Zandvoort ong. realiseren camperplekken
Bestemmingsplan - gemeente Lingewaard
Vastgesteld op 26-04-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Zandvoort ong. realiseren camperplekken' met identificatienummer NL.IMRO.1705.154-VG01 van de gemeente Lingewaard;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 archeologisch onderzoek:
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College van de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 Monumentenwet 1988 en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
1.6 archeologische verwachting:
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;
1.7 archeologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.10 begane grond vloer:
de vloer van een gebouw, niet zijnde een keldervloer, op het peilniveau;
1.11 beschermd archeologisch monument:
een beschermd archeologisch monument zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988, zoals deze luidde ten tijde van ;
1.12 bestaand:
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en is gebouwd krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning of bouwvergunning voor het bouwen, of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning of bouwvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag vóór het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, danwel vergunningvrij gebouwd in overeenstemming met de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldende planologische regime;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.19 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.20 camper:
voor kamperen ingerichte, grote auto;
1.21 camperplek:
een speciaal voor campers ingerichte plaats voor het parkeren c.q. stallen van een camper om ter plaatse te recreëren;
1.22 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.23 gebruiken:
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.24 kampeermiddel:
tenten, tentwagens, campers of toercaravans dan wel andere onderkomens of andere voertuigen of gedeelten daarvan, voor zover niet als bouwwerk aan te merken, die geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, niet zijnde een stacaravan, chalet of trekkershut;
1.25 kampeerplaats:
standplaats voor een kampeermiddel;
1.26 kampeerterrein:
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
1.27 lawaaisport:
een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingslawaai wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hier niet onder begrepen;
1.28 normaal onderhoud, gebruik en beheer:
werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen; hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde;
1.29 omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.30 ondergeschikte bouwonderdelen:
bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen, dakoverstekken, balkons en liftschachten;
1.31 ondergronds:
onder peil;
1.32 overkapping/carport:
een dakconstructie, vrijstaand met maximaal één wand, dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;
1.33 peil
- a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: het aansluitend terrein, ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan een weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein, voor aanvang van de bouwwerkzaamheden, het oorspronkelijke maaiveld;
1.34 permanente bewoning:
bewoning door een persoon of door groepen van personen van een voor recreatieve bewoning bedoelde ruimte/gebouw als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats;
1.35 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een
ander tegen vergoeding;
1.36 recreatieve voorzieningen:
faciliteiten ten behoeve van recreatief gebruik;
1.37 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.38 uitvoeren:
uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
1.39 verblijfsrecreatie:
recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie/logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel of trekkershut door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben, en waarbij er geen sprake is van permanente bewoning;
1.40 waterhuishoudkundige doeleinden:
doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d.;
1.41 watergang:
een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde watergang;
1.42 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van dit plan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand van een gebouw tot de bouwperceelsgrens:
de afstand van een gebouw tot de bouwperceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de bouwperceelsgrens;
2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie 5
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Bestaande minimale maten
In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht danwel de Woningwet tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:
- a. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregel
Afwijking van maatvoeringen en overschrijdingen
9.1 Afwijking van maatvoeringen en overschrijdingen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
- b. de regels en de bouw toestaan van niet voor bewoning bestemde gebouwen met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m ten dienste van het openbaar nut, zoals schakelhuisjes, wachthuisjes, transformatorhuisjes, telefooncellen, alsmede andere bouwwerken, zoals muurtjes, standbeelden en lichtmasten; gasdrukmeetstations en verkooppunten voor motorbrandstoffen uitgezonderd.
9.2 Verlening
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.1 kan slechts worden verleend, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- c. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Wijzigingsmogelijkheden
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor:
- a. het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- 1. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
- 2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- 3. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
- b. het toestaan van de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen met een hoogte van ten hoogste 3,5 m en een inhoud van ten hoogste 75 m3 ten dienste van het openbare nut en overige openbare dienstverlening;
- c. de reconstructie van de binnen het plangebied gelegen wegen, met dien verstande dat de bestemming 'Verkeer' ter weerszijden van de weg met ten hoogste 25 m mogen worden verbreed.
10.2 Voorwaarden wijzigingsbevoegdheid
Ten aanzien van de in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden zal de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moeten zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:
- a. bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
- b. met betrekking tot (spoor)wegverkeersgeluid een aanvaardbaar woonklimaat wordt gerealiseerd;
- c. met betrekking tot de luchtkwaliteit een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;
- d. met betrekking tot de externe veiligheid een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;
- e. beschermde planten- en diersoorten en biotopen niet onevenredig worden geschaad;
- f. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
- g. het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
11.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Zandvoort ong. realiseren camperplekken'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De eigenaar van de visvijver aan de Zandvoorstestraat is voornemens om een 20-tal camperplaatsen met bijbehorende voorzieningen te realiseren op de hoek Zandvoort/Zandvoortsestraat. Deze camperplaatsen met bijbehorende voorzieningen zijn bedoeld voor toeristische passanten, alsmede voor eventuele overnachtingen van gebruikers van de visvijver en hun metgezellen.
Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Lingewaard' is de realisatie van de 20 camperplekken met bijbehorende voorzieningen niet mogelijk. Een herziening van het bestemmingsplan is dan ook noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de benodigde ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de herziening, in de vorm van een toelichting. Aan bod komen onder andere:
- project- en gebiedsbeschrijving;
- toetsing aan het geldende beleid;
- toetsing aan milieuwetgeving en andere ruimtelijke wetgeving met betrekking tot
- bestaande of potentiële belemmeringen in de omgeving van het plangebied;
- haalbaarheid;
- procedure.
Naast deze toelichting omvat dit bestemmingsplan regels en een verbeelding.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied ligt op de hoek Zandvoort/Zandvoortsestraat ten (noord)westen van de kern Gendt in de gemeente Lingewaard. Het betreft een onbebouwd agrarisch perceel dat momenteel al weiland in gebruik is.
De gronden staan kadastraal bekend als gemeente Gendt, sectie E, nummers 184. Het plangebied heeft een omvang van circa 6.000 m2.
Luchtfoto plangebied en omgeving
1.3 Het Vigerende Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied Lingewaard' van kracht. Dit bestemmingsplan is op 31 oktober 2013 door de raad vastgesteld.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied, waar de camperplekken met bijbehorende voorzieningen voorzien zijn, is de bestemming 'Agrarisch met waarden' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie (gedeelte plangebied) van kracht. Op basis van de regels van de bestemming 'Agrarisch met waarden' is bepaald dat alleen bestaande (verblijfs)recreatieve voorzieningen zijn toegestaan. De dubbelbestemmingen zijn met name gericht op het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische resten dan wel bescherming van de aangrenzende watergang parallel aan de Zandvoortsestraat.
