Bedrijventerrein Pannenhuis II
Bestemmingsplan - gemeente Lingewaard
Vastgesteld op 01-02-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Bedrijventerrein Pannenhuis II van de gemeente Lingewaard.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1705.167-VG01 met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.7 agrarisch bedrijf
een bedrijf, dat is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.8 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.9 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
1.10 bedrijfs- of dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.11 bedrijfsgebonden kantoren
gedeelten van een bedrijf waarbinnen administratieve en daarmee gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten ten behoeve van dat bedrijf worden uitgeoefend.
1.12 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.13 beperkt kwetsbaar object
- a. 1. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;
2. dienst- en bedrijfswoningen van derden; - b. kantoorgebouwen, voorzover zij niet onder lid 1.34 sub c, vallen;
- c. hotels en restaurants, voorzover zij niet onder lid 1.34 sub c, vallen;
- d. winkels, voorzover zij niet onder lid 1.34 sub c, vallen;
- e. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet onder onderdeel lid 1.34 sub c, vallen;
- f. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet onder lid 1.34 sub d, vallen;
- g. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet onder onderdeel lid 1.34 sub c, vallen;
- h. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en;
- i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.14 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 Bevi-inrichting
bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.18 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.19 bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.20 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.21 bouwlaag
een (boven peil gelegen) doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.22 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.23 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.24 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.25 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.26 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.27 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
1.28 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
1.29 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.30 geluidsgevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.31 grootschalige detailhandel
detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en detailhandel in ABC-goederen (auto's, boten en caravans), tuincentra, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair alsmede woninginrichting waaronder meubels, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling (en uit dien hoofde niet binnen de aangewezen winkelconcentratiegebieden gevestigd kunnen worden).
1.32 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.33 kantoor
voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.34 kwetsbaar object
- a. woningen, voor zover zij niet onder lid 1.13 sub a vallen, woonschepen en woonwagens (meer dan 2 per hectare);
- b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen;
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- 4. sociale werkplaats.
- c. gebouwen waarin grote aantallen van personen gedurende een groot gedeelte van de dag plegen te zijn:
- 1. kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object;
- 2. complexen, waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk brutovloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, en winkels met een totaal vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per object, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen van het jaar.
Objecten die onderdeel uitmaken van een Bevi-inrichting (als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen) maken hiervan geen onderdeel uit.
1.35 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.36 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.37 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.38 risicovolle inrichtingen
- a. inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
- b. andere inrichtingen waarvan de plaatsgebonden risicocontour PR10-6 of de bij Besluit vastgestelde veiligheidsafstand buiten de perceelsgrenzen is gelegen.
1.39 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.40 slopen
het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk.
1.41 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'
de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' die van deze regels deel uitmaakt.
1.42 Wgh-inrichting
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.43 zelfstandige kantoren
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij de dienstverlening niet ten dienste staat van en verbonden is aan de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, maar een afzonderlijke eenheid vormt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Gasontvangstation
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Gasontvangstation' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de aanleg en instandhouding van een gasontvangstation;
- b. ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren;
- c. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende;
- d. gebouwen;
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- f. werken; geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
- g. terreinen;
- h. ontsluitingspaden;
- i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- j. groenvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 4 Bedrijventerrein
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven tot en met categorie 3.1, zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten'bedrijventerrein';
- b. bedrijfsgebonden kantoren, met dien verstande dat het oppervlak per bedrijfsvestiging niet meer dan 30% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte mag bedragen, met een maximum van 600 m2;
- c. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1 & 2': tevens een bedrijfsactiviteit met SBI-code zoals hierna in de tabel genoemd, uit de ten hoogste voor de bedrijfsactiviteiten in de tabel aangegeven categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein':
aanduiding | SBI-code | uit ten hoogste milieucategorie |
specifieke vorm van bedrijf - 1 | 493 | 3.2 |
specifieke vorm van bedrijf - 2 | 4677.0 | 3.2 |
met daaraan ondergeschikt:
- e. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen;
- f. erven en terreinen;
- g. infrastructurele voorzieningen zoals ontsluitingswegen en parkeervoorzieningen;
- h. groenvoorzieningen;
- i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van bouwwerken ten opzichte van perceelsgrenzen, indien dit noodzakelijk is in verband met:
- a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. de stedenbouwkundige waarden van de nabijgelegen gronden;
- c. de inrichting van de onbebouwde terreinen voor wat betreft de aan- en afvoerroutes van goederen en de parkeerruimte voor (vracht)verkeer.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. risicovolle-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- b. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- c. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan;
- d. detailhandel is niet toegestaan;
- e. een webwinkel en een afhaalpunt ten behoeve van detailhandel is toegestaan, mits:
- 1. uitsluitend sprake is van opslag van goederen die, nadat ze eerder zijn besteld/gekocht, ter plaatse afgehaald kunnen worden;
- 2. geen sprake is van langdurig parkeren;
- 3. parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
- f. seksinrichtingen zijn niet toegestaan;
- g. windturbines zijn niet toegestaan;
- h. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- i. bewoning van bedrijfsbebouwing is niet toegestaan.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen en beplanting;
- c. paden;
- d. langzaamverkeersverbindingen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. kunstwerken;
- h. waterlopen en waterpartijen;
- i. duikers;
- j. water en voorzieningen voor de waterhuishouding ten behoeve van de waterhuishoudkundige situatie.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie zowel gericht op verblijf als op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
- b. parkeer- en groenvoorzieningen en bermen;
- c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
met bijbehorende gebouwen, waaronder bestaande nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.3 voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een doelmatig wegbeheer met een maximale hoogte van 15 m.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en waterlopen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen waaronder bruggen, steigers, dammen en/of duikers;
- c. groenvoorzieningen;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. opwekking van duurzame energie.
7.2 Bouwregels
7.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 8 Leiding - Gas
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de instandhouding van een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding in de bestaande druk en diameter;
- b. bijbehorende voorzieningen.
8.2 Bouwregels
- a. op of in de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bedoelde bestemming worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit het oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid;
- b. de oppervlakte respectievelijk de bouwhoogte van een bouwwerk als bedoeld onder a mogen niet meer dan 10 m² respectievelijk 3 m bedragen.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen ven een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 onder a, teneinde het bouwen van bouwwerken overeenkomstig andere bestemmingen mogelijk te maken, voor zover:
- a. de bouwwerken de veiligheid van de aardgastransportleiding en de energieleveringszekerheid niet schaden;
- b. geen kwetsbaar object wordt toegelaten, en;
- c. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of de bouwwerken de belangen, bedoeld onder a, schaden en welke beperkingen en regels bij de omgevingsvergunning dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Leiding - Hoogspanningsverbinding
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
- b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder van de betreffende hoogspanningsverbinding.
Indien door de bouw, de situering dan wel de hoogte van het bouwwerk schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betrokken verbinding, wordt geen omgevingsvergunning verleend.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:
- a. ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. De bouwhoogte hiervan bedraagt maximaal 2 m.
- b. er mag worden gebouwd ten behoeve van de onderliggende enkelbestemming. Voor het bouwen wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de waterbeheerder.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Bouwregels
12.1 Ondergronds bouwen
12.2 Bestaande maten
Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:
- a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
- b. in geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
- c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:
- a. een gebruik van gronden als stort- en of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
14.1 Afwijking van maatvoeringen en overschrijdingen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
- d. de regels en de bouw toestaan van niet voor bewoning bestemde gebouwen met een inhoud van ten hoogste 50 m³ en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m ten dienste van het openbaar nut, zoals schakelhuisjes, wachthuisjes, transformatorhuisjes, telefooncellen, alsmede andere bouwwerken, zoals muurtjes, standbeelden en lichtmasten; gasdrukmeetstations en verkooppunten voor motorbrandstoffen uitgezonderd;
- e. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
- 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.
