichte belangen en opgaven.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, hanteert het Rijk de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder bestaat uit de volgende aspecten:
1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.
Ad 1.
De Ladder is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het geval van wonen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die 'Ladderplichtig' is, waarbij tevens geldt dat het een nieuwe ontwikkeling betreft.
Gezien het feit dat het planvoornemen betrekking heeft op de bouw van slechts 1 woning mag er redelijkerwijs van worden uitgegaan dat het hier geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft en dat een ladderonderbouwing niet van toepassing is.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de Ladder van duurzame verstedelijking. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wanneer er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zijn de overige vragen van de Ladder niet meer van toepassing. Ondanks dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling wel worden aangetoond. In paragraaf 4.9 wordt hier nader op ingegaan
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe
Provinciale Staten van Drenthe hebben op 3 oktober 2018 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De missie uit de Omgevingsvisie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. Deze ambitie vormt het hart van het beleid. De provincie wil ‘ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit’, mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is. In het beleid zijn zes verschillende kernkwaliteiten benoemd die de Drentse ruimtelijke identiteit inhoud geven. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.
De provincie streeft naar een robuuste ontwikkeling van de ruimtelijke dragers: de sociaaleconomische structuur, het landbouwsysteem, het watersysteem en het natuursysteem. Een systeem is robuust als het weinig gevoelig is voor verstoringen als gevolg van nieuwe ontwikkelingen. Waar geen dominant systeem aanwijsbaar is, wordt gesproken over ‘multifunctionele gebieden’.
In het geval van de Dorpsstraat 15 in Uffelte is het gelegen in het zogenaamde esdorpenlandschap. Het provinciaal beleid is hier gericht op:
- behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting
- behoud van onbebouwde karakter en het versterken van karakteristieke beekdal(rand)beplanting
COMBINATIEMODEL
Het doel is om functies, kwaliteiten en strategische opgaven met elkaar te combineren. In het combinatiemodel is er sprake van een gelaagde aanpak. De basis wordt gevormd door de kernkwaliteiten. Daarop liggen de robuuste systemen, waarin de strategische opgaven voor 2030 landen. De combinatie van opgaven en robuuste systemen binnen de context van de Drentse identiteit geeft invulling aan de visie van een bruisend Drenthe.
Figuur 8: Combinatiemodel Omgevingsvisie Drenthe 2018
3.2.2 Omgevingsverordering Drenthe
De Omgevingsvisie is verder vertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De Omgevingsverordening is op 3 oktober 2018 vastgesteld.
In de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe is opgenomen dat in een ruimtelijk plan uiteengezet wordt hoe het desbetreffende plan zich verhoudt tot het behoud en de ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid, en de strategische opgaven en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de omgevingsvisie. Verder maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die de kernkwaliteiten significant aantasten.
Daarnaast dient in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik de Ladder voor duurzame verstedelijking te worden gevolgd. In paragraaf 3.1.2 is onderbouwd dat het plan in overeenstemming is met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
KERNKWALITEITEN
Voor het plangebied zijn de kernkwaliteiten Landschap, Cultuurhistorie, Archeologie, Natuur en Aardkundige waarde van toepassing:
Landschap
De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drents landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis van de diversiteit aan landschapstypen. De provincie richt zich op het in stand houden en versterken van het landschap als economisch, ecologisch en cultureel kapitaal.
De provinciale ambitie is een Drents landschap waarin de verscheidenheid in landschapstypen zich blijvend manifesteert. Landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken moeten in samenhang behouden en versterkt worden. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap.
Het plangebied maakt deel uit van het esdorpenlandschap. Van provinciaal belang zijn:
- De essen; deze voor het esdorpenlandschap kenmerkende open ruimtes zijn veelal omgeven met esrandbeplanting.
- De beekdalen: onbebouwd gebied met kleinschalige beplantingsstructuren en beekdal(rand)beplanting.
- De macrogradiënten: reliëfrijke overgangen versterken het contrast tussen landschapstypen en vertegenwoordigen landschappelijke diversiteit.
Het provinciaal beleid is gericht op behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting, het behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van karakteristiek beekdal(rand)beplanting en het behoud en versterken van de macrogradiënten.
Het planvoornemen betreft een Ruimte voor Ruimte-regeling. Er wordt circa 858 m2 aan landschapsontsierende agrarische bebouwing gesloopt, ter compensatie hiervoor wordt er één nieuwe woning toegevoegd. Deze woning zal op het bestaande erf worden gerealiseerd. Voorliggend wijzigingsplan respecteert de landschappelijke waarden.