Aangezien het planvoornemen niet pas binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk om de realisatie van de 20 camperplekken met bijbehorende voorzieningen planoligshc-juridisch mogelijk te maken.
1.4 Het Nieuwe Bestemmingsplan
Met dit bestemmingsplan wordt planologisch vastgelegd dat ter plaatse van het plangebied 20 camperplekken met bijhorende voorzieningen mogen worden gerealiseerd. De gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn hiervoor geregeld
De verbeelding en regels behorende bij deze toelichting zijn opgesteld volgens de opzet en inhoud zoals deze door de gemeente Lingewaard in haar bestemmingsplannen worden gehanteerd en sluiten aan bij de plansystematiek van het vigerende bestemmingsplan.
1.5 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving van de omgeving van het plangebied en het planvoornemen gegeven. De relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente komen in hoofdstuk 3 aan bod. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de sectorale aspecten, zoals de milieu- en omgevingsaspecten en in hoofdstuk 5 is de waterparagraaf beschreven. In hoofdstuk 6 wordt aangegeven hoe het planvoornemen is verwoord in de planregels. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de economische en maatschappelijk haalbaarheid van het planvoornemen en in hoofdstuk 8 komt de te doorlopen procedure aan bod.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Inleiding'
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgeving van het plangebied en het planvoornemen binnen het plangebied zelf.
2.2 Gebiedsomschrijving
Het plangebied maakt onderdeel uit van het buitengebied. Het buitengebied wordt ter hoogte van het plangebied gekenmerkt door enerzijds de agrarsiche gronden welke veelal als weiland in gebruik zijn en anderzijds door de aanwezige bebouwing aan de Zandvoort en de Zandvoortsestraat. De aanwezige bebouwing bestaat hier overwegend uit woningen en een enkel glastuinbouwbedrijf. Verder is op relatief korte afstand de visvijver gelegen.
De woningen aan de Zandvoort en de Zandvoortsestraat bestaan overwegend uit 1,5 tot 2 bouwlagen en zijn afgedekt met een kap. De nokrichting van deze woningen varieert van parallel aan de weg tot haaks op de weg. Ook de verschijningsvorm c.q. architectuur van deze wonigen is gevarieerd. Hierdoor geeft de aanwezige bebouwing langs deze wegen een gedifferentieerd beeld.
Het plangebied zelf is agrarisch in gebruik als weiland. Aan de randen van het plangebied zijn watergangen gelegen die in het beheer zijn bij het waterschap Rivierenland (zie paragraaf 5.3). Verder valt op dat parallel aan het plangebied en de Zanvoor een markante bomenrij c.q. beplanting staat die het straatbeeld van de Zandvoort hier kenmerkt. Deze bomenrij c.q. beplanting blijft gehandhaafd zodat de camperplekken met bijbehorende voorziening vanaf deze zijde al voldoende worden afgeschermd van de bebouwing aan de overzijde van de Zandvoort.
2.3 Planvoornemen
2.3.1 Inrichting en bijbehorende voorzieningen
De inrichting van het terrein voor de camperplekken met bijbehorende voorzieningen bestaat uit de aanleg van de camperplekken met daarom heen een groene aanplant. Deze camperplekken zijn bedoeld voor toeristische passanten, alsmede voor eventuele overnachtingen van gebruikers van de visvijer en hun metgezellen. De voorzieningen bestaan uit een sanitaire ruimte, een schoonwater tappunt en een betonnen plaat met daarin een afvoer voor chemisch toilet en vuilwater.
De locatie voor de camperplekken heeft een breedt van ongeveer 50 meter en een lengte van 110 tot 130 meter. In de lengte richting wordt in het midden een centraal pad aangelegd met aan weerszijden 10 camperplekken. Het pad en de camperplekken worden uitgevoerd met een semi-verharding (boerengrind). Voor de realisatie hiervan hoeft alleen de toplaag, zijnde het gras, te worden verwijdert. Het terrein wordt afgesloten met een slagboom.
Inrichtingsplan 20 camperplekken met bijbehorende voorzieningen
Op het terrein van de camperplekken wordt nabij de ingang één gebouw gerealiseerd. Dit betreft de sanitaire ruimte met een afmeting van 5 bij 10 meter. Dit gebouw heeft een goothoogte van 2,10 meter en een nokhoogte van 3,75 meter. Het gebouw wordt verder uitgevoerd in materiaal dat past in de omgeving. Hierbij moet gedacht worden aan natuurlijk materiaal (hout). De inrichting van het gebouw bestaat uit toiletten, douches, kleedruimten, wasruimte en een berging.
Plattegrond sanitaire ruimte
Aanzichten sanitaire ruimte
2.3.2 Landschappelijke inpassing
De 20 camperplekken met bijbehorende voorzieningen worden landschappelijk ingepast in de omgeving. Aan de zijde van de Zandvoort bestaat deze landschappelijk inpassing uit een houtsingel van ongeveer 6 tot 10 meter breed. Hierin wordt de bestaande markante bomenrij c.q. beplanting aan de Zandvoort geintegreerd. Mogelijke soorten in de houtsingel zijn: essen, elzen, haagbeuk, meidoorn, sleedoorn, veldesdoorn, hazelaar, gelderse rood, kardinaalmus, r. kornoeltje, vogelkers, vuilboom, hondsroos, egelantier,
De overige zijden worden landschappelijke ingepast door middel van een hag met een maximale hoogte van 1,50 meter. Tussen deze haag en de camperplekken wordt gras ingezaaid. Mogelijke soorten voor de haag zijn: veldesdoor, liguster, meidoorn of andere inheemse soorten.
De aangrenzende gronden behouden hun agrarische functie en waarborgen verder het open karakter ter plaatse. Dit is met name van belang ter hoogte van de bedrijswoning aan de Zandvoort 31. Hier blijft de doorkijk naar het aangrenzende agrarische gebied behouden omdat er bewust voor gekozen is om hier geen camperplekken te realiseren.
2.3.3 Ontsluiting en parkeren
De ontsluiting van het plangebied is voorzien via de Zandvoortsestraat en de Zandvoort. Dit zijn de aangrenzende wegen. Via de Zandvoort is de N839 bereikbaar en wordt daarmee aangesloten op het regionale wegennet.
Op de hoek van de Zandvoort en Zandvoortsestraat is de inrit voorzien en wordt het terrein zelf door middel van een pad ontsloten. Het eerste gedeelte van het pad tot aan de eerste camperplek dient uit gevoerd te worden met verharding (klinkers, grasbetonstenen). Hiermee wordt voorkomen dat er grind op de openbare weg komt te liggen, waardoor eventueel gevaarlijk situaties kunnen ontstaan voor brom-, fietsers en motoren.