14.2 Verlening
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 14.1 kan slechts worden verleend, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van de betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels
15.1 Wijzigingsmogelijkheden
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor:
- a. het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- 1. bestemmingsgrenzen mogen niet meer dan 5 m worden verschoven;
- 2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- 3. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
- b. het toestaan van de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen met een hoogte van ten hoogste 3,5 m en een inhoud van ten hoogste 75 m³ ten dienste van het openbare nut en overige openbare dienstverlening.
15.2 Voorwaarden wijzigingsbevoegdheid
Ten aanzien van de in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden zal de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moeten zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:
- a. bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
- b. met betrekking tot (spoor)wegverkeersgeluid aan aanvaardbaar woonklimaat wordt gerealiseerd;
- c. met betrekking tot de luchtkwaliteit een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;
- d. met betrekking tot de externe veiligheid een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;
- e. beschermde planten- en diersoorten en biotopen niet onevenredig worden geschaad;
- f. het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.
Artikel 16 Overige Regels
16.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
16.2 Parkeren
Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 2 dient bij de oprichting van een nieuw bouwwerk, de vergroting van een bestaand bouwwerk en/of de verandering in functie op het bijbehorende bouwperceel, te worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen overeenkomstig de vigerende nota.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Pannenhuis II'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten om hun bestemmingsplannen actueel te houden en digitaal beschikbaar te stellen. Vanwege deze verplichting heeft de gemeente Lingewaard dit bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Pannenhuis II opgesteld. Het huidige bestemmingsplan voor het bedrijventerrein dateert uit 2008 en is nog niet digitaal beschikbaar op de landelijke voorziening. Het huidige plan dient voor 2018 geactualiseerd te zijn.
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Dit wil zeggen dat nieuwe ontwikkelingen met dit bestemmingsplan niet mogelijk worden gemaakt.
Om de aantrekkelijkheid als vestigingslocatie voor bedrijven te vergroten en om duurzaam ruimtegebruik te bevorderen, wordt deze actualisatie tevens aangegrepen om de bebouwingsmogelijkheden binnen de bouwvlakken te optimaliseren. Omdat een groot deel van de kavels op het bedrijventerrein ten tijde van deze actualisatie nog moeten worden uitgegeven hoopt de gemeente zo ook de uitgifte hiervan te stimuleren. Tevens kan de regeling meer in lijn worden gebracht met de regelingen zoals deze in de bestemmingsplannen voor andere bedrijventerreinen in de gemeente zijn opgenomen.
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied bestaat uit het bedrijventerrein Pannenhuis II. Dit terrein ligt ten zuidoosten het bedrijventerrein Pannenhuis. Pannenhuis en Pannenhuis II vormen samen met het veilingterrein en het bedrijventerrein Agropark het bedrijvencluster tussen de kernen Huissen en Bemmel.
De zuidkant van het gebied wordt begrens door de Betuweroute en voor een klein deel door de Linge. De noord- en oostkant van het gebied grenst aan het buitengebied van de gemeente en volgt daar de grenzen van het bestemmingsplan voor het buitengebied, terwijl de westgrens wordt gevormd door het bestaande bedrijventerrein Pannenhuis. De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Totdat het voorliggende plan rechtskracht verkrijgt, geldt in het plangebied het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Pannenhuis II', vastgesteld op 30 oktober 2008 en onherroepelijk geworden op 19 maart 2009.
1.4 Leeswijzer
In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven en wordt in hoofdstuk 3 aandacht besteed aan het relevante beleid. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de sectorale aspecten (onderzoeken) welke voor dit bestemmingsplan relevant zijn. In hoofdstuk 5 wordt een beschrijving gegeven van de juridische planopzet. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid is opgenomen in hoofdstuk 6.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de bestaande situatie besproken van het bedrijventerrein waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft.
2.2 Pannenhuis Ii
2.2.1 Inleiding
Pannenhuis II is een gemengd bedrijventerrein met een bruto omvang van ca. 19,9 ha. tussen de kernen Huissen en Bemmel in de gemeente Lingewaard. Tevens dient het terrein als regionaal bedrijventerrein voor agribusiness. Het vormt de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Pannenhuis. Pannenhuis II wordt ontsloten via de bestaande infrastructuur van Pannenhuis en is daarmee via de N839 en de Nijverheidsstraat makkelijk te bereiken vanaf de A15.
Door middel van een lus vanaf de Nijverheidstraat wordt nagenoeg het gehele terrein ontsloten.
Aan de zuidkant van het terrein is een groene zone aanwezig waarin twee grote waterpartijen zijn aangelegd. Via de sloot in het midden van de groene berm van de Expeditiedreef wordt het water richting deze waterpartijen afgevoerd. Boven deze waterpartijen loopt de 380 kV hoogspanningsverbinding van Dodewaard naar Doetinchem.
Ten zuiden van de Transportstraat ligt een viertal gasleidingen. Door de aanwezigheid van deze gasleidingen zijn de bouwmogelijkheden op de zuidelijke kavels beperkt. In de groene zone is ook een gasontvangstation aanwezig.
2.2.2 Aanwezige bedrijven
Een groot deel van de kavels op het terrein moeten nog worden uitgegeven. Momenteel is 1,9 ha van de totale 12,4 ha netto bedrijventerrein uitgegeven. Alle infrastructuur op het terrein is al aangelegd en de kavels zijn gereed om uitgegeven te worden. Het terrein is beoogd als gemengd bedrijventerrein. In het vigerende bestemmingsplan worden bedrijven tot en met categorie 3.1 toegestaan die zijn opgenomen op de bedrijvenlijst. Wel is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om bedrijven van een hogere categorie of bedrijven die niet op deze lijst zijn toe te staan, mits ze gelijk gesteld kunnen worden aan reeds toegestane bedrijven. Deze methodiek zal in het onderhavige bestemmingsplan worden voortgezet.
2.3 Verlengde A15
Ten zuiden van Pannenhuis II loopt het goederenspoor, de Betuweroute. In de nabij toekomst komt parallel aan de Betuweroute de verlengde A15 te lopen. Deze maakt het mogelijk om vanaf de bestaande A15 vanaf Knooppunt Ressen naar de A12 bij Zevenaar te rijden. Hiermee wordt de ontsluiting van Pannenhuis II en de omliggende bedrijventerreinen Pannenhuis, het veilingterrein, Agropark en glastuinbouwgebied Bergerden in zowel oostelijke als westelijke richting verbeterd.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor dit bestemmingsplan relevante vigerende beleidskader. Paragraaf 3.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal- en regionaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 3.3 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 3.4. In paragraaf 3.5 is de conclusie naar aanleiding van het relevante beleidskader opgenomen.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. De voor Lingewaard relevante belangen zijn:
- een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
- betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
- ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Deze belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Toetsing
Voor Pannenhuis II is gekozen voor verruiming van de bouwmogelijkheden door het (gedeeltelijk) toestaan van een hogere bouwhoogte en een hoger bebouwingspercentage ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Hierdoor is intensiever ruimte gebruik mogelijk. Deze verruiming zorgt er niet voor dat sprake is van nieuwe stedelijke ontwikkeling.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart) en Erfgoed (Unesco).