Cultuurhistorie
Het provinciale beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas. Hierin staan twee doelstellingen centraal: het herkenbaar houden van de cultuurhistorie en het versterken van de ruimtelijke identiteit. Wat de provincie tot de cultuurhistorie rekent, is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur, zoals deze is weergegeven op de Kernkwaliteitenkaart van de Omgevingsvisie.
Om de cultuurhistorische waarden veilig te stellen en tegelijkertijd ruimte voor ontwikkelingen te bieden, is gekozen voor drie sturingsniveaus. Deze zijn gebiedsgericht toegepast.
1. Respecteren: het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Plannen en initiatieven worden beoordeeld op het benutten van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur als inspiratiebron.
2. Voorwaarden verbinden: de cultuurhistorische samenhang geldt als randvoorwaarde. Vroegtijdig in het planproces moet inzichtelijk worden gemaakt op welke wijze de cultuurhistorische samenhang als een van de (ruimtelijke) onderleggers voor nieuwe plannen wordt benut.
3. Eisen stellen: de provincie bedingt vanaf het begin een plek in het plan-vormingsproces en stuurt de ontwikkelingen in de gewenste richting.
Voor het plangebied geldt het niveau 'voorwaarden verbinden'.
De esdorpen, die zich pas vanaf de late middeleeuwen permanent vestigden, zijn ruim opgezet. Dichtbij en vanuit deze hoofddorpen zijn vaak esgehuchten ontstaan, zodat er sprake is van een sterke verstrengeling tussen dorpen en het buitgengebied. De esdopren bezitten nog veelal de informele traditionele structuur.
Volgens de cultuurhistorische waardekaart heeft het plangebied de cultuurlandschap 'Historische kern met huispercelen. Dit houdt in dat het plangebied een beschermd stadsgezicht is dat gekenmerkt wordt door aaneengesloten stedelijke bebouwing.
Ambitie provincie Drenthe
Voor het plangebied zijn de volgende ambities opgenomen:
- Het in stand houden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp, es, beekdal en veld, met bijbehorend microreliëf en beplantingselementen als houtwallen en esrandbosjes. Bovendien kent het esdorpenlandschap een grote tijdsdiepte, wat blijkt uit vele zichtbare en onzichtbare (pre)historische bewoningssporen als nederzettingen, grafmonumenten en celtic fields;
- Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. Deze opzet wordt getypeerd door een vrije ordening van bebouwing en boerderijen, afwisseling tussen bebouwde plekken en open ruimtes (in het bijzonder de brinken) en doorzichten naar het omliggende buitengebied.
Archeologie
Ten aanzien van de kernkwaliteit Archeologie ligt het plangebied in een zone die de categorie 'hoge verwachting heeft. In paragraaf 4.6.1 wordt onderbouwd dat archeologisch onderzoek op grond van het gemeentelijke beleid en de geringe omvang van de bouwwerkzaamheden niet noodzakelijk is.
Natuur
De provinciale ambitie is gericht op het behoud van de bestaande waarden. De regelgeving is gekoppeld aan het Natuur Netwerk Nederland, NNN (voorheen Ecologische Hoofdstructuur, EHS). Gemeenten en waterschappen zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor natuur buiten de NNN. Zorg voor natuurwaarden en biodiversiteit staat voorop. De NNN ligt op circa 750 meter van het plangebied. Er is ecologisch onderzoek verricht. In paragraaf 4.5 van deze toelichting is een samenvatting van dit onderzoek opgenomen.
Aardkundige waarden
Aardkundige waarden zijn natuurlijke variaties in het aardoppervlak van geomorfologische, geologische, bodemkundige verschijnselen en/of processen die onder andere onder invloed van wind en water gebeuren. Onder aardkundige waarden vallen bijvoorbeeld veentjes, pingoruïnes, stuwwallen, zandkoppen en (micro en macro)reliëf. Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren. Voor de aardkundige waarden worden drie beschermingsniveaus onderscheiden die verschillen in de mate van inzet van de provincie. Het hoge en gemiddelde beschermingsniveau zijn van provinciaal belang.
Voor het plangebied geldt voor het noordelijke deel de 'hoge bescherming'. Dit houdt in dat de provincie Drenthe de ambitie heeft om de context van de aardkundige eenheid te behouden of te herstellen. In een gebied met 'hoge bescherming' worden alleen ontwikkelingen toegestaan als aardkundige kwaliteiten en kenmerken worden behouden, versterkt of herstellen worden .
Voor het zuidelijke deel geldt de kernkwaliteit 'generieke bescherming'. Vanuit de Provincie Drenthe wordt verwacht dat gemeenten de aanwezige aardkundige kwaliteiten in kaart brengen en beschermen.