De camperplekken zijn tevens de parkeerplaatsen. Hier worden de campers gestald voor het tijdelijke verblijf ter plaatse. Verder zijn er geen parkeervoorzieningen noodzakelijk.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Inleiding
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het voor het plangebied relevante nationale en provinciale beleid weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:
- de veranderende behoefte aan wonen en werken;
- de mobiliteit van personen;
- economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthouden voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw;
- de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
- waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
- aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet worden vergroot;
- deregulering.
Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.
De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de realisatie van twee nieuwe woningen.
De SVIR voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De SVIR (zie paragraaf 3.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.
Door middel van het Barro worden voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Op een later moment zal het besluit worden aangevuld met andere onderwerpen uit de SVIR.
De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht dan wel de mogelijkheid aan provincies om bij provinciale verordening regels te stellen.
Onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van 20 camperplekken met bijbehorende voorzieningen aan de Zandvoort. Het Barro voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden.
3.2.3 Natura 2000
Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebied Rijntakken
Natura 2000 is een Europees netwerk van natuurgebieden met als doel het ontwikkelen en in stand houden van soorten en ecosystemen die belangrijk zijn voor Europa. Deze gebieden zijn aangewezen op basis van de Natuurbeschermingswet en de Vogel- en Habitatrichtlijnen. Het beleid houdt echter niet bij de landsgrenzen op, dieren en planten trekken zich immers niets aan van landsgrenzen.
Er zijn drie thema's die centraal staan bij Natura 2000, te weten beleven, gebruiken en beschermen. Beleven houdt in dat er ruimte wordt gecreëerd voor recreatie. Recreatie en natuurontwikkeling in dezelfde omgeving betekent echter wel dat er goede afspraken gemaakt moeten worden. Met gebruiken wordt bedoeld dat de natuur naast haar schoonheid ook economisch functioneel is. Wonen, werken en recreëren in een mooie omgeving is het streven, waarbij economie en ecologie met elkaar in balans dienen te zijn. Beschermen wil zeggen het duurzaam beschermen van flora en fauna. Het ideaalbeeld wordt bereikt wanneer de drie thema's in combinatie met elkaar zonder problemen van toepassing kunnen zijn op natuurgebieden.
Voor ieder definitief aangewezen Natura 2000-gebied dient een beheersplan opgesteld te worden met een looptijd van zes jaar. Een dergelijk beheersplan wordt opgesteld in goed overleg met eigenaren, beheerders en betrokken overheden (met name gemeenten, waterschappen en provincies). Het plan geeft weer wat er moet gebeuren om de gestelde doelen te bereiken en wie daarvoor verantwoordelijk is. Gemeenten zijn verplicht om beheersplannen ten aanzien van Natura 2000-gebieden door te laten werken in het betreffende bestemmingsplan, indien een dergelijk gebied (gedeeltelijk) binnen het plangebied valt.
Het plangebied ligt op een afstand van circa 1,3 kilometer van het Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Het Natura 2000-gebied Rijntakken omvat 4 deelgebieden: uiterwaarden IJssel, uiterwaarden Neder-Rijn, de Gelderse Poort en Waal. Het plangebied ligt nabij het deelgebied Waal. De uiterwaarden Waal bevatten relatief hooggelegen uiterwaarden van de Rijswaard en de Kil van Hurwenen. Het gaat hier om oude meanders en hun oeverlanden waar de rivier dwars doorheen is gegraven; deze uiterwaarden bevatten soortenrijke glanshaverhooilanden stroomdalgraslanden en open water. De uiterwaarden Waal zijn een belangrijk broedgebied voor soorten van natte, ruige graslanden.
Van eventuele negatieve effecten van het planvoornemen op dit Natura 2000-gebied is gezien deze afstand, de aard en schaal van de ontwikkeling en het tussenliggende bedrijventerrein Gendt/Bemmel, echter geen sprake. Het planvoornemen betreft de realisatie van 20 camperplekken met bijbehorende voorzieningen aan de Zandvoort. Dit betreft een relatief kleinschalige ingreep, waardoor van een significante externe werking geen sprake is. Het Natura 2000-beleid legt derhalve geen restricties op aan het planvoornemen.
3.2.4 Ladder van duurzame verstedelijking
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en overprogrammering worden voorkomen. Door middel van de ‘ladder van duurzame verstedelijking’ (kortweg: duurzaamheidsladder) vindt een toetsing plaats. De ladder bestaat uit drie treden:
- 1. Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien. Het kan zowel om een kwantitatieve als kwalitatieve behoefte gaan.
- 2. Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformaties van bestaande locaties;
- 3. Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Het planvoornemen betreft de realisatie van 20 camperplekken met bijbehorende voorzieningen. Gelet op het kleinschalige karakter van het planvoornemen en de camperplekken uitgevoerd worden door middel van semiverharding is geen sprake van een andere stedelijke voorziening. Het planvoornemen is dan ook niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling, daarmee is toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking dan ook niet noodzakelijk.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland
Het beleid van de provincie Gelderland is verwoord in de Omgevingsvisie Gelderland. Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten deze omgevingsvisie vastgesteld.
Deze visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.
- 1. Een duurzame economische structuurversterking: Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijk-economische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van ‘groei’ en meer in termen van ‘beheer en ontwikkeling van het bestaande’.
- 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Dit doel betekent vooral:
- a. ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek; uitgaan van doelen, niet van regels,
- b. zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap,
- c. een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed,
- d. een gezonde en veilige leefomgeving.
Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:
- Dynamisch: de (ruimtelijk-economische) ontwikkelingen en de geleiding daarvan op provinciaal niveau.
- Mooi: de Gelderse kwaliteiten die bescherming nodig hebben en ruimte voor behoud door ontwikkeling.
- Divers: het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten.
De versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' maar meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. De versterking van de economie vergt een andere aanpak. Dat betekent vooral dat de provincie zich met haar partners richt op:
- kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
- het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
- het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
- het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
- een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
- een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.
Het planvoornemen draagt met name bij aan een gezonde vrijetijdseconomie. De camperplekken zijn met name een welke aanvulling op de reeds bestaande verblijfsrecreatieve voorzieningen in de gemeente Lingewaard. Daarnaast voorzien de camperplekken in een specifieke vraag, namelijk het bieden van overnachtingsmogelijkheden voor gebruikers van de nabij gelegen met hun metgezellen. Gezien het kleinschalige ontwikkeling en het specifieke karakter van het planvoornemen zijn er geen provinciale belangen in het geding.