Toetsing
Het Barro is niet van invloed op dit bestemmingsplan en stelt geen specifieke regels voor het plangebied.
3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Het Bro stelt eisen aan de inhoud van een bestemmingsplan. Onder andere is er de verplichting opgenomen van onderwerpen die in de toelichting moeten worden verantwoord en standaard regels die moeten worden opgenomen. Ook is in het Bro de verplichting tot digitalisering en publicatie op de landelijke voorziening opgenomen.
Een van de verplichtingen die uit het Bro volgt is de toets aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking', met als doel zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Deze toets is alleen noodzakelijk wanneer er sprake is van nieuwe stedelijke ontwikkelingen.
Toetsing
Omdat het de actualisatie van een bestaand bedrijventerrein betreft waarvan het planologische regiem al geruime tijd in werking is, is in dit geval geen sprake van nieuwe stedelijke ontwikkeling en kan verder toetsing aan de ladder achterweg blijven.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland
De structuurvisie geeft het provinciale ruimtelijke beleid voor de komende jaren op hoofdlijnen aan. De visie is in december 2015 voor het laatst geactualiseerd.
Het projectgebied maakt onderdeel uit van de regio Arnhem Nijmegen. De kwaliteiten van de regio bepalen in belangrijke mate de ontwikkelingsmogelijkheden en daarmee ook de concurrentiepositie van Gelderland in internationaal en nationaal verband. De innovatieve kwaliteiten bepalen de potenties van de regio. De gezamenlijke inspanningen van de provincie en haar partners richten zich op vier speerpunten:
Innovatie en economische structuurversterking
- Topsector Health, Energie- en Milieutechnologie;
- creatieve industrie, logistiek, agro, toerisme;
- innovatie en samenwerking; overheid, ondernemingen, kennisinstellingen.
Bereikbaar en verbonden
- een goed bereikbare regio;
- verbeteringen bestaande infrastructuur weg, water, spoor;
- voorkomen, benutten, bouwen.
Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking
- OV-knooppunten en versterking stedelijke structuur;
- het belang van de bestaande woningvoorraad;
- het voorzieningenniveau van de kernen staat onder druk;
- voorkomen van overaanbod van bedrijventerreinen, detailhandel, kantoren.
Gebiedskwaliteiten benutten
- kwaliteiten van het buitengebied (natuur en cultuurhistorie) verbinden met ontwikkelingsmogelijkheden.
De provincie en haar partners streven samen naar voldoende voorraden bedrijventerreinen van de juiste kwaliteiten om gerichte groei te faciliteren. Zij zien de volgende opgaven:
- vraag en aanbod van bedrijventerreinen kwantitatief en kwalitatief op elkaar afstemmen;
- bereikbaarheid afstemmen op de behoefte van de gebruikers;
- duurzaamheidscriteria stellen bij de inrichting en het beheer;
- anticiperen op horizontale en verticale ketenintegratie.
De bestaande bedrijventerreinen moeten kwalitatief hoogwaardig blijven, waar nodig door tijdige revitalisering of herstructurering.
3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland
De Omgevingsverordening bevat algemene regels en specifieke aanwijzingen waaraan gemeenten moeten voldoen om daarmee de provinciale belangen veilig te stellen. De gemeentelijke bestemmingsplannen moeten met de Omgevingsverordening in overeenstemming worden gebracht.
Artikel 2.3.2.1 Bedrijventerreinen
In bestemmingsplannen wordt de bestemming tot bedrijventerreinen slechts toegestaan indien dit past in de door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale afspraken ten aanzien van de programmering van bedrijventerreinen (Regionaal Programma Bedrijventerreinen).
Artikel 2.3.2.2 Regionale bedrijventerreinen
- 1. In bestemmingsplannen wordt op regionale bedrijventerreinen de mogelijkheid van vestiging van bedrijfsfuncties uit milieucategorie 1 en 2 en bedrijfsfuncties die gemengd kunnen worden met andere functies uitgesloten.
- 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan in een bestemmingsplan de mogelijkheid van vestiging van de in het eerste lid bedoelde bedrijfsfuncties worden toegestaan indien in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat:
- a. deze bedrijven en bedrijfsfuncties een ondersteunende functie vervullen voor de bedrijven op het regionale bedrijventerrein; of
- b. de vestiging van deze bedrijven vanwege milieuzonering of op grond van overwegingen van ruimtelijke kwaliteit gewenst is.
Artikel 2.3.2.4 Lokale bedrijventerreinen
- 1. In bestemmingsplannen kan binnen nieuwe lokale bedrijventerreinen een kavelgrootte worden toegestaan van ten hoogste 0,5 hectare.
- 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan een ruimere kavelgrootte worden toegestaan indien in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat er sprake is van een aan de betreffende gemeente, kern of locatie gebonden bedrijf waarbij de bedrijfsvoering een ruimere kavelgrootte noodzakelijk maakt.
Het bedrijventerrein Pannenhuis Il is op basis van het bestaande Regionaal Programma Bedrijventerreinen ingedeeld als lokaal bedrijventerrein.
3.3.3 Regionaal programma Bedrijventerrein Stadsregio
Elke Gelderse regio heeft een eigen Regionaal Programma Bedrijventerrein, waarin afspraken over vraag- en aanbod worden gemaakt tussen de gemeenten. Voor de Stadsregio hebben Gedeputeerde Staten in 2012 het RPB vastgesteld. Bedrijventerrein Pannenhuis II is als bestaande voorraad in het RPB opgenomen.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie gemeente Lingewaard 2012-2022
De gemeente Lingewaard heeft haar ambities en visie op haar ruimtelijke ontwikkeling vastgelegd in de Structuurvisie gemeente Lingewaard 2012-2022. Deze is door de gemeenteraad in 2012 vastgesteld.
Op het gebied van werkgelegenheid en bedrijvigheid zijn er verschillende ambities opgenomen. in de visie. Lingewaard wil een levendige gemeente zijn, welke aantrekkelijk moet zijn voor ondernemers om zich te vestigen.
Als opgave voor de bedrijventerrein in de gemeente is in de visie het volgende opgenomen:
'Het bevorderen van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor inwoners en ondernemers onder andere door: moderniseren bestemmingsplannen, vraaggericht bouwen, revitaliseren en herstructureren bedrijventerreinen, bereikbaarheid verbeteren.'
Figuur 3.1 Visiekaart (bron: gemeente Lingewaard)
In figuur 3.1 is de ligging van het plangebied op de visiekaart aangegeven. Voor Pannenhuis II is met name het moderniseren van het bestemmingsplan van belang, om zo het bedrijventerrein aantrekkelijk
te maken voor nieuwe bedrijven.
3.4.2 Prostitutiebeleid
Sinds de opheffing van het bordeelverbod op 1 oktober 2000 is een algeheel bordeelverbod in een gemeente in strijd met artikel 19 van de Grondwet (vrije keuze van arbeid). Voor seksbedrijven geldt in principe vrijheid van vestiging, behoudens de beperkingen die in diverse regelgeving worden gesteld. Met het vervallen van het algemeen bordeelverbod is de noodzaak ontstaan voor regulering. Uitgangspunt van het beleid van de gemeente daarbij is dat de vestiging van een seksinrichting niet past bij het karakter van de gemeente. Vestiging op de bedrijventerreinen is ongewenst. In alle bestemmingsplannen is binnen alle relevante bestemmingen bij strijdig gebruik aangegeven dat het gebruik ten behoeve van een seksinrichting niet is toegestaan.