Conclusie
Het plan houdt rekening met de voor de locatie relevante kernkwaliteiten. Aan de opgaven en ambities wordt op passende wijze invulling gegeven. Het plan is dan ook in overeenstemming met het provinciaal beleid uit de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Bestemmingsplan Uffelte
Het agrarische bedrijf aan de Dorpsstraat 15 ligt binnen de bebouwde kom en heeft in het vigerende plan Uffelte 2009-05-26 een agrarische bestemming. Het geldende facetbestemmingsplan Westerveld 2011 biedt mogelijkheden om de zogenaamde Ruimte voor ruimte regeling toe te passen.
In paragraaf 1.3 Geldende planologische regeling is al ingegaan op de voorwaarden om gebruik te maken van deze Ruimte voor ruimte regeling.
3.3.2 Woonvisie
Op 17 december 2019 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Westerveld vastgesteld. De Woonvisie is een actualisering van het woonbeleid zoals is opgenomen in de Structuurvisie en de Visie op Wonen.
Met de Woonvisie kijkt de gemeente vooruit naar 2025. Hoe is en blijft het prettig wonen in Westerveld anno 2020? Westerveld heeft een aantrekkelijk woonklimaat en is wat betreft natuur, groen en landelijk wonen onderscheidend ten opzichte van de omgeving. Dat mensen wonen in een mooi, groen en landelijk gebied wordt gewaardeerd. Dat blijkt ook uit de respons van de campagne 'Westerveld Natuurlijk' die in 2019 voor de komst van de Omgevingswet is gestart. Voorzieningen in de grotere dorpen maar ook saamhorigheid worden gewaardeerd en maken deel uit van een aantrekkelijk woonmilieu. Westerveld is aantrekkelijk vanwege gunstige huizenprijzen, goede bereikbaarheid en doet vaak dienst als goede uitvalsbasis waar wonen en werken goed gecombineerd kunnen worden.
De Woonvisie biedt handvatten om dit te behouden en eventueel waar mogelijk te versterken. Daarbij kijken we niet alleen naar nieuwbouw maar ook naar mogelijke inbreiding en waar mogelijk het aanjagen van verbetering van de huidige woningvoorraad. Dat laatste heeft uiteraard ook te maken met het verduurzamen van de woningvoorraad.
Voor het buitengebied van Westerveld is het beleid gericht op het voorkomen van verdere onnodige verstening. Toch is het realiseren van nieuwe woningen niet geheel uitgesloten. Op dit punt stelt de Woonvisie het volgende:
"We bieden ruimte aan transformatie-initiatieven om grote panden zoals vrijkomende agrarische bebouwing, oude schoolgebouwen en dergelijke om te bouwen naar bijvoorbeeld kleine woon- eenheden voor senioren. De gemeente werkt mee aan initiatieven die aan de volgende voorwaarden voldoen:
- Het gebouw moet een gezichtsbepalend karakter hebben en behoud van het gebouw draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.
- Gebouwen liggen binnen het bestaand bebouwd gebied van de dorpskernen.
- Voor gebouwen in het buitengebied volgt de gemeente de provinciale ruimtelijke verordening."
Dit wijzigingsplan sluit aan op dit gemeentelijk woonbeleid.
3.3.3 Welstandsnota Westerveld
De gemeente Westerveld heeft in 2010 een nieuwe welstandsnota vastgesteld.
In de welstandsnota Westerveld, geldend vanaf 13- 10 2010 tot en met heden, is het dorp Uffelte ondergebracht onder de esdorpen en gehuchten (7). Voor deze esdorpen en -gehuchten is vooral het wegenpatroon en de situering van de bebouwing in relatie met het landschap bepalend voor de waarde van de gebieden.
Hier wordt verder op ingegaan in Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan.
Hoofdstuk 4 Planologische Randvoorwaarden
4.1 Bodem
Inleiding
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet in ieder geval een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming (Wbb) van toepassing. Hierin is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval. Voor te ontgraven en eventueel buiten een plangebied af te voeren gronden kan op basis van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) een milieuhygiënische verklaring van de gronden noodzakelijk zijn (en deze is met bodemonderzoek te verkrijgen). Dit is echter sterk afhankelijk van de toepassingslocatie.
Onderzoek
Het onderzoek heeft betrekking op het realiseren van een gebouw of bouwwerk, waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen (langer dan 2 uur per dag) zullen verblijven. Bodemonderzoek is daarom noodzakelijk. Vanwege het planvoornemen van dit wijzigingsplan is door Sigma een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksrapportage hiervan is als Bijlage 2 bij de toelichting opgenomen. Doel van het onderzoek is geweest om de milieuhygiënische bodemkwaliteit vast te stellen om op basis daarvan te kunnen bepalen of de gronden voldoende geschikt zijn voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling.