3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland
Op 24 september 2014 stelden Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vast. Deze vervangt vigerende verordeningen, zoals de milieuverordening. De regels in de verordening vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie die op 9 juli 2014 werd vastgesteld. Op 18 oktober 2014 zijn de Omgevingsvisie en –verordening in werking getreden.
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Voor het plangebied is vanuit de omgevingsverordening van toepassing:
- verwevingsgebied - niet grondgebonden veehourerij (niet toegestaan);
- tijdelijk verbod glastuinbouw (hervestiging, nieuwvestiging en uitbreiding bestaande glastuinbouw niet toegestaan);
- intrekgebied (winning fossiele energie niet toegestaan).
De realisatie van de 20 camperplekken met bijbehorende voorzieningen heeft hier geen betrekking op. Er zijn daarmee geen provinciale belangen als gevolg van het planvoornemen in het geding./
3.4 Gemeentelijke Beleid
3.4.1 Structuurvisie Lingewaard 2012-2022
Op 31 mei 2012 is de Structuurvisie Lingewaard 2012-2022 vastgesteld. De structuurvisie beschrijft op hoofdlijnen het ruimtelijk beleid van de gemeente en geeft de hoofdlijnen van de voorziene en gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in Lingewaard voor de komende tien jaren weer. Daartoe zijn een aantal ruimtelijke opgaven geformuleerd waaraan de komende tien jaren wordt gewerkt, te weten:
- verder ontwikkelen natuur en recratie Lingezegen en uiterwaarden;
- upgraden HOV-as Arnhem-Nijmegen;
- HOV-as Zevernaar-Tiel;
- passende ontwikkeling van de knooppunten bij Bemmel;
- toekomstbestendige woningbouw;
- verder versterken leefbaarheid en identiteit woonkernen;
- op peil houden voorzieningenniveau;
- behouden/vergroten werkgelegenheid.
De structuurvisie geeft inzicht in de wijze waarop die ruimtelijke ontwikkelingen kunnen worden gerealiseerd. Uit oogpunt van recreatie en toerisme is uitbreiding van camperplaatsen in de gemeente zeer welkom. Op dit moment kan de campenaar kiezen voor een reguliere camping (Waalstrand, De Waaij, QKLQ) of een Gereguleerde OvernachtingsPlaats (GOP). Ook is er een tussen vorm bij De Woerdt in Ressen waar de campers tussen de fruitbomen mogen staan, maar verder zijn hier geen voorzieningen.
De realisatie van de camperplaatsen is vanuit het oogpunt van recreatie en toerisme zeer welkom. Gezien de beperkte mogelijkeheden voor campers in de gemeente Lingewaard is het een gewenste aanvulling op de bestaande voorzieningen. Voorwaarde hierbij is wel dat bijbehorende voorzieningen worden aangelegd, zoals sanitaire ruimte, schoonwater tapunt en afvoer chemisch toilet en vuilwater. De kader zoals aangegeven in de gemeentelijk verblijfsrecreatienota dienen daarbij wel als leidraad te dienen.
Uit toeristisch recreatief oogpunt zijn er geen bezwaren tegen het planvoornemen en worden de 20 camperplekken met bijbehorende voorzieningen als een meerwaarde voor de gemeente gezien.
3.4.2 Beleidsplan Recreatie en Toerisme 'Groene parel tussen de rivieren'
De gemeente Lingewaard wil haar positie als uitvalsbasis voor de regio beter benutten en biedt ruimte voor een versterking van het verblijfsrecreatieve aanbod. Het bestaande voorzieningenaanbod is relatief beperkt. Het accent voor nieuwe verblijfsvormen ligt bij kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied en de kernen. Middelgrote ontwikkelingen in de vorm van bijvoorbeeld een reguliere camping of hotel, zijn slechts in beperkte mate mogelijk en moeten worden afgestemd met andere beleidsvelden en het bestemmingsplan buitengebied. Een groei van de verblijfsrecreatie is belangrijk om meer inkomsten uit toerisme en recreatie te kunnen genereren.
De gemeente ziet ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en zet daarbij in op het stimuleren van vooral kleinschalige en bijzondere verblijfsvormen, zoals bed and breakfastaccommodaties, plattelandslogementen, kleine pensions, minicampings en kleine (groeps)accommodaties, gericht op de ‘driegeneratievakantie’. Bij uitbreiding van het verblijfsrecreatieve aanbod ziet de gemeente graag vernieuwing en diversificatie van het aanbod en niet ‘meer van hetzelfde’.
Nieuwe ontwikkelingen dienen op een positieve manier bij te dragen aan de kwaliteit van het toeristisch-recreatief product van de gemeente. Het gaat dan om de kwaliteit van de landschappelijke inpassing en aankleding van het bedrijf. De gemeente heeft hiervoor richtlijnen en een toetsingskader gegeven in de Kadernota Verblijfsrecreatie.
Met het inrichtingsplan (zie paragraaf 2.3.1) en daarbij beoogde landschappelijke inpassing (zie paragraaf 2.3.2) wordt de kwaliteite van de landschappelijke inpassing en aankleding van het bedrijf in voldoende mate gewaarborgd.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente Lingewaard is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen. In dit hoofdstuk wordt aangetoond dat in milieutechnisch opzicht geen belemmeringen bestaan voor het planvoornemen.
4.2 Bodemkwaliteit
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.
De gronden binnen het plangebied zijn altijd in gebruik geweest als agrarisch gebied. Op deze gronden hebben geen (bedrijfs)activiteiten plaats gevonden die tot verontreiniging van de bodem hebben geleid. Derhalve kan het plangebied als een 'onverdachte' locatie worden beschouwd en vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor de beoogde recreatieve activiteiten in de vorm van camperplekken met bijbehorende voorzieningen.
Indien bij de realisatie van de camperplekken grond vrijkomst dan dient deze binnen het plangebied verwerkt te worden. Bij het eventueel afvoeren van grond van de locatie dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing.
4.3 Geluid
4.3.1 Wet geluidhinder
Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron of wijziging van een bestaande geluidsbron (aanpassing weg) mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.3.2 Geleidsbeleid gemeente Lingewaard
De hoofdlijnen van het gemeentelijk geluidsbeleid zijn vastgesteld in de Nota Geluidsbeleid Gemeente Lingewaard. De doelstelling van dit beleid is het behoud van de goede kwaliteit van de leefomgeving en het benutten van kansen om, daar waar het noodzakelijk is, de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. Een belangrijke subdoelstelling is het realiseren van een passende geluidskwaliteit in elk gebied. Het plangebied wordt getypeerd als buitengebied/recreateive functie met een ambitieniveau voor verkeerslawaai van redelijk rustig (43 - 48 dB) en een bovengrens van redelijk rustig (43 - 48 dB).