3.4.3 Beleidslijn 'Wonen op bedrijventerreinen'
Geconstateerd wordt, dat wonen op bedrijventerreinen momenteel regelmatig problemen oplevert. Zo ondervinden bewoners overlast van de bedrijfsactiviteiten van anderen, kunnen bestaande bedrijven niet uitbreiden omdat woningen van derden dat vanwege milieuwetgeving beletten of dienen nieuwe bedrijven vanwege de aanwezigheid van woningen aan strengere geluidsnormen te voldoen. Verder komt het ook regelmatig voor dat bedrijfswoningen aan particulieren worden verkocht en dus economisch verzelfstandigd worden. Dit levert strijdigheid met bestemmingsplannen op en kan extra (milieu-)problemen geven. In 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders daarom de beleidslijn 'Wonen op bedrijventerreinen' aangenomen. Hierbij is besloten:
- Dat bij herziening van bestemmingsplannen voor bestaande bedrijventerreinen de mogelijkheid om bedrijfswoningen te bouwen geschrapt wordt;
- In bestemmingsplannen voor nieuwe bedrijventerreinen of uitbreidingen van bestaande bedrijventerreinen de bouw van bedrijfswoningen uitgesloten wordt.
3.4.4 Beleidsregels commerciële binnensport op bedrijventerreinen
In de beleidsregels commerciële binnensport op bedrijventerreinen, die in 2011 door de gemeenteraad is vastgesteld, zijn voorwaarden opgenomen waaronder commerciële binnensportvoorzieningen op bedrijventerreinen gevestigd kunnen worden. Hoewel consumentgerichte activiteiten in principe niet op een bedrijventerrein thuishoren, is vanuit het principe van intensief (meervoudig) ruimtegebruik en een herstructureringsbehoefte besloten dat onder andere sportscholen die op de tweede etage van bedrijfsbebouwing zijn gesitueerd, toch op de juiste plek gevestigd zijn. De ruimtelijke schaalvergroting en parkeerbehoefte maken het uitwijken naar locaties buiten de woonwijk steeds meer aantrekkelijk of soms zelfs noodzakelijk. Onder voorwaarden kan middels het verlenen van een (buitenplanse) omgevingsvergunning medewerking worden verleend voor het vestigen van commerciële binnensportvoorzieningen op een bedrijventerrein.
3.5 Conclusie
Het bestemmingsplan past binnen het rijks-, provinciale- en gemeentelijke beleid.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
De Wro, Bro en de jurisprudentie stellen eisen aan de inhoud van een bestemmingsplan. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan moet worden aangetoond en er moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarom zijn de onderhavige onderzoeken noodzakelijk. De onderzoeken zijn gebiedsdekkend van aard waarbij in de deelconclusies van iedere onderzoeksparagraaf aangegeven wordt of het deelaspect de vaststelling van het bestemmingsplan in de weg staat.
4.2 Water
4.2.1 Waterbeheer en watertoets
De gemeente dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer van regionale wateren en van Rijkswaterstaat (RWS), water- en vaarwegbeheerder van het hoofdwatersysteem. Bij het tot stand komen van deze waterparagraaf is overleg gevoerd met de waterbeheerders over deze waterparagraaf.
4.2.2 Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van RWS, het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro);
- Nationaal Waterplan (NW);
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan;
- Provinciale Structuurvisie;
- Verordening Ruimte.
Beleidslijn grote rivieren
Voor het buitendijkse gebied is de Beleidslijn grote rivieren van toepassing. Deze beleidslijn is op 14 juli 2006 in werking getreden en geldt voor alle grote rivieren. Deze beleidslijn biedt onder strikte voorwaarden meer mogelijkheden voor wonen, werken en recreëren in het rivierbed dan de voormalige Beleidslijn Ruimte voor de rivier. De veiligheid staat hierbij voorop. Belangen worden echter integraal afgewogen, restricties ten aanzien van ontwikkelingen gelden daardoor alleen voor gebieden die van belang zijn voor waarborging van de veiligheid. De voorwaarden die in de beleidslijn gesteld worden hebben betrekking op de afvoercapaciteit van de rivier ter plaatse: nieuwe activiteiten mogen de afvoer niet hinderen en geen belemmering vormen voor toekomstige verruiming van het rivierbed.
Omgevingsvisie Gelderland
Met het vaststellen van de Omgevingsvisie Gelderland is het beleid zoals in het voorgaande Waterplan Gelderland 2010-2015 was vastgelegd vervallen. In de omgevingsvisie zijn op het gebied van water in de hoofddoelstelling 'Borgen van kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving' enkele subdoelstelling opgenomen. Een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties: bij droogte, hitte en waterovervloed, en een gezonde en veilige leefomgeving.
Waterschapsbeleid
Met het Waterbeheerplan 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Hiermee trekt het Waterschap Rivierenland de lijn door van het vorige waterbeheerplan. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met veranderingen en benutten zij de kansen die zich voordoen in de regio. Om inhoudelijke ambities te bereiken ligt het accent in de periode 2016-2021 onder meer op:
- Gebiedsgericht werken;
- Waterbewustzijn;
- Innovatie.
Het waterbeheerprogramma is het centrale beleidsdocument van het waterschap. Het programma biedt houvast voor bestuurders en ambtenaren. De doelen en maatregelen in het waterbeheerprogramma zijn opgesteld samen met provincies, gemeenten en andere partijen. Het waterschap houdt rekening met provinciale functies en werkt mee aan het realiseren van provinciale doelen.
Gemeentelijk beleid
Lingewaard heeft door zijn ligging langs de Waal en het Pannerdensch Kanaal van oudsher een sterke band met water. Om te komen tot een duurzaam waterbeheer en betere afstemming tussen het waterbeheer en ruimtelijke ontwikkelingen, heeft de gemeente Lingewaard samen met Waterschap Rivierenland in 2008 een waterplan opgesteld. De nadruk van dit plan ligt op het aanpakken van knelpunten en het pakken van kansen.
Het waterplan Lingewaard bevat een maatregelenpakket voor de periode 2009-2015. Naast deze maatregelen worden door zowel de gemeente als het waterschap verschillende kleinere maatregelen uitgevoerd onder de vlag van het waterplan Lingewaard.
4.2.3 Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied omvat het bedrijventerrein Pannenhuis II en is grotendeels onverhard.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit lichte kleigrond. Er is sprake van de grondwatertrappen VI. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt over het algemeen circa NAP +9,5 m.
Waterkwantiteit
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende watergang aanwezig. De Linge is aan A-watergang die ter hoogte van de kruising met de Betuweroute langs het plangebied loopt. Parallel aan de Betuweroute ligt een B-watergang. Rondom het plangebied zijn C-watergangen aanwezig. A-wateren zijn van primair belang voor het waterbeheer en worden daarom door het waterschap onderhouden. Voor B-watergangen geldt dat de aangrenzende perceelseigenaren verantwoordelijk zijn voor het onderhoud.
Figuur 4.1 Legger waterlopen (bron: Waterschap Rivierenland)
Rondom A-watergangen zijn beschermingszones opgenomen die vastliggen in de legger. Voor B-watergangen geldt dat er een beschermingszone van één meter is. De beschermingszone rondom de Linge strekt tot in de uiterste zuidwest hoek van het plangebied.