Op basis van de vooraf gestelde hypothese is de onderzoekslocatie in eerste aanleg deels als milieuhygiënisch verdacht en deels als milieuhygiënisch onverdacht aangemerkt. Op basis van zintuiglijke waarnemingen zijn in het opgeboorde bodemmateriaal geen bodemvreemde afwijkingen of asbestverdacht materiaal waargenomen.
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging. De bovengrond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie bevatten enkele stoffen verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde. De lichte verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde niet en geven daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.
Conclusie
Het plan is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect bodem.
4.2 Water
Wet- en regelgeving
In de ruimtelijke ordeningspraktijk is het doorlopen van de wettelijk verplichte 'watertoets' bij de betrokken waterbeheerder (in dit geval Waterschap Drents en Overijsselse Delta) van belang. De watertoets wordt gezien als procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. De watertoets is een belangrijk instrument bij het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen in een vroegtijdig stadium aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit en kwantiteit van het water.
Toetsing
Op 16 september 2022 is de (digitale) watertoets uitgevoerd. Stukken hieromtrent zijn als bijlage bij deze toelichting opgenomen in Bijlage 3. De aanvraag via de watertoets heeft ertoe geleid dat de korte procedure is doorlopen.
Op 26 september 2022 heeft Waterschap Drents en Overijsselse Delta de volgende reactie gegeven:
''De watertoets is door het systeem gealloceerd als normale procedure omdat er een raakvlak met een A-watergang is. Echter is de watergang voor het perceel veranderd in een C-watergang. Daarmee is de normale procedure niet nodig en volstaat een korte procedure. Ik vraag u alleen de volgende paragraaf, als aanvulling in uw bestemmingsplan, op te nemen:
Watersysteem
Aan- en afvoer van voldoende water, waarborg van de waterkwaliteit en ruimte voor water.
Watergangen: Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een primaire A-watergang en/of secundaire B-watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.
- C-watergangen: hier zijn de grondgebruikers verantwoordelijk voor de inrichting en ze doen zelf het onderhoud. Er geldt geen onderhoudsverplichting en het waterschap houdt geen toezicht of onderhoud goed wordt uitgevoerd.
STANDAARD WATERPARAGRAAF KORTE PROCEDURE
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Deze waterparagraaf heeft betrekking op Wijzigingsplan Dorpsstraat 15 Uffelte.
Relevant beleid
Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in 'Water Raakt!'. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. U kunt de genoemde documenten raadplegen op onze site www.wdodelta.nl.
Invloed op de waterhuishouding
Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.
Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 cm. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.
Voorkeursbeleid hemelwater
(Onderstaande tekst graag specificeren wat van toepassing is voor uw plan. Daarbij vragen wij u om het verbreed gemeentelijke rioleringsplan (vGRP) van de gemeente te raadplegen en rekening te houden met het hemelwaterbeleid van de gemeente. Wij vragen u om dit te beschrijven in deze waterparagraaf.)
Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Bij aanleg van bedrijventerreinen, wegen met een hoge verkeersbelasting, parkeerterreinen, marktpleinen, winkelstraten en tunnels dient de mogelijkheid voor lozing van hemelwater direct op open water met het waterschap te worden afgestemd.
Watervergunning (of melding) op grond van de Keur
Het wateradvies dat is afgegeven in het kader van de watertoets is geen watervergunning of melding. Gaat u werkzaamheden verrichten in de beschermingszone van een waterstaatswerk (dus: een dijk of een watergang)? Wordt hemelwater afgevoerd op oppervlaktewater of wordt er grondwater onttrokken? Dan moet u een watervergunning aanvragen op de website www.omgevingsloket.nl of via www.wdodelta.nl. Op basis van de door u ingevulde gegevens ziet u hieronder welke watervergunning u nodig heeft. Indien hieronder geen specificatie staat, hoeft u geen watervergunning aan te vragen. Als de activiteit die u wilt verrichten onder de Algemene regels valt en plaatsvindt in het te beschermen gebied van watergangen en dijken (zie Leggers) dan moet u deze minimaal twee weken voorafgaand aan uw activiteit melden op de website www.omgevingsloket.nl of via www.wdodelta.nl
Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in ruimtelijke zin.
Deze conclusie is automatisch getrokken op basis van de ingevoerde gegevens op www.dewatertoets.nl. Het proces van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan.
Conclusie
Het plan is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect water.
4.3 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van 'niet in betekenende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing
- woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen
- projecten die leiden tot minder dan 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt in 2021 overeen met 1.739 auto's dan wel 157 vrachtwagens per weekdagetmaal (Grenswaarden per 06-04-2021).
PM10 en PM2,5 zijn overigens sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.