4.3.3 Wegverkeerslawaai
In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald welke wegen zoneplichtig zijn en welke omvang een zone van de betreffende weg heeft. In dat kader zijn de Zandvoort en de Zandvoortsestraat zoneplichtig en zijn de bijbehorende zones van deze wegen van invloed op het plangebied. Echter binnen het plangebied worden geen geluidsgevoelige objecten (woningen) opgericht. Het planvoornemen betreft uitsluitend de realisatie van camperplekken met bijbehorende voorzieningen. Ter plaatse van deze camperplekken worden voor korte periodes campers gestald zodat mensen van daaruit kunnen recreeren in de directe omgeving. Gezien het kortstondige verblijf ter plaatse en het karakter van de aangrenzende wegen met beperkte verkeersintensiteiten mag aangenomen worden dat het verblijfsklimaat in voldoende mate wordt gewaarborgd.
4.4 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen.
Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
- woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
- kantoorlocaties: 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.
In onderhavig geval is sprake van de realisatie van 20 camperplekken met bijbehorende voorzieningen. Gezien het beperkte aantal plekken (20 stuks) en het kleinschalige karakter van het planvoornemen mag aangenomen worden dat als gevolg van het planvoornemen de verkeersaantrekkende werking beperkt is. Per dag zal het plangebied maximaal 40 verkeersbewegingen genereren bij een maximale bezetting. Van vrachtverkeer is in onderhavige situatie geen sprake
Aan de hand van de NIBM- tool is bepaald of de bijdrage van het extra verkeer aan te merken is als niet in betekenende mate. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat voor het planvoornemen verder geen onderzoek inzake luchtkwaliteit hoeft te worden uitgevoerd. Het planvoornemen is dan ook niet van invloed op de luchtkwaliteit, er zijn dan ook geen belemmeringen voor het planvoornemen.
4.5 Externe Veiligheid
Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:
- bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
- bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.
Op basis van de risicokaart voor Gelderland zijn de risicobronnen onderzocht.
Uitsnede risicokaart bij plangebied
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen of buisleidingen gelegen dan wel vindt over de wegen geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. De dichtsbijzijnde inrichting betreft P.V. Industries aan de Willem Alexanderstraat 9 te Gendt. op meer dan 800 meter ten zuiden van het plangebied. Het betreft hier een bovengrondse propaantank (7.000 liter). De plaatsgebonden risicocontour 10-6/jaar bedraagt 17 meter. Deze tank is dan ook niet van invloed op het plangebied.
Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen. Nader onderzoek is niet aan de orde.
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
Bij de ontwikkeling van nieuwe functies dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven en inrichtingen om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten. Hierin wordt per bedrijfssoort en soort inrichting aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke afstand hierbij (minimaal) in acht genomen moet worden.
Het planvoornemen betreft de realisatie van 20 camperplekken met bijbehorende voorzieningen. Deze camperplekken vormen geen milieugevoelige functie gezien het tijdelijke karakter dat mensen hier verblijven. Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig.
In de directe omgeving van het plangebied zijn wel een aantal glastuinbouwbedrijven gevestigd. De afstand van het plangebied tot het bouwvlak waarbinnen de bedrijfsbebouwing (kassen) mag worden gebouwd, bedraagt circa 10 meter. Echter de bestaande kassen staan op ongeveer 50 meter. Op grond van de VNG-publicatie wordt voor glastuinbouwbedrijven een indicatieve richtafstand van 30 meter gehanteerd. Aan deze afstand wordt in de bestaande situatie ruimschoots voldaan.
In de zone tussen de bestaande kassen en het plangebied waar eventueel nog kassen opgericht kunnen worden zijn een bedrijfswoning en een waterbassin gelegen. Aangenomen mag worden dat hier verder geen kassen meer opgericht zullen worden.
4.7 Geurhinder
Geur kan hinder veroorzaken in de leefomgeving. Wanneer deze hinder inderdaad ondervonden wordt, kan dit zelfs invloed hebben op de gezondheid. Het is derhalve zaak geurhinder zoveel mogelijk te beperken, door regels te stellen aan de uitstoot van geuremissies en afstanden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Woningen zijn aan te merken als geurgevoelige objecten. Gezien het vigerende beleid is het belangrijk onderscheid te maken tussen geurhinder uit de agrarische sector en industriële geurhinder (geurhinder van bedrijven die niet behoren tot de agrarische sector).
Van industriële geurhinder is geen sprake. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen niet-agrarische bedrijven gelegen die geurhinder tot gevolg hebben (zie paragraaf 4.6). In de nabijheid van het plangebied zijn tevens geen agrarische bedrijven gelegen (zie paragraaf 4.6).
Vanuit het aspect geurhinder zijn er dan ook geen belemmeringen voor het planvoornemen.
4.8 Kabels En Leidingen
In of nabij het plangebied zijn verder geen kabels en leidingen gelegen die ten behoeve van het gebruik en/of de veiligheid planologische bescherming behoeven en daarmee een belemmering voor het planvoornemen betekenen. In het straatprofiel van de Zandvoort en de Zandvoortsestraat zijn verder alleen de reguliere nutsleidingen gelegen.
4.9 Flora En Fauna
4.9.1 Inleiding
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden.
In paragraaf 3.2.3 is reeds ingegaan op de ligging van het plangebied op een afstand van circa 1,3 kilometer van het Natura 2000-gebied “Rijntakken”. Daarin is reeds aangegeven dat het planvoornemen niet van invloed is op de instandhouding van dit Natura 2000-gebied. Het plangebied is tevens niet gelegen binnen de EHS of in de directe omgeving ervan. Gezien de ligging van de EHS op tenminste circa 1,3 kilometer tezamen met de aard van de ingreep is een negatieve invloed op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet te verwachten. Vervolgonderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet wordt niet noodzakelijk geacht.
In het vervolg van deze paragraaf wordt derhalve alleen nog maar ingegaan op soortenbescherming.
4.9.2 Soortenbescherming
Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet (Staatsblad 1999, 264, laatstelijk gewijzigd Staatsblad 2009,617). Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de soortenbescherming.
In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. In ruimtelijke plannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet (met name op basis van de verbodsbepalingen van artikelen 8 tot en met 14) geen ontheffing zal worden verleend.