De C-watergangen in figuur 4.1 die binnen het plangebied zijn weergegeven zijn bij de aanleg van het bedrijventerrein verdwenen en hebben plaats gemaakt voor de watergang in de berm van de Expeditiedreef. Deze watergang voert het water af naar de retentievijvers aan de zuidkant van het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
De gemeente Lingewaard wordt beschermd tegen overstromingen door primaire waterkeringen langs de Waal en het Pannerdensch Kanaal. Het plangebied ligt op ruime afstand van de beschermingszones rondom deze waterkeringen.
Afvalwaterketen en riolering
Pannenhuis II is voorzien van een verbeterd gescheiden stelsel met een "first flush" systeem. Schoon hemelwater wordt direct op de retentievoorzieningen geloosd. Vuil hemelwater wordt op het op de riolering aangesloten waarbij het first flush systeem zorgt voor lozing van schoonwater op de retentievoorzieningen door middel van overstort.
De droogweerafvoer verloopt direct via de aanwezig riolering.
4.2.4 Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen van bestaande activiteiten mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.
Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Watervergunning
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij de waterbeheerder (het waterschap of Rijkswaterstaat) vergunning te worden aangevraagd. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. Daarnaast dienen beschermingszones voor watergangen en waterkeringen in acht te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van de waterbeheerder gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.
Bij het afwegen van alle rivierkundige en/of veiligheidsbelangen voor het bepalen of een watervergunning kan worden afgegeven, richt het waterschap zich in het rivierbed voornamelijk op de toetsing van de belangen/veiligheid van de primaire waterkeringen en Rijkswaterstaat op de rivierkundige belangen op het gebied tussen de dijken.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
De watergangen die in het plangebied liggen en nodig zijn voor de interne afwatering van het gebied en de retentievijvers worden bestemd als 'Water'. Voor het deel waar de beschermingszone van de Linge tot in het plangebied reikt wordt de dubbelbestemming 'Waterstaat 'Waterstaatkundige functie' opgenomen.
4.2.5 Conclusie
Het bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse en is daarmee uitvoerbaar op het gebied van water.
4.3 Verkeerslawaai
4.3.1 Wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai
In het plangebied zijn géén bedrijfswoningen en andere geluid gevoelige objecten aanwezig. Nieuwe geluidgevoelige objecten worden door middel van dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt.
Ook wordt niet voorzien in de aanleg van nieuwe wegen of spoorverbindingen. Akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting als gevolg van weg- en of railverkeerslawaai is daarom achterwege gebleven.
Ten aanzien van het aspect verkeerslawaai is het bestemmingsplan uitvoerbaar.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Beleid en normstelling
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
4.4.2 Toetsing & conclusie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Karstraat (N839). Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 26,3 µg/m³ voor NO2, 23,2 µg/m³ voor PM10 en 14,4 µg/m³ voor PM2,5. Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 12 dagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Net zoals bij het aangrenzende bestemmingsplan “Lingewaard, Bedrijventerreinen actualisatie 2013” vormt het aspect luchtkwaliteit geen knelpunt voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat concentraties van luchtverontreinigende stoffen ruimschoots beneden de grenswaarden uit de Wet milieubeheer liggen. Het aspect luchtkwaliteit vormt hierdoor geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
- rekening gehouden wordt met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt gebruikgemaakt van een milieuzonering.
Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In dit bestemmingsplan wordt gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein' die is opgenomen in Bijlage 1 bij de regels. Een toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgenomen in Bijlage 1 bij de toelichting.
De richtafstanden uit de SvB gelden ten opzichte van de gebiedstypen 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. Ten opzichte van milieugevoelige functies die zijn gelegen in gebieden met een andere typering kunnen kortere richtafstanden worden aangehouden. De algemene toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten is alleen van belang voor de beoordeling van nieuwe situaties zoals de beoordeling van nieuwe bedrijfsactiviteiten of de ontwikkeling van nieuwe milieugevoelige bestemmingen.
Onderzoek
Conform het aangrenzende bestemmingsplan “Lingewaard, Bedrijventerreinen actualisatie 2013” wordt de omgeving van het bedrijventerrein getypeerd als gemengd gebied. Het gebied is gelegen langs hoofdinfrastructuur (Betuweroute) en wordt omringd door buitengebied met agrarische bedrijvigheid en lintbebouwing langs de Kamervoort.
De maximaal toegestane milieucategorie van het bedrijventerrein bedraagt 3.1. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 m ten opzichte van een gemengd gebied. De dichtstbijzijnde milieugevoelige functie betreft een woning op het perceel Kamervoort 83, gelegen circa 200 m ten noorden van het plangebied. Aan de richtafstand van 30 m wordt dan ook ruimschoots voldaan. Op het bedrijventerrein worden overigens geen (bedrijfs)woningen toegestaan. In de milieuzonering wordt daar dan ook geen rekening mee gehouden.
Op het bedrijventerrein zijn momenteel de volgende bedrijven gevestigd die niet passen binnen de opgenomen milieucategorie 3.1. Voor deze bedrijven wordt in de regels met een aparte aanduiding geregeld dat ze, in afwijking van de toegestane milieucategorie, op het terrein gevestigd mogen zijn:
Adres | SBI-code | Categorie | Aanduiding |
Transportstraat 12 Bemmel | 493, touringcarbedrijf | 3.2 | specifieke vorm van bedrijf - 1 |
Logistiekweg 10 Bemmel | 4677.0, Autosloperijen: b.o. > 1000 m2 | 3.2 | specifieke vorm van bedrijf - 2 |
Voor de busremise (Transportstraat 12) geldt een maximale richtafstand van 50 m (geluid) ten opzichte van gemengd gebied. Ook voor het autodemontagebedrijf (Logistiekweg 10) een maximale richtafstand van 50 m (geluid) ten opzichte van gemengd gebied. Aan deze richtafstanden wordt voldaan omdat de dichtstbijzijnde woning circa 200 m ten noorden van het plan. Mochten de bedrijfsactiviteiten met de aangegeven SBI-code worden geëindigd, dan is maximaal milieucategorie 3.1 toegestaan.
Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt aan de hand van de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nabij gelegen woningen. Tevens is daarmee bereikt dat bestaande en toekomstige bedrijven niet in hun functioneren worden belemmerd. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.6 Externe Veiligheid
4.6.1 Beleid en normstelling
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's dienen te worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etcetera), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm). Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
4.6.2 Planbeoordeling
Voorliggend bestemmingsplan wordt geactualiseerd. Deze actualisatie is conserverend van aard waarbij het plan geen nieuwe ontwikkelingen toe staat. Het aantal personen neemt dan ook niet toe. Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. In figuur 4.2 is een uitsnede opgenomen van de risicokaart.
Figuur 4.2 Uitsnede provinciale risicokaart (geraadpleegd op 15-09-2016) met het plangebied in de zwarte cirkel
De informatie van de risicokaart levert de volgende inzichten op. Rondom het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen. Wel ligt het plangebied in het invloedsgebied van een achttal aardgastransportleidingen, de Betuweroute en de toekomstige A15. Onderstaand een beoordeling van deze risicobronnen. Deze beoordeling wordt uitgevoerd voor zowel het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Aardgastransportleidingen
Omgevingsdienst Regio Arnhem (ODRA) heeft een risicoberekening uitgevoerd voor de aanwezige aardgastransportleidingen in en rondom het plangebied (Carola risicoberekening bedrijventerrein Pannenhuis II, d.d. 2 november 2016). De risicoberekening is opgenomen in bijlage 2. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen PR 10-6 contour wordt berekend. Het plaatsgebonden risico van de aardgastransportleidingen levert dan ook geen knelpunt op voor de bestemmingsplan actualisatie.