Toetsing
Het initiatief betreft een Ruimte voor Ruimte-regeling, waarbij circa 858 m2 agrarische bebouwing wordt gesloopt en één compensatiewoning wordt gebouwd. Planologisch gezien worden er met het voorliggend planvoornemen twee woningen toegevoegd. De toevoeging van de tweede woning in een niet stedelijke gemeente in de rest bebouwde kom kent een verkeersgeneratie van maximaal 18 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Hierbij is uitgegaan van twee vrijstaande koopwoningen, een worst-case scenario. Het voornemen leidt ook niet tot een hoeveelheid verkeer groter dan de grenswaarde, zoals genoemd in de tweede vrijstellingscategorie.
Rekentool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool in 2008 ontwikkeld. De nibm-tool wordt jaarlijks door InfoMil geactualiseerd. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool (versie 2022) is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.
Conclusie
Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
4.4 Geluidhinder
Wet- en regelgeving
Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.
De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Volgens de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt hiervan uitgezonderd, evenals wegen die deel uitmaken van een woonerf. Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of Burgemeester en Wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone een ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB als geluidsbelasting op de gevel. Indien nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen worden blootgesteld aan een geluidsbelasting hoger dan 48 dB, is het noodzakelijk dat een verzoek tot het mogen toestaan van een hogere waarde wordt ingediend.
Onderzoek
Binnen het plangebied wordt één nieuwe woning gerealiseerd en één bestaande bedrijfswoning omgezet naar een burgerwoning. Het plangebied ligt aan de Dorpsstraat, een ongezoneerde weg met een maximum snelheid van 30 km/uur. De dichtstbij gelegen gezoneerde weg is de provinciale weg N371. Voor een dergelijke weg bestaande uit twee rijstroken in stedelijk gebied geldt een zone van 200 meter aan weerszijden van de weg. Het plangebied is op ruim 500 meter van de N371 gelegen. Een nader akoestisch onderzoek is daarom niet nodig.
Conclusie
Het plan maakt een geluidsgevoelige bestemming mogelijk in de vorm van twee woningen. Voor de Dorpsstraat geldt een maximale snelheid van 30 km/uur. De weg is niet gezoneerd, derhalve is akoestisch onderzoek niet nodig.
4.5 Ecologie
Normstelling en beleid
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van zowel de soorten- als wel de gebiedsbescherming. Per 1 januari 2017 is hiertoe de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht.
Onderzoek
Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen is door BügelHajema een beknopte natuurtoets uitgevoerd naar de effecten op eventuele beschermde waarden in het plangebied en in de omgeving daarvan. De rapportage van de ecologische beoordeling voor de Dorpsstraat 15 te Uffelte is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder volgen kort de conclusies.
Voor dit plan is op 12 oktober 2022 een veldbezoek uitgevoerd en daarnaast zijn verspreidingsgegevens van beschermde soorten in en om het plangebied uit de NDFF geraadpleegd.
Uit de toetsing komt naar voren dat als gevolg van de sloop van het 'punthuisje' mogelijk verblijfplaatsen van vleermuizen verloren gaan. Nader onderzoek is nodig om de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger in dit gebouwtje vast te stellen.
Op grond van de constatering dat er in het 'punthuisje' mogelijk verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn heeft de initiatiefnemer besloten om het 'punthuisje' (14 m2) niet te slopen maar in zijn geheel een aantal meters te verplaatsen, omdat het gebouwtje nu op de geprojecteerde inrit staat. Door deze bebouwing niet te slopen kan nog steeds worden voldaan aan de oppervlakte (tenminste 750 m2) te slopen voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Indien initiatiefnemer besluit om het 'punthuisje' alsnog te slopen, zal er alsnog nader onderzoek naar de aan-of afwezigheid van verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger in dit gebouwtje vast te stellen.
Verder moet bij de werkzaamheden rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Dit betekent dat er bij voorkeur buiten het broedseizoen wordt gewerkt, dus buiten de periode half maart tot half juli. Om verstoring van een eventuele rustplek van kerkuil te voorkomen is het aan te raden om de sloopwerkzaamheden van aan de kapschuur verbonden schuren uit te voeren in de periode september tot en met januari en geen gebruik te maken van bouwlampen.
Gebiedsbescherming
In Nederland zijn 161 Natura 2000-gebieden gelegen. In 130 van deze gebieden komen stikstofgevoelige habitats of leefgebieden van soorten voor. Dit betekent dat een verdere toename van stikstofdepositie tot een negatief effect kan leiden. Derhalve dient bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling onderzocht te worden of er stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden plaatsvindt. De depositie van stikstof in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden ten gevolge van de emissie van NOx en NH3 van het verkeer van en naar de locatie is berekend met het programmapakket AERIUS.