De Flora- en faunawet deelt de soorten in drie tabellen in. Voor soorten in de eerste tabel geldt een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor soorten in tabel 2 is een ontheffingsaanvraag noodzakelijk, tenzij men beschikt over of de werkzaamheden (aantoonbaar) uitvoert volgens een door het ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie (EL&I) vastgestelde gedragscode. De soorten in tabel 3 zijn het strengste beschermd. Afhankelijk van het planvoornemen en de beschermde soort die in of nabij het plangebied voorkomt vindt een afweging plaats. Een aanvraag van een ontheffing is enkel noodzakelijk indien de voorgenomen activiteiten een schadelijk effect zullen hebben op de aanwezige beschermde soorten of zorgen voor een vermindering van de ecologische functionaliteit voor deze soorten. Een aanvraag is niet noodzakelijk indien de werkzaamheden dusdanig worden ingericht dat geen schade wordt toegebracht aan de beschermde soorten.
Standaard geldt voor het gehele gebied de algemene zorgplicht zoals die in de Flora- en faunawet centraal staat (artikel 2). Dit houdt in dat voorafgaand aan de ingreep alle maatregelen genomen dienen te worden om nadelige gevolgen op flora en fauna zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of ongedaan te maken. Bovendien moeten de handelingen in logisch verband staan met het plan en geen doel op zich vormen. Deze zorgplicht geldt te allen tijde, ook indien een ontheffing of vrijstelling is verleend.
4.9.3 Onderzoek
Het plangebied is momenteel in gebruik als weiland. Aan de zijde van de Zandvoort staat een markante bomenrij en aan de zijde van de Zandvoortstestraat is een watergang gelegen, die in beheer is bij het waterschap Rivierenland. Aan de zijde van de Zandvoort is, parallel aan de bomenrij, tevens nog een greppel gelegen.
Het weiland wordt begraast door dieren en bestaat uitsluitend uit gras. Het betreft een open gebied zonder verdere beplanting voor eventuele schuilmogelijkheden van dieren. De markante bomenrij aan de zijde van de Zandvoortsestraat blijft gehandhaafd. Deze maakt namelijk onderdeel uit van de beoogde landschappelijke inpassing van de camperplekken met bijbehorende voorzieningen. In deze bomenrij kunnen in het broedseizoen eventueel broedvogels voorkomen.
Voor de vogelsoorten die mogelijk in de aanwezige markante bomenrij kunnen broeden geldt dat, indien deze buiten het broedseizoen wordt onderhouden, er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot broedvogels. Artikel 11 van de Flora- en faunawet (Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren) is van toepassing. Eventueel aanwezige nesten mogen echter wel worden aangetast wanneer deze op dat moment niet in gebruik zijn. In de Flora- en faunawet wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen c.q. realisatie.
Markante bomenrij langs de Zandvoort
De watergangen langs de Zandvoorseweg en de Zandvoort blijven qua functie en inrichting ongewijzigd. Als gevolg van de landschappelijke inpassing wordt een strook van minimaal 10 meter aangehouden tot deze watergangen, die als groen ingericht wordt. De semi-verharding van camperplekken en bijbehorende voorzieningen komen daarmee op voldoende afstand van deze watergangen gelegen zodat de bescherming van de aanwezige planten- en diersoorten in voldoende mate gewaarborgd blijft. Door de aanleg van de groensingel wordt deze mogelijk zelfs nog versterkt.
Gelet op de aanwezige en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Voorafgaand en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient echter wel het bepaalde in de Flora en faunawet in acht te worden genomen, hetgeen goed mogelijk is.
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
4.10.1 Archeologie
Bij de opstelling en de uitvoering van ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met bekende archeologische waarden. Teneinde de archeologische verwachting in beeld te brengen is het gemeentelijk archeologisch beleid geraadpleegd.
De gemeente Lingewaard heeft een archeologische beleidskaart met afwegingskader opgesteld. De noodzaak tot archeologisch onderzoek wordt zo bepaald aan de hand van de archeologische verwachting en het oppervlak van de bodemverstoring.
Het plangebied is op basis van de archeologische beleidskaart gelegen in een gebied met een middelmatige archeologische verwachting. Hiervoor zijn de volgende voorschriften van toepassing: streven naar behoud in huidige staat; inventariserend onderzoek is verplicht (IVO-Protocol 2) als het bruto oppervlak van de bodemingreep groter is dan 500 m2 én de verstoringsdiepte van de bodemingreep dieper reikt dan 30 cm minus maaiveld. Zolang het totaal te verstoren oppervlak van de bodemingreep minder groot is dan 500 m2 of minder diept dan 30 cm minus maaiveld zijn er geen archeologische belemmeringen aanwezig. Indien dit wel het geval is dient een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Ten behoeve van de realisatie van de camperplekken met de bijbehorende voorzieningen wordt alleen de toplaag, zijnde alleen het gras, tot een diepte van 20 cm worden verwijdert. Hiermee wordt de diepte van 30 cm niet overschreden en verder onderzoek naar archeologie niet noodzakelijk.
4.10.2 Cultuurhistorie
De provinciale kaart 'Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie' geeft ondermeer de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle elementen in de omgeving aan. Te zien is dat de Zandvoor en de Zandvoortsestraat zijn aangeduid als historisch geografische eenheid - lijn. Deze wegen blijven als zodanig gehandhaafd, zij het dat er een inrit wordt aangelegd voor de ontsluiting van plangebied c.q. de camperplekken. Het plangebied is verder in de huidige situatie onbebouwd. Er zijn verder geen cultuurhistorische waarden in het geding.
4.11 Explosieven
Het gebied tussen Arnhem en Nijmegen heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog, in de periode spetembe 1944 – april 1945, in de gevechtslinie gelegen waarbij het front een aantal malen op een en neer golfde. Uit die periode zijn grote hoeveelheden Conventionele Explosieven (CE) achtergebleven, die van tijd tot tijd al dan niet spontaan worden aangetroffen. Het gehele grondgebied van de gemeente Lingewaard is daarmee verdacht.
Indien de gronden een agrasche bestemming hebben en niet dieper dan 30 cm minus maaiveld wordt gegraven is een explosievenonderzoek niet noodzakelijk.
De gronden binnen het plangebied zijn op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Lingewaard' bestemd als 'Agrarisch met waarden' overeenkomstig het huidige gebruik als weiland. Daarnaast wordt ten behoeve van de realisatie van de camperplekken met de bijbehorende voorzieningen alleen de toplaag, zijnde alleen het gras, tot een diepte van 20 cm worden verwijdert. Hiermee wordt de diepte van 30 cm niet overschreden. Gezien de agrarisch bestemming c.q. gebruik en de beperkte diepte die noodzakelijk is voor de realisatie van het planvoornemen is een explosievenonderzoek niet aan de orde.