Wel moet er rekening worden gehouden met een belemmeringenstrook van 4 meter of van 5 meter aan weerszijde van de aardgastransportleiding (afhankelijk van druk en diameter van de buisleiding). Deze strook is gelegen in het plangebied voor de volgende aardgastransportleidingen N578-01, A505, A507, A663 en A524-03. Binnen deze strook gelden beperkingen in de bouwmogelijkheden. Deze strook is gevisualiseerd op de verbeelding met bijbehorende regels.
Betuweroute
Op ongeveer 20 meter van het plangebied ligt de Betuweroute. Op basis van de Regeling basisnet (bijlage 1, route 202 – spoorvak: 'Elst noordwestboog – Zevenaar') is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 30 meter bedraagt. Tevens geldt er een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter. Hierbinnen moet de realisatie van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten worden gemotiveerd. Zowel de plaatsgebonden risicocontour en het plasbrandaandachtsgebied leveren geen belemmering op voor de actualisatie van het bestemmingsplan. Dit komt omdat het bestemmingplan binnen deze zones alleen de bestemming groen en water toestaat.
Toekomstige A15
Op ongeveer 60 meter ten zuiden van het plangebied ligt de toekomstige A15. Op 5 november 2015 is het ontwerp Tracébesluit gepubliceerd voor deze snelweg. Uit het uitgevoerde externe veiligheidsonderzoek (VIA15 Externe Veiligheidsstudie, september 2015) blijkt dat de A15 ter hoogte van het plangebied geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 heeft. Dit vormt dan ook geen belemmering voor de actualisatie van het bestemmingsplan.
Groepsrisico
Aardgastransportleidingen
ODRA heeft een risicoberekening uitgevoerd voor de aanwezige aardgastransportleidingen in en rondom het plangebied (zie bijlage 2). Bij zes van de acht aardgastransportleidingen wordt een groepsrisico berekend. Alleen aardgastransportleiding A-505 heeft een groepsrisico dat hoger is dan 0,1 maal de orientatiewaarde, namelijk 0,121 maal de oriëntatiewaarde. Omdat binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleidingen een ruimtelijk besluit genomen wordt, dient de gemeente invulling te geven aan de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Voor alle aardgastransportleidingen behalve A-505 kan worden volstaan met een beperkte verantwoording groepsrisico. Dit komt omdat het groepsrisico niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Voor aardgastransportleiding A-505 moet een volledige verantwoording groepsrisico worden opgesteld.
Betuweroute
ODRA heeft een risicoberekening uitgevoerd voor de Betuweroute (Risicoberekening Betuweroute 'Pannenhuis II', d.d. 2 november 2016). Deze risicoberekening is opgenomen in bijlage 3. Hieruit blijkt dat groepsrisico ter hoogte van het plan 0,009 maal de oriëntatiewaarde bedraagt. Het groepsrisico blijft echter beneden de 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Doordat er binnen het invloedsgebied van de Betuweroute een ruimtelijk besluit genomen wordt, moet de gemeente invulling geven aan de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Doordat het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde kan er worden volstaan met beperkte verantwoordingsplicht.
Toekomstige A15
In het kader van het ontwerp Tracébesluit voor de toekomstige A15 is een EV onderzoek uitgevoerd (VIA15 Externe Veiligheidsstudie, september 2015). Hierin is met 3448 personen gerekend voor bedrijventerrein Pannenhuis II. Dit ligt hoger dan de aanname van 40 personen per hectare voor bedrijventerrein Pannenhuis II. Dit onderzoek kan dan ook gebruikt worden om inzicht te krijgen in de hoogte van het groepsrisico.
Uit het onderzoek blijkt dat voor de nieuwe A15 gelegen in de gemeente Lingewaard het hoogste groepsrisico wordt berekend ter hoogte van het plangebied. Het groepsrisico bedraagt 0,037 maal de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico blijft echter beneden de 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Doordat er binnen het invloedsgebied van de toekomstige A15 een ruimtelijk besluit genomen wordt, moet de gemeente invulling geven aan de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Doordat het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde kan er worden volstaan met beperkte verantwoordingsplicht van het groepsrisico.
Verantwoording groepsrisico
Voorliggend bestemmingsplan is een actualisatie van bedrijventerrein Pannenhuis II. Omdat het plangebied gelegen is in het invloedsgebied van externe veiligheidsrisicobronnen moet de gemeente conform vigerende wetgeving het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat het om de wettelijke verplichting op grond van artikel 7 en 8 uit het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en toekomstige A15. Daarnaast is de wettelijke verplichting op grond van artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) relevant vanwege de aanwezige hogedruk aardgasleidingen.
De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de veiligheidsregio adviesrecht. Bij het invullen van de verantwoordingsplicht is gebruik gemaakt van het advies van Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) van 28 september 2016 (kenmerk: 160928-0041). Dit advies is bijgevoegd als bijlage 4.
Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard waarbij het plan geen nieuwe ontwikkelingen toe staat. Het aantal personen neemt dan ook niet toe. Uit de geraadpleegde en uitgevoerde onderzoeken blijkt dat het groepsrisico beneden de 0,1 maal de oriëntatiewaarde bevindt. Alleen aardgastransportleiding A-505 heeft een groepsrisico dat hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, namelijk 0,121 maal de oriëntatiewaarde.
De VGGM concludeert in haar advies: dat de aanwezigen in het effectgebied naar verwachting voldoende zelfredzaam worden geacht. Wel wordt er geadviseerd de volgende maatregelen in de uitwerking van het plan mee te nemen:
- de inrichting van de openbare ruimte, de uitgeefbare kavels en de indeling van de daar te realiseren gebouwen waarbij te denken valt aan (nood)uitgangen, vluchtroutes in / om en de verblijfsruimten in de gebouwen die van het scenario af gericht zijn;
- aandacht te besteden aan risicocommunicatie om daarmee de zelfredzaamheid te verhogen.
Bovenstaande maatregelen zijn niet planologisch te verankeren/borgen. Daarnaast is inrichting van de openbare ruimte al zoveel mogelijk gericht op het vluchten van de risicobron met bijbehorende noordelijke ontsluitingsweg. Ten aanzien van risicocommunicatie is het plangebied gelegen in het dekkingsgebied van het sirenenetwerk. Ook is NL-alert operationeel waarmee burgers gericht geïnformeerd kunnen worden in geval van een calamiteit. Het advies van de VGGM wordt niet overgenomen.
Ten aanzien van het groepsrisico ligt bedrijventerrein Pannenhuis II in het invloedsgebied van diverse risicobronnen. Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard, waarbij de hoogte van het groepsrisico niet wijzigt. Daarmee acht de gemeente het groepsrisico verantwoord en wordt het restrisico geaccepteerd. Tevens is in bijlage 5 de verantwoording groepsrisico per besluit opgenomen.
4.6.3 Conclusie
Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een inrichting, hogedruk aardgasleiding en transportroute. De plaatsgebonden risicocontour van de diverse risicobronnen vormt geen belemmering voor realisatie van het plan. Wel moet er rekening worden gehouden met een belemmeringenstrook van 4 meter of van 5 meter aan weerszijde van de aardgastransportleidingen binnen het plangebied.
Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan in het invloedsgebied van een achttal aardgastransportleidingen, de Betuweroute en de toekomstige A15. Op basis van de verantwoording groepsrisico (zie hierboven) kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief nauwelijks een effect heeft op de hoogte van het groepsrisico. VGGM concludeert dat de aanwezige personen naar verwachting voldoende zelfredzaam zijn. Wel adviseert de VGGM een tweetal maatregelen. Deze maatregelen worden niet overgenomen. Daarmee acht de gemeente het groepsrisico verantwoord en wordt het restrisico geaccepteerd.
4.7 Kabels En Leidingen
Beleid en normstelling
Voor planologisch relevante leidingen gelden belemmeringenzones waarmee in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden.
Rondom hoogspanningsverbindingen gelden belemmeringenzones, waarbinnen de realisatie van gebouwen niet mogelijk is. Tevens geldt op basis van een brief van de staatssecretaris van het voormalige Ministerie van VROM (oktober 2005) beleid in verband met magneetveldzones rondom hoogspanningsverbindingen. Er mogen geen nieuwe gevoelige functies (functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven) gerealiseerd worden binnen de indicatieve zone voor verhoogde magneetvelden. Dit in verband met mogelijke gezondheidseffecten (statistisch verhoogde kans op kinderleukemie). De betreffende zones/afstanden zijn gebaseerd op conservatieve aannames. In overleg met de netbeheerder kan worden bepaald wat de specifieke zone is.
Onderzoek en conclusie
In het plangebied zijn meerdere hogedruk aardgasleidingen aanwezig welke zijn beschreven in de paragraaf Externe veiligheid. Verder is langs de zuidgrens van het bedrijventerrein een hoogspanningsverbinding aanwezig. Het betreft het tracé van de 380 kV hoogspanningsverbinding Dodewaard-Doetinchem die wordt beheerd door Tennet. Voor deze leiding geldt een indicatieve zone van 135 m aan weerszijden van de verbinding, gemeten vanaf de hartlijn. Binnen de indicatieve zone worden geen nieuwe gevoelige objecten mogelijk gemaakt (waar kinderen tot 15 jaar verblijven) zodat er geen nader onderzoek nodig is naar de magneetveldsterkte.
Voor de hoogspanningsverbinding geldt een belemmeringenzone van 2x 36 m waarbinnen beperkingen gelden voor het gebruik en voor bebouwing. Deze zakelijk rechtstrook is door middel van een dubbelbestemming op de verbeelding opgenomen. Ook voor de aardgastransportleidingen worden de belemmeringenzones op de verbeelding opgenomen. Voor de aardgasleiding N578-01 geldt een belemmeringenstrook van 4 m. Voor de overige gasleidingen in het plangebied (A-505, A-507 en A-663) geldt een belemmeringenstrook van 5 m.
4.8 Ecologie
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Normstelling
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies.
Het Gelders natuurbeleid is vastgelegd in de Beleidsuitwerking natuur en landschap (PS2012-401). Hierin is aangegeven dat Gelderland zorgvuldig wil omgaan met de natuur en het landschap in Gelderland. Het doel is het behouden van de soortenrijkdom van de Gelderse natuur door het realiseren van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. In de Omgevingsvisie Gelderland is het stelsel van onderling verbonden natuurgebieden vastgelegd in het Gelders Natuur Netwerk (GNN), versterking van het GNN vindt plaats in de Gelderse Ontwikkelingszone (GO) (waaronder de ecologische verbindingszones). Het beleid voor het GNN en GO vormt de basis voor de bescherming van biodiversiteit, de verscheidenheid van soorten planten en dieren, in Gelderland. Binnen het GNN zijn plekken waar in internationaal verband bijzondere habitattypen en soorten voorkomen. Deze gebieden zijn aangewezen als Natura 2000 gebieden. In deze gebieden wordt met voorrang ingezet op behoud en versterking van deze internationale waarden, met name via de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en overige Natura 2000 maatregelen. In de Omgevingsvisie zijn natte landnatuur en de Kaderrichtlijn Water (KRW) waterlichamen opgenomen. Naast Natura 2000 vormen bescherming van KRW waterlichamen en natte landnatuur belangrijke pijlers onder de bescherming van de Gelderse biodiversiteit.
Vanuit de verantwoordelijkheid die de provincie heeft voor het behoud van internationaal beschermde soorten en soorten van Rode lijsten is in beeld gebracht wat de belangrijkste leefgebieden voor deze soorten zijn en voor welke soorten op korte termijn maatregelen gewenst zijn. Het Gelders soortenbeleid richt zich op de belangrijkste leefgebieden en soorten waarvoor op korte termijn maatregelen nodig zijn. Het soortenbeleid vormt een aanscherping en deels aanvulling voor het beleid zoals geformuleerd in de Beleidsuitwerking natuur en landschap. Via de volgende drie sporen wordt het soortenbeleid vorm gegeven.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- Natura-2000 gebieden;
- Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Gelderland
In de provincie Gelderland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstelling verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 28 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het de Ecologische Hoofdstructuur/Gelders Natuurnetwerk (EHS/GNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied betreft Rijntakken en is circa 2 km ten noordoosten van het plangebied gelegen. Het dichtstbijzijnde GNN gebied is circa 25 m ten zuidwesten van het plangebied gelegen.
Figuur 4.3 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. Natura 2000 gebieden en GNN
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, waarbij de bedrijfsbestemming gehandhaafd blijft. Significant negatieve effecten zijn dan ook uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Soortenbescherming
In juni 2016 is door adviesbureau Mertens B.V. een verkennend veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde planten- en diersoorten in het plangebied (bijlage 6). Er is vastgesteld dat er algemene kleine grondgebonden zoogdieren en amfibieën kunnen voorkomen in en direct rond de bedrijfskavels. Voor deze soorten bestaat een provinciale vrijstelling van de Wet natuurbescherming. Verder kan het voorkomen van algemene broedvogels niet worden uitgesloten. In verband met het voorkomen van algemene broedvogels dient tijdens de werkzaamheden rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Wnb wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens globaal tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
Het voorkomen van en effecten op matig en zwaar beschermde planten- en diersoorten is verder uitgesloten; de invulling van bedrijventerrein Pannenhuis II te Lingewaard is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
Conclusie
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, waarbij de bedrijfsbestemming gehandhaafd blijft. Er worden geen concrete ontwikkelingen voorzien. De Wet natuurbescherming staat de vaststelling van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
4.9 Bodemkwaliteit
4.9.1 Beleid en normstelling
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
4.9.2 Onderzoek
Voor het gehele plangebied is in 2014 een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend bodemonderzoek Plangebied Pannenhuis II Bemmel, Grontmij, kenmerk GM-0150110, datum 18-12-2014). Uit de toetsing van de gemeten waarden blijkt dat in de zintuiglijk schone boven- en zintuiglijk schone ondergrond licht verhoogde gehalten aan kobalt en/of nikkel zijn gemeten. In de overige samengestelde zintuiglijk schone mengmonsters van de boven- en/of ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan de onderzochte parameters gemeten. In het grondwater uit alle peilbuizen zijn slechts licht verhoogde concentraties aan barium aangetoond. De verhoogde NTU-waarden (troebelheid) heeft geen nadelige invloed gehad op de analyseresultaten.
Licht verhoogde concentratie worden in praktisch de hele gemeente gemeten. Locaties waar licht verhoogde concentraties worden aangetroffen zijn geschikt voor functies als bedrijventerrein en woningbouw. Er zijn geen bodemhygiënische redenen die een beletsel zijn of beperking vormen ten aanzien van de beoogde ontwikkelingen op de onderzochte locatie.