Het plangebied ligt circa 800 meter van het Natura-2000 gebied Holtingerveld. Ten behoeve van de werkzaamheden en de verkeersgeneratie van de woning is een AERIUS-berekening uitgevoerd.
De totale emissie van de verkeersgeneratie van de woning in de aanleg- en gebruiksfase bedraagt 13,8 kg NOx/jr. De volledige berekening is als Bijlage 5 aan het plan toegevoegd. Uit de berekening blijkt dat er door de stikstofdepositie geen negatief effect optreed in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming niet in de weg.
Conclusie
Het veldbezoek en de verspreidingsgegevens geven hiermee vooralsnog een voldoende beeld van de natuurwaarden in het gebied om de toetsing aan de Wnb op te baseren.
Een nadere analyse in het kader van de gebiedsbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Daarnaast is het plan niet in strijd met het provinciaal natuurbeleid van de Provinciale Omgevingsverordening. Het plan leidt tot slot niet tot negatieve effecten op in het kader van de Wnb beschermde houtopstanden.
4.6 Archeologie En Cultuurhistorie
4.6.1 Archeologie
Toetsingskader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden
Onderzoek
Het plangbied ligt voor een deel op een es (hoge verwachting) en voor het bebouwde deel geldt de verwachting 'Onbekende verwachting'. De reden waarom op de es de verwachting 'Hoge verwachting' ligt is, omdat de opgebrachte plaggenpakketten de onderliggende lagen en daarin begraven archeologische vondsten beschermd hebben tegen bodemverstoringen.
In het planvoornemen wordt 858 m² agrarische bebouwing gesloopt. Het betreft hier enkel de sloop van de agrarische bebouwing en het uitnemen van ondergrondse funderingen (op één fundering na), zonder dat hierbij grootschalig de grond wordt verstoord, anders dan nodig voor boven genoemde werkzaamheden. Dit betekent dat er geen archeologisch onderzoek uitgevoerd hoeft te worden voor enkel de sloop.
De nieuw te bouwen compensatiewoning ligt in het noordelijk deel van het plangebied dat een 'hoge verwachting' heeft. Omdat deze woning wordt gebouwd op de fundering van de bestaande mestkelder hoeft er geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Conclusie
De gronden in het noordelijke deel van het plangebied vallen in de categorie hoge verwachting (essen). Echter is er geen archeologisch onderzoek nodig, doordat de nieuwe woning gebouwd zal worden op de de fundering van de bestaande mestkelder. Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit plan.
4.6.2 Cultuurhistorie
Normstelling en beleid
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Onderzoek
In paragraaf 3.1 van het Beeldkwaliteitsplan wordt uitgebreid ingegaan op de ruimtelijke ontwikkelingsgeschiedenis. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.
In het Beeldkwaliteitsplan is ook een landschappelijk inpassingsplan opgenomen voor de inrichting van het erf. Hierbij is rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden. De landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt en er wordt één compensatiewoning teruggebouwd, die zorgvuldig wordt ingepast op het erf. Bestaande bomen blijven gehandhaafd en de beplanting wordt aangevuld met gebiedseigen beplanting.
Conclusie
Uit het beeldkwaliteitsplan blijk dat er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit. Ten aanzien van het aspect cultuurhistorie is het plan uitvoerbaar.
4.7 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Inrichtingen
Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit geeft voorwaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd. Het plaatsgebonden risico onderscheidt grens- en richtwaarden voor (beperkt) kwetsbare objecten. Het betreft de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Deze kans mag maximaal één op een miljoen (10-6) per jaar zijn. Het groepsrisico is van toepassing op groepen personen in het invloedsgebied van een inrichting met gevaarlijke stoffen en de kans op overlijden. Dit wordt weergegeven in een Fn-curve en getoetst aan een oriënterende waarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is de nieuwe wetgeving rond transportroutes, het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) met het bijbehorende Basisnet, in werking getreden. Dit besluit vervangt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.
Het Besluit transportroutes externe veiligheid sluit aan op de bepalingen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen omtrent het plaatsgebonden risico en groepsrisico. Daarnaast wordt het Basisnet voor wegen, spoor en water opgesteld. Dit basisnet omvat alle rijkswegen, spoorlocaties met goederenvervoer en kanalen en rivieren met goederenvervoer, met de bijbehorende (eventueel aanwezige) risicoafstanden.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmeringenstrook (vijf meter bij leidingen met een druk boven de veertig Bar), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico (1%-letaliteitsgrens) in acht te worden genomen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Onderzoek
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico's te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoond. Voor het planvoornemen van dit wijzigingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de digitale risicokaart voor het plangebied weer:
Figuur 9, uitsnede risicokaart, het plan bevindt zich globaal in het blauwe kader (bron: risicokaart.nl)
Buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen risicovolle buisleidingen. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van buisleidingen.
Inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Op circa 500 meter van het plangebied is de N371 (Rijksweg) gelegen. Deze weg is onderdeel van het basisnet, er vindt dus vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de N371. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt dat er een verantwoording van het groepsrisico moet worden gegeven wanneer deze ontwikkeling plaatsvindt op minder dan 200 meter afstand van de transportroute. In dit planvoornemen is de transportroute van gevaarlijke stoffen over de N371 op een afstand van circa 500 meter gelegen. Het invloedsgebied van de transportroute reikt dus niet tot in het plangebied.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid treden er geen belemmeringen op.
4.8 Verkeer En Parkeren
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nummer 381 'Toekomstbestendig parkeren, Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (2018) van het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. De richtlijnen van het CROW gaan uit van een bandbreedte van minimale en maximale parkeerkencijfers.
Verkeersafwikkeling
De realisatie van de woning leidt tot een toename van de verkeersaantrekkende werking van en naar het plangebied. Op basis van de kengetallen voor een vrijstaande koopwoning van het CROW gaat het in een niet stedelijk gebied in de rest van de bebouwde kom om een maximale toename van de verkeersgeneratie van maximaal 18 verkeersbewegingen per etmaal. De ten zuiden van het plangebied gelegen Dorpsstraat is een dorpsweg. Deze weg heeft voldoende capaciteit om de geringe verkeerstoename door de planontwikkeling aan te kunnen. Gelet op de geschatte verkeersaantrekkende werking van het plangebied hoeven voor het planvoornemen geen aanpassingen in de verkeersontsluiting te worden getroffen.
Parkeren
Naast een verkeersaantrekkende werking neemt de parkeerbehoefte in het gebied als gevolg van het planvoornemen ook toe. Voor de berekening van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van het CROW. Hierbij was de uitkomst voor een niet stedelijk gebied waarbij de nieuwe vrijstaande koopwoning in de rest van de bebouwde kom ligt voor een maximale toename van de parkeerbehoefte (voor het buitengebied is geen aparte categorie opgenomen) van 6 parkeerplaatsen.
Parkeren vindt plaats op het eigen erf.
Conclusie
Het planvoornemen van dit wijzigingsplan leidt niet tot een onaanvaardbare verkeerstoename over de aanvoerende wegen naar het plangebied. Het planvoornemen zal bovendien niet tot negatieve invloeden op de verkeersafwikkeling in de directe omgeving van het gebied leiden. Daarnaast zal ten behoeve van het planvoornemen een voldoende parkeeroplossing worden geboden. Uit oogpunt van verkeerseffecten mag voorliggend wijzigingsplan dan ook aanvaardbaar worden geacht.
4.9 Bedrijven En Mileuzonering
Toetsingskader
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, als uitgangspunt van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen hinderveroorzakende functies, zoals bedrijven en voorzieningen, en hindergevoelige functies, zoals woningen, noodzakelijk. Bij de ruimtelijk-functionele afstemming hiervan kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten in gebieden met functiescheiding (omgevingstype 1: rustige woonwijk dan wel rustig buitengebied). De grootst aangegeven afstand is bepalend.
Als aan de gestelde richtafstanden wordt voldaan, is op die punten sprake van een goede ruimtelijke ordening. De genoemde maten zijn evenwel richtinggevend en met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. De richtafstanden zijn overigens niet alleen gekoppeld aan de milieucategorie van een te beoordelen bedrijf/voorziening maar ook aan de karakterisering van de omgeving. Zo kan in geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging in plaats van functiescheiding, worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Hiertoe kan de minimale richtafstand met één afstandsstap worden verkleind.
Onderzoek
Het geldende bestemmingsplan voor het plangebied vormt het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die in de verschillende op de verbeelding aangegeven bestemmingen zijn toegelaten. Op basis van het geldende bestemmingsplan kan in planologisch-juridische zin worden nagegaan welke milieuhinderlijke bedrijvigheid is toegelaten. Rondom het plangebied is voornamelijk sprake van verschillende woonbestemmingen en bijbehorende reguliere functietoedelingen wat betreft verkeer, groen en water. Het plangebied ligt in rustig buitengebied. In de directe nabijheid van het plangebied is slechts één relevant bedrijf aanwezig met betrekking op milieuzonering:
- Aan de zuidkant van het plangebied bevind zich Snoeken Wonen Uffelte. Een dergelijke voorziening kan in de genoemde VNG-publicatie worden ondergebracht in de categorie 'Detailhandel voor zover n.e.g. van milieucategorie 1' met een aan te houden minimale richtafstand van 10 meter tot hindergevoelige objecten. De hindergevoelige objecten liggen op circa 25 meter van de meubelwinkel. Dit is op voldoende afstand.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit plan.