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema’s zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting c.q. ruimtelijke onderbouwing aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Dit hoofdstuk kan als waterparagraaf worden beschouwd.
5.2 Beleid Ten Aanzien Van De Waterhuishouding
5.2.1 Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
5.2.2 Nationaal waterplan
Het doel van dit als structuurvisie te beschouwen plan is het zodanig omgaan met de waterhuishouding dat ook latere generaties veilig en welvarend van de ruimte gebruik kunnen maken. Bescherming tegen droogte en wateroverlast, maar ook het zorgen voor een goede waterkwaliteit zijn hierbij van groot belang. Door bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn kan een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem bereikt worde
5.2.3 Beleid waterschap Rivierenland
Het Waterschap Rivierenland streeft naar 100% afkoppelen van nieuw verhard oppervlak. Voor het landelijke gebied hanteert het waterschap echter een vrijstelling voor 1.500 m2 toename van verhard oppervlak. Voor het meerdere moet gecompenseerd worden door middel van waterberging. Bij hemelwaterlozing van een verhard oppervlak groter dan 1.500 m², moeten door de aanvrager voorzieningen getroffen worden om de landelijk afvoer te realiseren door middel van:
- 1. het creëren van extra retentie op het eigen terrein door middel van het graven of vergroten van oppervlaktewater, en/of;
- 2. het creëren van extra retentie in de watergang waarop wordt geloosd door vergroten van het profiel van de watergang, en/of;
- 3. het graven van nieuw water binnen hetzelfde peilvak en aangesloten op bestaande A of B-watergangen.
Als gevolg van het planvoornemen zal het verhard oppervlak met ongeveer 2.400 m2 toenemen. Aangezien het hier gaat om een halfverhridng (boerengrind), mag worden gerekend met 50% van het totaal toename verhard oppervlak: dus 1.200 m2. Dit past binnen de vrijstelling 1.500 m2 voor landelij gebied en hoeft er daardoor geen waterbergingscompensatie plaats te vinden.
5.3 Waterhuishoudkundige Situatie
Uitsnede legger waterschap Rivierenland
Legger
Het planvoornemen ziet op de realisatie van 20 camperplekken aan de Zandvoort te Gendt. Het plangebied wordt direct of indirect begrenst door watergangen die in het beheer zijn bij het waterschap Rivierenland en die zorgdragen voor de ontwatering van het gebied. Op groed van de legger van het waterschap Rivierenland is dit een A-watergang met bijbehorende beschermingszone parallel aan de Zandvoortsestraat direct grenzend aan de noordzijde van het plangebied, een A-watergang met beschermingszone op ongeveer 25 meter afstand ten zuiden van het plangebied en een C-watergang parallal aan de Zandvoort driect grenzend aan het plangebied. De C-watergang heeft geen beschermingszone.
Op basis van de legger kan geconcludeerd worden dat alleen de beschermingszone van de A-watergang aan de noordzijde van het plangebied van invloed is op het plangebied. Deze beschermingszone wordt geregeld door middel van een dubbelbestemming waarin de bescherming, het behoud en beheer van de betreffende watergang wordt gewaarborgd.
De C-watergang is van tertiaire belang voor het waterbeheer. Hiervoor geldt verder geen jaarlijks onderhoudsplicht zoals bij A-watergangen.
Hydrologisch neutraal bouwen
Waterschap Rivierenland heeft als uitgangspunt dat nieuwe ontwikkelingen ‘hydrologisch neutraal’ uitgevoerd moeten worden. Hemelwater, dat valt op daken en verhardingen, mogen niet versneld worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Bij een toename van het verhard oppervlak groter dan 1.500 m² (landelijke gebied) is compensatie aan water vereist.
Met het planvoornemen is sprake van een toename van verhard oppervlak ter plaatse, ongeveer 2.400 m2. Voor het buitengebied geldt een vrijstelling van 1.500 m2. Aangezien het in onderhavige situatie gaat om een halfverharding (boerengrind), mag worden gerekend met 50% van het totaal toename verhard oppervlak: dus 1.200 m2. Dit past dus binnen de vrijstelling en er hoeft daardoor geen waterbergingscompensatie plaats te vinden.
Het hemelwater kan via het grind en de overige delen van het plangebied blijven infiltreren in de bodem.
Riolering/waterkwaliteit
Het vuilwater (chemisch toilet) dient te worden afgevoerd door middel van een nieuw aan te leggen drukrioolstelsel dat loost op put 8065. De gemeente Lingewaard draagt zorg voor de aanleg van het drukrioostelsel (leiding, put en pomp). Verder is er een riooloverstort gelegen bij bij het plangebied. Deze voorziening blijft hier liggen. Aangezien het in onderhavige situatie gaat om het tijdelijk verblijven in campers heeft dit verder geen consequenties.
Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- (in)filtratie van afstromend hemelwater;
- Afstromend hemelwater afvoeren naar het oppervlaktewater.
Uit waterkwaliteitsoverwegingen zijn uitlogende (bouw)materialen (zinken dakgoten en loodslabben) niet gewenst.
Hoofdstuk 6 Juridische Opzet
6.1 Inleiding
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
6.2 Uitgangspunten
6.2.1 Wettelijk kader
Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. Het bestemmingsplan gaat uit van de bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Aangezien bestemmingsplannen moeten voldoen aan de SVBP2012 zullen bestemmingsplannen voortaan kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.
6.2.2 Planonderdelen
Het bestemmingsplan ‘Zandvoort ong. realiseren camperplekken’ bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen ten alle tijden in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduiding zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de
verbeelding.
Op de verbeelding zijn aangegeven:
- de grens van het plangebied;
- de bestemming van de in het plangebied gelegen gronden, zijnde 'Recreatie';
- de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5'en 'Waterstaat - Waterstaatkundigefunctie';
- de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - camperplekken.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan ‘Zandvoort ong. realiseren camperplekken’ zijn gebaseerd op het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Lingewaard' en opgebouwd conform de door de SVBP2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels.
6.3 Inleidende Regels
6.3.1 Begrippen
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Voor sommige begrippen worden in de SVBP2012 omschrijvingen gegeven. Deze worden overgenomen.
6.3.2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de ‘wijze van meten’ uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de ‘wijze van meten’ worden in de SVBP2012 richtlijnen gegeven.
6.4 Bestemmingsregels
6.4.1 Algemeen
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
- Bestemmingsomschrijving;
- Bouwregels;
- Nadere eisen;
- Afwijken van de bouwregels;
- Specifieke gebruiksregels;
- Afwijken van de gebruiksregels;
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
- Wijzigingsbevoegdheid.