4.9.3 Conclusie
Uit bovenstaande blijkt dat de kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
4.10.1 Regelgeving en beleid
Verdrag van Malta
Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. De monumentenwet is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet.
Erfgoedwet 2016
De uitgangspunten uit het Verdrag van Valetta blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Vanuit nationale wetgeving dienen gemeenten zorg te dragen voor de archeologische waarden in de bodem. Ook de provincie Gelderland onderschrijft in haar structuurvisie dat zorgvuldig dient te worden omgegaan met het bodemarchief.
4.10.2 Archeologie
Onderzoek
Ter plaatse van het bedrijventerrein Pannenhuis II te Huissen is het volgende archeologische onderzoek bij de gemeente bekend:
- Aanvullende archeologische inventarisatie bedrijventerrein Pannenhuis II; RAAP, kenmerk 110632/NA4/001/000205/002, januari 2004.
Er wordt ingestemd met de conclusie van het archeologisch rapport. Op de locatie zijn geen (duidelijke) aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische resten aangetroffen. Besloten is dat de bevindingen van Aanvullende Archeologische Inventarisatie geen aanleiding vormen voor een archeologisch vervolgonderzoek.
Conclusie
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen zijn geen archeologische bezwaren en/of beperkingen aanwezig. Hierbij is het niet noodzakelijk een archeologische dubbelbestemming voor Pannenhuis II op te nemen (de archeologische verwachtingenkaart is ter plaatse van het plangebied niet van toepassing).
4.10.3 Cultuurhistorie
Tot de aanleg van het veilingterrein eind jaren '70 van de vorige eeuw was het gebied waar nu het veilingterrein, Pannenhuis I en II liggen onbebouwd agrarisch gebied. De Karstraat en de Linge vormden tot die tijd de meest bepalende elementen in het landschap.
Figuur 4.4 Topografische situatie omstreeks 1895 (bron: www.topotijdreis.nl)
Tot half de jaren '90 bleef de bedrijvigheid beperkt tot het veilingterrein en de Nijverheidstraat-Handelstraat. Pannenhuis bracht de bedrijvigheid steeds verder het agrarische gebied in.
De aanleg van de Betuweroute vanaf 2003 heeft er in geresulteerd dat het agrarische open landschap wordt doorsneden. Vanaf 2011 is Pannenhuis II aangelegd en is de bedrijvigheid vanaf de Karstraat tot aan de Betuweroute opgerukt.
Het stratenpatroon op Pannenhuis II volgt de oriëntatie van het voormalige agrarische landschap.
Uit de Gelderse cultuurhistorie kaart komt naar voren dat er op het plangebied geen bepalende elementen aanwezig zijn. Er zijn ook geen gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig.
Op het gebied van cultuurhistorie is het bestemmingsplan uitvoerbaar.
4.11 Milieueffectrapportage
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusie
Conform het Besluit m.e.r. is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein mer-beoordelingsplichtig bij een oppervlakte van 75 ha of meer. Het plangebied heeft slechts betrekking op een bedrijventerrein van ca 19 ha bruto, waarmee ruimschoots voldaan wordt aan de betreffende drempelwaarde. Er geldt dan ook geen mer-beoordelingsplicht. Bovendien zullen er geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden, gelet op de kenmerken van het project (zoals de geringe oppervlakte in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. en de beperkte wijziging van het bedrijventerrein), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen verdere procedure noodzakelijk.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, waarbij wel gezocht is naar meer flexibiliteit in de vestigingsmogelijkheden van bedrijven.
Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële regelingen, dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd, gepresenteerd en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. De regeling is afgestemd op de Wro, Bro en daarbij behorende ministeriële regelingen. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemming. De omvang van de diverse functies is verankerd in de bestemmingslegging. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.
Bepaalde onderdelen van de regels hebben een zekere ruimtelijke hardheid gekregen, zoals de situering van de toegelaten gebouwen binnen een aantal bestemmingen.
5.2 Opbouw Regels
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
5.3 De Bestemmingen
5.3.1 Bedrijf - Gasontvangstation
Het in het plangebied aanwezige gasontvangstation heeft de bestemming 'Bedrijf - Gasontvangstation' gekregen. Binnen deze bestemming mag alleen gebouw worden ten behoeven van het gasontvangstation. De belangen van het station worden op deze manier gewaarborgd.
5.3.2 Bedrijventerrein
De bedrijvigheid heeft de bestemming 'Bedrijventerrein' gekregen. Naast de ingeschaalde bedrijven, zijn binnen deze bestemming tevens de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water toegestaan. De vestiging van nieuwe zelfstandige kantoren, geluidshinderlijke inrichtingen en (nieuwe) risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan. Aan de bedrijfsgebonden kantoorvloeroppervlakte is een maximum gesteld.
Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van productiegebonden detailhandel. Wel is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om hiervan aan af te wijken voor grootschalige detailhandel en detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen. Afhaalpunten ten behoeve van detailhandel en webwinkels zijn wel mogelijk.
5.3.3 Groen
Hieronder vallen de openbare groenvoorzieningen, voet- en fietspaden alsmede nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Om de groenstroken voor de toekomst veilig te stellen is het enkel mogelijk om bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het groen te realiseren die te maken hebben met de groenfunctie. In deze bestemming is de bouw van kunstobjecten toegestaan.
5.3.4 Water
Binnen deze bestemming zijn de watergangen opgenomen. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen die ten dienste staan aan de bestemming, zoals constructies voor bruggen, kademuren en duikers, zijn toegestaan.
5.3.5 Leidingen (dubbelbestemming)
In het plangebied liggen planologisch relevante leidingen. De regels (met name aan te houden afstanden) met betrekking tot deze leidingen zijn verankerd in de regels. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is uitsluitend toegestaan na een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, waarbij, teneinde de leiding veilig te stellen, een zorgvuldige afweging van belangen dient plaats te vinden.
5.3.6 Waterstaat - Waterstaatkundige functie (dubbelbestemming)
Direct naast het plangebied is een A-watergang gelegen. De beschermingszone rondom deze watergangen (4 m aan weerszijden) is door middel van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' vastgelegd en reiken deels tot in het plangebied van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Er is sprake van een consoliderend plan. Voor de reeds uitgegeven gronden is er geen sprake van een verruiming van de bouwmogelijkheden. Er hoeft dus geen exploitatieplan (als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening) te worden vastgesteld, omdat er bij de uitgegeven gronden geen sprake is van een aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. De kosten voor de nog uit te geven gronden zullen worden verdisconteerd in de gronduitgifteprijs.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Vooroverleg
Het ontwerpbestemmingsplan zal in het kader van het vooroverleg aan de betreffende vooroverlegpartners toegezonden worden. Eventuele reacties zullen worden meegenomen in het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein'
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'
Bijlage 1 Toelichting 'Standaard Staat Van Bedrijfsactiviteiten'
Bijlage 1 Toelichting 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten'
Bijlage 2 Carola Risicoberekening
Bijlage 2 Carola risicoberekening
Bijlage 3 Risicoberekening Betuweroute
Bijlage 3 Risicoberekening Betuweroute
Bijlage 4 Advies Veiligheids- En Gezondheidsregio
Bijlage 4 Advies Veiligheids- en Gezondheidsregio
Bijlage 5 Verantwoording Groepsrisico Per Besluit
Bijlage 5 Verantwoording groepsrisico per besluit