4.10 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Toetsingskader
In het Besluit milieueffectrapportage zijn activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt. De grenswaarden die voor deze activiteiten zijn opgenomen voor een m.e.r.-beoordelingsplicht zijn indicatief. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG).
Onderzoek
De bouw van één woning is qua aard, omvang en ligging niet gelijk te stellen aan de activiteit zoals bedoeld in lid 11.2 van het Besluit m.e.r. (een aaneengesloten gebied dat 2.000 of meer woningen omvat), maar sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011, is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde.
De planontwikkeling aan de Veldstreek 45 kent een beperkt ruimtebeslag en een beperkte bebouwing. Ten opzichte van de huidige situatie neemt het bebouwd oppervlak gering af: agrarische opstallen worden gesloopt en daarvoor in de plaats wordt één woning teruggebouwd met een beperkter volume. Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan niet als stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt. Dat betekent dat er geen sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Conclusie
Het aspect m.e.r.-beoordeling vormt geen belemmering voor de planologische ontwikkelingen die dit bestemmingplan mogelijk maakt.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Algemeen
Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit wijzigingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het wijzigingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het wijzigingsplan bestaat uit:
- een verbeelding van het plangebied, zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
- de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.
5.2 Bestemmingsregels
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
- Inleidende regels;
- Bestemmingsregels;
- Algemene regels;
- Overgangs- en slotregels.
De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.
5.2.1 Inleidende regels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP 2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.
Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Uffelte'. Voor de wijze van meten geldt dat ook deze overeenkomt met dat bestemmingsplan.
5.2.2 Bestemmingsregels
Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen enzovoorts. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In het bestemmingsplan worden een bestemming en een dubbelbestemming onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld. Per bestemming wordt de indeling volgens de SVBP2012 gehanteerd. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en dienen in principe te worden gevolgd. De bestemmingen in het wijzigingsplan worden hieronder afzonderlijk besproken.
Wonen
De bestemming ‘Wonen’ is gegeven aan het perceel van de nieuw te bouwen compensatiewoning. Op dit perceel is een woonhuis toegestaan. De oppervlakte van het hoofdgebouw mag ten hoogste 150 m2 bedragen. De oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 100 m2 zijn. Er is een afwijking met een omgevingsvergunning opgenomen om de oppervlakte van het hoofdgebouw of de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen te vergroten. Het totaal van beide mag echter niet groter worden dan 250 m2. Verder dient er sprake te zijn van redelijke eisen van welstand. Binnen de bestemming worden aan-huis-verbonden beroepen dan wel kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten onder voorwaarden toegestaan. Er zijn afwijkingen met een omgevingsvergunning opgenomen om bed and breakfast en een paardrijdbak onder voorwaarden toe te staan.
Wonen - voormalige boerderijpanden
Het huidige perceel Dorpsstraat 15 betreft een voormalige boerderij. Daarom is voor dit perceel de bestemming ‘Wonen - voormalige boerderijpanden’ opgenomen. Verder sluiten de regels van de bestemming ‘Wonen - voormalige boerderijpanden’ aan bij de bestemming ‘Wonen’.
Waarde - Archeologie 3
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Er is een vergunningstelsel opgenomen waarmee ingrepen met een grondroering van meer dan 0,30 m -Mv en 1000 m² de archeologische waarden in beeld moeten worden gebracht.
5.2.3 Algemene regels
De algemene regels bestaan uit de volgende regels:
- 1. Anti-dubbeltelregel;
- 2. Overige regels.
De Anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een bestemmingsplan wordt overgenomen. De overige algemene regels zijn ontleend aan het bestemmingsplan 'Uffelte' en het 'Facetbestemmingsplan 2011'. Voor deze algemene regels geldt hetzelfde als voor de bestemmingsregels: onderdelen van de regels die niet van toepassing zijn in het plangebied zijn uit de artikelen verwijderd.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit wijzigingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Tot slot bevat hoofdstuk 5 de slotregel waarin is aangegeven hoe het wijzigingsplan kan worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, wordt gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente legt dit vast in een anterieure overeenkomst. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is in dat geval ook niet noodzakelijk. Op basis van deze overweging moet het planvoornemen economisch uitvoerbaar worden geacht. Voorgaande betekent dat het op te stellen wijzigingsplan economisch uitvoerbaar wordt geacht.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Overleg en inspraak
Het concept ontwerpbestemmingsplan is naar de provincie en het waterschap gestuurd. Dit heeft niet geleid tot aanpassingen in het wijzigingsplan.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 16 februari tot en met 29 maart 2023 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Aanvraag Watertoets
Bijlage 4 Beknopte Natuurtoets
Bijlage 4 Beknopte natuurtoets