6.4.2 De bestemmingen
6.5 Algemene Regels
6.5.1 Anti-dubbeltelregel
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het open gebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
6.5.2 Algemene bouwregels
Voor het gehele plangebied, en dus alle bestemmingen, geldt een aantal algemene bouwregels. Hier worden zaken geregeld als overschrijding van de bestaande minimale maten.
6.5.3 Algemene gebruiksregels
Ook geldt voor het gehele plangebied, en dus alle bestemmingen een aantal algemene gebruiksregels. Hierin worden seksinrichtingen en prostitutie als stijdig gebruik aangemerkt.
6.5.4 Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om van maatvoeringen af te wijken dan wel overschrijdingen van grenzen toe te staan. De voorwaarden, die bij toepassing van de afwijkingsmogelijkheden in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
6.5.5 Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om meerdere bestemmingen te wijzigen. De voorwaarden, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
6.6 Overgangs- En Slotregels
6.6.1 Overgangsrecht
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
6.6.2 Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
Hoofdstuk 7 Haalbaarheid
7.1 Inleiding
Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
7.2 Economische En Financiële Haalbaarheid
Aan het planvoornemen om aan de Zandvoort te Gendt 20 camperplaatsen met bijbehorende voorzienignen planologisch en juridisch te regelen zijn legeskosten verbonden. Tevens dient het geheel landschappelijke ingepast te worden overeenkomst het voorgestelde inrichtingsplan.
De ontwikkeling van de 20 camperplaatsen met bijbehorende voorzieningen betreft een particulier initiatief. De met de daadwerkelijke realisatie gepaarde kosten worden dan ook gedragen door de initiatiefnemer. Dit geldt eveneens voor bijkomende kosten, zoals voor de aansluiting op de nutsvoorzieningen en de aanleg van het drukrioolstelsel. De kosten voor beheer en onderhoud zijn voor de gemeente Lingewaard. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente Lingewaard zal een anterieure overeenkomst worden afgesloten waarmee wordt vastgelegd dat de kosten voor de realisatie van het planvoornemen en eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer komen.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.
7.3 Maatschappelijke Haalbaarheid
Het planvoornemen voorziet in het planologisch en juridisch mogelijk maken van gebruiks- en bouwmogelijkheden voor de realisatie van 20 camperplekken met bijbehorende voorzieningen aan de Zandvoort te Gendt. Uit het oogpunt van recreatie en toerisme is uitbreiding van het aantal camperplaatsen in de gemeente Lingewaard zeer welkom. In de gemeente kan de camperaag kiezen voor een reguliere camping (Waalstand, De Waaij, QKLQ) of een Gereguleerde OvernachtingsPlaats (GOP). Tevens is er een tussen vorm bij De Woerdt in Ressen waar de Campers tussen de fruitbomen mogen staan
De realisatie van de camperplaatsen is vanuit het oogpunt van recreatie en toerisme zeer welkom. Gezien de beperkte mogelijkeheden voor campers in de gemeente Lingewaard is het een gewenste aanvulling op de bestaande voorzieningen. Uit toeristisch recreatief oogpunt zijn er dan ook geen bezwaren en worden de camperplekken als een meerwaarde voor de gemeente gezien.
Gezien het feit dat de camperplekken met bijbehorende voorzieningen langdschappelijk ingepast worden mag aangenomen worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende bezwaren bestaan.
Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.
7.4 Conclusie
Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande niet leiden tot overwegende planologische bezwaren. De bestemmingswijziging betekent, na afweging van de verschillende belangen, een aanvaardbare invulling van het plangebied.
Hoofdstuk 8 De Procedure
8.1 De Te Volgen Procedure
Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:
Ontwerp:
- Publicatie en terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan overeenkomstig afdeling 3.4 Awb en de Wro;
- Gedurende deze terinzagelegging kan een ieder een zienswijze indienen bij de gemeenteraad;
Vaststelling:
- Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad;
- De provincie heeft de mogelijkheid om een reactieve aanwijzing te geven (dat gedeelte waarvoor een reactieve aanwijzing is gegeven treedt niet in werking);
- Publicatie en terinzagelegging van het vaststellingsbesluit en vastgestelde bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn;
Beroep (indien aan de orde):
- Beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;
Inwerkingtreding:
- Na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan).
In het kader van deze procedure is het voor een ieder mogelijk om gedurende de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan (fase a) zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.
8.2 Kennisgeving Voorbereiding
Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Zandvoort ong. realiseren camperplekken', gelijktijdig met de kennisgeving van het ontwerp van het bestemmingsplan. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan een herziening betreft van het geldende bestemmingsplan voor het plangebied in verband met de realisatie van 20 camperplekken met bijbehorende voorzieningen aan de Zandvoort.
8.3 Watertoets
Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundige relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen om een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders. In het kader van de procedure van dit bestemmingsplan wordt dit plan toegezonden aan het waterschap Rivierenland.
In dat kader is door het waterschap Rivierenland aangegeven dat hun belangen in voldoende mate beschermd dient te worden. In onderhavige situatie betreft dit enerzijds de watergang parallel aan de de Zandvoortstestraat en de watergang ten zuiden van het plangebied. beide watergangen hebben een beschermingszone van 4 meter aan weerszijden van de watergang. Deze beschermingszone is aan de noordzijde van toepassing op het plangebied en wordt geregeld door middel van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'. hiermee zijn de belangen van het waterschap in voldoende mate beschermd.
8.4 Het Vooroverleg Met Diensten Van Rijk En Provincie
Volgens artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met een aantal instanties.
Echter, in onderhavige situatie is sprake van een ontwikkeling van ondergeschikte aard. Daarbij zijn er geen Rijks- en/of provinciale belangen in het geding, danwel deze zijn in voldoende mate beschermd.
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 20 camperplekken met bijbehorende voorzieningen aan de Zandvoort. Het betreft hier een lokale ontwikkeling binnen het gemeentelijk beleid, die in een zekere behoefte binnen de gemeente Lingewaard voorziet. Uit toeristisch recreatief oogpunt zij ner geen bezwaren en wordt een dergelijk campervoorziening als meerwaarde voor de gemeente gezien. Derhalve wordt het wettelijk vooroverleg met instanties niet noodzakelijk geacht.
Derhalve wordt direct het ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
8.5 Vaststelling
Het ontwerpbestemmignsplan heeft met ingang van 24 februari 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van ter inzage legging is één mondelinge zienswizje ingediend. Deze zienswijze geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmignsplan. Het bestemmingsplan is door de gemeenteraad van de gemeente Lingwaard in de raadsvergadering van 14 juli 2016 ongewijzigd vastgesteld.